Het aantal dodelijke slachtoffers als gevolg van vervuilde xtc pillen |
|
Vera Bergkamp (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Alarm na drugsdood Lisa»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat dit sinds mei 2013 al zeker de zesde jongere is die overleden is aan de gevolgen van xtc-gebruik?
In de media zijn inderdaad de laatste tijd kort na elkaar berichten verschenen over jongeren die overleden zouden zijn na ecstasygebruik. Exacte informatie over de sterfgevallen is echter niet bekend, waardoor het niet zeker is of het ecstasygebruik de oorzaak was danwel of er andere factoren of omstandigheden een rol speelden. Hoe dan ook, jaarlijks sterven er enkele mensen ten gevolge van ecstasygebruik en elk slachtoffer is er één te veel.
Hadden deze jongeren waarschijnlijk niet aan het gebruik van xtc-pillen hoeven te sterven als deze waren gecontroleerd?
Er zal nooit een sluitend testsysteem kunnen zijn waardoor alle xtc gecontroleerd kunnen worden. Sterker nog, er zou zelfs een schijnveiligheid kunnen ontstaan. Immers, het testen van alleen kan de gezondheidsrisico’s van gebruik nooit helemaal wegnemen. Aan iedere pil kleeft een risico en hangt mede samen met onder meer de individuele gevoeligheid voor de werking van de stof en het combinatiegebruik van alcohol en andere drugs. Daarom is het van belang jongeren goed te informeren over de risico’s, zoals dat nu gebeurt via de testservices, de DIMS-websites, de activiteiten van het Centrum Veilig en Gezond en Uitgaan, e.d.
Wordt het aantal sterfgevallen als gevolg van het gebruik van xtc en andere drugs geregistreerd? Kunt u een overzicht geven van de afgelopen 20 jaar en indien mogelijk het aantal sterfgevallen per soort drug aangeven?
Het precieze aantal sterfgevallen door het gebruik van ecstasy is niet bekend. Volgens het CBS, dat sterfgevallen registreert in de Doodsoorzakenstatistiek, varieerde dit aantal in de periode van 1996–2009 van één tot zeven per jaar, met een gemiddelde van drie per jaar. Echter, ecstasy wordt niet altijd gerapporteerd als de directe doodsoorzaak. Andere factoren die een rol spelen bij dergelijke sterfgevallen zijn oververhitting, het gebruik van andere drugs, waterintoxicatie of een onderliggende ziekte.
Ter vergelijking: het CBS rapporteerde in de bovengenoemde periode jaarlijks gemiddeld 22 sterfgevallen door overdosering van cocaïne en gemiddeld 58 door overdosering van opiaten.
Hoeveel dodelijke slachtoffers als gevolg van xtc-gebruik waren er in de jaren dat xtc-pillen op feesten getest konden worden, en hoeveel dodelijke slachtoffers in de jaren dat dit niet meer mogelijk was?
Sinds 2002 wordt niet meer op feesten getest. Gezien de geringe aantallen geregistreerde sterftegevallen door xtc-gebruik heeft een vergelijking van voor en na die datum geen statistisch significante betekenis.
Wordt de stijging van druggerelateerde sterfgevallen alleen verklaard door een vervuiling van de xtc-markt? Welke rol speelt de intensivering van de aanpak van synthetische drugs hierin?
Gezien het beperkte aantal geregistreerde gevallen is het moeilijk te bepalen of er daadwerkelijk sprake is van een stijging van de sterfte. Wel is er het afgelopen jaar sprake van een toename van het aantal niet-fatale gezondheidsincidenten, wat naar voren komt uit een toename van de hulpvragen die EHBO-diensten op feesten registreren. Er zijn geen aanwijzingen dat dit te maken heeft met de intensivering van de aanpak van synthetische drugs (zie ook antwoord op vraag 7).
Zijn de gezondheidsrisico’s van xtc de afgelopen tien jaar groter geworden? Wat is de relatie met het onmogelijk maken van testen op feesten en met de intensivering van de aanpak van grondstoffen voor de productie van xtc?
De afgelopen drie jaar is er een toename te zien in de gemiddelde dosering van MDMA (de werkzame stof) in xtc-tabletten, van gemiddeld 70–80 milligram naar gemiddeld 120 milligram per tablet. Het Trimbos-instituut heeft hier samen met de verslavingszorginstellingen al enkele malen voor gewaarschuwd.
Er zijn geen aanwijzingen dat dit te maken heeft met het ontbreken van testmogelijkheden op feesten of een intensivering van de aanpak van synthetische drugs. Op dit moment is het zeker zo dat bij een deel van de gebruikers vraag is naar tabletten met een hoge dosering.
Herkent u zich in het beeld dat steeds meer jongeren en jongvolwassenen gebruik maken van middelen zoals xtc ondanks de huidige voorlichting? Welke oorzaken liggen hieraan volgens u ten grondslag?
Onder uitgaande jongeren en jongvolwassenen komt drugsgebruik inderdaad veel voor. Dit najaar verwachten we hierover nieuwe cijfers. Wel geven preventieprofessionals aan dat het gebruik van ecstasy normaler lijkt te worden en gebruikers de gevaren daarvan nog wel eens lijken te onderschatten. Zij signaleren ook een kleine groep gebruikers die ondanks alle waarschuwende boodschappen roekeloos consumptiegedrag vertoont. Een aantal professionals buigt zich nu over de vraag hoe deze gebruikers effectiever met voorlichting bereikt kunnen worden.
Bent u bereid het huidige drugsbeleid te heroverwegen? Zo nee, wat bent u dan voornemens te doen om het aantal dodelijke gevallen terug te dringen?
Ik zie geen reden het huidige drugsbeleid te heroverwegen. Ecstasy staat op lijst I van de Opiumwet en geldt daarmee als harddrug. Gebruikers zijn hiervan op de hoogte en conform de uitgangspunten van het Nederlands drugsbeleid is betrouwbare informatie over risico’s en effecten goed toegankelijk via websites van de diverse instellingen voor verslavingszorg evenals het Trimbos instituut. Er zijn testservices beschikbaar en op grote feesten wordt voorlichting over middelengebruik gegeven en eerste hulp verleend als dat nodig is. Kortom: er wordt al heel veel gedaan om gezondheidsschade te voorkomen.
Herinnert u zich uw woorden tijdens het vragenuurtje op 18 juni 2013 «Daar kunnen we best nog weer eens een keer naar kijken» als antwoord op de vraag of hij bereid was om in ieder geval te onderzoeken of het testen van drugs op bijvoorbeeld feesten weer mogelijk wordt? Wanneer gaat u dat doen?
Het testen op feesten voegt weinig toe aan de huidige testpraktijk. De testmethode die op feesten kan worden gebruikt is niet adequaat om stoffen of doseringen te signaleren die een acuut gevaar voor de gezondheid vormen. Daarom kan die een schijnzekerheid geven. Daarnaast is op een feest nauwelijks tijd en ruimte om met de (potentiële) gebruikers te praten over het gebruik en de risico’s van drugs (lawaai, mensen hebben vaak al gedronken, etc.). Tot slot is het een verkeerd signaal dat enerzijds bij de toegang tot de feesten op het in bezit hebben van drugs wordt gecontroleerd, terwijl anderzijds vervolgens wel een testmogelijkheid wordt aangeboden. Om deze redenen is in 2002 het testen op feesten gestaakt.
Het sindsdien ingevoerde testsysteem levert een veel nauwkeuriger en gedetailleerder testuitslag op en vormt een goede bron voor individuele, landelijke en Europese waarschuwingen.
Wel is het zo dat wij signalen krijgen van verslavingsprofessionals dat een deel van de jongeren de risico’s van met name xtc-gebruik lijkt te onderschatten en onvoldoende bekend lijkt te zijn met de bestaande preventieboodschap. Ik heb het Trimbos-instituut verzocht aan dit probleem samen met de betreffende professionals specifiek aandacht te besteden in het kader van het programma Uitgaan Alcohol en Drugs.
Reclame voor e-sigaretten |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u de reclame van Flavor Vapes waarin een moeder rook bewust uitblaast in een kinderwagen?1
Wat ik zorgelijk vind, is dat in deze reclame de suggestie wordt gewekt dat het gebruik van de e-sigaret zonder risico’s is. Dit is volgens de NVWA, RIVM en het Trimbos-instituut niet het geval. Ik bereid een AMVB onder de Warenwet voor waarin criteria worden gesteld aan bepaalde aspecten van de e-sigaret, zoals veiligheid en kwaliteit, etikettering en reclames. Bij de invulling daarvan zal ik gebruik maken van het advies van de NVWA en het RIVM dat eind oktober zal verschijnen.
Deelt u de mening dat deze reclame de indruk wekt dat roken boven een kinderwagen normaal en aanvaardbaar is? Wat is uw oordeel hierover?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het aanvaardbaar dat mensen door middel van marketing aangezet worden tot het gebruik van de e-sigaret? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de vrees dat jongeren die beginnen met het roken van de e-sigaret gemakkelijker de overstap maken naar het roken van tabak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de e-sigaret als startproduct is nog veel wetenschappelijke discussie, we weten hier simpelweg nog onvoldoende over. Net zoals we nog onvoldoende weten over de e-sigaret als middel dat kan helpen bij het stoppen met roken. Zie hiervoor ook mijn antwoorden op de vragen van de VVD van 28 mei 20132.
Het gebruik van de e-sigaret wordt in opdracht van VWS in elk geval gemonitord in 2014 en 2015.
Deelt u de visie dat marketing voor e-sigaretten per direct uitgebannen zou moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan een dergelijk verbod worden verwacht?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen 1, 2 en 3 zal ik marketing als aandachtspunt meenemen bij het opstellen van een Warenwetbesluit.
Deelt u voorts de mening dat de e-sigaret enkel zou moeten dienen als hulpmiddel om te stoppen met roken, als deze als medicijn is geregistreerd en op indicatie wordt voorgeschreven? Is dat voor u reden om de verkoop te beperken tot apothekers? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In het voorstel voor een nieuwe Europese Tabaksproductenrichtlijn worden e-sigaretten boven een bepaalde nicotinesterkte verboden tenzij voor deze producten een handelsvergunning als geneesmiddel is verleend. Ik vind het goed dat er met dit voorstel vanuit de EU duidelijkheid wordt geboden over de juridische status van de e-sigaret.
