De gemeente Venray die in gesprek is met de Marokkaanse overheid over criminele jongeren |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Venray praat met Marokko over criminele jongeren»?1
Ja.
Is het waar dat Venray hulp van de Marokkaanse overheid krijgt om probleemsituaties in de lokale Marokkaanse gemeenschap met onder meer criminele jongeren op te lossen? Zo ja, waaruit bestaat de gevraagde hulp? Zo nee, wat is er niet waar aan dit bericht?
De burgemeester van Venray heeft mij desgevraagd gemeld dat hij in de zomer van 2012 bij de Marokkaanse Consul-Generaal aandacht heeft gevraagd voor de situatie van de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap in Venray. Hierop volgend heeft de burgemeester contact gehad met de waarnemend Ambassadeur en Consul-Generaal van Marokko. Tevens heeft de burgemeester op een bijeenkomst gesproken met de Marokkaanse Minister voor Marokkaanse gemeenschappen in het buitenland, die op werkbezoek in Nederland was. Deze gesprekken vonden plaats in een informele, informatieve sfeer. Zowel met de Minister voor Marokkaanse gemeenschappen in het buitenland als met de waarnemend Ambassadeur en Consul-Generaal zijn geen afspraken gemaakt over een gezamenlijke aanpak van criminaliteit onder Marokkaanse Nederlanders.
Kunt u de achtergronden schetsen van het gesprek met de Marokkaanse overheid en aangeven hoe dit tot stand is gekomen? Zijn er afspraken gemaakt over een (gezamenlijke) aanpak om criminaliteit onder Marokkaanse Nederlanders aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Is het initiatief voor het gesprek uitgegaan van de gemeente Venray? Zo ja, op welke wijze denkt de gemeente dat dit contact met de Marokkaanse overheid behulpzaam is bij de aanpak van criminaliteit onder Marokkaanse Nederlanders?
Zie antwoord vraag 2.
Is het initiatief uitgegaan van de Marokkaanse overheid? Zo ja, klopt het dat dit op het niveau van de minister van «Marokkanen in het buitenland» is gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u er eerder van op de hoogte gesteld dat Marokko Venray gaat helpen dan wel adviseren bij de aanpak van haar criminele jongeren? Zo ja, wat was uw reactie daarop en wat heeft u toen gedaan? Zo nee, had u dit behoren te weten?
De burgemeester heeft medio 2012 aandacht gevraagd bij mijn ministerie voor de toename van de straathandel in drugs door jongeren en jongvolwassenen van overwegend Marokkaanse afkomst. Na een reeks ingrijpende (druggerelateerde) incidenten met verdachten van Marokkaanse afkomst heeft de burgemeester zich eind februari 2013 andermaal tot mij gewend. Hierbij is ook melding gemaakt van het informatieve contact met de Marokkaanse overheid, in casu de Minister voor Marokkaanse gemeenschappen in het buitenland. Ik heb dit voor kennisgeving aangenomen.
Naar aanleiding van deze meldingen is door mijn ministerie onder andere ondersteuning verleend via het Actieprogramma aanpak problematische jeugdgroepen en is in verband met het verscherpt coffeeshopbeleid aan de voormalige politieregio Limburg-Noord tijdelijk extra politiecapaciteit toegekend. Daarnaast zijn met de gemeente Venray gesprekken gevoerd over de specifieke situatie in Venray en de mogelijkheden om de problematiek aan te pakken.
De gemeente Venray heeft eind 2011 de kadernota Integraal Veiligheidsbeleid 2012–2015 vastgesteld, waaraan jaarlijks een uitvoeringsprogramma wordt gekoppeld. In dit programma is een palet aan maatregelen opgenomen onder meer als het om de gezamenlijke integrale aanpak van jeugdproblematiek en druggerelateerde problematiek gaat. De lokale driehoek voert verder de regie als het om de aanpak gaat die gericht is op het duurzaam ontwrichten van een georganiseerd crimineel verband.
Hoe beoordeelt u dit initiatief? Deelt u de mening dat bemoeienis van buitenlandse autoriteiten bij de concrete aanpak in Nederland van criminaliteit onder jongeren niet op z’n plaats is?
Informatieve gesprekken en contacten tussen de gemeente Venray en de Marokkaanse autoriteiten kunnen leiden tot een brede onderkenning van het probleem dat een kleine minderheid van de Venrayse Marokkaans-Nederlandse gemeenschap een onevenredig aandeel heeft in de criminaliteit in Venray en dat daarmee het imago van de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap schade wordt berokkend. Van samenwerking en hulp bij de aanpak van dit probleem is echter geen sprake. Dit zou ook niet op zijn plaats zijn, aangezien dit een Nederlandse verantwoordelijkheid is. Dit geldt zowel voor dit concrete geval als in het algemeen.
Heeft u signalen dat de Marokkaanse overheid ook op andere terreinen bemoeienis zoekt bij Marokkanen in Nederland? Wat is hierover uw opvatting?
In eerdere gesprekken met de Marokkaanse overheid is gesproken over de contacten van de Marokkaanse overheid met Marokkaanse Nederlanders en is aangegeven waar voor Nederland de grenzen liggen als het gaat om contacten en activiteiten door een buitenlandse overheid. Deze kunnen alleen plaatsvinden op basis van vrijwilligheid, mogen de integratie niet belemmeren en de buitenlandse autoriteiten dienen daarbij openheid en transparantie te betrachten. Overigens is ook vanuit de Marokkaanse gemeenschap duidelijk aangegeven dat actieve bemoeienis van Marokko ongewenst is. Tegen deze achtergrond kunnen er informatieve gesprekken met Marokko gevoerd worden. Er kan echter geen sprake van zijn dat een buitenlandse mogendheid formeel meepraat over zaken die uitsluitend onder Nederlandse verantwoordelijkheid vallen.
Is het gebruikelijk dat landen helpen bij of adviseren over de aanpak van criminele jongeren in een ander land? Zo ja, kunt u daar voorbeelden van geven? Zo ja, gebeurt dat alleen als de probleemjongeren hun roots in dat land hebben? Zo nee, waarom wordt in dit geval wel de hulp van een ander land geaccepteerd?
Er zijn mij geen voorbeelden bekend van landen die helpen bij of adviseren over de aanpak van criminele jongeren in een ander land. In de Nederlandse situatie is het, voor zover mij bekend niet aan de orde.
Wat verwacht u van de samenwerking tussen Venray en Marokko? Kunt u het antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat Venray een niet te hanteren probleem heeft met criminele jongeren uit de Marokkaanse gemeenschap? Acht u deze problemen ook dusdanig groot dat hulp van buiten Nederland gezocht moet worden? Om welke problematiek gaat het hier?
De gemeente Venray heeft te maken met een netwerk van criminele jongeren en jongvolwassenen, overwegend van Marokkaanse afkomst. Voor Venray gaat het om een ernstig probleem. De aanpak hiervan is in beginsel een lokale aangelegenheid, waarbij Venray hulp van andere gemeenten en het Rijk kan inroepen. Mijn ministerie heeft hulp geboden. Van het inroepen van hulp buiten Nederland is geen sprake.
In hoeverre heeft Venray de Nederlandse Rijksoverheid, en u in het bijzonder, hulp gevraagd om de problemen, die bij deze criminele jongeren spelen, de baas te kunnen? Als er hulp gevraagd is, is die dan ook geboden en op welke manier is hulp geboden? Als er geen hulp gevraagd is, heeft u die dan geboden toen u hoorde van de problematiek in Venray?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het bij de aanpak van problemen die in Nederland spelen het niet van belang zou moeten zijn dat de Marokkaanse overheid van mening is dat het niet in haar belang is als er in het buitenland problemen zijn met landgenoten? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van problemen die in Nederland spelen is een Nederlandse aangelegenheid. Het belang van de Marokkaanse overheid staat daar los van.
Het bericht: ‘Tbs-er in kliniek gepakt met kinderporno’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Tbs'er in kliniek gepakt met kinderporno»?1
Ja.
Klopt het dat een 51-jarige tbs'er op heterdaad is betrapt toen hij op een smartphone beelden van seksueel kindermisbruik bekeek op internet?
Ja. Op 2 april jl. is een 51-jarige tbs-gestelde op heterdaad betrapt toen hij met een smartphone een website met kinderporno bezocht.
Klopt het dat deze tbs'er en een medeverdachte (ook uit de kliniek) die de telefoon en simkaart leverde, gearresteerd zijn?
Ja. Naast de verdachte is ook een medeverdachte uit de kliniek aangehouden. Hij heeft vermoedelijk de telefoon en simkaart geleverd. Omdat beide verdachten zich reeds bevinden in een gesloten tbs-setting, heeft het OM besloten hen niet voor te geleiden aan de rechter-commissaris.
Hoe is het mogelijk dat tbs'ers, op een gesloten afdeling nota bene, aan een simkaart, twee telefoons en een USB-stick komen en vrij op het internet kunnen?
Bepaalde zaken, zoals smartphones, horen niet thuis in een instelling. De aanwezigheid van ongewenste of verboden zaken verstoort zowel de behandeling als de orde en veiligheid in de instelling. Hierop dient dan ook te worden gecontroleerd. Ik heb aan de Van der Hoeven Kliniek verzocht een toedrachtsrapportage op te stellen. De bevindingen van de rapportage en eventuele nadere maatregelen worden met de kliniek besproken.
Deelt u de mening dat het een grove schande is dat dit kon gebeuren en het vertrouwen van de slachtoffers, nabestaanden en de samenleving in het rechtssysteem en het tbs-systeem op deze manier ernstig wordt geschaad? Zo nee, waarom niet?
De terbeschikkingstelling (tbs) is een goed – en gedragen – stelsel. Zo een incident als dit is zeer ernstig, maar valt helaas nooit voor 100 procent uit te sluiten. Bestrijding van contrabande heeft mijn prioriteit, dat geldt ook voor de verantwoordelijke bestuurders van de Forensisch Psychiatrische Centra (FPC’s). De Van der Hoeven Kliniek heeft nauw samengewerkt met de Nationale Politie en volledige medewerking aan het onderzoek verleend. Dit heeft twee aanhoudingen tot gevolg gehad.
Hebben deze personen voor een zelfde type (zeden)delict tbs opgelegd gekregen? Zo ja, deelt u de mening dat therapie blijkbaar niet helpt en deze personen gewoon lang de gevangenis in kunnen? Zo nee, waarom niet?
Uit privacyoverwegingen worden (delict-)gegevens van individuele tbs-gestelden niet openbaar gemaakt. De voornaamste functie van de tbs-maatregel ligt in de bijdrage aan een veiligere maatschappij. Concreet betekent dit het tot een minimum beperken van de kans op herhaling van het plegen van een misdrijf en een veilige terugkeer van de tbs-gestelde naar de samenleving. Hier slaagt de tbs-maatregel bijzonder goed in. Zo is de algemene recidive van ex-tbs-gestelden twee jaar na beëindiging van de maatregel 20,9 procent, terwijl dit percentage bij ex-gedetineerden aanzienlijk hoger ligt: 49,3 procent. Bovendien is het percentage 2-jarige recidive onder uitgestroomde tbs-gestelden over de gehele linie, van algemene recidive tot tbs-waardige recidive, de afgelopen tien jaar gedaald. Dit wijst op een toenemend aantal ex-tbs-gestelden dat na behandeling succesvol en veilig terugkeert in de samenleving.
Bent u in dat kader bereid te bewerkstelligen dat niet weer tbs opgelegd kan worden aan een persoon die voor een tweede keer wordt veroordeeld voor een delict waarvoor hij eerder al tbs opgelegd heeft gekregen? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik naar het Algemeen Overleg tbs op 21 maart jl. Daarin heb ik toegezegd de Kamer nader te informeren over de vraag van het lid Helder (PVV) om aan tbs-gestelden geen tweede maal tbs op te leggen wanneer er sprake is van een soortgelijk strafbaar feit na beëindiging van de eerste tbs-maatregel. Deze informatie zal ik uw kamer voor de zomer doen toekomen.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat geen apparaten de kliniek in kunnen worden gesmokkeld en geen (kinder)porno in tbs-klinieken kan worden bekeken?
Ik vind toegangscontrole bij tbs-gestelden, het personeel en bezoekers van de instellingen en van de door hen meegebrachte goederen noodzakelijk. Daarom heb ik een expliciete wettelijke grondslag gecreëerd voor de toegangscontrole bij FPC’s in het wetsvoorstel Forensische Zorg. Met de Inspectie Veiligheid en Justitie ben ik van mening dat toegangscontrole bijdraagt aan meer orde en veiligheid in de instellingen. Naar aanleiding van dit incident heb ik aan de Van der Hoeven Kliniek verzocht een toedrachtsrapportage op te stellen. Op basis van de bevindingen ga ik met de Van der Hoeven Kliniek in gesprek over eventuele nadere maatregelen.
Het bericht “Toezicht overheid op MKZ-lab faalde jarenlang” |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Toezicht overheid op MKZ-lab faalde jarenlang»?1
Ja.
Bent u bereid het definitief verslag van het inspectiebezoek Foot-and-mouth disease laboratories met referentie nummer DG(SANCO) 2009–8286 openbaar te maken en aan de Kamer ter beschikking te stellen? Zo nee, waarom niet?2
De Food and Veterinary Office (FVO) van de Europese Commissie maakt deze rapporten zelf openbaar en het is niet gebruikelijk dat de geïnspecteerde lidstaat dit doet. Aangezien deze inspectie één van de eerste inspecties was in een serie in de lidstaten die nog niet is afgerond, is dit rapport nog niet door de FVO openbaar gemaakt. In overleg met de Europese Commissie heb ik het rapport afgelopen maand verstrekt in het kader van een Wob-procedure. Het rapport van de FVO treft u hierbij aan (bijlage 1).3
Is dit het enige inspectierapport met betrekking tot de veiligheid van het Centraal Veterinair Instituut van Wageningen Universiteit en Researchcentrum te Lelystad (CVI-WUR), het Centraal Instituut voor Dierziektecontrole Lelystad (CIDC-Lelystad) en Lelystad Biologicals BV? Zo nee, kunt u aangeven om hoeveel rapporten het gaat en bent u bereid deze rapporten openbaar te maken?
Er zijn geen andere inspecties uitgevoerd door de Europese Commissie. Wel is in 2007 een inspectie uitgevoerd in opdracht van het ministerie van LNV. Aanleiding daarvoor was de wens om de MKZ-vaccinproductie, tot dan een overheidstaak, te privatiseren.
