Het verzoek om voorbehoud en een parlementaire behandeling van de wijziging van de IHR van de WHO |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kuipers |
|
![]() |
Kunt u zich de brief herinneren van de Voorzitter, van 5 juli 2023, aan de toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken, verwijzend naar het verzoek van dertig leden van de Tweede Kamer om een voorbehoud voor en een parlementaire behandeling1 van de wijziging van de International Health Regulations van de WHO?
Ja.
Is de brief die de Minister van Buitenlandse Zaken naar aanleiding van dit verzoek van deze dertig leden naar de WHO had moeten sturen ook daadwerkelijk verstuurd?
Ja, vanzelfsprekend.
Zo ja, kunt u deze brief, al dan niet vertrouwelijk, ter inzage geven en aangeven wanneer deze naar de WHO is verstuurd en door de WHO is ontvangen?
Zoals reeds genoegzaam is gebleken uit de beantwoording van vraag 1 van de vragen van het lid Pouw-Verweij (BBB) op 29 november 2023, waarnaar u hieronder verwijst, heeft Nederland de Directeur-Generaal van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in een diplomatieke nota op 16 augustus 2023 ervan in kennis gesteld dat de wijzigingen van de Internationale Gezondheidsregeling 2005 (IHR) van 18 mei 2022 hangende de uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure in de Staten-Generaal worden verworpen. De WHO heeft Nederland diezelfde 16 augustus 2023 een ontvangstbevestiging doen toekomen. De diplomatieke nota kan desgewenst vertrouwelijk aan uw Kamer ter inzage worden aangeboden.
Weet u wat er na het ontvangen van de brief door de WHO is gebeurd met het verzoek van de betreffende dertig leden van de Tweede Kamer? Is er over deze brief en het verzoek contact opgenomen door de WHO met de Nederlandse overheid? Zo ja, wie bij de rijksoverheid heeft hierover contact gehad en wat is de uitkomst van dit contact geweest?
Nederland heeft als reactie op zijn brief op 16 augustus 2023 een ontvangstbevestiging van de WHO ontvangen. Er is daarnaast een ontmoeting geweest tussen de WHO en de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging in Genève, waarbij nader is toegelicht dat een uitdrukkelijke parlementaire goedkeuringsprocedure wordt gevolgd die niet voor het verstrijken van de bezwaartermijn op 1 december 2023 zou zijn afgerond.
Kunt u uitleggen waarom de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport pas op 29 november 2023, in de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Pouw-Verweij, melding maakt van «voorbereidingen» van een «nationale goedkeuringsprocedure»? Waarom is de Tweede Kamer hierover niet eerder geïnformeerd, niet in de laatste plaats aangezien de deadline voor het aantekenen van bezwaar en voorbehoud is vastgesteld op 1 december 2023?
Aangezien dertig leden van de Tweede Kamer kenbaar hebben gemaakt uitdrukkelijke parlementaire behandeling te wensen van de wijzigingen, is ruim voor het verstrijken van de bezwaartermijn van 1 december 2023 kenbaar gemaakt aan de WHO dat Nederland de wijzigingen hangende de nationale uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure verwerpt. Er zijn gelijktijdig voorbereidingen getroffen voor de uitdrukkelijke parlementaire goedkeuring van de wijzigingen, zoals (een deel van) de Kamer wenselijk heeft geacht en dat kenbaar heeft gemaakt overeenkomstig artikel 10.4 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en ingevolge artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen. Het directe gevolg van dit verzoek (23 908 R1519, nr. 162) is dat de (Rijks)ministerraad wordt gevraagd in te stemmen met het opstarten van de uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure. Het wetgevingsproces is vanzelfsprekend een zorgvuldige procedure die goed voorbereid dient te worden. Het opstellen van de goedkeuringsstukken neemt tijd in beslag. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de termijnen van in dit geval de Rijksministerraad, aangezien de Internationale Gezondheidsregeling geldt voor het gehele Koninkrijk.
Kunt u verduidelijken welke «voorbereidingen» er op dit moment worden getroffen, waar deze precies voor nodig zijn en wanneer deze zullen worden afgerond, zodat de parlementaire behandeling kan starten?
Het verzoek tot de uitdrukkelijke goedkeuring brengt met zich mee dat de Kamer de wijzigingen van het verdrag behandelt als een voorstel van rijkswet. Dit voorstel van rijkswet dient voorbereid te worden. Vanzelfsprekende voorbereidingen als het opstellen van de goedkeuringsstukken zijn reeds in aanloop naar de Rijksministerraad van 24 november 2023 afgerond, in overeenstemming met de termijnen die het Ministerie van Algemene Zaken daartoe hanteert. Na instemming van de Rijksministerraad met het opstarten van de uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure van de IHR-wijzigingen zijn de stukken conform de uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure bij verdragen, die in grote lijnen overeenkomt met de Nederlandse wetgevingsprocedure, aanhangig gemaakt bij de Raad van State van het Koninkrijk voor advies.
Indien er geen brief is verstuurd om het verzoek om een voorbehoud van het Nederlandse parlement kenbaar te maken aan de WHO, waarom niet? Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse overheid de regels hieromtrent heeft overtreden en op basis van welke rechtsgronden dit is gebeurd?
Deze vragen zijn blijkens de eerder genoemde beantwoording van de vragen van het lid Pouw-Verweij op 29 november 2023 alsmede bovenstaande antwoorden niet van toepassing.
Klopt het dat de WHO hiermee bovendien haar eigen wetten en regels overtreedt door lidstaten actief en bewust niet en/of zeer verkapt, te informeren over procedures en beslissingen? Kunt u bovendien uitleggen waarom het Nederlandse kabinet de WHO niet actief controleert op het naleven van deze wetten en verplichtingen richting de lidstaten en geen proactieve houding aanneemt in het bewaken van de Nederlandse bestuurlijke en soevereiniteit?
Het hier geschetste beeld herken ik niet en is mijns inziens onjuist. De samenwerking tussen Nederland en de WHO ervaar ik als constructief en van belangrijke meerwaarde. De vragen staan een inhoudelijke beantwoording in de weg.
Het bericht 'Percentage kinderen zonder zwemdiploma verdubbeld' |
|
Lisa Westerveld (GL), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van het Mulier Instituut waaruit blijkt dat het percentage kinderen zonder zwemdiploma tussen 2018 en 2022 is verdubbeld?
Ja.
Deelt de Minister de zorgen over deze doorzettende stijging in het percentage kinderen zonder zwemdiploma?
Ja, ik vind het een ongewenste ontwikkeling dat het aandeel kinderen met een zwemdiploma afneemt.
Kunt u een overzicht geven van de beleidsinitiatieven die momenteel lopen om het aantal kinderen met zwemdiploma’s te verhogen? Welk resultaat verwacht u per beleidsinitiatief?
Dat minder kinderen een zwemdiploma halen kan als oorzaak hebben een afnemende vraag naar zwemles of een beperking van het aanbod. Hieronder ga ik in op de wijze waarop ik – waar mogelijk – ondersteuning bied bij beide oorzaken.
Als het gaat om de afnemende vraag naar zwemles, kan dit te maken hebben met een afnemende vanzelfsprekendheid om kinderen zwemvaardig te maken of omdat de kosten of overige inspanningen voor zwemvaardigheid te hoog zijn voor de ouders.
Als het gaat om een (te) beperkt aanbod van zwemles, komt dat vaak door een tekort aan docenten en/of badwater en de wachtlijsten die een gevolg zijn van de periode waarin als gevolg van de coronapandemie beperkt zwemles mogelijk was. Om het tekort aan docenten tegen te gaan, werk ik samen met de branche aan zowel de verhoging van de instroom als het behoud van gekwalificeerde instructeurs.
Afgezien van de hierboven benoemde initiatieven werk ik intensief samen met de zwembranche om kansen en ideeën voor het verhogen van de zwemvaardigheid in ons land uit te wisselen. Hierbij valt onder meer te denken aan de Kennis- en Innovatieagenda Zwemmen en Zwemveiligheid (KIAZZ) en de dag van het zwemonderwijs.
Bent u van mening dat deze beleidsinitiatieven voldoende zijn om de stijging van het aantal kinderen zonder zwemdiploma te stoppen? Zo niet, welke stappen is bent u bereid te zetten om ervoor te zorgen dat alle kinderen een zwemdiploma kunnen halen?
Het probleem van een teruglopend diplomabezit heeft geen kant en klare oplossing maar ik hoop dat alle inspanningen samen de tendens zullen keren. Waar mogelijk blijf ik de branche daarom ondersteunen zodat ieder kind de mogelijkheid heeft om in de basisschoolleeftijd zwemvaardig te worden.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een kwart van de kinderen uit de laagste inkomensgroep geen zwemdiploma heeft? Heeft u inmiddels een beeld hoe de regeling van het Jeugdfonds Sport en Cultuur gebruikt wordt om zwemles voor iedereen betaalbaar te maken? Heeft deze regeling het gewenste effect? Zo niet, waar zitten de grootste obstakels?
In 2023 hebben 16.457 kinderen via het Jeugdfonds Sport en Cultuur deel kunnen nemen aan (diploma)zwemmen (peildatum 1 december 2023). Daarmee is het de tweede sport qua deelnemersaantallen. Daarbij constateert het Jeugdfonds dat gemeenten zwemles zeer verschillend subsidiëren. Het gaat in sommige gevallen om uitsluitend een A-diploma, in andere gevallen juist weer om zowel het A, het B en het C diploma. Het feit dat zoveel kinderen geholpen worden, laat zien dat de inspanningen van het Jeugdfonds zeer gewenst zijn.
Deelt u de zorgen dat kinderen met migratieachtergrond vaker geen zwemdiploma hebben dan kinderen zonder migratieachtergrond? Is er een beeld van de grootste barrières voor kinderen met migratieachtergrond om een zwemdiploma te halen? Zijn er plannen om deze barrières weg te nemen?
Als bepaalde groepen kinderen minder vaak een zwemdiploma halen dan andere groepen, dan is dat onwenselijk en heeft dat uiteraard mijn aandacht. Op landelijk niveau gaat het daarbij vooral over voorlichting voor specifieke doelgroepen zoals in dit geval nieuwkomers in Nederland. Deze initiatieven worden uitgevoerd binnen het Nationaal Plan Zwemveiligheid van de NRZ dat ik ondersteun. Ook is er een handreiking zwemveiligheid nieuwkomers voor gemeenten van GGD/GHOR, Pharos, VeiligheidNL en de NRZ. Op lokaal niveau bestaan tal van initiatieven die via lokaal maatwerk de drempels verlagen voor kinderen met een migratieachtergrond. Dit kan gaan om (varianten van) schoolzwemmen, specifieke zwemklassen voor kinderen met een migratieachtergrond of voorlichting aan ouders die zelf niet zwemveilig zijn. Natuurlijk geldt ook voor deze groep dat ze bij financiële drempels een beroep kunnen doen op ondersteuning vanuit het Jeugdfonds Sport en Cultuur.
Wat is de voortgang van de motie Westerveld c.s. (Kamerstuk 30 234, nr. 316) waarin wordt verzocht om binnen drie jaar een plan te maken met gemeenten zodat alle kinderen een zwemdiploma kunnen halen? Kunt u een overzicht geven van in welke gemeenten een dergelijk plan al is gemaakt? Wat is het effect van deze plannen? Wat is het tijdpad voor de plannen van andere gemeenten?
Zoals ik beschreef bij het antwoord op vraag 3 wordt door de branche hard gewerkt ieder kind de kans op een zwemdiploma te bieden. In het bijzonder door badwater beschikbaar te houden, leraren op te leiden en te behouden en door drempels weg te nemen voor het volgen van lessen. Ik ben continu met de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) in overleg om de mogelijkheden te benoemen en te benutten die op regionaal en lokaal niveau van toepassing zijn.
Op dit moment verken ik wat er aanvullend op alle huidige initiatieven nog meer nodig is op gemeenteniveau. Dit is onder meer onderdeel van de pilots school en zwemles en het onderzoek naar financiële consequenties schoolzwemmen. Ik verwacht u in het najaar te kunnen informeren over het plan op gemeenteniveau.
Wat is de voortgang van de motie Westerveld en van Nispen (Kamerstuk 30 234, nr. 272) over het realiseren van een dekkend aanbod voor zwemles voor kinderen met een beperking, in het bijzonder in minder stedelijke gebieden? Heeft u inmiddels een gedetailleerd beeld van de inzet van het Jeugdfonds Sport en Cultuur voor de financiering van zwemles, specifiek voor deze groep kinderen?
Voor het realiseren van een dekkend aanbod zwemles voor zwemles voor kinderen met een beperking is het van het grootste belang om voldoende bekwame docenten op te leiden die met deze doelgroep kunnen werken. Bij de inspanningen die ik bij antwoord 3 benoemde hoort ook de specifieke aandacht voor het opleiden van docenten voor deze doelgroep.
Het Jeugdfonds Sport en Cultuur registreert zelf niet de achtergrond van de personen die ze ondersteunen, maar nadere analyses van het Mulier Instituut die tot een meer gedetailleerd beeld voor deze doelgroep moeten leiden op het gebruik van ondersteuningsregelingen, verwacht ik later dit voorjaar.
Het bericht 'Geen plek meer in daklozenopvang in Utrecht en Amersfoort: 'Mensen slapen noodgedwongen op straat'’ |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Wat zijn de eisen en voorwaarden waar institutionele beleggers en verhuurders zich aan dienen te houden voor het verhuren van woningen?1
Verhuurders moeten zich houden aan de wet- en regelgeving over het verhuren van woonruimte, waaronder het Burgerlijk Wetboek, de Wet goed verhuurderschap en de Huisvestingswet 2014. Ook moet de woning voldoen aan de bouwkundige vereisten die zijn vastgelegd in het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Welke risicoprofielen hanteren verhuurders bij het selecteren van huurders en hoe verhouden die zich tot de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en tot sociale grondrechten als recht op huisvesting?
Vastgoed Belang, de vereniging van institutionele beleggers in vastgoed (IVBN) en Aedes geven aan dat zij geen risicoprofielen gebruiken. IVBN en Vastgoed Belang maken gebruik van de standaardselectieprocedure van ROZ2 die met het oog op de Wet goed verhuurderschap is vastgelegd. Indien gebruik gemaakt wordt van dit soort profielen, mag enkel rekening gehouden worden met feiten en omstandigheden die voor de verhuur van de woning van belang zijn. Zo mogen gegevens omtrent de etnische of culturele achtergrond, religieuze identiteit, politieke gezindheid, fysieke of mentale gezondheid of seksuele gerichtheid geen rol spelen bij het aanbieden van een huurwoning.
Sinds de invoering van de Wet goed verhuurderschap zijn verhuurders en verhuurbemiddelaars verplicht om gebruik te maken van een transparant en helder selectieproces indien zij een huurwoning openbaar aanbieden. Hierbij moeten verhuurders en verhuurbemiddelaars een huurder kiezen op basis van relevante en niet-discriminerende selectiecriteria. Hierbij kan gedacht worden aan inkomensgegevens of informatie over het gedrag van de huurder in het verleden. Een verhuurder kan op deze manier onderzoeken of de huurder de huurprijs kan voldoen en zich zal gedragen zoals een goed huurder betaamt. Deze gegevens moet de huurder zelf aanleveren aan de verhuurder en daarmee stemt hij in met het verwerken van deze gegevens. Om te voorkomen dat een huurwoning gebruikt wordt voor illegale doeleinden maken bepaalde verhuurders gebruik van de checklist van het CCV3. De gegevens van de huurder die hierbij betrokken mogen worden zijn ofwel openbare gegevens ofwel gegevens die de huurder zelf heeft aangeleverd.
Welke credit-checks kunnen door de verhuurders worden uitgevoerd?
Verhuurders kunnen aan de kandidaat-huurder een bewijs van inkomen vragen zoals salarisstroken. Ook kunnen zij vragen naar schulden die de huurder heeft om te bepalen of de kandidaat-huurder de huur voor de woning kan betalen. Het is niet verboden om aan een huurder een verklaring van de vorige verhuurder te vragen. Verhuurders kunnen geen registratie van het Bureau Krediet Registratie (BKR) opvragen. Wel kunnen verhuurders een commercieel bedrijf inhuren om een credit check uit te laten voeren.
In hoeverre worden de belangen van de woningzoekende gewaarborgd bij het uitvoeren van de kredietwaardigheidstoetsen door verhuurders? Waar kunnen de woningzoekenden terecht bij klachten en vragen hierover?
Het uitgangspunt is dat de woningzoekende kan aantonen dat hij de huur kan betalen. De verhuurders dienen zich bij het uitvoeren van de kredietwaardigheidstoetsen te houden aan wet- en regelgeving. Indien een verhuurder zich daar niet aan houdt, kan de huurder zijn vragen of klachten in eerste instantie voorleggen aan de verhuurder. Komen zij er samen niet uit dan kan de huurder juridische stappen ondernemen. Indien de vraag of klacht gaat over het gebruik van de persoonsgegevens dan kan de woningzoekende ook terecht bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Welke mogelijkheden hebben verhuurders om de financiële gangen van een aanstaande huurder na te gaan? En hoeverre verhoudt dit zich met de aanstaande publieke taak van het Bureau Krediet Registratie (BKR)?
Zie mijn antwoord op vraag 3 voor wat betreft de mogelijkheden om de financiële gangen na te gaan. Zoals gesteld is het voor verhuurders momenteel niet mogelijk om het BKR-register te raadplegen. Ook nadat het beheer van het stelsel van kredietregistratie een wettelijke taak wordt, toe te wijzen aan het BKR, zal dit niet mogelijk zijn. Het BKR-register heeft ten doel om verantwoorde kredietverstrekking te faciliteren zodat overkreditering wordt vermeden, om daarmee problematische schulden te voorkomen. Het raadplegen van gegevens bij het BKR blijft daarom voorbehouden aan kredietverstrekkers die zijn aangesloten bij het register.
Wat vindt u ervan dat mensen met een «hoge creditcheck vanwege in het verleden opgelopen betalingsachterstanden» niet in aanmerking komen voor een woning? Ondanks dat er nu sprake is van een bewindvoerder en een stabiele financiële situatie?
Het is aan de verhuurder om aan de hand van alle relevante omstandigheden een individuele afweging te maken of iemand wel of niet in aanmerking komt voor een woning. Het feit dat iemand onder bewind is gesteld, zorgt juist voor een extra zekerheid voor de verhuurder dat de huur ook daadwerkelijk betaald wordt. Het bredere signaal dat mensen niet in aanmerking komen voor een woning ondanks dat er sprake is van een bewindvoerder en een stabiele financiële situatie is ons niet bekend.
Wat vindt u ervan dat mensen worden geweigerd voor een woning vanwege het hebben van een beschermingsbewindvoerder? Hoe kunnen dak- en thuislozen een nieuwe start maken zonder woning?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 6 is het signaal dat (groepen) mensen vanwege een het hebben van een bewindvoerder standaard niet in aanmerking komen voor een woning bij ons niet bekend. Vastgoed Belang, IVBN en Aedes hebben ons laten weten dat voor de verhuurders die bij hen aangesloten zijn, dat het hebben van een beschermingsbewindvoerder geen reden is om mensen te weigeren als nieuwe huurder. De bewindvoerder ziet toe op de financiën van de onderbewindgestelde, waardoor er juist meer borging is dat de vaste lasten betaald worden.
In het Nationaal Actieplan Dakloosheid dat het kabinet in december 2022 lanceerde, staan het voorkomen van dakloosheid en het behouden van een thuis of het zo snel mogelijk krijgen van een nieuw stabiel thuis, centraal. Een eigen woonplek vormt immers de basis voor het werken aan herstel en is hiermee van groot belang voor het maken van een nieuwe start. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zet zich in voor voldoende woonruimte voor woningzoekenden, waaronder dakloze mensen, door het zo snel mogelijk uitbreiden van de woningvoorraad via nieuwbouw, flexwonen en beter benutten van de bestaande voorraad. Daarnaast moeten tijdens deze schaarste aan woningen de meest kwetsbare mensen beschermd worden. Daarom worden met het Wetsvoorstel Versterking Regie op de Volkshuisvesting groepen als urgent woningzoekenden aangewezen aan wie met voorrang huisvesting moet worden toegewezen. Mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang (dakloze mensen) vallen hieronder.
Hoe gaat u mensen met een beschermingsbewindvoerder beschermen tegen discriminatie bij het vinden van een woning?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 6 is het aan de verhuurder om aan de hand van alle relevante omstandigheden een individuele afweging te maken of iemand wel of niet in aanmerking komt voor een woning. Navraag bij Vastgoed Belang, IVBN en Aedes wijst uit dat het hebben van een beschermingsbewindvoerder voor de bij hen aangesloten verhuurders geen reden is om mensen te weigeren als nieuwe huurder. Het feit dat iemand onder bewind is gesteld, zorgt juist voor een extra zekerheid voor de verhuurder dat de huur ook daadwerkelijk betaald wordt. Het bredere signaal, dat mensen niet in aanmerking komen voor een woning ondanks dat er sprake is van een bewindvoerder en een stabiele financiële situatie, is ons niet bekend. Het hebben van een beschermingsbewindvoerder is bovendien geen discriminatie. Het betreft geen persoonskenmerk dat wettelijk is beschermd. Indien mensen geen huurwoning krijgen vanwege het feit dat zij een beschermingsbewindvoerder hebben, is er geen sprake van ongerechtvaardigd onderscheid.
Acht u het hebben van een beschermingsbewindvoerder een terecht risico als in de zin van een risicoprofiel?