Vooralsnog beschouw ik in principe de e-sigaret als een waar onder de Warenwet.
Om in Nederland een geneesmiddel op de markt te mogen brengen, is een handelsvergunning van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) noodzakelijk. Het CBG toetst of het product als geneesmiddel kan worden geregistreerd. Het CBG beoordeelt daarbij of de voordelen van het gebruik van een geneesmiddel aantoonbaar opwegen tegen de nadelen.
Bent u nog steeds van mening dat de e-sigaret onder de Geneesmiddelenwet zou moeten vallen? Wat gaat u ondernemen om dat alsnog te realiseren?3 4
Zie antwoord vraag 6.
Wilt u de vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van het wetsvoorstel met betrekking tot de verkoop van tabaksproducten (Kamerstukken 33 590)?
Ja.
Canadese en Nederlandse robotvogels |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drones tegen ganzen en meeuwen»?1
Ja.
Bent u bereid om een dergelijke proef in Nederland te organiseren om op een diervriendelijke en innovatieve wijze overlast met dieren te voorkomen en de werkgelegenheid te stimuleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u de eerste resultaten aan de Kamer te kunnen doen toekomen?
Luchthaven Schiphol heeft gedurende enkele maanden in 2008 en 2009 uitgebreide experimenten uitgevoerd. De experimenten werden beëindigd omdat de resultaten niet voldoende waren. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bekend met het Nederlandse bedrijf GreenX dat robirds ontwikkelt en inzet om overlast met ganzen te voorkomen?2
Ja.
Welke maatregelen heeft u genomen om deze innovatieve wijze van het voorkomen van overlast en het realiseren van vliegveiligheid te stimuleren?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 5.
Kunt u verklaren waarom de robirds rond de luchthaven Schiphol niet meer ingezet worden, terwijl de inzet van de Canadese Drone in Ottawa zo succesvol is?3
De eindconclusie van de uitgebreide experimenten van luchthaven Schiphol was dat de robotvogel weliswaar goed verjaagt, maar moeilijk inpasbaar is in de operatie van Bird Control. Schiphol heeft te maken met een complexe ligging van de start- en landingsbanen, waardoor er een grote kans is dat er conflicten ontstaan met kruisende vliegtuigen, indien grote vogels verjaagd worden. De situatie op Schiphol is hiermee aanzienlijk complexer dan de situatie op het recreatiestrand van Ottawa.
Bovendien bleek de robotvogel niet te kunnen worden ingezet bij veel wind of regen. Een ander nadeel was dat de vogel alleen inzetbaar was op het terrein van de luchthaven; de ganzen houden zich vooral buiten het luchthaventerrein op.
De fraude met AGB-codes |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Nep-artsen dienen massaal valse declaraties in»?1
Dit bericht is mij bekend.
Kunt u aangeven wanneer de Kamer het bij motie gevraagde plan van aanpak omtrent fraudebestrijding in de zorg kan ontvangen?2
De Eerste voortgangsrapportage fraudebestrijding: plan van aanpak bestrijding fraude in de zorg (plan van aanpak) is op 16 september aan de Tweede Kamer aangeboden3.
Was u, dan wel de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza), bekend met deze specifieke vorm van zorgfraude? Zo ja, hoe lang was u reeds op de hoogte van deze fraude? Wat is er tot nu toe gedaan om deze specifieke vorm van fraude aan te pakken?
Bij de NZa waren incidenten bekend en deze worden onderzocht (zie ook vraag 6). Vektis gaat op korte termijn de AGB bestanden vaker controleren. Dit heb ik gemeld in het plan van aanpak, dat uw Kamer op 16 september 2013 heeft ontvangen. Vektis, de beheerder van de AGB-registratie, gaat op korte termijn de bestanden periodiek controleren. Dit wordt mogelijk gemaakt door de gegevens in het AGB-register te koppelen met openbare bronbestanden zoals het register van de Kamer van Koophandel (KvK) en het BIG-register. Zorgverzekeraars Nederland, Vektis, CIBG en KvK zijn hiertoe begin 2013 een gezamenlijk project gestart, dat zich nu in een afrondende fase bevindt. De implementatie van het vernieuwde AGB start in november 2013. Deze koppelingen zorgen voor periodieke updates in het AGB-register. Hiermee wordt het register minder gevoelig voor fraude met AGB-codes.
Kunt u aangeven of deze specifieke vorm van fraude onderdeel uitmaakt van het bij motie gevraagde plan van aanpak?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Vektis, in opdracht van de zorgverzekeraars, deze Algemeen GegevensBeheer-codes (AGB codes) uitgeeft en beheert? Zo ja, ziet u dan ook een eerste verantwoordelijkheid voor Vektis rondom het controleren van deze codes? Zo nee, welke taak ziet u dan wel voor hen in het kader van het voorkomen en bestrijden van zorgfraude? Hoe controleert u deze verantwoordelijkheden? Bent u bereid om in overleg te treden met Vektis teneinde hercontrole van AGB codes te bewerkstelligen? Kunt u aangeven in hoeverre Vektis, naar uw mening, verantwoordelijkheid draagt rondom het voorkomen en bestrijden van deze vorm van fraude?
Vektis is de beheerder van de AGB-registratie. Het klopt dat Vektis in opdracht van de zorgverzekeraars deze codes uitgeeft. De zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor het controleren van deze codes. De NZa heeft de taak hierop toe te zien. Zorgverzekeraars kunnen taken uitbesteden. De zorgverzekeraars hebben uitvoerende taken voor het controleren van de codes dus bij Vektis gepositioneerd. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven welke acties de Nza heeft ondernomen in het kader van preventie en bestrijding van fraude met AGB codes? Welk resultaat hebben deze acties gehad?
In het kader van preventie heeft de NZa de regelgeving voor het declareren aangescherpt.
Mede naar aanleiding van de casus Europsyche, doet de NZa voorts onderzoek naar de mogelijkheden om te frauderen binnen de zorg. Misbruik van AGB-codes is daarbij ook naar voren gekomen, maar bijvoorbeeld ook de mogelijkheid dat een fraudeur zich verschuilt achter een AGB-code van een zorginstelling. Het voorbeeld waar RTL naar verwijst heeft de NZa in onderzoek. Bestuur, medewerkers, psychiaters en patiënten zijn hierbij door de NZa gehoord om te achterhalen of declaraties wel terecht zijn. Ook de rol van de zorgverzekeraars wordt hierbij bekeken. Het is immers de taak van de zorgverzekeraars om de declaraties te controleren.
Een beter inzicht in de kosten draagt eveneens bij aan zinnig en zuinig gebruik van zorg en stelt patiënten beter in staat mogelijke onjuistheden in de declaraties, eigen risico en ingehouden eigen bijdragen te signaleren. Voor zowel de medisch specialistische zorg als de geestelijke gezondheidszorg worden maatregelen getroffen om het kostenbewustzijn van patiënten te vergroten. Hiertoe wordt de informatie op de zorgnota uitgebreid. Voor uitgebreide informatie verwijs ik u naar het plan van aanpak.
Deelt u de mening dat wanneer een arts door de tuchtrechter wordt geschorst, zijn AGB code automatisch dient te worden geblokkeerd? Zo ja, hoe wilt u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Na een schorsing mag de zorgverlener niet meer praktiseren en dus ook niet meer declareren. Zorgverzekeraars mogen geen declaraties voor zorg die na een schorsing zou zijn verricht vergoeden. Hoe zij dit proces inrichten is aan hen. Zij hebben het AGB-systeem ingericht om hen hierbij te ondersteunen. In de volgende versie van het AGB-systeem dat dit najaar wordt geïmplementeerd is een frequente afstemming met het BIG-register opgenomen. In het BIG-register zijn de doorhalingen en schorsingen geregistreerd. Het is de taak van de NZa er op toe te zien dat zorgverzekeraars na doorhaling of schorsing geen zorg meer vergoeden.
Welke belemmeringen ziet u rondom het voorkomen van deze specifieke vorm van fraude, en rondom het voorkomen en bestrijden van zorgfraude in het algemeen? Kunt u aangeven hoe deze belemmeringen weggenomen kunnen worden?
Bij het opstellen van het plan van aanpak is, samen met de betrokken actoren, een inventarisatie gemaakt van de belemmeringen rondom het voorkomen en bestrijden van zorgfraude. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 gaat Vektis op korte termijn het AGB-register periodiek controleren op juistheid, dankzij de koppelingen met openbare bronbestanden zoals het BIG-register.
Dit is overigens slechts één van de vele maatregelen die in het plan van aanpak worden genoemd.
Kunt u aangeven hoe voorkomen kan worden dat instellingen, zoals ook hier het geval bleek te zijn, een erkenning van het ministerie krijgen ingevolge de Wet toelating zorginstellingen, terwijl de kwaliteit van zorg niet op orde is?
Zoals ik op 19 september jl. heb aangekondigd ben ik voornemens om de toelating van nieuwe zorgaanbieders aan te scherpen. Onderdeel hiervan is dat de IGZ volgens de uitgangspunten van haar risicogebaseerde toezicht binnen vier weken na de start van de zorgverlening door een nieuwe zorgaanbieder, een toets uitvoert op de geleverde kwaliteit en de eisen die daarvoor bestaan. Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar de brief over goed bestuur in de zorg4.
Kunt u aangeven hoe de verschillende verantwoordelijkheden rondom het voorkomen en het bestrijden van zorgfraude zijn verdeeld? Ziet u structurele aanpassingen in deze verdeling van verantwoordelijkheden voor u om zorgfraude te voorkomen en te bestrijden? Zo ja, welke aanpassingen ziet u voor u? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels heeft u mijn plan van aanpak ontvangen. Hierin wordt uitgebreid ingegaan op de verantwoordelijkheden rond het bestrijden van zorgfraude.