Onderzocht werd of, binnen de veiligheidseisen, Wageningen UR de faciliteiten voor MKZ-vaccinproductie aan een farmaceutisch bedrijf zou kunnen verkopen. Vervolgens heeft in oktober 2009 een expertcommissie een inspectie uitgevoerd in verband met de uiteindelijke overdracht (verhuur) van de faciliteiten aan de betreffende farmaceut. Beide rapporten treft u hierbij aan (bijlagen 2 en 3).4
Bent u bereid uw mening over de bevindingen van het Directoraat-Generaal Gezondheid en Consumenten in het rapport DG(SANCO) 2009–8286 te geven? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van voormalig LNV en het CVI hebben, naar aanleiding van de bevindingen van de FVO, de aanbevelingen in het rapport overgenomen in een actieplan. Inmiddels zijn deze aanbevelingen omgezet in acties en afgehandeld of vragen continue aandacht. De reactie op het inspectierapport is met het actieplan aan DG SANCO gezonden op 9 oktober 2009. Deze reactie treft u ook aan als bijlage bij deze brief (bijlage 4).5
Een van de opmerkingen van de inspectie betreft het gegeven dat het toezicht door het ministerie op het CVI niet in een wet is vastgelegd. Het toezicht zoals vastgelegd in het convenant dat is afgesloten tussen DLO en het ministerie van LNV heeft echter een bindend karakter.
Het CVI staat onder toezicht van de zogenaamde Competente Autoriteit, i.c. de NVWA. In het convenant is vastgelegd dat het CVI moet werken volgens de geldende veiligheidseisen die zijn opgesteld voor laboratoria die werken met MKZ virus. Hierover rapporteert het CVI twee maal per jaar aan de NVWA en aan mijn ministerie. Aanvullend hierop vindt iedere 2 jaar een audit plaats, uitgevoerd door bioveiligheidsexperts van het CVI, die hiervoor specifiek zijn aangesteld. De rapportage over 2011, waaruit blijkt dat de veiligheidsmaatregelen goed zijn en voldoen aan de eisen volgens richtlijn 2003/85/EC is in 2012 aan mij aangeboden. Dit rapport treft u aan als bijlage 5.6
Natuurontwikkeling in het Binnenveld |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Natura Binnenveld onhaalbaar» en «Liever boerengrond dan blauwgrasland»?1 2
Ja.
Bent u op de hoogte van de langdurige impasse rond de natuurontwikkeling in het Binnenveld en het beheerplan voor het gelijknamige Natura 2000-gebied?
Het is mij bekend dat het hier een ingewikkeld gebiedsproces betreft. Het is mijn voornemen om binnenkort bestuurlijk met de andere bevoegde instanties te overleggen over mogelijke oplossingen.
Hoe beoordeelt u het gebrek aan draagvlak voor het beheerplan voor het Natura 2000-gebied Binnenveld bij gemeenten, waterschap en landbouworganisaties?
Het Natura 2000-gebied Binnenveld is één van de laatste natuurparels in de Gelderse Vallei. Het concept beheerplan beschrijft maatregelen om deze hoge natuurwaarden te beschermen, in een omgeving met veel bedrijvigheid en ambitie. Dit raakt velen en het kost veel energie en tijd om de noodzakelijke maatregelen goed uit te leggen. Ik hecht aan een goede afstemming in de streek om het draagvlak te verbreden. Maatregelen zijn niet alleen voor natuurdoelen nodig, ook zijn ze nodig om ontwikkeling rond het gebied middels de Programmatische Aanpak Stikstof mogelijk te maken.
Klopt het dat nu wordt gewerkt aan een oplossing waarbij het peil in het riviertje de Grift met 20 cm wordt verhoogd, om te kunnen voldoen aan een goede instandhouding van de Natura 2000-gebieden? Welke andere mogelijke oplossingen ziet u om de kwetsbare gebieden in het Binnenveld te beschermen?
In het Binnenveld speelt een aantal ecologische problemen. Een belangrijk knelpunt is verdroging. Om de waterhuishouding van dit natuurgebied te verbeteren is een optie om het peil van de Grift te verhogen. Daarnaast wordt door het Waterschap Vallei en Veluwe nog gewerkt aan andere opties.
Kunt u toelichten waarom een peilverhoging van 20 cm in een landbouwgebied met een grootte van 200 ha noodzakelijk is om een natuurgebied van 10,8 ha te beschermen?
Het totale Natura 2000-gebied Binnenveld bedraagt 110 ha.
Het Natura 2000-gebied Binnenveld is een restant van habitats en soorten die decennia geleden nog in grote oppervlakten in Nederland en specifiek in de Gelderse Vallei voorkwamen. Deze natuurwaarden zijn nu zeer bedreigd door de cumulatie van activiteiten in en rond het gebied. Dat is ook de reden dat Nederland de verplichting heeft om deze kenmerkende soorten en habitats in een goede staat van instandhouding te herstellen. Dat kan alleen door specifieke maatregelen te nemen zoals vernatting. De optionele maatregelen bespreek ik binnenkort met de andere bevoegde instanties.
Klopt het dat deze 20 centimeters nodig zijn voor de instandhoudingsdoelen? Bij Natura 2000 zijn de instandhoudingsdoelen voor de kortere termijn, maar uiteindelijk gaat het toch om de realisatie van de ontwikkeldoelstellingen? Deelt u de mening dat het beter is om ook te kijken naar de ontwikkeldoelstellingen, opdat gewerkt kan worden aan een gedragen oplossing die ook op de lange termijn houdbaar is?
Nederland is gehouden zich in te spannen om tenminste te voorkomen dat de natuurkwaliteiten verder verslechteren en moet deze op termijn verbeteren, om de instandhoudingsdoelen te behalen.
Kunt u aangeven of Staatsbosbeheer van plan is om gronden in het Binnenveld te verkopen als onderdeel van de taakstelling voor het afstoten van gronden? Zo ja, om welke gronden en hoeveel hectare gaat het dan? Wat zou volgens u de inzet van Staatsbosbeheer moeten zijn voor het slagen van dit gebiedsproces?
Staatsbosbeheer zal geen natuurgebieden die behoren tot Natura 2000 en/of de EHS verkopen. Wel wordt er met Staatsbosbeheer constructief overlegd op welke wijze zij dit proces kunnen ondersteunen.
Is het u bekend dat de verhoudingen tussen de verschillende partijen in het gebied behoorlijk verstoord zijn? Bent u bereid om in overleg te treden met de verschillende overheden en belangenorganisaties in het Binnenveld om te zorgen dat de natuurontwikkeling in het gebied uit de impasse geraakt en er een «haalbare en betaalbare» invulling van het beheerplan van het Natura 2000-gebied komt?
Onder vraag 2 heb ik al aangegeven dat het om een ingewikkeld gebiedsproces gaat. Om te komen tot een mogelijke oplossing voor de lastige problemen die er nu zijn ben ik ingegaan op een verzoek van de beide bevoegde instanties (provincie Utrecht en provincie Gelderland) en het bestuur van het Waterschap Vallei en Veluwe om met hen eind april in overleg te treden.
Bent u bereid deze vragen voor 17 april te beantwoorden, in verband met het algemeen overleg Natuur- en milieueffecten veehouderij inclusief PAS dat op deze datum zal plaatsvinden?
Ja.
'Nederlanders' op talibanscholen |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederlanders studeren aan schimmige talibanscholen»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke nationaliteiten de Nederlanders die les volgen op de pro-Talibanschool in Pakistan, nog meer hebben?
Nederlanders hebben geen toestemming nodig om te reizen en evenmin een verplichting om zich te laten registreren bij een Nederlandse vertegenwoordiging bij verblijf in het buitenland. Het is daarom niet mogelijk bij te houden wie er naar Pakistan, of het buitenland in het algemeen, reist noch wie welke onderwijsinstellingen bezoekt.
Hoeveel mensen met (ook) een Nederlandse nationaliteit volgen lessen op islamitische instellingen in het buitenland? Om welke instellingen en welke landen gaat het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat mensen die ook de Nederlandse nationaliteit hebben en les volgen aan instellingen die gelieerd zijn aan terreurorganisaties als Al-Qaeda en de Taliban en zo klaargestoomd worden voor terreur en geweld, bij terugkomst direct dienen te worden gedenaturaliseerd en uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Bij personen die in bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit en zijn veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf kan het Nederlanderschap worden ingetrokken (artikel 14, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap). Dit kan echter alleen als de betrokkene naast de Nederlandse nationaliteit ook nog een andere nationaliteit bezit. Intrekking van het Nederlanderschap is namelijk niet mogelijk als staatloosheid daarvan het gevolg is. Daarnaast is een veroordeling voor een terroristisch misdrijf vereist. Deze maatregel kan niet preventief worden ingezet.
De oorzaken en voedingsbodem van de radicalisering van bijvoorbeeld de Nederlandse islamitische jongens die zich inzetten voor de jihad in Syrië |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van De Vijfde Dag over de Nederlandse islamitische jongens die naar Syrië vertrekken om voor de jihad te vechten?
Ja.
Heeft u signalen dat er in Nederland organisaties met een religieuze, islamitische vormingsagenda zijn die bijdragen aan deze vormen van radicalisering en deze jongens wellicht op het idee brengen om voor de jihad te gaan vechten? Zo ja, welke organisaties? Kunt u een beeld schetsen van de voedingsbodem van deze radicalisering?
Het is bekend dat enkele leden van activistische radicaalislamitische bewegingen, zoals Sharia4Holland en Behind Bars, zijn vertrokken naar Syrië voor deelname aan de jihad. Deze bewegingen hebben een omgeving gecreëerd waar gelijkgestemden elkaar ontmoeten en waar radicale ideeën zich hebben kunnen ontwikkelen tot jihadistische denkbeelden. Het is moeilijk om op dit moment nauwkeurig de voedingsbodem voor deze radicalisering aan te geven. Uit onderzoek blijkt dat gevoelens van groepsdreiging, onrechtvaardigheid en onzekerheid een rol spelen. Feit is dat recentelijk tientallen jonge moslims zich bevattelijk hebben getoond voor het betoog dat het een individuele plicht is om gewapende steun te verlenen aan moslims in Syrië en dat zij aansluiting hebben gevonden bij jihadistische strijdgroepen.
Welke informatie en onderzoeksgegevens heeft u over de toenemende radicalisering van moslims het laatste jaar?
Over specifieke onderzoeksgegevens over personen of organisaties kan ik in het openbaar geen mededelingen doen.
Heeft u een overzicht van de jongeren die zijn vertrokken naar Syrië om te vechten voor de jihad? Worden deze jongeren in beeld gehouden en begeleid als zij terugkeren naar Nederland, mede met het oog op hulp bij traumaverwerking en op onderzoek naar mogelijke verdere radicalisering? Zo ja, op welke wijze?
Zie het antwoord op vraag 3. Het doel is om van de mensen die terugkeren vanuit Syrië een dreiginginschatting te maken. Hierbij wordt nauw samengewerkt tussen de AIVD, NCTV, het Openbaar Ministerie, de Nationale Politie en het lokale bestuur die op basis van de informatie van onder andere de AIVD, eventueel actie kunnen ondernemen. Hierbij valt te denken aan maatwerktrajecten gericht op het losweken van de geradicaliseerde personen uit de jihadistische omgeving met behulp van hun naaste omgeving, bijvoorbeeld door het aanbieden van reclassering, traumaverwerking, hulpverlening of mentoring.
Gemeenten zonder rekenkamer(functie) |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Burgemeester moet slaaprekenkamer wakker schudden»1, en herinnert u zich eerdere vragen over dit onderwerp?2
Ja.
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek van de Nederlandse Vereniging van Rekenkamers & Rekenkamercommissies (NVRR) en dat onderzoek van uw reactie voorzien?
Als bijlage bij deze beantwoording zend ik u het onderzoek van de NVRR alsmede de bestuurlijke reactie van de NVRR. Ik beschouw het onderzoek als een waardevolle bijdrage aan de discussie over de – slapende of inactieve – lokale rekenkamers en rekenkamercommissies. Van de aanbevelingen heb ik met belangstelling kennis genomen. Reeds eerder heb ik aangegeven om over het onderzoek in overleg te willen treden met VNG en IPO. Over de uitkomsten van dat overleg zal ik uw Kamer berichten. Voorop staat dat er op lokaal niveau sprake moet zijn van deugdelijke financiële verantwoording. Het overleg zou gericht moeten zijn op de invulling van deze randvoorwaarde en op de rol die de lokale rekenkamer(commissie) hierbij kan en moet vervullen. Daarbij moeten we naar mijn mening ook aandacht hebben voor de oorzaken van de slapende rekenkamers
Deelt u de mening van de NVVR dat gemeenten zonder een (actieve) rekenkamer(functie) «op dit punt in strijd handelen met letter en geest van de Gemeentewet»? Zo ja, welke gevolgen kan het handelen in strijd met de Gemeentewet op dit punt krijgen? Zo nee, waarom niet?
De Gemeentewet bepaalt dat de gemeenteraad een rekenkamer kan instellen. Als geen rekenkamer wordt ingesteld, dient voor de rekenkamerfunctie een rekenkamercommissie in het leven te worden geroepen. Als een rekenkamercommissie niet is toegerust om te kunnen functioneren, is dit niet in overeenstemming met de wet. Gemeenten moeten een rekenkamer hebben. Niet alleen omdat dit in de wet staat, maar omdat het belangrijk is. De rekenkamer vormt een wezenlijk onderdeel van het gemeentelijke bestel. Dat belang wordt versterkt door het proces van de decentralisatie. Dat proces vereist vertrouwen in de gemeentelijke financiële verantwoording. Lokale rekenkamers kunnen en moeten hierbij een belangrijke rol spelen.
Uit de evaluaties van de provinciale en gemeentelijke rekenkamers blijkt overigens dat men in het algemeen positief is over hun functioneren. Daar waar gemeenten niet de omvang hebben om een goede rekenkamer te hebben, zal men moeten besluiten tot een gemeenschappelijke rekenkamer.