Nee, de maatregel bewind dient er juist voor om te zorgen dat vaste lasten betaald worden en er een financieel stabiele situatie voor de onderbewindgestelde opgebouwd kan worden. Daardoor is het risico beperkt.
Klopt het dat om woondiscriminatie tegen te gaan verhuurders een heldere en transparante selectieprocedure moeten gebruiken?
Ja, dat klopt. Verhuurders en verhuurbemiddelaars zijn vanaf 1 juli 2023, met de inwerkingtreding van de Wet goed verhuurderschap, verplicht om een heldere en transparante selectieprocedure te hanteren bij het openbaar aanbieden van een woning. Hierbij moeten verhuurders en verhuurbemiddelaars gebruik maken van objectieve en relevante selectiecriteria. Daarnaast moeten zij aan de afgewezen kandidaten uitleggen waarom de keuze is gevallen op de gekozen huurder. Op deze manier wordt het maken van ongerechtvaardigd onderscheid tegengegaan.
Verhuurders en verhuurbemiddelaars zijn per 1 januari 2024 ook verplicht om een schriftelijke werkwijze ter voorkoming van woondiscriminatie vast te leggen en openbaar te maken zodat eenieder er kennis van kan nemen. De werkwijze dient te bestaan uit doeltreffende maatregelen die verhuurders en verhuurbemiddelaars kunnen uitvoeren. Daarnaast moeten zij hun werknemers die huurovereenkomsten afsluiten voorbereiden, informeren en instrueren zodat zij woondiscriminatie kunnen herkennen en voorkomen. De werkwijze en de daarbij behorende maatregelen dienen aangepast te worden als de daarmee opgedane ervaring daartoe aanleiding geeft.
Klopt het dat de verhuurder geen informatie mag vragen over de etnische of culturele achtergrond, religieuze identiteit, politieke voorkeur, seksuele gerichtheid en over de lichamelijke of geestelijke gezondheid?
Verhuurders mogen deze persoonskenmerken niet laten meewegen bij de keuze voor een huurder van een woonruimte. Etnische of culturele achtergrond, religieuze identiteit, politieke voorkeur, seksuele gerichtheid en/of de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de huurder zijn namelijk persoonskenmerken die beschermd zijn. Op basis van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ) is het verboden op die kenmerken onderscheid te maken.
Constaterende dat volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie beschermingsbewind onder het begrip «maatschappelijk werk» – diensten die worden verricht om personen in een situatie van mentale hulpbehoevendheid te beschermen tegen burgerlijke handelingen die schadelijk kunnen zijn voor hun eigen financiële of andere belangen, of de waardigheid van hun bestaan in gevaar kunnen brengen – valt, bent u van mening dat het hebben van een beschermingsbewindvoerder geen economische afwijzing is, maar een afwijzing op grond van de lichamelijke of geestelijke gezondheid? Zo ja, bent u bereid dit expliciet te benoemen in de wet? Hoe gaat u dit onder de aandacht brengen bij verhuurders en bemiddelingskantoren?
De geestelijke of lichamelijke toestand kan ertoe leiden dat iemand niet in staat is om de eigen financiën en goederen te beheren. Op grond van het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap in artikel 28 onder lid 2 sub c is de overheid verplicht om mensen bij te staan als dit noodzakelijk is. Dit doen wij in Nederland onder andere door middel van het beschermingsbewind.
Het beschermingsbewind is een maatregel waarbij een bewindvoerder het beheer krijgt over de goederen van de onder bewind gestelde. De grondslag voor het bewind kan tweeledig zijn, te weten vanwege de geestelijke of lichamelijke toestand (het toestandsbewind) of problematische schulden (het schuldenbewind). Wanneer er sprake is van een toestandsbewind kan er gelijktijdig sprake zijn van problematische schulden. Dit ligt geheel aan de omstandigheden en hier is niet per definitie sprake van een afwijzing op basis van een geestelijke of lichamelijke grond. Dus ik zie geen aanleiding om de wet aan te passen dan wel verhuurders en verhuurbemiddelaars hierover te informeren.
De beoordeling van de kwaliteit van habitattypen |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Natuur slecht omdat veel wenssoorten er niet zijn», waarin de beoordelingswijze in natuurdoelanalyses ten aanzien van de kwaliteit van habitattypen op basis van de aanwezigheid van typische soorten wordt geanalyseerd?1
Ja.
Hoe waardeert u de constatering dat in de Brabantse natuurdoelanalyses, die zijn opgesteld door Antea, alle typische soorten behorend bij een habitattype zijn meegenomen in de beoordeling terwijl in de natuurdoelanalyses opgesteld door Arcadis niet is gekeken naar soorten die sinds jaar en dag niet in de provincie zijn gesignaleerd?
Als eerste stap is het logisch dat de hele lijst van typische soorten per habitattype in ogenschouw wordt genomen, maar vervolgens moet er wel een toepassing gemaakt worden per gebied. Die toepassing is in ieder geval feitelijk van aard (bepalen welke typische soorten en met welke verspreiding per habitattype voorkwamen op het moment van aanwijzen). In het geval van een instandhoudingsdoelstelling «verbetering kwaliteit» is die toepassing ook beleidsmatig van aard (hierop wordt in antwoorden 3 en 8 nader ingegaan).
Is de veronderstelling juist dat de werkwijze in de Brabantse natuurdoelanalyses ten aanzien van de beoordeling van typische soorten niet spoort met de voorgeschreven beoordelingswijze in de landelijk vastgestelde «Werkwijze kwaliteit van habitattypen op gebiedsniveau», als onderdeel van de «Leeswijzer Natura 2000 profielen»?2, 3
Dat is juist voor wat betreft het beoordelen van de kwaliteit met «goed», «matig» en «slecht» op basis van percentages van typische soorten. Zo'n maatlat bestaat landelijk niet en is dus ook geen onderdeel van de instandhoudingsdoelstellingen in aanwijzingsbesluiten. Dit betreft een bewuste keus, omdat de aanwezigheid van typische soorten sterk afhankelijk is van onder andere de locatie en de grootte van het habitattype ter plekke. Een bepaald aantal kan hierdoor in het ene gebied een lage ambitie zijn terwijl hetzelfde aantal in een ander gebied een (te) hoge ambitie kan zijn.
In dit verband is overigens Bijlage 6 van de Leeswijzer («Bijlage 6 Werkwijze typische soorten in beheerplan en vergunningverlening») nog duidelijker over de te volgen werkwijze bij typische soorten dan de in de vraag genoemde Bijlage 7. De status van beide bijlagen is dat hier de (juridisch geldige) uitleg wordt gegeven bij de instandhoudingsdoelstellingen in de aanwijzingsbesluiten ten aanzien van het onderdeel kwaliteit van habitattypen. Daartoe behoren ook de typische soorten, die voor elk habitattype in afzonderlijke profielen worden opgesomd. In Bijlage 6 wordt uitgebreid op die typische soorten ingegaan.
Naar ik heb begrepen, is het oordeel «ja», «ja mits» of «nee tenzij» in de natuurdoelanalyses gebaseerd op «behoud», «verbetering» of «verslechtering» ten opzichte van het moment van aanwijzen en dat is een juiste benaderingswijze. Dat is dus wat anders dan de bovengenoemde kwaliteitsbeoordeling (met «goed», «matig» en «slecht»).
Waarom wordt in verschillende natuurdoelanalyses de kwaliteit van habitattypen beoordeeld aan de hand van een niet formeel vastgesteld kader van Tauw, in plaats van het formeel vastgestelde kader, zoals opgenomen in de «Werkwijze kwaliteit van habitattypen op gebiedsniveau», als onderdeel van de «Leeswijzer Natura 2000 profielen»?4
Voor veel Natura 2000-gebieden hebben de provincies de verantwoordelijkheid en de ruimte om de instandhoudingsdoelstellingen uit te werken, afgestemd op de mogelijkheden van het gebied en binnen de rijkskaders.
Sommige provincies hebben ervoor gekozen om een verdere nuancering en specificering aan te brengen ten opzichte van het landelijke kader.
Is de veronderstelling juist dat het gehanteerde beoordelingskader, zoals opgesteld door Tauw, bestuurlijk nog niet is vastgesteld, mede omdat het nog veel vragen oproept?5
Dat is juist. Er zijn al enige tijd gesprekken gaande tussen provincies en Rijk hoe over het beoordelingskader duidelijke afspraken gemaakt kunnen worden, met inachtneming van enerzijds de landelijke kaders en anderzijds de beleidsruimte die provincies hebben. De urgentie daarvoor is toegenomen door enerzijds de (uiteenlopende) beoordelingen in de natuurdoelanalyses en anderzijds de (verwachte) Natuurherstelverordening, waarin definities en bepalingen staan die vragen om een nadere uitwerking die voor alle gebruikers eenduidig is.
Kunt u het rapport van Tauw over de beoordeling van de kwaliteit van habitattypen naar de Kamer sturen?6
Het document wordt gepubliceerd op de website van het Interprovinciaal Overleg (IPO).
Hoe waardeert u het beoordelingskader, zoals opgesteld door Tauw, in het licht van de eerder vastgestelde «Werkwijze kwaliteit van habitattypen op gebiedsniveau», als onderdeel van de «Leeswijzer Natura 2000 profielen»?
Het advies wijkt daar deels van af. Dat is op zich geen probleem zolang maar duidelijk is wat enerzijds juridisch verplicht is vanuit de systematiek van de aanwijzingsbesluiten en de hierboven aangehaalde uitleg daarvan (de landelijke kaders) en wat anderzijds een aanvulling is als provinciaal beleid.
Deelt u de mening dat het in de natuurdoelanalyses, in het licht van de Habitatrichtlijn, met name van belang is hoe de aanwezigheid van typische soorten zich ontwikkelt ten opzichte van de datum van aanwijzing van de betreffende Natura 2000-gebieden, zoals geadresseerd in de genoemde «Werkwijze kwaliteit van habitattypen op gebiedsniveau», en dat het vaststellen van de absolute kwaliteit, zoals in het beoordelingskader van Tauw, alleen van belang is voor het bepalen van de relevantie van een gebied ten opzichte van andere gebieden, in het kader van de aanwijzing van gebieden, en dus veel minder belangrijk is voor de natuurdoelanalyses?
Die mening deel ik, met als aanvulling dat in de genoemde Bijlage 6 vermeld is dat een instandhoudingsdoelstelling «verbetering kwaliteit» in kan houden dat er in de uitwerking daarvan in een beheerplan gestreefd kan worden naar een groter aantal typische soorten en/of een wijdere verspreiding van typische soorten in het gebied.
Hoe gaat u zorgen voor zowel een uniforme als een adequate beoordeling van de (ontwikkeling van de) kwaliteit van habitattypen op gebiedsniveau in natuurdoelanalyses en beheerplannen?
Zoals in antwoord 5 is vermeld, zijn hierover al enige tijd gesprekken gaande. Mijn indruk is dat er bij de provincies bereidheid bestaat om hier goede afspraken over te maken. In dit verband worden door rijk en provincies voorbereidingen getroffen voor een nadere concretisering van de (nu vaak nog vrij globale) instandhoudingsdoelen in de aanwijzingsbesluiten.
Zijn natuurbeheerders en terrein beherende organisaties verplicht om te zorgen voor adequate monitoring van de natuur/de habitats die zij in beheer hebben? Zo ja, hoe?
Bij het verstrekken van subsidie voor natuurbeheer (Subsidiestelsel Natuur en Landschap – SNL) wordt aan de ontvanger van de subsidie als voorwaarde gesteld dat de natuur moet worden gemonitord. Specifiek voor Natura 2000 staat op p. 30 van de «Werkwijze Monitoring en Beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000 (versie 18052021)»7: «Als het Natura 2000 habitattypen betreft is het altijd verplicht [...] de kwaliteit te monitoren». Voor een uitgebreide uitleg, zie dat document.
Overigens zijn de overheden (waarbij provincies en twee ministeries voortouwnemer kunnen zijn) eindverantwoordelijk voor het adequaat monitoren van de beschermde habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden.
De vervolging van een christelijke vrouw in Nigeria wegens vermeende godslastering en de brute moord op een christelijke studente door een groep islamitische medestudenten |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u ons informeren over de stand van zaken in de vervolging van Rhoda Jatau, die gevangen zit omdat ze haar afschuw had uitgesproken over de moord op de christelijke studente Deborah Yakubu in mei 2022 in de Nigeriaanse deelstaat Sokoto?1
Rhoda Jatua is op 8 december jl. op borgtocht vrijgelaten. Ze zat in gevangenschap sinds mei 2022. De rechtszaak tegen haar, aangespannen door de Nigeriaanse deelstaat Bauchi, loopt nog. Voor haar borgtocht hebben verscheidene organisaties, waaronder de Christian Association Nigeria en de Nigeria Inter-Religious Council, met wie de Nederlandse ambassade nauwe banden onderhoudt, zich ingespannen.
Wat is exact de beschuldiging tegen Rhoda Jatau en op grond van welke feiten is die beschuldiging gedaan? Klopt het dat zij het risico loopt op de doodstraf?
Rhoda Jatua is gearresteerd nadat zij een video deelde in een WhatsApp group waarin de moord van Deborah Yakubu werd veroordeeld. Zij is aangeklaagd voor 1) het aanzetten tot schending van de openbare orde 2) beledigen van / aanzetten tot minachting van religie, 3) cyber stalken. Volgens partners van de Nederlandse ambassade in Abuja zijn deze beschuldigingen gebaseerd op het delen van de video. Indien zij schuldig wordt geacht kan zij veroordeeld worden tot de doodstraf.
Wordt in Nigeria de doodstraf geëist en voltrokken in godslasteringszaken?
De doodstraf wordt geëist in Nigeria, ook voor gevallen van godslastering. De doodstraf is echter niet voltrokken op burgers sinds 2016.
Heeft Nederland, in het kader van de inspanningen voor de afschaffing van de doodstraf in het algemeen en in blasfemiezaken in het bijzonder, Nigeria aangesproken? Bent u bereid bilateraal of in multilateraal verband Nigeria aan te spreken op de vervolging van Rhoda Jatau? Zo nee, waarom niet?
Nederland spreekt Nigeria regelmatig, in zowel bilateraal als multilateraal verband o.a. tijdens de EU-Nigeria mensenrechtendialoog, aan over het belang van het beschermen van mensenrechten, waaronder vrijheid van religie en geloofsovertuiging, het tegengaan van straffeloosheid en de afschaffing van de doodstraf. o.a. tijdens de EU-Nigeria mensenrechtendialoog.
Klopt het dat de deelnemers aan de lynchpartij op Deborah Yakubu niet zijn vervolgd wegens moord en ook verder straffeloos zijn gebleven? Zo ja, bent u bereid de Nigeriaanse autoriteiten hierop aan te spreken?
Er zijn twee verdachten gearresteerd naar aanleiding van de dood van Deborah Yakubu in mei 2022. In januari 2023 zijn de verdachten vrijgesproken omdat de politie in de deelstaat Sokoto herhaaldelijk niet bij de zittingen verscheen. De politie in deelstaat Sokoto zou sindsdien de verdachten wederom aan het opsporen zijn. Volgens het maatschappelijk middenveld zou er een gebrek aan bewijs en data zijn wat het identificeren van verdachten bemoeilijkt. Nederland treedt niet in de rechtsgang in een ander land.
Klopt het dat er in het algemeen een praktijk is van straffeloosheid als het gaat om moordzaken met vermeende blasfemie als rechtvaardiging? Ziet u een rol voor de Nederlandse speciaal gezant voor vrijheid van godsdienst en levensovertuiging om dit probleem aan te kaarten bij de Nigeriaanse autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Vrijheid van religie en geloofsovertuiging is een van de prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid, zo ook voor het werk van de Nederlandse ambassade in Abuja. Zo steunt Nederland financieel lokale organisaties die zich inzetten voor vrijheid van religie en geloofsovertuiging. De Nederlandse ambassade onderhoudt een breed netwerk met religieuze actoren en andere belangrijke spelers uit het maatschappelijk middenveld. In multinationaal verband kaart de Nederlandse Speciale Gezant voor Religie en Levensovertuiging de zorgen aan in de intergouvernementele Freedom of Religion or Belief (FoRB)-fora waar Nederland lid van is, zoals de International Religious Freedom or Belief Alliance en de International Contact Group on FoRB.
Kan de lynchpartij op Deborah Yakubu worden beschouwd als een misdrijf tegen de menselijkheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kan Nederland doen om straffeloosheid van dergelijke misdaden tegen te gaan?
Justitie in Nigeria is hier in eerste instantie toe verplicht, op basis van de mensenrechtenverdragen waar Nigeria partij bij is. Als de lynchpartij van een dergelijke omvang is dat er sprake is van een misdrijf tegen de menselijkheid of indien deze plaatsvond in connectie met het gewapend conflict dat in Nigeria woedt, dan is in beginsel ook het Internationaal Strafhof bevoegd – zij het dat zij enkel in actie kunnen komen indien Nigeria «unwilling or unable» is om zelf een onderzoek uit te voeren en vervolging in te stellen. Voor wat NL doet verwijs ik naar antwoord op vraag 4 en 6.
Het bericht van Wouter Aukema geplaatst op 29 november 2023 op X |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het volgende bericht van de heer Aukema geplaatst op 29 november 2023 op X (het voormalige Twitter)?1
Ja.
Is het correct, zoals de heer Aukema stelt, dat er sinds 2021 sprake is van een explosieve stijging van het gebruik van zogenaamde «natriumglucose-cotransporter-2-remmers» in het algemeen en de medicijnen Dapagliflozine, Canagliflozine en Empagliflozine in het bijzonder?
In 2021 heeft het Zorginstituut Nederland de Minister van VWS geadviseerd om de voorwaarden voor de genoemde geneesmiddelen (SGLT-2-remmers) uit te breiden2. De uitbreiding is voor de behandeling van patiënten met diabetes mellitus type 2 met een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten en bij patiënten met hartfalen. Middels wetenschappelijk onderzoek is aangetoond dat SGLT-2-remmers bij deze patiënten een therapeutische meerwaarde hebben. Dit wordt onderschreven door het Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG) en de Nederlandse Internisten Vereniging (NIV) die hier tevens de richtlijn op hebben aangepast.
De uitbreiding van de voorwaarden voor de SGLT-2-remmers geeft de beroepsgroep de mogelijkheid om patiënten met hartfalen en/of een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten te behandelen die voorheen niet voor deze behandeling in aanmerking kwamen. Dit kan leiden tot een stijging van het gebruik van deze geneesmiddelen bij deze specifieke patiëntenpopulatie. Het is uiteindelijk aan de beroepsgroep om in samenspraak met de patiënt te besluiten of een SGLT-2-remmer wordt voorgeschreven. Dapagliozine en empaglifozine zijn ook geïndiceerd bij chronisch hartfalen en chronische nierschade.
Heeft u hier wellicht een verklaring voor? Zo ja, wat is deze verklaring?
Zie antwoord vraag 2.
Zo nee, zou u hier onderzoek naar willen laten doen?
Vooralsnog ligt een stijging van het gebruik in de lijn der verwachting na een uitbreiding van de voorwaarden en zijn er geen aanwijzingen die een onderzoek rechtvaardigen. Ik heb het NHG hierover geconsulteerd en die onderschrijft dit.
Bent u bereid mijn grote waardering over te brengen aan zijn ambtenaren voor de schriftelijke beantwoording van alle vragen die door mij de afgelopen paar jaar zijn gesteld?
Ja.
Het bericht 'Politie wil meer autowrakken optakelen om misdrijven op te lossen' |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie wil meer autowrakken optakelen om misdrijven op te lossen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de operationeel coördinator van het Landelijk Team Onderwaterzoekingen (LTOZ) dat het borgen van autowrakken tot aanwijzingen kan leiden waarmee een geweldsdelict, diefstal, misdrijf of cold case kan worden opgelost? Zo nee, waarom niet?
Ja die deel ik, zij het met de nuancering dat de politie aangeeft dat haar beeld is dat voertuigen gedumpt worden door daders van minder ernstige misdrijven zoals diefstal.
In hoeveel gevallen leverden uit het water geborgde autowrakken gedurende de laatste twee jaar sporen van strafbare feiten op en wat is er met die sporen gedaan? In welke mate hebben die sporen bijgedragen tot het oplossen van misdrijven?
Dit is onbekend.
Wat is de reden dat deze autowrakken nu niet geborgd worden? Klopt het dat de kosten hiervoor te hoog worden geacht? Zo ja, kunt u dat onderbouwen, ook financieel? Kunt u een indicatie geven om hoeveel autowrakken het jaarlijks gaat?
Klopt het dat bij de beslissing of een autowrak moet worden geborgd door de vaarwegbeheerder (vaak Rijkswaterstaat) alleen wordt gekeken naar het risico van het gevaar voor de scheepvaart? Deelt u de mening dat bij die beslissing ook het aspect van het opsporen van een mogelijk misdrijf betrokken zou moeten worden? Zo ja, wat wilt u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de politie op zijn minst aanwezig moet zijn bij opschoonacties van Rijkswaterstaat en hierbij moet meedenken over onder andere de wijze waarop een auto gelift wordt (verticaal of horizontaal)? Zo ja, hoe wilt u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid in gesprek te gaan met de politie en Rijkswaterstaat over een samenwerking en concrete afspraken rondom het borgen van autowrakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit gesprek voeren?
De aanstelling van de regeringscommissaris voor de pensioentransitie |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Op 24 november jl. heeft u een brief naar de Eerste Kamer gestuurd met betrekking tot de benoeming van een regeringscommissaris die al op 1 januari 2024 zal aantreden1; kunt u nader toelichten wat de functieomschrijving is van de regeringscommissaris voor de pensioentransitie?