Uit de voorbereiding van het Plan van aanpak fraude in de zorg is geen herschikking voortgevloeid voor wat betreft deze verantwoordelijkheden. De in het plan beschreven verbeteringen zijn met de huidige verantwoordelijkheidsverdeling te realiseren. Dit laat onverlet dat in het plan van aanpak is aangegeven dat de staatssecretaris en ik in 2014 € 5 miljoen en voor 2015 en verder € 10 miljoen gereserveerd hebben voor de versterking van de opsporingsfunctie en het versterken van het toezicht. Het gaat dan vanaf 2015 om circa 100 fte extra.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende sancties bij deze vorm van zorgfraude? Bent u van mening dat deze sancties afschrikwekkend genoeg zijn?
Declaratie van zorg die niet of slechts deels is geleverd is onrechtmatig. Ook de uitbetaling van dergelijke declaraties door een zorgverzekeraar is niet toegestaan.
De NZa beschikt over de mogelijkheid om een formele aanwijzing, een last onder bestuursdwang, een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete op te leggen. De boete voor een afzonderlijke overtreding bedraagt ten hoogste € 500.000 of, indien dat meer is, tien procent van de omzet van de onderneming in Nederland. De maatregelen kunnen zich niet alleen richten tot de betrokken zorgaanbiedende onderneming of zorgverzekeraar, maar kan zich ook richten tot daar werkzame personen die de fraude hebben gepleegd.
Fraude valt ook onder het tuchtrecht waar het BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren betreft. Maatregelen die opgelegd kunnen worden zijn de waarschuwing, de berisping, de schorsing voor maximaal één jaar en de doorhaling. Bij doorhaling van de inschrijving mag betrokkene het beroep blijvend niet meer uitoefenen. Een tuchtmaatregel is geen strafmaatregel maar beoogt primair correctie van professioneel gedrag om herhaling van gemaakte fouten te voorkomen.
In algemene zin zijn het indienen van onrechtmatige declaraties door (ook niet BIG-geregistreerde) zorgverleners en de uitbetaling daarvan door zorgverzekeraars overtredingen van de Wet op de economische delicten. Zonder opzet staat hier voor de betrokken individuen een gevangenis op van maximaal zes maanden en met opzet is dit zelfs maximaal twee jaar.
Ten aanzien van de vraag of deze sancties afschrikwekkend genoeg zijn heb ik in het fraudedebat (23 mei 2013) aangegeven het gehele instrumentarium tegen het licht van deze vraag te houden.
Ik kom met de resultaten van deze exercitie in de volgende voortgangsrapportage fraude (december 2013).
Het bericht dat er teveel landbouwgif op groente en fruit zit |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport van Milieudefensie en Foodwatch «Onveilige wettelijke normen voor bestrijdingsmiddelen en fruit» en de tv-uitzending hierover?1
Milieudefensie en Foodwatch stellen terechte vragen over de wijze waarop normen voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen in levensmiddelen worden vastgelegd. Experts zijn het er over eens dat alle bevolkingsgroepen goed beschermd worden door deze normen. Echter, de wijze waarop de normen worden afgeleid kan op punten verbeterd worden zoals hieronder zal worden toegelicht. Nederland zet zich in Brussel hiervoor in.
Klopt de constatering dat de wettelijke normen voor bestrijdingsmiddelen op groente en fruit onveilig zijn, zodat er bijvoorbeeld perziken verkrijgbaar zijn waarbij de wettelijke toegestane hoeveelheid landbouwgif een factor tien hoger ligt dan de acute gezondheidsnorm van de Wereld Handelsorganisatie (WTO)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
De wettelijke normen voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen in levensmiddelen (de maximale residulimiet: MRL) worden Europees vastgelegd op een zo laag mogelijk niveau om kwetsbare groepen zoals kinderen en foetussen te beschermen. Bij de afleiding van MRL's wordt uitgegaan van correct gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw. Om een MRL wettelijk te kunnen vastleggen, wordt onderzocht hoeveel residu er met de voeding kan worden ingenomen waarna getoetst wordt of die inname lager ligt dan de gezondheidskundige grenswaarden voor acute effecten (de ARfD) en chronische effecten (de ADI). Bij de berekening van de inname van residuen wordt om de consument goed te beschermen gerekend met zeer grote porties. Door voortschrijdend inzicht over de manier waarop de inname van het residu precies berekend moet worden en door veranderingen in consumptiepatronen bestaat er nu een aantal MRL's waarbij een inname boven de ARfD mogelijk is. Uit de jaarlijkse meetgegevens van de Nederlandse Voedsel- en warenautoriteit (NVWA) van 3.000 monsters groente en fruit blijkt dat in het merendeel van de gevallen de gemeten gehaltes aan gewasbeschermingsmiddelen ver onder de MRL blijven. Slechts bij een klein aantal handelspartijen is een overschrijding van de ARfD mogelijk geweest.
Ik ben bekend met het bestaan van MRL's die een overschrijding van de ARfD toelaten. Het RIVM heeft in 2010 hierover bericht in een rapport over het beoordelingsmodel voor gewasbeschermingsmiddelen2. Ik vind het bestaan van dergelijke MRL's onwenselijk. Nederland zet zich daarom in Brussel al sinds jaren in om de afleidingsmethode van MRL's op dit punt aan te passen. Overigens worden de acute gezondheidsnormen (de ARfD) niet vastgesteld door de WTO maar door de World Health Organisation (WHO) en door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA). Het is wel zo dat een verlaging van een MRL genotificeerd moet worden bij de WTO.
Nederland levert een belangrijke bijdrage aan de herbeoordeling van MRL's die nu plaatsvindt. Aan MRL's die een overschrijding van de ARfD toelaten, kan bij de herbeoordeling voorrang worden gegeven. Dit is ook recent gebeurd bij de stof thiacloprid waarover ik uw Kamer in juni heb geïnformeerd3. Het RIVM heeft op mijn verzoek onderzoek gedaan naar de blootstelling aan thiacloprid en vier andere middelen uit de groep van de neonicotinoïden nadat de non-gouvermentele organisatie PAN Europe aandacht had gevraagd voor de risico's van deze groep. Het bleek dat er voor thiacloprid enkele MRL's bestaan die overschrijdingen van de ARfD toelaten. Het RIVM concludeerde dat herziening van deze MRL’s voor thiacloprid gewenst is maar dat de gezondheid van de Nederlandse consument niet in het geding is geweest. De Europese Commissie laat nu op verzoek van Nederland versneld een herziening van deze MRL’s uitvoeren en zal op korte termijn maatregelen voorstellen. Daarnaast heeft Nederland in Europees verband aangedrongen op herziening van de MRL's voor de stof bitertanol. De MRL voor bitertanol op perziken zal verlaagd worden tot op het laagste niveau dat analytisch gekwantificeerd en gerapporteerd kan worden. Sinds 2011 heeft de NVWA in perziken en nectarines slechts in 1 monster residuen van bitertanol gevonden. Het gevonden gehalte lag ver onder de MRL en de berekende inname bleef daarbij ruim onder de ARfD.
Deelt u de conclusie dat circa 10% van de onderzochte wettelijke normen onveilig is? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De conclusie van Milieudefensie en Foodwatch dat circa 10% van de onderzochte wettelijke normen onveilig is, wekt de indruk dat 10% van alle MRL's onveilig is. Dit is niet correct. Er zijn namelijk meer dan 100.000 MRL's en het is op dit moment niet exact aan te geven welk deel daarvan een overschrijding van de ARfD toelaat. Voorlopige resultaten van lopend onderzoek door het RIVM wijzen er op dat het daadwerkelijke percentage aanmerkelijk lager ligt. Daarnaast heeft in 2011 het Productschap Tuinbouw als reactie op het rapport van het RIVM uit 2010 de MRL's voor groenten en fruit beoordeeld op potentiële risico’s. Van de meer dan 100.000 MRL's werden er ongeveer 450 (–0,5%) geïdentificeerd waarbij er een potentieel risico zou kunnen optreden. Inmiddels is een deel van deze 450 MRL's aangepast. Dit duidt erop dat het percentage MRL's waarbij een overschrijding van de ARfD mogelijk is, aanzienlijk lager ligt dan 10%.
In de praktijk worden zelden gehaltes aan residuen gemeten die aanleiding kunnen geven tot een overschrijding van de ARfD. Op basis van metingen van residuen door de NVWA en het Productschap Tuinbouw werden de meest risicovolle werkzame stoffen geïdentificeerd en die zijn door het RIVM nader onderzocht. Er zijn hier 10 stoffen geïdentificeerd waarbij een herziening van MRL's noodzakelijk werd geacht. Aan de meerderheid van deze stoffen was al een hoge prioriteit voor herziening gegeven door EFSA. Voor de stoffen waaraan in de EU nog onvoldoende prioriteit was gegeven, heeft Nederland om een versnelde herziening van de bestaande MRL's verzocht.
De rekenmethode om het gezondheidsrisico in te schatten gaat, om de consument maximaal te beschermen, uit van de meest ongunstige scenario’s. In werkelijkheid is de kans dat een individu op een dag een grote portie van het product eet met een hoog gehalte aan residuen uiterst gering. Dit neemt niet weg dat er een kans bestaat dat een individu eenmalig blootgesteld kan worden aan een hoeveelheid residu die hoger ligt dan de ARfD. In zo’n geval is er niet per definitie een effect op de gezondheid maar dit kan ook niet worden uitgesloten.
Ik concludeer hieruit dat belangrijke stappen zijn gezet en dat er in de gevallen waar een rekenkundig risico is geïdentificeerd de kans op een daadwerkelijk risico uiterst gering is.
Welke risico’s voor de volksgezondheid zijn er ontstaan door het hanteren van onveilige normen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze heeft u de consument geïnformeerd over de risico’s van het consumeren van fruit en groente met teveel landbouwgif?
Het Voedingscentrum informeert de consument via de website allesoverbestrijdingsmiddelen.nl over residuen van gewasbeschermingsmiddelen. Daarnaast rapporteert de NVWA tweemaal per jaar een voortschrijdend overzicht van de meetresultaten van de afgelopen twee jaar. Alle individuele analyseresultaten worden daarbij overzichtelijk gepresenteerd. Het Voedingscentrum duidt de resultaten van de NVWA voor de consument in begrijpelijke taal.