Ik geloof niet in dwang- of sanctiemaatregelen om de rekenkamerverplichting af te dwingen. Gemeenten moeten overtuigd zijn van het belang. Overigens geeft ook de NVRR aan er geen voorstander van te zijn om bij wet een bepaald budget voor de rekenkamer voor te schrijven. Maar de NVVR heeft laten weten daar een taak te zien. Men heeft de gemeenten met een al dan niet tijdelijke inactieve rekenkamer op de hoogte gesteld van de onderzoeksresultaten en hen de nodige ondersteuning aangeboden. Maar ook de VNG zou hier een rol kunnen spelen. De VNG betuigt zich voorstander van het rekenkamerinstrument. Gemeenten zouden volgens de VNG echter zelf moeten kunnen kiezen of zij het inzetten. Naar mijn oordeel zijn de gemeentefinanciën te belangrijk voor een vrijblijvende publieke verantwoording.
Deelt u de mening dat het ontbreken van «politiek draagvlak» voor een lokale rekenkamer(functie) geen reden mag zijn om die rekenkamer(functie) dan maar niet te activeren? Zo ja, wat kunt u doen om gemeenten waar dit draagvlak ontbreekt aan te zetten tot het activeren van een rekenkamer(functie)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat, zeker nu gemeenten ten gevolge van de decentralisaties meer financiële verantwoordelijkheden krijgen, de controle daarop aan belang zou moeten toenemen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat gemeenten de afgelopen jaren minder zijn gaan uitgeven aan rekenkamers? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening. Zie de beantwoording van de vragen 3 en 4.
Bent u van plan om het advies van de NVVR op te volgen om de Wet Algemene regels herindeling gemeenten (Arhi) aan te passen «zodat het mogelijk wordt bij gemeentelijke herindeling een daarop toegesneden vorm van rekenkamercontrole mogelijk te maken»? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Uit het onderzoek blijkt dat ook gemeentelijke herindeling een oorzaak van tijdelijke of permanent inactieve rekenkamers kan zijn. De NVRR is van mening dat juist bij gemeentelijke herindeling een goed functionerende, al dan niet gezamenlijk vormgegeven, rekenkamer een bijdrage kan leveren aan het oordeel over het succes van de herindeling. Deze benadering kan ik volgen. Ook kan ik me voorstellen dat het daarbij een meerwaarde heeft om te komen tot een gezamenlijke rekenkamerfunctie van de bij de herindeling betrokken gemeenten. Maar vooralsnog ben ik er geen voorstander van om hierover verplichtingen op te nemen in de Wet Arhi. Er zijn bij gemeentelijke herindeling velerlei zaken waarvoor tot harmonisatie moet worden gekomen. Ik acht het niet wenselijk dit te zeer in regelgeving te willen vervatten.
Het bericht “Meer scholen met geldproblemen” |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer scholen met geldproblemen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de onderwijskwaliteit en de positie van leerlingen op deze scholen die, volgens de AOb, in het geding komen door de penibele financiële situatie? Zo ja, op welke wijze denkt u de onderwijskwaliteit op deze scholen te kunnen garanderen?
Bij schoolbesturen die onder aangepast financieel toezicht staan, is sprake van een risico op de financiële continuïteit. Daarmee is niet gezegd dat de kwaliteit van het onderwijs in het geding is. De inspectie volgt de schoolbesturen die onder aangepast financieel toezicht staan nauwgezet en betrekt daarbij ook de onderwijskwaliteit. Op deze manier wordt de onderwijskwaliteit in de gaten gehouden, ook als een schoolbestuur maatregelen moet nemen om de financiële continuïteit op orde te brengen.
Kunt u inzichtelijk maken wat bij de betreffende scholen de specifieke oorzaken zijn van de financiële problemen?
De meest voorkomende oorzaak van financiële problemen is het te laat reageren op dalende leerlingenaantallen. Schoolbesturen krijgen financiering op basis van het aantal leerlingen waaraan zij onderwijs geven. Als dat aantal daalt, dalen de inkomsten ook. De meeste schoolbesturen met financiële problemen passen hun uitgaven daar te laat op aan en belanden zo in financiële problemen. De uitgebleven aanpassingen hebben overigens in vrijwel alle gevallen te maken met personele kosten, die ruim 80% van de uitgaven van een gemiddeld schoolbestuur uitmaken.
Hoe zal worden omgegaan met scholen die, door de financiële situatie waarin zij verkeren, niet meer kunnen voldoen aan hun betalings- en/of onderwijsverplichtingen?
Besturen in betalingsonmacht komen alleen bij uitzondering voor en staan dan onder aangepast financieel toezicht. Van het bestuur wordt verwacht dat het zich op kortst mogelijk termijn oriënteert op zijn mogelijkheden en noodzakelijk te nemen maatregelen. In deze gevallen volgt de inspectie de processen op de voet en maakt zij afspraken over te nemen maatregelen en te verwachten resultaten. In het uiterste geval gaan ze toch failliet. Ik voel me verantwoordelijk voor de continuïteit van het onderwijs aan leerlingen, niet voor de continuïteit van een bestuur waar sprake is geweest van onvoldoende financieel beheer.
Bent u bereid om de Kamer te voorzien van een concreet stappenplan om scholen, binnen de huidige financiële kaders en ruimte, weer financieel gezond te maken en bij dit plan ook het voorkómen van dergelijke situaties te betrekken?
Schoolbesturen zijn zelf primair verantwoordelijk voor hun financiële gezondheid. Hoewel de oorzaak van financiële problemen zoals hiervoor benoemd vaak bestaat uit het onvoldoende tijdig inspelen op de daling van leerlingenaantallen, zijn oplossingen afhankelijk van de bestuursspecifieke situatie. Er is altijd sprake van maatwerk.
Om schoolbesturen met dreigende financiële problemen te helpen, ondersteun ik het project «In Balans» van de PO-raad. In dat project zijn vier financiële serviceteams actief die schoolbesturen ondersteunen bij het ordenen van hun financiën. Ook de VO-raad gaat starten met een dergelijk project. Ik investeer daarnaast in het vergroten van de deskundigheid van schoolbestuurders op het gebied van financieel management.
Verder intensiveer ik het toezicht op de financiële continuïteit van schoolbesturen in het funderend onderwijs. In de komende drie jaar beoordeelt de inspectie de financiële continuïteit van alle schoolbesturen in het funderend onderwijs. De inspectie zal alle besturen waar zij aandachtspunten in de financiële huishouding bespeurt actief benaderen en bevragen op de maatregelen die besturen daarvoor hebben getroffen dan wel moeten treffen.
Aan het werk gaan vanuit de bijstand |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht waarin de uitzendkoepel ABU voor een «flexvriendelijke» bijstand pleit?1
Ja
In hoeverre klopt de berichtgeving dat korte baantjes of parttimewerk tot bureaucratische processen leiden als een bijstandsgerechtigde via deze route aan het werk gaat en hierna weer op de bijstand is aangewezen?
Dit knelpunt bleek eveneens uit het in juli vorig jaar door de vorige staatssecretaris van SZW aan de Tweede Kamer aangeboden rapport van bureau AStri, Aansluiting vraag en aanbod laaggeschoold werk (Kamerstukken II 2011/12, 30 545, nr. 115). Dit onderzoek is in opdracht van het Ministerie van SZW uitgevoerd.
Klopt het dat deze bureaucratische hobbels er toe leiden dat werklozen terugdeinzen voor uitzendwerk? Zo ja, in hoeverre ziet u een mogelijkheid om deze hobbels weg te nemen via het nog in het najaar te dienen Wetsvoorstel maatregelen op WWB-terrein en overige SZ-wetten?
Knelpunten in wet- en regelgeving en op administratief terrein kunnen ertoe leiden dat werkzoekenden terugdeinzen voor het aanvaarden van flexibel werk. Dit laat het in het vorige antwoord genoemde onderzoek van AStri ook zien. Momenteel zijn wij, zoals aangekondigd in de aanbiedingsbrief bij dit onderzoek, samen met gemeenten bezig de door hen ervaren knelpunten op dit terrein te bezien, waarbij ook uitzendorganisaties zijn betrokken. Doel is de knelpunten waar mogelijk weg te nemen. Het in de vraag genoemde wetsvoorstel alsmede de vorige Verzamelwet met maatregelen op WWB-terrein zullen op een aantal punten leiden tot vereenvoudiging van regels. Overigens blijkt dat knelpunten niet alleen door rijksregelgeving worden veroorzaakt, maar dat ook voorschriften van gemeenten hieraan bijdragen. Daarnaast is voorlichting van belang, omdat soms alleen sprake blijkt te zijn van gepercipieerde knelpunten. In de SZW-verzamelbrief aan gemeenten van 9 april 2013 wordt ingegaan op (ervaren) knelpunten bij toeleiding richting flexibel werk en hoe gemeenten hiermee om kunnen gaan.
Deelt u de mening dat tijdelijk werk een goede opstap kan zijn naar een vaste baan?
Ja, zie bijvoorbeeld het eerder genoemde rapport van bureau AStri, Aansluiting vraag en aanbod laaggeschoold werk of onderzoek door bureau SEO (2010), Langdurig verblijf in de flexibele schil van de arbeidsmarkt.
Deelt u de mening dat uitzendwerk als toegangsdeur kan bijdragen aan deelname op de arbeidsmarkt, maar dat er gewaakt moet worden voor een draaideurconstructie? Zo ja, op welke manier gaat u bijdragen aan het voorkomen van een dergelijke draaideurconstructie?
Ja, de positieve bijdrage van uitzendwerk aan de arbeidsparticipatie blijkt o.a. uit de in antwoord 4 genoemde onderzoeken, waarbij uiteraard geldt dat geen sprake moet zijn van oneigenlijk gebruik. De voorgenomen maatregelen op het terrein van flexibele arbeid staan genoemd in de brief van 11 april jl. over de resultaten van het sociaal overleg (Kamerstukken II, 2012/13, 33 566, nr. 15).
Deelt u de mening dat er bij een contract bij een payroll-bedrijf in principe geen sprake is van een duurzame opstap naar een vaste baan, aangezien de werkgever geen direct contract aangaat met de werknemer? Zo nee, waarom niet?
Van belang is dat werk leidt tot economische zelfstandigheid. Alle vormen van werk kunnen hieraan in beginsel bijdragen, mits wordt voldaan aan de geldende regels. In de brief van 11 april jl. over de resultaten van het sociaal overleg is ten aanzien van payrolling afgesproken dat, naast het schrappen van de bijzondere ontslagregels voor deze contractvorm, de Stichting van de Arbeid samen met het kabinet zal bezien hoe oneigenlijk gebruik van «driehoeksrelaties» (uitzendarbeid, payrolling, contracting) kan worden tegengegaan. Het uitgangspunt daarbij is dat de rechten van de betreffende werknemers zoveel mogelijk gelijk zijn aan die van de werknemers die rechtstreeks in dienst zijn bij de inlenende werkgever.
Het bericht dat de schoonzoon van de Cypriotische president 21 miljoen weggesluisd heeft |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de lijst van 132 rekeninghouders die bijna 700 miljoen euro hebben weggesluisd om onder het reddingsplan uit te komen, waaronder het bedrijf van de schoonzoon van de president van Cyprus?1
Ik ben bekend met berichten in de media over het bestaan van een dergelijke lijst. Ik wil niet speculeren over of er sprake is geweest van een oneigenlijke uitstroom van deposito’s. Zoals ook al gemeld in mijn brief van donderdag 4 april 2013 (kenmerk BFB 2013-2622M) ligt de verantwoordelijkheid voor het voorkomen van een oneigenlijke uitstroom van deposito’s en een efficiënt verloop van de operatie om de financiële sector te herstructureren primair bij de Cypriotische autoriteiten, in samenwerking met de Trojka. Het is nu aan de Cypriotische autoriteiten om gepaste maatregelen te nemen. De Cypriotische autoriteiten hebben op dinsdag 2 april jl. een commissie aangesteld met de opdracht om de gang van zaken rond de aanpak van de crisis in Cyprus te onderzoeken. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af.
Deelt u de mening dat dit zeer verdacht is en dat hier mogelijk sprake is van voorkennis?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht geven van transacties die hebben plaatsgevonden in de weken voorafgaand aan 15 maart, inclusief de namen van de bedrijven en hieraan gelieerde personen?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u deze verdachte transacties onderzoeken? Zo ja, laat u dit door een onafhankelijke commissie doen en niet door een commissie bestaande uit Cyprioten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat geen Nederlands belastinggeld moet worden betaald aan een land dat door en door corrupt is en al vele jaren een vrijhaven is voor witwaspraktijken en zwartspaarders?
Het kabinet vindt het zeer belangrijk dat er bij een steunprogramma voor Cyprus voldoende waarborgen zijn dat witwassen adequaat wordt aangepakt.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg van donderdag 4 april aanstaande?
Ja.
De toetreding van de heer Dekker tot de raad van bestuur van het Slotervaartziekenhuis |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Theo Dekker tijdelijk voorzitter Slotervaart»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat een lid van de Raad van Toezicht toetreedt tot de Raad van Bestuur van hetzelfde ziekenhuis, omdat daarmee de effectiviteit van de toezichthoudende functie ernstig wordt ondermijnd en belangenverstrengeling kan ontstaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Ik vind het van belang dat bestuurders en toezichthouders van zorgaanbieders onafhankelijk functioneren van elkaar. Het combineren van een functie in de raad van bestuur met een functie in de raad van toezicht van dezelfde aanbieder is in dat licht onverenigbaar. In artikel 6.1, eerste lid, onderdelen a en b van het Uitvoeringsbesluit van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) is daarom bepaald dat personen niet tegelijk deel uit kunnen maken van de algemene of dagelijkse leiding en van het toezichthoudend orgaan van een zorgaanbieder en dat de samenstelling van het toezichthoudend orgaan zodanig moet zijn dat zij ten opzichte van elkaar, de dagelijkse en algemene leiding van de instelling en welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren.
Bent u op de hoogte van het feit dat niet alle ziekenhuizen de governance code onderschrijven, zoals blijkt uit het toetreden van toezichthouder Dekker als tijdelijk voorzitter van de Raad van Bestuur van het Slotervaartziekenhuis? Deelt u de analyse dat de dubbelrol van de heer Dekker strijdig is met de governance code, in het bijzonder met artikel 3.3.2? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u ziekenhuizen bewegen deze governance code te onderschrijven, om te voorkomen dat deze de geschiedenis in zal gaan als «papieren tijger»?
