Het bericht dat verpleegkundigen vrezen voor hun baan |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat verpleegkundigen zich onzeker voelen over hun baan?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom het aantal werkzoekenden onder verpleegkundigen is toegenomen? Zijn er mogelijk nog andere redenen voor deze stijging, naast de eventuele effecten van bezuinigingen?
Het aantal werkzoekenden onder verpleegkundigen is licht gestegen. Het percentage werkzoekenden op het totaal aantal werkzame verpleegkundigen is gestegen met ca 0,3% procentpunt. Fluctuaties van een dergelijke omvang zijn de afgelopen 10 jaar vaker voorgekomen. Mogelijke oorzaken voor een stijging van deze omvang zijn lastig te duiden.
Hoe staat het met het aantal openstaande vacatures voor verpleegkundigen in de zorg? Zijn daar ook ontwikkelingen in gunstige/ongunstige zin in te vermelden?
We hebben geen data voorhanden over het aantal openstaande vacatures voor verpleegkundigen. Het CBS heeft wel data over de vacaturegraad (het aantal vacatures op 1.000 banen) voor alle beroepen in de gezondheids- en welzijnzorg. De vacaturegraad is gedaald van 15 in 2011 naar 13 in 2012.
Spelen er op de arbeidsmarkt voor verpleegkundigen ook matchingsproblemen? Zo ja, wat kun u daaraan doen?
Op dit moment hebben we geen signalen ontvangen over mogelijke matchingsproblemen voor verpleegkundigen op de arbeidsmarkt. We hebben verschillende zorg- en onderwijspartijen gevraagd of zij knelpunten ervaren in de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt in de zorg. Na de zomer gaan we bekijken of deze inventarisatie aanleiding geeft om hier gezamenlijk actie op te ondernemen.
Het bericht ‘EU-miljard voor Egypte verdween in zwart gat’ |
|
Han ten Broeke (VVD), Mark Verheijen (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU-miljard voor Egypte verdween in zwart gat»?1
Ja.
Wat is de reactie van het kabinet op het rapport van de Europese Rekenkamer?
De Rekenkamer concludeert op basis van een steekproef met een financiële omvang van 140 miljoen euro dat, in het algemeen, de Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) niet in staat zijn geweest deze EU-steun zo aan te wenden dat hierdoor het bestuur in Egypte is verbeterd. Dat deze steun niet doeltreffend is besteed is een zorgwekkende vaststelling waarop Nederland HV Ashton en Commissaris Füle (Nabuurschap) heeft aangesproken.
Zoals ook aangegeven in de brief van 20 juni jl. wordt in het rapport van de Europese Rekenkamer een aantal ernstige tekortkomingen geconstateerd. Nederland onderkent de moeilijke omstandigheden in Egypte. Ook in een moeilijke omgeving dient echter de effectiviteit van steun voorop te staan. Het kabinet is het in de kern eens met de aanbevelingen die de Rekenkamer doet om de effectiviteit van steun te vergroten. Het kabinet ziet deze als ondersteuning van zijn beleid, zoals uiteengezet in de kabinetsappreciatie nabuurschapsbeleid2.
Overigens is een aantal van de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer door de Commissie en EDEO al opgepakt na september 2012.
Deelt u de mening dat deze zaak elk draagvlak voor de EU verder ondermijnt?
Ja.
Bent u van plan om dit in Europa aan de kaak te stellen en zo ja, in welk gremium?
Tijdens de afgelopen Raad Buitenlandse Zaken (24 juni jl.) is het rapport van de Europese Rekenkamer besproken. Zie ook het verslag van deze Raad voor een reactie van de EU en overige lidstaten op het rapport3. Nederland heeft ingebracht dat dit kritische rapport nog eens de noodzaak bevestigt van het stellen van duidelijkere voorwaarden aan de besteding van fondsen voor de Arabische regio, en dat naast more for more ook less for less moet worden toegepast.
De uitvoering van de samenwerking met Egypte zal in Raadskader verder worden besproken. In het relevante beheerscomité voor het nabuurschapsinstrument waarin lidstaten zijn vertegenwoordigd, kondigde de Commissie op 20 juni jl. de verdeling van SPRING-middelen voor de Zuidelijke nabuurschapslanden aan voor 2013. Aan Egypte werden, gezien het uitblijven van hervormingen voor 2013, nog geen SPRING-gelden toegekend.
Is het een optie lopende steunoperaties in Egypte op te schorten zolang de besteding van EU-gelden onduidelijk is?
Op dit moment wordt EU-steun aan Egypte aangehouden. Het gaat om de SPRING-middelen die in 2012 aan Egypte beschikbaar werden gesteld (EUR 90 mln.) en een bedrag van EUR 110 mln. uit het nabuurschapsinstrument voor Egypte. Deze middelen zijn aan Egypte toegezegd (de EUR 110 mln. maakt deel uit van het totaalbedrag van EUR 1 mld. voor de periode 2007–2013) met instemming van lidstaten, maar worden in het licht van de omstandigheden in Egypte niet uitbetaald totdat aan een aantal voorwaarden is voldaan. De belangrijkste daarvan is het aangaan van een lening met het IMF. Hiertoe dient de Egyptische regering een ingrijpend pakket aan hervormingen aan te nemen. Het kabinet zal, ook in de nieuw ontstane situatie in Egypte, waarvan nog moet worden afgewacht hoe deze zich verder ontwikkelt, blijven aandringen op het scherp stellen van voorwaarden, aan de hand van heldere indicatoren, voor de verlening van Europese steun.
Wat betreft het verstrekken van EU-begrotingssteun aan Egypte is het kabinet het geheel eens met de Europese Rekenkamer dat de opportuniteit van deze hulpmodaliteit tegen het licht moet worden gehouden. De EU merkt hierover zelf op dat sinds 2011 geen nieuwe begrotingssteun aan Egypte in gang is gezet en dat het herziene en striktere beleid dat de EU voert ten aanzien van EU-begrotingssteun4 zonder meer ook op Egypte van toepassing is. Nederland zal scherp toezien op de wijze waarop de EU uitvoering geeft aan dit beleid. Nederland is voorstander van het besteden van een groter deel van de EU-steun via maatschappelijke organisaties – dit is ook de inzet van het herziene nabuurschapsbeleid van de Unie.
Deelt u de opvatting van de Europese Rekenkamer dat dergelijke hulp meer conform reddingsoperaties binnen de eurozone dient plaats te vinden?
Bovenstaande «opvatting» wordt door de Europese Rekenkamer niet genoemd in haar rapport, maar betreft een uitspraak van Rekenkamerlid Karel Pinxter in het in vraag 1 genoemde Volkskrant artikel. Reddingsoperaties binnen de eurozone zijn van een andere orde en hebben een ander karakter dan Europese steun die in het kader van ontwikkelingssamenwerking aan derde landen wordt verleend. Overigens is de Europese steun aan derde landen ook aan strikte condities gebonden. Naleving van deze condities heeft de doorlopende aandacht van het kabinet – niet alleen in het geval van Egypte. Verbeterde resultaatmeting is in dit opzicht zonder meer van belang, ook met oog op het in vraag 3 genoemde draagvlak voor Europese steun.
Wat betekent dit in de toekomst voor steunoperaties in gebieden buiten de EU? Op welke manier zal het kabinet toezicht houden op het stellen van meetbare doelen, ook in relatie tot de «more for more» en «less for less» benadering?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven bij welk type hulp er geld is zoekgeraakt? Kunt u aangeven of er ook Nederlands ontwikkelingsgeld verkeerd is besteed in Egypte?
Voor details over de audit van de Europese Rekenkamer en het type steun dat is onderzocht wordt verwezen naar Annex II van het rapport. Bij de bilaterale transitiesteun vanuit het Matra-zuid programma vindt geen overdracht van middelen plaats, maar gaat het om overdracht van kennis in de vorm van enerzijds training van ambtenaren en diplomaten en anderzijds kleinschalige samenwerkingsprojecten tussen Nederlandse en Egyptische overheidsinstellingen. Het risico van onjuiste besteding van middelen is daardoor te verwaarlozen.
Het CJIB, Marnix State te Leeuwarden |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het gebouw van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) in de Marnix State in Leeuwarden?1
Ja. Overigens zijn de foto’s die op de website van GeenStijl zijn gepubliceerd en waarnaar wordt verwezen van het interieur van het pand Wester State, in plaats van het pand Marnix State. Het gebouw Wester State betreft een in 2011 nieuw opgeleverd pand.
Deelt u het oordeel dat het kantoor van het CJIB in de Marnix State aan de buitenkant enigszins sober en functioneel oogt en dat het binnen wel anders is?
Een oordeel over de uitstraling van een gebouw in relatie tot het interieur blijft subjectief. Dit laat ik aan ieders beoordeling. Wat voor mij van belang is dat de kosten passen binnen de (rijksbreed) geldende normen. Dit is het geval ten aanzien van het CJIB. Bij de beantwoording van de vragen 4 en 5 licht ik dit nader toe. Overigens merk ik op dat de prijzen die genoemd worden op de website van GeenStijl niet overeenkomen met de daadwerkelijke kosten die het CJIB hiervoor heeft gemaakt. Deze kosten liggen gemiddeld 50% lager dan de genoemde prijzen.
Klopt het dat de inrichting van Marnix State (in gebruik genomen in 2002) onlangs geheel vernieuwd is?
In 2007 is gestart met de nieuwbouw van Wester State met het oog op onder meer ontwikkelingen rondom rijksincassobureau en kilometerbeprijzing. Inmiddels is duidelijk dat deze laatste ontwikkeling zich niet meer voordoet. Wel blijft het CJIB zich doorontwikkelen tot de dienstverlener op het gebied van inning en incasso voor de rijksoverheid. Daarnaast krijgt het CJIB een belangrijke rol in de informatievoorziening in de executieketen. Binnen het CJIB wordt daartoe op dit moment het Administratie- en Informatiecentrum Executie opgericht. Dit betekent dat alle strafrechtelijke beslissingen in Nederland via dit centrum zullen worden gecoördineerd, wat tot een uitbreiding van taken voor het CJIB leidt.
Ten aanzien van de inrichting van Marnix State merk ik op dat deze niet geheel vernieuwd is. Wel heeft een herindeling van het gebouw plaatsgevonden met als doel een efficiëntere werkwijze met minder kantoorruimte per persoon. Bij deze herindeling is overwegend gebruik gemaakt van bestaand kantoormeubilair.
Welke kosten waren hiermee gemoeid?
De kosten voor het meubilair en werkplekken in Wester State bedragen circa € 1,7 mln. Ook hierbij is deels gebruik gemaakt van bestaand meubilair. In 2009 is besloten het gebouw Westerstate specifiek in te richten om efficiënter te werken met minder kantoorruimte per persoon. In het kader van het Uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst en de aanwijzing van Leeuwarden als rijkskantorenstad wordt toegewerkt naar geconcentreerde huisvesting van de kantoorlocaties van het CJIB. Uitgangspunt hierbij is een meer efficiënte benutting van de kantoorruimte bij het CJIB. Op dit moment wordt reeds door meerdere overheidsinstanties, waaronder JustID en de belastingdienst, reeds gebruik gemaakt van de kantoorruimte van het CJIB. De specifieke inrichting van Wester State maakt dat daarmee rijksbreed besparingen kunnen worden gerealiseerd.
Hoe verhouden deze kosten zich tot de noodzakelijke bezuinigingen, ook op het gebied van Veiligheid en Justitie?
Zoals gezegd vind ik het van belang dat de kosten passen binnen de (rijksbreed) geldende normen. Ten aanzien hiervan merk ik op dat de kosten van Wester State getoetst zijn aan de door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgestelde normering voor de berekening van de gemiddelde kostprijs per werkplek. Hieruit blijkt dat de kosten voor Wester State aansluiten bij deze normering en rond het gemiddelde liggen van andere overheidsinstellingen.
Het beleid van de politie in Amersfoort ten aanzien van het aanhouden van Marokkaanse jongens |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Van de straat naar de raad»1, «Politie discrimineert»2 en «Kamervragen over aanhouding jongens Amersfoort» (RTV Utrecht)?3
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat er meerdere signalen zijn over het zonder duidelijke reden aanhouden of staande houden van Marokkaanse jongens door de politie in Amersfoort? Zo ja, waarom vindt u dit zorgelijk en wat gaat u met deze signalen doen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van deze Kamervragen heb ik navraag gedaan bij de burgemeester van Amersfoort. De politie heeft in deze zaak op eigen gezag opgetreden. Vanwege de beroering die is ontstaan, heeft het Openbaar Ministerie de politie opdracht gegeven een proces-verbaal op te maken over dit voorval, om de rechtmatigheid van het optreden te kunnen beoordelen. Uit de informatie van de burgemeester komt het volgende naar voren, waar ik direct het oordeel van het OM aan zal koppelen:
De wijk Kruiskamp is een aandachtsgebied voor politie in het kader van woninginbraken. De twee minderjarige jongens trekken de aandacht van de politie omdat zij bij een temperatuur van ca. 20 graden Celsius winterkleding dragen en een capuchon over hun hoofd hebben getrokken. Dit kan verdacht zijn en daarom rijdt de politieambtenaar naar hen toe. Op dat moment gaan de jongens, op de weg, voor de auto van de politieambtenaar lopen. Dit ervaart de agent als gevaarlijk en hinderlijk en de betrokken agent besluit dan ook om de jongens staande te houden op basis van de Wegenverkeerswet. Om haar werk goed te kunnen uitvoeren, onder andere bij het constateren van verkeersovertredingen, kan de politie dit doen. Aangezien één van de jongens zich niet kan identificeren vindt er een identiteitsfouillering plaats. De jongen wordt vervolgens de kans gegeven om zich ’s avonds op het bureau alsnog te identificeren. Er vindt geen aanhouding plaats en de jongens worden niet bekeurd. Het OM is van mening dat de betrokken agent in casu correct heeft opgetreden.