De regeringscommissaris brengt zo vaak als nodig, maar in elk geval twee keer per jaar, eigenstandig advies uit aan de Minister. Deze adviezen zullen, voorzien van een reactie, tegelijk met de monitoringsinformatie van de Minister worden gedeeld met de Tweede Kamer. In de adviezen gaat de regeringscommissaris in op de voortgang van de transitie, signaleert de regeringscommissaris eventuele knelpunten en benoemt zij de mogelijke maatregelen om deze knelpunten weg te nemen. Daarnaast stimuleert de regeringscommissaris dat goede voorbeelden uit de uitvoeringspraktijk worden gedeeld, in alle fases van de transitie en voor alle typen regelingen. Daarbij wijst de regeringscommissaris op beschikbare routes (bijvoorbeeld naar de Transitiecommissie).
Wat is het mandaat van de regeringscommissaris?
De regeringscommissaris kan vrijelijk en naar eigen inzicht het gesprek aangaan met de partijen die op enigerlei wijze bijdragen of betrokken zijn bij de pensioentransitie. Het kan gaan om sociale partners, pensioenfondsbesturen, verzekeraars, pensioenuitvoerders, pensioenadviseurs en ICT-leveranciers. Daarbij gaat het niet alleen om de diverse koepelorganisaties, maar kan het ook gaan om individuele partijen.
De regeringscommissaris zal zich in haar advisering niet uitspreken over de inhoud van pensioenafspraken. Zij richt zich op het proces. Het doel is dat de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel soepel en tijdig verloopt.
De regeringscommissaris zal zich in haar advisering niet alleen baseren op de monitoringsinformatie die vanuit het Ministerie van SZW wordt verstrekt, maar kan ook zelf informatie verzamelen. Daartoe zal zij niet alleen zelf het initiatief nemen, partijen kunnen de regeringscommissaris ook benaderen.
De regeringscommissaris kan gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan de Minister. In elk geval adviseert de regeringscommissaris bij het uitkomen van de monitoringsinformatie die aangeboden wordt aan uw Kamer, maar dat kan ook vaker zijn als de regeringscommissaris daartoe aanleiding ziet.
Kunt u aangeven wat de wervingsprocedure was voor de aangestelde regeringscommissaris voor de pensioentransitie en hoe hierbij rekening werd gehouden met het borgen van de onafhankelijkheid?
Voor de vacature van regeringscommissaris is een openbare vacature uitgeschreven. In de selectieprocedure is de onafhankelijkheid van de kandidaten een belangrijke toetssteen geweest. Hierbij speelt van nature een spanningsveld: aan de ene kant moet de onafhankelijkheid van de regeringscommissaris buiten kijf staan, aan de andere kant dient een kandidaat over uitgebreide kennis en ervaring van de pensioensector te beschikken. Met de aanstelling van prof. dr. S.G. van der Lecq als regeringscommissaris ben ik ervan overtuigd dat zowel de kennis en onafhankelijkheid is geborgd.
Hoeveel kandidaten hebben gesolliciteerd naar de functie van regeringscommissaris?
Het is gelet op de vertrouwelijkheid van de procedure niet opportuun om gedetailleerde informatie te verstrekken. Ik kan u melden dat er voldoende belangstelling was voor de functie en met meerdere kandidaten sollicitatiegesprekken zijn gevoerd.
Kunt u aangegeven hoe de nevenfuncties van de aangestelde regeringscommissaris, bij onder andere Achmea Investment Management, het ABP en pensioenfonds IBM Nederland (SPIN) zich verhouden tot de rol van de regeringscommissaris voor de pensioentransitie en in hoeverre hier sprake kan zijn van onverenigbare belangen?
In hoeverre kan de aangestelde regeringscommissaris volgens u onafhankelijk advies geven over de transitie, terwijl de regeringscommissaris als kroonlid van de SER2 aan de basis stond van de voorgenomen wijzigingen van het pensioenstelsel?
Het is juist dat prof. dr. S.G. van der Lecq als kroonlid heeft bijgedragen aan het SER-advies «Toekomst pensioenstelsel». Het ging daarbij om een advies en niet om het voorschrijven van bepaalde uitkomsten. Dat is ook niet de rol van de SER. Sociale partners hebben dit advies wel gebruikt als input voor het sluiten van het pensioenakkoord. De rol van de regeringscommissaris is te adviseren op de tijdige transitie naar het nieuwe pensioenstelsel, zoals dat is overeengekomen in het pensioenakkoord en is vastgelegd in de wet Toekomst pensioenen.
In hoeverre is de aangestelde regeringscommissaris onafhankelijk te noemen in deze transitie, terwijl zij in de Commissie Parameters 20223 zat, die adviseerde over de economische parameters en rekenrentes die gehanteerd moeten worden in de verplichte berekeningen in de pensioentransitie?
Prof. dr. S.G. van der Lecq heeft inderdaad zitting gehad in de commissie parameters. Ook in de commissie parameters stond onafhankelijkheid van de voorzitter en leden voorop. Ik ben ervan overtuigd dat zij in haar werkzaamheden voor de commissie parameters onafhankelijk heeft geopereerd en dat zij ook nu in haar nieuwe functie die onafhankelijkheid zal betrachten. Daarnaast richtten de werkzaamheden van de commissie parameters zich op de inhoud, terwijl de regeringscommissaris zich juist alleen op het proces zal richten.
Deelt u de opvatting dat de sterk wisselende parametersets juist de aanleiding kunnen zijn voor onzekerheid in de transitie?
Die opvatting deel ik niet. Pensioenen, en daarmee ook de scenariosets, zijn en blijven afhankelijk van de economische omstandigheden. Het is daarom belangrijk dat de scenariosets tenminste ieder kwartaal door De Nederlandsche Bank herijkt worden, zodat deze telkens zoveel mogelijk consistent zijn met veranderende marktomstandigheden en de nieuwste realisatiecijfers. Het is daarbij goed om op te merken dat de scenariosets gebruikt worden bij berekeningen die ondersteunend zijn voor de afwegingen en de daaruit volgende besluitvorming van pensioenfondsen en/of sociale partners rondom de nieuwe premieregeling en de transitie daarnaartoe. De scenariosets zijn dan ook niet leidend voor die besluitvorming.
Verder is het goed om op te merken dat sociale partners in het transitieplan niet alleen afspraken maken over de verwachte situatie, maar ook over het kader dat geldt bij afwijkende economische omstandigheden. Zo bepalen zij welke doelen zij willen behalen, welke doelen voorrang hebben, en de bandbreedte aan uitkomsten die zij evenwichtig vinden. Pensioenfondsen bezien vervolgens hoe zij het invaarbesluit binnen deze kaders vorm kunnen geven. Zij verkennen daarbij hoe het invaarbesluit eruit komt te zien als de financiële ruimte anders is door andere economische omstandigheden op het moment van invaren dan op het moment dat het besluit wordt genomen. Om de robuustheid van de afspraken te bepalen wordt gevraagd onder verschillende economische en financiële omstandigheden de uitkomsten van de doelstellingen en voorrangsregels uit te rekenen. Pensioenfondsen nemen dit en de consequenties van wijzigende omstandigheden voor het invaarbesluit op in het implementatieplan dat ingediend wordt bij DNB. Door dit mee te nemen in het implementatieplan, wordt juist zoveel als mogelijk voorkomen dat veranderende marktomstandigheden zorgen voor een onzekere transitie.
Deelt u de mening dat de IT-transitie de achilleshiel kan worden van de pensioentransitie, waaronder de deelnemersadministratie bij pensioenuitvoeringsorganisaties, en bovendien ook de koppeling tussen deelnemersadministratie en vermogensbeheerders? Zo ja, waarom wel en zo nee, waarom niet?
Er zijn diverse waarborgen ingebouwd om te voorkomen dat hier een achilleshiel kan ontstaan. De overgang naar de nieuwe pensioenregeling vraagt om de nodige aanpassingen, onder andere ten aanzien van ICT-systemen en de pensioenadministratie. Van pensioenuitvoerders wordt daarom ter voorbereiding op deze transitie gevraagd om een implementatieplan op te stellen. In dit implementatieplan gaat de pensioenuitvoerder onder andere in op de technische uitvoerbaarheid en de risico’s van de uitvoering van de pensioenregeling en de risicobeheersmaatregelen. De pensioenuitvoerder dient daarbij een analyse op te nemen ten aanzien van de operationele en IT-risico’s, de beschikbaarheid en de kwaliteit van de data en de beheersing van deze risico’s. Voor pensioenfondsen geldt daarbij dat zij ook de risico’s die samenhangen met de uitbesteding van werkzaamheden en de beheersing daarvan in kaart moeten brengen. Kortom, vooraf wordt van pensioenuitvoerders gevraagd om de risico‘s inzichtelijk te maken en de benodigde beheersmaatregelen te treffen. Daarbij wordt de sector daar waar mogelijk ondersteund, bijvoorbeeld aan de hand van servicedocumenten en handreikingen. Het implementatieplan wordt vervolgens aan DNB toegestuurd, die dit meeneemt in haar toezicht op de transitie. Tot slot wordt de uitvoering gedurende de transitie nauwgezet gemonitord en blijf ik met de pensioenuitvoerders in gesprek. Signalen uit de sector worden nauwlettend in de gaten gehouden, en best practices worden gedeeld. Indien er knelpunten ontstaan, kunnen deze dankzij de monitoring en de gesprekken in een vroeg stadium worden onderkend en kan bezien worden hoe deze knelpunten op te lossen.
Heeft de regeringscommissaris een rol om ook onafhankelijk advies uit te brengen over de voortgang van deze transitie, specifiek op IT-gebied zoals hierboven omschreven?
De pensioentransitie vraagt ook om aanpassing van ICT-systemen en aanpassing van de pensioenadministraties. IT is daarmee een belangrijke factor voor het tijdig slagen van de transitie. Dit aspect van de transitie zal daarom ook de aandacht hebben van de regeringscommissaris.
Op basis waarvan vindt u de regeringscommissaris geëquipeerd om onafhankelijk advies uit te brengen over de voortgang van deze transitie specifiek op IT-gebied?
Prof. dr. S.G. van der Lecq heeft een brede ervaring in het pensioendomein. Voor de werkzaamheden die de regeringscommissaris verricht, krijgt zij daarnaast ondersteuning vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze ondersteuning moet toereikend zijn voor de toebedeelde taken. Wanneer bepaalde specifieke kennis niet binnen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beschikbaar is, kan ook externe ondersteuning ingezet worden.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn één voor één beantwoord, met in achtneming van de reguliere antwoordtermijn voor schriftelijke Kamervragen.
Het bericht 'Steeds meer kinderen zonder zwemdiploma vooral bij lage inkomens' |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer kinderen zonder zwemdiploma, vooral bij lage inkomens»?1
Ja.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook kinderen van ouders met een lager inkomen hun zwemdiploma’s halen?
Ieder kind zou zwemvaardig moeten kunnen zijn, ongeacht de financiële draagkracht van de ouders. Aangezien de problematiek niet eenduidig2 is, zijn oplossingen vanuit verschillende kanten vereist. Waar mogelijk initieer en ondersteun ik initiatieven om de drempels voor deze doelgroep weg te nemen. Enkele voorbeelden van de huidige inzet:
Deelt u de mening dat in een waterrijk land als Nederland, zwemdiploma’s noodzakelijk zijn? Zo ja, op welke manier gaat u de dalende trend van het aantal kinderen zonder zwem-ABC keren?
Ik deel met u het inzicht dat zwemdiploma’s heel belangrijk zijn in ons land. Niet alleen voor de veiligheid, maar zeker ook om een leven lang te kunnen recreëren op en om het water.
De gerapporteerde cijfers beschrijven de situatie in 2022, kort na de beperkingen van de coronapandemie. Ik weet dat sindsdien hard gewerkt is om de wachtlijsten voor zwemles in te korten en de achterstanden weg te werken in de branche3. Ik ben continu in gesprek met de branche om oplossingen te bedenken hoe de achterstanden ingelopen kunnen worden.
De prioriteiten zijn daarbij het tegengaan van het tekort aan zwemdocenten en het effectief gebruik van zwemwater, bijvoorbeeld door slimme programmering in zwembaden of het bieden van zwemles kort na schooltijd wanneer het zwembad vaker vrij is.
Ik hoop dat de huidige en toekomstige inspanningen het gedaalde diplomabezit van kort na de coronabeperkingen weer corrigeren.
Waarom lukt het u niet om in een welvarend land als Nederland, ondanks het grote aanbod van financieringsmogelijkheden, alle kinderen hun zwemdiploma’s te laten behalen?
Ik zet mij samen met de branche in voor volledig zwemvaardige bevolking. Enkele van de belemmerende factoren benoemde ik in de beantwoording van vraag 2 en 3. Naast de financiële aspecten, die u terecht aanhaalt, gaat het om een tekort aan zwemdocenten en effectieve benutting van badwater. Maar daarnaast betreft het ook om de bereidwilligheid en kennis van het belang onder ouders om hun kinderen naar zwemles te begeleiden. Dit vraagt een inspanning en is niet altijd even vanzelfsprekend, waardoor de drempel ondanks diverse ondersteuningsmogelijkheden soms toch te hoog is. Om het belang van (goede) zwemles te benadrukken wordt via het Nationaal Plan Zwemveiligheid gewerkt aan voorlichting voor ouders over dit onderwerp.
De VN dat de rol van de Nederlandse overheid onderzoekt bij het schenden van mensenrechten in de VS door PFAS-afval afkomstig van Chemours |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «VN onderzoekt rol Nederlandse overheid in PFAS-schandaal VS»1 en «Export giftig pfas-afval Chemours kan bijdragen aan schending mensenrechten, waarschuwt de VN»2? Wat is uw reactie op deze berichten?
Ja, ik ken deze berichten. Voor mijn reactie verwijs ik naar de beantwoording op de vragen hieronder.
Bent u ervan op de hoogte dat Chemours in Dordrecht al sinds 2014 giftig pfas-afval exporteert naar Chemours in Fayetteville (North Carolina, VS)? Vindt u dit wenselijk?
Ik ben op de hoogte dat Chemours Dordrecht als gevaarlijk geclassificeerd afval met PFAS exporteert naar een verwerkingsfaciliteit van Chemours in de Verenigde Staten om het in het afval aanwezige PFAS terug te winnen. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is, samen met de daartoe aangewezen autoriteit in het ontvangende land, hiervoor bevoegd gezag. In dit geval is de autoriteit in het ontvangende land de United States Environmental Protection Agency (US EPA). Bij het vergunnen van transporten, bestemd voor nuttige toepassing, is de beoordeling van het bevoegd gezag van het land van bestemming (in dit geval US EPA) leidend, waarbij onder andere beoordeeld wordt of de ontvangende verwerkingsinstallatie het betreffende afval mag accepteren en verwerken.
Overbrenging bestemd voor nuttige toepassing naar gespecialiseerde verwerkingsinstallaties is in internationaal verband gebruikelijk voor afvalstromen die op een specifieke wijze verwerkt moeten worden. Gespecialiseerde verwerkingsfaciliteiten hebben een zekere continuïteit en omvang van de aanvoer van afval nodig om optimaal te kunnen werken. Internationale samenwerking is daarom veelal nodig om de benodigde schaal te behalen en een milieuhygiënisch verantwoorde verwerking mogelijk te maken. Daarom biedt de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA)3 aan EU-lidstaten en leden van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)4 de ruimte om gebruik te maken van elkaars mogelijkheden om afval nuttig toe te passen. De export van gevaarlijk afval voor verwijdering is vanuit de EU niet toegestaan.
Het lokaal bevoegd gezag gaat over het verlenen van toestemming voor verwerkingsfaciliteiten die binnen hun grondgebied operationeel zijn. Voor een verwerkingsfaciliteit die actief is op Amerikaans grondgebied is de Amerikaanse bevoegde autoriteit verantwoordelijkheid. De US EPA heeft, als bevoegd gezag van land van bestemming, op 8 mei 2023 schriftelijk toestemming verleend voor deze transporten, en daarmee conform de van toepassing zijnde internationale afspraken bevestigd dat het afval op een volgens nationale regelgeving milieuhygiënisch verantwoorde wijze verwerkt wordt. De ILT heeft binnen de EVOA systematiek de mogelijkheid om transporten niet toe te staan als zij redenen heeft om aan te nemen dat de afvalstoffen niet op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd. De ILT heeft op basis van de ontvangen informatie geen redenen om aan te nemen dat het afval van Chemours niet op milieuhygiënisch verantwoorde wijze verwerkt wordt in Fayetteville (North Carolina). Overigens is het in deze context goed te melden dat de EPA 29 november jl. via een zogenaamde «withdrawal of consent» haar instemming heeft ingetrokken. Daarmee zijn de beoogde transporten op dit moment dus niet meer mogelijk. EPA heeft als reden voor het intrekken van de instemming opgegeven dat de vergunde hoeveelheden FRD902 (een PFAS-verbinding, ook bekend als GenX), hoger zijn dan de volumes die door Chemours in Fayetteville in een jaar kunnen worden verwerkt.
Bent u ervan op de hoogte dat Chemours in Dordrecht tussen augustus dit jaar en juli volgend jaar 2 miljoen kilo giftig pfas-afval naar Chemours in Fayetteville mag overbrengen? Vindt u dit wenselijk?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 2, is het in internationaal verband gebruikelijk dat samengewerkt wordt om specifieke afvalstromen nuttig toe te passen in gespecialiseerde verwerkingsinstallaties. De EPA heeft op 29 november jl. de eerdere instemming voor dit transport ingetrokken, waardoor de genoemde transporten niet langer mogelijk zijn.
Wat is uw reactie op het bericht dat Chemours een milieuramp heeft veroorzaakt in Fayetteville, waarbij grote hoeveelheden pfas zijn vrijgekomen via de rivier Cape Fear waardoor mensen en vissen vol zitten met pfas?
Ik vind het zeer zorgelijk als mensen worden blootgesteld aan onaanvaardbare gehalten van schadelijke chemicaliën. Ik zet mij dan ook sterk in om het gebruik van PFAS binnen de Europese Unie zo ver als mogelijk aan banden te leggen. Zoals alle bedrijven en burgers dient ook Chemours zich in Nederland aan onze wet- en regelgeving te houden. Bedrijven als Chemours hebben een verantwoordelijkheid om de nadelige effecten van hun activiteiten op de gezondheid en het milieu te beperken. Onder die verantwoordelijkheid valt ook het voorkomen van nadelige effecten als gevolg van het vrijkomen van GenX-stoffen. Ik vind het belangrijk dat die verantwoordelijkheid goed ingevuld wordt. Het is echter niet aan mij om te oordelen of een vestiging van Chemours in de VS die verantwoordelijkheid goed invult. Dat is aan de autoriteiten die daartoe bevoegd zijn.
Wat is uw reactie op het bericht dat duizenden mensen die langs de rivier Cape Fear wonen al jarenlang geen toegang hebben tot schoon en veilig drinkwater door de pfas-vervuiling?
Het is zorgelijk als er plekken in de wereld zijn waar een hoge concentratie PFAS in het drinkwater wordt aangetroffen. Het is daarbij aan de verantwoordelijke overheden om maatregelen te treffen. Gezien de brede aanwezigheid van PFAS in de leefomgeving is het noodzakelijk dat overheden daarin gezamenlijk optrekken. Ik zet mij in internationaal verband in om de blootstelling aan PFAS te reduceren, bijvoorbeeld via een restrictie op PFAS onder de REACH-Verordening5. Daarover geef ik meer informatie in het antwoord op vraag 12.
Wat is uw reactie op het bericht dat de VN-rapporteur het alarmerend vindt dat Nederland toestaat dat giftig pfas-afval van Chemours in Dordrecht naar Chemours in Fayetteville wordt geëxporteerd, terwijl de omgeving daar al zwaar is vervuild met pfas?
Nederland neemt de zorgen van de VN rapporteurs serieus en de reactie van Nederland op de brief van de rapporteurs is inmiddels gepubliceerd op de site van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten.6 In de reactie wordt uitgelegd hoe Nederland de internationale afspraken en regels die op deze transporten van toepassing zijn, heeft gevolgd. Voor de betreffende transporten moet Nederland zich houden aan internationaal vastgelegde voorschriften. Dat doet Nederland dus ook. Tegelijkertijd is in de reactie aangegeven dat Nederland van mening is dat de regels die toezien op het internationale transport verbeterd moeten worden. Daarom wordt in de reactie ook de inzet van Nederland in de Europese herziening van de EVOA geschetst. Een belangrijk aspect van de Nederlandse inzet voor deze herziening is dat we vanuit de EU meer handvatten moeten krijgen om te kunnen sturen op hoogwaardige en milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van geëxporteerde afvalstromen. Export zou dan alleen zijn toegestaan als de verwerking in het ontvangende land aantoonbaar voldoet aan de Europese eisen voor milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van dat afval (zie voor meer informatie het betreffende BNC fiche met de Nederlandse inzet ten aanzien van de herziening van de EVOA7). Het is niet op voorhand duidelijk of die aanvullende voorwaarden voor export in dit specifieke geval zouden leiden tot een ander besluit.
Wat is uw reactie op het bericht dat Nederland (door de export van het pfas-afval mogelijk te maken) volgens de VN-rapporteur dus mogelijk bijdraagt aan de schending van mensenrechten, namelijk het recht van omwonenden op leven, gezondheid, een schoon milieu en schoon water?