Zoals ik in het antwoord op de vragen 1 en 2 aangaf, is een combinatie van de functies van bestuurder en toezichthouder is ingevolge de WTZi niet toegestaan. De IGZ doet nu onderzoek naar mogelijke overtreding van de WTZi bij het Slotervaartziekenhuis.
De (vernieuwde) Zorgbrede Governancecode is in 2010 door de Brancheorganisaties Zorg (BOZ) uitgebracht. 2 3 Het zijn de raad van bestuur en de raad van toezicht die verantwoordelijk zijn voor de governancestructuur en de naleving van de code (art. 2.1.3). Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de vraag of wel of niet aan Zorgbrede Governancecode is voldaan. De zorgaanbieder dient in haar jaarverslag aan te geven welke van toepassing zijnde openbaar gemaakte normen zij hanteert voor goed bestuur en het afleggen van openbare verantwoording over haar beleid en activiteiten. Hierbij dient de Zorgbrede Governancecode als uitgangspunt te worden gehanteerd. Op basis van het principe van «pas toe of leg uit» wordt in ieder geval aangegeven van welke normen uit de Zorgbrede Governancecode is afgeweken en waarom. Dit dient expliciet in de verslaggeving te worden opgenomen4.
Het Slotervaartziekenhuis geeft in het jaarverslag over 2011 aan de uitgangspunten van de Zorgbrede Governancecode te onderschrijven en alleen af te wijken op het punt ten aanzien van het informatieprotocol.
Hoeveel Nederlandse ziekenhuizen onderschrijven de governance code niet?
Uit de jaarverslagen over 2011 blijkt dat vijf ziekenhuizen aangeven de Zorgbrede Governancecode niet te hanteren. Dit zijn Universitair Medisch Centra. Zij hanteren de UMC Governancecode die een afgeleide is van de Zorgbrede Governancecode en ook aandacht heeft voor een aantal specifieke verantwoordelijkheden van UMC’s zoals onderwijs en medisch-wetenschappelijk onderzoek. De overige drie UMC’s geven aan de Zorgbrede Governancecode te onderschrijven.
Bent u bereid met ActiZ, GGZ Nederland, NVZ en VGN in gesprek te gaan om te bereiken dat alle Nederlandse ziekenhuizen, zo ook het Slotervaartziekenhuis, de governance code onderschrijven? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Alle ziekenhuizen geven aan de ofwel de Zorgbrede Governancecode te onderschrijven ofwel de afgeleide code voor de UMC’s. Voor de zomer kom ik met een brief over de governance in de zorg. In de brief die ga ik verder in de op de rol die de governance code mijns inziens kan spelen bij de verbetering van bestuursstructuren in de zorg.
Deelt u de analyse dat de kwaliteit van het ziekenhuisbestuur gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van zorg? Zo nee, wat is volgens u de rol van het ziekenhuisbestuur? Deelt u de mening dat zorgverzekeraars zorg moeten inkopen, onder andere op basis van kwaliteit, en dat de kwaliteit van het ziekenhuisbestuur hier daarom in moet worden meegenomen? Zo nee, waarom niet? Ziet u mogelijkheid zorgverzekeraars te dwingen in de contracten met ziekenhuizen vast te leggen dat zij de governance code onderschrijven? Zo nee, hoe zorgt u dan dat de kwaliteit van zorg ook gewaarborgd blijft als belangenverstrengeling (zoals bij het Slotervaartziekenhuis) aan de orde van de dag is?
Ik deel de analyse dat de kwaliteit van het ziekenhuisbestuur gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van zorg. Zorgverzekeraars moeten rekening houden met de kwaliteit van zorg wanneer zij inkopen. Hoe zij dit doen is aan hen zelf. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, onderschrijven alle ziekenhuizen de Zorgbrede Governancecode of de daarvan afgeleide code voor de UMC’s.
De IGZ ziet toe op de kwaliteit van de geleverde zorg en heeft bij het Slotervaartziekenhuis niet geconstateerd dat daar op dit moment gevaar voor de kwaliteit bestaat.
Het bericht dat de farmaceut Johnson & Johnson heeft geprobeerd negatieve onderzoeksresultaten van het Erasmus MC over het antibraakmiddel domperidon te beïnvloeden |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat farmaceut Johnson & Johnson voor hem negatieve onderzoeksresultaten naar de antibraakpil domperidon probeerde te beïnvloeden?1
Ik heb kennis genomen van het desbetreffende krantenartikel. Als dit daadwerkelijk is gebeurd, dan keur ik dergelijk gedrag af. Onderzoekers dienen de ruimte te krijgen om de onderzoeksresultaten in alle vrijheid te publiceren zonder beïnvloeding van de opdrachtgever c.q. de financier.
Overigens betwist het desbetreffende bedrijf dat het druk heeft uitgeoefend om risico’s te maskeren. Zie hiervoor de ingezonden brief van de kant van Johnson & Johnson in het Algemeen Dagblad d.d. 4 april jl. De betrokken onderzoekster van het Erasmus Medisch Centrum stelt eveneens dat geen druk op haar is uitgeoefend om zaken te maskeren. Zie hiervoor de rectificatie in de Belgische krant Het Laatste Nieuws van 4 april jl. in reactie op een eerder artikel in die krant waarin die suggestie wel werd gewekt.
Deelt u de mening dat onderzoek van universiteiten, waaruit blijkt dat een middel mogelijk een gevaar voor de volksgezondheid vormt, zonder tegenwerking of inmenging van de producent moet worden gepubliceerd? Hoe oordeelt u in dat licht over de handelwijze van Johnson & Johnson? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak komt het voor dat farmaceutische bedrijven onderzoek van universiteiten proberen te beïnvloeden? Hoe vaak resulteert dat erin dat onderzoek of onderzoeksresultaat daadwerkelijk wordt aangepast? Kunt u de Kamer een overzicht geven?
Ik beschik niet over deze specifieke informatie.
Wel is het mogelijk om via de website van de CCMO het openbare register met kerngegevens over al het mensgebonden onderzoek in Nederland in te zien. Daarbij kan ook gezocht worden op naam van de opdrachtgever van onderzoek. Zo is dus terug te vinden welke onderzoeken onder verantwoordelijkheid van bijvoorbeeld een universiteit of farmaceutisch bedrijf in Nederland worden uitgevoerd.
Deelt u voorts de mening dat onderzoek naar geneesmiddelen dat wordt uitgevoerd door universiteiten geheel onafhankelijk moet zijn? Is onderzoek dat (mede)betaald wordt door farmaceutische bedrijven volgens u geheel onafhankelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja.
Voor «onafhankelijkheid» is het wat mij betreft niet doorslaggevend of de industrie betaalt, maar of de onderzoekers hun werk onafhankelijk (kunnen) doen. Ik ben daarom van mening dat het van groot belang is dat bij het opstellen van het onderzoeksprotocol goede afspraken worden gemaakt over deze onafhankelijkheid en over de vrijheid bij de publicatie van de onderzoeksresultaten. Onderzoekers dienen dus de ruimte te krijgen om de onderzoeksresultaten in alle vrijheid te publiceren zonder beïnvloeding van de opdrachtgever c.q. de financier (zie ook mijn antwoord op vraag 1 en2.
Deelt u de mening dat onderzoek naar geneesmiddelen bij universiteiten moet gebeuren zonder financiering of andere vorm van inmenging van farmaceutische producenten, om zo de onafhankelijkheid te garanderen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Ik ben van mening dat geneesmiddelenonderzoek dat wordt gefinancierd door de farmaceutische industrie niet moet worden afgeremd. Wel is het belangrijk om bij het vaststellen en goedkeuren van het onderzoeksprotocol goede afspraken te maken over de uitvoering van het onderzoek en de publicatie van de onderzoeks-resultaten.
Bestaat er een alternatief voor domperidon met dezelfde of vergelijkbare werking en met minder of minder ernstige bijwerkingen? Zo ja, wanneer bent u van plan domperidon uit de handel te nemen?
Voor de indicatie «misselijkheid» zijn diverse andere geneesmiddelen geregistreerd dan domperidon, maar deze zijn alleen op recept verkrijgbaar. Voor «zure oprispingen» en een «opgeblazen gevoel» zijn wel geneesmiddelen zonder recept te verkrijgen.
Ik ben niet bevoegd domperidon uit de handel te nemen. De Europese geneesmiddelenautoriteiten vinden dat ook niet aangewezen op dit moment. Er vindt thans op Europees niveau een herbeoordeling plaats van het geneesmiddel domperidon. Ik vind dat de uitkomsten van dat onderzoek moeten worden afgewacht.
De doorkruising van Nederlands gezondheidsbeleid door internationaal recht |
|
Joost Taverne (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het gerechtshof Den Haag in de zaak van de nietrokersvereniging CAN tegen de Staat der Nederlanden?1
Ja.
Deelt u de mening dat volksgezondheid, met name waar het niet-grensoverschrijdende zaken betreft, primair een nationale verantwoordelijkheid is?
Ik ben van mening dat volksgezondheid, met name waar het niet-grensoverschrijdende zaken betreft, in eerste instantie een nationale verantwoordelijkheid is. Dit neemt echter niet weg dat de overheid zich bij de uitvoering van haar verantwoordelijkheid houdt aan de relevante internationale verplichtingen die zij is aangegaan.
Was de Nederlandse regering bij het sluiten van het de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondsheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik (hierna: het verdrag) van mening dat artikel 8, tweede lid, van het verdrag een eenieder verbindende bepaling zou zijn in de zin van artikel 93 en 94 van de Grondwet en daarmee dus bestaande nationale wetgeving terzijde kan schuiven?
De Nederlandse regering was bij de goedkeuring van de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik (het verdrag) in 2004 van mening dat de uit het verdrag voortvloeiende verplichtingen niet noopten tot aanpassing van de op dat moment bestaande wetgeving in formele zin. De Nederlandse regering is van mening dat artikel 8, tweede lid, van het verdrag geen eenieder verbindende bepaling is in de zin van artikel 93 en 94 van de Grondwet waarmee bestaande nationale wetgeving terzijde kan worden geschoven. De Nederlandse regering is van mening dat noch uit de tekst, noch uit de geschiedenis van het verdrag valt af te leiden dat de verdragsluitende staten beoogd hebben artikel 8, tweede lid, van het verdrag rechtstreekse werking te geven in de rechtssferen van de verdragsluitende partijen. Van rechtstreekse werking kan evenwel sprake zijn als een specifieke in het verdrag neergelegde norm zo is geformuleerd dat deze in de nationale rechtsorde zonder bezwaar als objectief recht kan functioneren. Hoewel verdragspartijen op grond van artikel 8, tweede lid, van het verdrag gehouden zijn doeltreffende wetgevende, uitvoerende, bestuurlijke en/of andere maatregelen te treffen, schrijft het verdrag niet voor op welke wijze dit moet geschieden. De verdragspartijen hebben op dit punt een grote mate van vrijheid. Er is hier naar het oordeel van de regering dan ook geen sprake van een norm die zo is geformuleerd dat zij in de nationale rechtsorde zonder bezwaar als objectief recht kan functioneren.
Kunt u een overzicht geven van verdragsbepalingen op het gebied van Volksgezondheid, Welzijn en Sport waaraan Nederland gebonden is en waarvan de regering meent dat die bepalingen eenieder verbindende bepalingen zijn in de zin van artikel 93 en 94 van de Grondwet en die dus bestaande nationale wetgeving terzijde kunnen schuiven?
Nederland is partij bij een aantal verdragen die invloed hebben op het beleidsterrein van VWS. Bij de ratificatie van die verdragen is telkens in beeld gebracht in hoeverre deze verdragen nopen tot aanpassing van VWS-wetgeving. Waar dat volgens Nederland nodig was, is de wetgeving aangepast. Omdat de Nederlandse wetgeving in overeenstemming is met onze verdragsverplichtingen is het ondoenlijk om voor iedere verdragsbepaling van elk verdrag op het beleidsterrein van VWS afzonderlijk aan te geven of de bepaling in kwestie, naar het oordeel van de regering, rechtstreekse werking zou toekomen.
Gaat de Staat der Nederlanden in cassatie tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag?
Ja, de Staat der Nederlanden gaat in cassatie tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag.
Misstanden bij rijscholen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Kassa over de misstanden bij rijscholen?1
Ja.
Is het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) nog steeds bezig met het opleiden van nieuwe instructeurs en het begeleiden van startende rijschoolondernemers? Zo ja, vindt u dat in het licht van het huidige aanbod van rijscholen verstandig?
Het UWV geeft aan dat op basis van overzichten van ingekochte opleidingen, er geen sprake is van bovenmatige inkoop van opleidingen rijinstructeur. In algemene zin is het aantal ingekochte opleidingen en re-integratietrajecten vanaf 2011 (sterk) afgenomen omdat er geen Re-integratiebudget WW meer beschikbaar is. Vanaf begin 2012 zijn er dan ook geen opleidingen rij-instructeur meer ingekocht voor klanten met een WW-uitkering.
Voor uitkeringsgerechtigden met een arbeidsbeperking (WIA, Wajong) kan nog wel re-integratiebudget worden ingezet. Recente cijfers voor specifiek de rijschoolbranche zijn niet beschikbaar. In de periode 2008 tot begin 2011 ging het op basis van bij UWV bekende cijfers om ongeveer 30 uitkeringsgerechtigden met een arbeidsbeperking die als zelfstandig rijschoolhouder of in loondienst aan de slag zijn gegaan.
Een uitkeringsgerechtigde heeft ook de mogelijkheid om als zelfstandige te starten. Als deze mensen kiezen voor het beroep van zelfstandig rijinstructeur, beoordeelt het UWV de onderbouwing van de bedrijfsplannen, maar dient zij de beroepskeuze van de cliënt te respecteren.
Deelt u de mening van de rijschoolbranche dat er meer aandacht moet komen voor het ondernemen in de opleiding van rijschoolinstructeurs?
Ik deel niet de mening dat er meer aandacht moet komen voor het ondernemen in de opleiding van rijinstructeurs. De examens van rij-instructeurs zijn gericht op het kunnen geven van kwalitatief hoogwaardige rijlessen. Ondernemerschap vereist een ander soort vakmanschap.