Is het u bekend of er al eerder sprake was van – al dan niet vermeend -onrechtmatige staande houdingen van Marokkaanse jongens in Amersfoort? Zo ja, was de aard van deze staande houdingen en hoe vaak is hier de afgelopen twee jaar sprake van geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u of het fouilleren van de twee Marokkaanse jongens vorige week donderdag op het Zeevaarderspad te Amersfoort rechtmatig was? Zo ja, was het rechtmatig en waarom? Zo nee, welke autoriteit bepaalt of er sprake was van een rechtmatige aanhouding en kunt u daar navraag doen?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het voor de hand liggen dat twee jongens die op de weg lopen enkel om die reden staande worden gehouden dan wel gefouilleerd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Kunt u tevens aangeven op grond van welk wetsartikel de agent in kwestie van mening was er voldoende aanleiding was om tot staande houding over te gaan en de betrokken jongen te fouilleren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat in de hiervoor aangehaalde situatie de agent het met een waarschuwing op de (niet al te brede) stoep te gaan lopen af had kunnen doen in plaats van de bijzondere bevoegdheden die de politie heeft te gebruiken, zoals het staande houden en fouilleren? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het te pas en te onpas inzetten van de bijzondere bevoegdheden die de politie heeft kan tornen aan de legitimiteit van de politie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend of er in Nederland korpsen zijn die «ethnic profiling» toepassen binnen actieve surveillance beleid? Zo ja, welke korpsen zijn dit en wat is uw mening hierover?
Van de politie wordt verwacht dat zij proactief optreedt. Een proactieve politieorganisatie wacht niet op meldingen van burgers, maar probeert criminaliteit vroegtijdig te voorkomen en te ontmoedigen. De politie heeft daarbinnen verschillende prioriteiten en bij haar handelen baseert zij zich op professionele kennis en ervaring. Het is hier bij uiteraard van belang dat de politie zich focust op de juiste factoren.
De politie zet dan ook in op handelen naar aanleiding van objectieve selectiecriteria. De politie traint daarom haar medewerkers om uit te gaan van objectieve selectiecriteria, hen bewust te maken van hun handelen en eventuele vooroordelen te herkennen en weg te nemen. Binnen deze inzet is de focus op afwijkend gedrag een belangrijke factor. Hierdoor wordt de aanpak effectiever en de pakkans verder vergroot.
Deelt u de mening van het in de berichten genoemde Amersfoortse raadslid dat de politie de twee Marokkaanse jongens gediscrimineerd heeft? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over de volgende tekst van het genoemde raadslid in het AD/Amersfoortse Courant van 6 juni 2013: «Je wilt niet weten hoe vaak ik hier in Amersfoort zonder enige redelijke verdenking ben en nog steeds word staande gehouden. [...] Daarom snap ik zo goed de woede van de Marokkaanse jongens die me nu bij nacht en ontij bellen als ze weer eens onterecht zijn aangehouden. Ik zal de laatste zijn om het grote aandeel van Marokkanen in de criminaliteit te ontkennen, maar de willekeur waarmee de politie jegens ons te werk gaat, kan niet door de beugel. Ons uiterlijk zit ons nog steeds in de weg?»
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de politie zich beter kan richten op het oppakken van de vele duizenden al veroordeelde maar nog op vrije voeten rondlopende criminelen in plaats van om onduidelijke redenen jongens aan te houden dan wel staande te houden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het vermogen bij de politie welwillende jongens te onderscheiden van kwaadwillende van groot belang is, onder andere vanwege het feit dat dit sterk bijdraagt aan het verhogen van de pakkans daar welwillende jongens eerder bereid zijn de politie te helpen met meldingen en andere informatie? Zo ja, wat gaat u doen om het vermogen bij de politie te verbeteren om in te schatten welke jongens potentiële verdachten zijn en welke juist niet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het gebruik van Chemische wapens in Syrië |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de verklaring van het Witte Huis waarin President Obama vaststelt dat de Syrische president Assad verschillende malen het zenuwgas Sarin zou hebben gebruikt?1 Hoe beoordeelt u deze verklaring? Zijn, voor zover u bekend, nieuwe gegevens naar boven gekomen die dit gewijzigde oordeel van het Witte Huis rechtvaardigen?
Deze verklaring is het kabinet bekend. Naar blijkt uit de verklaring is de Amerikaanse regering op basis van eigen onderzoek tot het oordeel gekomen dat het regime-Assad meerdere keren op kleine schaal chemische wapens heeft ingezet. Het Nederlandse kabinet maakt zich ernstig zorgen, nu de aanwijzingen voor het gebruik van chemische wapens zich opstapelen.
Hoe verhouden de gegevens en bewijzen op basis waarvan de Amerikaanse regering deze verklaring meent te kunnen doen, zich tot de eerdere verklaringen van de Britse regering2 en Franse regering?3
De gegevens die ten grondslag liggen aan genoemde verklaringen zijn het kabinet niet bekend en hierdoor kan het kabinet daarover dus geen uitspraken doen.
Bent u ooit in Europees verband op de hoogte gebracht van deze gegevens en kunt u zeggen hoe u die gegevens beoordeelt?
Neen.
Beschouwt u het inzetten van dergelijke chemische wapens (door welke partij dan ook), net als het Witte Huis, ook als «rode lijn» vanwege de verregaande gevolgen voor inzet daarvan voor de burgerbevolking? Maakt het daarbij uit of deze mogelijk van regeringskant zijn ingezet, dan wel door de rebellen, of de mate waarin deze wapens zijn ingezet?
Het gebruik van chemische wapens door wie dan ook is verboden volgens internationaal (gewoonte-)recht. Dat geldt derhalve ook voor Syrië, dat geen partij is bij het Verdrag tegen Chemische Wapens. Syrië is wel partij bij het Geneefs Protocol van 1925, dat het gebruik van strijdgassen verbiedt.
Is er nog sprake van inzet en onderzoek door de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) te Den Haag, al dan niet in samenwerking met TNO, zoals in april 2013 aangeboden aan Secretaris-Generaal van de VN Ban-Ki Moon bij de conferentie in Den Haag?
De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties heeft op 21 maart 2013 besloten een onderzoek naar vermeend gebruik van chemische wapens in te stellen. Experts van de OPCW maken deel uit van het VN-onderzoeksteam. Dit onderzoek zou alle serieuze aantijgingen van het gebruik van chemische wapens dienen te omvatten. Ook Nederland heeft daar per brief aan de SGVN op aangedrongen. De Syrische regering wil het VN-onderzoeksteam echter alleen toegang geven tot de locatie (Khan al-Asal) waar volgens Syrië chemische wapens zijn gebruikt door rebellen. Het kabinet betreurt ten zeerste dat Syrië geen vrije toegang wil verlenen aan het VN-onderzoeksteam.
De inzet van chemicaliën tegen betogers in Turkije |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gouverneur Istanbul: chemicaliën ingezet tegen betogers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het politieoptreden tegen demonstranten in Istanbul buitenproportioneel is en dat de inzet van chemicaliën door de politie onacceptabel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de zorgen van de Nederlandse regering hierover uit te spreken tegenover de vertegenwoordiger van de Turkse regering?
Ik betreur het buitensporige geweld dat is gebruikt tegen demonstranten, zoals bij de ontruiming van het Taksimplein en het Gezi park in het weekend van 15 en 16 juni. Ik heb deze zorgen gedeeld met mijn Turkse collega, Minister Davutoğlu. Minister Davutoğlu heeft toegezegd een onderzoek in te stellen naar de gebeurtenissen.
Vindt u dat de recente gebeurtenissen in Turkije gevolgen moeten hebben voor de betrekkingen tussen Nederland en Turkije? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Het onderhouden van goede betrekkingen schept ruimte om wederzijds zorgen te uiten over zaken waar Nederland en Turkije andere inzichten hebben.
Aanpassing van stemrechten binnen de ECB-Raadsvergaderingen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het persbericht van DNB «Verdere vergroting eurogebied verandert stemrechten binnen de ECB-Raadsvergaderingen»?1
Ja, het bericht waar u naar verwijst is mij bekend.
Hoe staat u tegenover mogelijke aanpassingen van de stemrechten? Klopt het dat, als naast Letland nog een ander land de euro invoert, een roulatiesysteem in werking treedt waarbij de stemrechtverdelingen per maand zullen verschillen?
Dat klopt. Met verdere uitbreiding van de eurozone moet de raad van bestuur van de ECB in staat blijven tijdig en efficiënt besluiten te nemen. Dit vereist op enig moment een aanpassing van stemsysteem. De statuten van het Europese Stelsel van Centrale Banken (ESCB)2 bepalen dat na toetreding van het negentiende land tot de eurozone een roulatiesysteem in werking treedt, waarbij de stemrechten worden aangepast. De zes directieleden van de ECB behouden allen hun stemrecht. De presidenten van de nationale centrale banken (NCB’s) krijgen in totaal vijftien stemmen, waardoor bij iedere vergadering een aantal presidenten geen stemrecht heeft.
De presidenten zullen in twee groepen worden ingedeeld op basis van het bruto binnenlands product (bbp) tegen marktprijzen (weging 5/6) en de balans van de monetaire financiële instellingen (weging 1/6) van het land. De eerste groep zal bestaan uit Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië en Nederland. In deze groep wordt elke maand geroteerd en telkens zal één land geen stemrecht hebben en de andere vier landen wel. Voor de overige veertien landen geldt dat steeds elf landen stemrecht hebben. Maandelijks vindt een rotatie van één stem plaats. Dit betekent dat een land in deze groep drie maanden achter elkaar geen stemrecht heeft. De roulatie gebeurt op alfabetische volgorde. Welke landen het eerst geen stemrecht hebben, wordt willekeurig bepaald. Alle presidenten zullen tijdens de vergaderingen aanwezig zijn en behouden het recht om te spreken, ook degenen die op dat moment geen stemrecht hebben.
Bent u het er mee eens dat het voor een consistent en verstandig monetair beleid essentieel is om een evenwichtige, transparante en duurzame verdeling van stemrechten te borgen? In hoeverre brengt de invoering van een roulatiesysteem dit in gevaar?
Ik ben het er mee eens dat het voor consistent en verstandig monetair beleid essentieel is om een evenwichtige, transparante en duurzame verdeling van stemrechten te borgen. Daar zal dit roulatiesysteem in voorzien. De tenuitvoerlegging van het roulatiesysteem respecteert de beginselen van gelijke behandeling van de presidenten, het transparantiebeginsel en het eenvoudigheidsbeginsel.
Is het aannemelijk dat de afwezigheid van stemrecht van enkele landen invloed heeft op de koers van het beleid van de ECB? Kan het voorkomen dat meerdere landen met soortgelijke opvattingen tegelijkertijd hun stemrecht verliezen in een vergadering? Kan een overzicht worden gegeven van de potentiële schuivende stemverhoudingen tussen de lidstaten?
De ECB blijft onafhankelijk beleid voeren ten behoeve van de prijsstabiliteit in de eurozone en de presidenten van de nationale centrale banken hebben qualitate qua zitting in de raad van bestuur dat wil zeggen dat ze handelen vanuit het belang van de eurozone als geheel. De presidenten worden in groepen ondergebracht zoals beschreven bij vraag 2. De roulatie van de stemrechten vindt plaats volgens een lijst van de nationale centrale banken in alfabetische volgorde van de namen van de lidstaten in de nationale talen. De roulatie van de stemrechten binnen elke groep gebeurt in deze volgorde en start op een willekeurige plaats in de lijst. Deze willekeurige start is nog niet toegewezen, een overzicht van de roulatie kan zodoende nog niet worden opgesteld.
Wat zou de invoering van het roulatiesysteem betekenen voor Nederland? Klopt het dat Nederland voor de voorzienbare toekomst in de zogeheten eerste groep zit, waardoor minder vaak gewisseld hoeft te worden? Op welke termijn zou dit, gelet op de groeiverschillen tussen Polen en Nederland, kunnen veranderen? Wat is uw oordeel hierover?
Nederland zal na toetreding van het negentiende land, zoals ook is aangegeven in het persbericht van DNB, voor de voorzienbare toekomst tot de eerste groep behoren. Dit betekent dat Nederland één keer in de vijf maanden geen stemrecht heeft. Dit kan wijzigen door toetreding van het VK of doordat een ander (toekomstig) euroland op basis van het bbp tegen marktprijzen (weging 5/6) en de omvang van de monetaire financiële instellingen (weging 1/6) boven Nederland uitkomt. Op dit moment liggen Polen en Zweden het meest dichtbij Nederland qua omvang van het bbp. Beide landen zullen naar verwachting niet op korte termijn de euro invoeren en beide landen zullen op de korte termijn de omvang van het Nederlandse aandeel in het geaggregeerde bbp niet overstijgen. Gezien de onzekerheid waarmee groeivoorspellingen in het algemeen zijn omgeven zal ik geen uitspraken doen over veranderingen op de langere termijn.
Het is bovendien nog goed om op te merken dat als het 22ste land toetreedt tot de eurozone, de presidenten in drie groepen worden ingedeeld. De eerste groep blijft uit vijf presidenten met vier stemrechten bestaan. De tweede groep bestaat uit de helft van het totale aantal presidenten (met afronding naar boven), en krijgt acht stemrechten toegewezen. De derde groep bestaat uit de overige presidenten en krijgt drie stemrechten toegewezen.
Verdere vergroting eurogebied verandert stemrechten binnen de ECB-Raadsvergaderingen
Datum: 18 juni 2013
Thema: Europa
Met de aanstaande toetreding van Letland tot het eurogebied nadert ook het moment dat de stemrechten van de presidenten van de nationale centrale banken binnen de raad van bestuur van de ECB moeten worden aangepast. Dankzij de grootte van de Nederlandse economie en financiële sector weet de president van DNB zich voorlopig verzekerd van een plaats binnen de groep die het minste stemrecht zal hoeven in te leveren.
