Het feit dat een huishouden in Cyprus gemiddeld 4x meer vermogen heeft dan een Nederlands huishouden |
|
Teun van Dijck (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «The Eurosystem Household Finance & Consumption Survey» van de ECB?1
Ja.
Is het u bekend dat een Cypriotisch huishouden een gemiddeld vermogen heeft van maar liefst 670.000 euro, bijna vier keer meer dan een Nederlands huishouden?
Vindt u het niet volslagen idioot dat Nederland bijna 600 miljoen euro gaat bijdragen aan noodsteun aan Cyprus, terwijl een Cypriotisch huishouden gemiddeld een half miljoen euro meer bezit dan een Nederlands huishouden? Zo neen, waarom niet?
Bent u bereid de toezegging om Cyprus noodhulp te geven ongedaan te maken aangezien de Nederlandse huishoudens het geld harder nodig hebben? Zo neen, waarom niet?
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór dinsdag 16 april 2013 te 12:00 uur?
Ja.
Het bericht dat een Syrische familie wordt uitgezet naar Polen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending over de voorgenomen uitzetting van een Syrische familie naar Polen?1
Zoals uw Kamer bekend is, vind ik het niet wenselijk om in de beantwoording van Kamervragen in te gaan op individuele aspecten van een zaak. Dit geldt ook voor een deel van de hier gestelde vragen die een individueel karakter hebben. Wel licht ik graag het relevante beleid toe en beantwoord ik de gestelde beleidsmatige vragen.
Wat is de status van de Nederlandse asielaanvraag van deze Syrische familie?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de klachten die er zijn over het opvangregime in Polen en de onmenselijke en vernederende manier waarop vreemdelingen daar worden behandeld?2 Wat is uw reactie op deze uitspraken en bevindingen? Wordt deze informatie betrokken bij het besluit of een Dublinclaim zal worden ingediend bij Polen? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoorden van heden op de schriftelijke vragen van het lid Maij (PvdA), waarin ik inga op het rapport en de wijze waarop de Dublin Verordening wordt toegepast.
Deelt u de mening dat de inbewaringstelling van een gezin met minderjarige kinderen dat een asielaanvraag heeft ingediend in strijd is met in ieder geval de artikelen 15 tot en met 17 van de Terugkeerrichtlijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt dit meegenomen in het oordeel of deze familie wordt teruggestuurd naar Polen? Gaat u hierover in gesprek met Polen?
Het is niet aan de Nederlandse regering om te controleren of een stelsel in een andere lidstaat strijdig is met het EU-recht. Ieder EU-land is verantwoordelijk voor de uitvoering van de EU-wetgeving in zijn interne rechtsorde (tijdige omzetting, overeenstemming en correcte toepassing). De Europese Verdragen bepalen dat de Europese Commissie over de correcte toepassing van het EU-recht waakt. Als een EU-land het EU-recht niet eerbiedigt, kan de Europese Commissie op grond van artikel 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie tegen die inbreuk optreden en zo nodig een zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie.
Meer in het algemeen kan ik u wel antwoorden dat sec een verblijf in bewaring tijdens de behandeling van het asielverzoek niet in strijd is met het EU-asielrecht.
Bent u bekend met de uitspraak van het Hof van Justitie dat overdrachten op grond van Verordening Dublin II niet mogen plaatsvinden wanneer (in dit geval) Nederland niet onkundig is van het feit dat door fundamentele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen asielzoekers in (in dit geval) Polen een reëel risico lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen? Hoe wordt dit uitgangspunt meegenomen in het Nederlandse asielbeleid en dan vooral bij de beoordeling of sprake is van Dublin II-situatie?3
Ja, ik ben bekend met dit arrest. Het vertrouwensbeginsel tussen de EU-lidstaten vormt de kern van het Dublinsysteem. Dit betekent dat de Nederlandse regering er, behoudens tegenbewijs, op mag vertrouwen dat de andere lidstaat, in dit concrete geval Polen, zijn internationale verplichtingen jegens asielzoekers nakomt. Door zowel het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (M.S.S. tegen België en Griekenland, no. 30696/09) als het Hof van Justitie (N.S. tegen VK, no. C- 411/10) zijn in 2011 arresten gewezen over de grenzen waarbinnen uitvoering kan worden gegeven aan het interstatelijke vertrouwensbeginsel. Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen van het lid Maij heb aangegeven, mag een overdracht naar een lidstaat niet plaatsvinden indien de vreemdeling in die lidstaat onmenselijk of vernederend wordt behandeld in de zin van artikel 3 EVRM of artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de EU. Voorafgaande aan de overdracht van een asielzoeker wordt door de IND, en indien beroep is ingesteld door de rechtbank, getoetst of de overdracht niet in strijd is met deze bepalingen. De verklaringen van de betrokken vreemdeling en de rapporten van ngo’s worden hierbij betrokken. Zoals ik in mijn antwoorden aan het lid Maij ook heb aangegeven betekent een niet-naleving van een afzonderlijke bepaling uit (bijvoorbeeld) de EU-Opvangrichtlijn niet per definitie dat de asielzoeker in die lidstaat daarmee ook onmenselijk of vernederend wordt behandeld in de zin van artikel 3 EVRM of artikel 4 van het Handvest. Daarbij geldt dat indien de vreemdeling van mening is dat een lidstaat bijvoorbeeld de bepalingen uit de Opvangrichtlijn niet ten volle naleeft, dit in beginsel door hem moet worden opgebracht in de desbetreffende lidstaat.
Op welke wijze is onderzocht of de familie een zorgvuldige asielprocedure heeft kunnen starten in Polen? In hoeverre worden klachten van asielzoekers over mensenrechtenschendingen en slechte medische zorg in het eerste land van binnenkomst meegenomen in de afweging om hen daarnaar terug te sturen?
Zoals ik heb aangegeven acht ik het in beginsel onwenselijk inhoudelijke informatie te verstrekken over individuele gevallen. Meer in het algemeen kan ik antwoorden dat de verklaringen van een asielzoeker worden betrokken bij de toets of hij bij terugkeer in het eerste land van binnenkomst een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van de meergenoemde bepalingen. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoorden op de vragen van het lid Maij kan uit de mij bekende rapporten niet worden opgemaakt dat asielzoekers in Polen structureel toegang tot de asielprocedure, opvang of medische zorg wordt onthouden.
Erkent u dat de verschillen tussen landen en hun asielprocedures en opvangvoorzieningen nu niet opgelost kunnen worden door het Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel? Erkent u dat hierdoor vluchtelingen de kans lopen de dupe te worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat zij nog steeds het risico lopen om alsnog blootgesteld te worden aan onmenselijke of vernederende behandelingen? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Door de beide EU-wetgevers, Raad en Europees Parlement, is recent een politiek akkoord bereikt over de herschikte asielverordeningen en richtlijnen die de wettelijke grondslag vormen van de tweede fase van het GEAS. Medio 2013 wordt deze wetgeving formeel aangenomen. Met de herschikte verordeningen en richtlijnen, waaronder de Opvangrichtlijn, worden de asielstelsels in de lidstaten in verdergaande mate geharmoniseerd. Echter ook in deze tweede fase van het GEAS zullen er verschillen blijven bestaan in asielprocedures en medische- en opvangvoorzieningen. Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 5 zijn aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel grenzen gesteld en mag een overdracht in kader van de Dublin Verordening niet plaatsvinden indien deze in strijd is met artikel 3 EVRM of artikel 4 van het Handvest. Deze toets zal ook centraal staan bij de toepassing van de Dublin Verordening in de tweede fase van het GEAS.
Bent u tot slot bereid de zaak van deze Syrische familie te herzien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Natuurbezuinigingen en schaapskuddes |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Enige schaapskudde Veluwe failliet»?1
Ja.
Is het waar dat natuurbezuinigingen direct of indirect ten grondslag liggen aan het faillissement van genoemde schaapsherder? Zo ja, wat is het verband? Zo nee, kunt u de oorzaak dan op andere wijze duiden?
De financiële problemen voor de herder waren volgens de Vereniging Natuurmonumenten niet het gevolg van het wegvallen van reguliere begrazingsopdrachten van Natuurmonumenten.
Er is volgens de vereniging sprake van het niet verkrijgen van een incidentele begrazingsopdracht voor een project bij het Hulshorsterzand, waarvoor een openbare aanbesteding is geweest en waarop verschillende kuddes hebben ingeschreven. De opdracht is gegund aan een kudde die het beheer op de door de Vereniging Natuurmonumenten beoogde wijze wil uitvoeren en goedkoper heeft ingeschreven.
Bent u bereid Natuurmonumenten te steunen in het zoeken naar een acceptabele oplossing voor de dieren die het slachtoffer dreigen te worden van het faillissement van hun herder?2
Er is reeds een oplossing gevonden waarmee de acute nood voor de kudde is gelenigd en er heeft overleg plaatsgevonden tussen Natuurmonumenten en de herder. De herder heeft aangegeven erop te vertrouwen dat samen met Natuurmonumenten en andere partijen een structurele oplossing zal worden gevonden voor het behoud van de kudde. Ik ben blij dat er een oplossing voor deze kudde gevonden lijkt en ik ben bereid mee te denken over oplossingen voor rondtrekkende gescheperde schaapskuddes, met in acht neming van de verantwoordelijkheid van de provincies.
Bent u bereid terreinbeherende organisaties zodanig tegemoet te komen in hun exploitatiekosten dat natuurbeheer op de meest correcte wijze kan worden uitgevoerd anders dan geleid door louter economische korte termijn motieven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Beheersubsidie aan terreinbeherende organisaties wordt niet meer door het Rijk verleend maar door de provincies, via de provinciale Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) en eventuele andere regelingen.
Heeft u kennisgenomen van de maatschappelijke verontwaardiging over de economisering van het natuurbeleid en de gevolgen daarvan? Zo ja, op welke wijze wilt u voorkomen dat incidenten zoals genoemd vaker voor zullen komen?
Ja, ik heb de berichtgeving en de reacties in de diverse media gevolgd. Ik heb een grote maatschappelijke betrokkenheid gezien bij deze schaapskudde. Ik ben ook blij dat veel Nederlanders zich betrokken voelen bij natuur en landschap. In mijn brief «Vooruit met natuurbeleid» (Kamerstuk 33 576, nr. 1) heb ik ook aangegeven deze ontwikkeling te zien en daarop in te willen spelen, om de betrokkenheid en inzet van de maatschappij bij natuur maximaal te kunnen benutten.
De brandbrief tegen de overhevelingen van zorgtaken naar de gemeenten |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brandbrief van de koepel van Wmo-raden waarin hij zijn zorgen uit over uw plannen om zorg zoals persoonlijke verzorging en jeugdzorg over te hevelen naar gemeenten?1
Ja. Begin mei is over deze brief ambtelijk overleg geweest met de koepel van Wmo raden en VWS, SZW en de VNG.
Wat is uw reactie op zijn dringende signaal dat de overheveling van deze zorg naar de gemeenten niet goed uit gaat pakken voor zowel patiënten als voor de gemeenten?
Deze zienswijze deel ik niet. Allereerst wil ik opmerken dat er geen sprake is van overheveling van zorgtaken. Aanspraken in de AWBZ worden geschrapt. Vrijkomende gelden worden, na een beleidsmatige korting, overgeheveld naar gemeenten, om hen binnen het sociale domein in staat te stellen nieuwe arrangementen voor hun burgers te maken.
Zoals ik in mijn brief over de hervorming van de langdurige zorg ook noem vraagt deze hervorming om een andere oriëntatie op langdurige zorg in de samenleving. Daarmee gepaard gaat een andere rol, niet alleen van gemeenten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars, maar van iedereen. Alle partijen worden aangesproken, ondersteund en betrokken bij de hervorming van de langdurige zorg zodat de kwaliteit van het leven een continuüm kent.
Deelt u de mening dat u verantwoordelijk bent om zorg te dragen voor een zorgvuldige overheveling van al deze taken?
Ja, ik deel die mening. Samen met de VNG heb ik het transitiebureau Wmo opgericht om deze verantwoordelijkheid waar te maken. Daarnaast trek ik gezamenlijk op met de koepelorganisaties van de patiënten en cliënten en van de aanbieders om deze decentralisatie zorgvuldig uit te voeren onder andere met het programma «Aandacht voor Iedereen» van de gezamenlijke cliëntorganisaties en de koepel van Wmo-raden.
Zo ja, waarom laat u zich dan gijzelen door een onverantwoorde tijdspanne die geen ander doel voor ogen heeft dan het begrotingstekort terug te dringen?
De hervorming van de langdurige zorg is noodzakelijk om de langdurige zorg en ondersteuning van kwetsbare mensen voor de toekomst houdbaar te maken. Ook zonder financiële crisis was deze transitie nodig. Overwegingen van financiële aard spelen dus ook een rol bij de hervorming van de langdurige zorg. Tegelijkertijd ben ik er van overtuigd dat met de hervormingen van de langdurige zorg meer vanuit de vraag van de burger gewerkt zal worden. Op die manier kan lokaal maatwerk bijdragen aan een betere participatie van de burger. Ook zullen mensen langer thuis kunnen blijven wonen.
Ik ben voordurend met alle partijen in gesprek, om te bezien op welke manier en in welk tempo de hervormingen in de langdurige zorg gerealiseerd kunnen worden.
Hebt u, gezien de zorgen van de koepel en de VNG over de financiële aspecten2, eigenlijk nog wel draagvlak om de overhevelingen per 2015 plaats te laten vinden? Zo ja, waar baseert u dat op?