Hiernaast willen lang niet alle rij-instructeurs zelfstandig ondernemer worden. Voor degenen die dat wel willen worden zijn er speciale ondernemersopleidingen tot rijschoolhouder. Daarin wordt uitgebreid ingegaan op de bedrijfsvoering en het ondernemerschap met betrekking tot de kleine of middelgrote rijschool. Zo biedt bijvoorbeeld de VerkeersAcademie de Ondernemersopleiding Rijschoolhouder aan, die exclusief is erkend door de rijschoolafdeling van de Bovag.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van rijscholen inzichtelijker moet worden en dat het toezicht op rijscholen aangescherpt moet worden? Welke rol kan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) spelen in het versterken van het toezicht op en het daarmee aanpakken van de misstanden in de rijschoolbranche?
De markt van de rijschoolbranche is een vrije markt. Zaken als bijvoorbeeld prijsbepaling en het aantal rijscholen zijn aan de markt.
Er zijn tal van activiteiten die de kwaliteit van rijscholen inzichtelijk maken: Ik stel eisen aan rij-instructeurs, deze zijn wettelijk vastgelegd in de WRM. Er zijn eisen aan de examens om (1) rij-instructeur te worden en aan de examens om (2) rij-instructeur te blijven. Het Innovam Branche Kwalificatie Instituut (IBKI) verzorgt de examens voor rij-instructeurs en publiceert het register van bevoegde rijinstructeurs.
Rijscholen die zijn ingeschreven bij het CBR werken volgens de regels in de inschrijvingsovereenkomst en het vademecum voor rijschoolhouders. In deze overeenkomst hebben de rijschoolbranche en het CBR nauwkeurig vastgelegd wat de rijschool en het CBR van elkaar mogen eisen en verwachten, in het belang van hun gezamenlijke klanten. Zo moet een rijschool onder andere een origineel uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en een kopie van de WRM-bevoegdheidspas inleveren. Ook zijn de rechten van de ingeschreven rijschool en de aansprakelijkheid hierin geregeld.
Om inzicht in de kwaliteit van rijscholen te krijgen publiceert het CBR de slagingspercentages van de ingeschreven rij-opleiders ieder kwartaal op rijschoolgegevens.nl. Op deze site staan de slagingspercentages van de bij het CBR ingeschreven rijscholen van de voorgaande vier kwartalen.
Ook geeft het CBR op haar site concrete handreikingen aan mensen die op zoek zijn naar een rijschool. Dit doen zij in de vorm van een concrete lijst met vragen die betrekking hebben op de lessen, lesvoertuigen, tarieven, instructeurbevoegdheid en regels voor rijscholen.
Naast deze activiteiten vanuit de overheid vind ik het belangrijk dat de branche zelf initiatieven ontplooit zodat de kwaliteit van rijscholen inzichtelijker wordt en de consument het vertrouwen in de rijschoolbranche weer terugwint.
Kunnen andere aspecten dan slagingspercentages, bijvoorbeeld de klanttevredenheid, meegenomen worden in de kwartaalpublicaties van het CBR, zodat de klant meer inzicht krijgt in de kwaliteit van de rijschool?
Het CBR is door mij belast met een verkeersveiligheidstaak: het beoordelen van de rijvaardigheid en medische geschiktheid van bestuurders en de vakbekwaamheid van professionals in transport en logistiek. Het bepalen van de kwaliteit van een rijschool door middel van de klanttevredenheid hoort niet tot de taak van het CBR. De publicatie van de slagingspercentages van de ingeschreven rijopleiders is bedoeld als informatie voor de kandidaat-bestuurders.
Welke organisaties (bijvoorbeeld de Autoriteit Consument en Markt) houden zich bezig met het aanpakken van misstanden in de rijscholenbranche?
Er zijn diverse organisaties die zich bezig houden met het aanpakken van misstanden in de rijschoolbranche.
Zoals ik in mijn brief aan uw Tweede Kamer op 13 december 2012 heb aangegeven zet de Belastingdienst extra capaciteit in om rijscholen fiscaal te controleren en bewust frauderende rijschoolhouders krachtig aan te pakken. Dit naar aanleiding van een analyse waaruit bleek dat ongeveer 20% van de rijscholen minder omzet aangeeft dan verwacht zou mogen worden.
De politie houdt toezicht op de veilige verkeersdeelname door lesauto's en kan besluiten om nader onderzoek te laten doen naar de vakbekwaamheid van rijinstructeurs.
Op grond van artikel 21 van de Wet Rijonderricht Motorrijtuigen kan IBKI de WRM lesbevoegdheid van een rij-instructeur intrekken: dit na een melding door de politie en een toets door IBKI op vakbekwaamheid. Hiernaast mag het IBKI de WRM bevoegdheid niet verlengen als de bijscholing niet op tijd met voldoende is afgelegd.
Hiernaast kunnen consumenten via ConsuWijzer, het overheidsloket van toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM), klachten en vragen indienen. ConsuWijzer registreert iedere vraag en klacht. Zo komen signalen rechtstreeks bij ACM als toezichthouder terecht en kan ACM vervolgens zelf bepalen met welke signalen zij aan de slag gaat. ACM heeft wettelijke middelen om in te grijpen als bedrijven zich niet aan de regels houden.
Als ACM één of meer meldingen krijgt waaruit blijkt dat een bedrijf structureel de regels overtreedt, dan kan zij bijvoorbeeld een bepaalde sector extra gaan controleren, een onderzoek doen naar een bedrijf of bij een overtreding een boete geven aan een bedrijf.
ACM bepaalt als toezichthouder zelf wanneer ze in actie komt. Dit is afhankelijk of een klacht betrekking heeft op het terrein van de toezichthouder, de overtreding ernstig en structureel is, het aantal klachten en de omvang van de schade voor consumenten.
Als toezichthouder kan ACM alleen toezicht houden op bestaande regels. In Nederland hebben we de afgelopen decennia bewust de regelgeving voor het starten van een onderneming versoepeld. Dat stimuleert het ondernemerschap en daar heeft de economie – zeker ook in deze tijden – baat bij.
Bent u bereid om een klachtenloket in te stellen waar gedupeerde cursisten terecht kunnen?
Ik ben van menig dat een klachtenmeldpunt voor gedupeerde cursisten een zaak is van de rijschoolbranche zelf. Zo heeft het CBR bijvoorbeeld een meldpunt voor klachten over het eigen handelen van het CBR.
Cursisten die opgelicht zijn en het gevoel hebben dat het gaat om strafbare feiten kunnen hun recht halen door een civielrechtelijke zaak te starten. Zoals in antwoord op vraag 6 aangegeven kunnen consumenten ook via ConsuWijzer klachten en vragen indienen.
Deelt u de mening dat het CBR rijscholen die het te bont maken uit moet kunnen schrijven uit het register, waardoor deze rijscholen geen examens meer kunnen aanbieden en verdwijnen?
Nee, die mening deel ik niet. Het CBR heeft noch de verantwoordelijkheid noch de expertise om zich in te laten met het economisch reilen en zeilen van individuele rijscholen. Financiële malversaties of het niet leveren van contractueel overeengekomen producten door individuele rijscholen is een zaak van de rijschoolbranche en de cursisten zelf.
Welke stappen worden er nu ondernomen om te komen tot een nieuwe en sterke brancheorganisatie voor alle rijscholen?
Het kenmerk van een brancheorganisatie is dat de branche zich daarin zelf organiseert. Ik laat het aan de rijschoolbranche zelf over hoe zij zichzelf het beste kan organiseren. Ik zie voor een nieuwe brancheorganisatie en voor het opnieuw organiseren van de branche geen rol voor de overheid.
Bent u bekend met het item «AFM: accountants ontduiken wetgeving» uit Nieuwsuur1 alsmede het bericht: «Fundamentele verbeteringen in gang gezet bij negen middelgrote accountantskantoren na onderzoek AFM»?2
Ja.
Deelt u de mening dat de scheiding van controlediensten en advieswerkzaamheden van accountants essentieel is om de schijn van belangenverstrengeling tegen te gaan en de onafhankelijkheid en kwaliteit van de externe accountantscontrole te borgen?
Wettelijke controles van goede kwaliteit dragen bij aan het vertrouwen in de financiële verslaggeving van ondernemingen. De onafhankelijkheid van de externe accountant is belangrijk voor de kwaliteit van de wettelijke controles. Verschillende vormen van dienstverlening die de externe accountant naast de wettelijke controle verricht kunnen risico’s met betrekking tot de onafhankelijkheid met zich meebrengen. De wettelijke scheiding van controlediensten en andere werkzaamheden draagt wat mij betreft dan ook bij aan het versterken van de gewenste onafhankelijkheid.
Deelt u de opvatting van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat de grote vier accountantskantoren door net voor de ingang van de overgangstermijn nieuwe contracten af te sluiten: «niet hebben gehandeld in de geest van de wet»?3
Bij de plenaire behandeling van de Wet op het accountantsberoep in de Eerste Kamer op 27 november 2012 heb ik aangegeven dat de overgangsperiode van twee jaar het mogelijk moet maken om lopende adviezen af te maken. Hiermee heb ik een interpretatie gegeven van de overgangsregeling, waarbij het voor iedereen duidelijk moet zijn geweest dat de achtergrond van deze overgangsregeling in ieder geval niet was om op het laatste moment nog geheel nieuwe adviescontracten af te sluiten. Mocht dit laatste wel het geval zijn, dan is er zeker gehandeld in strijd met de geest van de wet. Dit is een slecht signaal vanuit de sector.
Hoe beoordeelt u het verweer van de accountantsorganisaties dat er nog onduidelijkheid is over de interpretatie van de overgangsregeling?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de interpretatie van de overgangsregeling voor de scheiding van advies- en controlewerkzaamheden als een mogelijkheid om alleen lopende adviescontracten voor een periode van twee jaar uit te dienen bij cliënten waar men ook controlediensten verricht zoals ook is opgemerkt bij de wetsbehandeling4 in de Eerste Kamer?
Zie antwoord vraag 3.
Is het u bekend dat volgens het rapport van de AFM over de scheiding van de advies- en controlepraktijk in de laatste twee maanden van 2012, net voor de ingang van de overgangsregeling, 277 nieuwe contracten zijn afgesloten? Is u, of de AFM, bekend of dit een aanzienlijke stijging is ten opzichte van van eerdere jaren?
Ja, het is mij bekend dat volgens het rapport van de AFM over de naleving overgangsregeling scheiding controle en advies van 27 maart 2013 de Big 4-kantoren in de periode 1 november tot en met 31 december 2012 in totaal 227 contracten hebben afgesloten voor niet-controlediensten bij organisaties van openbaar belang waar zij ook wettelijke controles verrichten. Niet bekend is of dit een aanzienlijke stijging is ten opzichte van eerdere jaren, maar dit doet niet af aan de constatering dat er 52 contracten zijn die naar de mening van de AFM niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen.
Kunt u bevestigen dat van de 82 beoordeelde contracten er 52 contracten door de AFM worden gekwalificeerd als contracten «die niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen»?5 Hoe beoordeelt u de zienswijze van de accountantsorganisaties, die geen reden zien deze contracten af te breken?
Uit het rapport van de AFM over de naleving overgangsregeling scheiding controle en advies van 27 maart 2013 maak ik op dat er 52 contracten zijn die naar de mening van de AFM niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen. Het is aan de AFM om toezicht te houden op de naleving van de wettelijke scheiding tussen controlediensten en andere werkzaamheden en de hierbij opgenomen overgangsregeling. De maatregelen die de AFM in dit kader kan nemen variëren van een goed gesprek met een betrokken accountantsorganisatie in meer informele sfeer tot het nemen van een formele bestuursrechtelijke maatregel. Hierbij moet worden gedacht aan het geven van een aanwijzing waarin de betrokken accountantsorganisatie wordt verplicht om binnen een gestelde termijn een bepaalde gedragslijn te volgen. Door middel van een dergelijke aanwijzing kan de AFM een accountantsorganisatie ertoe bewegen bepaalde werkzaamheden die worden verricht naast controlediensten te staken. De AFM heeft geconstateerd dat in december 2012 door alle Big 4-kantoren contracten zijn afgesloten voor niet-controlediensten die naar de mening van de AFM niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen. De AFM heeft een dringend beroep gedaan op de kantoren om alle vlak voor 1 januari 2013 afgesloten contracten te (her)beoordelen en die contracten die niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van de wetgever te beëindigen of te beperken tot de redelijkerwijs nog noodzakelijk uit te voeren werkzaamheden. De Big 4-kantoren hebben aangegeven contracten die evident op gespannen voet staan met de overgangsregeling alsnog te hebben ingetrokken dan wel deze niet te zullen uitvoeren. De Big 4-kantoren en de AFM zullen de naar eigen zeggen constructieve dialoog over de bevindingen van de AFM continueren.
Over welke handhavende instrumenten beschikt de AFM indien de accountantskantoren in strijd met de overgangsregeling handelen? Kan de AFM handhaven als in strijd wordt gehandeld met de overgangsregeling en zo nee, waarom niet? Welke voornemens heeft u in dat geval om dat te veranderen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de conclusie van de AFM stuitend is dat in 74% van de door de AFM beoordeelde accountantscontroles van negen OOB-vergunninghouders onvoldoende of ongeschikte controle-informatie beschikbaar was, ook gelet op de belangrijke controlerende en signalerende functie die accountantsverklaringen spelen in het commerciële verkeer?
De AFM heeft op 21 maart jongstleden verslag gedaan van de reguliere onderzoeken die de AFM in 2011 en 2012 heeft uitgevoerd bij negen accountantsorganisaties die beschikken over een vergunning die mede strekt tot het verrichten van wettelijke controles bij organisaties van openbaar belang. De AFM heeft in totaal 47 accountantscontroles over boekjaren 2009, 2010 en 2011, waarvan het merendeel over 2011, betrokken in dit onderzoek naar de kwaliteit van de accountantscontrole. Dit betrof overigens 12 accountantscontroles bij organisaties van openbaar belang en 35 accountantscontroles bij organisaties die niet kwalificeren als organisatie van openbaar belang. De AFM heeft ernstige bevindingen aangetroffen in 35 van de 47 beoordeelde accountantscontroles. Hieruit volgt de conclusie dat in circa 74% van de door de AFM beoordeelde accountantscontroles de externe accountants geen voldoende en geschikte controle-informatie hebben verkregen.
De financiële verslaggeving van ondernemingen vormt een belangrijke bron van informatie voor beleggers en andere stakeholders om zich een oordeel te kunnen vormen over de waardering en toekomstverwachting van een onderneming. Het maatschappelijk verkeer wil een onafhankelijk oordeel horen over de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Dit oordeel moet afkomstig zijn van een onafhankelijke deskundige, de externe accountant. Het maatschappelijk verkeer moet daarom kunnen vertrouwen op de kwaliteit van de uitgevoerde accountantscontroles. Dit maatschappelijke belang speelt vooral bij organisaties van openbaar belang.