Welke acties heeft u ondernomen om te voorkomen dat producten met te veel landbouwgif op de markt of bij de consument terecht komen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat de wettelijk toegestane hoeveelheid bestrijdingsmiddelen is gebaseerd op verouderde gegevens over de consumptie? Zo ja, waarom is er niet tot aanpassing over gegaan na adviezen van de Gezondheidsraad (2004) en de RIVM (2010) over de bijstelling van deze gegevens? Zo nee, waarop wordt die hoeveelheid wel gebaseerd? Bent u bereid de wettelijke normen voor de toegestane hoeveelheid resten landbouwgif aan te passen aan meer recente consumptiegegevens?
Het gebruik van oudere consumptiegegevens speelt hierbij inderdaad een rol. MRL's worden afgeleid met een Europees rekenmodel onder beheer van EFSA. In dit model zijn de meest kritische consumptiegegevens van alle Lidstaten verwerkt. Op dit moment bevat het model Nederlandse consumptiegegevens die niet altijd meer up to date zijn. Het Europese model wordt nu bijgewerkt waarbij nieuwe consumptiegegevens van Lidstaten in het model worden verwerkt. Nederland heeft inmiddels recente consumptiegegevens geleverd aan EFSA. Omdat de consumptiegegevens zelf en de rekenprogramma’s waarmee deze worden vertaald naar blootstelling aan residuen buitengewoon complex zijn, is het zorgvuldig invoeren van de consumptiegegevens bijzonder tijdrovend. Het RIVM helpt EFSA hierbij en zal het eindresultaat kritisch toetsen. Ik zal er bij de Europese Commissie op aandringen dat dit project snel wordt afgerond.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wel gezondheidsrisico’s constateert, maar niet op kan treden, omdat de wettelijke normen te hoog liggen? Zo ja, op welke wijze kan de NVWA gezondheidsrisico’s dan wel aanpakken?
De NVWA controleert steekproefsgewijs of voldaan wordt aan de MRL’s. Hiervoor meet de NVWA jaarlijks 3.000 monsters groente en fruit. Een deel van de steekproef is representatief voor een product of productgroep en een deel wordt risicogestuurd bemonsterd. Bij overschrijding van de MRL neemt de NVWA gepaste maatregelen. Er zijn verschillende maatregelen mogelijk. De partij kan meteen worden vastgelegd en uit de handel worden gehaald. In de gevallen waar de partij nog wordt vastgehouden aan de buitengrens, worden de producten meteen vernietigd. Als een partij niet meer te achterhalen is, wordt wel een boete gegeven of, wanneer dat niet mogelijk is, de importeur via een brief gewezen op de geconstateerde overschrijding waarbij vervolgacties worden gevraagd om herhaling te voorkomen. In veel gevallen worden te hoge residugehaltes in een partij via het Europese «rapid alert»-systeem gemeld aan de controlerende instanties van de Europese Lidstaten.
De NVWA toetst ook of de gezondheidsnormen overschreden worden en er kan dan alleen opgetreden worden bij een overschrijding van de MRL. Bij het schatten van het gezondheidsrisico worden de meest ongunstige scenario's gehanteerd om de consument maximaal te beschermen. Dit betekent dat iemand een grote portie van juist dat ene product met dat hoge gehalte moet eten voordat er kans is op negatieve effecten op de gezondheid. Deze kans wordt als uiterst gering ingeschat.
Het artikel ‘Havenbaronnen kapen onze bedrijven weg’ |
|
André Bosman (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Havenbaronnen kapen onze bedrijven weg»?1
Ja.
Klopt het dat Belgische havens financiële steun krijgen van de overheid? Zo ja, op welke wijze is er sprake van financieel bijspringen van de Belgische overheid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Sinds 1989 trekt de Belgische/Vlaamse overheid jaarlijks circa € 350 mln uit voor de 4 Vlaamse zeehavens (http://www.vlaamsehavencommissie.be/vhc/page/overheidsuitgaven-voor-havens-miljoen-euro-1989–2011-prijzen-2011 ). Ongeveer de helft daarvan is bestemd voor de instandhouding en verbetering van de maritieme toegangswegen. Ook in Nederland geschiedt de instandhouding en verbetering van de maritieme toegangswegen (openbare infrastructuur) voor rekening van de rijksoverheid. Op dit onderdeel is er sprake van het door mij gewenste level playing field in de zeehavensector. De andere helft van het Belgisch/Vlaamse overheidsbudget voor de 4 Vlaamse zeehavens is bestemd voor subsidiëring van de kosten van de «havenkapiteinsdienst» en voor de aanleg van haveninterne infrastructuur. De Nederlandse zeehavens nemen deze kosten volledig voor eigen rekening. Hier is geen sprake van het door mij gewenste level playing field in deze sector.
De Vlaamse overheid heeft zijn financieringsregime voor de zeehavens destijds aangemeld bij de Europese Commissie (EC) en deze heeft geoordeeld dat dit regime verenigbaar is met de staatssteunregels van het EU Verdrag. Ik zie mij vooralsnog voor een feit gesteld.
Is er sprake is van staatssteun door de Belgische lokale, gewestelijke, Vlaamse, Waalse of de federale overheid? Zo ja, heeft u hierover contact gehad met uw collega's binnen het Belgische bestel?
De bij 2 bedoelde uitgaven drukken op het budget van de Vlaamse overheid, evenals het bijpassen van het exploitatietekort van het Vlaamse loodswezen. De financiering van de leegloop in de arbeidspools van de Vlaamse zeehavens geschiedt in overeenstemming met een federale wet – «Wet Major» genoemd – en voornamelijk ten laste van het federale werkloosheidsfonds. Ik heb hierover geen directe contacten met mijn Belgische/Vlaamse collega’s.
In hoeverre is hier sprake van het ontbreken van een level playing field? In hoeverre is het voor Nederlandse havens, zeker in de omgeving van de Belgische havens, onmogelijk om te concurreren met deze semi-overheidshavens? Voorziet de EU-regelgeving inzake havens volgens u in voldoende mogelijkheden om een level playing field te bewerkstelligen in Europa?
In het algemeen geldt dat een havenbeheerder die subsidie ontvangt meer financiële armslag heeft om klanten tegemoet te komen dan havenbeheerders die uitsluitend beschikken over inkomsten uit havengeld en terreinexploitatie, zoals de Nederlandse zeehavens. Ik kan in dit individuele geval niet beoordelen of en in welke mate van deze extra armslag gebruik is gemaakt.
Dat een overslagbedrijf uit een EU lidstaat investeert in een haven in een naburige lidstaat vind ik ook niet ongewenst. Integendeel zelfs. En meer dan eens profiteren Nederlandse zeehavens daarvan. Het Vlaamse overslagbedrijf Katoennatie/Seaport Terminals heeft vestigingen in Amsterdam aan de Braakmanhaven te Terneuzen. De Vlaamse rederij Cobelfret heeft eigen terminals in Rotterdam en Vlissingen-Oost. Het Vlaamse SeaInvest investeert ook in Nederlandse zeehavens, met name Rotterdam. Ondanks de in Vlaanderen verstrekte overheidsfinanciering zijn de Nederlandse zeehavens dus succesvol.
Niet de bestaande EU regelgeving noch de jurisprudentie bieden voldoende mogelijkheden om een level playing field in Europa te bewerkstelligen. Daarom sta ik in beginsel positief tegenover de voorgestelde EU Havenverordening. Die schrijft in ieder geval transparantie van financiële relaties tussen havenbeheerders en overheden voor. Een goede eerste stap. Maar eenduidige Richtsnoeren staatssteun infrastructuur/zeehavens blijven het noodzakelijke sluitstuk.
Heeft u deze, vermeende, handelwijze besproken binnen EU-verband? Zo ja, hoe werd daarop gereageerd? Zo nee, wanneer gaat u dat aanhangig maken?
De negatieve effecten van de grote verschillen tussen de EU lidstaten op het gebied van financiering van zeehavens zijn van Nederlandse zijde op Europees niveau meerdere malen ter sprake gebracht. Algemeen bekend is dat veel lidstaten havenbeheer (het aanbod van haveninfrastructuur) en havendienstverlening (loodsen, slepen, afmeren, lossen/laden, bunkeren, inname afvalstoffen) nog (deels) zien als publieke taken die (mede) met publieke middelen mogen worden uitgevoerd. Het Nederlandse beeld van havenbeheer en havendienstverlening is een bedrijfsmatige, waarbij de gebruikers volledig en marktconform voor de kosten van de aan hen geleverde producten en diensten betalen.
Blootgesteld aan de tucht van de markt en gegeven een Europees level playing field kunnen alle zeehavens hun economische potentie ten volle tot ontwikkeling brengen en optimaal bijdragen aan de gemeenschappelijke Europese economie. Deze visie bepaalt mijn inbreng in het overleg tussen de EU lidstaten over het voorstel van de EC voor een EU Havenverordening en is de rode draad bij de beïnvloeding vanuit Nederland van in ontwikkeling zijnde Richtsnoeren staatssteun voor infrastructuur.
Gewetensbezwaren bij het verstrekken van biometrische gegevens |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de brief van de Nationale ombudsman d.d. 4 september 2013 over de groep gewetensbezwaarden die geen biometrische gegevens willen afstaan aan de overheid bij de aanvraag van een nieuw paspoort of ID-Kaart1?
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot de betreffende groep gewetensbezwaarden is?
Nee. Voor zo ver mij bekend is, voeren 9 personen op dit moment een rechtszaak tegen de burgemeester van hun gemeente. Dit omdat hun aanvraag voor een paspoort of Nederlandse identiteitskaart niet in behandeling is genomen omdat zij weigerden hun vingerafdrukken te laten opnemen. De totale omvang van de groep gewetensbezwaarden is mij echter niet bekend.
Deelt u de mening dat de consequenties voor deze groep, zoals het niet of heel moeilijk gebruik kunnen maken van voorzieningen zoals ziekenhuizen, legitimatie bij postdiensten, het openen van een bankrekening, reizen naar het buitenland en het risico om te worden opgepakt niet proportioneel zijn?