Ik heb een bestuurlijke regiegroep ingesteld met vertegenwoordigers van zorgverzekeraars, gemeenten, cliëntenorganisaties en zorgaanbieders. Deze regiegroep heb ik nauw betrokken en zal ik blijven betrekken bij de uitwerkingen van de maatregelen uit het regeerakkoord. De koers van de hervorming van de langdurige zorg is in belangrijke mate tot stand gekomen in overleg met deze partijen.
Daarnaast ben ik in overleg met de sociale partners tot een akkoord gekomen. Uiteindelijk zal in de discussie met de Tweede en Eerste Kamer duidelijk worden hoe tot een verantwoorde hervorming van de langdurige zorg kan worden besloten.
De vrijheid van telecombedrijven bij het aanbieden en in rekening brengen van mobiel dataverkeer |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van het VARA-programma Kanniewaarzijn waarin wordt bericht dat door het ontbreken van wetgeving telecomaanbieders van mobiel dataverkeer consumenten op onevenredig hoge kosten kunnen jagen?1
Ik vind het erg vervelend als een consument wordt geconfronteerd met zulke onverwachte, hoge rekeningen, ondanks dat maatregelen zijn en worden getroffen door aanbieders.
Bent u van mening dat het zeer onwenselijk is dat consumenten geen enkele bescherming genieten tegen ongemerkt internetgebruik met torenhoge rekeningen tot gevolg?
Ja, het zou onwenselijk zijn als de consument geen enkele bescherming geniet tegen ongemerkt internetgebruik met torenhoge rekeningen tot gevolg, maar dat is niet het geval. Er zijn beschermingsmaatregelen die vooral gericht zijn op het voorkomen van zulke hoge rekeningen door de consument goed te informeren over de aangeboden diensten en de kosten daarvan en door de consument meer inzicht in en grip te geven op zijn verbruik.
Zo dient de consument op grond van grond van de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen (Rude)2 geïnformeerd te worden over de tarieven, zoals het buitenbundeltarief. Daarnaast hebben aanbieders medio 2012 de gedragscode «Transparantie Mobiel Datagebruik» afgesloten. De gedragscode heeft betrekking op transparantie en voorlichting zodat de consument een abonnement kan kiezen die het beste aansluit op zijn datagebruik. Zo is in de gedragscode opgenomen dat aanbieders aan de consument de mogelijkheid bieden om tussentijds de kosten te monitoren, bijvoorbeeld om via een «mijn klantomgeving» of via een door de aanbieder aangeboden applicatie na te gaan hoeveel data is verbruikt of hoeveel tegoed er nog over is. Ook worden consumenten actief door de aanbieder geïnformeerd bij het bereiken van een bepaald verbruik (bijvoorbeeld wanneer 80% van de databundel is verbruikt) via een waarschuwings-sms.
Daarnaast kan de consument kiezen voor uiteenlopende abonnementen die extra waarborgen bieden:
Mochten zich onverhoopt toch hoge rekeningen voordoen, zoals het tv-programma «Kanniewaarzijn» heeft laten zien, dan zal in het concrete geval moeten worden bekeken waar het fout is gegaan. Aanbieders hebben vaak een coulancebeleid bij hele hoge rekeningen. Indien de aanbieder en de consument er samen niet uitkomen, kan de consument bij een meningsverschil over de factuur naar de Geschillencommissie (Elektronische Communicatiediensten) stappen die dan daar een uitspraak over doet. De betrokken partijen moeten zich dan houden aan die uitspraak.
Vindt u het fatsoenlijk en gewenst dat telecombedrijven het mobiel dataverkeer, dat buiten de bundel van het abonnement valt, 8600% duurder in rekening brengt bij de consument, zoals het voorbeeld in de televisie-uitzending laat zien?
Ik heb hier geen oordeel over. Bij veel abonnementen is het buitenbundeltarief hoger dan het binnenbundeltarief en het verschil kan inderdaad een veelvoud zijn. Er zijn ook abonnementen verkrijgbaar waarbij het verschil tussen binnen- en buitenbundeltarieven kleiner is of geen enkel verschil kent. Ik heb echter geen oordeel over wat het maximale verschil tussen binnen- en buitenbundeltarieven zou mogen zijn. Indien er sprake is van een hoog tarief per MB kan bij een excessief dataverbruik de rekening snel oplopen.
Daar moet de consument voor gewaarschuwd worden en dat vereist transparantie richting de consument, waarvoor het nodige is geregeld en afgesproken. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Hoe kan het dat mensen die de provider hebben gevraagd data te blokkeren toch geconfronteerd worden met kosten?
Dat zal per concreet geval bekeken moeten worden. In algemene zin kan ik hierover niets zeggen.
Wat vindt u ervan dat klanten zelfs in dit soort uitzonderlijke gevallen, vanwege het door hun providers opgevoerde «recht op privacy», geen inzage kunnen krijgen in hun dataverkeer?
Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken – of diensten mogen op grond van de Telecommunicatiewet (en Europese privacyrichtlijnen) verkeersgegevens in beginsel uitsluitend verwerken voor zover dat nodig is om communicatie over te brengen. Daarnaast mogen zij deze gegevens slechts verwerken voor zover dat nodig is voor een aantal in de wet omschreven doelen, zoals facturering. Voor de facturering van consumenten is slechts noodzakelijk dat het volume van het datagebruik wordt bijgehouden. Het is voor de facturering niet nodig dat er bijvoorbeeld is bijgehouden welke website of applicatie een consument gebruikt op welk tijdstip en hoe lang. Aanbieders mogen dergelijke gegevens dan ook niet verwerken en moeten die gegevens vernietigen of anonimiseren zodra de betrokken communicatie stopt. Ik vind het belangrijk dat de persoonsgegevens en privacy van consumenten goed worden beschermd.
Als een consument op een gedetailleerder niveau een beeld wil krijgen van het dataverbruik van de door hem gebruikte internettoepassingen, zou hij een datateller op zijn mobiele telefoon kunnen installeren. Daarop kan worden bijgehouden hoeveel data diverse toepassingen hebben verbruikt, zoals e-mail of geïnstalleerde applicaties.
Bent u bekend met de reactie van uw voorganger, de toenmalige minister Verhagen, op de uitzending van Tros Radar2 waarin hij verklaart dat de verantwoordelijkheid bij de aanbieders ligt en dat deze aanbieders bezig zijn met verschillende initiatieven om consumenten beter te informeren? Deelt u deze mening en vindt u dat de initiatieven van de aanbieders geleid hebben tot het gewenste resultaat?
Ja, ik ben bekend met de reactie van mijn voorganger. Ik vind het allereerst de verantwoordelijkheid van de aanbieders om consumenten goed te informeren over hun producten en diensten. Dat vinden de aanbieders ook en zij hebben hiertoe medio 2012 de gedragscode «Transparantie Mobiel Datagebruik» gesloten. Daarin zijn afspraken gemaakt om de consument beter te informeren over kosten mobiel datagebruik bij het afsluiten van een abonnement en om de consument meer grip te laten krijgen op het verbruik, zoals het sturen van een waarschuwings-sms bij het bereiken van een bepaald verbruik. Hierover is de Kamer bij brief4 van 16 juli 2012 over geïnformeerd. In de tegelijkertijd met deze beantwoording meegestuurde kamerbrief over consumentenonderwerpen in de telecommarkt heb ik gemeld dat de aanbieders nog met aanvullende maatregelen zullen komen. Tevens heb ik hierbij aangegeven dat de aanbieders en mijn Ministerie de gedragscode deze zomer zullen evalueren. Dan zullen we opnieuw bekijken hoe het gaat met het voorkomen van deze zogeheten «bill shocks».
Deelt u de mening dat er behoefte is aan ten eerste een verplichting voor telecombedrijven om klanten te waarschuwen als er teveel dataverbruik is en ten tweede aan een optie voor consumenten om bij het afsluiten van contracten de mogelijkheid te hebben om bij overschrijding van de bundel het dataverbruik te laten blokkeren zoals de Europese regelgeving omtrent roaming? Zo ja, op welke wijze gaat u deze oplossingen in wet- en regelgeving verwerken?
Nee, de aanbieders hebben afgesproken de consument in een vroegtijdig stadium actief te waarschuwen per sms, bijvoorbeeld wanneer de consument 75% of 90% van zijn bundel heeft verbruikt. Daarnaast zijn er allerlei toepassingen voor consumenten beschikbaar om hun verbruik continue bij te houden. Als de consument het laten blokkeren van de mobiele internetdienst bij het overschrijden van de databundel, een bepaald bedrag of datavolume erg belangrijk vindt, dan kan hij een abonnement kiezen waarbij deze dienst wordt aangeboden. Als een consument een abonnement wil zonder buitenbundelkosten, dan zijn hiervoor ook alternatieven beschikbaar. Consumenten hebben niet dezelfde behoeften. Niet alle consumenten willen van mobiel internet worden afgesloten zodra zij hun bundel hebben overschreden.
De coöperatie Laatste Wil |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het initiatief «coöperatie Laatste Wil»?1
Ja.
Welke partijen zijn betrokken bij de oprichting van de coöperatie Laatste Wil?
Volgens de informatie op de website www.laatstewil.nu d.d. 1 mei 2013 zijn dhr. Van Wijk en dhr. Rebergen de oprichters van «Coöperatie Laatste Wil» en vormen zij tevens het bestuur.
Welke status heeft de coöperatie Laatste Wil? Kan de juridische rechtsvorm van een coöperatie wel gebruikt worden voor het ontwikkelen van een distributiesysteem van dodelijke middelen nu dit in feite geen behoefte in het economisch vlak betreft, maar de realisatie van de wens om te sterven?
De Coöperatie Laatste Wil is in oprichting, zo blijkt uit het Handelsregister op 1 mei 2013.
In het algemeen gesproken is een coöperatie een bij notariële akte als coöperatie opgerichte vereniging. Deze rechtspersoon moet zich blijkens de statuten ten doel stellen in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden te voorzien. Dit doet de coöperatie door het sluiten van overeenkomsten (anders dan van verzekering) met haar leden (art. 2:53 BW). Het is aan de rechter om in een concreet geval te beoordelen of een doelomschrijving van een coöperatie in overeenstemming is met de wet. Pas als dit niet het geval blijkt, is er de mogelijkheid om de coöperatie te laten ontbinden.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat er in coöperatief verband een distributiesysteem van dodelijke middelen wordt opgezet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe rijmt dit initiatief zich met artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht? Deelt u de mening, gezien deze bepaling, dat de beoogde doelstelling van de coöperatie, namelijk het realiseren van «laatstewilmiddelen», valt onder het bestanddeel «het verschaffen van middelen daartoe» in de zin van voornoemd artikel en dat dit te beschouwen is als een strafbare handeling?
Ik deel die zorg niet, aangezien de coöperatie expliciet aangeeft binnen de kaders van de wet te willen werken. De activiteiten van de coöperatie richten zich blijkens het persbericht op het mogelijk maken van hulp bij zelfdoding binnen de wettelijke kaders. Dergelijke activiteiten vallen niet binnen de delictsomschrijving van artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht. Op dit moment is er geen sprake van een strafbaar feit.
Deelt u de zorg dat deze vereniging langs en waarschijnlijk over de rand van het strafrecht gaat? Zo ja, welke conclusies verbindt u daaraan?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de positie straks van de gemeentelijk lijkschouwer? Hoe gaat dit verwerkt worden in regelgeving? Moet er een aanpassing komen van de «Aanwijzing vervolgingsbeslissing inzake levensbeëindiging op verzoek» van het Openbaar Ministerie?
De initiatieven die de coöperatie mogelijk gaat ontplooien brengen geen verandering in de positie van de gemeentelijk lijkschouwer.
Als een behandelend arts er niet van overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak, dan mag hij geen verklaring van natuurlijk overlijden afgeven en moet hij dit overlijden melden aan de lijkschouwer. Als ook de lijkschouwer meent om deze reden geen verklaring van natuurlijk overlijden te kunnen afgeven, brengt hij daarvan verslag uit aan de officier van justitie conform de bepalingen van de Wet op de lijkbezorging. De officier van justitie zal een beslissing nemen over de vrijgave van het lichaam en kan een onderzoek instellen indien het vermoeden bestaat dat sprake is van een strafbaar feit. Deze procedure geldt in alle gevallen waarin een arts er niet van overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijk oorzaak.
De mogelijke initiatieven van de coöperatie geven geen aanleiding voor aanpassing van regelgeving noch voor aanpassing van de Aanwijzing van het Openbaar Ministerie.
Wat vindt u van dit initiatief? Deelt u het standpunt dat laatstewilmiddelen niet het antwoord van de samenleving mogen zijn op bijvoorbeeld eenzaamheid, verveling en gevoelens van zinloosheid?
De vraag waarom personen suïcide plegen of hulp bij zelfdoding inroepen, ongeacht of dit door laatstewilmiddelen gebeurt, is niet eenvoudig te beantwoorden. Dit kan verschillende oorzaken hebben, die ik niet te snel in een bepaalde categorie zou willen plaatsen. Dit initiatief heeft geen gevolgen voor het suïcidepreventiebeleid, zoals dat sinds een aantal jaren door het ministerie van VWS wordt gevoerd.
Hoe gaat u om met dit initiatief in het kader van uw inzet op het suïcidepreventiedossier?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht “Boetes monsterhoeveelheden; reacties fabrikanten en CUMELA” |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boetes monsterhoeveelheden; reacties fabrikanten en CUMELA»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het al bekend was bij de goedkeuring van de mestbemonsteringsapparatuur dat er omstandigheden zouden kunnen zijn waarbij er niet voldoende mestmonsterhoeveelheid in de monsterverpakking terecht kwam? Zo ja, in welke omstandigheden?