Uit het rapport van de AFM van 21 maart jongstleden blijkt dat de onderzochte negen accountantsorganisaties nog het nodige werk hebben te verzetten om de kwaliteit van de door hen uitgevoerde accountantscontroles te waarborgen. Aangezien vertrouwen in controle door en verklaringen van accountants cruciaal is, moet hier met grote urgentie door de sector aan worden gewerkt. Inmiddels zijn maatregelen ter verbetering ingezet. Zo heeft de AFM met de beleidsbepalers van de betrokken organisaties normoverdragende gesprekken gevoerd en zal de AFM in 2013 de uitwerking van de verbeterplannen die de betrokken organisaties hebben opgesteld nauwlettend volgen. Daarnaast heeft de AFM aangekondigd in 2014–2015 bij de betrokken kantoren eenzelfde onderzoek te verrichten naar de kwaliteit van de accountantscontrole en dan waar nodig verdere formele handhavingsmaatregelen niet uit te sluiten. De betrokken kantoren hebben in gesprekken met de AFM aangegeven open te staan voor het nemen van verdergaande kwaliteitsmaatregelen. Dit zal nu direct ter hand moeten worden genomen.
Over welke sanctionerende en andere handhavende bevoegdheden beschikt de AFM ten aanzien van accountants en wanneer mag de AFM deze inzetten? Kan de AFM voldoende afschrikwekkende straffen opleggen, bijten deze genoeg? Zo nee, welke voornemens heeft u om dat te veranderen?
Accountantsorganisaties die wettelijke controles verrichten dienen op grond van de Wta over een door de AFM verleende vergunning te beschikken en staan onder doorlopend toezicht van de AFM. Vergunninghoudende kantoren moeten aantonen blijvend aan de bij of krachtens de Wta gestelde eisen te voldoen. De AFM beschikt in dit kader over diverse sanctionerende en andere handhavende bevoegdheden. De AFM kan bij overtredingen van de Wta overgaan tot het inzetten van meer formele handhavingsinstrumenten. Hierbij moet worden gedacht aan het geven van een aanwijzing waarin de betrokken accountantsorganisatie wordt verplicht om binnen een gestelde redelijke termijn een bepaalde gedragslijn te volgen en het opleggen van een last onder dwangsom respectievelijk een bestuurlijke boete. Het bedrag van een op te leggen bestuurlijke boete kan oplopen tot € 4.000.000,- en bij recidive binnen vijf jaar wordt het bedrag van de bestuurlijke boete verdubbeld. In het uiterste geval kan de AFM een op grond van de Wta verleende vergunning, indien de houder niet meer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels, beperken of zelfs intrekken. Het bestaande handhavingsinstrumentarium lijkt mij voldoende adequaat.
In hoeverre kunnen de ernstige bevindingen van de AFM over de kwaliteit van de externe accountantscontrole aanleiding zijn voor tuchtrechtelijk ingrijpen bij een individuele accountant?
De externe accountant is ten aanzien van zijn beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak op de voet van de Wet tuchtrechtspraak accountants ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de wet bepaalde. Wanneer de AFM daartoe aanleiding ziet kan zij net als ieder ander bij een vermoeden van een dergelijk handelen of nalaten tegen de betreffende externe accountant een klacht indienen bij de Accountantskamer.
Kunt u bevestigen dat bij vier van de negen gecontroleerde OOB-vergunninghouders (OOB: organisatie van openbaar belang) bij alle onderzochte accountantscontroles ernstige gebreken geconstateerd zijn (een 100%-score in negatieve zin)? Kunt u bevestigen dat door de AFM suggesties worden gedaan voor kwaliteitsverbetering bij de negen OOB-vergunninghouders? Zijn de beweegredenen van de AFM om niet sanctionerend op te treden gegeven de ernst en omvang van de bevindingen?
De AFM heeft in haar onderzoek geconstateerd dat zich tussen de negen onderzochte accountantsorganisaties die beschikken over een vergunning die mede strekt tot het verrichten van wettelijke controles bij organisaties van openbaar belang verschillen voordoen in zowel de ernst als de mogelijke oorzaken van de kwaliteitsproblemen. Uit tabel 3 van het door de AFM verstrekte rapport van 21 maart jongstleden blijkt inderdaad, dat er bij vier van de negen onderzochte vergunninghouders bij alle beoordeelde accountantscontroles sprake was van ernstige bevindingen.
Uit de gesprekken die de AFM heeft gevoerd met de negen onderzochte kantoren bleek dat zij openstaan voor het nemen van verdergaande kwaliteitsmaatregelen. De AFM heeft de accountantsorganisaties in dit kader gevraagd om een gedegen analyse te maken van de oorzaken die ten grondslag liggen aan de tekortkomingen in de kwaliteit van de door de AFM onderzochte accountantscontroles. In het rapport van de AFM van 21 maart jongstleden staan de maatregelen beschreven die de negen kantoren hebben opgenomen in de herstel- en verbeterplannen die zij aan de AFM hebben toegestuurd naar aanleiding van de bevindingen van de AFM. Deze maatregelen zijn erop gericht om de toon aan de top, waaronder de bedrijfscultuur, het stelsel van kwaliteitsbeheersing en -bewaking en de kwaliteit van de externe accountant te versterken. De AFM is van mening dat meer aandacht voor deze factoren binnen accountantsorganisaties een positieve invloed heeft op de kwaliteit van de accountantscontrole.
Gedurende 2013 zal de AFM de implementatie van de herstelmaatregelen en kwaliteitsmaatregelen van de betreffende kantoren nauwlettend monitoren. Daarnaast heeft de AFM aangekondigd in 2014–2015 bij de betrokken kantoren eenzelfde onderzoek te verrichten naar de kwaliteit van de accountantscontrole. Wanneer de AFM dan opnieuw ernstige bevindingen heeft, heeft zij aangegeven dat formele handhavingsmaatregelen niet uit te sluiten zijn. De AFM bepaalt als zelfstandig bestuursorgaan binnen de contouren van de Wta op welke wijze zij invulling geeft aan het door haar uit te oefenen onafhankelijk toezicht op accountantsorganisaties.
Hoe oordeelt u over de stijging van zes accountants die uit het ambt worden gezet door de Accountantskamer in 2008, naar 21 in 2012? Is het een signaal dat de handhaving is geïntensiveerd of is dit een signaal dat er juist nog heel veel mis is in de accountancy sector?
De stijging van het aantal door de Accountantskamer opgelegde doorhalingen in het accountantsregister kan onder meer worden gerelateerd aan een stijging van het aantal ingediende klachten. Daarnaast is de handhaving gewijzigd, in de zin dat het tuchtrecht voor accountants met inwerkingtreding van de Wet tuchtrechtspraak accountants sinds 1 mei 2009 meer op afstand van de beroepsgroep is geplaatst door het aanwijzen van de Accountantskamer als tuchtrechtelijke instantie. Bij de behandeling van een klacht bestaat de samenstelling van de Accountantskamer altijd in meerderheid uit leden van de rechterlijke macht, aangevuld met één of meer accountantsleden. Het is niet duidelijk in hoeverre deze wijziging aan de stijging heeft bijgedragen.
Het bericht ‘Intensieve veehouderij in Achtkarspelen: een bedreiging voor de volksgezondheid’ |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat er grote zorgen zijn in de gemeente Achtkarspelen over de relatie volksgezondheid en intensieve veehouderij?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het feit dat ondanks alle genomen maatregelen, nog steeds dagelijks grote hoeveelheden fijnstof neerdalen op de bewoners?
In het adviesrapport «Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen» constateert de Gezondheidsraad dat een reductie van de fijnstofemissies, waarin zich ook bacteriën kunnen bevinden, bijdraagt aan het terugdringen van gezondheidsrisico’s van veehouderijbedrijven. De Gezondheidsraad adviseert dan ook de fijnstofemissies te reduceren.
Zoals onder meer aangegeven in de brief aan uw Kamer van 14 juni jongstleden treden in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) door een wijziging van het Besluit huisvesting en ammoniak in 2014 emissienormen voor fijnstof uit stallen in werking. Het NSL, waarin Rijk, provincies en gemeenten samenwerken, is opgesteld om de buitenlucht in Nederland te kunnen laten voldoen aan de Europese normen voor luchtkwaliteit.
Acht u het verantwoord van de gemeente Achtkarspelen nog meer uitbreiding van intensieve veehouderij toe te staan in de gebieden rond Surhuisterveen, Boelenslaan, Harkema en Drogeham, ondanks de grote zorgen over de volksgezondheid, de stankoverlast en de negatieve invloed die dit heeft op het landschap, recreatie en toerisme?
De verantwoordelijkheid voor beslissingen aangaande de eventuele uitbreiding ligt bij het lokaal bevoegd gezag. De gemeenteraad heeft een controlerende functie ten aanzien van deze bestuurlijke beslissingen.
De toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken heeft het restrictieve beleid conform de motie van de leden Grashoff en Van Veldhoven (TK 28 286, nr. 488), om niet mee te werken aan bestemmingsplanwijzigingen voor stallen groter dan 300 NGE en meer dan één bouwlaag, onder de aandacht gebracht van de provincies en de VNG (Aanhangsel der Handelingen 2010–2011, nr. 2244). Conform daarmee heeft de provincie Friesland een interim-beleid vastgesteld. De gemeenten Achtkarspelen heeft op basis van deze beleidslijn gehandeld en de betreffende intensieve veehouderijplannen vooraf bij de provincie geverifieerd.
Hoe beoordeelt u het feit dat de gemeente Achtkarspelen wet- en regelgeving oprekt terwijl dit in strijd is met het provinciaal beleid inzake intensieve veehouderij?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u de bereidheid de GGD en de Gezondheidsraad opdracht te geven nader onderzoek te laten doen naar de gevolgen van uitstoot van stikstof, stankhinder en hygiënemaatregelen als gevolg van intensieve veehouderij?
Zoals aangegeven in de brief van 14 juni jl. aan uw Kamer heb ik opdracht gegeven voor het uitvoeren van aanvullend onderzoek naar de kwantitatieve gezondheidseffecten van veehouderijen onder leiding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne, het zogenoemde «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) onderzoek. Het kabinet heeft hiervoor € 3,4 miljoen beschikbaar gesteld.
Daarnaast onderzoekt het Ministerie van VWS de mogelijkheid van het inrichten van een kennisplatform dat ondersteuning biedt aan onder meer gemeenten op het terrein van veehouderij en volksgezondheid.
Berichten dat de politiek op Sint Maarten corruptieonderzoek torpedeert |
|
Pierre Heijnen (PvdA), André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het item over Sint Maarten in de uitzending Vandaag de Vrijdag (WNL) van 29 maart 2013? Bent u eveneens bekend met het bericht St.-Maarten frustreert bestrijding corruptie; Landsrecherche en OM vrijwel wegbezuinigduit de Telegraaf van 29 maart 2013?
Ja.
Is het waar dat de regering op Sint Maarten gaat bezuinigen op de recherche, het Openbaar Ministerie (OM) en de politie? Zo ja, zijn de in de Telegraaf genoemde cijfers waar? Zo ja, wat zijn de redenen voor deze bezuinigingen? Zo ja, hoe lang bent u al op de hoogte van deze voorgenomen bezuinigingen? Zo nee, wat is wel waar in de bovengenoemde berichten?
Het land Sint Maarten is financieel autonoom. De beleidsmatige keuzes die in de begroting worden gemaakt en het voorzieningenniveau dat daarmee wordt nagestreefd zijn aan de regering van Sint Maarten. De begroting van Sint Maarten is nog niet definitief vastgesteld. Ik kan u zodoende niet informeren over de beweerde bezuinigingen bij de recherche, het OM en de politie. Ik zou het echter zorgelijk achten als de aangekondigde bezuinigingen inderdaad gevolgen zouden hebben voor de kwaliteit van de rechtshandhaving, onderzoek en vervolging van (grensoverschrijdende) criminaliteit en de uitvoering van de plannen van aanpak. De rechtshandhaving en rechtszekerheid moeten door Sint Maarten voldoende worden geborgd. Dat is en zal ook mijn inzet blijven in de gesprekken met de regering van Sint Maarten.
Het Openbaar Ministerie op Sint Maarten valt onder de consensus-Rijkswet «Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba». De rechtshandhaving – en daarmee ook het openbaar ministerie- valt onder de autonome bevoegdheden van de landen. Dit betekent dat het aan het openbaar ministerie op Sint Maarten is om onderzoek te verrichten en te bepalen of en zo ja wie vervolgd zou moeten worden.
Op dit moment beschikt het OM op Sint Maarten over voldoende capaciteit, zodat ik er vanuit ga dat het lopende onderzoek naar Statenlid Illidge zonder vertraging kan worden voortgezet. Hiernaast is mij bekend dat de onderzoekscapaciteit bij de landsrecherche in verband met dit onderzoek tijdelijk is versterkt. Uit persberichten, uitgegeven door het Openbaar Ministerie op Sint Maarten, blijkt dat inmiddels verschillende getuigen zijn gehoord, waaronder ook minister van Justitie Duncan, en dat meerdere getuigenverhoren zullen volgen.
Is het waar dat door de bezuinigingen ambtenaren moeten worden ontslagen en onderzoeken moeten worden stilgelegd? Zo ja, om hoeveel ambtenaren gaat het? Zo ja, welke onderzoeken moeten worden stilgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de aangehaalde waarnemers die beweren dat dit de nekslag is voor het lokale justitiële apparaat? Zo ja, wat zijn uw mogelijkheden om de bezuinigingen tegen te houden? Zo nee, hoe beoordeelt u deze bezuinigingen?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben deze bezuinigingen gevolgen voor het lopende corruptieonderzoek naar Statenlid Illidge en minister Duncan van Sint Maarten, zoals in de Telegraaf gesuggereerd wordt? Deelt u de mening dat het onacceptabel zou zijn als de bezuinigingen gevolgen hebben voor het lopende onderzoek? Deelt u de mening dat juist op Sint Maarten een goed functionerende recherche, OM en politie van groot belang zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen hebben deze bezuinigingen voor de plannen van aanpak op het terrein van rechtshandhaving op grond van de Algemene Maatregel van Rijksbestuur Samenwerkingsregeling waarborging plannen van aanpak Landstaken Curacao en Sint Maarten? Draagt u er zorg voor dat Sint Maarten deze plannen onverkort uitvoert en geen maatregelen neemt die dit in de weg staan?