Naar verwachting voert Letland op 1 januari 2014 als achttiende land de euro in. De president van de Letse centrale bank wordt op dat moment ook lid van de raad van bestuur van de Europese Centrale Bank (ECB). Daarin zitten naast de presidenten van de andere nationale centrale banken van het eurogebied (waaronder DNB-president Klaas Knot), ook de 6 leden van de directie van de ECB. De raad wordt voorgezeten door president Mario Draghi.
De leden van de raad van bestuur hebben op dit moment allemaal één stem. Dat blijft zo als Letland de euro invoert. Als echter in de toekomst nog een land de euro invoert, bepalen de statuten van het Europese Stelsel van Centrale Banken (ESCB) dat een roulatiesysteem in werking treedt, waarbij de stemrechten worden aangepast: de 6 directieleden van de ECB behouden hun stemrecht, maar de presidenten van de nationale centrale banken krijgen slechts 15 stemmen, ongeacht hun aantal. Bij iedere vergadering heeft een aantal presidenten dus geen stemrecht meer. Wie dit zijn, verandert eens per maand. Overigens zullen alle presidenten tijdens de vergadering aanwezig zijn en behouden ze het recht om te spreken, ook degenen die geen stemrecht hebben. Op die manier is het ook voor die groep mogelijk met goede argumenten invloed uit te oefenen.
Zolang er minder dan 22 eurolanden zijn, worden de centralebankpresidenten daarvan verdeeld in twee groepen. In de eerste groep zitten 5 presidenten, die 4 stemmen verdelen. Elke maand is er één die geen stemrecht heeft. De overige presidenten zitten in de tweede groep; zij hebben 11 stemmen te verdelen. Bij wijze van voorbeeld: met 19 eurolanden (Letland plus nog een land) zitten er 14 presidenten in de tweede groep, waarvan er steeds 3 geen stemrecht hebben.
Of een centralebankpresident uit een euroland in de eerste of tweede groep zit, hangt af van het aandeel van het desbetreffende land in het geaggregeerde bruto binnenlands product (bbp) van het eurogebied (dit telt voor 5/6 mee) en van de omvang van de financiële sector van dat land in verhouding tot die van het eurogebied (met een gewicht van 1/6).
Het Nederlandse bbp is in omvang het zesde van de Europese Unie, na Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Italië en Spanje (Grafiek 1). Het VK heeft echter niet de euro ingevoerd, waardoor Nederland op basis van het bbp het vijfde euroland is. Nederland heeft voorts een relatief grote financiële sector, zodat het ook op basis van genoemde weging van bbp en omvang financiële sector op de vijfde plaats komt, op aanzienlijke afstand van de «concurrenten» (Grafiek 2). Daarmee maakt de president van DNB deel uit van de eerste groep.
De president van de DNB zit dus voorlopig stevig in de eerste groep van presidenten die het vaakst stemrecht hebben. Dat kan alleen veranderen als het VK de euro invoert, wat vooralsnog niet aannemelijk lijkt, of als het gewicht van een ander land in de toekomst groter wordt dan het Nederlandse. Daar lijkt op korte termijn evenmin sprake van te zijn. Zo moet bijvoorbeeld Polen wel een heel spectaculaire economische groei doormaken wil het Nederland over 10 à 15 jaar «voorbijstreven» en aanspraak maken op een plaats in de eerste groep. Ook als er 22 of meer eurolanden zijn verandert er voor de president van DNB niets: er worden dan drie groepen gevormd, maar de samenstelling en stemrechten van de eerste groep blijven onveranderd.
Het bericht dat NOVO onder verscherpt toezicht staat |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het overlijden van een bewoner in zorginstelling NOVO? Bent u ook van mening dat het overlijden na de fixatie uitgebreid onderzocht dient te worden?1 2
Dit is een uitermate betreurenswaardige gebeurtenis die diepe indruk op mij maakt. Met u ben ik van mening dat dergelijke gebeurtenissen heel goed moeten worden onderzocht.
Wat zegt deze stelling van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) u: «Het personeel bedoelt het goed, maar is te veel bezig met het beperken van de vrijheden van de bewoners en te weinig met hun ontwikkeling.»? Wat betekent dit voor de rest van de locaties van NOVO?
Deze conclusie van de IGZ is gebaseerd op de bevindingen van het inspectiebezoek aan de NOVO-locatie in Onnen op 1 en 2 november 2012 en vervolgens op 12 maart 2013. Uit de bevindingen van de IGZ komt naar voren dat het personeel ten tijde van het bezoek werkte volgens een bepaalde methodiek die sterk beheersmatig van karakter is. De methode was enkele maanden eerder afgeschaft volgens het management. Het personeel was hier door het management nog niet over geïnformeerd. Zij gebruikten de methode daarom nog steeds. Bovendien was er nog geen vervangende methode beschikbaar. De communicatie tussen management en medewerkers en de sturing door het management waren naar het oordeel van de IGZ onvoldoende.
Deze methodiek werd alleen op de twee behandellocaties van NOVO gebruikt. Inmiddels is een van deze twee locaties, te weten de locatie in Onnen, gesloten. NOVO voert naar aanleiding van het inspectierapport op de andere behandellocatie veranderingen door op de werkprocessen. Deze locatie is op 18 juni 2013 onaangekondigd bezocht. De rapportage van dat bezoek is op de site van IGZ gepubliceerd.
Erkent u dat de zorginstelling een zeer groot risico heeft genomen door de inzet van niet deskundig personeel, zowel voor de bewoners als voor hun eigen veiligheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties gaan daaruit volgen?
Het is de verantwoordelijkheid van de zorginstelling om voldoende deskundig personeel in te zetten. Uit de bevindingen van de IGZ blijkt dat het personeel voor een gedeelte van de zorg, namelijk het behandelaspect, niet voldoende deskundig was.
NOVO slaagde er onvoldoende in om verbeteringen te bewerkstelligen. NOVO achtte zich ook niet in staat om in de gestelde tijd de noodzakelijke verbeteringen te realiseren. Als gevolg van het inspectierapport heeft de raad van bestuur besloten om de locatie in Onnen te sluiten. Of er structurele tekortkomingen zijn in de zorgverlening van NOVO bij de andere locaties onderzoekt de IGZ de komende periode.
Bij een eventuele start van een nieuwe behandellocatie dient NOVO eerst de inspectie te informeren, opdat de IGZ een toets kan uitvoeren op de kwaliteit en daarmee de veiligheid van deze locatie.
Zijn de bewoners van NOVO op dit moment veilig? Kunt u garanderen dat mensen goede zorg krijgen die gericht is op het voorkomen van fixatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
In overleg met de cliënten en hun vertegenwoordigers zijn inmiddels alle cliënten van het betreffende behandelcentrum in Onnen verhuisd. De IGZ heeft dit met een onaangekondigd bezoek gecontroleerd. Een aantal cliënten is verhuisd naar een andere locatie van NOVO, anderen naar een andere zorginstelling. Deze verhuizingen zijn zorgvuldig voorbereid. Zo hebben het «oude» team en het «nieuwe» team de zorg- en behandelbehoefte van elke cliënt goed afgestemd. Ook geldt voor alle cliënten dat de behandelverantwoordelijke betrokken blijft totdat de cliënt gestabiliseerd is in de nieuwe woonomgeving.
In de behandellocatie in Onnen was men onvoldoende gericht op het voorkomen van fixatie. Het inspectieonderzoek naar de calamiteit en de rapportage daarover heeft een bewustwordingsproces op gang gebracht. In de betreffende situatie had immers helemaal geen fixatie of afzondering mogen worden toegepast omdat er in dit geval sprake was van dwangbehandeling bij een vrijwillig opgenomen cliënt. De IGZ zal in haar vervolgbezoeken aan NOVO volgen of verbeterslagen worden gemaakt, de organisatie een goede visie ontwikkelt en beleid maakt op het voorkomen van vrijheidsbeperking. Daarnaast ziet zij erop toe dat medewerkers vrijheidsbeperking, waaronder fixatie, alleen als uiterst middel inzetten en pas als aan alle randvoorwaarden, waaronder het zoeken naar alternatieven en multidisciplinair overleg, is voldaan.
Heeft NOVO het overlijden van de bewoner gemeld bij de IGZ? Wat is er toen gebeurd? Kunt u een overzicht geven?
De IGZ kan diverse methoden inzetten om een melding te (laten) onderzoeken. Uitgangspunt is dat de zorginstelling zelf primair verantwoordelijk is en daarom zelf een calamiteit moet onderzoeken. Op basis van de kwaliteit van dit onderzoek of de uitkomsten daarvan kan de IGZ beslissen alsnog een onderzoek in te stellen.
NOVO heeft het overlijden, dat plaatsvond op 13 maart 2012, op 15 maart 2012 aan de inspectie gemeld. Op 19 maart 2012 heeft het OM het overlijden bij de inspectie gemeld. Op 11 april 2012 deed de familie van cliënte dit. Conform bovengenoemd uitgangspunt heeft de IGZ NOVO verzocht allereerst intern onderzoek te doen. Dit onderzoek bleek naar het oordeel van de IGZ echter onvoldoende, zodat NOVO op 6 juni 2012 is gevraagd een externe partij in te zetten voor het onderzoek. Eind augustus 2012 ontving de IGZ het eindrapport van deze partij en de reactie hierop van de raad van bestuur van NOVO begin september 2012. Omdat ook het externe onderzoeksrapport onvoldoende antwoord gaf op de vraag wat er gebeurd was voorafgaand en tijdens de calamiteit, heeft de IGZ vervolgens een eigen onderzoek ingesteld. Daartoe is op 1 en 2 november 2012 de locatie bezocht. Naar aanleiding van het bezoek zijn er verbetereisen gesteld en hebben vervolggesprekken met medewerkers plaatsgevonden. Omdat er geconstateerd werd dat er sprake was van structurele tekortkomingen, vond overdracht naar het risicogestuurde toezicht plaats. In dat kader is de locatie op 12 maart 2013 bezocht. Naar aanleiding van de conceptrapportage die de IGZ naar aanleiding van het inspectiebezoek opstelde besloot de raad van bestuur in april 2013 tot sluiting van de locatie. Op 18 juni 2013 heeft de IGZ bij een onaangekondigd bezoek geconstateerd dat de locatie inderdaad gesloten is.
Deelt u de mening dat het sluiten van een locatie, na het kritische rapport van de IGZ, de suggestie wekt dat hier meer aan de hand is dan een incident? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de onderzoeken naar het overlijden bleken structurele tekortkomingen in de zorg bij de behandellocatie te Onnen. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3.
Op welke wijze hield de IGZ toezicht bij NOVO? Is er sprake geweest van meer aandacht in het kader van het risicogestuurd toezicht of is dit overlijden aanleiding geweest voor verscherpt toezicht?
Op basis van de melding bij de IGZ heeft de IGZ onderzoek gedaan in het kader van het calamiteitentoezicht. Daaruit bleek dat er bij NOVO structurele tekortkomingen waren. Derhalve is de IGZ overgegaan op de inzet van risicogestuurd toezicht. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5. Het rapport op basis van risicogestuurd toezicht is op de site van de IGZ gepubliceerd. Uit het risicogestuurd toezicht bleek dat er structurele tekortkomingen waren. Dit geldt de locatie Onnen. Of dit voor de andere locaties ook geldt, onderzoekt de IGZ op dit moment.
Aangezien de locatie in Onnen inmiddels is gesloten is deze locatie niet onder verscherpt toezicht gesteld.
Vanuit het risicogestuurde toezicht wordt NOVO de komende periode gevolgd. Als blijkt dat er breder in de organisatie sprake is van structurele tekortkomingen zal de IGZ de benodigde maatregelen nemen om verbetering te bewerkstelligen. Zie ook mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Klopt de suggestie dat de IGZ in beweging kwam omdat er een radiouitzending over het overlijden van de bewoner aanstaande was? Zo nee, waarom is er dan pas 14 maanden na het overlijden tot actie overgegaan? Zo ja, erkent u dat dit niet meer mag voorkomen?
Deze suggestie klopt niet. Direct na de melding is IGZ tot actie overgegaan. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Hoeveel tijd heeft er gezeten tussen het overlijden van de bewoner en het bezoek van de IGZ? Vindt u dit een acceptabele termijn?
Het overlijden vond plaats op 13 maart 2012. Na de melding op 15 maart 2012 is gestart met onderzoek. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Is er een lijkschouw gedaan na het overlijden van de bewoner? Wat is er met de uitkomsten gedaan?
Als onderdeel van het strafrechtelijk onderzoek naar het overlijden, dat op 14 maart 2012 is gestart, is sporenonderzoek gedaan en is in opdracht van de officier van justitie door het Nederlands Forensisch Instituut een sectie verricht. Ook zijn alle betrokken personeelsleden in het kader van het strafrechtelijk onderzoek gehoord. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft de uitkomsten van het sporenonderzoek, de sectie en de verhoren betrokken bij de strafrechtelijke beoordeling en afdoening van deze zaak.
De IGZ heeft tijdens haar onderzoek met de betrokken zorgmedewerkers gesproken. De resultaten van die gesprekken zijn verwerkt in het inspectierapport.
Is er sporenonderzoek gedaan? Wat is er met de uitkomsten daarvan gedaan?
Zie antwoord vraag 10.
Zijn betrokken personeelsleden gehoord? Wat is met de uitkomsten daarvan gedaan?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom is het onderzoek door de rijksrecherche na een aantal uren gestaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De medewerkers van NOVO hebben op de bewuste avond assistentie gevraagd van de politie. In verband met mogelijke betrokkenheid van politiefunctionarissen bij het overlijden van de bewoonster is de Rijksrecherche bij deze kwestie betrokken. Zodra duidelijk was dat van betrokkenheid van de politiefunctionarissen bij het overlijden van de bewoonster geen sprake was, is het onderzoek door de Rijksrecherche beëindigd.