In 1999 is een praktijktest uitgevoerd met automatische bemonsteringsapparatuur voor drijfmest2. Dit onderzoek is openbaar en terug te vinden op de website van Wageningen-UR. Aangezien van beide apparaten in de praktijktest werd geconstateerd dat het laden van dikke drijfmest (van bijvoorbeeld pluimvee of rundvee) kon leiden tot een te lage vullinggraad van de monsterverpakking, zijn de producenten daarop aangesproken.
Latere onderzoeken naar de werking en nauwkeurigheid van de voorgeschreven bemonsteringsapparatuur constateren geen problemen meer met de vullinggraad3.
De verantwoordelijkheid voor het nemen van goede monsters en het adequaat functioneren van de geregistreerde apparatuur, ligt bij de intermediaire ondernemer. In de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (bijlage E, onderdeel A) zijn de prestatiekenmerken voor bemonsteringsapparatuur beschreven. Van een volle vracht moeten vijf deelmonsters genomen worden van ongeveer 150 milliliter elk, om een voldoende representatief monster te verkrijgen. Met de keuze voor een totaalvolume van 650 milliliter is rekening gehouden met de situatie dat er omstandigheden kunnen zijn waaronder een deelmonster een geringer volume heeft dan 150 milliliter.
Bent u bereid de wetenschappelijke rapportages van WUR/ASG (voormalig IMAG-DLO) die gebruikt zijn bij de goedkeuring van de mestbemonsteringsapparatuur aan de Kamer zenden?
Zie antwoord vraag 2.
Is de vereiste nauwkeurigheid van de weging van mestmonsters bij het laboratorium vastgelegd in voorschriften voor de laboratoria? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze voorschriften aan de Kamer zenden?
De NEN-norm 7430 beschrijft voor geaccrediteerde laboratoria de monstervoorbehandeling van het drijfmestmonster. Hierin is onder andere opgenomen dat de weging tot op 0,1 gram nauwkeurig plaatsvindt en dat er een ondergrens van 500 gram geldt. Deze 500 gram monster heeft het laboratorium nodig om een goede voorbehandeling te kunnen doen alvorens het monster te analyseren. Deze norm is op te vragen bij het Nederlands Normalisatie-instituut.
Wordt het soortelijk gewicht van de mestmonsters vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
Het soortelijk gewicht wordt niet per mestmonster vastgesteld. Er wordt gewerkt met een wetenschappelijke norm voor monsters van drijfmest. In de uitgave «Kwantitatieve Informatie Veehouderij 2011–2012» is de norm voor soortelijk gewicht gesteld op (met enige variatie tussen diersoorten) 1 gram = 1 milliliter. Dit soortelijk gewicht is ook benoemd in de toelichting bij artikel 94 en 95 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.
Kunt u aangeven of er op gewicht of volume handhaving plaatsvindt?
Handhaving kan plaatsvinden op basis van zowel volume als gewicht.
De gevolgen van het akkoord voor de ontwikkeling van het (structurele) EMU-saldo en de staatsschuld in de periode 2014-2017 |
|
Kees van der Staaij (SGP), Alexander Pechtold (D66), Arie Slob (CU), Sybrand van Haersma Buma (CDA), Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kan de regering in aanvulling op het financieel kader, behorende bij het sociaal akkoord, inzicht geven in de gevolgen van het akkoord voor de ontwikkeling van het (structurele) EMU-saldo en de staatsschuld in de periode 2014–2017?
De afspraken leiden partieel tot een tegenvaller in het EMU-saldo van 119 structureel en een tijdelijke oploop tot 543 miljoen euro in 2017. Deze budgettaire gevolgen worden meegenomen in de begrotingsbesluitvorming.
Hoe ziet het stabiliteitsprogramma er uit dat de regering voor 1 mei naar Brussel dient te sturen? Maakt het sociaal akkoord hiervan een integraal onderdeel uit? Worden er in het programma aanvullende bezuinigingen in het vooruitzicht gesteld?
De uitkomsten van het sociaal akkoord zullen worden verwerkt in het Stabiliteitsprogramma. Het kabinet committeert zich in het Stabiliteitsprogramma aan de Europese afspraken, waarbij de besluitvorming over de invulling van dit commitment afhankelijk is van de MEV-raming van het CPB, zoals aangegeven in het sociaal akkoord. Het aanvullend pakket zoals gepresenteerd in de maartbrief wordt in het stabiliteitsprogramma aangeduid als invulling van de opgave bij de huidige ramingen. Het kabinet zal het stabiliteitsprogramma op korte termijn, voordat het wordt ingediend in Brussel, naar de Kamer sturen.
Houdt de regering vast aan het bereiken van een begrotingstekort van maximaal 3% in 2014? Op welke wijze denkt de regering dat te bereiken?
Ja. Het kabinet zal aanvullende maatregelen nemen indien de MEV-raming van het CPB gegeven het saldodoel 2014 daartoe aanleiding geeft.
Met welk percentage moet de economie groeien om komend najaar te kunnen concluderen dat er geen extra bezuinigingen nodig zijn om aan de 3%-norm te voldoen?
Het regeerakkoord bevat belangrijke structurele hervormingen die het groeipotentieel verbeteren, en het sociaal akkoord kan een positieve bijdrage leveren aan het vertrouwen en de economische groei. Het kabinet hecht aan een sterke economie, maar stuurt niet op een bepaald groeipercentage. Wel committeert het kabinet zich aan de Europese afspraken ten aanzien van de overheidsfinanciën. Ter illustratie kan erop worden gewezen dat om in 2014 een EMU-tekort van 3 procent te hebben, de economie in 2013–2014 over beide jaren tezamen met circa 1 procent BBP harder moet groeien dan geraamd door het CPB in het CEP. Hierbij dient te worden opgemerkt dat ook de samenstelling en het kwartaalverloop van aantrekkende groei van invloed zijn, en dat budgettaire mee- of tegenvallers denkbaar zijn die losstaan van de ontwikkelingen in de economische groei. In aanloop naar de Miljoenennota zal het totaalbeeld duidelijk worden.
Worden alle in de brief van 1 maart 20131, met het aanvullend pakket van 4,3 miljard euro aan bezuinigingen en intensiveringen voor 2014, genoemde aanvullende bezuinigingen (voorlopig) geschrapt? Geldt dat ook voor de genoemde intensiveringen van 800 miljoen euro?
Na overleg met sociale partners is besloten dat het kabinet afziet van het voorgestelde pakket. Het kabinet zal aanvullende maatregelen nemen indien de MEV-raming van het CPB gegeven het saldodoel 2014 daartoe aanleiding geeft. Deze afspraak geldt voor alle elementen uit het pakket.
Wat zijn de effecten van het akkoord op de (structurele) werkgelegenheid, de arbeidsproductiviteit en de economische groei ten opzichte van het regeerakkoord?
Het CPB zal worden verzocht bij haar juniraming zoveel als mogelijk een beeld te geven van de structurele economische effecten van de maatregelen. De juniraming van het CPB wordt medio juni openbaar.
Wat zijn de gevolgen van de stijging van de WW-premies met 1,3 miljard euro per 1 januari 2014 voor de werkgelegenheid, nu er voor werkgevers tegenover deze lastenverzwaring niet langer een verlaging van lasten/kosten staat?
Het sociaal akkoord is erop gericht om de economie en werkgelegenheid te verbeteren en bij te dragen aan het op orde krijgen van de overheidsfinanciën. Deze specifieke maatregel draagt bij aan het structureel op orde krijgen van de overheidsfinanciën. Wat de economisch effecten zijn van de maatregel zal blijken uit de CPB-doorrekening.
Wat zijn de effecten van het akkoord op de lasten van huishoudens en het besteedbaar inkomen ten opzichte van het regeerakkoord? Welke (meetbare) verbetering van het consumentenvertrouwen heeft het kabinet zich voor 2014 ten doel gesteld?
Het kabinet stelt zich ten doel om samen met allerlei groepen in de samenleving te werken aan maatregelen en hervormingen om sterker uit de crisis te komen. Het sociaal akkoord is daar een goed voorbeeld van. Meer vertrouwen kan vervolgens bijdragen aan economische groei.
De publiek gefinancierde WW wordt op den duur fifty-fifty door werkgevers en werknemers betaald; volgens de regering wordt de overgang naar het nieuwe systeem «budgettair en lastenneutraal ingevoerd; wat betekent dit concreet? Hoeveel euro per jaar moet de premie van werkgevers en werknemers worden om de publieke inperking te betalen? In hoeverre worden werkgevers en werknemers voor welke premie(-stijging) gecompenseerd? Op welke wijze?
De transitie naar de fify-fifty publiek gefinancierde WW wordt budgettair en lastenneutraal ingevoerd. Uitgangspunt is dat het gaat om een lastenneutrale transitie die geen extra opbrengsten hoeft te genereren en neutraal uitpakt voor de koopkracht. De precieze vormgeving zal nader uitgewerkt worden mede op basis van het in het sociaal akkoord aangekondigde SER-advies.
Met welk percentage stijgt de marginale druk als gevolg van de stijging van de WW-premie?
Ervan uitgaande dat deze vraag betrekking heeft op de introductie van een werknemerspremie in de WW, zij verwezen naar het antwoord op vraag 9, waarin is aangegeven dat deze premie lasten- en koopkrachtneutraal zal worden ingevoerd.
Welke gevolgen heeft het sociaal akkoord zowel inhoudelijk als qua timing voor de wetsvoorstellen op basis van het regeerakkoord die momenteel in de Kamer voorliggen, dan wel in voorbereiding zijn? Komen alle wetsvoorstellen met een structureel budgettair beslag van meer dan 50 miljoen – conform afspraak – nog in 2013 naar de Tweede Kamer?
Het is inderdaad beoogd om alle wetsvoorstellen met een structureel budgettair beslag van meer dan 50 miljoen nog in 2013 naar de Tweede Kamer te sturen. De Kamer ontvangt spoedig een geactualiseerd planningsoverzicht.
Waarom is de regering niet bereid om het pakket aan maatregelen te laten doorrekenen door het Centraal Planbureau? Bent u bereid dit alsnog te doen?
De budgettaire effecten van de voorgestelde maatregelen zijn door het kabinet berekend en met de voorstellen bekend gemaakt. Een CPB-doorrekening zou met name van toegevoegde waarde kunnen zijn om de effecten van het pakket aan maatregelen door te rekenen op de structurele economische effecten ervan. Voor het berekenen van de economische effecten is het wenselijk dat een aantal maatregelen, waarover op onderdelen ook nog met sociale partners wordt gesproken, nader wordt uitgewerkt. Net als bij het begrotingsakkoord uit het voorjaar van 2012 stelt het kabinet daarom voor om het CPB te verzoeken bij haar juniraming zoveel als mogelijk een beeld te geven van de structurele economische effecten van de maatregelen, naast een integraal nieuw economisch en budgettair beeld over 2014, dat al regulier onderdeel is van de juniraming. De juniraming van het CPB wordt medio juni openbaar.
Bent u bereid om deze vragen uiterlijk maandag 15 april om 18:00 uur te beantwoorden?
Nee.
De berichten waaruit blijkt dat Deutsche Bank Nederland 18000 rekeninghouders loost |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten waaruit blijkt dat Deutsche Bank Nederland 18.000 rekeninghouders, zowel particulieren als zakelijke klanten, loost met de melding dat «Deutsche Bank niet de geschikte bank voor u is»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat Deutsche Bank Nederland deze klanten op straat zet, en daarbovenop ook nog steeds een boete blijft eisen, gelet op de uitspraak van de topman van de bank: «Ik kan dat niet kwijtschelden, want het zijn financieringskosten die wij gemaakt hebben. Dan schrijf ik een blanco cheque uit. Als boeterente moet worden betaald, kijken we of we daar uit kunnen komen»? Deelt u voorts de mening dat klanten van banken niet de dupe mogen worden van het eenzijdig wijzigen van de voorwaarden en dat alle klanten die nu gedwongen worden te vertrekken alsnog boetevrij moeten kunnen vertrekken naar een andere bank? Welke middelen heeft u of de Nederlandsche Bank (DNB) om de bank hiertoe te dwingen?
Deutsche Bank kan, op het moment dat de looptijd van (één van) de financieringsdelen van een klant afloopt, de voorwaarden aanpassen. Dit betreft een nieuwe financieringsovereenkomst die Deutsche Bank en de klant vrij zijn om aan te gaan op basis van het beginsel van contractsvrijheid. Door de huidige strategiewijziging van Deutsche Bank kunnen bepaalde klanten in een lastige situatie terechtkomen. Samen met deze klanten zal Deutsche Bank naar een individueel passende oplossing moeten zoeken. Bij oplossingen kan worden gedacht aan ondersteuning bij overstap naar een andere partij, waarbij ook kan worden gekeken naar de boeterentes. Voor wat betreft de rol van boeterentes en de specifieke situatie bij Deutsche Bank verwijs ik naar mijn beantwoording van de Kamervragen 4, 7 en 8 van het lid Dijkgraaf (SGP) onder nummer 2013Z02114. Voor de rol van de Nederlandsche Bank (DNB) verwijs ik naar mijn beantwoording van Kamervraag 6 van het lid Dijkgraaf (SGP) onder nummer 2013Z00669. Ik ben niet bekend met de exacte invulling van de afspraken die Deutsche Bank met LTO heeft gemaakt. Wel heeft Deutsche Bank eerder reeds aangegeven dat een passende oplossing voor de klant onder andere kan betekenen dat de financiering van één van de leningdelen wordt verlengd. In een interview zegt de CEO van Deutsche Bank Nederland, de heer Hoving, hierover: «We houden er rekening mee dat een aantal van deze groep klanten nog lang aan ons verbonden blijft.»2
Waarom komt Deutsche Bank haar toezegging aan LTO niet na om leningen, indien nodig, te verlengen? Is dat geen extra reden om klanten boetevrij te laten vertrekken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de volgende uitspraak van de topman in het licht van de gedwongen overstap van de 28.000 klanten van ABN Amro, een portefeuille die de staatsbank op last van »Brussel» moest verkopen: «Wij zijn dus niet de juiste bank voor het merendeel van deze klanten. Zij hebben een andere aanpak en andere systemen nodig, een andere bank. Met 5.000 klanten, die goed zijn voor 65 procent van de inkomsten, willen we door. Die passen bij waar wij als bank goed in zijn.»? Erkent u dat er bij de gedwongen verkoop destijds fouten zijn gemaakt en dat het onverstandig was 17 regiokantoren van ABN Amro en de Hollandse Bank Unie te verkopen aan Deutsche Bank? Welke maatregelen neemt de Nederlandse overheid om de door deze fout getroffen bedrijven en particulieren te compenseren voor de geleden schade, zoals de boete?