Voor mij is en blijft het uitgangspunt dat de Plannen van Aanpak door Sint Maarten onverkort worden uitgevoerd. In het volgende ministeriële overleg met de Minister-president van Sint Maarten over de voortgang van de Plannen van Aanpak zal ik spreken over de invulling en de gevolgen van de bezuinigingen voor de uitvoering van de plannen en benadrukken dat vastgehouden moet worden aan de uitvoering van de plannen.
Is het waar dat – zoals in de berichten wordt beweerd – de salarissen van de parlementsleden op Sint Maarten flink stijgen? Zo ja, hoe groot is deze stijging? Deelt u de mening dat deze stijging absurd is, zeker als tegelijkertijd bezuinigd moet worden op recherche, OM en politie? Bent u bereid –
Ja. Het bedrag van de schadeloosstelling die statenleden van Sint Maarten ontvangen is in vergelijking met die van de statenleden van Aruba en Curaçao circa 30% hoger. Ondanks het gegeven dat de schadeloosstelling van statenleden van Sint Maarten een autonome aangelegenheid van het land Sint Maarten betreft, heb ik ten overstaan van de gevolmachtigde minister van Sint Maarten hierover mijn bevreemding uitgesproken. De regering van Sint Maarten acht echter de stijging gerechtvaardigd omdat het prijspeil op Sint Maarten hoger zou zijn dan in de andere genoemde landen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende AO over Koninkrijksrelaties?
Ja.
De weigering van de minister van Infrastructuur en Milieu om de bouwvergunning te vernietigen die de gemeente Landerd heeft afgegeven voor de bouw van een grote geitenstal |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u begrip voor de lokale gevoeligheden betreffende het plaatsen van een geitenstal in een gebied waar veel mensen getroffen zijn door Q-koorts, en dat tevens momenteel niet alle geitenhouders hun geiten hebben ingeënt?1
Ik ben mij terdege bewust van de lokale gevoeligheden en heb daar zeker begrip voor. Bij brief van 14 juli 2011 is de Kamer geïnformeerd over een deskundigenadvies over Q-koorts dat de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 24 juni 2011 hebben ontvangen. De deskundigen adviseerden dat het uitbreidingsverbod als maatregel geen toegevoegde waarde meer had onder voorwaarde dat professioneel gehouden melkgeiten en melkschapen en schapen en geiten op bedrijven met een publieksfunctie steeds tijdig (voor het dekken) en volledig gevaccineerd worden. Naar aanleiding van onder meer het deskundigenadvies heeft het Rijk besloten om het uitbreidingsverbod in te trekken.
In Nederland is voor professionele melkgeiten en melkschapenbedrijven en bedrijven met een publieksfunctie een jaarlijkse Q-koortsvaccinatie vóór
1 augustus verplicht. Er wordt door de NVWA strikt toegezien op de jaarlijkse vaccinatie van geiten en schapen. Uit de controle is in de afgelopen jaren steeds gebleken dat een relatief groot aantal geitenhouders pas laat voldoet aan de vaccinatieverplichting, in enkele gevallen zelfs te laat. Overigens zijn in de afgelopen jaren alle geiten binnen enkele dagen na het verlopen van de termijn ook daadwerkelijk gevaccineerd. Uw Kamer is daarover ook geregeld geïnformeerd, onder andere op 21 november 2012.
Gezien uw weigering om de bouwvergunning te vernietigen, bent u van mening dat de beslissing tot een bouwstop en uitbreidingsstop voor geitenstallen indertijd terecht was? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De provincie heeft, gelet op de specifieke Brabantse situatie, besloten de provinciale bouwstop voor geitenhouderijen vooralsnog niet in te trekken. Met mijn beslissing tot afwijzing van het verzoek van GS, doe ik geen uitspraak – in de brief is dat ook expliciet weergegeven – over de wenselijkheid van de uitbreiding van de geitenstal en ook niet over de besluitvorming rond de verlenging van de bouwstop.
Het gaat in de casus over de geitenstal te Landerd niet om de beoordeling van een bouwstop of de verlenging daarvan, maar om de vraag of toepassing van het beleidskader schorsing en vernietiging had moeten leiden tot het doen van een voordracht aan de Kroon tot vernietiging. Ik heb besloten om het verzoek van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant niet ter vernietiging voor te dragen aan de Kroon, omdat de verleende bouwvergunning en het vrijstellingsbesluit niet in strijd zijn met het recht of het algemeen belang.
Bent u van mening dat het handhaven van de bouw- en uitbreidingsstop door de provincie Brabant terecht is? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de bouw- en uitbreidingsstop indertijd niet van toepassing diende te zijn op gevallen waarin de vergunning reeds was vergeven, maar de stalbouw nog niet was afgerond? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De wet biedt geen ruimte om terugwerkende kracht toe te kennen aan voorbereidingsbesluiten of provinciale verordeningen, aangezien uit de wet volgt dat die provinciale besluitvorming niet van toepassing is op reeds aangevraagde vergunningen. In de brief van de provincie aan onder andere de gemeente Landerd, geschreven ter informatie van het voorbereidingsbesluit, geeft de provincie zelf ook expliciet aan dat het voorbereidingsbesluit niet van toepassing is op reeds aangevraagde vergunningen.
Bent u van mening dat ten tijde van een Q-koortsepidemie de volksgezondheidsrisico’s van een nieuw te bouwen geitenhouderij waarvan de vergunning reeds is afgegeven, kleiner zijn dan de volksgezondheidsrisico’s van een nieuw te bouwen geitenhouderij waarvan nog geen vergunning is afgegeven? Kunt u dit toelichten?
Als gedoeld wordt op de bouwvergunning, dan is mijn antwoord dat mij lijkt dat – als er al gevolgen voor de volksgezondheid zijn door de bouw – het al dan niet beslist hebben op de aanvraag, niet van belang is. Als gedoeld wordt op de milieuvergunning (het betreffende bedrijf heeft een revisievergunning gekregen): BenW hebben dan wel de mogelijkheid om in belang van de volksgezondheid voorschriften te verbinden om de gevolgen voor de volksgezondheid te voorkomen dan wel te beperken. Voor de goede orde: GS hebben niet de milieuvergunning voorgedragen voor vernietiging maar de bouwvergunning/het vrijstellingsbesluit.
Bent u van mening dat de uitbreiding van de geitenhouderij in 2010 bij de vergunningverlening plaats had mogen vinden?
Nee, toentertijd was het uitbreidingsverbod van kracht, ingesteld door het Rijk.
Wat is de juridische onderbouwing die u hanteert voor de weigering om de bouwvergunning die de gemeente Landerd heeft afgegeven voor de bouw van een grote geitenstal te vernietigen? Hoe ziet u de rol van uw discretionaire bevoegdheid in deze?
Op grond van artikel 132, vierde lid, van de Grondwet kan de Kroon een besluit van het gemeentebestuur of het provinciebestuur vernietigen wegens strijd met het recht of strijd met het algemeen belang. Vernietiging is een discretionaire bevoegdheid van de Kroon. Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of een besluit voor vernietiging in aanmerking komt, is het Beleidskader schorsing en vernietiging (Kamerstukken II 2009/10, 32 389, nr. 5). Steeds dient aan de hand van alle omstandigheden van het geval een zorgvuldige afweging gemaakt te worden van alle bij het besluit betrokken belangen. In deze zaak is het mij duidelijk geworden dat er niet van strijd met het recht of het algemeen belang is gebleken. En als daarvan niet gebleken is, kan het instrument van vernietiging niet worden toegepast.
Mijn oordeel dat geen sprake was van strijd met het recht (zie antwoord 10 over de strijd met het algemeen belang) is gebaseerd op de volgende overwegingen. Het voorbereidingsbesluit van 11 december 2009 raakte de aanvraag van 11 december 2007 niet, evenmin als de in de Verordening ruimte opgenomen bouwstop (inwerkingtreding met ingang van 1 juni 2010) de bouwvergunning van 27 april 2010. De bouwvergunning moest worden verleend omdat geen van de in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet opgesomde weigeringsgronden aan vergunningverlening in de weg stond (ook niet de strijdigheid met het bestemmingsplan vanwege de tevens te verlenen vrijstelling). Bij het verlenen van de vrijstelling heeft het gemeentebestuur een zekere vrijheid, maar die gaat niet zover dat het die vrijstelling had kunnen weigeren vanwege de (niet op de aanvraag van toepassing zijnde) provinciale voorbereidingsbesluiten, die genomen zijn met het oog op de volksgezondheid, en de daaropvolgende wijzigingen van de Verordening ruimte.
De bouwvergunning is rechtmatig verleend en ook bij de vrijstelling heeft het gemeentebestuur in redelijkheid geen betekenis toegekend aan de voorbereidingsbesluiten van provinciale staten van Noord-Brabant en de daarop volgende wijzigingen van de Verordening ruimte. Dat het gemeentebestuur wellicht ruimte had om ten tijde van besluitvorming – gezien de beide in werking getreden voorbereidingsbesluiten en het van kracht zijn van de Verordening ruimte, fase 1 – alsnog geen vrijstelling te verlenen, levert het niet gebruiken van die door GS gestelde ruimte naar mijn mening nog geen strijd op met het recht op.
In deze zaak is het mij duidelijk geworden dat er niet van strijd met het recht of het algemeen belang is gebleken. En als daarvan niet gebleken is, biedt het beleidskader mij geen (discretionaire) ruimte om alsnog een voordracht tot vernietiging te doen.
Waarom verwijst u als onderbouwing voor uw weigering naar het advies van de Gezondheidsraad, terwijl het kabinet noggeen standpunt heeft ingenomen over dat advies van de Gezondheidsraad?
Waarom bent u van oordeel dat de uitbreiding van de geitenhouderij niet in strijd is met het algemeen belang? Welke rol speel het economische belang en welke rol speelt het volksgezondheidsbelang in deze afweging?
In het verzoek tot voordracht tot vernietiging werd door GS aangedrongen om het advies van de Gezondheidsraad af te wachten. Op 30 november 2012 is het advies van de raad «Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen» gepubliceerd. Het kabinet bereidt een reactie voor op het advies van de raad. In mijn afwijzing heb ik alleen opgemerkt dat het advies, geschreven op verzoek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport teneinde een beoordelingskader te ontwikkelen over risico’s van de intensieve veehouderij voor de gezondheid van omwonenden, mij geen houvast geeft om te kunnen concluderen dat het gemeentebestuur van Landerd met het verlenen van deze bouwvergunning en de vrijstelling heeft gehandeld in strijd met het algemeen belang.
Bent u zich ervan bewust dat Provinciale Staten van Noord-Brabant op 22 maart jongstleden de bouwstop voor geiten- en schapenhouderijen met een jaar hebben verlengd, terwijl er een instrument wordt ontwikkeld om alleen nog stallen te kunnen toestaan die geen gezondheidsrisico’s voor mensen inhouden?
Uit het eerder genoemde beleidskader blijkt dat de Kroon zeer terughoudend moet optreden wanneer er geen strijd is met het recht maar er mogelijk alleen strijd is met het algemeen belang. Er mag niet lichtvaardig ingegrepen worden op de constitutioneel verankerde vrijheid van gemeenten om de belangen te dienen die aan hen zijn toevertrouwd. Zo komt ook in het beleidskader aan de orde, dat de betekenis van het criterium «strijd met het algemeen belang» beperkt is. Van strijd met het algemeen belang in onderhavige zaak zou evident duidelijk moeten worden dat het besluit van het gemeentebestuur in strijd is met het provinciaal belang. Ik zie wel dat met de verlenging van de bouwvergunning de bedoeling van de bouwstop wordt doorkruist. Immers de facto wordt met de vergunningverlening uitbreiding met een extra stal mogelijk gemaakt. Maar dat levert op zichzelf nog geen strijd met het algemeen belang op.
Waarom beloont u het bewust negeren van de toenmalige provinciale bouwstop voor geitenstallen door de gemeente Landerd, terwijl de gemeente wel degelijk meerdere malen door de provincie is gewezen op die bouwstop en op de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen die de volksgezondheid beschermen?
Ja.
Erkent de staatssecretaris dat ook zij de juridische mogelijkheid had om anders te handelen, namelijk om de bouwstop van Brabant niet te overrulen en de bouwvergunning van de geitenhouderij in Landerd wel te vernietigen? Kunt u een juridische onderbouwing geven van de mogelijkheden en onmogelijkheden in zijn algemeenheid en een uitleg waarom u binnen de juridische mogelijkheden gekozen heeft voor deze insteek? Was dit volgens u een puur juridische keus, of was er sprake van een inhoudelijke afweging? Zo ja, welke afweging en welke belangen speelden hier?
Er is geen sprake van een bewust negeren van de toenmalige provinciale bouwstop, duidelijk was dat de afhandeling van de bouwaanvraag niet geraakt werd door de maatregelen van de provincie. Uit het eindrapport van de raadsenquêtecommissie, het onderzoek naar de bestuurlijke en ambtelijke besluitvorming inzake het verlenen van een milieu en bouwvergunning voor een geitenstal in Landerd, blijkt dat de provincie ambtelijk diverse malen heeft gereageerd naar de gemeente naar aanleiding van de aanvraag voor de milieuvergunning.
Onderschrijft u de conclusies van de recent gehouden raadsenquête van Landerd? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is het eerdergenoemde beleidskader, waarin aangegeven staat dat als een besluit in strijd met het recht wordt bevonden, er de mogelijkheid bestaat om dat besluit voor te dragen voor vernietiging door de Kroon. Echter aan de vraag of daartoe had moeten worden overgegaan, wordt niet toegekomen, omdat het gewraakte besluit niet in strijd was met het recht. Met name bij de beoordeling van strijd met het recht is er sprake van een rechtmatigheidstoetsing, anders gezegd, een juridisch toets, vergelijkbaar met wat een bestuursrechter had gedaan als beroep was ingesteld tegen de bouwvergunning. Een bestuursrechter had dan beoordeeld of zich een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening had voorgedaan.
Onderschrijft u de conclusies van de evaluatiecommissie Q-koorts (Van Dijk) volledig? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik voel mij niet geroepen om een oordeel te geven op de conclusies van de raadsenquêtecommissie, de aanbevelingen zien op de interne werkwijze binnen de gemeente.