Binnen de huidige wet- en regelgeving is het niet mogelijk om aan gewetensbezwaarden paspoorten of Nederlandse identiteitskaarten zonder vingerafdrukken uit te geven. Bij de Tweede Kamer is een wetsvoorstel tot wijziging van de Paspoortwet2 aanhangig waarin onder meer wordt geregeld dat bij de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart geen vingerafdrukken meer worden opgenomen. Er kan niet vooruitlopend op de aanstaande wetswijziging nu al gestopt worden met het opnemen van vingerafdrukken bij de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart. Op verzoek van de Tweede Kamer is dit destijds aan de afdeling advisering van de Raad van State voorgelegd. De Raad van State oordeelde dat de Paspoortwet de verplichting bevat om vingerafdrukken bij de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart op te nemen. De paspoortuitgevende instanties zijn aan die wettelijk verplichting gebonden tot het moment dat de wet op dat punt is gewijzigd en de verplichting tot het opnemen van vingerafdrukken vervalt.
De behandeling van het genoemde wetsvoorstel is door de Tweede Kamer geagendeerd voor plenaire behandeling op woensdag 18 september 2013. Indien de Tweede Kamer en daarna ook de Eerste Kamer met het wetsvoorstel instemt, hopelijk nog dit jaar, dan kan kort daarna gestopt worden met het opnemen van de vingerafdrukken bij de aanvraag van een identiteitskaart.
Binnen afzienbare termijn kan er dus een blijvende voorziening zijn getroffen voor personen die weigeren hun vingerafdrukken te laten opnemen.
Bent u bereid te komen met een alternatieve voorziening voor deze gewetensbezwaarden zeker nu de overheid zelf heeft geconstateerd dat er diverse haken en ogen aan de opname en opslag van biometrische gegevens zitten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het houden van haaien in een discotheek |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er in de discotheek La Cattleya in Arnhem inmiddels een aquarium staat waar haaien in worden gehouden?1
Ja.
Heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gehoor gegeven aan uw eerdere oproep om onderzoek te doen naar de komst van het aquarium met de haaien in deze discotheek?2 Zo ja, wat is hier uitgekomen? Zo nee, waarom is dit onderzoek niet uitgevoerd?
De NVWA heeft in mijn opdracht op 9 september jl. de betreffende horecagelegenheid geïnspecteerd. Voor de antwoorden op uw vragen waarom de NVWA pas kan optreden nadat deze is opengegaan, verwijs ik uw Kamer naar de antwoorden op Kamervragen van 26 juni jl. (vergaderjaar 2012–2013, Aanhangselnummer 2690).
De NVWA heeft vastgesteld dat de haaien gehouden worden in een horecagelegenheid met loungeachtige muziek, waarin geen flitslicht of stroboscopische verlichting wordt gebruikt of harde muziek wordt gespeeld. Tijdens een onverwachte inspectie, later in dezelfde week, bedroeg de gemiddelde geluidssterkte 84 decibel. In het aquarium met een inhoud van bijna 6 kubieke meter zwemmen 9 dieren, waaronder twee bandluipaardhaaien van ongeveer 80 cm. Het aquarium is ingericht door een professionele leverancier, die het aquarium dagelijks verzorgd. Er is vluchtgelegenheid voor de dieren in het aquarium. Het dag- en nachtritme is aangepast aan de openingsuren van het café.
De NVWA heeft geen dierenkwelling kunnen vaststellen, en daarmee ook geen overtreding. Er is geen wettelijke basis om handhavend op te treden en de dieren in beslag te nemen.
Heeft de NVWA een inspectie uitgevoerd voordat de discotheek opende? Zo nee, waarom is er gewacht tot er een verzoek tot controle is binnengekomen, terwijl de NVWA op de hoogte was van de plannen van de clubeigenaar?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de NVWA inmiddels een controle heeft uitgevoerd op het welzijn van de haaien? Zo ja, wat is de uitkomst van de controle en welke stappen worden ondernomen om de haaien daar weg te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u nog steeds de mening dat haaien last hebben van harde geluiden, licht en trillingen en een aquarium in een discotheek geen natuurlijke of geschikte leefomgeving is voor dieren?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik uw Kamer naar de beantwoording van Kamervragen van 26 juni jl. (Kamerstuk II 26 991, nr.363)
Bent u nog steeds van mening dat een aquarium als aankleding van de ruimte niet tot de categorie redelijke doelen behoort om de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen, en dat dit dus verboden is krachtens de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de Wet dieren? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Zie antwoord vraag 5.
Het Droomboek |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat het Droomboek dat op 5 september jl. is gepresenteerd niet in Nederland maar in Duitsland gedrukt is?1
Ja
Is er bij de aanbesteding van de opdracht alleen of in hoofdzaak op gelet, dat het boek klimaatneutraal en zo goedkoop mogelijk gedrukt kon worden? Zo nee, welke aspecten hebben nog meer een rol gespeeld bij de verlening van de opdracht?
Het Droomboek is een initiatief van het Nationaal Comité Inhuldiging. Omdat aan het Comité bij de instelling ervan geen budget vanuit het Rijk is toegekend, is het Comité voor de bekostiging van initiatieven afhankelijk van sponsoring. De totstandkoming van het Droomboek en het ter beschikking stellen van het Droomboek aan ieder huishouden in Nederland en de Caribische delen van het Koninkrijk, is mogelijk geworden door de financiering door de Nationale Postcodeloterij. Hiermee is geen belastinggeld gemoeid.
De Nationale Postcodeloterij had naar eigen zeggen de voorkeur voor een Nederlandse drukker maar via een uitgebreid offertetraject kwam een Duitse drukker als beste partij naar voren.
Dit had te maken met kosten, met de voorkeur voor klimaatneutraal drukken en met de capaciteit om binnen een zeer kort tijdsbestek een grote hoeveelheid boeken te kunnen drukken.
Het is mooi dat het Nationaal Comité Inhuldiging dankzij de sponsoring door de Nationale Postcodeloterij, de mogelijkheid had om de Koning en alle huishoudens in Nederland en de Caribische delen van het Koninkrijk, het Droomboek aan te bieden.
Hoeveel exemplaren zijn er gedrukt en welke kosten zijn hiermee gemoeid?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraak: «Natuurlijk hadden we een voorkeur voor een Nederlandse drukker», als daaraan onmiddellijk wordt toegevoegd: «maar uiteindelijk gaat het erom wat iets kost»?
Zie antwoord vraag 2.
Is een Nederland waar een mooi boek voor iedereen in Duitsland gedrukt moet worden, een droom of een nachtmerrie?
Zie antwoord vraag 2.
Duizenden onterechte boetes op de A13 |
|
Peter Oskam (CDA), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van BNR Nieuwsradio over «Duizenden onterechte boetes op A13»?1
Ja.
Klopt het dat er op de A13 bij hectometerpaal 11.0 (vlak na de afrit Delft-Zuid in de richting Rijswijk) een snelheidsbord ontbreekt in de middenberm? Zo ja, wat betekent dit voor de handhaving van de maximumsnelheid?
Er staat inderdaad geen bord in de middenberm. Het is evenwel niet noodzakelijk dat dit bord er staat. Na de toerit staat aan de rechterzijde een hoog (lamellen)bord. De aangeven limiet op dit bord geldt voor alle rijstroken. Ook staan op de toerit meerdere borden die de limiet van 100 km/uur aangeven en geldt op de A13 ook vóór hectometerpaal 11.0 al een limiet van 100 km/uur die vele malen aan de weggebruikers kenbaar is gemaakt. De maximumsnelheid is voor alle passanten dan ook voldoende kenbaar en er kan juridisch correct gehandhaafd worden.
Klopt het dat het Openbaar Ministerie samen met de landelijke eenheid van de politie onderzoek doet naar de boetes die in 2013 mogelijk ten onrechte zijn opgelegd? Klopt het dat het hierbij gaat om 1343 boetes die tijdens 14 controles zijn uitgevoerd?
Gelet op mijn antwoord op vraag 2 is er geen reden voor onderzoek naar mogelijk ten onrechte opgelegde boetes of voor terugbetaling. Dit verklaart ook de reactie van de Landelijke Eenheid.
Waarom wilde de landelijke eenheid van de politie deze situatie tegenover BNR Nieuwsradio niet bevestigen?
Zie antwoord vraag 3.
Ontvangen de automobilisten die ten onrechte bekeurd zijn de onverschuldigd betaalde boete automatisch terug of moeten zij daarvoor juridisch actie ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn u meer situaties bekend waarin gedurende kortere of langere tijd de «effectieve waarschuwing» met betrekking tot de maximumsnelheid ontbrak?
Wanneer Rijkswaterstaat een melding binnenkrijgt over snelheidsbebording die niet op orde is wordt dit gecontroleerd en wanneer nodig wordt deze aangepast. Momenteel zijn er geen plaatsen bekend waar de bebording niet op orde is.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat verhoging of verlaging van de maximumsnelheid op bepaalde gedeelten van het wegennet niet leidt tot onduidelijkheid voor weggebruikers?
Wijzigingen in de maximumsnelheid worden in eerste instantie kenbaar gemaakt door het aanpassen van de bebording. Additioneel kunnen tekstkarren langs de weg en flyers bij pompstations worden ingezet om de wijziging extra onder de aandacht van de weggebruiker te brengen.
Het bericht AH Veendam bood kwart miljoen voor zondagopenstelling |
|
Agnes Mulder (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «AH Veendam bood kwart miljoen voor zondagopenstelling»?1
Ja.
Is het u bekend of dergelijke praktijken, waarbij ondernemers sponsordeals willen sluiten met lokale bestuurders in ruil voor tegenprestaties zoals zondag openstelling, vaker plaatsvinden?
Nee, dat is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat er sprake is van omkoping als bedrijven op deze manier invloed willen krijgen op besluitvorming?
Indien een gemeente wordt benaderd door een bedrijf met het verzoek op een bepaalde wijze van zijn bevoegdheden gebruik te maken, dient deze gemeente te waken voor belangenverstrengeling en partijdigheid.
Hiernaast is van belang dat het omkopen van ambtenaren strafbaar is: degene die een ambtenaar een gift, belofte of dienst aanbiedt met het doel hem te bewegen tot enig ambtelijk handelen of nalaten, is strafbaar. Hetzelfde geldt voor de ambtenaar die een dergelijke gift, belofte of dienst aanneemt. Of sprake is van omkoping dient van geval tot geval te worden bepaald op basis van de concrete feiten en omstandigheden. Uitgaand van het hierboven genoemde artikel, heb ik geen aanleiding te veronderstellen dat in het onderhavige geval sprake is geweest van omkoping.