Zoals in de beantwoording op vraag 6 aangegeven, is de reactie van Nederland op de brief van de VN rapporteur inmiddels gepubliceerd op de site van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten.8 Nederland neemt de zorgen van de rapporteurs serieus en in de reactie wordt uitgelegd dat Nederland de internationale afspraken en regels heeft gevolgd en welke acties Nederland verder heeft ondernomen en onderneemt om schade door PFAS te voorkomen. Nederland gaat niet over de wijze waarop bedrijven in de Verenigde Staten hun activiteiten uitvoeren. Nederland kan wel via de Europese Unie (EU) inzetten op het aanscherpen van de voorwaarden voor het toestaan van afvaltransporten, die de EU-buitengrens passeren. In het antwoord bij vraag 6 is de inzet van Nederland in de nu nagenoeg afgeronde onderhandelingen over de herziening van de EVOA kort beschreven.
Welke rol heeft de Nederlandse overheid precies gespeeld in het mogelijk maken van deze milieuramp in Fayetteville en het schenden van de rechten van omwonenden? Trekt u dit uzelf aan?
De Nederlandse overheid verwacht dat bedrijven hun bedrijfspraktijken afstemmen op de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en de richtlijnen van de Verenigde Naties inzake bedrijfsleven en mensenrechten. Deze niet-bindende richtlijnen en principes omvatten de verantwoordelijkheid van bedrijven om risico’s in hun internationale waardeketens te identificeren en aan te pakken. Hieronder valt ook het voeren van zinvolle belanghebbendenconsultatie en het bieden van een effectieve remedie waar van toepassing. De verplichting van de Nederlandse overheid om mensenrechten te beschermen en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheid van bedrijven om de mensenrechten te respecteren, zijn vastgelegd in het Nederlandse Nationaal Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten9. Op Europees niveau wordt onderhandeld over de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Deze richtlijn bevat verplichtingen voor grote bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen op hun internationale waardeketens om zo mensenrechtenschendingen en milieuschade te voorkomen en waar nodig te adresseren. De Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zal uw Kamer over de uitkomst van deze onderhandelingen informeren.
Wat is uw boodschap aan de bewoners van Fayetteville die persoonlijk zijn geraakt door de vervuiling die is ontstaan door het giftige pfas-afval afkomstig van Chemours in Dordrecht?
Ik vind het zeer zorgelijk als mensen op onaanvaardbare wijze worden blootgesteld aan schadelijke chemische stoffen. Daar waar ik de bevoegdheid heb, zet ik mij dan ook sterk in om blootstelling aan PFAS te verminderen, zowel in Nederland als ook binnen de Europese Unie. Deze acties heb ik genomen vanuit mijn overtuiging dat mensen nooit op onaanvaardbare wijze moeten worden blootgesteld aan schadelijke chemicaliën. Die overtuiging staat dus los van het land, het grondgebied en welke autoriteit bevoegd is, maar geldt voor alle mensen.
Waarom denkt u dat uw reactie op de VN-rapporteur, namelijk dat het afval op «milieuverantwoordelijke wijze» wordt verwerkt «in overeenstemming met de Amerikaanse nationale wetgeving», een gepaste reactie is op de milieuramp in Fayetteville die overduidelijk is veroorzaakt door het giftige pfas-afval afkomstig van Chemours in Dordrecht?
Ik ben het oneens met de veronderstelling dat eventuele milieuproblemen die op dit moment zouden bestaan in Fayetteville, zijn veroorzaakt door beoogde verwerking van PFAS afval dat afkomstig is uit Nederland. Ik heb geen informatie die die veronderstelling ondersteunt. Zoals in de beantwoording op vraag 6 aangegeven, is de reactie van Nederland op de brief van de VN rapporteur inmiddels gepubliceerd op de site van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten.10 Nederland neemt de zorgen van de rapporteurs serieus en legt in de reactie uit hoe Nederland de internationale afspraken en regels heeft gevolgd en welke acties Nederland verder heeft ondernomen en onderneemt om schade door PFAS te voorkomen. Tegelijkertijd is in de reactie aangegeven dat Nederland van mening is dat de Europese regels die toezien op het transporten vanuit de EU naar niet-EU lidstaten verbeterd moeten worden. Daarom wordt in de reactie ook de inzet van Nederland in de Europese herziening van de EVOA geschetst. In het antwoord op vraag 6 geef ik in meer detail aan wat die herziening voor consequenties zal hebben voor internationale transporten.
Bent u het ermee eens dat, omdat Nederland de productie van pfas wil verbieden in Europa, Nederland er juist voor zou moeten zorgen dat pfas-afval geen bedreiging vormt voor mensenrechten en het milieu, zowel in Nederland als elders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
De beste wijze om te zorgen dat specifiek afval geen risico’s voor mens en milieu vormt, is door ervoor te zorgen dat dat specifieke afval niet meer ontstaat. Preventie is de hoogste stap in de afvalhiërarchie. Instrumenten om de hoeveelheid afval te verminderen zijn onder meer beperkingen of vereisten die worden opgelegd aan producten voor toelating tot de EU-interne markt en vereisten die van toepassing zijn op het verkrijgen van een vergunning om een industriële activiteit uit te voeren. Nederland heeft samen met Duitsland, Denemarken, Noorwegen en Zweden een voorstel opgesteld voor een restrictie die zou moeten resulteren in de verst mogelijke beperking van de productie, het op de markt brengen en het gebruik van PFAS in de EU. Een dergelijke beperking zal op haar beurt ook zorgen voor een drastische vermindering van afval dat PFAS bevat. Tot die tijd kan PFAS nog geproduceerd worden en ontstaat dus ook afval dat PFAS bevat.
Hoe rijmt u uw reactie op de VN-rapporteur, namelijk dat de ILT toezicht houdt op het transport van het pfas-afval van Chemours in Dordrecht naar Chemours in Fayetteville, met de signaalrapportage «Meer grip op pfas in afval nodig»3 van diezelfde ILT, waarin wordt aangegeven dat de huidige regelgeving onvoldoende is om verspreiding van pfas via afval naar het milieu te voorkomen?
De signaalrapportage van de ILT constateert onder andere dat er onduidelijkheid kan zijn of er sprake is van PFAS houdend afval, en derhalve of afval naar een daartoe geschikte verwerker gaat. Die situatie is hier niet van toepassing omdat in dit specifieke geval bekend is dat het om PFAS houdend afval gaat. Bovendien is hier geen sprake van vernietiging, maar van nuttige toepassing van het afval. In de reactie op de brief van de VN rapporteurs wordt kort de inzet van Nederland geschetst ten aanzien van het verbeteren van regelgeving en handhaving. Dan gaat het onder meer over de inzet van Nederland in de onderhandelingen over de herziening van de EVOA (zie het antwoord bij vraag 6) en over de inzet van Nederland in kader van de Europese PFAS restrictie. Die restrictie moet ertoe leiden dat de productie, het in de handel brengen en het gebruik van PFAS in Europa zo ver mogelijk wordt ingeperkt onder de REACH-verordening. In de beleidsreactie op de signaalrapportage van de ILT staan in meer detail de acties beschreven die genomen worden om het PFAS probleem te reduceren voor de gevallen waarbij onduidelijkheid bestaat over de aanwezigheid van PFAS.12
Hoe kunt u zeggen dat het pfas-afval op milieuverantwoordelijke wijze wordt verwerkt, als uit de signaalrapportage van de ILT blijkt dat er nu te weinig grip is op mogelijk ongewenste emissies en lozingen via de verwerking van Nederlands pfas-afval in het buitenland?
In dit geval is het duidelijk dat het om het transport van PFAS houdend afval gaat, en is de transportaanvraag ook als zodanig beoordeeld, met alle bijbehorende eisen voor toestemming. Zoals in reactie op de vragen hierboven uitgelegd, houdt Nederland zich aan geldende en internationaal vastgelegde voorschriften. Volgens die internationaal vastgelegde voorschriften, is de beoordeling van het bevoegde gezag van het importerende land leidend in de beoordeling van de wijze waarop het afval wordt verwerkt. In dit geval zijn dat dus de Amerikaanse bevoegde autoriteiten. Tegelijkertijd vind ik ook dat de Europese regels die toezien op het internationale transport verbeterd moeten worden. Daarom heb ik daar in de Europese herziening van de EVOA sterk op ingezet, zoals eerder aangegeven in mijn beantwoording van vraag 6.
Kunt u per bevinding van de ILT in deze signaalrapportage – namelijk dat er beperkt zich is op pfas in afval, dat er geen garantie is op de volledige vernietiging van pfas in afval en dat normen voor de verwerking van pfas in afval in veel gevallen ontbreken – aangeven of dit van toepassing is op de export van het pfas-afval naar Fayetteville?
Zoals in de antwoorden op vraag 12 en 13 aangegeven, is er voor dit transport zicht op de aanwezigheid van PFAS in het afval. Bovendien wordt dit afval niet ter vernietiging overgebracht, maar voor nuttige toepassing. Overbrenging voor vernietiging buiten de EU is conform de EVOA niet toegestaan. Nederland heeft geen zeggenschap of controle over de veiligheidsnormen en regels die in de Verenigde Staten gesteld worden aan verwerkers van afval in het algemeen noch van afval met GenX in het bijzonder. Die bevoegdheid is voorbehouden aan de Verenigde Staten.
Bent u het met de ILT eens dat transporten van pfas-afval alleen doorgang zouden moeten vinden als bedrijven kunnen aantonen dat het transport en de verwerking daarna níet tot milieurisico’s leiden, zodat transporten uit voorzorg kunnen worden tegengehouden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Dit is dan ook een belangrijk onderdeel van mijn inzet geweest in de inmiddels nagenoeg afgeronde onderhandelingen over de herziening van de EVOA. Na het van kracht worden van de geactualiseerde EVOA zal export uit de EU uitsluitend zijn toegestaan, nadat in een onafhankelijke audit is aangetoond dat de verwerking voldoet aan de Europese eisen voor milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van dat afval. In het antwoord op vraag 6 is de inzet van Nederland in die onderhandelingen verder beschreven.
Wanneer komen daadwerkelijk de definities, normen en de ruimte om effectief uit voorzorg te handelen, die volgens de ILT nodig zijn om de problematiek rond pfas-afval te verhelpen?
In bovenstaande beantwoording is de Nederlandse inzet op verbetering van de regelgeving zoals de komende aanpassing van de EVOA en de inzet om te komen tot een PFAS restrictie in de EU beschreven. Realisatie van die Europese en mondiale inzet kost tijd, maar met de reeds ingezette en nieuwe acties hoop ik dat in de toekomst voor steeds meer PFAS minder hoeft te worden teruggegrepen op het voorzorgsbeginsel.
Klopt het dat de Amerikaanse wet- en regelgeving minder streng is dan de Nederlandse wetgeving? Zo ja, in welke opzichten is dit het geval? Zo nee, hoe zit dit dan?
Het is niet aan mij om de Amerikaanse wet- en regelgeving te vergelijken met de Nederlandse. Ik heb daar dan ook geen informatie over. In dit geval is het relevant dat de VS lid is van de OESO, wat wil zeggen dat de export van gevaarlijk afval mogelijk is, mits de VS toestemming geeft en aan de daarvoor geldende internationale vastgelegde voorschriften en nationale wetgeving wordt voldaan. Zoals in de beantwoording op vraag 6 aangegeven krijgen EU-lidstaten met de herziening van de EVOA meer handvatten om te kunnen sturen op hoogwaardige en milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van geëxporteerde afvalstromen. Export van afval naar niet EU-lidstaten zal na het van kracht worden van de geactualiseerde EVOA uitsluitend toegestaan zijn nadat met een onafhankelijke audit is aangetoond dat de verwerking voldoet aan vergelijkbare eisen die daarvoor binnen de EU gelden. Het is niet op voorhand duidelijk of die aanvullende voorwaarden voor export in dit specifieke geval zouden leiden tot een ander besluit van de verantwoordelijke autoriteiten.
Exporteert Chemours in Dordrecht ook nog pfas-afval naar andere landen? Zo ja, welke landen en heeft dit pfas-afval in andere landen ook tot milieurampen en/of gevolgen voor omwonenden geleid?
Ja, Chemours in Dordrecht exporteert ook afval naar andere landen, zijnde België, Denemarken en Frankrijk. De ILT publiceert deze exportvergunningen op haar website.13 Ik heb geen indicaties dat de verwerking van PFAS houdend afval in die landen leidt tot milieuproblemen. In oktober 2022 besloot de ILT na signalen over onjuiste verwerking van afval dat PFAS bevat bij een afvalverwerker uit voorzorg transporten naar deze verwerker tegen te houden. In juni dit jaar concludeerde de ILT na onderzoek en het ontvangen van nieuwe informatie dat er geen reden meer is om transporten van afval dat PFAS bevat naar deze verwerker tegen te houden. Door dit onderzoek kreeg de ILT meer inzicht in de verwerking van afval dat PFAS bevat.
Vindt u het wenselijk dat pfas-afval wordt geëxporteerd naar landen waar de wet- en regelgeving omtrent pfas minder streng zijn dan de Nederlandse en/of Europese regelgeving? Zo ja, waarom?
Nee, dat vind ik niet wenselijk. Ook dit is een belangrijk onderdeel van de inzet van Nederland in de nu nagenoeg afgeronde onderhandelingen over de herziening van de EVOA. In het antwoord bij vraag 6 is de inzet van Nederland in deze herziening verder beschreven. Het is niet op voorhand duidelijk of die aanvullende voorwaarden voor export in dit specifieke geval zouden leiden tot een ander besluit van de ILT.
Gaat u ervoor zorgen dat pfas-afval alleen nog wordt verwerkt in landen waar strenge wet- en regelgeving geldt voor deze verwerking, bijvoorbeeld door een exportverbod in te stellen voor pfas-afval naar landen buiten de EU?
Het borgen dat vanuit de EU geëxporteerd afval op een manier verwerkt wordt die vergelijkbaar is met de verwerking van dat afval binnen de EU, is een belangrijk onderdeel van de inzet van Nederland in de nu nagenoeg afgeronde onderhandelingen over de herziening van de EVOA. In het antwoord bij vraag 6 is de inzet van Nederland in deze onderhandelingen over de herziening van de EVOA verder beschreven.
Klopt het dat de export van het pfas-afval van Chemours in Dordrecht naar Chemours in Fayetteville voorlopig is stopgezet door de federale overheid in de VS? Zo ja, tot wanneer is de export stopgezet en wat gebeurt er daarna?
Ja dit klopt. De exportvergunningen zijn op 29 november 2023 door de EPA ingetrokken. Transport vanuit Chemours Dordrecht naar deze verwerker is op dit moment niet meer mogelijk. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven heeft de EPA als reden voor het intrekken van hun instemming opgegeven dat de vergunde hoeveelheid FRD902 (een PFAS-verbinding, ook bekend als GenX), hoger zijn dan de volumes die door Chemours in Fayetteville in een jaar kunnen worden verwerkt.
Chemours in Dordrecht is als afvalproducent verantwoordelijk voor het vinden van een alternatieve verwerker en/of het veilig opslaan van dit afval.
Gaat u ervoor zorgen dat de export van pfas-afval van Chemours in Dordrecht naar Chemours in Fayetteville definitief wordt gestaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Voor het vergunnen van transporten wordt getoetst aan de geldende regelgeving. Een vergelijkbare aanvraag zal tot een vergelijkbaar resultaat leiden. Zoals in de beantwoording op vraag 6 aangegeven, is een belangrijk aspect van de Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen over de herziening van de EVOA, dat we vanuit de EU meer handvatten moeten krijgen om te kunnen sturen op hoogwaardige en milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van geëxporteerde afvalstromen. De geactualiseerde EVOA zal meer en betere mogelijkheden bieden om de verwerking van geëxporteerd afval te beëindigen als de verwerking niet aan Europese eisen voldoet. Dit geldt ook voor afval dat geëxporteerd wordt naar de Verenigde Staten. Het is niet op voorhand duidelijk of die aanvullende voorwaarden voor export in dit specifieke geval zouden leiden tot een ander besluit.
De overname van Delfts chipbedrijf NOWI door Nexperia |
|
Dion Graus (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat NOWI chips maakt voor het Internet of Things (IoT)?
De chips die het bedrijf Nowi ontwerpt en produceert, kunnen, volgens het bedrijf, energie halen uit hun directe omgeving, bijvoorbeeld via licht. Het is niet aan mij om in te gaan op de verdere mogelijke toepassing van de producten van individuele bedrijven.
Kent u de publicatie van de voormalige Britse diplomaat Charles Parker getiteld «Dealing with the threat of Chinese cellular (IoT) modules»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de daarin ontvouwde zienswijze dat (zakelijk samengevat) IoT-chips wel degelijk ingezet kunnen worden voor agressieve, ontregelende en bedreigende acties tegen landen?
Het artikel maakt de link met de mogelijkheid dat deze «cellular modules» worden gebruikt voor sabotage of andere ondermijnende acties via het Internet of Things, omdat veel producten dan met elkaar verbonden zijn. Dit kan ook voor Defensie indirecte en directe gevolgen hebben. Defensie treft daarom voortdurend gepaste beveiligingsmaatregelen en houdt daar rekening mee bij de verwerving. Dat geldt in theorie voor veel meer consumentenproducten. Het is de uitdaging voor Nederland en bondgenoten om IoT-producten weerbaar te maken tegen ondermijnende activiteiten en sabotage, dit doen we onder meer door consumenten te wijzen op het belang van goede cyberbeveiliging en de algemene cyberweerbaarheid in Nederland te verhogen.
Bent u het met ons eens dat die acties ook een ontregelende uitwerking kunnen hebben op het militaire verdedigingsvermogen van landen en mitsdien als een militair wapen kunnen functioneren of daarvan deel kunnen uitmaken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen waarom er desondanks er geen grond is om de overname van NOWI door Nexperia te onderzoeken?2
De zienswijze zoals uiteengezet in het hierboven genoemde artikel heeft geen raakvlakken met de transactie van Nowi. Beoordeeld is of de overname van Nowi onder de reikwijdte van de Wet vifo valt en of een onderzoek met terugwerkende kracht mogelijk is. Bij onderzoeken met terugwerkende kracht is de reikwijdte voor technologiebedrijven vastgesteld op ondernemingen die actief zijn op het gebied van dual-use technologie en/of militaire goederen. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hanteert hierbij de Annex I van de EU Dual-Use Verordening, en dus de overeenstemming over dual-use goederen in de multilaterale exportcontroleregimes als leidraad. De producten van Nowi zijn niet aan te merken als producten voor tweeërlei gebruik of militaire goederen.3 De transactie valt daarmee niet onder de reikwijdte van de terugwerkende kracht van de wet.
Het bericht 'Zonnepanelen minder gewild bij huiseigenaren: flink minder aanvragen dan voor de zomer' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zonnepanelen minder gewild bij huiseigenaren: flink minder aanvragen dan voor de zomer»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de extreme daling van 90 procent in de vraag naar zonnepanelen in de regio Haaglanden, zoals gerapporteerd in het artikel?
De aangehaalde cijfers moeten worden bezien in de context van de marktontwikkeling van de voorbije 24 maanden en het reeds aanzienlijk opgestelde vermogen op Nederlandse daken. Waar de vraag naar nieuwe panelen momenteel lager ligt, was deze aan het begin van 2023 juist zeer hoog2. Er was toen sprake van hoge energieprijzen en veel aandacht voor de energierekening. Hierdoor was er veel interesse onder huiseigenaren die nog geen zonnepanelen hadden om deze te plaatsen. Veel mensen hebben dan ook in die periode geïnvesteerd in zonnepanelen. Na een dergelijke tijdelijke piek in de vraag, lag een tijdelijke terugval in de vraag dan ook in de lijn der verwachting. Er zijn echter nog andere redenen denkbaar waardoor mensen nu mogelijk minder snel tot een investering in zonnepanelen overgaan. Zo spelen er de onzekerheid rondom de afbouw van de salderingsregeling, wijzigingen in de voorwaarden voor het terugleveren van elektriciteit die leveranciers stellen aan zonnepaneelbezitters en de kans dat overbelasting van het stroomnet kan leiden tot het afschakelen van omvormers.
Over langere termijn bezien, is er echter nog steeds sprake van een aantrekkelijk rendement. Hierom is het aantal woningen met zonnepanelen de afgelopen jaren flink gegroeid en verwacht ik een verdere gestage groei voor zover er nog sprake is van geschikte daken en vervangingsinvesteringen. Over heel het kalenderjaar 2023 bezien zal er naar verwachting sprake zijn van een forse groei van het aantal zonnepanelen3. Ook het PBL verwacht in de nieuwste Klimaat- en Energieverkenning4 in de periode tot en met 2030 nog altijd een flinke groei in het aantal zonnepanelen op woningen. Hierbij is rekening gehouden met de voorgenomen afbouw van de salderingsregeling. Nederland is zonnekampioen in Europa en hoort bij de koplopers in de wereld als het gaat om het aantal zonnepanelen per huishouden. Dat is een goede zaak. De elektriciteit die deze zonnepanelen opwekken is schoon, dichtbij opgewekt en hernieuwbaar. Hierom hecht ik eraan dat mensen blijven investeren in zonnepanelen.
Kunt u aangeven of er regionale verschillen zijn met betrekking tot de mate waarin de vraag naar zonnepanelen is afgenomen?
Nee, hier heb ik geen zicht op5. Ik verwacht dat de regionale variatie binnen de omstandigheden rondom het installeren van zonnepanelen beperkt is. Dit aangezien de belangrijkste factoren die de prijs en opbrengst van zonnepanelen beïnvloeden landelijk of zelfs internationaal tot stand komen. Ook is een groot aantal ondernemers actief op de Nederlandse markt, waardoor de consument desgewenst eenvoudig terecht kan bij aanbieders binnen en buiten zijn of haar directe omgeving.