Erkent u dat het voor de nabestaanden zeer bitter is dat de strafzaak naar de personeelsleden is geseponeerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan mij indenken dat het voor de nabestaanden bitter is dat de betrokken medewerkers niet worden vervolgd wegens het overlijden van iemand die hen dierbaar was. Het OM heeft dit besluit echter zorgvuldig genomen en het is door de rechter getoetst. Het OM heeft vervolging overwogen voor dood door schuld (artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht). Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kwam het OM tot de conclusie dat de betrokken personeelsleden een gerechtvaardigd beroep op noodweer konden doen en dat hen geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Om die reden heeft het OM op 26 april 2012 de zaak geseponeerd. De officier van justitie heeft deze afweging toegelicht in een gesprek met de nabestaanden. Over deze sepotbeslissing is een klachtprocedure op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering gevoerd. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn beschikking van 18 juni 2013 de klacht van de nabestaanden afgewezen. Ook het hof is van oordeel dat in deze de betrokken personeelsleden geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Waarom is deze zaak door het Openbaar Ministerie geseponeerd? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Is het rapport van de IGZ aanleiding om het strafrechtelijk onderzoek te heropenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat dit ook gebeuren? Wilt u de Kamer daarover informeren?
De rapportage van de IGZ behelst de resultaten van een inspectiebezoek, waarbij is gekeken naar de aanwezigheid van risico’s op vijf specifieke domeinen. De bevindingen van de IGZ geven geen andere of nieuwe informatie die voor de strafrechtelijke beoordeling van het optreden van de gewezen verdachten relevant is en vormt dan ook geen aanleiding om het strafrechtelijk onderzoek te heropenen.
Hoe vaak komt het voor dat kwetsbare mensen in zorginstellingen niet deskundig gefixeerd worden en daardoor letsel oplopen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De IGZ ontvangt jaarlijks ongeveer vijf tot tien meldingen waarbij er sprake is van niet deskundig fixeren. Hierbij zijn incidenten en calamiteiten bij fixeren breed opgevat, zoals bewoners die bijvoorbeeld een fractuur oplopen door het vergeten van het plaatsen van een tafelblad, die vallen omdat bedhekken niet omhoog zijn gezet of die over een bedhek heen zijn geklommen en vallen. Van 2010 tot 1 juli 2013 heeft de IGZ drie calamiteiten, waaronder de calamiteit in NOVO, met het toepassen van fixatie ontvangen.
De door mijn voorganger ingestelde «Denktank complexe zorg» heeft de problematiek rond het omgaan met vrijheidsbeperkingen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking uitgebreid onderzocht en in beeld gebracht. Vorig jaar juni heeft de denktank rapport uitgebracht. In dit rapport (Wegen naar vrijheid) staat een aantal praktische -integraal samenhangende- aanbevelingen waarmee de problematiek kan worden aangepakt. Het is nu zaak deze aanbevelingen uit te voeren. Het «actieprogramma zorg en dwang» kan hierbij behulpzaam zijn. Tegen deze achtergrond zie ik geen aanleiding aanvullend onderzoek te doen.
Het bericht dat bij 44% van de Europeanen glyfosaat in de urine zit |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Duitse onderzoek naar glyfosaat in urine?1 Zo ja, wat is hierover uw mening? Zo nee, wilt u zich hiervan in kennis stellen?
Ja. Er is glyfosaat gevonden in 5 van de 8 onderzochte Nederlandse urinemonsters, die deel uitmaakten van dit onderzoek. De bron van deze glyfosaatsporen kan uit het Duitse onderzoeksrapport niet worden afgeleid. Het is wettelijk toegestaan dat residuen van glyfosaat op levensmiddelen voorkomen, mits dit geen effect heeft op de gezondheid van de consument. De aanwezigheid van glyfosaat in de urine van Nederlanders kan dan het gevolg zijn van blootstelling via de voeding. Verder kunnen mensen ook blootgesteld worden aan glyfosaat door onkruidbestrijding buiten de landbouw. De aanwezigheid van glyfosaat in de urine wordt vervolgens bepaald door het gedrag van glyfosaat in het menselijk lichaam (zie ook antwoord op vraag 3). Het RIVM constateert dat het rapport te summier is om de resultaten goed te kunnen duiden.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) geen testen uitvoert op gewassen om te controleren of er glyfosaat in het gewas zit? Zo ja, waarom is dat zo? Zo nee, wat zijn de resultaten van dat onderzoek?
Nee, de afgelopen jaren heeft de NVWA bijna 100 monsters laten onderzoeken op glyfosaat. De NVWA controleert steekproefsgewijs, conform aanbevelingen van de EU, voornamelijk granen op glyfosaat. Die analyses zijn het meest relevant omdat de stof het meest in de graanteelt wordt toegepast. In de groenten- en fruitteelt wordt de stof minder toegepast. Bij deze analyses is in 11 gevallen een residu van glyfosaat in tarwe gevonden. In al deze positieve monsters was het gevonden niveau minder dan 10% van het wettelijk maximaal toegelaten residugehalte (maximumresidugehalte: MRL).
Hoe schat u het risico in van glyfosaat in de urine? Als u dat niet als gezondheidsrisico ziet, op welke wetenschappelijke onderzoeken beroept u zich dan? Kunt u daarvan de bronnen geven? Als u het wel als gezondheidsrisico's ziet, welke stappen gaat u dan ondernemen om dit probleem aan te pakken?
Er werden glyfosaatgehalten gevonden tot enkele microgrammen per liter urine. Het RIVM geeft aan dat de aanwezigheid van sporen van gewasbeschermingsmiddelen in het lichaam op zich niet veel zegt over de schadelijkheid. Bepalend voor de schadelijkheid zijn de niveaus waarin de stoffen aanwezig zijn, en eventueel ook hoe vaak en hoe lang men is blootgesteld aan die stoffen. Voor langdurige blootstelling aan glyfosaat is op basis van wetenschappelijke studies een gezondheidskundige grenswaarde vastgesteld van 0,3 milligram per kilogram lichaamsgewicht per dag. Deze studies zijn beschreven in de toxicologische evaluatie van de EU uit 20012. Uit deze studies blijkt dat glyfosaat hoofdzakelijk via de urine snel wordt uitgescheiden. Bij een blootstelling die net onder de gezondheidskundige grenswaarde blijft, is daarom een glyfosaatgehalte van enkele milligrammen per liter urine mogelijk en onschadelijk. Het RIVM concludeert daarom dat glyfosaatgehalten van enkele microgrammen per liter (duizend keer lager) zoals die in de Duitse studie zijn gevonden, geen risico vormen voor de gezondheid.
Om er voor te zorgen dat residuen van glyfosaat in levensmiddelen geen gezondheidseffecten hebben, zijn strenge MRL's vastgesteld. De EU stelt deze residulimieten vast na een zorgvuldige beoordeling. Er zijn MRL’s vastgesteld voor residuen van glyfosaat op onder andere granen, groenten en fruit. De NVWA heeft geen overschrijdingen van de MRL gevonden.
Ziet u aanleiding de NVWA opdracht te geven gewassen te testen op glyfosaat? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer informeren over de resultaten? Zo niet, waarom niet?
De NVWA test gewassen op glyfosaat. Zie voor de resultaten van dit onderzoek het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid bij ons omringende landen te informeren of er daar onderzoek gedaan wordt naar de effecten van glyfosaat op de volksgezondheid? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Omdat het RIVM op dit moment geen aanwijzingen heeft dat de gevonden glyfosaatwaarden in de urine reden tot zorg geven, is er geen aanleiding om bij de omringende landen te informeren naar dergelijk onderzoek. In Europees verband wordt veel aandacht besteed aan de gezondheidseffecten van stoffen in gewasbeschermingsmiddelen. Eens in de zoveel tijd worden alle gegevens opnieuw bekeken. Op dit moment zit glyfosaat in dit proces. Ik zal de uitkomsten van deze herevaluatie nauwlettend volgen en als er nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn die een direct gevaar voor mens, dier of milieu identificeren, zal hier in Europees verband alert op worden gereageerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg Gewasbescherming?
Ja.
De aanpak van transportcriminaliteit door de Nationale Politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht Succesvolle aanpak transportcriminaliteit onder druk?1 Herinnert u zich de eerdere vragen aangaande het succesvolle Landelijk Team Transportcriminaliteit dat door u wordt opgeheven?2
Ja
Wat is er sinds oktober 2012 op het organisatorisch vlak van de Nationale Politie gebeurd met betrekking tot de aanpak van de transportcriminaliteit?
In het kader van de vorming van de Nationale Politie is de organisatiestructuur van de politie herzien. Dit betekent echter niet dat bestaande succesvolle werkwijzen, zoals de inzet van de politie bij de aanpak van ladingdiefstallen, worden beëindigd. De samenwerking tussen het Landelijk Team Transportcriminaliteit (LTT) van het toenmalige KLPD en het projectteam ladingdiefstal van het Bovenregionale Recherche Team Zuid-Nederland is succesvol gebleken. De hier opgedane kennis en expertise zijn daarom geborgd binnen de Nationale Politie. Transportcriminaliteit zal vanuit de Landelijke Eenheid (LE) programmatisch worden aangepakt, in samenwerking met de regionale eenheden en de (keten)partners. Bij de LE wordt een gerichte informatiepositie rond transportcriminaliteit opgebouwd.
Kunt u zich de zorg van het bedrijfsleven voorstellen over het vervangen van de succesvol gebleken aanpak van de transportcriminaliteit door het onderbrengen van transportcriminaliteit bij de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie? Zo ja, waarom en wat gaat u doen teneinde die zorg weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees van het bedrijfsleven dat indien het onderwerp transportcriminaliteit wordt ondergebracht bij de Landelijke Eenheid dit minder prioriteit zal krijgen dan tot nu toe het geval is? Zo ja, waarom wordt de succesvol gebleken aanpak dan veranderd? Zo nee, hoe zal de Landelijke Eenheid de succesvolle aanpak kunnen voortzetten? Kunt u er voor instaan dat die aanpak niet zal lijden onder de andere prioriteiten van de Landelijke Eenheid?
Nee, die vrees deel ik niet. Zoals hierboven beschreven is de succesvolle aanpak van de het LTT en het BRT geborgd binnen de Nationale Politie. De samenwerking tussen de Landelijke Eenheid en het projectteam ladingdiefstal van het Bovenregionale Recherche Team Zuid-Nederland is succesvol gebleken. De opgedane kennis en expertise worden daarom geborgd binnen de Nationale Politie.
Binnen de Landelijke Eenheid is de aanpak van transportcriminaliteit ondergebracht bij de dienst Infrastructuur (DINFRA). DINFRA is gericht op (on)veiligheid, afwijkend gedrag en criminogene fenomenen binnen de infrastructuur. DINFRA heeft transportcriminaliteit als speerpunt benoemd.
Onrust in de sociale werkplaats |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de radiouitzending van Argos over onrust op sociale werkplaats Delta in Zutphen?1
Ik heb hiervan kennisgenomen.
Wat bedoelt u met dat «de sociale werkplaats blijft zoals die is, met dien verstande dat per 1 januari 2015 geen nieuwe instroom meer zal plaatsvinden»? Hoeveel arbeidsplekken moeten in de sociale werkvoorziening vanaf 2015 verdwijnen om aan de bezuinigingsdoelstelling te voldoen?
Daarmee bedoel ik dat er geen nieuwe instroom meer is vanaf 1 januari 2015, maar dat de Wsw van toepassing blijft op mensen die op 31-12-2014 een dienstverband hebben. Het aantal plekken zal daarmee geleidelijk afnemen tot nul (na 2050). Tegelijk bouwt het aantal plekken van de nieuwe voorziening beschut werk geleidelijk op (zie pagina 9 van de hoofdlijnenbrief Participatiewet van 21 december 2012 voor nadere toelichting, TK 2012/13, 29 817, nr. 98).
Deelt u de mening van Jos Verhoeven van de Start Foundation dat werkgevers helemaal niet zitten te wachten op mensen met een arbeidsbeperking voor een redelijk normaal tarief? Zo nee, waarom niet?
Ik weet niet in hoeverre de heer Verhoeven deze mening huldigt. Ik ben het ermee eens dat nog te weinig werkgevers mensen met een beperking in dienst hebben. Maar het is niet zo, dat werkgevers niet willen of niet bereid zijn stappen te zetten.
Het is de ervaring van sw-bedrijven dat mensen met een beperking goed tot hun recht kunnen komen bij gewone werkgevers. Sw-bedrijven investeren fors in het zoeken en geschikt maken van werkplekken en de begeleiding van werkgevers en werknemers. Bijna 30.000 van de ruim 100.000 mensen in de Wsw werkt bij een gewone werkgever. Het aantal mensen dat werkt bij gewone werkgevers is – ondanks de crisis – de afgelopen jaren gestegen.
Verder bewijst het sociaal akkoord dat werkgevers wel degelijk bereid zijn stappen te zetten (zie hoofdlijnenbrief van 27 juni 2013 over de vormgeving van de Participatiewet en het quotum na de totstandkoming van het sociaal akkoord).
Deelt u de mening van een voormalig lid van de ondernemingsraad van Delta dat vooruitgelopen wordt op nieuwe wetten en regels? Zijn de spanningen inderdaad toegenomen met de komst van een nieuwe directeur, die een hoger salaris verdient dan de burgemeester? Welke gevolgen heeft dit gehad voor de medewerkers van sociale werkvoorziening Delta behalve het afschaffen van de Sinterklaasviering?