Het bericht dat de servers van Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunication (SWIFT) mogelijk zijn afgetapt door de NSA |
|
Gerard Schouw (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichten dat de National Security Agency (NSA) het systeem van SWIFT heeft afgetapt en zich daarmee toegang heeft verschaft tot informatie over internationale financiële transacties die via dit systeem internationaal door banken worden uitgewisseld?1 Zo ja, kunt u bevestigen dat de NSA deze informatie heeft afgetapt?
Ja. Ik kan de juistheid van dat bericht echter niet bevestigen.
Kunt u bevestigen of uitsluiten dat de inbreuk in het SWIFT systeem ook de server van SWIFT betreft die in Nederland is geplaatst? Zo ja, bent u vooraf door de Amerikanen geïnformeerd over het aftappen van de SWIFT server op Nederlands grondgebied en kunt u in dat geval verhelderen op grond waarvan deze tap aan de orde is geweest? Zo nee, kunt u onderzoek doen hiernaar?
Ik heb uit verklaringen van SWIFT begrepen dat deze onderneming geen bewijs heeft gevonden voor de suggestie dat er ooit ongeautoriseerde toegang tot het systeem of de gegevens van SWIFT is geweest. Het is mij daarnaast bekend dat Eurocommissaris Malmström de Amerikaanse autoriteiten op 12 september jl. per brief om opheldering heeft gevraagd naar aanleiding van onder meer het door u aangehaalde nieuwsbericht.
De Nederlandse autoriteiten vervullen geen rol bij de gegevensoverdracht in het kader van het Terrorism Finance Tracking Program (TFTP). Die gegevensoverdracht aan de Verenigde Staten geschiedt op basis van de TFTP-overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten uit 2010. Ik wacht de uitkomsten van het naar aanleiding van de nieuwsberichten gestarte overleg tussen de Amerikaanse autoriteiten en Eurocommissaris Malmström af. Vooralsnog zie ik geen aanleiding voor tijdelijke opschorting van de TFTP-overeenkomst.
Indien u niet op de hoogte was van deze tap, welke maatregelen neemt u richting de Amerikanen om dit soort vergaande heimelijke inbreuken op (financiële) gegevens van Europese burgers een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens deze kwestie te bespreken met Eurocommissaris Malmstrom dan wel binnen de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) en/of in de aanstaande Raad Economische en Financiële Zaken (EcoFin-Raad) aan de orde te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent deze inbreuk naar uw mening voor het EU-VS Terrorist Finance Tracking Programme (TFTP) waarin juist de bescherming van (financiële) gegevens van EU-burgers goed geregeld zou moeten zijn? Beoordeelt u deze inbreuk zodanig dat opschorting van het TFTP hier op zijn plaats zou zijn zolang er geen helderheid is over deze kwestie?
Zie antwoord vraag 2.
Toezicht en regels verzekeraars |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Verzekeraars klagen over te streng toezicht DNB»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit artikel en op de klacht van de verzekeraars? Was de klacht van de verzekeraars al eerder bij u bekend?
De klacht van de verzekeraars is mij bekend. Er is regelmatig overleg met de verzekeraars over het verzekeringstoezicht. Voorts worden wijzigingen in het verzekeringstoezicht standaard geconsulteerd. In de beantwoording van deze vraag en de vragen 3 en 4 geef ik mijn reactie op het artikel.
In het artikel geven de verzekeraars aan dat Nederland als enige land in de Europese Unie vooruit zou lopen op de nieuwe Europese regels (Solvency II). Ze verwijzen daarbij naar de door mij voorgenomen aanscherping van het Nederlandse verzekeringstoezicht. Deze aanscherping is uitgewerkt in het Wijzigingsbesluit financiële markten 2014, dat thans voor advies bij de Raad van State ligt en onlangs is geconsulteerd.2 In dit wijzigingsbesluit wordt een zogenoemd «theoretisch solvabiliteitscriterium» voor middelgrote en grote levensverzekeraars geïntroduceerd, dat mede bepalend is of levensverzekeraars dividend kunnen uitkeren. Dit nieuwe solvabiliteitscriterium zal evenals de kapitaalseis onder Solvency II risicogeörienteerd zijn en beoogt een beeld te geven of de desbetreffende levensverzekeraar de komende 12 maanden aan de solvabiliteitseisen van de Wet op het financieel toezicht (Wft) kan voldoen. Er zal nog te zijner tijd een consultatie van de concept ministeriële regeling plaatsvinden, waarin dit criterium nader wordt uitgewerkt. De hoogte van het criterium zal daarbij vastgesteld worden op basis van de impactstudie waar alle betrokken levensverzekeraars recentelijk aan meegewerkt hebben.
Zoals boven beschreven wordt de Nederlandse verzekeringssector dus ruim in de gelegenheid gesteld haar zorgen of geconstateerde technische problemen met betrekking tot de aanscherping van het Nederlandse verzekeringstoezicht voor het voetlicht te brengen. Ik hecht er tegelijk veel belang aan om nationaal dit toezicht, met name voor levensverzekeraars, reeds in 2014 aan te scherpen. De reden hiervoor is dat dit deel van de verzekeringssector hard getroffen wordt door de huidige omstandigheden.3 Zowel de omzet als de winstgevendheid van de levensverzekeraars staat namelijk erg onder druk. De omzet neemt af door de opkomst van het banksparen, de ontwikkelingen op de woningmarkt en de wijzigingen in het fiscale regime en door het verminderde vertrouwen van de consument in de levensverzekeringssector door de in het verleden verkochte beleggingsverzekeringen. Bovendien is de risicovrije kapitaalmarktrente laag, waardoor het aanbieden van rentegaranties zeer kostbaar is geworden, wat betekent dat traditionele levensverzekeringsproducten minder aantrekkelijk zijn. Daar komt bij dat de lage risicovrije kapitaalmarktrente en de daarmee samenhangende lage en volatiele beleggingsrendementen eveneens de winstgevendheid onder druk zetten. Mede om deze redenen was er bij DNB de behoefte om juist bij de levensverzekeraars de vinger extra aan de pols te kunnen houden en indien nodig in te grijpen. Met de aanscherping van het verzekeringstoezicht wordt hierin voorzien: met het theoretische solvabiliteitscriterium krijgt DNB namelijk meer handvatten om dividenduitkeringen van levensverzekeraars tegen te houden indien dit nodig mocht zijn.
Tot slot geven de verzekeraars in het artikel nog aan dat zij teleurgesteld zijn dat DNB geen versoepeling heeft doorgevoerd in de te gebruiken rekenrente voor de berekening van verplichtingen van natura-uitvaart-, levens- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. De verzekeraars hadden hier op aangedrongen als gevolg van het feit dat na de afwaardering van de Franse Staat door ratingbureau Moody’s de Franse staatsleningen geen onderdeel meer uitmaken van de AAA ECB staatsleningencurve.
De achtergrond van de stellingname van de verzekeraars is dat DNB op grond van de Wft de bevoegdheid heeft te bepalen welke risicovrije rentecurves levens-, natura-uitvaart- en arbeidsongeschiktheidsverzekeraars zijn toegestaan te gebruiken bij de berekening van de verplichtingen jegens polishouders voor levens-, natura-uitvaart- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. De reden dat DNB heeft besloten geen andere curves toe te staan dan de interbancaire swapcurve en de AAA ECB staatsleningencurve is dat DNB in het derde kwartaal van vorig jaar al een versoepeling heeft aangebracht door het gebruik van de zogenaamde UFR (ultimate forward rate) toe te staan. Hierdoor is het effect van de verwijdering van de Franse staatsleningen uit de AAA ECB Staatsleningencurve minder groot. Bovendien staat het verzekeraars ook vrij de interbancaire swapcurve te gaan gebruiken. Deze laatste curve zal eveneens toegepast worden onder het nieuwe risicogeoriënteerde toezichtregime Solvency II.
Klopt het dat de regels voor verzekeraars en het toezicht daarop in Nederland de strengste van Europa zijn? Zo ja, wat vindt u daarvan en waardoor komt dit? Kunt u een vergelijkend overzicht geven van de regels en het toezicht voor verzekeraars in de verschillende landen in Europa? In hoeverre is er nog sprake van een gelijk speelveld? Als er sprake is van een ongelijk speelveld, welke concrete stappen gaat u dan zetten om dit recht te zetten?
Nee, het is onjuist dat de regels voor verzekeraars en het toezicht daarop in Nederland de strengste van Europa zouden zijn. Het beeld is heel diffuus. Zie vraag het antwoord op vraag 4 en 5 voor enkele concrete voorbeelden van verschillen tussen de huidige regels voor verzekeraars in verschillende lidstaten.
Vanwege de grote verschillen is het voor de Nederlandse verzekeraars van groot belang dat het Solvency II kader, dat een vergaande harmonisatie van de prudentiële eisen aan verzekeraars in Europa vormt, zo snel mogelijk wordt ingevoerd. De Nederlandse inzet in de onderhandelingen is dan ook om voor eind dit jaar een politiek akkoord te bereiken, zodat Solvency II per 1 januari 2016 voor alle middelgrote en grote verzekeraars van toepassing wordt. Met de invoering van Solvency II wordt een zo goed mogelijk level playing field in Europa gecreëerd. Om redenen die hierboven bij vraag 2 zijn genoemd wil ik echter niet tot 2016 wachten om aanscherpingen van het verzekeringstoezicht door te voeren.
Klopt het dat Nederland het enige land is dat vooruitloopt op de nieuwe Solvency II regels, waarover nog lang geen duidelijkheid is? Wat zijn de gevolgen van die strenge regels en toezicht voor de Nederlandse concurrentiepositie? Wat vindt u van deze gevolgen?