Hoe kunt u verklaren dat er een terugval is ontstaan voor aanvragen voor installatie van zonnepanelen? Kunt u een analyse maken van deze terugval en hierbij de rol van inflatie, kosten van zonnepanelen en netcongestie meenemen?
Het signaal dat de vraag naar zonnepanelen sinds de zomer is teruggelopen is herkenbaar. De vraag was echter zeer hoog aan het begin van 2023 en veel mensen hebben toen dus al geïnvesteerd in zonnepanelen. Een terugval vanaf dat hoge niveau viel dan ook te verwachten. Over heel 2023 genomen is het aantal zonnepanelen op Nederlandse daken overigens opnieuw weer flink gegroeid.
Hoewel de relatieve terugval voor een groot deel lijkt te verklaren vanuit de zeer hoge vraag van begin 2023, spelen er ook, zoals eerder benoemd in het antwoord op vraag 2, de onzekerheid rondom de afbouw van de salderingsregeling, wijzigingen in de voorwaarden voor het terugleveren van elektriciteit die leveranciers stellen aan zonnepaneelbezitters en de kans dat overbelasting van het stroomnet kan leiden tot het afschakelen van omvormers.
Hoewel deze factoren niet voor iedere consument zullen meewegen en de investering in zonnepanelen naar inschatting blijft lonen (zie antwoord vraag 7), kan de combinatie van dergelijke ontwikkelingen en de berichtgeving wel bijdragen aan de onzekerheid die mensen ervaren als ze voor de beslissing staan om wel of niet te investeren in nieuwe panelen. Hier staat tegenover dat de directe kosten voor het installeren van zonnepanelen weer zijn gedaald6. Wie nu investeert is dus feitelijk een stuk minder geld kwijt voor dezelfde hoeveelheid zonnepanelen dan een jaar geleden.
Kunt u aangeven welke economische impact deze terugval heeft op bedrijven in de zonnepanelenmarkt? Hoeveel bedrijven zijn geraakt door deze terugval?
Ik zie onder meer bij de installatiebranche zorgen over afnemende opdrachten, die zij in belangrijke mate wijt aan onrust onder consumenten door onduidelijkheid rondom de salderingsregeling en terugleverkosten. Tegelijkertijd deel ik de behoefte aan helderheid over de regels voor alle betrokkenen. Met de verwachte behandeling van het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling op 6 februari door de Eerste Kamer, kan er dan ook duidelijkheid geboden worden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, denk ik dat de terugval niet geheel onverwacht was na de zeer hoge vraag eerder in 2023. Een duidelijk en stabiel kader voor wat betreft de regels rondom salderen kan bijdragen aan stabiliteit voor de marktpartijen.
Kunt u aangeven in hoeverre de terugval impact heeft op de klimaatdoelen voor realisering van duurzame energie, in het bijzonder op de doelen voor de realisatie van zonnestroom?
In het Klimaatakkoord is afgesproken om in 2030 35 TWh aan grootschalige
(> 15 kWp) hernieuwbare opwek op land met zon en wind gerealiseerd te hebben. Dit gebeurt in het kader van het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie (NP RES) waarbij het totale bod van de regio's met 55 TWh hier ruim bovenuit komt. De laatste RES-monitor7 laat zien dat naar alle waarschijnlijkheid het doel van 35 TWh in 2030 gehaald wordt.
Kunt u aangeven welke maatregelen u treft om de installatie van zonnepanelen voor particulieren aantrekkelijk te maken? Hoe behoudt u draagvlak? Welke maatregelen treft u om de zonne-energiebranche te ondersteunen?
Ik vind het belangrijk dat investeren in zonnepanelen aantrekkelijk is en blijft. De dalende installatiekosten in combinatie met de nog altijd relatief hogere energieprijzen en de mogelijkheid tot salderen zorgen momenteel voor een korte terugverdientijd op een investering in zonnepanelen. Ook met de voorgenomen afbouw van de salderingsregeling blijft de terugverdientijd onder de 7 jaar8.
Milieu Centraal geeft in een recente publicatie zelfs aan dat de terugverdientijd nog circa 6 jaar is. Dit terwijl mensen in de regel bereid zijn om te investeren tot een terugverdientijd van 9 jaar9. Hierbij is het goed om in gedachte te houden dat de levensduur van de panelen een stuk langer is (tientallen jaren). Hierdoor zullen ze, ongeacht dergelijke schommelingen in de terugverdientijd, over de gehele levensduur bezien een flink rendement opleveren voor de consument.
Om het investeren in zonnepanelen aantrekkelijk te houden, zal met het wetsvoorstel, zoals dit door de Tweede Kamer is aangenomen, tot 1 januari 2027 de redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit minimaal 80% van het kale leveringstarief bedragen. In de periode daarna zal de Minister voor Klimaat en Energie elke twee jaar de minimale hoogte of wijze van berekening van de redelijke vergoeding vaststellen. Ook voorziet het wetsvoorstel in twee evaluatiemomenten in 2025 en 2028, waarbij opnieuw gekeken wordt naar de terugverdientijd van investeringen in zonnepanelen. Dit biedt de mogelijkheid om tijdig bij te sturen indien nodig.
Tot slot wil ik het belang van duidelijke, eerlijke en transparante regels benadrukken voor het invoeden van opgewekte elektriciteit op het net. De verschillende wijzen die leveranciers hanteren om hun kosten te beheersen voor mensen met zonnepanelen dragen hier niet aan bij. Ik geef er de voorkeur aan om een aanpassing van de regels in één keer goed te regelen met dit wetsvoorstel en zo duidelijkheid te geven aan alle betrokken partijen.
Kunt u aangeven wat de relatie is tussen de teruglopende aanvragen voor zonnepaneleninstallaties en terugleverkosten?2 In hoeverre hebben terugleverkosten impact op de terugval van aanvragen voor zonnepaneleninstallaties en in hoeverre zorgen deze kosten ervoor dat zonnepanelen minder aantrekkelijk worden en minder draagvlak hebben?
De terugleverkosten die leveranciers in rekening brengen bij klanten met zonnepanelen kunnen eraan bijdragen dat mensen die nog geen zonnepanelen hebben minder geneigd zijn om hierin te investeren. Terugleverkosten, of andere manieren die door leveranciers gehanteerd worden om kosten door te berekenen aan zonnepaneelbezitters, veroorzaken onduidelijkheid over de terugverdientijd. Zo rekent leverancier Vandebron bijvoorbeeld terugleverkosten aan klanten met zonnepanelen. Volgens eerdere berekeningen kan de terugverdientijd voor een klant bij leverancier Vandebron hierdoor met enkele jaren oplopen11. Dit gaat er echter vanuit dat Vandebron de huidige terugleverkosten in stand houdt. Als het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling wordt aangenomen, zullen de kosten die leveranciers maken als gevolg van het salderen afnemen. Hierdoor zullen zij minder kosten door hoeven te rekenen. Vandebron heeft dan ook aangegeven dat ze de kosten die ze in rekening brengen aan klanten met zonnepanelen af zullen bouwen naarmate de salderingsregeling wordt afgebouwd12.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat particulieren beboet worden met terugleverkosten voor zonnepanelen door energiebedrijven terwijl dit niet een taak is van deze bedrijven?
Het is onwenselijk dat leveranciers verschillende wijzen gaan hanteren om hun kosten als gevolg van klanten met zonnepanelen te beheersen. Het is van belang dat er duidelijke, eerlijke en transparante regels zijn voor het terugleveren van zelf opgewekte elektriciteit middels zonnepanelen op het net.
Tegelijkertijd is het zo dat leveranciers hebben aangegeven dat zij met specifieke kosten worden geconfronteerd door klanten met zonnepanelen. Door de bestaande salderingsregeling dienen leveranciers de door zonnepaneelbezitters teruggeleverde stroom verplicht af te nemen, ook op momenten dat deze weinig waard is, en dit te verrekenen met geleverde elektriciteit op duurdere momenten. Ook stijgen de onbalanskosten die gemaakt moeten worden als gevolg van de elektriciteit die ingevoed wordt op het net door klanten met zonnepanelen.
De meeste leveranciers rekenen deze kosten door aan alle klanten, dus ook die zonder zonnepanelen. De ACM13 heeft begin 2023 globaal geschat dat dit klanten zonder zonnepanelen enkele tientallen euro’s per maand extra kost. Om hier meer inzicht in te krijgen doet de ACM momenteel een marktbrede studie naar de kosten en baten van klanten met zonnepanelen voor energieleveranciers. Uitkomsten worden in het eerste kwartaal van dit jaar verwacht. Door de salderingsregeling af te bouwen, zullen de kosten die leveranciers hieraan maken dalen. Daarbij biedt de afbouw een prikkel voor zonnepanelenbezitters om het eigen verbruik van opgewekte elektriciteit te verhogen. Ook dit heeft een dempend effect op de eerdergenoemde kosten.
Kunt u aangeven of terugleverkosten als heffing juridisch mogelijk zijn?
Ja. Het via tarieven in rekening brengen van terugleverkosten voor mensen met zonnepanelen is niet verboden op basis van de Elektriciteitswet 1998. Die wet schrijft echter ook voor dat kleinverbruikers een redelijke vergoeding moeten krijgen voor teruggeleverde elektriciteit. Indien de hoogte van de terugleverkosten ervoor zorgt dat er geen sprake meer is van een redelijke vergoeding, dan kan er sprake zijn van een overtreding.
Zoals ik in eerdere vragen van uw Kamer heb aangegeven14, staat het afnemers vrij om bij een wijziging in de contractvoorwaarden over te stappen naar een andere leverancier als die gunstigere voorwaarden hanteert.
Kunt u aangeven waarom terugleverkosten wel in rekening worden gebracht aan particuliere zonnepanelenbezitters en niet aan zonneparken? Deelt u de mening eens dat dit geen gelijk speelveld is wat betreft teruglevering?
Er is wat dit betreft sprake van een verschil tussen klein(zakelijke) verbruikers en een producent. Waar kleinverbruikers met zonnepanelen het voordeel hebben hun zelf opgewekte elektriciteit te kunnen salderen, is dit voor producenten zoals zonneparken niet het geval. Waar leveranciers door de salderingsregeling de door kleinverbruikers opgewekte zonnestroom verplicht dienen af te nemen voor een bepaalde prijs, leveren zonneparken als producenten aan de markt. Er is dus sprake van verschillende situaties met verschillende regelgevende kaders. Ik heb geen zicht op de onderlinge contractuele afspraken die worden gemaakt over het leveren van elektriciteit aan de markt door zonneparken.
Kunt u een reflectie geven op de onduidelijkheid en onvoorspelbaarheid rondom de afbouw van de salderingsregeling voor bedrijven én particulieren? Kunt u aangeven in hoeverre een mogelijke vertraging van de invoering van de Energiewet ervoor zorgt dat onduidelijkheid aanhoudt?
Beide wetswijzigingen zijn van belang en wil ik zo snel mogelijk, maar uiterlijk per 1 januari 2025 in werking laten treden. De Eerste Kamer heeft ondertussen besloten om het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling op 6 februari te gaan behandelen. Het wetsvoorstel Energiewet geeft een neutrale weergave van de huidige situatie onder de Elektriciteitswet 1998. Ten aanzien van het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling is in de Energiewet een zogeheten samenloopbepaling opgenomen (zie artikel 7.50). Deze treedt enkel in werking op het moment dat het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling tot wet is verheven. De invoering van de Energiewet heeft dus geen gevolgen voor de salderingsregeling.
Kunt u aangeven hoe de Autoriteit Consument & Markt (ACM) terugleverkosten monitort met de voorwaarden dat deze op werkelijke kosten zijn gebaseerd en er niet onredelijke hoge winsten worden gemaakt door een heffing?
In de huidige situatie houdt de ACM toezicht op de leveringstarieven die de leverancier aan de kleinverbruiker in rekening brengt. Die leveringstarieven moeten redelijk zijn. Omdat in de huidige Elekticiteitswet in artikel 31c, eerste lid, een saldering regelt van maximaal 100% van de afgenomen elektriciteit, is daarmee eveneens een redelijk tarief verzekerd voor het deel van de ingevoede elektriciteit dat gesaldeerd mag worden. Voor het deel dat niet gesaldeerd mag worden, betaalt de leverancier een redelijke vergoeding aan de afnemer. De ACM houdt hier toezicht op en kan bij overtredingen optreden met een last onder dwangsom of een bindende aanwijzing.
Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling gelden er extra regels over de redelijke vergoeding voor de ingevoede elektriciteit die niet gesaldeerd mag worden. De minimumvergoeding voor het deel van de ingevoede elektriciteit dat niet gesaldeerd mag worden is tot 1 januari 2027 gesteld op ten minste 80% van het kale leveringstarief. Daarna zal de Minister elke twee jaar, na advies van de ACM, de minimale hoogte of de wijze van berekening van de redelijke vergoeding vaststellen. De energieleverancier kan zijn terugleverkosten onderdeel maken van deze terugleververgoeding, zolang dit een redelijke vergoeding oplevert die dus ook tot 2027 voldoet aan de 80%-regel. De ACM zal hier toezicht op houden, en kan bij overtredingen optreden met een last onder dwangsom of een bindende aanwijzing of een bestuurlijke boete.
Kunt u aangeven welke gesprekken u nu voert en heeft gevoerd met de ACM rondom het toezicht op terugleverkosten en over de invoering van deze terugleverkosten door energiebedrijven? Kunt u aangeven of er voldoende capaciteit is bij de ACM om ervoor te zorgen dat particulieren zonnepanelenbezitters een eerlijke prijs betalen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13, zal de ACM op meerdere manieren toezicht houden op dat consumenten een redelijke prijs krijgen voor de teruggeleverde stroom. Er is regelmatig contact met de ACM over diverse onderwerpen aangaande de energiemarkt en het toezicht, waarbij uiteraard wel geldt dat dit gebeurt met oog voor de verschillende verantwoordelijkheden en de onafhankelijke rol van de toezichthouder respectievelijk de wetgever voor wat betreft de energiemarkt.
Om invulling te geven aan de oproep om het toezicht op de energiemarkt te verbeteren voorziet de ACM een meerjarige uitbreiding van haar capaciteit. Hiertoe heeft de ACM aan het begin van 2023 een claim ingediend. Ik heb uw Kamer bij de begrotingsbehandeling geïnformeerd over de extra middelen die voorzien zijn voor capaciteit bij de ACM om het toezicht te versterken de komende jaren15. Hiermee wordt geanticipeerd op onder andere de bevoegdheden waar de Energiewet in voorziet.
Welke gesprekken zijn er gevoerd met energiebedrijven over de invoering van terugleverkosten? Hoe wijst u de energiebedrijven erop om consumenten juist te informeren voordat het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling is behandeld? In hoeverre is er nu transparantie bij energiebedrijven over verwachte terugleverkosten.
Ik spreek regelmatig met de sector over actuele ontwikkelingen. Vanuit mijn zijde betreur ik de verschillende wijzen die leveranciers hanteren om hun kosten als gevolg van klanten met zonnepanelen te beheersen. Deze methoden kunnen als ondoorzichtig of zelfs oneerlijk worden ervaren. Ik geef er juist de voorkeur aan om een aanpassing van de regels in één keer goed te regelen met het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling en zo duidelijkheid te geven aan consumenten, leveranciers en alle andere betrokken partijen.
Kunt u aangeven waarom u het veranderen van energieleverancier voorstelt als oplossing voor deze terugleverkosten? Hoe rijmt u dit met de voorgestelde plannen voor voorspelbaarheid en de wens naar meer langdurige contracten?
Niet elke leverancier rekent dergelijke kosten expliciet door aan afnemers met zonnepanelen. Tegelijkertijd kunnen er bij mensen met zonnepanelen, net als bij alle afnemers, verschillende aspecten spelen bij het afwegen welk contract het meest aantrekkelijk is, afhankelijk van de individuele situatie en voorkeur.
Het is voor een zonnepaneelbezitter dus verstandig om de voorwaarden van leveranciers te vergelijken en te kiezen voor het in zijn situatie meest gunstige aanbod. Zo geeft Vandebron aan dat er enkele duizenden klanten met zonnepanelen zijn overgestapt naar een andere leverancier sinds het bedrijf de terugleverkosten aankondigde16.
Tegelijkertijd hecht ik eraan dat er heldere en eenduidige spelregels zijn met betrekking tot het terugleveren van zelf opgewekte elektriciteit middels zonnepanelen. Zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 9 verwacht ik dat met de afbouw van de salderingsregeling de kosten voor leveranciers zullen dalen en er dus minder kosten doorberekend hoeven te worden.
Welke maatregelen gaat u op korte termijn treffen om ervoor te zorgen dat de zonnepanelenmarkt stabieler wordt? Welke maatregelen gaat u op korte termijn treffen om ervoor te zorgen dat consumenten worden beschermd tegen hoge terugleverkosten?
Zowel de consumenten als de energieleveranciers en installateurs hebben behoefte aan duidelijkheid. Het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling zal op 6 februari behandeld worden door de Eerste Kamer. Het aannemen hiervan zal de gewenste duidelijkheid bieden. Met dit wetsvoorstel zorg ik namelijk voor consistente regels voor kleinverbruikers en leveranciers. Zo zal er bijvoorbeeld een redelijke minimum terugleververgoeding gaan gelden voor het deel van de elektriciteit dat niet gesaldeerd mag worden.
De ACM houdt toezicht op de hoogte van deze redelijke terugleververgoeding. Ook kunnen er na aanname van het wetsvoorstel via algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld worden over de berekening van de vaste leveringskosten. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 13.
Kunt u aangeven hoe de productie van zonnepanelen ervoor staat in Nederland ten opzichte van Europa? Hoe wordt de productie van zonnepanelen door de Europese Unie ondersteund met in achtneming van de Amerikaanse Inflation Reduction Act?
In navolging van de plannen van de Verenigde Staten om vergroening te stimuleren en om de eigen doelen van de Green Deal te behalen heeft de Europese Commissie afgelopen jaar het Green Deal Industrial Plan voorgesteld. Hier zit een mix van beleidsinstrumenten onder die ook de productie van zonnepanelen in de EU moet ondersteunen. De belangrijkste hiervan is de Net-Zero Industry Act. Samen met de industrie is het doel gesteld om in 2025 30 GW aan productiecapaciteit te hebben en het streefdoel om 40% van de Europese vraag naar zon-pv te kunnen voldoen.
De zon-pv sector kan meedingen naar verschillende subsidies onder EU-fondsen zoals Horizon Europe en het Innovatiefonds om deze plannen te realiseren. Afgelopen zomer heeft bijvoorbeeld het bedrijf Meyer Burger € 200 miljoen subsidie ontvangen uit het Innovatiefonds voor de bouw van een 3.5 GW fabriek voor zonnecellen en zonnepanelen. De huidige productiecapaciteit in de EU bedraagt ongeveer 3% van de totale wereldproductie. De Nederlandse productiecapaciteit is op dit moment marginaal. Met het Nationaal Groeifonds-voorstel SolarNL ziet Nederland echter de kans om het eigen marktaandeel in de productie van hoogwaardige zon-pv-technologieën in één klap substantieel te vergroten. SolarNL richt zich hierbij op onder meer de productie van zonnefolies, hoog-efficiënte zonnecellen en geïntegreerde zon-pv-producten. Ook wordt ingezet op circulariteit om de grondstoffenafhankelijkheid te verkleinen.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Ik heb de beantwoording zo spoedig mogelijk aan uw Kamer verzonden.
Coronavaccinatie, vaccinatieschade en aanverwante zaken |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u nog altijd niet van plan om onderzoek te laten doen dat specifiek en alleen is gericht op het mogelijke verband tussen de coronavaccinatie en langdurige, ernstige bijwerkingen? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat, zonder onderzoek en zonder diagnose, dan adequate zorg geleverd worden aan mensen die na vaccinatie te maken hebben gekregen met dergelijke langdurige, ernstige klachten?
Hier wordt wel degelijk onderzoek naar gedaan. Zie de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 5 juli jl.1
Klopt het dat patiënten die zich melden met langdurige ernstige klachten na coronavaccinatie te horen krijgen dat onderzoek naar vaccinatieschade niet vergoed wordt en voor hen dus «onbetaalbaar» is? Zo ja, waar is deze bewering op gestoeld? Wat maakt dat onderzoek naar de oorzaak van de klachten van deze mensen kennelijk zo kostbaar is? Kunt u gespecificeerd uiteenzetten om welke kosten voor welke klinische onderzoeken/diagnostiek het dan gaat?
Nee, dit is niet correct.
Waarom is de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) zo aangepast dat sinds enige tijd plotseling informatie en adviezen worden gegeven met betrekking tot bijwerkingen na een COVID-19-vaccinatie? Waarom is deze website wel aangepast, maar zijn huisartsen en de bevolking daarover niet actief geïnformeerd?
Webpagina’s van de overheid worden voortdurend actueel gehouden op basis van de meest recent beschikbare wetenschappelijke kennis. Daar hoort actuele informatie over de kans op bijwerkingen bij. Op deze manier wordt de bevolking geïnformeerd. Daarnaast wordt geadviseerd bij vragen of zorgen over bijwerkingen contact op te nemen met de (huis)arts. Informatie is te raadplegen op mijnvraagovercorona.nl, de website van het RIVM en de Rijksoverheid, en bij Bijwerkingencentrum Lareb.
Kunt u verklaren waarom u personen die zich melden met mogelijke vaccinatieschade adviseert een civiele zaak te starten om de overheid aansprakelijk te stellen, terwijl u ook weet dat de klachten van deze mensen niet onderzocht zullen worden en zij dus niet staat zijn tot het aanleveren van bewijslast?