In 2007 heeft Fortis, in het kader van de overname van ABN AMRO, ingestemd met de door de Europese Commissie opgelegde afstoting van ABN AMRO-dochter HBU. Fortis heeft uiteindelijk Deutsche Bank bereid gevonden om HBU van haar over te nemen. Deutsche Bank wilde een positie verwerven in de Nederlandse markt voor zakelijke kredietverlening. De overname van HBU is Deutsche Bank echter fors tegengevallen. De significant verslechterde marktomstandigheden vanaf 2008 hebben ertoe geleid dat Deutsche Bank NL niet in staat is gebleken om met de door haar overgenomen onderdelen van ABN AMRO en HBU winst te maken. «Wij maakten verlies op deze portefeuille, enkele honderden miljoenen in de afgelopen 3 jaar»3, aldus Hoving. Als gevolg hiervan heeft Deutsche Bank voor de ingezette strategiewijziging gekozen. Het betreft hier een zelfstandige bedrijfseconomische beslissing. Het is niet aan mij om rechtstreeks in te grijpen in de strategische beslissing van een individuele bank of in de contractuele relatie tussen een bank en haar klanten. Wel vind ik het niet meer dan vanzelfsprekend dat Deutsche Bank samen met haar klanten op zoek gaat naar een passende oplossing.
Heeft u naar aanleiding het recent gevoerde algemeen overleg nog contact gehad met Deutsche Bank Nederland? Wat heeft dit contact opgeleverd?
Er is de afgelopen weken op ambtelijk niveau regelmatig contact geweest met Deutsche Bank Nederland. Hierin zijn mijn zorgen en de zorgen van de Kamer nadrukkelijk overgebracht. Hoving zegt hierover het volgende: «Wij voelen de zorgplicht en beseffen dat we coulant moeten zijn».4 Hieruit leid ik af dat Deutsche Bank zich goed bewust is van haar verantwoordelijkheid om te komen tot passende oplossingen per klant. Zelf spreek ik op zeer korte termijn met de heer Hoving. Ik zal er tijdens dit gesprek nogmaals op aandringen dat er daadwerkelijk, per geval, tot een passende oplossing wordt gekomen en dat ik dit proces nauwlettend zal blijven volgen.
Bent u bereid – gezien de onzekerheid in de markt – deze vragen met spoed te beantwoorden en uw antwoord uiterlijk dinsdag 16 april a.s. om 12:00 uur naar de Kamer te zenden?
Ja.
Het bericht dat toezichthouders van het openbaar vervoer in Amsterdam geen boete voor vernieling meer mogen geven van het Openbaar Ministerie wanneer er sprake is van het met geweld openen van OV-toegangspoortjes |
|
Lilian Helder (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat toezichthouders van het openbaar vervoer (OV) in Amsterdam geen boete voor vernieling meer mogen geven van het Openbaar Ministerie (OM) wanneer er sprake is van het met geweld openen van OV-toegangspoortjes?1
In Amsterdam zijn de buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) van het Veiligheidsteam Openbaar Vervoer (VOV), anders dan de boa’s van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf (GVB) en de andere openbaar vervoer-boa’s in het land, in dienst van de gemeente. Omdat de VOV-boa’s niet in dienst zijn van het vervoerbedrijf, zijn zij niet bevoegd om een uitstel van betaling uit te reiken voor overtreding van artikel 70 Wet personenvervoer 2000 (zwartrijden), hetgeen nodig is om tot vervolging over te kunnen gaan. Tot voor kort verbaliseerden de VOV-boa’s personen die met geweld de toegangspoortjes passeerden op grond van andere wetsartikelen dan artikel 70 Wet personenvervoer 2000. Deze praktijk leidde er evenwel toe dat het passeren van elektronische toegangspoortjes niet altijd op dezelfde wijze werd afgedaan.
Om tot een meer eenduidige afdoeningswijze te komen heeft het OM onlangs een beleidslijn uitgevaardigd over zwartrijden en elektronische toegangspoortjes. Onderdeel hiervan is dat personen die zich zonder geldig vervoersbewijs bevinden achter de elektronische toegangspoortjes, zich in ieder geval schuldig maken aan zwartrijden en daarvoor vervolgd dienen te worden. Verder bepaalt de richtlijn dat deze personen indien bijvoorbeeld schade is toegebracht aan de elektronische toegangspoortjes daarnaast kunnen worden geverbaliseerd voor vernieling. De boa’s van het GVB zijn bevoegd op te treden tegen zwartrijden, ook als daarbij sprake is van vernieling van de toegangspoortjes. Om te bereiken dat de VOV-boa’s ook kunnen verbaliseren voor artikel 70 Wet personenvervoer 2000 dient de werkwijze te worden aangepast.
Het OM te Amsterdam, de politie, de gemeente en de vervoerders zorgen ervoor dat deze situatie wordt aangepast. In afwachting daarvan hebben de politie en de gemeente besloten het VOV-team tijdelijk niet in te zetten bij de elektronische toegangspoortjes. Wel worden zij nog steeds ingezet voor de handhaving van andere feiten ter bevordering van de veiligheid in het openbaar vervoer van Amsterdam. Zoals gezegd zijn de boa’s van het GVB wel bevoegd en blijven zij onverkort optreden tegen zwartrijden, ook als daarbij sprake is van vernieling van de elektronische toegangspoortjes.
Deelt u de mening dat toezichthouders te allen tijde moeten kunnen ingrijpen bij geweld tegen mens, dier en objecten in het OV en op stations/haltes? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid er voor te zorgen dat het OM zijn besluit weer intrekt, zodat de toezichthouders weer volledig van de aan hen toegekende bevoegdheden gebruik kunnen maken en zwartrijders weer naar behoren beboet kunnen worden? Zo neen, waarom niet?
Nee. De beleidslijn van het OM is zinvol ter bevordering van de landelijke rechtsgelijkheid. Met betrekking tot de bevoegdheid van de VOV-boa’s wordt aan de ontstane situatie gewerkt (zie het antwoord op vraag2. De boa’s van het GVB zijn bevoegd en blijven onverkort optreden tegen zwartrijden.
Bent u bereid de regelgeving zodanig aan te passen dat toezichthouders de meest ruime bevoegdheden krijgen, zodat we af zijn van dit slappe OM-verhaal en de reiziger weer beschermd kan worden tegen tuig in het OV? Zo neen, waarom niet?
Afgezien van de specifieke situatie met de VOV-boa’s zijn er geen problemen met de bevoegdheden van boa’s en toezichthouders. De opsporingsbevoegdheden van de Buitengewoon Opsporingsambtenaren in het domein Openbaar Vervoer zijn in samenspraak met de OV-bedrijven, het OM en de politie tot stand gekomen. De boa’s zijn onder andere bevoegd op te treden tegen zwartrijders en vernielingen in het openbaar vervoer. Een aanpassing van de boa-regelgeving is dan ook niet nodig.
De salarissen en arbeidsvoorwaarden van EU-ambtenaren |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat de motie-Omtzigt van 11 oktober 2012 over de salarissen en arbeidsvoorwaarden van EU-ambtenaren met algemene stemmen is aangenomen op diezelfde dag?1
Herinnert u zich nog dat u op 30 januari 2013 tijdens een algemeen overleg zei: «De heer Omtzigt heeft gevraagd om antwoord op zijn Kamervraag over de positie van EU-ambtenaren. Ik heb wat langer nodig gehad om die vraag te beantwoorden dan de normale termijn – ik heb dan ook uitstel gevraagd aan de Kamer – omdat dit een van de onderwerpen is die zich heel makkelijk lenen om op allerlei manieren gebruikt en ook misbruikt te worden. Ik wil niet dat iemand ons kan verwijten dat wij verkeerde cijfers hebben gebruikt. Ik wil dit heel precies uitzoeken. Dat heeft geleid tot een behoorlijke discussie met de Europese Commissie, omdat je dan ook dingen met elkaar vergelijkt die niet altijd even goed vergelijkbaar zijn. Omdat we het zo precies mogelijk wilden doen, hadden we wat meer tijd nodig. De heer Omtzigt zei het antwoord te willen hebben voordat het debat met de premier plaatsvindt over de top. Ik geloof dat we kunnen toezeggen dat de Kamer die gegevens voor dat debat ontvangt.»?2
Bent u er dus van op de hoogte dat als toezegging genoteerd werd: «De minister zal de gevraagde informatie over de arbeidsvoorwaarden van EU-ambtenaren voor het plenaire debat over de Europese Raad die plaatsvindt op 7 en 8 februari aan de Kamer zenden.»?
Herinnert u zich dat u pas op 1 maart 2013 antwoordde op die vragen3 en daarbij het totaal ontwijkende antwoord gaf: «De toelagen van Commissieambtenaren kunnen een substantieel deel uitmaken van een inkomen, maar zijn veelal persoonsgebonden. Het is wel duidelijk dat het aantal EU-ambtenaren dat netto meer verdient dan de Nederlandse minister-president veel groter zal zijn dan drieduizend. Maar hoeveel, is moeilijk na te gaan. Het kabinet zal hierover in contact treden met de Commissie.»?
Bent u voor het beantwoorden van de vragen in overleg getreden met de Europese Commissie of niet?
Wanneer bent u voor het eerst hierover in contact getreden met de Europese Commissie en kunt u aangeven wanneer u een netto-netto vergelijking aan de Kamer kunt doen toekomen en kunt aangeven hoeveel EU-ambtenaren netto meer verdienen dan de Nederlandse minister-president (Balkenendenorm, maar dan exclusief bijtelling gepantserde dienstauto en inclusief alle andere bijtellingen) en hoe die berekening tot stand gekomen is?
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden, aangezien het feitelijk een herhaling betreft van vragen die al maanden bekend zijn bij u?
De uitzetting van een ernstig zieke vreemdeling |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Gerard Schouw (D66), Linda Voortman (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de uitzetting van de ernstig zieke vreemdeling uit Togo, die al ruim elf jaar geleden als alleenstaande minderjarige asielzoeker naar Nederland kwam?1
Zoals uw Kamer bekend is, vind ik het niet wenselijk om in de beantwoording van kamervragen in te gaan op individuele aspecten van een zaak. Dit geldt ook voor een deel van de hier gestelde vragen die een individueel karakter hebben. Wel licht ik graag het relevante beleid toe en beantwoord ik graag de gestelde beleidsmatige vragen.
Wanneer een vreemdeling zich gemotiveerd beroept op medische gronden die terugkeer in de weg staan, zal de IND aan Bureau Medische Advisering (BMA) onder meer vragen of de vreemdeling in staat is om te reizen en of er bij terugkeer van betrokkene een medische noodsituatie dreigt bij uitblijven van een benodigde behandeling. Indien laatstgenoemde situatie zich voordoet, wordt BMA tevens verzocht de vraag te beantwoorden of er behandelmogelijkheden zijn in het land waarnaar terugkeer dient plaats te vinden. Indien de vreemdeling niet in staat is om te reizen, of indien er bij terugkeer geen of onvoldoende behandelmogelijkheden beschikbaar zijn, wordt door de IND op grond van artikel 64 Vw 2000 aan de betreffende vreemdeling rechtmatig verblijf gegeven.
Wanneer lokale bestuurders aandacht vragen voor een individuele zaak en mij verzoeken gebruik te maken van mijn discretionaire bevoegdheid, is dat voor de IND aanleiding het dossier van de betreffende vreemdeling te lichten, de aangedragen informatie te wegen en met advies voor te leggen. Op deze wijze is geborgd dat het (lokale) maatschappelijk belang kan worden meegewogen in het geheel van alle relevante factoren. Ik wil erop wijzen dat dit belang op zichzelf nooit tot verblijfsrecht kan leiden; het nemen van een beslissing plaats vindt tegen de achtergrond van het geldende beleid en het volledige dossier.
Ik heb in het debat over de regeling langdurig verblijvende kinderen aangegeven dat «worteling» niet het perspectief is van waaruit de regeling is vorm gegeven. «Worteling» is een begrip dat nauwelijks in objectieve criteria is te vatten en vormt als zodanig dan ook geen onderdeel van de beoordeling van een zaak. Daarnaast is in algemene zin de verblijfsduur nooit een zelfstandig criterium in de beoordeling van een aanvraag.