Ik kan voor dit specifieke geval niet beoordelen welke maatregelen op grond waarvan zijn getroffen. In algemene zin geldt dat SZW de afgelopen jaren heeft uitgedragen dat de sw-sector herstructurering behoeft, inkomsten kunnen omhoog en kosten omlaag, meer mensen kunnen bij reguliere werkgevers via detachering of begeleid werken aan de slag. Het is goed mogelijk dat ook dit bedrijf bezig is met herstructurering en herpositionering. Het is positief als gemeenten en sw bedrijven zich richten op de toekomst en de benodigde herstructurering.
Al in 2009 is bij Delta, met instemming van de 5 betrokken gemeenteraden, de koers ingezet om zo veel mogelijk sw-medewerkers op een reguliere werkplek te plaatsen. De directeur heeft van het bestuur de opdracht gekregen deze transitie door te voeren. Dit is van belang om ook in de toekomst goede begeleiding te kunnen blijven bieden aan mensen met een beperking.
Ik constateer uit de berichtgeving dat de veranderingen, die dit voor sw-personeel betekent, de nodige spanning hebben gegeven. In 2011 heeft dit binnen Delta geleid tot een verstoorde relatie tussen directeur en OR (zie ook antwoord op vraag 5).
De spanningen staan los van de komst van de nieuwe directeur en zijn salaris, zo heeft de gemeente Zutphen mij laten weten. De directeur van Delta is na een gebruikelijke sollicitatieprocedure geselecteerd op basis van zijn kennis en kwaliteiten. Het salaris voor deze functie past volgens de gemeente binnen de geldende normen.
Klopt het bericht dat mails en correspondentie van de ondernemingsraad zijn gecontroleerd door de directie en dat mediation 200.000 euro heeft gekost?
Ik heb hierover navraag gedaan bij de gemeente Zutphen. Mij is aangegeven dat de kosten van mediation € 56.000,– bedroegen. Daarnaast zijn er, ten gevolge van het conflict met de OR, juridische kosten gemaakt doordat de ondernemingsraad zich juridisch liet bijstaan. Na de mediation is weer constructief overleg met de OR mogelijk zonder juridische advisering, zo meldt de gemeente.
Heeft de inspectie SZW onderzoek gedaan naar de arbeidsomstandigheden bij Delta in Zutphen? Zo nee, zou u bereid zijn om hiernaar onderzoek te laten verrichten?
Ja, de inspectie SZW heeft onderzoek gedaan. Dat betrof onderzoek naar toezicht op (veilig) gedrag en machineveiligheid. Overigens geldt dat werknemers een klacht kunnen indienen bij de Inspectie SZW als ze weten of vermoeden dat hun werkgever zich niet aan de wet houdt. De Inspectie zal daarop onafhankelijk een onderzoek doen. Er is geen aanleiding voor additioneel nader onderzoek.
Hoeveel mensen zijn wanneer gedetacheerd vanuit Delta naar de Westrik Groep? Zijn deze werknemers nog altijd gedetacheerd bij de Westrik Groep? Zo ja, komen deze werkers ook in dienst van het bedrijf, op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Hoe zit het met de verloningsconstructie van de werknemers?
Uit informatie van de gemeente Zutphen komt het volgende naar voren: Bij Westerik Groep is in eerste instantie een groep van 7 medewerkers gedetacheerd. Deze groep betrof sw-medewerkers met een relatief grote afstand tot de reguliere arbeidsmarkt, zich uitend in gedragsproblematiek. In de praktijk bleken enkele van deze medewerkers niet goed te passen op de nieuwe werkplek. Dit had verschillende achtergronden variërend van toegenomen gezondheidsklachten tot ongeschiktheid voor de minder beschutte omgeving of onvoldoende werknemersvaardigheden. Het aantal bij Westerik gedetacheerde medewerkers is weer aangevuld tot 7. Vanuit Delta blijft er een consulent betrokken om waar nodig te bepalen of extra begeleiding wenselijk is.
Het sw-bedrijf ontvangt een vergoeding voor de geleverde werkzaamheden, rekening houdend met de beperkingen van deze mensen. Zolang de detachering succesvol verloopt, is er voor de werkgever geen aanleiding de detachering te beëindigen.
Het afschaffen van het 500 eurobiljet en de oprichting van een Europees Openbaar Ministerie |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het verkennend advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) «CRIMINALITEIT, CORRUPTIE en INSTABILITEIT»?1
Ja.
Hoe staat de regering tegenover het advies van de AIV om het 500-eurobiljet af te schaffen? Deelt u de zorgen over het malafide gebruik van het 500-eurobiljet? Deelt u de mening dat, als het zo is dat het biljet voornamelijk criminaliteit faciliteert, het uit het betalingsverkeer moet worden genomen?
Het advies van de AIV geeft geen nieuwe inzichten die aanleiding geven om de positie zoals verwoord in de beantwoording van eerdere vragen over het 500-eurobiljet te heroverwegen.2 In die eerdere antwoorden is aangegeven dat de zorgen over het door criminele motieven gedreven gebruik van contant geld worden gedeeld. Specifiek betreffende het gebruik van het 500-eurobiljet is toen gemeld dat onderzoeken uitwijzen dat het niet zo is dat het gebruik van dit biljet voornamelijk in het criminele circuit plaatsvindt. Daarbij is tevens aangegeven dat de minister van Financiën, alles overwegende, niet voornemens is om bij De Nederlandsche Bank (DNB) en de Europese Centrale Bank (ECB) te pleiten voor het uit het betalingsverkeer halen van het 500-eurobiljet. Een beslissing over het al dan niet afschaffen van het 500-eurobiljet zou overigens alleen kunnen worden genomen door ECB, omdat de uitgifte van bankbiljetten na de overgang op de euro de exclusieve verantwoordelijkheid van de ECB is.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de toezegging van de minister van Financiën naar aanleiding van eerdere vragen om de Nederlandsche Bank (DNB) en de Europese Centrale Bank (ECB) te verzoeken speciale aandacht te geven aan de rol van specifiek het 500-eurobiljet in toekomstige onderzoeken naar het gebruik van eurobiljetten, in het bijzonder met betrekking tot de (internationale) criminaliteit?2 Wat is er te zeggen over mogelijke uitkomsten van dit onderzoek en eventuele gevolgtrekkingen?
De Minister van Financiën heeft DNB verzocht in toekomstige onderzoeken naar het gebruik van eurobiljetten speciale aandacht te geven aan het 500-eurobiljet. DNB heeft daarop bevestigd dat dit bij een volgend onderzoek wordt meegenomen. Voorts kan dit onderwerp uiteraard bij gelegenheid aan de orde komen in het kader van het normale toezicht van DNB op financiële instellingen in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. DNB heeft verder toegezegd om de Nederlandse belangstelling voor de rol van deze coupure onder de aandacht van de ECB te brengen, wanneer de ECB nieuw onderzoek naar het gebruik van eurobiljetten overweegt. Over eventuele uitkomsten en gevolgtrekkingen is thans niets te zeggen.
Hoe staat de regering tegenover het advies van de AIV dat Nederland moet aandringen op de oprichting van een Europees Openbaar Ministerie? Herkent u het beeld van de AIV dat lidstaten elkaar onvoldoende aanspreken op tekortkomingen in de rechtspraak, politie en corruptiebestrijding? Bent u het er mee eens dat een effectievere Europese aanpak van financiële misdrijven essentieel is? Zo ja, hoe wilt u betere Europese samenwerking bevorderen? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 8 november 2011 over de strafrechtelijke samenwerking in de EU4 en tijdens het algemeen overleg van 16 november 2011 over onder meer deze brief 5 ben ik ingegaan op de mogelijke oprichting van een Europees OM. Zoals daaruit blijkt is Nederland hier kritisch over en bestaan er ook bij andere lidstaten twijfels over de noodzaak en wenselijkheid hiervan. Naar verwachting komt de Europese Commissie deze zomer met een voorstel voor een verordening inzake de oprichting van een Europees OM, dat zich overigens uitsluitend zal richten op fraude met Europese gelden.
Voor de grensoverschrijdende aanpak van financiële misdrijven en corruptie in het algemeen werken landen samen en spreken elkaar aan op tekortkomingen in verschillende andere kaders en samenwerkingsverbanden, zoals de Raad van Europa, de FATF (zie hierover vraag 6), de OESO en de VN. Deze samenwerkingsverbanden kunnen op diverse punten nog verder worden uitgebouwd en Nederland stelt zich actief op om dit te bewerkstelligen. Dat geldt ook voor het door lidstaten elkaar aanspreken op rechtstatelijke tekortkomingen. Ik verwijs u in dat kader bijvoorbeeld naar het initiatief dat Nederland onlangs met enkele andere lidstaten heeft genomen om binnen de Europese Unie een mechanisme te ontwikkelen dat het mogelijk maakt elkaar onderling aan te spreken op ontwikkelingen in elkaars rechtsstaat.6
Herkent u het beeld van de AIV dat de opsporingsinstanties en het Openbaar Ministerie nog altijd niet goed uit de voeten kunnen met de financiële benadering van financieel-economische criminaliteit, omdat kennis nodig is die buiten het strafrecht ligt? Hoe wilt u dit probleem aanpakken?
Nee, dat beeld herken ik niet. De afgelopen periode is geïnvesteerd in zowel de kwaliteit als de kwantiteit ten aanzien van financieel rechercheren. Zo wordt het aantal fte's voor het specialisme «financieel-economische expertise» binnen de Nationale Politie verhoogd naar 1156 fte. Dit is 585 fte meer dan op dit moment het geval is. Het gaat hierbij voor een deel over HBO(+) opgeleid personeel. Dit zal ertoe leiden dat het voor het Openbaar Ministerie mogelijk wordt om met de politie meer zaken op te pakken waarbij financiële expertise noodzakelijk is. Daarnaast is in het regeerakkoord besloten de FIOD voor de bestrijding van witwassen met 100 fte uit te breiden. Deze 100 fte zal zich specifiek gaan bezighouden met witwasonderzoeken. Verder wordt ook kennis en expertise van de verschillende opsporingsdiensten bijeengebracht in bijvoorbeeld de combiteams, waarin de Nationale Recherche en de FIOD gezamenlijk onderzoek doen.
Bent u bekend met het onderzoek van de Wereldbank: «The Puppet Masters, How the Corrupt Use Legal Structures to Hide Stolen Assets and What to Do About It»?3 Klopt het dat geen enkel land van de 159 onderzochte landen de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF) – onder andere dat financiële instellingen worden verplicht de identiteit van klanten te verifiëren en deze informatie op te slaan – volledig heeft uitgevoerd? Bent u het er mee eens dat Nederland, als een van de 36 leden van de FATF, internationaal moet pleiten voor volledige implementatie van de FATF-aanbevelingen? Zo ja, welke stappen worden, ook in het kader van de vierde Europese anti-witwasrichtlijn, genomen om de FATF-aanbevelingen volledig in te voeren?
Wij zijn bekend met het onderzoek van de Wereldbank. Het is waar dat in de afgelopen jaren geen enkel land op het moment van evaluatie door de FATF een 10 (oftewel, een «compliant rating») heeft gescoord op alle individuele FATF-aanbevelingen. In alle gevallen waren er verbeteringen en/of aanscherpingen mogelijk of noodzakelijk. Tegelijkertijd hebben de FATF-aanbevelingen er de afgelopen jaren wel voor gezorgd dat in bijna alle landen ter wereld inmiddels voor aangewezen, witwasgevoelige sectoren uniforme regels zijn ingevoerd inzake identificatie en verificatie van de cliënt en de uiteindelijke belanghebbende, evenals een meldplicht voor verdachte transacties en een financiële inlichtingeneenheid waar die meldingen worden geanalyseerd. Nog niet overal ter wereld werken die systemen effectief, en de FATF heeft zich dan ook tot doel gesteld om in de volgende ronde van landenevaluaties naast de inrichting van wet- en regelgeving ook de effectiviteit van de anti-witwassystemen in ogenschouw te nemen.
Volledige en effectieve implementatie van de FATF-aanbevelingen wereldwijd is een belangrijke stap in de aanpak van de grensoverschrijdende financiële criminaliteit. Nederland zet zich er in Europa voor in om de FATF-aanbevelingen volledig om te zetten in de vierde Europese anti-witwasrichtlijn.8
Het gebruik van DigiD door bewindvoerders ten gunste van hun klanten |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekent met de problematiek rond het gebruik van DigiD door bewindvoerders ten gunste van hun klanten? Zo ja, op welke manier heeft u dit probleem ter hand genomen?
Ja. Eén van de organisaties van professionele bewindvoerders heeft bij brief aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en recent ook aan mij, om aandacht gevraagd voor het feit dat overheidsdienstverleners in toenemende mate hun dienstverlening langs digitale weg aanbieden, maar dat zij als bewindvoerder niet de mogelijkheid hebben om langs digitale weg, met DigiD, het beheer voor de rechthebbenden uit te voeren. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Is het waar dat bewindvoerderskantoren standaard op hun aanvraagformulier vragen naar de DigiD-inloggegevens? Zo ja, wat is uw mening daarover?
Bij de twee organisaties van professionele bewindvoerders is nagevraagd of bewindvoerderskantoren standaard formulieren gebruiken waarin cliënten gevraagd wordt hun DigiD-inloggegevens te verstrekken. Dat blijkt bij enkele kantoren het geval te zijn. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Acht u het wenselijk dat bewindvoerders onbeperkt toegang hebben tot inloggegevens van hun cliënten en zodoende wijzigingen kunnen doorvoeren voor de onderbewindgestelde? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
DigiD is een persoonsgebonden authenticatiemiddel waarmee personen hun identiteit langs elektronische weg kunnen bewijzen. Dienstaanbieders moeten erop kunnen vertrouwen dat de persoon die een dienst wil afnemen ook werkelijk de persoon is die hij zegt te zijn. Omdat DigiD een persoonsgebonden middel is, is het niet wenselijk dat bewindvoerders een appèl doen op rechthebbenden om hun inloggegevens te verstrekken. Bovendien is het scala aan diensten dat met DigiD kan worden benaderd breder dan de handelingen die een bewindvoerder kan of mag uitvoeren. Een onderbewindgestelde kan voor tal van handelingen handelingsbekwaam zijn of blijven.