Nee, het is het onjuist dat Nederland het enige land zou zijn dat vooruit loopt op de nieuwe Solvency II regels. Het Verenigd Koninkrijk loopt bijvoorbeeld al jaren vooruit op Solvency II. Het Verenigd Koninkrijk kent namelijk al sinds 2001 een drie pijler benadering in het verzekeringstoezicht, die sterke gelijkenis kent met het Solvency II regime. Alle balansposten dienen in het Verenigd Koninkrijk op marktwaarde te worden gewaardeerd, er wordt een risicovrije marktrente gebruikt voor het uitrekenen van de technische voorzieningen en er is een risicogeoriënteerde kapitaalseis ingevoerd. Onder meer Duitsland, Frankrijk, Denemarken, Finland, Zweden hebben aanpassingen doorgevoerd in de richting van de nieuwe Solvency II regels. Het betreft hier allemaal nationale initiatieven waarbij elementen van Solvency II zijn ingevoerd, die vaak gekoppeld zijn aan de landspecifieke implementatie van het eerdere Solvency I regime dat veel vrijheid aan de lidstaten liet. Deze initiatieven zijn daarmee niet goed met elkaar vergelijkbaar.
Voor de concurrentiepositie van de Nederlandse verzekeraars is een goede startpositie bij de invoering van Solvency II (verwacht in 2016) belangrijk. Hoe dichter de invoeringsdatum van Solvency II nadert, hoe belangrijker dit wordt. Met de beoogde aanscherpingen van het Nederlandse verzekeringstoezicht onder de Wft zal Nederland alvast meer richting Solvency II bewegen. Dit betekent dat Nederlandse verzekeraars te zijner tijd minder grote aanpassingen hoeven door te voeren dan het geval is in een aantal andere landen in de EU.
Klopt het dat de Nederlandse Bank strenger is dan andere toezichthouders in Europa als het gaat om de rekenrente? Indien dat het geval is, wat is daarvoor de reden?
De huidige Europese richtlijnen ten behoeve van het prudentiële toezicht laten verschillende opties open wat betreft de te gebruiken rekenrente. In enkele lidstaten zoals Frankrijk en Duitsland wordt thans nog een vaste rekenrente gebruikt (tussen de 3 en 6 procent), die vertraagd wordt verlaagd of verhoogd als de marktomstandigheden daar aanleiding toe geven. In een aantal lidstaten, zoals het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Zweden, Finland en Nederland, is gekozen voor een zogenaamde risicovrije marktrentestructuur, zoals ook in het toekomstige Europese kader (Solvency II) als basis zal worden gehanteerd. Bij de uitwerking van de risicovrije marktrentestructuur hanteert De Nederlandsche Bank inderdaad de strengste eisen. Echter, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Finland kennen naast het gebruik van de risicovrije marktrentestructuur ook reeds een risicogeoriënteerde kapitaalseis. Een dergelijke eis kent Nederland nog niet. Het is op voorhand daarom niet vast te stellen of het verzekeringstoezicht in de bovengenoemde landen lichter of zwaarder is dan het Nederlandse systeem. Uit de QIS5 impact studie waarvan de resultaten in 2011 bekend zijn gemaakt, bleek in elk geval dat in Finland in verhouding meer verzekeraars konden voldoen aan de Solvency II kapitaalseisen zoals voorgeschreven in deze impactstudie dan in Nederland, terwijl Nederland wel beter scoort dan het Verenigd Koninkrijk en Denemarken.
Lidstaten waar een vaste rekenrente wordt gehanteerd, lijken op dit moment wel duidelijk een lichter regime te hebben als het gaat om de regels met betrekking tot de lange termijn verzekeringverplichtingen (zoals pensioenverzekeringen en lijfrentes). Nadeel van een regime met een vaste rekenrente is echter dat het geen risicobeheersingprikkel kent om het renterisico, het risico van een dalende marktrente en daarmee gepaarde gaande dalende beleggingsopbrengsten, af te dekken.
In het Nederlandse verzekeringstoezicht wordt sinds de invoering van de Wft in 2007 de risicovrije kapitaalmarktrente toegepast in de waardering van technische voorzieningen voor natura-uitvaart-, levens- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Mede hierdoor hebben Nederlandse verzekeraars tijdig moeten anticiperen op de sterk gedaalde kapitaalmarktrentes en worden ze gestimuleerd om hun renterisico af te dekken. Nederlandse levensverzekeraars hebben daarom – gegeven de huidige lage rentestanden – een betere startpositie om Solvency II, waarin ook een risicovrije marktrente wordt voorgeschreven, in te voeren dan levensverzekeraars uit landen waar thans nog vaste rekenrentes gelden.
Daarbij is het nog van belang op te merken dat Nederlandse verzekeringsgroepen vanwege hun vele pensioenverzekeringen en lange termijn levensverzekeringen relatief gezien veel lange termijn verplichtingen kennen. Dit maakt hen extra gevoelig voor renteschommelingen. Het is daarom voor Nederlandse verzekeraars extra van belang om goed op de solvabiliteitspositie te letten en zich niet rijk te rekenen door veranderingen van de risicovrije marktrente te negeren.
Welke gevolgen heeft het feit dat verzekeraars extra buffers moeten aanhouden vanwege de rekenrente, c.q. het niet meer kunnen meetellen van de Franse rente, voor de investeringen van verzekeraars? Hoeveel minder kunnen verzekeraars daardoor investeren?
Verzekeraars zullen niet minder investeren door het aanhouden van extra buffers. De buffers van verzekeraars worden namelijk net als de aangehouden technische voorzieningen ten behoeve van toekomstige uitkeringen aan polishouders belegd. Een verzekeraar zal uiteraard zijn beleggingen wel moeten diversifiëren, maar het maakt daarbij niet uit of gaat om beleggingen van het buffervermogen of van de waarden die tegenover de technische voorzieningen staan.
De beslissing van Verbrugge Terminals om niet in Vlissingen-Oost maar in Zeebrugge te investeren in een containerterminal |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het besluit van Verbrugge Terminals om € 21,5 mln te investeren in een containerterminal in Zeebrugge, ondanks dat dit bedrijf tegen Omroep Zeeland heeft verklaard dat zij een eerste voorkeur had om deze investering in de haven van Vlissingen-Oost te doen?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraken van gedeputeerde Schönknecht van Zeeland, die stelt dat de keuze van Verbrugge Terminals «niet was tegen te houden» omdat Zeebrugge zeer gunstige tarieven kan bieden die mogelijk zijn door subsidies van de Vlaamse overheid?2
Ja.
Realiseert u zich dat met het besluit van Verbrugge Terminals niet alleen de voorgenomen investering van € 21,5 voor Nederland verloren gaat, maar dat ook de reeds aangekondigde vervolginvesteringen die het bedrijf voor 2017 heeft voorzien aan Nederland voorbij zullen gaan?
Ja, die kans is er. Maar het ligt genuanceerder, want uit een verklaring van Verbrugge Terminals in de media blijkt dat de Verbrugge Container Terminal in Vlissingen-Oost niet van de baan is.
Bent u bekend met het feit dat de Vlaamse regering jaarlijks ca. € 300 mln staatssteun verleent aan de Vlaamse havens? Deelt u de mening dat een dergelijke omvangrijke staatssteun de concurrentieverhoudingen tussen havens ernstig verstoort en niet past in het beleid van de Europese Commissie om oneerlijke concurrentie te bestrijden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Sinds 1989 trekt de Belgische/Vlaamse overheid jaarlijks circa € 350 mln uit voor de 4 Vlaamse zeehavens (http://www.vlaamsehavencommissie.be/vhc/page/overheidsuitgaven-voor-havens-miljoen-euro-1989–2011-prijzen-2011 ). Ongeveer de helft daarvan is bestemd voor de instandhouding en verbetering van de maritieme toegangswegen. Ook in Nederland geschiedt de instandhouding en verbetering van de maritieme toegangswegen (openbare infrastructuur) voor rekening van de rijksoverheid. Op dit onderdeel is er sprake van het door mij gewenste level playing field in de zeehavensector. De andere helft van het Belgisch/Vlaamse overheidsbudget voor de 4 Vlaamse zeehavens is bestemd voor subsidiëring van de kosten van de «havenkapiteinsdienst» en voor de aanleg van haveninterne infrastructuur. De Nederlandse zeehavens nemen deze kosten volledig voor eigen rekening. Hier is geen sprake van het door mij gewenste level playing field in deze sector.
De Vlaamse overheid heeft zijn financieringsregime voor de zeehavens destijds aangemeld bij de Europese Commissie (EC) en deze heeft geoordeeld dat dit regime verenigbaar is met de staatssteunregels van het EU Verdrag. Ik zie mij vooralsnog voor een feit gesteld. Zie verder bij het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat, door deze investeringsbeslissing die gestimuleerd is door een ongelijk speelveld tussen havens, op onevenredige wijze schade wordt toegebracht aan de haven van Vlissingen-Oost, een haven die al zwaar te lijden heeft door de faillissementen van Zalco en Thermphos en de voorziene sluiting van de kolencentrale van Delta? Kunt u becijferen welke schade de beslissing van Verbrugge Terminals om niet te investeren in Vlissingen voor de werkgelegenheid in Nederland en voor de Nederlandse economie oplevert? Welke effecten heeft dit voor de concurrentiepositie van de Zeeuwse havens?
De samenloop van gebeurtenissen is voor Vlissingen-Oost inderdaad ongelukkig. Maar het gaat hier om een toevallige samenloop in uiteenlopende marktsegmenten, te weten aluminium, chemie en energie. Hiernaast zijn er ook bedrijven die recent wel al besloten te investeren in het havengebied van Zeeland Seaports, zoals glastuinder Van Adrichem in Biopark Terneuzen.
Feitelijk is er geen schade, omdat de beslissing om niet te investeren in Vlissingen niet genomen was. Ook kan ik niet beoordelen wat de gevolgen voor Vlissingen-Oost zullen zijn van het besluit van Verbrugge Terminals om in Zeebrugge te investeren. Het is niet zeker dat deze nieuwe havenfaciliteit daadwerkelijk lading gaat behandelen die anders in de havens van Zeeland Seaports zou zijn behandeld.
Dat een overslagbedrijf uit een EU lidstaat investeert in een haven in een naburige lidstaat vind ik ook niet ongewenst. Integendeel zelfs. Meer dan eens profiteren Nederlandse zeehavens daarvan. Het Vlaamse overslagbedrijf Katoennatie/Seaport Terminals heeft vestigingen in Amsterdam en aan de Braakmanhaven te Terneuzen. De Vlaamse rederij Cobelfret heeft eigen terminals in Rotterdam en Vlissingen-Oost. Het Vlaamse SeaInvest investeert ook in Nederlandse zeehavens, met name Rotterdam.