Hoe komt het dat de totale duur van de verblijfsprocedures van deze man ruim elf jaar lang kan duren? Waarom is de overheid in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank dat deze man mocht blijven?
Zie antwoord vraag 1.
Is onderzocht of in Togo de benodigde medische zorg aanwezig is voor getraumatiseerde jongeren met angsten en depressies? Is deze toegankelijk voor elke zorgbehoevende?
Zie antwoord vraag 1.
Welke waarde hecht u aan het standpunt van het College van Burgemeester & Wethouders en de meerderheid van de Zwolse gemeenteraad dat deze man goed is geïntegreerd, als kind geworteld is geraakt in deze maatschappij, wegens zijn gezondheidstoestand altijd uitstel heeft gekregen van vertrek en uitzetting wegens zijn posttraumatische stressstoornis deze gezondheidstoestand zal doen verslechteren? Waarom heeft u aan hun oproep geen gehoor gegeven?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat asielkinderen die vanaf hun 15e in Nederland wonen na ruim elf jaar verblijf net zo geworteld en geïntegreerd zijn als de kinderen die onder de regeling langdurig verblijf kinderen vallen en dat uitzetting van deze adolescenten, vooral als zij ernstig ziek zijn, ook ernstige schade kan opleveren? Zo ja, is hier in deze zaak rekening mee gehouden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om deze zaak nog eenmaal goed te herzien en gebruik te maken van uw discretionaire bevoegdheid?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat Cyprus haar crisisonderzoek heeft gestaakt |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Cypriotische onderzoekcommissie die moet nagaan welke partijen geld hebben weggesluisd voorafgaand aan en tijdens de periode dat het bankverkeer op slot ging, haar werkzaamheden heeft gestaakt?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer verdacht is dat de centrale bank van Cyprus niet bereid is om de gevraagde informatie te overhandigen?
Zoals reeds gemeld in de brieven van donderdag 4 april 2013 (kenmerk BFB 2013–2622M en kenmerk BFB 2013 2628M) ligt de verantwoordelijkheid voor het voorkomen van een oneigenlijke uitstroom van deposito’s en een efficiënt verloop van de operatie om de financiële sector te herstructureren primair bij de Cypriotische autoriteiten, in samenwerking met de Trojka. Het is aan de Cypriotische autoriteiten om gepaste maatregelen te nemen. De Cypriotische autoriteiten hebben in dit kader een onderzoekscommissie opgesteld. Ik wil niet speculeren over of er sprake is geweest van onrechtmatigheden of een oneigenlijke uitstroom van deposito’s en wacht de resultaten van het onderzoek van deze commissie af.
Hoe gaat u voorkomen dat de Cypriotische wantoestanden in de doofpot belanden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht dat topbankiers bij de Bank of Cyprus bewijsmateriaal van deze bank hebben vernietigd?2 Wat zegt u dit?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het naïef en zinloos is om te wachten op een onderzoek van de Cypriotische autoriteiten naar de misdragingen van eigen politici en bankiers?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de toestanden op Cyprus tot op de bodem worden uitgezocht door een onafhankelijke instantie?
Zie antwoord vraag 2.
De combinatie van bijstand en studiefinanciering |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u ermee bekend dat in sommige gemeenten – in situaties waarin twee personen samenwonen en één van de partners aanspraak moet maken op de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de andere partner studiefinanciering ontvangt – de studerende partner verplicht wordt de maximale aanvullende studiefinanciering te lenen naast de basisbeurs en deze lening door de sociale dienst als voorliggende voorziening van de bijstandsuitkering wordt gezien? Zo ja, op welke wetsartikelen stoelt deze gemeentelijke praktijk?1
Hoe gemeenten precies omgaan met het leendeel van de studiefinanciering van de partners van bijstandsgerechtigden kan ik u niet zeggen. Daarover worden geen gegevens bijgehouden.
Wel kan ik aangeven binnen welk wettelijk kader gemeenten opereren.
Artikel 15, eerste lid, van de WWB bepaalt dat er geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een toereikende en passende voorliggende voorziening. Studiefinanciering, inclusief de mogelijkheid om een rentedragende lening af te sluiten, geldt volgens constante jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep als een dergelijke voorziening. Deze passendheid wordt, aldus de jurisprudentie, niet aan die voorziening ontnomen door het feit dat de belanghebbende een aanzienlijke studieschuld opbouwt.2
In de situatie waar u op doelt (ene partner heeft bijstand, andere partner studiefinanciering) heeft de bijstandgerechtigde partner recht op algemene bijstand naar de norm voor een alleenstaande (artikel 24 WWB). Vervolgens dient de gemeente te bezien hoe zij de inkomsten uit studiefinanciering van de studerende partner in beschouwing neemt voor de gezamenlijke middelentoets. Dit inkomen wordt slechts in aanmerking genomen voor zover het gezamenlijk inkomen van beide partners (inclusief de bijstandsuitkering van de ene partner) meer zou bedragen dan de bijstandsnorm voor gehuwden (artikel 32, derde lid, van de WWB). Daarnaast regelt artikel 33, tweede lid, van de WWB, dat bij bedoelde situatie alleen het deel van de studiefinanciering dat is bedoeld voor levensonderhoud meetelt («normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000»). Dit normbedrag bestaat uit de basisbeurs, de maximale aanvullende beurs en de basislening. Dat een deel van dit normbedrag bestaat uit een – naar keus van belanghebbende al dan niet af te sluiten – lening doet daar niet aan af.3 Centraal staat of er een beroep op een voorliggende voorziening gedaan kan worden, niet of dat feitelijk ook wordt gedaan. Mogelijk ontstaat hierdoor bij belanghebbenden de indruk dat zij maximaal moeten lenen. Dat is niet het geval, maar anderzijds is het ook niet zo dat er door niet te lenen recht op meer bijstand ontstaat. Voor de volledigheid merk ik op dat ouders met inwonende studerende kinderen die enkel inkomsten hebben uit studiefinanciering recht hebben op de volledige bijstandsnorm; de beschreven casus richt zich op de situatie van twee partners.
Uiteraard is een opleiding de beste verzekering tegen toekomstige werkloosheid. Van mensen mag echter in redelijkheid wel het een en ander worden verwacht om ook tijdens een studie bijstandsafhankelijkheid te voorkomen. Ik kan dan ook niet meegaan in uw suggestie om geleende studiefinanciering als voorliggende voorziening voor de bijstandsuitkering te schrappen.
Acht u het wenselijk dat gemeenten de studiefinanciering als voorliggend voorziening gebruiken en hiermee gezinnen of partners stimuleren om zich in de schulden te steken? Zo nee, bent u bereid om deze praktijk te veranderen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een opleiding de beste verzekering is tegen toekomstige werkloosheid en opleidingstrajecten niet in de knop gebroken moeten worden omdat de partner van een student aanspraak moet maken op een bijstandsuitkering? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat er voor schoolverlaters – die de opleiding succesvol met een diploma hebben afgesloten – een schoolverlaterskorting in de Wet Werk en Bijstand is geïntroduceerd voor de duur van zes maanden?
Artikel 28 van de WWB geeft het college de mogelijkheid de norm lager vast te stellen als belanghebbende recent zijn scholing of beroepsopleiding heeft beëindigd. Reden hiervan is dat belanghebbende tijdens de studieperiode zijn bestedingen heeft afgestemd op het beperkte inkomen uit studiefinanciering en zijn noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toenemen zodra er een beroep op bijstand wordt gedaan. Aangezien de bijstand is bedoeld als een voorziening in de noodzakelijke kosten van bestaan, en deze kosten bij schoolverlaters lager zijn, acht ik dit een realistische artikel. Ik ben dan ook niet voornemens dit artikel te schrappen.
Is het realistisch om – in tijden van hoge werkloosheid – bijstandsgerechtigden die succesvol een opleiding hebben afgesloten zes maanden een korting te geven op de bijstandsuitkering vanwege het feit dat de bijstandsuitkering hoger is dan de voormalige studiefinanciering en zij hierdoor financieel voordeel zouden hebben? Bent u voornemens om dit artikel uit de Wet Werk en Bijstand te schrappen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de geleende studiefinanciering als voorliggende voorziening voor de bijstandsuitkering te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hulp van Nederland bij de herfinanciering van de staatsschuld van Aruba |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Nederland helpt Aruba bij herfinanciering staatsschuld»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse regering bereid is zich in te schrijven voor obligatieleningen ten behoeve van de Arubaanse staatschuld?
Het financiële protocol is een uitwerking van het overkoepelende samenwerkingsprotocol dat Nederland en Aruba in 2011 sloten met als doel om op basis van een gelijkwaardige relaties en onderling vertrouwen de samenwerking een nieuwe impuls te geven.
Zowel Curaçao als Sint Maarten kennen de mogelijkheid van een lopende inschrijving als daarvoor aan de voorwaarden uit de Rijkswet financieel toezicht is voldaan. Met Aruba is in 2011 afgesproken dat de mogelijkheden tot een lopende inschrijving zullen worden onderzocht. Nederland zal de mogelijkheden voor een door Aruba gevraagde inschrijving (laten) beoordelen op in het Koninkrijk en internationaal gehanteerde criteria van houdbare overheidsfinanciën en terugbetalingcapaciteit. Nederland behoudt zich bij het niet voldoen aan deze criteria het recht om niet in te schrijven.
Kent u de notitie «feestvierend ten onder gaan» uit 2012, afkomstig van de politieke partij MEP? Wat is uw conclusie naar aanleiding van deze notitie?
Ik heb kennis genomen van de inhoud van de notitie van de oppositiepartij over de financiële situatie van Aruba. Het is aan de regering van Aruba om hierop te reageren.
Kunt u tevens aangeven of u Aruba op dit moment financieel stabiel acht? Ook in het licht van de zorgen van de MEP?
Zoals aangegeven ben ik bekend met de informatie van de oppositie. Aruba is zelf verantwoordelijk voor de financiële stabiliteit. De Arubaanse regering heeft richting Nederland aangegeven begrotingsregels in de Staatsregeling te verankeren en een College van Advies in te stellen dat zal toezien op de naleving van deze regels. Dit kan bijdragen aan beter begrotingsbeheer. Een eventuele inschrijving van Nederland op een obligatielening zal zoals gezegd te zijner tijd beoordeeld worden aan de hand van de criteria zoals ik heb genoemd bij vraag 2. De financiële stabiliteit en de terugbetalingcapaciteit van Aruba zal daar een belangrijk onderdeel van uitmaken.
Is de conclusie gerechtvaardigd dat Aruba bezig is om haar economische groei te creëren door het hebben van een begrotingstekort en het laten oplopen van de staatsschuld?
Aruba is een autonoom land in het Koninkrijk dat een eigen financieel en economisch beleid voert. Het is de verantwoordelijkheid van de regering van Aruba om toe te zien op houdbare overheidsfinanciën, met de staten als controlerend orgaan.
Kunt u garanderen dat de voorwaarden voor deugdelijk financieel beleid daadwerkelijk en kritisch getoetst zullen worden bij elke nieuwe obligatie-uitgifte?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven óf en zo ja, wanneer Aruba kan gaan beginnen met het aflossen van de staatschuld door deze constructie?
Op dit moment is nog niet bekend wanneer Aruba een verzoek gaat doen op Nederland voor inschrijving op een openbare obligatielening van Aruba. Aruba maakt daar zelf beleidsmatige financieringskeuzes in. De exacte uitwerking van dit protocol moet overigens nog plaatsvinden alvorens daadwerkelijk een eerste verzoek ter beoordeling kan worden aangenomen tot inschrijving op een openbare aanbieding van een obligatielening van het land Aruba.
Is er met deze financieringsconstructie geen risico dat Aruba juist meer schulden gaat maken, omdat de rentelast gaat afnemen?
Onderdeel van de afspraken met Aruba is dat Aruba de door een eventueel rentevoordeel vrijgekomen gelden inzet voor de nominale verlaging van de staatsschuld. Het is correct dat indien een land a priori voldoet aan de rentelastnorm zoals deze bijvoorbeeld geldt voor Curaçao en Sint Maarten, er in opzet meer geleend kan worden bij een lagere rentestand. Het eerdere antwoord op vraag 2 is hier eveneens van toepassing. In de verdere uitwerking zal dan ook moeten blijken in welke mate Aruba al dan niet voldoet aan de in het Koninkrijk en internationaal gehanteerde criteria van houdbare overheidsfinanciën.
Heeft u er vertrouwen in dat het nog op te richten College van Advies adequaat zal toezien op naleving van het begrotingsbeleid?
Aruba is zelf verantwoordelijk voor het inrichten van het horizontale toezicht op zijn begrotingsbeleid. Oprichting van instituties en organen in de horizontale keten van Aruba die kunnen bijdragen aan de versterking van een duurzaam begrotingsbeleid beschouw ik als een positieve ontwikkeling.
Waarom hoeft Aruba niet te vallen onder het toezicht van het College Financieel Toezicht?
Aruba is sinds het verwerven van de Status Aparte in 1986 een land binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Aruba is sindsdien financieel zelfstandig zonder een beroep te hebben gedaan op een traject tot schuldsanering, zoals het geval was bij het voormalige land Nederlandse Antillen teneinde voor de nieuwe landen een gezonde financiële startpositie te creëren. Het land Aruba kent daarmee geen toezichtarrangement zoals geldt voor Curaçao en Sint-Maarten. Ik wil de komende tijd samen met Aruba bekijken hoe we de beoordeling vanuit Nederland van een inschrijving op een openbare aanbieding precies gaan vormgeven.