Sinds eind 2010 bestaat de dienst DigiD Machtigen. Het oogmerk van DigiD Machtigen is om op gecontroleerde wijze het digitaal handelen voor een ander te faciliteren. De huidige functionaliteit van DigiD Machtigen ondersteunt het machtigen van een ander op basis van een eigen wilsuiting. Deze dienst is thans operationeel voor de aangifte van inkomstenbelasting. Andere dienstverleners, zoals UWV, RDW en zorgverzekeraars, zijn hierop nog niet aangesloten. Dit betekent dat in situaties waarin machtiging aan de orde is, de dienstverlening nog langs papieren weg zal moeten verlopen.
Momenteel onderzoekt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in samenwerking met diverse ministeries en uitvoeringsorganisaties welke andere vormen van machtiging en (wettelijke) vertegenwoordiging wenselijk zijn, mede met het oog op de doelstelling van Digitaal 2017. Het machtigen van bewindvoerders om voor hun klanten digitale diensten af te nemen is onderdeel van het lopende onderzoek.
Bent u van mening dat bewindvoerders op enig moment toegang moeten hebben tot het DigiD-account van onderbewindgestelden, omdat toeslagen bij de belastingdienst moeten worden aangevraagd of contact gelegd moet worden met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), zorgverzekeraars, gemeente en Rijksdienst wegverkeer (RDW)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zullen deze handelingen verricht moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat aan de ene kant bewindvoerders toegang moeten hebben tot het DigiD-account van hun cliënt en aan de andere kant onderbewindgestelden hun persoonlijke inloggegevens niet mogen afstaan aan derden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u overleg met de Branchevereniging van Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI) over deze problematiek? Zo ja, op welke wijze vindt dit overleg plaats en wat is de uitkomst van dit overleg? Zo nee, bent u bereid om samen met de BPBI tot een oplossing te komen?
De Branchevereniging van Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI) en de Beroepsvereniging voor Professionele (beschermings)Bewindvoerders (NBPB) worden uitgenodigd voor een overleg. Doel van het overleg is te spreken over de doorontwikkeling van DigiD Machtigen. Daarvoor zijn een solide infrastructuur en technische voorzieningen nodig, maar vooral ook de betrokkenheid van gebruikers.
Deelt u de mening dat thans de mogelijkheid bestaat dat bewindvoerders kunnen frauderen met het DigiD-account van onderbewindgestelden? Heeft u signalen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt?
Bewindvoerders hebben tot taak om de belangen van de rechthebbenden te behartigen. Wij beschikken niet over aanwijzingen dat hierbij, in het bijzonder in relatie tot het gebruik van DigiD, wordt gefraudeerd.
Handel in zand uit West-Sahara |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wagenborg schendt internationaal recht»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een schip dat onder een Groningse reder valt, onlangs een lading zand uit de Westelijke Sahara heeft ingeladen en vervoerd? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of en zo ja hoe de opbrengst van deze activiteit ten goede komt aan de oorspronkelijke bevolking van het gebied? Kunt u uw antwoord toelichten?
Rederij Wagenborg heeft aan het ministerie van Buitenlandse Zaken informatie verstrekt waaruit blijkt dat voor de exploitatie en export van het zand een vergunning is afgegeven door de lokale autoriteiten. Het zand is geleverd door bedrijven waarvan de eigenaren behoren tot de oorspronkelijke Sahrawi-bevolking. Het betrof hier een éénmalige transactie.
Economische activiteiten in de Westelijke Sahara zijn niet per definitie in strijd met het internationaal recht. Er mogen economische activiteiten plaatsvinden in gebieden die niet zichzelf besturen (non-self-governing territories), zoals de Westelijke Sahara, waarbij de opbrengsten van deze activiteiten ten goede moeten komen aan de oorspronkelijke bevolking van het gebied. De rechtmatigheid hangt af van de wijze waarop deze verplichting door Marokko, dat feitelijk gezag uitoefent in de Westelijke Sahara, wordt geïmplementeerd.
Kunt u aangeven of en zo ja hoe er door (vertegenwoordigers van) de oorspronkelijke bevolking instemming is verleend aan deze activiteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de directeur van de Groningse rederij heeft laten weten dat er geen belemmering is voor het vervoer van zand uit de Westelijke Sahara? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Een medewerker van Wagenborg heeft voorafgaand aan het transport informatie ingewonnen bij BIMCO, een internationale NGO die reders vertegenwoordigt. BIMCO meldde dat er geen sprake was van een embargo. Naar aanleiding van kamervragen en media-aandacht heeft een medewerker van Wagenborg vervolgens contact gehad met het ministerie. In dit gesprek is opnieuw gevraagd of er een sprake was van een embargo. Deze vraag is negatief beantwoord. Gedurende dit gesprek is het negatieve ondernemingsadvies voor de Westelijke Sahara, zoals vermeld op de website van AgentschapNL, ter sprake gekomen.
Deelt u de opvatting dat handel in zand uit de Westelijke Sahara ingaat tegen het internationaal recht en tegen het uitgangspunt van het ministerie van Economische Zaken dat Nederland het doen van investeringen en het zakendoen in het gebied van de Westelijke Sahara onder de 27e breedtegraad ontraadt?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gesteld bij het antwoord op vraag 3 en 4 zijn economische activiteiten in de Westelijke Sahara niet per definitie in strijd met het internationaal recht. Vanwege het conflict over de status van het gebied ontraadt Nederland het doen van investeringen en het zakendoen in het gebied van de Westelijke Sahara onder de 27e breedtegraad. Het ministerie van Economische Zaken vermeldt dit negatieve ondernemingsadvies op de website van AgentschapNL.
Bent u bereid Nederlandse bedrijven die betrokken zijn bij de handel in zand uit de Westelijke Sahara, hierop aan te spreken? Indien ja, hoe gaat u dit doen? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien er sprake zou zijn van overtreding van Nederlandse of Europese regelgeving, spreekt de overheid Nederlandse bedrijven daarop aan. In dit geval is een overtreding niet geconstateerd. Hoewel Wagenborg het negatieve ondernemingsadvies niet heeft opgevolgd, heeft de reder wel gehandeld in de geest van het internationaal recht daar de opbrengsten van deze activiteiten ten goede kwamen van de oorspronkelijke bevolking van het gebied. De Nederlandse overheid ziet daarom geen reden tot het aanspreken van de reder.
Het bericht ‘Dijsselbloem wil af van rol IMF bij reddingsoperaties’ |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Dijsselbloem wil af van rol IMF bij reddingsoperaties»?1
Ja.
Klopt het dat u de rol van het IMF nader wilt bezien bij toekomstige reddingsoperaties voor eurolanden?
Ik wil benadrukken dat het kabinet de rol van elk van de drie partijen – IMF, Europese Commissie en ECB – in de Trojka bij leningenprogramma’s steunt. Het kabinet zal zich blijven inzetten dat alle drie de partijen betrokken blijven bij de vormgeving en monitoring van de leningenprogramma’s. Op deze manier wordt gebruik gemaakt van de specifieke kennis die iedere institutie bezit.
Nederland heeft vanaf 2010 altijd ingezet op betrokkenheid van het IMF bij leningenprogramma’s van lidstaten in de eurozone vanwege de financiële bijdrage die het IMF kan leveren en de expertise en ervaring met programma’s.
Ik ben nog steeds van mening dat betrokkenheid van het IMF om bovenstaande redenen een meerwaarde biedt bij de vormgeving en monitoring van de leningenprogramma’s. Het Nederlandse standpunt over IMF-betrokkenheid in de huidige crisis in Europa is derhalve ongewijzigd. Tegelijkertijd stel ik vast dat er een discussie ontstaat over de rol van het IMF. Ik acht deze discussie prematuur. Ik heb dan ook aangegeven dat wanneer de eurozone uit de economische crisis is, de rol van het IMF in toekomstige leningenprogramma’s aan lidstaten van de eurozone bezien kan worden.
Zo ja, waarom wilt u de rol van het IMF nader bezien bij toekomstige reddingsoperaties voor eurolanden? Deelt u de mening dat – aangezien Nederland altijd voorop heeft gelopen om deelname van het IMF als voorwaarde voor reddingsoperaties te stellen – er in dit geval sprake is van een «radicale breuk met het standpunt dat Nederland tot nu toe steeds heeft ingenomen»?
Zie antwoord vraag 2.
Zo nee, kunt u bevestigen dat het IMF wel degelijk betrokken moet blijven bij toekomstige reddingsoperaties voor eurolanden, zoals Nederland sinds 2010 altijd als harde eis heeft gesteld bij de redding van eurolanden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke meerwaarde ziet u bij de huidige rol van het IMF bij reddingsoperaties voor eurolanden? Kunt u hierbij ingaan op de financiële capaciteit van het IMF, de expertise met betrekking tot reddingsoperaties en de onafhankelijke rol die het IMF inneemt?
Zie antwoord vraag 2.
25% meer betalingsachterstanden op de hypotheken |
|
Joram van Klaveren (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Betaalachterstanden hypotheken nemen weer toe»?1
Ja.
Hoeveel huiseigenaren met een betalingsachterstand verwacht u dat er dit jaar nog bijkomen, voornamelijk als gevolg van de toegenomen werkloosheid?
Het is lastig om een voorspelling te doen over de toekomstige ontwikkeling van het aantal betalingsachterstanden. Deze ontwikkeling is sterk gerelateerd aan de ontwikkeling van de economie in het algemeen en daarmee samenhangende variabelen als de koopkrachtontwikkeling en de werkloosheid. Een deel van de betalingsachterstanden ontstaat bij echtscheidingen, deze zijn eveneens lastig in te schatten. Desalniettemin geven de onderliggende trends en de brede conjuncturele ontwikkeling geen aanleiding om te veronderstellen dat het aantal betalingsachterstanden op korte termijn zal afnemen. Overigens kan worden opgemerkt dat het aantal huiseigenaren met een betalingsachterstand op hun hypotheek weliswaar oploopt maar internationaal bezien nog steeds laag is met 1,6% van het totaal aantal hypotheken.
Begrijpt u dat het vertrouwen van de consument tot een nulpunt daalt en de woningmarkt alleen maar verslechtert als de overheid tussentijds de spelregels voor hypotheken verandert, lastenverzwaring op lastenverzwaring stapelt en beleid voert dat zorgt voor meer werklozen? Zo neen, waarom niet?
Ik kan mij vinden in het standpunt dat rust op de woningmarkt noodzakelijk is. Tussentijdse wijzigingen van de regelgeving met betrekking tot hypotheken kunnen vanuit dat oogpunt bezien verwarrend werken. Het pakket aan maatregelen uit het regeer- en woonakkoord biedt consumenten duidelijkheid en zekerheid. Tegelijkertijd draagt dit pakket bij aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën.
In hoeverre bent u van mening dat het gegeven dat meer dan een miljoen huizen onder water staan, er meer dan 65 miljard aan onderwaarde is en er inmiddels 25% meer betalingsachterstanden op hypotheken zijn, de economie schaadt en toont dat het gevoerde beleid averechts werkt?
Ik wijs erop dat te ruime kredietverlening in het verleden heeft bijgedragen aan de door u genoemde problemen. Het kabinet heeft een aantal maatregelen genomen die de problemen aanpakken en daarnaast duidelijkheid en perspectief bieden. Hierbij valt onder meer te noemen de verlaging van de maximale Loan to Value (LTV) ratio, de permanente verlaging van het overdrachtsbelastingstarief voor woningen, de ondersteuning van startersleningen en de introductie van de aflossingseis waardoor nieuwe gevallen enkel recht op hypotheekrenteaftrek verkrijgen indien de lening in maximaal 360 maanden volgens een (tenminste) annuïtair schema volledig wordt afgelost.
Specifiek ten aanzien van restschulden heeft het kabinet enkele aanvullende maatregelen genomen om de financiering van restschulden bij een verhuizing te vereenvoudigen. Bij restschulden mag het bedrag van die schuld worden meegefinancierd in een nieuw hypothecair krediet en buiten beschouwing worden gelaten bij het berekenen van de LTV ratio. Daarnaast kunnen de rente en kosten van een lening voor een restschuld die zijn ontstaan bij de verkoop van een woning vanaf 29 oktober 2012 voor maximaal 10 jaar van de belasting worden afgetrokken.
Tot slot kan ik melden dat het beheer van betalingsachterstanden op hypotheken (het zogenaamde bijzonder beheer) de nadrukkelijke aandacht heeft van zowel de sector, de Autoriteit Financiële Markten en het Waarborgfonds Eigen Woningen (dat verantwoordelijk is voor uitvoering van NHG). Hierbij kan worden opgemerkt dat in Nederland betalingsachterstanden niet vaak leiden tot gedwongen verkoop van de woning. Het aantal gedwongen verkopen is in Nederland laag in vergelijking met andere landen.
Bent u op de hoogte van de doorrekening van het verkiezingsprogramma van de PVV, waaruit blijkt dat wanneer de hypotheekrenteaftrek in tact was gelaten de waarde van huizen was toegenomen en ook de verkoop fors zou stijgen? Zo neen, wilt u dit dan zo snel mogelijk doen om de misère op de woningmarkt te stoppen?
Ja, ik ben op de hoogte van deze doorrekening. Daarbij merk ik wel op dat het CPB in de doorrekening ook stelt dat de plannen van de PVV leiden tot een jaarlijks welvaartsverlies op de woningmarkt van bijna 1% van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 3 ben ik niet voornemens wijzigingen aan te brengen op de huidige regelgeving.