Het is mij niet duidelijk waar de bewering op is gebaseerd dat door het Ministerie van VWS aan personen met mogelijke vaccinatieschade zou worden geadviseerd een civiele zaak tegen de overheid te starten. Hier is geen sprake van.
Uitgangspunt is dat de producent van het vaccin verantwoordelijk is voor de kwaliteit en veiligheid van het vaccin. Er gelden strenge eisen voor het maken van vaccins. Daaraan moet de producent zich houden. Heeft de producent dit niet gedaan, dan kan hij worden aangesproken voor de gevolgen van de bijwerking. Een aansprakelijkstelling voor mogelijke vaccinatieschade vanwege medische klachten na vaccinatie dient daarom bij de producent ingediend te worden. Deze aansprakelijkstelling moet goed onderbouwd worden en (medische) informatie bevatten, zodat deze beoordeeld kan worden door de producent. Mocht blijken dat een bepaalde bijwerking door het vaccin kan komen, dan kan de producent voor vaccinatieschade aansprakelijk worden gehouden. Onderzoek zal dan moeten bewijzen dat de producent van het vaccin verantwoordelijk is voor deze bijwerking.
Waarom is er geen duidelijk zorgprotocol voor personen die zich melden met mogelijke vaccinatieschade en waarom worden artsen hierover niet goed voorgelicht? Waarom is het voor personen met klachten niet mogelijk om melding te maken van het feit dat hun klachten specifiek na COVID-19-vaccinatie begonnen zijn en dat er daarvoor geen andere medische problemen waren? Waarom geeft vaccinproducent Pfizer aan dat dit wel degelijk mogelijk is, terwijl de Nederlandse overheid het tegenovergestelde beweert? Waarom is nog steeds geen specifiek zorgprotocol opgesteld voor mensen met vaccinatieschade, aangezien zowel de Rijksoverheid als de vaccinproducenten er inmiddels van op de hoogte zijn dat (nog onbekende) ernstige bijwerkingen kunnen optreden na COVID-19-vaccinatie? Gaat een dergelijk zorgprotocol er nog wel komen?
Zowel kortdurende bijwerkingen als langdurige klachten na vaccinatie kunnen worden gemeld bij Bijwerkingencentrum Lareb en in gesprekken met zorgverleners. Zorgverleners zijn verplicht een melding te maken van ernstige en onverwachte vermeende bijwerkingen. Op de website van de Rijksoverheid staat informatie voor de bevolking over hulp bij (langdurige) klachten of gevolgen na coronavaccinatie. Vanaf november 2021 biedt C-support ondersteuning aan mensen met post-COVID klachten en mensen die langdurige klachten hebben na een COVID-19-vaccinatie. Voor medische zorg kan iemand terecht bij zijn huisarts of medisch specialist. Er zijn nog geen standaardbehandelingen voor mensen met langdurige klachten na vaccinatie.
Kunt u aangeven waarom de bijsluiters van de COVID-19-vaccins nooit actief verstrekt zijn aan de bevolking, bijvoorbeeld door duidelijke publicatie op internet, of door deze ter beschikking te stellen bij huisartsen en op vaccinatielocaties?
De bijsluiters zijn wel degelijk laagdrempelig beschikbaar gemaakt. Op de website van het College ter beoordeling van geneesmiddelen is een verkorte en uitgebreide versie van de bijsluiters van de COVID-19-vaccins te vinden.2
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse overheid expliciet en bewust tegen het Nederlandse volk heeft gezegd dat COVID-19-vaccins veilig waren, terwijl in de contracten met vaccinproducenten duidelijk stond dat de veiligheid niet gegarandeerd kan worden? Hoe reflecteert u op het feit dat deze producenten dit ook hebben bevestigd aan personen met waarschijnlijke vaccinatieschade?
Alle COVID-19-vaccins die in Nederland (en Europa) worden ingezet zijn uitgebreid getest en voldoen aan strenge veiligheidseisen.
Waarom zijn de COVID-19-vaccins van Jansen en AstraZeneca van de markt gehaald zonder de bevolking te informeren over de reden daarvan, terwijl vaccinatieschade daar in ieder geval bij AstraZeneca de oorzaak van was?
De bevolking is wel degelijk geïnformeerd over het van de markt halen van de COVID-19-vaccins van Jansen en AstraZeneca. Bijvoorbeeld via een nieuwsbericht van de Rijksoverheid. Voor AstraZeneca was de directe aanleiding nieuwe meldingen over gevallen van trombose in combinatie met een laag aantal bloedplaatjes na vaccinatie.
Welke informatie en welk zorgprotocol hebben artsen vanuit de Rijksoverheid tijdens de vaccinatiecampagnes gekregen met betrekking tot gevaccineerde personen die na vaccinatie zorg nodig hadden?
Eind 2020 heeft het RIVM in samenwerking met gemandateerden vanuit diverse beroepsgroepen een Uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie opgesteld voor professionals betrokken bij de uitvoering van de COVID-19-vaccinatie. Via deze Uitvoeringsrichtlijn hebben artsen informatie gekregen over de kans op kortdurende of ernstige bijwerkingen, postvaccinale verschijnselen en het handelingsperspectief. Ook staat in deze richtlijn beschreven welke voorzorgsmaatregelen er op de vaccinatielocatie genomen kunnen worden, zoals een observatieperiode na vaccinatie. De uitvoerende organisatie dient te beschikken over een protocol voor ernstige acute bijwerkingen na vaccinatie. Zo zijn anafylactische reacties uitermate zeldzaam, maar niet uit te sluiten.
Nu duidelijk is dat zowel de vaccinproducenten als het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) direct al wisten dat er niks gezegd kon worden over de effectiviteit van de vaccins en het effect op transmissie van het virus en het kunnen oplopen van «Long Covid», omdat daarover geen gegevens beschikbaar waren, kunt u dan uitleggen waarom de Rijksoverheid heeft gecommuniceerd alsof deze data er wel was?
Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 12 oktober 20223.
Kunt u uitleggen waarom het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of de Rijksoverheid de vaccinproducenten niet wil/gaat aanklagen nu er zoveel bewijs is dat de data van de clinical trials zijn vervalst? Klopt het dat verscheidene personen met waarschijnlijke vaccinatieschade hiervoor bewijs hebben aangeleverd bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Kunt u deze bewijsstukken openbaar maken en/of vertrouwelijk ter inzage geven? Waarom is er met deze bewijslast vooralsnog niets gedaan?
Ik onderschrijf de bewering dat de data van de clinical trials zouden zijn vervalst niet. Ik zie dan ook geen reden om vaccinproducenten aan te klagen.
Kunt u aangeven wie exact aansprakelijk is voor vaccinatieschade na COVID-19-vaccinatie? Aangezien u zelf heeft verklaard en ook uit verschillende vrijgegeven contracten uit verschillende landen is gebleken dat overheden aansprakelijkheid hebben overgenomen van vaccinproducenten, waarom blijft u dan de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van de overheid voor vaccinatieschade ontkennen en verwijzen naar de producenten? Kunt u uitleggen waarom u zelf heeft aangegeven geen 60-minners meer uit te nodigen voor een COVID-19-vaccinatie omdat u dan zelf aansprakelijk zou zijn voor eventuele vaccinatieschade, terwijl waarschijnlijke vaccinatieschadeslachtoffers wordt verteld dat zij zelf aansprakelijk zijn voor schade, aangezien zij zelf de keuze hebben gemaakt om een COVID-19-vaccinatie te nemen?
In lijn met het advies van de Gezondheidsraad van 28 juni 20234, behoort de bevolking onder de 60 jaar niet meer tot de doelgroep voor COVID-19-vaccinatie, met uitzondering van de groep die jaarlijks een uitnodiging krijgt voor de griepprik. Vanwege de hoge mate van hybride immuniteit verwacht de Gezondheidsraad dat revaccinatie op dit moment relatief weinig bijdraagt aan aanvullende bescherming tegen ernstige ziekte bij 60-minners buiten de griepprik-groep.
Voor het antwoord betreffende aansprakelijkheid verwijs ik u naar de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 25 augustus 2022.5
Waarom zijn de Nederlandse burgers niet geïnformeerd over de technische storingen bij het Lareb en zijn zij niet opgeroepen hun meldingen te controleren en indien nodig opnieuw in te dienen?
Er is geen sprake geweest van technische storingen bij Lareb. Een melder krijgt na het invullen van het meldformulier een bevestigingsmail om de melding te bevestigen. De website van Bijwerkingencentrum Lareb6 vermeldt dat indien geen bevestigingsmail is ontvangen, het raadzaam is de melding opnieuw te doen. Het is dus van belang dat de melder controleert of de melding daadwerkelijk in goede orde is ontvangen.
Wat is de reden dat het Lareb na drie jaar nog steeds op de website heeft staan dat de gemelde bijwerkingen verder onderzocht moeten worden, maar heeft de overheid nog steeds geen onderzoeksvoorstel dat zich specifiek en alleen richt op het mogelijke verband tussen COVID-19-vaccinatie en ernstige langdurige klachten gehonoreerd?
Bijwerkingencentrum Lareb wordt vanaf de start van de inzet van de COVID-19-vaccins voortdurend gefinancierd om te onderzoeken of er een mogelijk verband is tussen COVID-19-vaccinatie en klachten. Op 23 januari 2024 heeft Lareb een rapport uitgebracht waarin wordt geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor een verband tussen coronavaccinaties en post-COVID-achtige klachten. Een causaal verband kan niet worden vastgesteld omdat potentiële alternatieve oorzaken niet kunnen worden uitgesloten, zoals andere – nog onbekende- oorzaken die ten grondslag liggen aan de klachten of een niet gediagnosticeerde COVID-19-infectie voorafgaand of vlak na een COVID-19-vaccinatie. Dit kan moeilijk worden uitgesloten omdat veel COVID-19 infecties mild of asymptomatisch verlopen. Lareb adviseert om hier verder onderzoek naar te doen. Dit is in de eerste plaats aan wetenschappers. VWS financiert Lareb en kan eventueel aanvullend onderzoek financieren.
Klopt het dat vanuit het Lareb geen opvolging wordt gegeven aan meldingen die zijn gedaan van bijwerkingen na COVID-19 vaccinatie? Hoe wordt geïnventariseerd hoe deze bijwerkingen zich ontwikkelen en of deze langdurig zijn?
Nee, dit klopt niet. Zie mijn antwoord op vraag 15.
Waarom is het leeftijdsadvies voor COVID-19-vaccinatie aangepast en waarom is de bevolking hiervan niet actief op de hoogte gesteld?
Het leeftijdsadvies voor COVID-19-vaccinatie is niet aangepast.
Wat is de reden dat er geen gespecialiseerde kliniek komt voor mensen met waarschijnlijke/mogelijke vaccinatieschade en/of post-COVID, naar Duits model?
Er is op dit moment nog geen effectief bewezen behandeling voor post-COVID, maar het is belangrijk dat post-COVID patiënten toegang hebben tot de zorg die op dit moment beschikbaar is. Hoe deze zorg wordt vormgegeven en gefinancierd is de taak van de zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Het lid Drost c.s. heeft de regering verzocht er samen met patiënten, zorgverzekeraars, ziekenhuizen en zorgaanbieders, aan te werken dat er door het hele land integrale ondersteuning beschikbaar is voor post-COVID patiënten, onder andere in poliklinieken die goed aangehaakt zijn bij het onderzoeks- en expertisenetwerk post-COVID7. Mijn ministerie is in gesprek met koplopers en andere zorgaanbieders die zich (willen) inzetten om de zorg voor mensen met post-COVID te organiseren om te onderzoeken welke mogelijkheden en eventuele knelpunten worden ervaren. Het uitgangspunt daarbij is dat zorg moet worden verleend op de plek waar dat het meest passend is. Dit vanuit het belang van de patiënt zelf, als ook vanuit de efficiënte inzet van middelen. Het Ministerie van VWS organiseert, in samenwerking met patiëntenorganisaties, eind februari 2024 een bijeenkomst om partijen (zoals patiëntenorganisaties, zorgaanbieders, zorgverzekeraars, de NZa en partijen uit het expertisenetwerk) te verbinden rond de organisatie van integrale ondersteuning voor post-COVID patiënten. Mensen met langdurige klachten na vaccinatie kunnen terecht bij C-support, die hen kan ondersteunen bij het vinden van passende zorg. Ook hier is het uitgangspunt dat de zorg moet worden verleend op de plek die het meest passend is.
Waarom wilt u geen financiële compensatie/ondersteuning bieden aan mensen die zich met een COVID-19-vaccin lieten vaccineren omdat hen werd verteld dat zij dit moesten doen «voor een ander», terwijl dit bewuste misinformatie van de overheid was en sommige van deze mensen door waarschijnlijke vaccinatieschade nu hun inkomen, toekomst, gezin en hun welzijn kwijt zijn? Welke verantwoordelijkheid heeft de overheid hier wat u betreft in, aangezien deze mensen afgingen op een duidelijk advies van de overheid? Waarom was u zelfs niet bereid om 500 euro toe te kennen voor het oprichten van een stichting?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 5, kunnen mensen met langdurige klachten na vaccinatie zich melden bij C-support. C-support helpt mensen bij het vinden van de juiste hulpverleners en ondersteunt en adviseert ook op het gebied van werk en inkomen.
Kunt u aangeven welke signaalwaarden het EMA hanteert op basis waarvan alarm geslagen moet worden met betrekking tot de hoeveelheid door Europese bijwerkingscentra gemelde, ernstige en langdurige, bijwerkingen na COVID-19-vaccinatie? Hoe wordt het EMA op de hoogte gehouden door de verschillende Europese bijwerkingencentra? Waarom ligt de beslissing over een dergelijk alarm bij het EMA en, voor Nederland, niet bij het Lareb zelf?
Het Nederlands Bijwerkingencentrum Lareb beheert in opdracht van het CBG het landelijke spontane meldsysteem en stuurt de meldingen door naar EudraVigilance. Spontane meldingen van bekende en vermoede bijwerkingen worden door zorgverleners en gebruikers van geneesmiddelen aan het Lareb doorgegeven. EudraVigilance is een gecentraliseerde Europese database met bekende en vermoedelijke nog onbekende bijwerkingen van geneesmiddelen. Alle EU-lidstaten en ook handelsvergunninghouders zijn volgens Europese regelgeving verplicht er zorg voor te dragen dat meldingen van vermoedelijke bijwerkingen worden doorgestuurd naar EudraVigilance. Het monitoren van de EudraVigilance-databank is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het EMA, geneesmiddelautoriteiten in de EU-lidstaten en handelsvergunninghouders. De methodiek staat beschreven in het EMA-document «Screening for Adverse Reactions in EudraVigilance».8 Hierbij moet worden opgemerkt dat het opmerken van een mogelijk signaal in de EudraVigilance-databank nog niet betekent dat er ook een causaal verband bestaat tussen de vermoede bijwerking en het geneesmiddel/vaccin.
Lareb-meldingen van vermoedelijke bijwerkingen die kunnen leiden tot een signaal worden altijd besproken met het CBG. Het CBG beoordeelt of er sprake is van een signaal, en voert een causaliteitsbeoordeling uit. Als het signaal wordt bevestigd, dan brengt het CBG dit in in het Europese netwerk. De informatie die Lareb verzamelt over de Nederlandse meldingen van vermoede bijwerkingen is zeer waardevol, maar deze wordt tezamen met de gegevens uit klinische studies, pharmaco-epidemiologische studies en meldingen van alle EU-lidstaten en ook wereldwijd geëvalueerd, op basis waarvan het bijwerkingenprofiel wordt bepaald. De gegevens van Lareb alleen zijn dus niet leidend.
Het Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) waarin ook Nederland zitting heeft evalueert de veiligheidssignalen en kan op grond daarvan maatregelen aanbevelen. Zo kan eventueel de bijsluiter worden aangepast van het COVID-19-vaccin.
Het bericht dat het percentage kinderen zonder zwemdiploma is verdubbeld |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek Zwemvaardigheid 2022: Inzicht in het zwemdiplomabezit van kinderen van het Mulier Instituut, waaruit blijkt dat het aantal kinderen zonder zwemdiploma de afgelopen vier jaar is verdubbeld?1
Uiteraard vind ik het zeer zorgelijk dat minder kinderen hun zwemdiploma behaald hebben. Dat is namelijk een belangrijke voorwaarde om een leven lang veilig te recreëren op en om het water.
Wat is uw reactie op het feit dat kinderen uit een gezin met een laag inkomen ruim twaalf keer zo vaak geen zwemdiploma hebben dan kinderen uit een gezin met een hoog inkomen?
Dat is onwenselijk omdat ieder kind de mogelijkheid zou moeten hebben zich veilig in en om het water te begeven.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat er zulke enorme klasseverschillen zijn op het gebied van zwemveiligheid? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om deze verschillen op te heffen?
Ieder kind zou zwemvaardig moeten kunnen zijn, ongeacht de financiële draagkracht van de ouders. Aangezien de problematiek niet eenduidig2 is, zijn oplossingen vanuit verschillende kanten vereist. Waar mogelijk initieer en ondersteun ik initiatieven om de drempels voor deze doelgroep weg te nemen. Enkele voorbeelden van de huidige inzet:
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat de afname van het aantal kinderen met een zwemdiploma die sinds de coronapandemie is ontstaan wordt teruggedraaid?
De gerapporteerde cijfers beschrijven de situatie in 2022, kort na de beperkingen van de coronapandemie. Ik weet dat sindsdien hard gewerkt is om de wachtlijsten voor zwemles in te korten en de achterstanden weg te werken in de branche3. Ik ben continu in gesprek met de branche om oplossingen te bedenken hoe de achterstanden ingelopen kunnen worden.
De prioriteiten zijn daarbij het tegengaan van het tekort aan zwemdocenten en het effectief gebruik van zwemwater, bijvoorbeeld door slimme programmering in zwembaden of het bieden van zwemles kort na schooltijd wanneer het zwembad vaker vrij is.
Ik hoop dat de huidige en toekomstige inspanningen het gedaalde diplomabezit van kort na de coronabeperkingen weer corrigeren.
Bent u het ermee eens dat schoolzwemmen een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren aan het verbeteren van de zwemveiligheid van kinderen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dit te ondersteunen en te stimuleren?
Wanneer kinderen via school leren zwemmen, zou dat een bijdrage kunnen leveren aan de zwemveiligheid van kinderen. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 aangaf, bied ik gemeenten de ruimte om schoolzwemmen (deels) te financieren van middelen uit het sportakkoord. Maar het blijft een keuze die op lokaal niveau gemaakt wordt door het onderwijs en de gemeente.
Op dit moment laat ik onderzoeken wat de totale kosten en vereisten zouden zijn voor het herinvoeren van schoolzwemmen op landelijk niveau. De uitkomsten van dit onderzoek verwacht ik begin 2024 en zal ik u -mits tijdig beschikbaar- toezenden voorafgaand aan het WGO Sport op 12 februari.
Het bericht dat rechters het vonnis al klaar hadden liggen voor de uitspraak |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Volkskrant-artikel waarin wordt beschreven hoe rechters al voordat het vonnis was verstrekt en zelfs nog voor de mondelinge behandeling en uitwisseling van argumenten van partijen wisten wat het oordeel zou worden en het concept vonnis al klaarlag?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Kunt u zich voorstellen dat dit het vertrouwen in de rechtsgang van de heer Van Goch ernstig heeft aangetast?
Als het beeld dat in het artikel wordt geschetst accuraat zou zijn, dan kan ik mij voorstellen dat een dergelijke gang van zaken het vertrouwen in de rechtspraak van de betrokkene en het vertrouwen van mensen in algemene zin kan schaden. Zoals valt te lezen in het antwoord op vraag 4, zijn de inhoud van het artikel en de verklaring van het gerechtshof Den Haag over de gang van zaken in deze zaak echter niet met elkaar in overeenstemming.
Kunt u zich voorstellen hoe dit nieuws ook het vertrouwen van mensen in algemene zin kan schaden in de rechtspraak?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met mij eens dat ook het verweer van het Haagse Gerechtshof, namelijk dat het enkel ging om een concept oordeel, ook volstrekt onvoldoende is, omdat hier toch een bepaalde sturing of vooringenomenheid in zit die de objectiviteit, de onpartijdigheid en de onafhankelijkheid in de weg staan?
Het gerechtshof Den Haag schetst op zijn website een ander beeld van deze zaak dan de auteur van het Volkskrant-artikel.2 Het gerechtshof Den Haag bericht dat de heer Van Goch in de gelegenheid is gesteld om een mondelinge behandeling op zitting aan te vragen, maar dat hij hier in eerste instantie geen gebruik van heeft gemaakt en pas in een laat stadium toch om een mondelinge behandeling heeft gevraagd. Op dat moment had het hof al een uitspraakdatum vastgesteld en deze doorgegeven aan beide partijen en was er al een concept vonnis geschreven. Ook licht het gerechtshof toe dat de heer Van Goch tijdens deze zitting de gelegenheid heeft gekregen om zijn visie op de zaak te geven en dat uit de gepubliceerde uitspraak blijkt dat de rechters de toelichting van beide partijen over de camerabeelden en e-mail hebben meegewogen.3 Naar mijn mening geeft dit geen blijk van vooringenomenheid voordat de uitspraak formeel is vastgesteld door de rechters.