Het bericht dat de gemeente Heerhugowaard fotoherkenningsapparatuur inhuurt om bijstandsgerechtigden op internet op te sporen |
|
Sadet Karabulut |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is het bericht waar dat gemeenten fotoherkenningsapparatuur inhuren om op internet vakantiefoto’s van bijstandsgerechtigden op te sporen, zonder dat er een objectief vermoeden is van fraude? Zo ja, op basis van welke wetten en regels is deze inzet gestoeld? Hoe verhoudt de inzet van fotoherkenningsapparatuur voor de opsporing van fraude door bijstandsgerechtigden zich tot de opsporing van strafbare feiten zoals opgenomen in het wetboek van strafvordering artikel 126g?1 2
Vooralsnog is niet gebleken dat gemeenten fotoherkenningsapparatuur inzetten voor de bestrijding van fraude met bijstand zonder vermoeden. De constatering dat gemeenten fotoherkenningsapparatuur inhuren of inzetten om op het internet vakantiefoto's van bijstandsgerechtigden op te sporen, is voor zover nu bekend, onjuist. Gemeenten maken wel gebruik van Suwinet en openbare (sociale) bronnen, zoals Hyves en Facebook, bij zowel het voorkomen als het bestrijden van oneigenlijk- gebruik en/of misbruik van sociale voorzieningen. Dat gebeurt echter niet door het inhuren of gebruiken van fotoherkenningsapparatuur.
Artikel 126g in het Wetboek van Strafvordering (Sv) betreft de bevoegdheid tot stelselmatige observatie. Hiervan is sprake indien het al dan niet heimelijk observeren van een persoon tot gevolg kan hebben dat er een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands leven wordt verkregen. Daarbij is een aantal elementen van belang, zoals de duur, de intensiteit en het gebruik van technische hulpmiddelen bij het observeren. De officier van justitie zal daarom per geval moeten beoordelen tot welk resultaat de voorgenomen observatie met gebruik van openbare (sociale) bronnen zou kunnen leiden, om te bepalen of er sprake is van observatie in de zin van artikel 126g Sv.
Hoeveel bijstandsgerechtigden in Nederland zijn reeds gevolgd op internet met behulp van fotoherkenningsapparatuur en in welke gemeenten?
Ik verwijs graag naar mijn antwoord op vraag 1.
Wie geeft uiteindelijk toestemming tot de inzet van fotoherkenningsapparatuur? Is hiervoor toestemming nodig van de officier van justitie, zoals bij de opsporing bij misdrijven het geval is?
Voor zover bekend wordt er geen fotoherkenningsapparatuur ingezet voor het opsporen van bijstandsfraude zonder vermoeden van fraude. Voor het raadplegen van openbare bronnen in het kader van toezicht en controle (bestuursrecht), is geen toestemming nodig van de officier van justitie.
Het Landelijk Kenniscentrum Handhaving ontwikkelt een drietal handreikingen «internetonderzoek», ten behoeve van gemeenten. Het betreft handreikingen over de werkprocessen, de inrichting van de ICT en de juridische kaders. In de handreikingen staan adviezen over hoe verantwoord en efficiënt om te gaan met het gebruik van internet voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand, waaronder het toezicht. De handreikingen over werkprocessen en de inrichting van de ICT zijn reeds beschikbaar. De handreiking «juridische kaders» komt beschikbaar in de tweede helft van 2013.
Is er – net als in het Wetboek van Strafvordering – een maximale termijn verbonden aan de inzet dergelijke hulpmiddelen?3
Indien de toepassing valt binnen artikel 126g Sv bepaalt de officier van justitie, met inachtneming van het gestelde in artikel 126g, vierde lid, hoelang de inzet van opsporingsmiddelen duurt. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 1.
Hoe concreet moeten de signalen, feiten en omstandigheden zijn om de inhuur van fotoherkenningsapparatuur te rechtvaardigen bij de opsporing van fraude door bijstandsgerechtigden? Kunt u dit toelichten?
De officier van justitie beoordeelt per geval of de signalen, feiten en omstandigheden voldoende concreet zijn om een observatie te rechtvaardigen. Toepassing van artikel 126g Sv kan alleen plaatsvinden in geval van verdenking van een misdrijf.
Hoe verhoudt de inzet van fotoherkenningsapparatuur om bijstandsfraude op te sporen zich tot artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (recht op eerbiediging van privéleven)?
Het recht op eerbiediging van het privéleven zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM is geen absoluut recht. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat inbreuken op dit recht in bepaalde bij wet geregelde gevallen is toegestaan, onder andere ter voorkoming van strafbare feiten. Bij het bestrijden van uitkeringsfraude is hiervan sprake, maar fotoherkenningsapparatuur wordt, voor zover we weten, niet benut.
Acht u de inzet van fotoherkenningsapparatuur proportioneel en subsidiair en hoe verhoudt dit zich tot methodes en technieken voor opsporing van bijstandsfraude?
De beslissing tot het inzetten van fotoherkenningsapparatuur is afhankelijk van de ernst van de zaak. In het kader van de opsporing van bijstandsfraude zal dit alleen als onderdeel van een strafrechtelijk onderzoek worden ingezet.
Het meldpunt ontruimingen van kamers in verzorg- en verpleeghuizen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het meldpunt van de consumentenbond over ontruimingen van kamers in verzorg- en verpleeghuizen?1
Het staat de Consumentenbond vrij om een meldpunt op te zetten.
Deelt u de mening dat een meldpunt voor de ontruiming van kamers in de langdurige zorg eigenlijk overbodig moet zijn, omdat zorginstellingen nabestaanden meerdere dagen de tijd moeten geven voor de ontruiming van de kamer? Zo ja, welke analyse maakt u over wat er misgaat, waardoor een dergelijk meldpunt noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
De branchevereniging Actiz heeft algemene voorwaarden opgesteld, die veel zorginstellingen hanteren. Hierin is ook opgenomen dat cliënten bij het komen wonen in een zorginstelling geïnformeerd worden over het leegruimen van de kamer bij verhuizing of overlijden. Ik ga er vanuit dat de cliënten hierover dus geïnformeerd worden.
In de beleidsregels, opgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit, is voorts opgenomen dat het verpleeg- of verzorgingshuis bij het overlijden van een cliënt maximaal 13 «mutatiedagen» heeft. Dit betekent dat de familie enige dagen de tijd heeft om de kamer leeg te ruimen.
Het is mij niet bekend hoeveel zorginstellingen een onredelijke termijn voor de ontruiming hanteren. Ik zal hierover navraag doen bij Actiz. Het zorgkantoor en de NZa zien toe op de toepassing van de ter zake doende regelgeving door de zorgaanbieder.
Is u bekend hoeveel zorginstellingen zich niet houden aan de regelgeving dat nabestaanden een aantal dagen de tijd krijgen om een kamer te ontruimen na overlijden van een geliefde? Zo ja, hoeveel en welke zorginstellingen houden zich niet aan deze regelgeving? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat nabestaanden op de dag van overlijden of vlak voor de uitvaart van de overledene de kamer moet ontruimen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat de situatie dat zorginstellingen dubbel geld vangen, doordat er binnen de 13 dagen iemand nieuw in een kamer gaat wonen? Zo ja, hoe vaak komt dit voor?
In principe zou dit niet kunnen gebeuren. De zorginstelling wordt bekostigd volgens het ZZP tarief van de cliënt die op de kamer woont. Bij overlijden van de cliënt ontvangt de zorginstelling een afwezigheidstarief voor maximaal 13 dagen, zolang de kamer leeg staat.
Deelt u de mening dat er onvoldoende toezicht gehouden wordt op zorginstellingen, omdat de problemen met de ontruiming van kamers in zorginstellingen weer via een meldpunt moet worden onderzocht? Zo nee, waarom niet?
De NZa heeft geen regels gesteld wat betreft minimale of maximale ontruimingstermijn. De eerder genoemde 13-dagen-termijn heeft betrekking op het maximale aantal dagen dat instellingen een leegstandsdag in rekening kunnen brengen. De NZa houdt toezicht op het naleven van de WMG door aanbieders. Of aanbieders te vroeg een kamer ontruimen, valt niet onder die wet. Als zij dubbel zouden declareren, kan dat in strijd zijn met artikel 35 en 36 van de WMG. Of de NZa dan optreedt, hangt af van de ernst en omvang van het probleem.
De NZa heeft ten aanzien van dit mogelijke probleem geen onderzoeken gedaan sinds haar oprichting in 2006. Reden daarvoor is dat het risico op dubbele declaraties redelijk beperkt is, gezien het feit dat zorgaanbieders maximaal 13 dagen een mutatiedag in rekening kunnen brengen en het gegeven dat in geval van overlijden de nabestaanden altijd een aantal dagen de tijd nodig hebben om de kamer te ontruimen.
Ik zal de NZa echter vragen een en ander te onderzoeken, zonodig actie te ondernemen en mij hierover terug te rapporteren.
Waarom houdt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geen actief toezicht op zorginstellingen of zij voldoen aan deze regelgeving? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Bij hoeveel en welke zorginstellingen heeft de NZa de afgelopen 10 jaar ingegrepen omdat zij niet voldeden aan deze regelgeving? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat de NZa actief toezicht houdt op zorginstellingen die zich niet aan de regelgeving houden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
De toename van betalingsachterstanden bij zorgverzekeraars |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Betalingsachterstand bij verzekeraars stijgt fors»1, waarin vermeld wordt dat het aantal betalingsregelingen dat verzekeraars sluit met hun klanten in drie jaar tijd met 63% gestegen is?
Ja.
Deelt u de mening dat het weliswaar positief is dat klanten die een betalingsregeling met hun verzekeraar treffen niet (direct) in de wanbetalersregeling CVZ (College voor zorgverzekeringen) terecht komen, maar dat de toename van 63% in drie jaar tijd wel heel zorgelijk is? Kunt u dit toelichten?
Dat meer mensen in de afgelopen jaren gebruik (kunnen) maken van betalingsregelingen is een positief gevolg van de wanbetalerswet. In de wet staat dat verzekeraars bij een achterstand van een zorgpremie van twee maanden de verzekeringnemer een betalingsregeling moeten aanbieden. Het voorkomen dat mensen in het bestuursrechtelijk premieregime terechtkomen is ook uitgangspunt van een breed convenant tussen de gemeenten, zorgverzekeraars en de schuldhulpverlening. Een betalingsregeling bevordert juist dat een wanbetaler zo snel mogelijk terugkeert naar een normaal betaalpatroon.
Dat ondanks het economische tij het aantal wanbetalers bij het CVZ niet toeneemt, is mede te danken aan de inspanningen die zorgverzekeraars thans al op dit gebied verrichten. Met het conceptwetsvoorstel «Wet verbetering wanbetalersmaatregelen» dat ik naar verwachting dit voorjaar aan uw Kamer zal aanbieden, wordt bovendien extra ingezet op een vermindering van de instroom in het bestuursrechtelijk premieregime en een vergroting van de uitstroom.
De bij het CVZ geregistreerde wanbetalers vormen geen constante groep. Naast een maandelijkse instroom van wanbetalers stromen er ook maandelijks duizenden mensen uit omdat zij kans zien hun schulden af te betalen. In 2011 waren dat er ruim 44.000, in 2012 ruim 48.000.
De wanbetalersregeling is eind 2009 in werking getreden en is gestart met het gefaseerd overdragen van het stuwmeer van bestaande wanbetalers door de zorgverzekeraars aan het CVZ. Die overdracht is eind 2010 afgerond. De ontwikkeling van de aan- en afmeldingen door de jaren heen is als volgt.
Aanmeldingen
305.000
123.000
117.000
Afmeldingen
38.000
85.000
122.000
Aantal wanbetalers per ultimo 2010, 2011, 2012
267.000
305.000
300.000
Een uitsplitsing van deze aantallen naar zorgverzekeraar kan ik u niet verstrekken, aangezien het hier gaat om voor de zorgverzekeraars gevoelige bedrijfsinformatie. Het betreft informatie die valt onder de uitzondering van artikel 10, eerste lid, onder d, van de Wet openbaarheid bestuur.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat het aantal mensen in de wanbetalersregeling constant blijft, te weten rond de 300.000? Deelt u de waarneming dat dit betekent dat voor iedere verzekerde die zijn of haar problemen oplost, er weer één met financiële problemen bijkomt? In hoeverre is sprake van recidiverende mensen bij het CVZ? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van het aantal mensen dat bij het CVZ is aangemeld voor de wanbetalersregeling, uitgesplitst naar zorgverzekeraar?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u ook signalen ontvangen dat het na het aflossen van de schulden soms nog lang duurt voor mensen door het CVZ uit de wanbetalersregeling worden overgeheveld? Wat gaat u hieraan doen?
Het is aan de zorgverzekeraar om vast te stellen of is voldaan aan de voorwaarden voor afmelding bij het CVZ ingevolge artikel 18d van de Zorgverzekeringswet. Zodra een zorgverzekeraar concludeert dat de schulden zijn afgelost of dat een schuldregeling tot stand is gekomen meldt de zorgverzekeraar dit direct aan het CVZ. De afmelding gaat in per de eerste van de volgende maand. Fricties kunnen bijvoorbeeld ontstaan als de zorgverzekeraar aan het begin van een nieuwe maand kennis krijgt van de omstandigheden die kunnen leiden tot afmelding. In die situatie is er een risico dat de broninhouding in die maand nog plaatsvindt. Het CVZ corrigeert dit uiteraard in de uiteindelijke eindafrekening met de betrokkene, enkele weken na de nagekomen ontvangst van de broninhouder. In de periodieke overleggen met CVZ en ZN zal ik aandacht vragen voor een zorgvuldige uitvoering van dit onderdeel van de wanbetalersregeling.