Een nadere onderbouwing van de gemaakte keuzes met betrekking tot de bezuinigingen in de TBS-sector |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de cijfers die in uw brief van 11 juni 2013 worden genoemd met betrekking tot resocialisatie, waaruit zou blijken dat FPC Veldzicht en FPC Oldenkotte het meest in aanmerking zouden komen voor sluiting, niet nader inzichtelijk zijn voor de klinieken die het betreft en de onderbouwing hiervan op verzoek niet wordt gegeven? Kan de onderbouwing van deze cijfers alsnog gegeven worden?1
Bij brief van 11 juni 2013 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer heb ik een toelichting gegeven op de achterliggende informatie ten aanzien van onder meer de weging van de criteria voor de sluiting van FPC’s in de forensische zorg en de uitkomsten van die weging. De brief is openbaar en de informatie is bekend bij de betreffende klinieken. Daarnaast zijn aan de te sluiten FPC’s in begin mei al cijfers met betrekking tot de uitkomst van het resocialisatiecriterium voor de eigen instelling overhandigd en is een nadere toelichting hierop gegeven.
Kan eveneens nader toegelicht worden hoe de gebouwelijke frictiekosten zijn opgebouwd? Hoe kan het dat de genoemde bedragen in de tabel in uw brief volgens de klinieken zelf niet juist zijn?
Voor de bepaling van de gebouwelijke frictiekosten bij een particuliere inrichting is de boekwaarde van de gebouwen, verbouwingen en installaties per ultimo 2014 bepaald. De berekening is gebaseerd o.b.v. de stand per ultimo 2011 plus de verwachte afschrijvingen in de jaren waarin de inrichting nog open blijft. Hierop wordt in mindering gebracht het deel dat middels bouwsubsidie door DJI is gefinancierd. Voorts wordt een correctie toegepast indien in de balans een onderhoudsvoorziening voor de gebouwen aanwezig is. De voorziening is gevormd uit de door DJI verstrekte exploitatiesubsidies in het verleden.
Voor de bepaling van de gebouwelijke frictiekosten bij een rijksinrichting is een indicatieve opgave van de Rijksgebouwendienst (RGD) opgevraagd. Bij afstoot van panden door de DJI wordt door de RGD een afkoopsom van de lopende huurcontracten in rekening gebracht.
Zijn de cijfers over de arbeidsmarkt in de regio niet te optimistisch voorgespiegeld, gelet op het feit dat naast elkaar gelegen regio’s hard worden getroffen door de sluitingen van inrichtingen en klinieken? Hoe luiden deze cijfers op het moment dat u deze voorgenomen sluitingen doorzet?
Ik hecht aan een zorgvuldige afweging. Het criterium werkgelegenheid is daarom in samenhang met de andere sectoren bekeken. De FPC’s Veldzicht en Oldenkotte liggen volgens de UWV-prognose 2013 niet in gebieden met een dusdanig ernstig werkgelegenheidsprobleem dat sluiting in deze gebieden om die reden vermeden moet worden. Er is in het Masterplan van 22 maart jl. uitgegaan van de UVW-arbeidsmarktprognose 2013. De meest recente prognose van het UWV (2014) laat een veel somberder beeld zien voor heel Nederland. De werkgelegenheids-problematiek is in bijna alle gebieden van Nederland groot. Deze nieuwe prognose leidt dan ook niet tot een andere uitkomst op dit criterium.
Wat is uw inschatting met betrekking tot de gemiddelde extra behandelduur van patiënten die vanuit FPC Oldenkotte en FPC Veldzicht zouden moeten worden overgeplaatst? Wat betekent deze verhoging van de behandelduur bij deze patiënten voor uw voornemen om volgend jaar en de jaren daarna tot een jaarlijkse behandelduurverkorting over de hele sector te komen van een half jaar? Indien u van mening bent ook maar enige vertraging voor de behandelduur van de over te plaatsen patiënten te willen voorkomen, hetgeen volgens velen een illusie is, wat is dan hiervoor concreet het plan?
Bij de overplaatsing van patiënten uit de te sluiten fpc’s zijn alle inspanningen er op gericht een eventuele vertraging in de behandeling zoveel mogelijk te beperken. Er wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met de fase van behandeling en verlof waarin de patiënt zich bevindt. Zoals afgesproken in het convenant wordt de behandelduur in de tbs teruggebracht naar gemiddeld acht jaar. Eventuele nadelige effecten van de overplaatsing van patiënten uit de te sluiten fpc’s worden meegenomen in de metingen van de gemiddelde behandelduur.
Het bericht ‘2 miljoen Nederlanders slachtoffer identiteitsfraude’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «2 miljoen Nederlanders slachtoffer identiteitsfraude»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat honderdduizenden Nederlanders slachtoffer zijn van deze vorm van criminaliteit?
Ja. Daarom heb ik in het AO van 10 april j.l. de toezegging gedaan uw Kamer voor het eind van het jaar te berichten over een brede, samenhangende kabinetsvisie met betrekking tot de aanpak van identiteitsfraude waarin met name wordt ingezet op samenhang en samenwerking in de keten om het probleem structureel aan te kunnen pakken. Aan het eind van het jaar zal ik tevens een identiteitsmonitor overleggen. Deze identiteitsmonitor is een middel om op een gestructureerde wijze gedurende een langere periode cijfers te verzamelen en te monitoren ten aanzien van identiteitsfraude.
Klopt het dat slachtoffers van identiteitsfraude vaak problemen ondervinden met het doen van aangifte en de afwikkeling hiervan?
In algemene zin valt er nog winst te behalen in het realiseren van een adequaat aangifteproces.
De verbetering van de intake en afhandeling van aangiften is dan ook een van de speerpunten van het beleid van de minister van Veiligheid en Justitie. Hij zal u binnenkort informeren over de voortgang die geboekt is bij het verbeteren van de intake en de dienstverlening en zijn ambities bij de behandeling van de aangiftes bij de politie.
Tijdens het AO is er in Uw Kamer op gewezen dat problemen met de aangifte wellicht ook gelegen zouden kunnen zijn in het ontbreken van de zelfstandige strafbaarstelling. Het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met verbetering van de regeling van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden, bevat instrumenten om tegen verschillende vormen van identiteitsfraude op te treden. Tijdens de bespreking van het concept wetsvoorstel in de Tweede Kamer heeft de minister van Veiligheid en Justitie opgemerkt dat het misbruik van identificerende persoonsgegevens meer op één lijn wordt gesteld met misbruik van reisdocumenten en identiteitsbewijzen.
Deelt u de mening dat de afwikkeling van aangiftes beter moet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om het voor slachtoffers makkelijker te maken om de gevolgen van identiteitsfraude te herstellen?
Het vervolgonderzoek «Omvang van identiteitsfraude & maatschappelijke schade in Nederland» stelt dat 85% van de slachtoffers tevreden is over de afhandeling van identiteitsfraude en/of foute of onterechte registraties. Zowel het Centraal Meld- en Informatiepunt Identiteitsfraude- en fouten als de Fraudehelpdesk helpen slachtoffers bij alle vormen van identiteitsfraude waarbij het CMI is gespecialiseerd in individuele hulpverlening ingeval van identiteitsfraude terwijl de Fraudehelpdesk het gehele terrein van fraude bestrijkt.
De verdere aanpak omtrent het herstellen van de gevolgen van identiteitsfraude zal onderdeel uitmaken van de kabinetsvisie met betrekking tot identiteitsfraude die, conform de toezegging uit het AO van 10 april jl., voor het eind van het jaar zal worden aangeboden aan uw Kamer.
Het artikel ‘Politiek verslikt zich in bezuinigingsoperatie auditfuncties’ |
|
Roald van der Linde (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
In hoeverre onderschrijft het kabinet de analyse van het artikel «Politiek verslikt zich in bezuinigingsoperatie auditfuncties»? In hoeverre is er sprake van een doublure in de internal audit?1
De oprichting van de Auditdienst Rijk zou volgens het artikel een aanslag betekenen op de eigen verantwoordelijkheid van de departementen voor het zelf toetsen van de kwaliteit van de interne beheersing. Ik bestrijd deze stelling. De Auditdienst Rijk is ondergebracht bij mijn ministerie, maar daarbij gaat het uitsluitend om een beheersmatig-organisatorische verantwoordelijkheid voor deze dienst. De Auditdienst Rijk is en blijft de interne auditfunctie van de afzonderlijke departementen. De governance-structuur van de Auditdienst Rijk voorziet er nadrukkelijk in dat elke minister zelf opdrachtgever is van de onderzoeken op zijn of haar departement. Mijn ministerie heeft niet meer zeggenschap over de capaciteitsinzet dan andere departementen; elke minister is autonoom in het stellen van prioriteiten (daarover worden jaarlijks door de Auditdienst Rijk afspraken met de departementen gemaakt). De Auditdienst Rijk rapporteert ook uitsluitend aan de vakminister, niet aan mij als minister van Financiën (tenzij het onderzoeken betreft die betrekking hebben op organisatieonderdelen van mijn ministerie). Er is geen sprake van «monopolisering» door het ministerie van Financiën, zoals in het artikel in Het Financieele Dagblad wordt gesuggereerd.
In het artikel wordt voorts gesteld dat de ministeries na de oprichting van de Auditdienst Rijk nieuwe eigen «feedbackfuncties» zouden hebben opgezet en dat daarvoor de formatie is uitgebreid. Ik herken dit beeld niet. Mij is geen enkel geval bekend van een nieuw opgezette vervangende auditfunctie op een ministerie. Er is dus ook geen sprake van een internal-auditdoublure.
In welke mate is de efficiencyslag met de centralisatie van de auditdiensten gelukt? Wat zijn daarvan de oorzaken?
De Auditdienst Rijk heeft inmiddels belangrijke voordelen van centralisatie laten zien. De Auditdienst Rijk werkt vanuit één overkoepelend jaarplan. Zo worden rijksbrede risico’s beter zichtbaar en kan vanuit een integrale aanpak worden gekomen tot gerichte departementale en interdepartementale onderzoeken. Daardoor kan de Auditdienst Rijk beter inspelen op veranderingen binnen het Rijk. De controleplannen, de weging van bevindingen en de opzet en inhoud van de samenvattende auditrapporten zijn het afgelopen jaar geharmoniseerd. Waar dat mogelijk is, worden controles centraal gepland en door één rijksbreed team uitgevoerd (bijvoorbeeld ten aanzien van de controle van de personele uitgaven). De Auditdienst Rijk kent eenduidige en efficiënte (procesgerichte) werkwijzen, die zijn vastgelegd in het Handboek Auditing Rijksoverheid. Daarin staan ook de maatregelen van kwaliteitsbeheersing beschreven. Op dit moment wordt gewerkt aan de implementatie van een geautomatiseerd auditproces ondersteunend systeem, dat zal zorgen voor verdere stroomlijning en standaardisering van de werkprocessen. Voorts beschikt de Auditdienst Rijk over effectieve middelen voor data-analyse en process mining.
De Auditdienst Rijk levert uiteraard zijn aandeel in de taakstellingsoperatie van het kabinet. De realisatie van de aan de Auditdienst Rijk opgelegde taakstelling ligt op schema.
Indien het bericht (al dan niet gedeeltelijk) correct is, welke actie gaat het kabinet dan ondernemen?
Het kabinet ziet in het artikel geen aanleiding tot het ondernemen van nadere actie.
Hoe is het bericht in Het Financieele Dagblad te rijmen met het in het regeerakkoord vastgelegde doel van dit kabinet om «goedkoper, flexibeler en efficiënter [te] werken, met minder bestuurlijke en ambtelijke drukte en regeldruk»?
De inzet van externen waaraan in het artikel in Het Financieele Dagblad wordt gerefereerd, vindt plaats in het kader van interdepartementale raamovereenkomsten die het Rijk heeft afgesloten. Deze raamovereenkomsten zijn in 2012 tot stand gekomen en vervangen de contracten die daarvoor door individuele auditdiensten en andere departementsonderdelen werden afgesloten. Er is juist voor het afsluiten van interdepartementale raamovereenkomsten gekozen om aldus in rijksbreed verband kostenefficiënter en flexibeler te kunnen werken. Om optimale schaalvoordelen te behalen is niet gekozen voor een raamovereenkomst voor alleen de Auditdienst Rijk of het ministerie van Financiën, maar nemen meerdere departementen aan de raamovereenkomsten deel. Dit houdt in dat niet alleen de auditfunctie, maar ook andere departementsonderdelen (directies, agentschappen, diensten, inspecties, etc.) van de raamovereenkomsten gebruik maken. Naast deze interdepartementale raamovereenkomsten zijn overigens ook nog departementale overeenkomsten voor de inzet van externe auditcapaciteit afgesloten.
In het kader van het verder professionaliseren van de bedrijfsvoering van het Rijk zal de Haagse Inkoop Samenwerking dit jaar bezien of het wenselijk is om binnen het categoriemanagement de nieuwe inkoopcategorie «inhuur auditcapaciteit» te introduceren. Daarmee wordt onder meer beoogd slimmer in te kopen (bundeling van specialistische inkoopgerelateerde kennis, bijvoorbeeld over de markt), het contractmanagement te verbeteren, het buiten raamovereenkomsten om inkopen terug te dringen en geld te besparen.
Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Welke ideeën heeft het kabinet over de auditfunctie? Wil het de auditdiensten verder centraliseren, opnieuw decentraliseren, uitbesteden? Wat is de visie van het kabinet op externe inhuur versus interne capaciteit voor deze activiteiten?