Wat vindt u ervan dat inmiddels al vaker is aangetoond dat vonnissen in concept al klaarliggen, zoals ook het geval was vorig jaar bij een zaak van de rechtbank Rotterdam waar ik ook vragen over heb gesteld?2
Het is niet standaard dat een concept vonnis (of arrest of uitspraak) wordt opgesteld voordat de behandeling van een zaak voltooid is. Zowel in de Rotterdamse zaak, waar de advocaat van verdachte M. vlak voor de uitspraakdatum nog heeft gevraagd om te kunnen pleiten, als in de zaak van de heer Van Goch is men ervan uitgegaan dat de inhoudelijke behandeling afgerond was en mocht er ook van worden uitgegaan dat dit het geval was.5 In de zaak bij het gerechtshof Den Haag is met de zitting de inhoudelijke behandeling één week voor de uitspraakdatum heropend. Zoals uit de uitspraak blijkt, is wat op de zitting plaatsvond betrokken en meegewogen bij de definitieve beslissing over de zaak. De heer Van Goch heeft cassatieberoep tegen die beslissing van het gerechtshof Den Haag ingesteld. De procedure loopt dus nog verder.
Kunt u nogmaals reflecteren op deze eerdere antwoorden waarin u een oordeel achterwege liet en aangaf dat dit eerder uitzondering dan regel was in het strafrecht?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u reflecteren op het bestaan van dit soort concept vonnissen en of u deze gewenst of ongewenst vindt?
Uit de twee zaken die aanleiding zijn geweest voor de gestelde vragen merk ik op dat het gaat om uitzonderlijke situaties (zie hiervoor ook de antwoorden op vraag 5 en 6) die daarom niet maatgevend zijn voor de normale gang van zaken. Het is onderdeel van de reguliere werkwijze dat veel zaken ten behoeve van de rechters worden voorbereid door gerechtsjuristen. Zij brengen de feiten en de rechtsvragen van een zaak in kaart, maken een wegwijzer door het dossier, formuleren punten die nog nader onderzoek of vraagstelling door de rechters vergen en kunnen (al dan niet alternatieve) oplossingsrichtingen en de argumenten daarvoor en daartegen aandragen. Het resultaat van hun werk wordt doorgaans aangeduid met de term «instructie». Dat is dus iets anders dan een na afronding van de behandeling van een zaak opgesteld concept vonnis. De inzet van gerechtsjuristen is een ook in veel andere landen en bijvoorbeeld ook bij het Hof van Justitie van de Europese Unie gebruikt middel om rechters in staat te stellen zo doelmatig mogelijk met hun schaarse tijd om te gaan en zich te richten op wat hun kerntaak is: alle relevante feiten en omstandigheden meewegen om te komen tot een afgewogen oordeel in de zaak.
Kunt u middels een rondgang bij de rechtbanken uit laten zoeken hoeveel vaker deze concept oordelen al klaarliggen en of dit ook zo geldt voor andere rechtsgebieden dan het strafrecht?
Gelet op het voorgaande zie ik op dit moment geen noodzaak voor een rondgang bij de rechtbanken.
Bent u bereid in overleg te treden met de Raad voor de rechtspraak om te bespreken in hoeverre concept vonnissen ongewenst zijn omdat zij het vertrouwen in de rechtsgang kunnen beschadigen?
Gelet op het voorgaande zie ik op dit moment geen aanleiding voor overleg met de Raad voor de rechtspraak over de wenselijkheid van concept vonnissen.
Bent u bereid in ditzelfde overleg na te gaan of de concept vonnissen worden geschreven omdat er sprake is van een te hoge werkdruk en te weinig menskracht bij de organisatie? Als dit het geval is, welke consequenties verbindt u daar dan aan?
Zie antwoord vraag 9.
De deelname van een Hamas-handlanger aan een Nederlandse handelsmissie |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pro-Hamas-activist Abou Rashed mocht deelnemen aan Nederlandse handelsmissie in Qatar»?1
Klopt het dat Abou Rashed deelnam aan de handelsmissie naar Qatar in 2020? Zo ja, in welke hoedanigheid?
De heer Abou Rashed was op introductie van één van de missiedeelnemers aanwezig bij programmaonderdelen van de handelsmissie. In het kader van handelsmissies kunnen deelnemers zakelijk contacten uitnodigen. Er is geen uitnodiging verstrekt door de Nederlandse overheid. Abou Rashed was toehoorder bij programmaonderdelen, hij had geen rol en was ook geen deelnemer aan de handelsmissie.
Wie heeft deze Hamas handlanger uitgenodigd om deel te nemen aan de handelsmissie? Met welk doel schoof hij aan bij de delegatie?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Hamas-activist en fondsenwerver Abou Rashed ooit enige adviserende rol gehad binnen de Nederlandse overheid? Zo ja, welke?
Nee, er is geen informatie of indicatie die wijst op een adviserende rol van de heer Abou Rashed voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Bij welke ontmoetingen was Abou Rashed tijdens de handelsmissie aanwezig? Wat was zijn inbreng tijdens die ontmoetingen?
De heer Abou Rashed was op introductie van één van de missiedeelnemers aanwezig bij programmaonderdelen van de handelsmissie. Het betrof een presentatie van Nederlandse missiedeelnemers, een netwerkreceptie, een bezoek aan Qatar University, een bezoek aan de Qatar Olympic Committee en een ronde tafel bijeenkomst. Abou Rashed was toehoorder bij deze programmaonderdelen, hij had geen rol en was ook geen deelnemer aan de handelsmissie.
Hoe kan het dat een Hamas handlanger, die van Hamas-leider Haniyeh een onderscheiding kreeg, voor de handelsmissie werd uitgenodigd?
De ambassade en het ministerie waren niet betrokken bij het uitnodigingsbeleid.
Bij een handelsmissie kunnen deelnemers zakelijke contacten uitnodigen. Daarbij kan het voorkomen dat zij zich kort van tevoren aanmelden of zich pas ter plekke als toehoorder melden. Een toetsing van zakelijke contacten en toehoorders op individueel niveau is praktisch niet uitvoerbaar, mede vanwege de grote aantallen. De aanwezigheid van de heer Abou Rashed bij onderdelen van de handelsmissie was niet voorzien en achteraf gezien zeer ongelukkig.
De handelsmissie naar Qatar is georganiseerd door een zogenoemd Partners-International-Business-cluster (PIB): dit is een groep van Nederlandse bedrijven. Deze activiteiten worden georganiseerd met financiële steun van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Het Orange Sports Forum (OSF) coördineerde dit PIB-cluster, deze handelsmissie en de werving van deelnemers. De ambassade ondersteunde het OSF bij de totstandkoming van het programma.
Kunt u aangeven waarom deze man – die publiekelijk al sinds 2010 met Hamas werd geassocieerd – mocht aanschuiven bij de ambassadeur?
Zie antwoord vraag 6.
Wat was er op het departement bekend over Abou Rashed en zijn banden met Hamas, op de vooravond van de handelsmissie?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er ten aanzien van Abou Rashed ooit ambtsberichten of waarschuwingen van de AIVD op het departement terecht gekomen?
De AIVD doet geen uitspraken over individuele gevallen of individuele rapportages.
Is er Nederlands belastinggeld via Abou Rashed en/of tussenpersonen bij de terroristen van Hamas beland? Kunt u dat uitsluiten?2
Voor zover bekend bij het ministerie is er geen Nederlands belastinggeld naar Abou Rashed gegaan noch via hem naar Hamas gegaan.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat Hamas handlangers zomaar uitgenodigd worden, of aanschuiven, bij Nederlandse handelsmissies?
We blijven ons uiterste best doen dit in de toekomst te voorkomen. Vooropgesteld wordt dat beoogde deelnemers aan een handelsmissie voorafgaand aan de missie een procedure dienen te doorlopen onder regie van de RVO. Handelsmissies georganiseerd door de RVO staan open voor inschrijving door ondernemingen of instellingen die ingeschreven staan in het handelsregister van de bevoegde Kamer van Koophandel in Nederland. De inschrijver dient bij aanmelding aan te geven kennis te hebben genomen van de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en hiernaar te handelen. Meer informatie over de voorwaarden voor inschrijving van een handelsmissie is te vinden op de website van de RVO.3
De illegale handel in traditionele medicijnen, gemaakt van bedreigde en beschermde dier- en plantsoorten |
|
Eva van Esch (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Kuipers , van der Ch. Wal-Zeggelink , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van de Environmental Investigation Agency (EIA), waaruit blijkt dat er nog steeds op grote schaal traditionele medicijnen worden verkocht, waarin bedreigde en beschermde diersoorten zijn verwerkt: de neushoorn, tijger, pangolin en luipaard?1
Ik ben bekend met het onderzoek van EIA »Investing in Extinction How the global financial sector profits from traditional medicine firms using threatened species», waarin wordt gesteld dat minstens 88 traditionele Chinese geneesmiddelen delen van pangolin (schubdier) en luipaard bevatten en dat sommige van deze medicijnen ook delen van tijger en neushoorn bevatten.
Wist u dat er in tenminste 88 traditionele medicijnen en producten delen van luipaarden en pangolins worden gebruikt, gefabriceerd door 72 Chinese bedrijven en onder licentie van de Chinese Overheid (National Medical Products Administration of China)? Zo ja, kunt deze producten weren van de Nederlandse en Europese markt?
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek van EIA, dat dit stelt. De luipaard en de pangolin vallen onder CITES appendix I. Dit betekent dat commerciële handel in producten die luipaard en pangolin bevatten internationaal verboden is. Producten die delen van deze soorten bevatten kunnen dus niet legaal op de Europese markt terecht komen. Hier wordt op gehandhaafd.
Bent u het eens met de conclusies van de onderzoekers dat als we niets doen, deze bedreigde dieren dreigen te verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
De impact van illegale internationale handel in bedreigde dier- en plantensoorten (illegal wildlife trade) is groot en zet de internationale biodiversiteit ernstig onder druk. Het CITES-verdrag beschermt soorten om uitsterven in het wild door internationale handel te voorkomen. Nederland heeft als handelsland hier een grote verantwoordelijkheid in en acteert daar ook op.
Kent u het artikel «Drugshandelaren controleren nu ook de illegale handel in goud, tijgers en hardhout»?2
Ja.
Deelt u de mening dat illegale handel in bedreigde wilde dieren en planten, onder meer gedreven door een toenemende vraag naar traditionele medicijnen die zijn gemaakt van bedreigde dier- en plantsoorten, niet duurzaam is, temeer daar uit onderzoek blijkt dat deze handel in toenemende mate in handen is van georganiseerde criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ik deel zeker de mening dat illegale handel – in welke vorm en omvang ook – in bedreigde wilde dieren en planten niet duurzaam is. Het vormt een grote bedreiging voor de mondiale biodiversiteit.
Deelt u de mening van onderzoeker Van Uhm dat dit soort criminaliteit op grootschalige wijze de natuur vernietigt, zodat dit feitelijk ecocide is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit onder de aandacht brengen op internationale gremia?
Zie het antwoord op vraag 3 en 5. In het kader van CITES wordt nationaal, Europees en internationaal samengewerkt om illegale handel tegen te gaan. Nederland committeert zich aan het herziene EU Action Plan against Wildlife Trafficking3. Binnen CITES is er blijvende aandacht voor het tegengaan van internationale illegale handel en gelieerde vraagreductie. Tijdens de CITES Conference of the Parties (CoP19, 11–25 november 2022) is er een aantal besluiten genomen die onder meer toezien op het gebruik van de «CITES Guidance on demand reduction strategies to combat illegal trade in CITES-listed species», regionale trainingsseminars en lokale pilotprojecten op het gebied van vraagreductie. Nederland steunt deze besluiten. Nederland heeft in dit kader onlangs de CITES besluiten m.b.t. demand reduction to combat illegal trade financieel ondersteund met een bedrag van $ 90.000 USD met als doel internationaal de vraag naar illegale handel in bedreigde dier- en plantensoorten te verminderen. Daarnaast heeft Nederland deelgenomen aan de CITES Big Cat Task Force. De Task Force heeft onder meer maatregelen geïdentificeerd om – naast de CITES soortspecifieke maatregelen – de samenwerking tussen vraag, aanbod en transitlanden te versterken om de illegale handel in soorten grote katachtigen adequaat aan te pakken. Nederland blijft zich inzetten voor een goede inbedding van deze maatregelen binnen CITES.
Deelt u de mening dat het van enorm belang is dat de World Health Organization (WHO) een standpunt inneemt of een uitspraak doet over het gebruik van bedreigde dier- en plantsoorten in traditionele medicijnen, gezien de conclusies van bovenstaande onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u van plan hiervoor te doen?
De WHO ziet de traditionele geneeskunde als een belangrijke aanvulling op de reguliere gezondheidszorg, met name in gebieden waar het de toegang tot zorg kan vergroten. De WHO heeft in de WHO traditional medicine strategy (2014–2023, verlengd tot 2025) aandacht voor biodiversiteit en bedreigde diersoorten, en vindt het belangrijk dat traditionele medicijnen voldoen aan internationale verdragen over biodiversiteit en bedreigde diersoorten.
Nederland zal blijven benadrukken dat de bescherming van biodiversiteit en bedreigde diersoorten op de juiste manier wordt meegenomen in de te ontwikkelen Global traditional medicine strategy 2025–2034.
Kunt u aangeven in welke internationale gremia en fora u dit jaar aandacht heeft gevraagd voor illegale handel in bedreigde en beschermde diersoorten en de link met zoönosen, conform uw toezegging in antwoord op vragen van Partij voor de Dieren?3
Tijdens de WHA in mei 2023 is de WHO Traditional Medicine Strategy 2014–2023 besproken en is het besluit genomen om de strategie tot 2025 te verlengen. Ook is besloten aan de 78ste WHA-vergadering in 2025 een ontwerp voor een nieuwe strategie voor de periode 2025–2034 voor te leggen. Door Nederland werd, zoals aan de Kamer toegezegd, daarbij het belang van de volksgezondheid, waaronder het risico op zoönosen, en de bescherming van biodiversiteit benadrukt.
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 6 is er tijdens de CITES CoP19 een aantal besluiten genomen die tot doel hebben om internationaal de vraag naar illegale handel in bedreigde dier- en plantensoorten te verminderen. Nederland steunt deze besluiten.
Kunt u aangeven wat u heeft ingebracht over illegale handel van traditionele medicijnen, die zijn gemaakt van bedreigde en beschermde dier- en plantsoorten, tijdens de eerste WHO Traditional Medicine Global Summit, die plaatsvond op 17 en 18 augustus jongstleden?
De toenmalige Minister van VWS was in India voor een werkbezoek en voor de G20 Health Ministers bijeenkomst (18–19 augustus), maar heeft niet deelgenomen aan dit WHO-overleg. Namens Nederland is er geen inbreng geweest.
Wat gaat u eraan doen om traditionele medicijnen, die zijn gemaakt van bedreigde dieren, te agenderen tijdens de World Health Assembly in mei 2024?
Dit onderwerp staat niet op de agenda van de World Health Assembly in 2024. Het is niet meer mogelijk onderwerp voor de WHA te laten agenderen. De agenda van de WHA wordt bij de Uitvoerende Raad vastgesteld. Voorstellen voor de agenda moeten in september worden ingediend.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat andere landen zich ook uitspreken tegen het gebruik van dit soort medicijnen, waarvan de productie een extra aanslag betekent op bedreigde dier- en plantsoorten en daarmee een bedreiging vormt voor de biodiversiteit?
Waar opportuun, zal ik het belang van de volksgezondheid en bescherming van de biodiversiteit en bedreigde dier- en plantsoorten blijven benadrukken.
Kunt u bevestigen dat u de conclusies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-rapport «Kruidenproducten uit de traditionele Chinese geneeskunde, Een verkennende studie naar aard, omvang en gebruik» niet ondersteunt? Wat maakt dat u meent dat het RIVM geen gelijk heeft?4
In de verkennende studie van het RIVM wordt geconstateerd dat kruidenpreparaten gezondheidsrisico’s met zich kunnen meebrengen.
Kruidenpreparaten die geen geneesmiddelen zijn vallen onder de Warenwet. Deze producten moeten voldoen aan de EU-regelgeving die geldt voor alle levensmiddelen, zoals de voorschriften voor veiligheid, etikettering, hygiëne en additieven. Er is geen specifieke Europese regelgeving voor kruidenpreparaten. In het Warenwetbesluit Kruidenpreparaten zijn enkele nationale voorschriften opgenomen, die vooral betrekking hebben op de veiligheid ervan.
Zoals ook aangegeven in brief over de Aanpak veiligheid voedingssupplementen die op 14 december 2020 naar uw Kamer is gestuurd, is Nederland er voorstander van dat op Europees niveau meer geharmoniseerde regelgeving komt voor de veiligheid van voedingssupplementen en kruidenpreparaten. Op nationaal niveau wordt gewerkt aan uitbreiding van de negatieve lijst van kruiden in het Warenwetbesluit Kruidenpreparaten. Omdat voor veel kruiden onvoldoende gegevens bekend zijn over de risico’s op schadelijke effecten is regulering ervan zowel op Europees als nationaal niveau, in de praktijk complex.
Het Voedingscentrum en NVWA wijzen consumenten op de mogelijke gezondheidsrisco’s van kruidensupplementen. Recent heeft de NVWA nieuwsitems ontwikkeld voor hun website en op social media om hier extra de aandacht op te vestigen.
Hoe staat het met de bewustwordingscampagne die u dit jaar zou ontwikkelen over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten? Wanneer deelt u deze met de Kamer?
Zoals aangekondigd in de beantwoording van vragen over de aanpak van illegale handel in beschermde plant- en diersoorten of producten ervan (5 september 2023, 2023Z11324)6 zal ik voortbouwend op al ingezette acties (die doorlopend plaatsvinden) en ook in samenhang met EU initiatieven op dit gebied een bewustwordingscampagne ontwikkelen over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten.
De campagne kent verschillende onderdelen en doelgroepen en de Nederlandse inzet is zowel nationaal/Europees als internationaal. Daarnaast is er binnen de Meld Misdaad Anoniem campagne Wildlifecrime de samenwerking aangegaan met de brancheorganisatie voor de luchtvrachtindustrie (ACN). Begin 2024 vindt er verder overleg plaats met de Europese Commissie om te kijken naar een gezamenlijke bewustwordingscampagne over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten in het kader van het EU Action Plan against Wildlife Trafficking. Ik zal uw Kamer halverwege 2024 verder informeren over de vorderingen en initiatieven.
De vergunning van Sitech om vervuild afvalwater van Chemelot te lozen op de Maas |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Steeds meer zorgen om waterkwaliteit van de Maas»?1
Ja. Het oppervlaktewater in Nederland speelt een belangrijke rol voor mens, natuur en economie. Echter, bepaalde stoffen zoals medicijnresten, organische microverontreinigingen en gewasbeschermingsmiddelen kunnen een uitdaging vormen voor het behoud van deze vitale functies. Daarom is het goed dat het bevoegd gezag grondig beoordeelt of de lozing van afvalwater in overeenstemming is met de vastgestelde regels.
Bent u ervan op de hoogte dat Sitech een vergunning heeft om afvalwater van de bedrijven op het Chemelot-terrein te lozen op de Maas en dat deze vergunning nog tot 2027 geldig is?
Ja, Sitech heeft op 15 december 2020 een vergunning gekregen voor de verwerking van afvalwater afkomstig van het Chemelot-terrein in Geleen. Deze vergunning is geldig tot en met 31 december 2027.
Bent u ervan op de hoogte dat dit afvalwater is vervuild met meer dan 14.000 kilo microplastics en meer dan 600 verschillende chemische stoffen bevat? Vindt u dit wenselijk?
De vergunningaanvraag is getoetst aan de geldende wet- en regelgeving en het waterschap Limburg heeft daarbij beoordeeld dat het bedrijf aan de voorwaarden voldoet en daarom een vergunning kan worden afgegeven. Uit recent onderzoek door Sitech zelf blijkt dat er op dit moment al veel minder plastics vrij komen dan de vergunning toestaat, ongeveer 10 ton minder. Daarbij is de verwachting dat de emissies in de komende jaren verder gereduceerd kunnen worden. Zo is Sitech voornemens om twee extra zeven in het rioolstelsel te plaatsen om plastics af te vangen2.
Bent u ervan op de hoogte dat even verderop drinkwater gemaakt wordt van het Maaswater en dat de drinkwaterfunctie van de Maas wordt bedreigd vanwege vervuiling?
Ja. Het beschermen van de kwaliteit van drinkwaterbronnen is van het grootste belang voor de duurzame levering van veilig drinkwater aan de gemeenschap. Daarom is in het vooroverleg en tijdens het beoordelen van de vergunningaanvraag, door het waterschap Limburg, intensief afgestemd met de drie belanghebbende drinkwaterbedrijven. Dit heeft geresulteerd in een gezamenlijk advies namens de drinkwatersector aan het Waterschap Limburg. Het waterschap heeft het advies onverkort in de vergunning verwerkt.
Strookt deze situatie, waarin de Maas eerst wordt vervuild met afvalwater afkomstig van Chemelot en vervolgens met belastinggeld weer moet worden gezuiverd om er drinkwater van te maken, volgens u met het principe «de vervuiler betaalt»? Zo ja, hoe legt u dit uit? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ja, het is de verantwoordelijkheid van het bedrijf om de Best Beschikbare Technieken toe te passen om emissies zo veel als redelijkerwijs te voorkomen. Het Waterschap Limburg ziet erop toe dat het bedrijf voldoet aan alle in de vergunning opgenomen voorwaarden die gesteld zijn om de kwaliteit van het oppervlaktewater te beschermen.
Bent u ervan op de hoogte dat Sitech het vervuilde afvalwater van Chemelot volgens de vergunning loost op het oppervlaktewater «de zijtak Ur»?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat in werkelijkheid niet wordt geloosd op het oppervlaktewater van de zijtak Ur, maar dat Sitech het vervuilde afvalwater via een put loost op een ondergrondse pijp die naar de Maas loopt?