Heeft u een overzicht hoeveel mensen een betalingsachterstand hebben voor het verplicht of vrijwillig eigen risico en eigen betalingen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken? Kunt u dit toelichten?
Het aantal personen dat een betalingsachterstand heeft voor het verplicht of vrijwillig eigen risico en eigen betalingen betreft voor een deel wanbetalers die al in het bestuursrechtelijk premieregime zitten. Zorgverzekeraars geven aan dat in de uitvoeringspraktijk blijkt dat personen die een kleine betalingsachterstand van de nominale premie hebben, deze veelal inlopen. Dit is vaak ook het geval voor de openstaande vordering die de zorgverzekeraar heeft in verband met een eigen betaling van de verzekerde. Het aantal personen met betalingsachterstanden fluctueert derhalve en zegt dus niets over de omvang en ernst van de betalingsonmacht waarin deze personen verkeren.
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de achtergrond van mensen die problemen hebben met het betalen van hun zorgpremies, eigen risico en eigen betalingen, teneinde de preventie hier beter op te laten aansluiten? Zo nee, waarom niet?
In april 2010 is een reeds in 2008 gestart onderzoek afgerond naar de mogelijke redenen waarom verzekerden de premies van zorgverzekeringen niet betalen. Het onderzoek leverde slechts in beperkte mate inzichten op over attitude, gedrag en gedragsmotieven en kende daarnaast een zeer lage respons van de doelgroep.
De pilot die wordt uitgevoerd door zorgverzekeraar Menzis in samenwerking met de Stadsbank Oost Nederland en gemeente Enschede in het kader van de bestrijding van wanbetaling zorgkosten, bevestigt dat mensen met betalingsproblemen moeilijk benaderbaar zijn.
Gezien deze eerdere ervaringen acht ik (algemeen) onderzoek naar de achtergrond van mensen die problemen hebben met het betalen van hun zorgkosten weinig zinvol, mede doordat betalingsachterstand van nominale premie geen op zichzelf staand probleem is, maar meestal onderdeel uitmaakt van betalingsachterstanden die ook op andere gebieden bestaan. Zorgverzekeraars Nederland acht een onderzoek naar de achtergrond van mensen die betalingsachterstand hebben niet de primaire taak van zorgverzekeraars.
Ik sluit niet uit dat op individueel niveau in het kader van de schuldhulpverlening in bredere zin kennis omtrent de achtergrond en beweegredenen van mensen die in betalingsproblemen verkeren, een toegevoegde waarde heeft. Uit het onderzoek «Wanbetaling zorgkosten: voorkomen is beter dan genezen!»dat ik op 9 januari jl. aan uw Kamer heb aangeboden, is aangegeven dat de oplossing voor het tegengaan van wanbetaling van zorgkosten mede ligt in gedragsbeïnvloeding van de desbetreffende schuldenaar.
Voeren alle zorgverzekeraars preventiebeleid, en bieden alle zorgverzekeraars klanten die betalingsachterstanden hebben betalingsregelingen aan? Zo nee, welke doen dit niet?
Alle zorgverzekeraars, op twee na (ONVZ en ASR), voeren thans de wanbetalersregeling uit. Bij al deze zorgverzekeraars staat preventie van wanbetaling van de nominale premie doorlopend hoog op de prioriteitenlijst. Reeds in 2006 hebben de zorgverzekeraars zich gecommitteerd aan het zogenoemde Protocol Incassotraject Wanbetalers Zorgverzekeringswet. Het aanbieden van een betalingsregeling vormt hier onderdeel van en is op een later moment ook in de wetgeving opgenomen. De zorgverzekeraars hebben periodiek met elkaar overleg om ervaringen met preventiebeleid uit te wisselen en nieuwe ideeën nader uit te werken. Ook dit heeft nog steeds de aandacht van alle zorgverzekeraars. Voor het betalen van eigen risico biedt de zorgverzekeraar de mogelijkheid tot gespreide betaling aan.
In de wet is thans al opgenomen dat verzekeraars bij twee maanden premieachterstand een betalingsregeling moeten aanbieden. Het genoemde Incassoprotocol wordt -zo stelt Zorgverzekeraars Nederland- door alle verzekeraars toegepast. Uit het evaluatieonderzoek volgt dat ondanks het bestaan van convenanten en Incassoprotocol er geen sprake is van een eenduidige uitvoeringspraktijk. De onderzoekers hebben geconstateerd dat zorgverzekeraars hun proactieve rol wisselend invullen, mede afhankelijk van de gemeente of regio waarin men actief is. De ene verzekeraar betracht meer coulance dan de andere verzekeraar bij het bespreken van mogelijkheden voor een passende betalingsregeling. Sommige verzekeraars houden uitdrukkelijk rekening met de situatie waarin een verzekerde terecht is gekomen. Elke verzekeraar heeft beleidsvrijheid wat betreft het implementeren van gemaakte afspraken en heeft de mogelijkheid zelf verdergaande maatregelen te treffen.
Verzekeraars hebben er belang bij om de wet en het Incassoprotocol toe te passen, omdat het een voorwaarde is voor het ontvangen van de wanbetalersbijdrage (compensatie) die verzekeraars krijgen voor het verzekerd houden van wanbetalers. In het conceptwetsvoorstel «Wet verbetering wanbetalersmaatregelen» zullen de regels voor het verkrijgen van de compensatie worden aangescherpt. Ik verwacht dat daarmee de inzet van zorgverzekeraars voor het treffen van preventieve maatregelen verder wordt verbeterd.
Uit eerdere berichtgeving in onder meer Trouw (juni 2012) blijkt dat er ten minste één verzekeraar is die verzekerden de mogelijkheid biedt op vrijwillige basis een eventueel verschuldigd (verplicht) eigen risico vooraf te betalen. Een dergelijke werkwijze is niet wettelijk verplicht.
Betaling van verplicht eigen risico of het doen van eigen betalingen is feitelijk niet anders dan het betalen van een schuld en is al gereguleerd door het burgerlijk recht. De mogelijkheid tot het treffen van een betalingsregeling (waarvan gespreide betaling er één is) is in de rechtspraktijk dan ook een gebruikelijke optie. Daarnaast kunnen verzekerden rekening houden met de toekomstige uitgave van het eigen risico of eigen betalingen en daarvoor zelf sparen. Ik ben om deze redenen niet voornemens zorgverzekeraars te verplichten gespreide betaling actief aan te bieden.
Zijn zorgverzekeraars verplicht hun klanten de mogelijkheid te geven verplicht of vrijwillig eigen risico en eigen betalingen in termijnen te betalen? Zo nee, waarom niet? Bent u van plan zorgverzekeraars te verplichten gespreide betaling actief aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u van plan zorgverzekeraars te verplichten actief preventiebeleid te voeren, zoals snel contact bij schulden of openstaande rekeningen voor eigen risico en eigen betalingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bij hoeveel mensen wordt sinds 1 januari 2013 de zorgtoeslag direct aan het CVZ uitbetaald?
Vanaf de maand februari/maart 2013 is gestart met de omleiding van de zorgtoeslag. Dit doet het CVZ alleen bij de groep burgers waar geen broninhouding op inkomen of uitkering plaatsvindt. Voor deze groep wordt een acceptgiro gestuurd onder aftrek van de omgeleide zorgtoeslag. Het gaat om circa 115.000 personen. Voor 35.000 andere mensen wordt de zorgtoeslag niet uitbetaald door de Belastingdienst aan de betrokkene, maar (eerst) direct verrekend met openstaande belastingschulden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het overleg tussen verschillende partijen (waaronder verzekeraars en gemeenten) om tot preventie van financiële problemen te komen?
In mijn brieven van 9 januari en 5 maart 2013 (Kamerstukken II, 33 077, nr. 5 en 6) heb ik aangegeven dat ik dit voorjaar gesprekken laat organiseren tussen gemeenten en zorgverzekeraars met als doel te komen tot werkbare afspraken in de preventieve fase die wanbetaling van zorgkosten effectief bestrijden.
Bij dit vervolgtraject zijn naast mijn ministerie ook het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de betrokken koepelorganisaties (DIVOSA, VNG en ZN) betrokken. De opzet is dat zorgverzekeraars en gemeenten arrangementen uitwerken waarvoor geldt dat zij voldoende effectief zijn in het bestrijden en voorkomen van wanbetaling zorgkosten. De eerste gesprekken zijn inmiddels gepland.
In mijn brief van 5 maart 2013 heb ik u medegedeeld dat ik het parlement bij gelegenheid van de behandeling van het wetsvoorstel inzake de verbetering van de wanbetalersmaatregelen nader zal informeren over de voortgang en de bereikte resultaten. Dit wetsvoorstel («wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met verbetering van de maatregelen bij niet-betalen van de premie en de bestuursrechtelijke premie en enkele andere wijzigingen») ligt thans voor advies bij de Raad van State.
Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel inzake de verbetering van de wanbetalersregeling?
Zie antwoord vraag 12.
Op welke wijze gaat u goede voorbeelden van zorgverzekeraars met betrekking tot preventie en het vroegtijdig treffen van betalingsregelingen promoten en verspreiden?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat alle zorgverzekeraars zouden moeten participeren in een wanbetalersregeling, waarbij de focus vooral moet liggen op preventie? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Wordt door het CVZ bij de volledige broninhouding op uitkeringen, die per 1 januari 2013 wordt ingehouden, rekening gehouden met de beslagvrije voet? Zo ja, hoe groot is het verschil tussen een bijstandsuitkering en de beslagvrije voet?
Het CVZ is niet gehouden om bij het uitoefenen van de bevoegdheid tot inning van de bestuursrechtelijke premie door broninhouding de beslagvrije voet te betrekken. De wetgever heeft bepaald dat dit op andere wijze gebeurt. In het deurwaarderstraject wordt, bij de uitoefening van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voorzien in de waarborg dat iemand die een uitkering op minimumniveau krijgt waarop de bestuursrechtelijke premie wordt ingehouden, tenminste kan beschikken over de beslagvrije voet, verminderd met hetgeen reeds in de beslagvrije voet is verdisconteerd voor de kosten van de ziektekostenverzekering. De (her)berekening van de beslagvrije voet geschiedt dus exclusief door de deurwaarder en niet door inkomensverstrekkende of -vorderende overheden. Gelet op artikel 475d Rv zal de deurwaarder dit in ieder geval op verzoek van de wanbetaler moeten doen. De Centrale Raad van Beroep heeft deze werkwijze onlangs nogmaals bevestigd (LJN: BZ2471, 11/4719 ZVW).
Hoe lang duurt het gemiddeld voor mensen uit de wanbetalersregeling kunnen stappen? Hoeveel maanden gemiddeld betalen zij een premie van 130%?
Deze informatie is beschikbaar bij het CVZ, maar om deze informatie te kunnen verstrekken dient het CVZ een specifieke uitvraag in de geautomatiseerde systemen te ontwikkelen. Ik stel mij daarom voor uw Kamer bij gelegenheid van de behandeling van het wetsvoorstel deze gegevens te overleggen.
Is het waar dat zorgverzekeraars die niet participeren in de wanbetalersregeling klanten na een betalingsachterstand kunnen royeren? Hoeveel verzekerden zijn er afgelopen jaren door hun zorgverzekeraar geroyeerd? Kunt u dit uitsplitsen naar verzekeraar?
Een zorgverzekering mag worden opgezegd of ontbonden als gevolg van het niet nakomen van de premiebetaling. Dit vloeit voort uit het burgerlijk recht. Voor het verzekerd houden van de wanbetaler (en dus om te voorkomen dat zorgverzekeraars een wanbetaler royeren) ontvangen de zorgverzekeraars financiële compensatie. ONVZ en ASR zijn de enige zorgverzekeraars die niet participeren in de wanbetalersregeling. Het aantal geroyeerde verzekerden op grond van wanbetaling is mij niet bekend en de gegevens zijn ook niet verstrekt.
Het bericht dat zorgkantoren zorginstellingen dwingen om dure keurmerken te kopen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Krijgt u ook meldingen binnen dat zorginstellingen gedwongen worden om (meerdere) kwaliteitskeurmerken te kopen als eis van de zorgkantoren? Wilt u uw antwoord toelichten?
In het kader van de meldactie Regelarme zorg zijn diverse meldingen ontvangen over de eis van zorgkantoren bij de zorginkoop dat zorginstellingen een kwaliteitskeurmerk moeten hebben. Zorgkantoren willen een borging van de kwaliteit bij de inkoop. In alle gevallen ging het om het HKZ-certificaat.
Meldingen over meerdere kwaliteitskeurmerken voor één instelling heb ik niet gekregen.
Kent u de uitspraak van uw ambtsvoorganger in het kabinet Balkenende IV, die aangaf dat het niet in de visie past om certificering voor zorgaanbieders verplicht te stellen? Wat is uw visie hierover? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ja. Ik ben het daar ook mee eens.
Op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen (verder: Kwaliteitswet) ligt de verplichting tot het leveren van verantwoorde zorg bij de zorgaanbieders. Artikel 3 van de Kwaliteitswet stelt dat de zorgaanbieder de zorgverlening op zodanige wijze dient te organiseren, de instelling zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel moet voorzien, en voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling zorg draagt, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot een verantwoorde zorg. Volgens artikel 4 omvat het uitvoeren van artikel 3 mede de systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de zorg. Ofwel: zorginstellingen zijn op grond van de Kwaliteitswet verplicht een kwaliteitssysteem te hebben. Een keurmerk of certificaat kan dienen als bewijs van erkenning dat het kwaliteitssysteem aan de geldende regels en voorschriften voldoet, en er binnen de organisatie systematisch aandacht is voor kwaliteit. Een gecertificeerd kwaliteitssysteem kan, mits goed toegepast binnen de zorginstelling, zeer wel bijdragen aan het goed functioneren van de gehele organisatie en aan de kwaliteit van zorg. Certificering van een kwaliteitssysteem kan dus goed aansluiten op de vigerende wet- en regelgeving maar mag echter nooit een doel op zich worden. Het moet vooral ook werkbaar blijven. De vereisten en lasten van certificering dienen in verhouding te staan tot de doelen.