Op 1 mei 2012 is de Auditdienst Rijk van start gegaan, als bundeling van de voormalige departementale auditdiensten, met uitzondering van de auditdiensten van het ministerie van Veiligheid en Justitie en het ministerie van Defensie. De auditdienst van het ministerie van Veiligheid en Justitie is per 1 mei 2013 aangesloten; de aansluiting van de auditdienst van het ministerie van Defensie zal plaatsvinden op 1 januari 2014. Met de oprichting van de Auditdienst Rijk is invulling gegeven aan een afspraak uit het vorige regeerakkoord. Door bundeling van de departementale auditdiensten kan de auditfunctie op de ministeries op een efficiëntere wijze worden vormgegeven en wordt een bijdrage geleverd aan een compacte rijksdienst. Het optimaal bedienen van de opdrachtgevers – de politieke en ambtelijke leiding van de departementen – staat daarbij centraal. Een rijksbrede dienst maakt het bovendien mogelijk om met rijksbrede onderzoeken beter in te spelen op rijksbrede ontwikkelingen en vraagstukken. Binnen het huidige controlebestel is hiermee een flinke bestuurlijke en organisatorische stap gezet om gezamenlijk aandacht te besteden aan de verdere verbetering van de interne beheersing van de bedrijfsvoering van het Rijk. In 2014 zal het functioneren van de Auditdienst Rijk zoals afgesproken worden geëvalueerd. Er zijn momenteel geen plannen om de auditfunctie opnieuw te decentraliseren of uit te besteden.
Aan het beleid van het kabinet ten aanzien van de inrichting van het controlebestel en de rol van de Auditdienst Rijk heb ik recentelijk onder meer aandacht besteed in mijn brief aan de Tweede Kamer van 7 juni 2013 (beantwoording vragen over het Financieel Jaarverslag Rijk 2012 en de Staat van de Rijksverantwoording 2012) en in mijn brief aan de Tweede Kamer van 13 juni 2013 (beantwoording vragen over het jaarplan Auditdienst Rijk 2013).
Wat betreft het inzetten van externe capaciteit, geldt dat een goede afweging gemaakt moet worden tussen de inzet van eigen mensen en de inzet van externe capaciteit. Het zou juist niet efficiënt zijn wanneer de Auditdienst Rijk bijvoorbeeld permanent specialistische capaciteit in dienst zou hebben, terwijl deze capaciteit slechts op bepaalde momenten nodig is (zoals in het geval van piekbelasting).
Bij inhuur dient rekening te worden gehouden met het uitgangspunt dat voor elk ministerie als geheel de totale uitgaven voor externe inhuur maximaal 10% mogen bedragen van het totaal van de personele uitgaven van het betrokken ministerie (eigen personeel plus externe inhuur). Zie over deze uitgavennorm voor externe inhuur verder de brief van de voormalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer van 29 juni 2010 (Tweede Kamer, 2009–2010, 31 701, nr. 32). Over de naleving van deze norm rapporteren de ministers jaarlijks aan de Tweede Kamer in het departementale jaarverslag (bijlage externe inhuur).
Hoe is de Rijksoverheid in staat voldoende hooggekwalificeerde internal auditors aan zich te binden, qua beloning, werkinhoud en loopbaanperspectief?
Eén van de voordelen van een centrale dienst is dat deze mede door zijn omvang een sterkere positie op de arbeidsmarkt heeft en betere perspectieven kan bieden aan zijn medewerkers. Zo heeft de Auditdienst Rijk een tweejarig programma voor audit trainees waarbij jaarlijks circa tien high potentials instromen. Het betreft hierbij zowel financial, operational als IT-auditors. Het werk van de Auditdienst Rijk biedt door het rijksbrede takenpakket van de dienst goede mogelijkheden voor afwisselend en uitdagend werk voor de medewerkers. Dit heeft in het eerste jaar van de Auditdienst Rijk al geleid tot interne mobiliteit. De Auditdienst Rijk is ook een kweekvijver voor andere functies binnen de overheid.
Ligt het schrappen van 600 fte’s, zoals wordt gesuggereerd in het artikel, in de rede? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Nee. De inzet van externe capaciteit waarnaar in het artikel uit Het Financieele Dagblad wordt verwezen, is geen vervanging van het werk dat de Auditdienst Rijk verricht (zie hierover ook het antwoord op vraag 5). Ook vóór de oprichting van de Auditdienst Rijk was sprake van inzet van externen, zowel binnen de auditfunctie als binnen andere departementsonderdelen (bijvoorbeeld voor specialistische expertise en voor piekbelasting, maar ook voor opdrachten waarvoor uitbreiding van de capaciteit van de Auditdienst Rijk niet overwogen wordt). De afgesloten raamovereenkomsten beogen niet de inzet van externen te verhogen ten opzichte van het verleden, maar hebben ten doel deze inzet kostenefficiënter te verwerven en flexibeler in te zetten. Er worden geen dubbele opdrachten verstrekt. De in artikel 66 van de Comptabiliteitswet 2001 voorgeschreven controleverklaringen bij de financiële overzichten in de departementale jaarverslagen worden bij alle ministeries en voor alle begrotingsfondsen afgegeven door accountants van de Auditdienst Rijk.
Het bericht “Meer dan 3.500 postbusfirma's in Nederland overtreden de wet”. |
|
Bram van Ojik (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer dan 3.500 postbusfirma’s in Nederland overtreden de wet»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat van de ruim achttienduizend postbusfirma's in Nederland zeker 19 procent niet tijdig een jaarplan heeft ingeleverd?
Vooropgesteld moet worden dat op basis van het artikel uit de Volkskrant niet is vast te stellen of alle rechtspersonen die volgens het Volkskrantonderzoek hun jaarrekening niet tijdig zouden hebben gepubliceerd, ook daadwerkelijk die verplichting hebben. Het moeten rechtspersonen zijn die onder het Nederlandse recht vallen en dientengevolge op basis van het Burgerlijk Wetboek deponeringsplichtig zijn (en ook niet onder enige uitzondering of vrijstelling vallen).
Hoe beoordeelt u het bericht dat van de 1.506 buitenlandse coöperaties er 397 geen recente jaarcijfers hebben ingeleverd?
Voor deze vraag geldt hetzelfde als hierboven in het antwoord op vraag 2 is opgemerkt. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk of het gaat om de jaarrekening van ondernemingen die zijn opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van een andere rechtspersoon. Het is dus niet op voorhand zeker dat alle 397 ondernemingen in overtreding zijn.
Was u hiervan al op de hoogte voorafgaand aan de verschijning van het bericht? Zo ja, welke actie heeft u hierop ondernomen?
Bekend is dat een deel van deponeringsplichtige rechtspersonen de jaarstukken niet of niet tijdig openbaar maakt. Het betreft de verplichting om uiterlijk dertien maanden na afloop van het boekjaar de jaarrekening openbaar te maken via het handelsregister bij de Kamer van Koophandel.
Zo nee, waarom was u hiervan niet op de hoogte? Hoe gaat u ervoor zorgen dat u hierover in de toekomst wel tijdig geïnformeerd wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie gaat u ondernemen om te voorkomen dat firma’s ook in de toekomst nalaten hun jaarrekening tijdig in te leveren?
De naleving van de inlevering van jaarrekeningen is thans reeds met verschillende waarborgen omgeven. De Kamer van Koophandel monitort de naleving van de plicht tot deponering van de jaarrekening. Indien de rechtspersoon niet op tijd deponeert, wordt zij door de Kamer van Koophandel gerappelleerd. Aan het einde van het jaar waarin de Kamer van Koophandel heeft gerappelleerd ligt het percentage van deponeringen rond de 90%. Ongeveer 5% van de rechtspersonen (ca. 35.000) heeft een achterstand in het deponeren van drie jaren of meer. Nederland loopt daarmee Europees gezien in de pas.
De Kamer van Koophandel heeft geen handhavende bevoegdheid. De regels voor het opstellen en publiceren van de jaarrekening zijn voorgeschreven uit het oogpunt van transparantie en bescherming van belanghebbenden, zoals aandeelhouders, investeerders, banken en leveranciers. In het algemeen is het aan deze belanghebbenden, en in het bijzonder de aandeelhouders en leden van de desbetreffende rechtspersonen, om te oordelen over het niet c.q. te laat publiceren en de rechtspersoon hierop aan te spreken. Daartoe kan iedere belanghebbende nakoming van de publicatieplicht vorderen (art. 2:394 lid 7 BW).
Daarnaast is het niet tijdig deponeren van de jaarrekening een economisch delict, dat kan worden bestraft met een geldboete van ten hoogste € 19.500 (art. 1 onder 4° WED jo. art. 2:394 lid 3 BW). Wanneer er sprake is van faillissement en het bestuur heeft niet voldaan aan zijn verplichting om de jaarrekening openbaar te maken (art. 2:394 BW), heeft het zijn taak onbehoorlijk vervuld en wordt vermoed dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Dit rechtsvermoeden van onbehoorlijk bestuur heeft tot gevolg dat de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de schulden van de rechtspersoon die niet uit de boedel kunnen worden voldaan (artikelen 2:50a, 138, 149, 248, 259 en 300a BW). Verder kan de jaarrekening een rol spelen bij het voorkomen en bestrijden van misbruik van rechtspersonen. Op basis van de Wet controle op rechtspersonen kan het niet deponeren van de jaarrekening worden betrokken bij het doorlopende toezicht op rechtspersonen.
Voor beursvennootschappen geldt sinds 1 januari 2009 een publiekrechtelijk handhavingsregime waar het de openbaarmaking en deponering van jaarstukken betreft. Op grond van de Wet op het financieel toezicht dienen de jaarstukken van beursvennootschappen binnen vier maanden na afloop van het boekjaar openbaar te worden gemaakt en bij de AFM te worden gedeponeerd. De AFM houdt toezicht op de naleving van deze verplichting.
Als sluitstuk geldt de mogelijkheid van strafrechtelijke handhaving. De buitengewoon opsporingsambtenaren van het Bureau Economische Handhaving van de Belastingdienst zijn aangewezen voor de opsporing van het economische delict van het niet deponeren van de jaarrekening. Het Bureau Economische Handhaving maakt jaarlijks tegen circa 1.500 verzuimende rechtspersonen proces-verbaal op. De vervolgingscapaciteit van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie is daarop afgestemd.
Hoe komt het dat bestuurders van bedrijven die de wet overtreden in de praktijk zelden worden vervolgd? Welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat bestuurders van bedrijven die de wet overtreden in de toekomst wel worden vervolgd?
De verplichting tot het deponeren van de jaarrekening rust op de rechtspersoon. Daarom treedt het OM in de eerste plaats op tegen rechtspersonen die niet op de voorgeschreven wijze hun jaarrekeningen deponeren. In het geval er sprake is van een structurele of principiële weigering van het indienen van de jaarstukken door een rechtspersoon, dan kan besloten worden ook de bestuurder van de rechtspersoon te vervolgen (art. 51 Wetboek van Strafrecht).
Bent u bereid de sancties op het niet tijdig indienen van de jaarrekening aan te scherpen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiervoor? Zo nee, waarom niet?
De instrumenten die beschikbaar zijn voor het tijdig indienen van de jaarrekening (zie antwoord op vraag2 acht ik voldoende om tegen niet indieners op te treden. Ik zie dan ook geen aanleiding de sancties aan te scherpen.
De OECD (Organisation for Economic Co-operation and Development) heeft Nederland aangespoord de monitoring en de aanpak van witwassen en belastingontduiking uit te breiden; op welke wijze geeft u invulling aan deze aanbeveling?
Deze aanbeveling is – voor zover ons bekend – niet door de OESO gedaan. Wel heeft de OESO begin dit jaar een landenrapport over Nederland uitgebracht waarbij is gekeken naar de Nederlandse bestrijding van steekpenningen aan buitenlandse ambtenaren. Het gaat dus om corruptiebestrijding. De kritiek daarbij is met name dat Nederland in de strafrechtelijke sfeer deze specifieke vorm van corruptie niet hard genoeg aanpakt. De OESO-werkgroep over omkoping wil opsporing en vervolging van deze vorm van corruptie in een aantal gevallen in het bijzonder monitoren, met name ook waar zogenoemde brievenbusmaatschappijen bij zijn betrokken. In de aanbiedingsbrief van de Ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Veiligheid en Justitie bij dit rapport aan uw Kamer3en in antwoord op vragen van de leden Gesthuizen en Merkies is uitgebreid beschreven in welke context de aanbevelingen in dit rapport moeten worden gezien en op welke wijze het kabinet met de uitkomsten zal omgaan.4 Opgemerkt is dat de Nederlandse wetgeving betreffende strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen en rechtsmacht voor in het buitenland gepleegde feiten in principe geen belemmeringen vormt om Nederlandse rechtspersonen te vervolgen voor strafbare gedragingen in het buitenland, ook als het gaat om zogeheten brievenbusmaatschappijen. Voor nadere details verwijs ik naar de aanbiedingsbrief en antwoorden op de Kamervragen van genoemde leden.
De motie Klaver2 heeft de regering verzocht de verplichting tot transparantie over eigendomsrelaties voor bedrijven uit te breiden en de Kamer uiterlijk in mei 2013 over haar inspanningen te rapporteren; bent u bereid bij de beantwoording van deze schriftelijke vragen uitvoering te geven aan deze motie?
Het belang van transparantie in het handelsverkeer wordt op dit moment geborgd door de openbare informatie over vennootschappen en onderneming die in het Handelsregister raadpleegbaar zijn. Ook geldt dat op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme aangewezen instellingen, zoals banken of notarissen, een cliëntenonderzoek verrichten met het doel om de cliënt te identificeren en diens identiteit vast te stellen of de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt te identificeren. Indien de cliënt een rechtspersoon is, verwerven de instellingen inzicht in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt.
In antwoord op een initiatiefvoorstel van de leden Groot en Recourt van uw Kamer is door het kabinet besloten tot de instelling van een centraal aandeelhoudersregister. Het centraal aandeelhoudersregister zal informatie bevatten over de aandeelhouders van BV’s en niet-beursgenoteerde NV’s. Het register zal toegankelijk zijn voor aangewezen (publieke) diensten in het kader van controle, toezicht en opsporingstaken en biedt aldus toegevoegde waarde bij de bestrijding van financieel- economische fraude, bijvoorbeeld fiscale of faillissementsfraude of andere vormen van misbruik van rechtspersonen.