Deze constatering wordt niet gedeeld. Het te lozen afvalwater wordt geloosd op de beek genaamd Zijtak Ur. Het lozingspunt is als zodanig opgenomen in zowel de voorschriften als de bijgesloten situatietekening in de lozingsvergunning van het bedrijf. Het lozingspunt betreft geen waterstaatkundig werk. Daarmee is er geen verplichting om dit op de legger aan te geven is.
Waarom wordt op de leggerkaart van waterschap Limburg de indruk gewekt dat de zijtak Ur vanaf de Ur tot aan de Maas volledig bovengronds loopt en wordt niet aangeduid dat de zijtak Ur halverwege overgaat in een ondergrondse pijp?2
Zie antwoord vraag 7.
Waarom wordt de put die de schakel vormt tussen de afvoerbuis van de integrale afvalwaterzuiveringsinstallatie (IAZI) en de ondergrondse pijp die het verlengde is van het oppervlaktewater zijtak Ur, waarlangs Sitech het afvalwater loost, niet weergegeven op de leggerkaart van het waterschap Limburg?
Zie antwoord vraag 7.
Gaat u ervoor zorgen dat de leggerkaart van het waterschap Limburg wordt aangepast, zodat er recht wordt gedaan aan de werkelijke situatie waarbij de bovengrondse zijtak Ur vanaf de put overgaat in een ondergrondse pijp tot aan de Maas? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en per wanneer gaat u hiervoor zorgen?
Ik heb van het Waterschap Limburg begrepen dat het in aansluiting op de actuele weergave op de leggerkaart, bij een eerstvolgende aanpassing van de legger een verduidelijking zal opnemen.
Herinnert u zich dat u in antwoord op een eerdere vraag3 van het lid Van Esch over de zijtak Ur verwees naar een uitspraak van de Hoge Raad op 27 maart 19854 waarin wordt gesteld dat de ondergrondse pijp als oppervlaktewater moet worden gezien en het bevoegd gezag daarom bij het waterschap Limburg ligt?
Ja.
Klopt het dat deze uitspraak van de Hoge Raad over de vraag of de ondergrondse pijp moet worden gezien als oppervlaktewater gebaseerd is op de toen geldende Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (Wvo), maar dat deze wet in 2009 is vervangen door de Waterwet? Zo nee, hoe zit dit dan?
In de Wet verontreiniging oppervlaktewateren was geen definitie opgenomen van een oppervlaktewater. Het begrip was nader geduid in de jurisprudentie. In de aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 1985 werd uitgegaan van de volgende omschrijving: «een – anders dan louter incidenteel aanwezige – aan het aardoppervlak en aan de open lucht grenzende watermassa (met inbegrip van een bedding waarin zodanige watermassa al dan niet bij voortduring voorkomt), tenzij daarin als gevolg van rechtmatig gebruik ten behoeve van een specifiek doel geen normaal samenhangend geheel van levende organismen en een niet-levende omgeving (ecosysteem) aanwezig is, dan wel het een ter berging van afval gegraven bekken betreft waarin slechts in een overgangsfase water aanwezig is en zich nog geen normaal ecosysteem heeft ontwikkeld.» Deze omschrijving wijkt niet in betekenende mate af van de definitieomschrijvingen van een oppervlaktewaterlichaam in de Waterwet of de Omgevingswet.6
In de uitspraak is gesteld dat het ondergrondse deel van de zijtak Ur als oppervlaktewater moet worden aangemerkt, omdat deze dient als verbinding tussen twee oppervlaktewateren en niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend is bestemd voor de afvoer van effluent.7 Om deze reden is sprake van een oppervlaktewater, en niet van een werk.
Bij de invoering van nieuwe regelgeving blijft oude jurisprudentie bestaan. Het is aan een rechter om te beoordelen of deze jurisprudentie ook als invulling van de nieuwe regels kan worden gebruikt. De inschatting is dat de redenering die wordt toegepast in de uitspraak uit 1985 nog altijd opgaat. Het ondergrondse deel van de zijtak Ur is, ook onder de Omgevingswet, niet te kwalificeren als «vrij aan het aardopppervlak voorkomend water», maar is nog altijd te beschouwen als een verbinding tussen oppervlaktewaterlichamen en is ook onder de Omgevingswet niet te kwalificeren als een werk voor het transport van stedelijk afvalwater dat (nagenoeg) uitsluitend bedoeld is voor de afvoer van effluent.
Bent u het ermee eens dat de uitspraak van de Hoge Raad is verouderd omdat de uitspraak is gebaseerd op wet- en regelgeving die inmiddels is vervangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat in de Waterwet de volgende definitie van «oppervlaktewaterlichaam» is opgenomen: «samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens deze wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna»? Zo nee, hoe zit dit dan?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het ermee eens dat een ondergrondse pijp geen «aan het aardoppervlak voorkomend water» is met bijbehorende bodem, oevers, flora en fauna? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Nee, zie beantwoording van de vragen 12, 13 en 14.
Bent u het ermee eens dat volgens de definitie van oppervlaktewater in de Waterwet de ondergrondse pijp waarop Sitech loost dus níet kan worden gekwalificeerd als oppervlaktewater? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u het ermee eens dat Sitech dus een vergunning nodig heeft van Rijkswaterstaat in plaats van waterschap Limburg, gezien Sitech het afvalwater van Chemelot niet loost op oppervlaktewater – volgens de definitie in de Waterwet – maar via een ondergrondse pijp rechtstreeks op de Maas loost? Zo nee, waarom niet?
De afvalwaterlozing van het bedrijf is te beschouwen als een lozing op een oppervlaktewaterlichaam, namelijk de zijtak Ur. Conform de in de leggerkaart8 opgenomen informatie is het waterschap Limburg voor afvalwaterlozingen het aangewezen bevoegd gezag aangezien dit een regionaal oppervlaktewaterlichaam betreft.
Gaat u ervoor zorgen dat de door het waterschap Limburg aan Sitech verleende vergunning voor het lozen van vervuild afvalwater van Chemelot niet rechtsgeldig wordt verklaard? Zo nee, waarom niet?
Nee, de vergunning is rechtsgeldig.
Gaat u Sitech verzoeken bij Rijkswaterstaat een nieuwe vergunning aan te vragen voor het lozen van afvalwater op de Maas? Zo nee, waarom niet?
Nee, Rijkswaterstaat is niet het bevoegd gezag voor de emissies van Sitech op de zijtak Ur. Dit is een regionaal oppervlaktewaterlichaam.
Gaat u er bij het verlenen van een nieuwe vergunning ook voor zorgen dat het niet meer wordt toegestaan om microplastics en toxische stoffen in het water te lozen, onder meer vanwege het belang van de drinkwaterfunctie van de Maas? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangeven is het beschermen van de oppervlaktewaterkwaliteit belangrijk voor zowel de mens, natuur en economie. In Nederland hebben we een verdeling van bevoegdheden over wie in welk geval bevoegd gezag is. Daarachter ligt een landelijk beleid en daarop aansluitende wet- en regelgeving die strenge eisen stellen aan de maatregelen die een bedrijf moet nemen alvorens zij een vergunning kunnen krijgen. Het is aan het betreffende bevoegde gezag, in dit geval het waterschap Limburg, om deze afweging te maken. Zij doet dat niet alleen. Vaak, en zo ook in deze situatie, is uitgebreid gesproken met alle betrokken partijen en zijn adviezen, zoals die van de drinkwaterbedrijven en Rijkswaterstaat, overgenomen in de vergunning. Dit is echter niet het einde van het proces. In de vergunning zijn voorwaarden opgenomen om er zeker van te zijn dat het bedrijf handelt zoals opgenomen in de aanvraag. Ook zijn er onderzoeks- en saneringsverplichtingen en een minimalisatieverplichting voor Zeer Zorgwekkende Stoffen opgenomen. Het bedrijf heeft destijds al aangegeven aan alle voorwaarden van de vergunning te gaan voldoen en met het bevoegd gezag in gesprek en andere stakeholders in gesprek te blijven om te kijken waar verdere verbeteringen mogelijk zijn. De doelstelling van het beleid, om alle functies van het oppervlaktewater te beschermen en tegelijkertijd continu te streven naar verdere verbetering, wordt daarmee ingevuld zoals het bedoeld is.
Het bericht 'Gegevens HoNOS+ vragenlijst niet met terugwerkende kracht verwijderd' en de bijbehorende radio-uitzending over dit onderwerp van Argos op zaterdag 25 november |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Gegevens HoNOS+ vragenlijst niet met terugwerkende kracht verwijderd» van MIND en de bijbehorende radio-uitzending over dit onderwerp van Argos?1 2
Ik heb kennisgenomen van het bericht en de bijbehorende radio-uitzending. Naar aanleiding van de uitspraak in een kort geding tegen de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om het verzamelen en verwerken ten behoeve van de verbetering van de zorgvraagtypering te verbieden heeft de NZa op 2 november jongstleden een nieuwsbericht uitgebracht. In dit nieuwsbericht geeft de NZa aan dat de rechter heeft gezegd dat er op dit moment onvoldoende reden is om de verwerking van deze data te verbieden.3 Er loopt nog een bodemprocedure waarin de rechter de data-uitvraag verder onderzoekt. Hieronder zal ik ingaan op de specifieke vragen die u over het bericht en de bijbehorende radio-uitzending heeft gesteld.
Deelt u de mening van MIND dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ggz-patiënten onvoldoende geïnformeerd heeft over wat het tekenen van de privacyverklaring precies inhoudt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel die mening niet. Ik verwacht van zorgaanbieders dat zij hun cliënten en patiënten over de privacyverklaring goed, volledig en neutraal informeren, de keuze altijd helemaal bij de patiënt laten en daar geen invloed op uitoefenen. De NZa heeft mij laten weten dat de hier bedoelde privacyverklaring sinds 2014 bestaat en zij er daarom vanuit gaat dat zorgaanbieders de uitvraag rond zorgvraagtypering onderdeel hebben gemaakt van het gesprek dat zij voeren over gegevensdeling met cliënten en patiënten. Verder heeft de rechter in het vonnis van 1 november 2023 gesteld dat «vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de NZa de ggz-patiënten uitdrukkelijker dan zij nu al doet zou moeten informeren via een gerichte (reclame)campagne (...)»4.
Welke stappen gaat u zetten om ggz-patiënten beter te informeren over wat het tekenen van een privacyverklaring inhoudt?
De NZa gaat als zelfstandig bestuursorgaan (zbo) zelf over de wettelijke taak om markttoezicht, marktontwikkeling en tarief- en prestatieregulering op het terrein van de gezondheidszorg uit te voeren, de bevoegdheid om de hiertoe benodigde informatie te vergaren en te verwerken en om hierover te communiceren. Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven spelen zorgaanbieders hierbij een belangrijke rol. De NZa heeft ter ondersteuning een informatiefolder opgesteld om cliënten en patiënten te informeren.5 De NZa heeft bij mij aangegeven deze patiëntenfolder actief te delen met zorgaanbieders, zodat zij cliënten en patiënten op hun beurt goed kunnen informeren. In het vonnis in de rechtszaak over zorgvraagtypering geeft de rechter dan ook aan dat «vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de NZa de ggz-patiënten uitdrukkelijker dan zij nu reeds doet zou moeten informeren via een gerichte (reclame)campagne, met name niet omdat goed mogelijk is dat de NZa inderdaad helemaal niet weet op welke specifieke personen de gegevens betrekking hebben6».
Hoeveel mensen hebben pas achteraf een privacyverklaring ondertekend? Zijn de gegevens in eerste instantie gedeeld met de NZa?
De NZa laat mij weten achteraf van enkele zorgaanbieders te hebben vernomen dat er na de aanlevering van de HoNOS+ gegevens privacyverklaringen zijn ondertekend. Een exact aantal is echter niet bekend bij de NZa, omdat zorgaanbieders de privacyverklaringen in hun eigen administratie bewaren.
Waarom spreekt de NZa nog steeds over gepseudonimiseerde gegevens en niet over geanonimiseerde gegevens als zij aangeven dat de gegevens niet meer te herleiden zijn en daardoor niet verwijderd kunnen worden?
De NZa geeft in reactie op deze vraag aan dat het om indirect identificerende persoonsgegevens gaat aangezien het theoretisch niet uit te sluiten is dat de NZa aan de hand van andere gegevens die zij tot haar beschikking heeft, de aangeleverde gegevens zou kunnen herleiden tot een natuurlijk persoon. Om deze reden hanteert de NZa voor de aangeleverde gegevens het beveiligingsregime van gepseudonimiseerde gegevens. Dit betekent dat de NZa zeer strenge organisatorische en technische maatregelen genomen heeft om te voorkomen dat de aangeleverde gegevens te herleiden zijn tot een natuurlijke persoon. In het geval van anonieme gegevens zou het ook in combinatie met aanvullende gegevens niet mogelijk zijn om de gegevens tot een natuurlijke persoon te herleiden. De NZa laat weten dat dit de reden is dat de ze in haar communicatie de lijn aanhoudt dat het gaat om gepseudonimiseerde persoonsgegevens.
Waarom is er niet voor gekozen om bestanden waarin data opgenomen was van patiënten die achteraf een privacyverklaring hadden ondertekend in hun geheel te verwijderen, zoals ook gedaan is toen per ongeluk de gegevens van patiënten die een privacyverklaring hebben ondertekend, waren aangeleverd door fouten in het ICT-systeem, zoals aangegeven in antwoorden op eerdere Kamervragen?3
Met de privacyverklaring is er een mogelijkheid in het leven geroepen voor de patiënt om te bewerkstelligen er geen gegevens worden aangeleverd aan de NZa. Deze privacyverklaring geldt voor aanlevering van gegevens nadat de privacyverklaring is ondertekend. De privacyverklaring geldt dus niet voor gegevens die met de NZa zijn gedeeld voordat de privacyverklaring werd getekend. De NZa geeft aan dat het is daarbij voor haar ook niet mogelijk is om data van afzonderlijke patiënten te verwijderen omdat de NZa, zoals bij vraag 5 aangegeven, zeer strenge organisatorische en technische maatregelen genomen heeft om te voorkomen dat de aangeleverde gegevens te herleiden zijn tot een natuurlijke persoon. In het geval van fouten in het ICT-systeem van enkele zorgaanbieders konden alle gegevens die de betreffende zorgaanbieders hebben aangeleverd, dus ook de gegevens die zagen op betrokkenen die géén privacyverklaring hebben ingevuld, worden verwijderd en konden die zorgaanbieders vervolgens alsnog gegevens aanleveren ten aanzien waarvan geen privacyverklaring was ingevuld. Het is ook in het geval van bestanden, waarin data opgenomen was van patiënten die achteraf een privacyverklaring hadden ondertekend, theoretisch denkbaar dat de aangeleverde bestanden met terugwerkende kracht worden verwijderd. Daarbij zouden dan alle overige data uit dit bestand opnieuw aangeleverd moeten worden. De NZa geeft aan dat dit door hoge administratieve lasten een onwerkbare situatie zou opleveren.
Deelt u de zorg van MIND dat dergelijke berichtgeving het vertrouwen in de ggz kan schaden en zorgmijding in de hand kan werken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan me voorstellen dat de berichtgeving bij sommige patiënten tot zorgen zou kunnen leiden. Hierbij wil ik benadrukken dat de NZa handelt met inachtneming van de gestelde wettelijke kaders van het AP-oordeel en in lijn met de motie van de leden Hijink (SP) en Westerveld (GroenLinks) en met aandacht voor zorgvuldig en proportioneel gebruik van persoonlijke data. Patiënten met bezwaren tegen het delen van gegevens met de NZa kunnen een privacyverklaring ondertekenen.
Is bij de ontwikkeling van deze database voldoende rekening gehouden met de patiëntgroep, waarbij wantrouwen in het algemeen, maar ook wantrouwen in de overheid gemiddeld gezien waarschijnlijk hoger is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa laat mij weten zich bewust te zijn van de kwetsbaarheid van deze patiëntengroep. Daarom heeft de NZa van begin af aan alles in het werk gesteld om de privacy van patiënten te borgen en zijn zorgaanbieders steeds gewezen op de mogelijkheid om samen met hun patiënten de sinds 2014 bestaande privacyverklaring te tekenen.
Bent u het ermee eens dat door alle ophef die rond deze database is ontstaan, het misschien verstandig is om met deze database te stoppen en te zoeken naar alternatieven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. De NZa vraagt informatie uit bij zorgaanbieders om te zorgen voor een toegankelijke en betaalbare ggz in Nederland. Het zorgprestatiemodel draagt in combinatie met de zorgvraagtypering bij aan een beter toegankelijke ggz. Voor de (door-)ontwikkeling van de zorgvraagtypering is goede informatie nodig. Ik vind het belangrijk dat dit met aandacht voor zorgvuldig en proportioneel gebruik van persoonlijke data gebeurt. De eenmalige data-uitvraag voor zorgvraagtypering door de NZa is op dit moment onderwerp van een gerechtelijke procedure. In deze procedure heeft de rechter uitspraak gedaan in een kort geding. De rechter ziet geen reden, totdat het vonnis in de hoofdzaak is gewezen, de NZa te verbieden verder te gaan met het ontvangen en verwerken van de gegevens. De NZa heeft mij laten weten dat zij in afwachting is van de uitspraak van de rechter in de bodemprocedure.
Bent u bereid om deze vragen ieder afzonderlijk te beantwoorden?
Ja, ik ben bereid om dat te doen.
Het bericht 'Toename van kinderen met een longontsteking' |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wordt op dit moment onderzoek gedaan naar de mogelijke oorzaken van de toename van longontstekingen onder kinderen in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Op basis van bestaande surveillance worden de trends van luchtweginfecties goed bijgehouden. Uit diverse bronnen wordt wekelijks actuele informatie verzameld en geduid. Daarbij gaat het om de Nivel huisartsenpeilstations over acute luchtweginfecties bij huisartspatiënten, de virologische weekstaten over voornamelijk ziekenhuislaboratoria diagnostiek en Infectieradar over acute luchtweginfecties bij de algemene bevolking (RIVM). Daarnaast wordt in de rioolwatersurveillance (RIVM) gekeken naar SARS-CoV-2. In overleg met RIVM en Nivel wordt nu een intensivering van de surveillance bij de huisartsenpeilstations uitgezet door extra bemonstering en uitgebreider testen (op meer pathogenen) van longontstekingen onder kinderen in de leeftijdsgroep onder 15 jaar, omdat daarin de grootste toename van longontstekingen wordt gevonden.
Welke mogelijke verklaringen zijn er voor het hogere aantal longontstekingen onder kinderen in Nederland ten opzichte van voorgaande jaren?
Deze trend past binnen het seizoenspatroon, hoewel het vroeger in het seizoen is dan gebruikelijk en bij kinderen 5–14 jaar hoger dan gebruikelijk. De toename kan worden toegeschreven aan een gelijktijdige verheffing van verschillende luchtwegvirussen en -bacteriën, waaronder RSV, SARS-CoV-2, rhinovirus en Mycoplasma pneumoniae. Dit blijkt uit de cijfers van de Nivel huisartsenpeilstations, de virologische weekstaten over ziekenhuislaboratoria en de Infectieradar. Deze trend wordt ook in andere Europese landen en China waargenomen. Om oorzaken van longontstekingen bij kinderen in de leeftijdsgroep 0–14 jaar beter in beeld te brengen gaan RIVM en Nivel daar extra onderzoek naar doen.
Zijn regionale verschillen zichtbaar als het gaat om de stijging van het aantal longontstekingen onder kinderen in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
In alle provincies is het aantal gevallen van longontsteking bij kinderen relatief hoog voor de tijd van het jaar. Nivel ziet hierbij geen duidelijk verschil tussen de provincies.
In hoeverre wordt gekeken of de toename van longontstekingen verband houdt met de luchtkwaliteit in Nederland?
De klimaatfactoren die invloed hebben op luchtweginfecties en ook longontstekingen zijn de combinatie van lage temperatuur en bepaalde luchtvochtigheid. Bovendien zitten mensen in de herfst en winterperiode ook meer binnen en dichter op elkaar. Slechte luchtkwaliteit kan leiden tot gezondheidsproblemen, zoals ademhalingsproblemen. De huidige toename van luchtweginfecties past bij de tijd van het jaar waarin meerdere respiratoire pathogenen circuleren. De rol van luchtkwaliteit hierbij is niet goed te kwantificeren. Meer in zijn algemeenheid kan worden gesteld dat er verbanden zijn tussen blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen en effecten op hart- en bloedvaten, luchtwegen en longen en op totale sterfte. Er is ook een mogelijke relatie tussen langdurige, lokaal verminderde luchtkwaliteit en luchtweginfecties.2 3
Wat is de waarschijnlijkheid dat het hogere aantal longontstekingen onder kinderen in Nederland ten opzichte van voorgaande jaren verband houdt met de recente coronapandemie?
Daar is nu nog geen duidelijke conclusie over te trekken. De afname van luchtweginfecties tijdens de inzet van maatregelen ter preventie van corona en de daaropvolgende toename kunnen invloed hebben op de huidige trends. De seizoenspatronen van infectieziekten hadden zich in de periode 2022/2023 grotendeels hersteld, maar het is nog onduidelijk hoe het patroon van het huidige seizoen met deze toenames eruit gaat zien en of dit zal overeenkomen met pre-corona patronen. Naast het effect van de maatregelen zelf is het aannemelijk dat mensen met klachten dit seizoen weer vaker naar de huisarts gaan. Door de grote druk op de zorg en de beschikbaarheid van GGD-teststraten in de coronatijd gingen mensen met klachten minder snel naar de huisarts.