Wilt u uitleggen waarom zorgkantoren zorginstellingen verplichten om dure en onnodige keurmerken te moeten kopen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorgkantoren letten bij de inkoop van zorg op de systematische aandacht van instellingen voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Dat is ook hun taak. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 dient een instelling op grond van de Kwaliteitswet door middel van een kwaliteitssysteem de kwaliteit van de te leveren zorg te bewaken, te beheersen en te verbeteren. Dat een zorgkantoor een keurmerk vereist als bewijs van erkenning dat het kwaliteitssysteem aan de geldende regels en voorschriften voldoet en er binnen de organisatie systematisch aandacht is voor kwaliteit, vind ik op voorhand geen onredelijke eis. Ik ga er daarbij vanuit dat zorgkantoren hierin naar redelijkheid handelen en geen overmaatse eisen stellen waardoor de kosten en doelen niet met elkaar in verhouding zijn, en zeker niet dat er keurmerken worden verplicht die aantoonbaar geen meerwaarde hebben.
In het kader van de experimenten regelarme instellingen, die vanuit mijn departement worden begeleid, worden door enkele instellingen tezamen met de betrokken zorgkantoren geëxperimenteerd met het enkel medewerkertevredenheid en klanttevredenheid maken tot centrale thema’s in de zorginkoop, waarmee de inkoopeisen sterk worden versimpeld. Daarnaast voer ik, mede naar aanleiding van de meldactie Regelarme zorg, via Zorgverzekeraars Nederland overleg met de zorgkantoren om te bezien of er ten aanzien van de administratieve vereisten bij de zorginkoop tot een vermindering van de lastendruk bij zorginstellingen kan worden gekomen.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van zorg gewaarborgd moet worden door de Inspectie voor de Gezondheidszorg en dat zorginstellingen niet opgezadeld moeten worden met dure keurmerken, waarvan is aangetoond dat die niet leiden tot een betere kwaliteit van de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb opgemerkt, ligt de verplichting tot het leveren van verantwoorde zorg, en daarmee tot het waarborgen van de kwaliteit van de zorg, bij de zorgaanbieders. Op grond van de Kwaliteitswet is de Inspectie voor de Gezondheidszorg de aangewezen instantie om hier op toe te zien. Anders dan u in uw vraag verondersteld is de borging van kwaliteit van zorg niet primair de verantwoordelijkheid van de IGZ.
Vindt u het verantwoord dat kleinschalige zorginstellingen de dupe worden, omdat veel geld opgaat aan dure keurmerken, terwijl dit geld eigenlijk bestemd is voor zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat zorginstellingen, ongeacht of zij grootschalig of kleinschalig werken systematische aandacht moeten hebben voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is dit een wettelijke eis. Een gecertificeerd kwaliteitssysteem, mits goed toegepast binnen de zorginstelling, kan bijdragen aan het goed functioneren van de locatie of instelling en aan de kwaliteit van zorg. Daarbij dient, zoals eerder gezegd, wel in het oog te worden gehouden dat de lasten en doelen van een kwaliteitssysteem in verhouding moeten zijn.
Kent u de uitspraak van uw ambtsvoorganger in het kabinet Balkenende IV die aangaf dat er met normen van verantwoorde zorg gewerkt moet worden en zorginstellingen niet belast moeten worden met allerlei systemen voor certificering? Deelt u de mening dat door het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de materiële controle van zorgkantoren, er voldoende gekeken wordt naar de normen van verantwoorde zorg, waardoor er geen certificering nodig is? Zo nee, waarom niet?2
Ja, ik ken de uitspraak van mijn ambtsvoorganger. De mening dat er echter geen certificering nodig zou zijn, deel ik niet. In mijn antwoord op vraag 2. heb ik dit beargumenteerd.
Met welke reden staat u toe dat zorgkantoren keurmerken verplicht stellen, terwijl uw ambtsvoorganger aangaf dat instellingen niet belast moeten worden met allerlei systemen van certificering? Wilt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het wenselijk dat (kleine) zorginstellingen gebukt gaan onder de enorme bureaucratie die komt kijken bij (meerdere) keurmerken? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt het beleid van keurmerken zich met de totstandkoming van het Kwaliteitsinstituut? Wilt u uw antwoord toelichten?
Keurmerken zijn een aangelegenheid van de partijen in het veld zelf. Het Kwaliteitsinstituut is onder meer opgericht om het veld te stimuleren gezamenlijk professionele standaarden, indicatoren en meetinstrumenten te ontwikkelen op het gebied van kwaliteit. Door het veld en vóór het veld dus. Ik kan mij voorstellen dat als de veldpartijen in de langdurige zorg gezamenlijk tot een indicatorenset weten te komen die een beter beeld geeft van de stand van de kwaliteit van de te leveren en geleverde zorg binnen een instelling, bij zorgkantoren de behoefte aan een keurmerk zal verminderen cq. de lasten uit hoofde daarvan minder groot worden ervaren.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat zorginstellingen niet verplicht worden om dure, onnodige en bureaucratische keurmerken aan te schaffen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is u bekend hoeveel en welke zorgkantoren bij de zorginkoop keurmerken verplicht stellen? Zo ja, wilt u een overzicht hiervan naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Navraag bij Zorgverzekeraars Nederland wijst uit dat alle zorgkantoren in lijn met de Zorginkoopgids AWBZ van alle te contracteren zorginstellingen vragen dat zij een werkend kwaliteitssysteem hebben. Zie ook mijn antwoord op vraag 7. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat een certificaat of keurmerk kan dienen als bewijs van erkenning dat het kwaliteitssysteem aan de geldende regels en voorschriften voldoet.
Vindt u het niet tegenstrijdig dat zorgkantoren een andere visie hanteren dan eerder beleid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen tegenstrijdigheid tussen mijn visie, de visie van mijn ambtsvoorganger en die van de zorgkantoren. Wij delen immers allen dezelfde visie, dat voor de veelal kwetsbare cliënten optimale kwaliteit van zorg moet worden ingekocht.
Hoeveel keurmerken zijn er afgegeven in de afgelopen 10 jaar per zorgsector door certificatie-instellingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uit de website: www.keurmerk.nl/NL/Zorg-en-Welzijn/Keurmerken-in-de-zorgsector blijkt dat in de zorg vele keurmerken beschikbaar zijn. Zoals ik in mijn eerdere antwoord aangeef, is certificering niet verplicht op grond van wet- of regelgeving vanuit mijn ministerie. Het is een aangelegenheid van de partijen in het veld. Op de verschillende websites van de diverse keurmerken staan de kosten voor het verkrijgen van het specifieke keurmerk aangegeven, evenals hoeveel instellingen dit keurmerk inmiddels hebben verkregen. Gegeven het bovenstaande, worden centraal geen gegevens bijgehouden zoals in de vragen gesteld. Zo kan voorts geen betrouwbare schatting worden gegeven van de mogelijke besparing als veldpartijen ervoor kiezen geen gebruik meer te maken van keurmerken in de zorg. Zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 2 heb opgemerkt zijn zorgaanbieders op grond van de Kwaliteitswet verplicht een kwaliteitssysteem te hebben. Certificering kan – mits goed toegepast – bijdragen bij aan het kwaliteitssysteem en de kwaliteit van zorg.
Hoeveel geld is de afgelopen 10 jaar verdiend aan keurmerken per certificatie-instelling en kunt u dit uitsplitsen per zorgsector? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Hoeveel geld kan er bespaard worden door alle keurmerken in de zorg af te schaffen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Met welke redenen kiest u ervoor om via de website www.rijksoverheid.nl onder het kopje kwaliteitskeurmerk zorginstelling direct te verwijzen naar de HKZ website (Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector)?4
Dat via de website www.rijksoverheid.nl onder het kopje kwaliteitskeurmerk zorginstelling direct wordt doorgelinkt naar de HKZ website is niet correct. Ik dank de vragensteller voor haar kritische opmerkzaamheid. De onjuistheid is inmiddels hersteld. De bezoeker van de website wordt nu doorverwezen via de juiste link naar www.keurmerk.nl/NL/Zorg-en-Welzijn/Keurmerken-in-de-zorgsector . Deze site biedt onafhankelijke informatie over de verschillende soorten keurmerken.
Met welke redenen kiest u ervoor geen onafhankelijke informatie te verstrekken over de verschillende soorten keurmerken en reclame te maken voor één certificatie-instelling? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe verhoudt de uitspraak «Een zorginstelling kan een kwaliteitskeurmerk hebben. Zo’n keurmerk geeft aan wat kwaliteit inhoudt en hoe de kwaliteit wordt gemeten» die geplaatst is op de website van de rijksoverheid, zich met de uitspraak van uw ambtsvoorganger in het kabinet Balkenende IV, die eerder de volgende uitspraak deed; «Ik acht een verbod niet aan de orde. Wel is het zo dat ik zorgkantoren heb verzocht bij hun inkoop rekening te houden met de uitkomsten op grond van de indicatoren verantwoorde zorg en niet met de aanwezigheid van een keurmerk»? Wilt u uw antwoord toelichten?5
Ik vind dat beide uitspraken zich goed tot elkaar kunnen verhouden. Ik vind het belangrijk dat zorgaanbieders systematisch bezig zijn met het bewaken, beheersen en verbeteren van de kwaliteit van de zorg. Een keurmerk kan dienen als bewijs van erkenning dat het kwaliteitssysteem aan de geldende regels en voorschriften voldoet. Een verbod is daarom inderdaad niet aan de orde. Dat mijn ambtsvoorganger zorgkantoren heeft verzocht bij hun inkoop rekening te houden met de uitkomsten op grond van de indicatoren verantwoorde zorg en niet met de aanwezigheid van een keurmerk, is in lijn met de afspraken met de veldpartijen, dat de uitkomsten van de indicatorenmeting dienen als keuzeinformatie voor de cliënten, als verbeterinformatie voor de instellingen zelf, als toezichtsinformatie voor de inspectie en als inkoopinformatie voor de zorgkantoren.
Het bericht ‘’ Medische gegevens via hoorwinkels op straat” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Medische gegevens via hoorwinkels op straat»1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat informatie van klanten die een gehoorapparaat laten aanmeten op straat ligt?
Volgens zorgverzekeraars en audiciens zijn er geen klantgegevens «op straat» gekomen zoals u suggereert. Zorgverzekeraars hebben samen met veldpartijen een digitaal hoorprotocol ontwikkeld dat bedoeld is om een adequaat hoortoestel te kunnen indiceren. Toen direct na de invoering van dit systeem bleek dat audiciens die werkzaam zijn bij hetzelfde bedrijf of bij dezelfde bedrijvengroep elkaars (klant)gegevens konden inzien, hebben zorgverzekeraars meteen gereageerd door het systeem uit de lucht te nemen. Overigens waren de gegevens nimmer toegankelijk voor niet audiciens.
Deelt u de mening dat het nieuwe systeem fraude in de hand kan werken? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat een protocol dat is afgestemd met het veld en bedoeld is om een adequaat hoortoestel te kunnen voorschijven, ten principale frauduleus handelen in de hand zou werken. Ik ga er vanuit dat alle betrokken partijen zorgvuldig en conform de regels van de Wet bescherming Persoonsgegevens met klantgegevens omgaan. Nu het systeem uit de lucht is gehaald, zie ik op dit moment geen reden tot ingrijpen.
Wat vindt u ervan dat hoorwinkels bij elkaar in de «keuken» (elkaar gegevens kunnen inzien) kunnen kijken?
Ook toen het systeem nog actief was, konden hoorwinkels niet in elkaars keuken kijken. Alleen audiciens die werkzaam zijn bij dezelfde hoorwinkel of bij dezelfde landelijke organisatie van hoorwinkels konden elkaars patiëntendossiers benaderen. Bij nader inzien blijkt de toegang tot deze dossiers te ruimhartig en niet proportioneel te zijn. Ook de sector acht het niet wenselijk dat zelfstandige ondernemers de klantgegevens van elkaar kunnen inzien. Ik deel deze mening. Door het uit de lucht halen van het systeem is aan deze situatie echter direct een einde gemaakt.
Welke maatregelen moeten de hoorwinkels nemen om een einde aan deze ongewenste situatie te maken?
In eerste instantie zijn organisaties zoals Hoorwinkels zelf verantwoordelijk dat er volgens de wet- en regelgeving – en conform de normen die de sector heeft vastgelegd – zorgvuldig wordt omgegaan met persoonsgegevens. Indien dat niet het geval is, verwacht ik dat de sector passende maatregelen neemt. Ik ben door audiciens en zorgverzekeraars tevens geïnformeerd dat er wijzigingen in het systeem zullen worden aangebracht waardoor een audicien alleen nog toegang krijgt tot de klantdossiers van een individuele winkel of vestiging. Bovendien dienen hoorwinkels te verklaren dat ze alle voorwaarden in acht zullen nemen om zorgvuldig om te gaan met klantgegevens. Pas nadat deze afspraken zijn gewaarborgd, zal het systeem weer operationeel worden.