Bent u zich ervan bewust dat nog steeds niet alle geitenhouders in Brabant hun dieren hebben ingeënt en dat sommige geitenhouders veel te laat hebben gevaccineerd?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar de reactie op «Van verwerping tot verheffing» over de aanpak van Q-koorts die uw Kamer op
26 november 2011 heeft ontvangen.
Wat is uw mening over het gedrag van geitenhouders die hun dieren niet inenten?
Zie mijn antwoord onder 1.
Hoeveel nieuwe Q-koortsgevallen zijn er in het afgelopen jaar gemeld? Hoeveel mensen zullen naar schatting nog voortijdig overlijden aan de gevolgen van Q-koorts? Welke gegevens zijn er over de aanwezigheid van Q-koortsbacteriën in de omgeving? Hoe schat u de besmettingsrisico’s op Q-koortsrisico’s momenteel in?
Er is geen sprake van dat geitenhouders hun dieren niet vaccineren tegen Q-koorts. Wel voldoet een relatief groot aantal geitenhouders pas laat aan de vaccinatieverplichting, in enkele gevallen na de deadline van 1 augustus. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Ik vind dat de betreffende veehouders hiermee niet uitstralen dat zij zich (mede)verantwoordelijk voelen voor de gezondheid van de omwonenden van hun bedrijven. Voor de volksgezondheid is het van het allergrootste belang dat dieren gevaccineerd worden voordat ze gedekt worden. Daartoe wordt niet alleen strikt toezicht gehouden op de vaccinatieverplichting maar ook op het fokverbod voor ongevaccineerde dieren.
Bent u zich ervan bewust dat de sector van de geitenhouderij de dieren in halfopen stallen houdt, waardoor zoönotische bacteriën zich makkelijk kunnen verspreiden?
Het aantal gemelde patiënten met Q-koorts is in 2012 verder gedaald. Het RIVM ontving tot nu toe in 2013 4 meldingen van patiënten met Q-koorts, in 2012 68 meldingen. De Q-koortsepidemie is daarmee voorbij en het besmettingsrisico is terug op het niveau van voor de epidemie. Er zijn geen specifieke gegevens bekend over de aanwezigheid van Q-koortsbacteriën in de omgeving. Wel is bekend dat Q-koortsbacteriën lang kunnen overleven.
Heeft u in uw besluitvorming meegewogen dat de uitbreiding van de geitenhouderij een wisseling van opfokgeiten naar melkgeiten betekent en dat melkgeiten een veel hoger volksgezondheidsrisico vormen dan opfokgeiten? Zo ja, hoe heeft u dit aantoonbaar bij de besluitvorming een rol laten spelen?
De Gezondheidsraad schrijft in zijn advies, dat grotere bedrijven met een zeer open stalinrichting tijdens de Q-koorts uitbraak vermoedelijk een sterkere emissiebron van de Q-koortsbacterie vormden, maar dat kwantitatieve informatie hierover ontbreekt. Risico’s voor de volksgezondheid zijn altijd en overal aanwezig. Zoals de staatssecretaris van EZ (mede namens de minister van VWS) in antwoord op eerdere Kamervragen al heeft gemeld (Aanhangsel 2012–2013, 1116 van 7 februari 2013), is er dankzij de getroffen maatregelen, waarvan de vaccinatie tegen Q-koorts de belangrijkste is, geen verhoogd risico voor de omwonenden op Q-koorts.
Welke mogelijkheden zijn er nog om de komst van de geitenhouderij tegen te houden?
Nee, in mijn afwijzingsbrief heb ik wel gemeld dat de gemeente heeft aangevoerd dat er in feite geen sprake is van een uitbreiding. Mij is niet bekend of in de milieuvergunning voorschriften zijn opgenomen die zien op de wijziging in de veestapel. Alle bedrijven met melkgeiten- en melkschapen in Nederland zijn verplicht hun geiten tijdig en juist te vaccineren en worden gemonitord. De bedrijven die op basis van deze monitoring besmet verklaard zijn, worden vermeld op de website van de NVWA. Uit de gegevens van 4 april blijkt dat er in Noord-Brabant tien besmet verklaarde bedrijven zijn. Geen van de bedrijven staat in de gemeente Landerd.
Bent u bereid uw beslissing terug te draaien of anderszins te verhinderen dat de uitbreiding van de geitenhouderij plaatsvindt?
Het betreffende bedrijf is reeds een geitenhouderij maar heeft een bouwvergunning voor een extra stal. Tegen de bouwvergunning is geen beroep ingesteld en met de afwijzing van het verzoek tot vernietiging is de onherroepelijkheid van de vergunning onderstreept. Ik zie geen juridische mogelijkheden om de ondernemer te weerhouden van zijn bouwvergunning gebruik te maken.
Wilt u deze vragen binnen één week beantwoorden?
Nee. Ten behoeve van (nader) onderzoek heb ik destijds besloten om de bouwvergunning te schorsen en deze schorsing eenmaal te verlengen. Ik zie geen redenen om terug te komen op mijn beslissing om het besluit niet voor te dragen voor vernietigen. Artikel 10:40 van de Algemene wet bestuursrecht verbiedt bovendien om na afloop van de schorsing een besluit te vernietigen.
Het pensioen van prinses Beatrix en belastingen voor de Koninklijke familie |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vorstelijk pensioen voor Prinses Beatrix»?1
Ja.
Is het waar dat prinses Beatrix een bedrag van 7,2 maal de Balkenendenorm zal ontvangen als pensioen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit royale bedrag in relatie tot de afwaardering van de pensioenen van heel veel burgers?
Op 1 januari 2009 trad de Wet van 20 november 2008, houdende technische aanpassing en actualisering van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis, in werking nadat het wetsvoorstel in beide Kamers der Staten-Generaal met algemene stemmen was aangenomen.
Deze wet bevat in artikel I onder a een regeling van de grondwettelijke uitkering voor de afgetreden Koning. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel gaat in op de achtergronden hiervan (Kamerstukken II 2007/8, 31 505, nr. 3, p. 2, 5–6). Tijdens de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel heeft de minister-president toegelicht dat leden van de koninklijke familie belastingplichtig zijn en dat de Grondwet een beperkt aantal leden van het koninklijk huis hiervan ten dele vrijstelt voor enkele afgebakende onderwerpen die de Grondwet aanduidt en mede door de wetgever nader zijn uitgewerkt (Handelingen II 2007/8, 7412–7413). Artikel 3 van de wet staat, evenals de herziene inrichting van hoofdstuk I van de rijksbegroting, in het teken van een verruimde transparantie met betrekking tot de kosten en uitgaven die samenhangen met het koningschap (Kamerstukken II 2007/8, 31 505, nr. 3, p. 7). Leden van de PvdD-fractie in de Eerste Kamer toonden zich hierover verheugd (Kamerstukken I 2008/9, 31 505, B, p. 2). Bij de behandeling van het wetsvoorstel is toegelicht dat een vergelijking met andere Europese monarchiën niet goed mogelijk is (Kamerstukken II 2007/8, 31 505, nr. 7, p. 2–3, Handelingen II 2007/8, 7410).
Is het waar dat leden van de Koninklijke familie op dit moment zijn vrijgesteld van persoonlijke belastingen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het tweede lid van artikel 40 van de grondwet dat stelt dat slechts «de door hen ontvangen uitkeringen ten laste van het Rijk, alsmede de vermogensbestanddelen welke dienstbaar zijn aan de uitoefening van hun functie, vrij zijn persoonlijke belastingen». Zo nee, welke persoonlijke belastingen worden wel betaald door leden van het Koninklijk huis?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een groot deel van het vermogen van leden van het Koninklijk huis niet dienstbaar is aan de uitoefening van hun functie en dus als privévermogen dient te worden aangemerkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk deel van het vermogen ziet u als dienstbaar aan het uitoefenen van de publieke functies en welk deel als privévermogen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er sprake is van een te beperkte budgettaire transparantie rond de uitgaven en privileges aan/van leden van ons koningshuis?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze bent u bereid initiatieven te ontplooien om tot grotere transparantie te komen op dit dossier?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe de belastingheffing voor leden van het koninklijk huis geregeld is in andere Europese monarchieën? Kunt u specifiek zijn en per monarchie aangeven of en hoeveel procent belasting de leden van betreffende koningshuizen betalen over bezit en inkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of er substantiële versoberingen zijn doorgevoerd in de honorering en privileges van leden van Europese koningshuizen in de afgelopen vijf jaar? Zo nee, waarom niet en bent u bereid daar vergelijkend onderzoek naar in te stellen? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording en kunt u een vergelijking maken met de doorgevoerde versoberingen voor leden van het Nederlandse koningshuis?
Zie antwoord vraag 2.
De tijgermug |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Aziatische tijgermug heeft zich in Nederland gevestigd»1 en «Misverstand over tijgermug in Nederland»?2
Ja.
Op basis van welke gegevens maakt Nederland onderscheid tussen «waargenomen» (geel) en «gevestigd» (rood), en hoe is het mogelijk dat het Europese centrum voor infectieziektenbestrijding (EDCD) aanvankelijk op basis van deze gegevens geconcludeerd heeft dat sprake was van vestiging?
Recent heeft ECDC de weergave van de kaarten aangepast, door onderscheid te maken in nieuwe categorieën. In gele gebieden hebben introducties van muggen plaatsgevonden. In rode gebieden zijn muggenpopulaties gevestigd. Bij de aanpassing van de kaarten is ten onrechte een deel van Nederland rood weergegeven. De oorzaak was dat er in Nederland op dezelfde locaties herhaaldelijk nieuwe introducties zijn geweest, wat als vestiging is bestempeld door de automatische categorisering. In Nederland nemen wij echter maatregelen om aangetroffen muggen te bestrijden en zo vestiging van muggen te voorkomen.
Hoe is geborgd dat de ECDC-kaart de juiste situatie weergeeft en hoe is het in dat licht mogelijk dat deze kaart (die op 21 maart jl. openbaar werd gemaakt) pas fouten bleek te bevatten, nadat Nederlandse media op 29 maart het publiek hadden geattendeerd op de vestiging van de tijgermug in Nederland?
De kaarten worden gemaakt op basis van data aangeleverd door onderzoekers uit de EU lidstaten. In Nederland gebeurt dat door het Centrum Monitoring Vectoren (CMV), onderdeel van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). De aangeleverde data worden vervolgens gevalideerd door een door ECDC gefinancierde databeheerder. Vervolgens worden de aangeleverde data door routinematige computerprocessen gecategoriseerd. Validatie van de indeling van de aangeleverde data in categorieën moet in de toekomst voorkomen dat gebieden ten onrechte rood worden weergegeven.
De verkeerde indeling op de kaarten van het ECDC werd reeds eerder geconstateerd door het CMV. Zij hebben contact opgenomen met het ECDC met het verzoek om de kaartjes te rectificeren. Het heeft enkele dagen geduurd voordat de kaartjes waren aangepast, maar inmiddels zijn de gegevens gecorrigeerd.
Op welke locaties (gespecificeerd naar bedrijfsnaam en adres) zijn sinds 2005 tijgermuggen en andere gezondheidsbedreigende exotische muggen (zoals de gele koortsmug ofwel de denguemug en de Amerikaanse rotspoelmug) aangetroffen en gedurende welke perioden? Welke locaties (gespecificeerd naar bedrijfsnaam en adres) worden momenteel onderzocht op de aanwezigheid van tijgermuggen en andere gezondheidsbedreigende muggen en met welke frequentie?
Zoals de directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM in reactie op de berichten in o.a. de Volkskrant heeft aangegeven, is de tijgermug in Nederland wel geïntroduceerd maar niet gevestigd. Er worden maatregelen getroffen om vestiging van exotische muggen te voorkomen.
Sinds 2005 zijn er bij bedrijven die handelen in Lucky Bamboo plantjes tijgermuggen aangetroffen. Naast monitoring van de NVWA is er via een AMvB een verplichting gekomen voor deze bedrijven om de plantjes die zij importeren te behandelen met biociden. De afgelopen jaren is het aantal gevonden tijgermuggen bij Lucky Bamboo bedrijven afgenomen, van 496 in 2006 tot 15 in 2012 en tot nog toe 2 in 2013. Er zijn op dit moment in totaal 6 bedrijven die handelen in Lucky Bamboo, die zich bevinden in Amstelveen, Aalsmeer, ’s Gravenzande, Bleiswijk, en De Kwakel.
Bij bedrijven die handelen in gebruikte banden zijn sinds 2009 op een vijftal locaties in Nederland exotische muggen aangetroffen. Dit betreft bedrijven in Oss, Montfoort, Heijningen, Weert en Oosterhout. Bij bandenbedrijven met verhoogd risico op introductie van tijgermuggen, vindt monitoring plaats en worden eventueel aangetroffen muggen door de NVWA bestreden. Met de bandensector ben ik bovendien in overleg over preventieve maatregelen.
Vanwege monitoring en bovengenoemde genomen maatregelen is er op dit moment geen aanleiding om te denken dat de tijgermug op dit moment in Nederland is gevestigd.
Hoe kan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) met absolute zekerheid verklaren dat er op dit moment nergens in Nederland sprake is van vestiging van de tijgermug, gezien het feit dat u geen restricties stelt aan de import van tijgermuggen, het grote aantal bedrijven dat gebruikte banden importeert dan wel geïmporteerde Lucky bambooplantjes opkweekt en gezien het feit dat die slechts steekproefsgewijs worden bemonsterd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening van muggenexpert Bart Knols dat de tijgermug zich in Nederland zal vestigen indien er geen effectieve maatregelen worden genomen tegen de voortdurende invoer van de muggen via de import van Lucky bambooplantjes en gebruikte banden? Zo ja, welke maatregelen gaat u daartegen nemen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is er een draaiboek gemaakt voor het geval de tijgermug zich in Nederland gevestigd heeft? Zo ja, is dat draaiboek voor eenieder in te zien?
Zoals in bovenstaande antwoorden opgemerkt, worden er maatregelen genomen om vestiging van de tijgermug te voorkomen. De NVWA heeft een intern draaiboek klaarliggen voor als er een tijgermug wordt aangetroffen en er bestrijding plaats moet vinden. Daarnaast is er voor GGD-medewerkers een werkinstructie te vinden op de site van het RIVM.