Bent u voornemens deze kwestie aan de orde te stellen bij de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Feit is dat de EC het financieringsregime voor de Vlaamse zeehavens verenigbaar beoordeelt met de staatssteunregels in het EU Verdrag. Wel sterkt de kwestie mij in mijn inzet op de voorgestelde EU Havenverordening waarover wij in het Algemeen Overleg op 5 september 2013 spraken en mijn voortdurend aandringen bij de EC om de aangekondigde Richtsnoeren staatssteun aan zeehavens spoedig tot stand te brengen.
In mijn ogen schiet het EU beleid – het beleid dat de lidstaten gezamenlijk met elkaar willen voeren – ter zake van bestrijding van oneerlijke concurrentie tussen zeehavens momenteel tekort. Veel lidstaten zien havenbeheer (het aanbod van haveninfrastructuur) en havendienstverlening (loodsen, slepen, afmeren, lossen/laden, bunkeren, inname afvalstoffen) nog (deels) als publieke taken die (mede) met publieke middelen mogen worden uitgevoerd. Het Nederlandse beeld van havenbeheer en havendienstverlening is een bedrijfsmatige, waarbij de gebruikers volledig en marktconform voor de kosten van de aan hen geleverde producten en diensten betalen. Blootgesteld aan de tucht van de markt en gegeven een Europees level playing field kunnen alle zeehavens hun economische potentie ten volle tot ontwikkeling brengen en optimaal bijdragen aan de gemeenschappelijke Europese economie.
Deze visie bepaalt mijn inbreng in het overleg tussen de EU lidstaten over het voorstel van de EC voor een EU Havenverordening. Deze visie is leidraad bij de beantwoording van de enquête van de EC naar de organisatie van het havenbeheer in Europa, de financiering ervan en de vennootschapsbelastingplicht voor havenbeheerders. Deze visie is de rode draad bij de beïnvloeding vanuit Nederland van in ontwikkeling zijnde Richtsnoeren staatssteun voor infrastructuur (een richtsnoer is een formele interpretatie van de EC van bestaand EU recht).
Bent u voornemens om alleen in te stemmen met de Europese havenverordening3 als daarin ook regels worden opgenomen voor staatssteun in haveninfrastructuur, en dus heldere regels worden gesteld aan welke investeringen bij vestiging van bedrijven publiek gefinancierd kunnen worden en welke privaat moeten blijven?
Naar mijn oordeel is de verplichte transparantie van financiële relaties tussen havenbeheerders en overheden een belangrijk pluspunt van de door de EC voorgestelde EU Havenverordening. Een goede eerste stap naar effectieve aanpak van concurrentieverstorende staatssteun, maar op zich niet voldoende. Adequate richtsnoeren staatssteun voor (haven-) infrastructuur zijn het noodzakelijke sluitstuk. Bij mijn oordeel over de EU Havenverordening weegt ook de wijze waarop het thema staatssteun geregeld wordt mee.
De bareboat-out regeling |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de faciliteiten die worden geboden voor het uitvlaggen van in Nederland te boek gestelde zeeschepen via een zogeheten bare boat-out regeling? Bent u er bekend mee dat het aanvraagformulier voor de bare boat-out regeling en de bijbehorende toelichting te verkrijgen zijn via de Inspectie Leefomgeving en Transport?
Ja.
Worden in Nederland te boek gestelde schepen daadwerkelijk «uitgevlagd» via een dergelijke bare boat-out constructie? Zo ja, om hoeveel schepen gaat het per jaar over de jaren 2009 t/m 2012, en in de eerste helft van het jaar 2013?
Er is hier sprake van het tijdelijk schorsen van de zeebrief op verzoek van de eigenaar. Dit betekent dat de inschrijving van een zeeschip in het privaatrechtelijk register – de teboekstelling – gehandhaafd blijft, maar dat voor bepaalde duur de zeebrief wordt opgeschort waarna de eigenaar het zeeschip in kwestie tijdelijk onder andere vlag laat varen. Het gaat hierbij om 55 schepen over de gevraagde periode.
Hoe verhoudt dit gebruik van de bare boat-out regeling zich met de stelling in de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag bij het voorstel voor Rijkswet nationaliteit zeeschepen (Kamerstuk nr. 33 134), dat de bare boat-out regeling thans niet mogelijk is in Nederland en dat verkoop van het zeeschip aan een onderneming in een ander land de enige mogelijkheid is om het schip onder de vlag van dat andere land te exploiteren?
De betreffende stelling was erop gericht om aan te geven dat in de huidige Nederlandse wetgeving bareboat-out nog niet geregeld is. Zoals de vraag doet vermoeden is daarmee tegelijkertijd de indruk ontstaan dat op dit moment ook geen uitvoering wordt gegeven aan de behoefte vanuit de sector om tijdelijk onder andere vlag te varen zonder dat daarvoor ook de teboekstelling buiten Nederland moet worden geregeld. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag door de Koninkrijksregering is opgemerkt wordt ten behoeve van bareboat-out soms de methode toegepast van het schorsen van de vlag. Ook in het Zeebrievenbesluit van Curaçao en Sint Maarten wordt op dergelijke wijze voorzien in bareboat-out. Naar gebleken is daarbij echter onvoldoende duidelijk gemaakt dat – om tegemoet te komen aan de wens van de sector – in Nederland gebruik gemaakt wordt van de methode van het schorsen van de zeebrief. Hoewel dit niet expliciet is geregeld.
Reeds in de jaren negentig is vanwege de behoefte vanuit de sector gekeken naar mogelijkheden om tijdelijk onder een andere vlag te varen. Dit heeft geleid tot de door de Inspectie Leefomgeving en Transport gehanteerde constructie waarbij op verzoek van de reder de zeebrief tijdelijk wordt geschorst vanuit de toenmalige opvatting dat de bestaande regelgeving zich niet hiertegen verzet. Vanuit de noodzaak om de mogelijkheid om onder een andere vlag te varen met behoud van teboekstelling in Nederland op wettelijk niveau te borgen, is in 2002 bij Uw Kamer een wetsvoorstel voor een Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen (hierna: WPRZ) aanhangig gemaakt. In het voorstel voor de WPRZ was de mogelijkheid van bareboat-out dan ook opgenomen. Net zoals in de WPRZ het geval was, wordt in de Rijkswet nationaliteit zeeschepen (hierna: RNZ) niet de methode van het schorsen van de zeebrief gehanteerd, maar wordt bareboat-out mogelijk gemaakt door een scheiding tussen de privaatrechtelijke teboekstelling en de inschrijving in het publiekrechtelijke vlagregister. Hierdoor volgt na de teboekstelling van een schip in Nederland niet per se ook de verlening van de Nederlandse nationaliteit. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag reeds is opgemerkt is de door het Statuut opgelegde verhouding tussen Koninkrijk- en landsaangelegenheid hiervoor mede bepalend geweest. Daarnaast – om buiten twijfel te stellen dat een schip niet parallel kan worden geregistreerd en dat geen recht bestaat tot dubbele vlagvoering – geeft de Koninkrijksregering de voorkeur aan bovengenoemde constructie die onmiskenbaar duidelijk maakt onder wiens rechtsmacht het schip valt. Ten overvloede merk ik op dat de eerdergenoemde mogelijkheid tot schorsen in het Zeebrievenbesluit van Curaçao en Sint Maarten komt te vervallen bij inwerkingtreding van de RNZ.
Is er een wettelijke grondslag op basis waarvan de bare boat-out constructie mogelijk is? Zo ja, welke is dat? Zo nee, welke motivering ligt aan uw besluit ten grondslag om zonder wettelijke grondslag in te stemmen met het verlies van de Nederlands nationaliteit van een Nederlands zeeschip, onder gelijktijdige handhaving van de teboekstelling in Nederland?
Zie bij 3.
Bent u bereid de facilitering van uitvlagging van in Nederland te boek gestelde zeeschepen via een bare boat-out constructie met onmiddellijke ingang te staken? En bent u bereid passende maatregelen te treffen voor voorheen Nederlandse zeeschepen die nog steeds in Nederland zijn te boek gesteld, welke ten onrechte zijn uitgevlagd via een bare boat-out constructie? Zo nee, waarom niet?
Het is mijn doel om zo snel mogelijk een wettelijke grondslag te creëren voor bareboat-out. Daartoe dient dan ook het bij Uw Kamer ingediende voorstel voor de RNZ. Tot de inwerkingtreding van de RNZ ben ik voornemens de huidige praktijk van het schorsen van de zeebrief voort te zetten. Redenen hiervoor zijn dat de sector inmiddels vertrouwen heeft op de toepassing daarvan, het schorsen een tijdelijke duur heeft, het een relatief klein aantal schepen betreft en – voor zover mij bekend -de bestaande praktijk nooit tot problemen heeft geleid. Het aanbieden van de mogelijkheid tot het tijdelijk schorsen van de zeebrief heeft overigens niet alleen positieve gevolgen voor het bedrijfsleven maar ook voor de Nederlandse economie. Voor reders in de koopvaardij en de natte waterbouw geldt dat zij hierdoor de teboekstelling van het schip in Nederland kunnen houden en door tijdelijk onder ander vlag te gaan varen meer bedrijfsactiviteiten kunnen ontplooien. Zoals ook in de nota naar aanleiding van het verslag is opgemerkt is het niet zo zeer de vlag die de grootste toegevoegde waarde voor de economie creëert, maar de vestiging van de rederij en de daarmee gepaard gaande walactiviteiten. Het in stand houden van de teboekstelling in Nederland bij bareboat-out heeft ook een economische betekenis aangezien dit het terugvlaggen naar Nederland vergemakkelijkt en ook de kans vergroot dat het beheer van deze schepen in Nederland blijft. Daarnaast is, wegens het behouden van de connectie met Nederland, de kans op terugvlaggen bij bareboat-out groter dan bij volledig uitvlaggen waarbij ook de economische eigendom wordt overgedragen naar een buitenlandse vennootschap.
Recent heeft Nautilus NL, de vakbond voor zeevarenden, zorgen geuit over mogelijke arbeidsrechtelijke consequenties van bareboat-out in verband met het recent in werking getreden Maritiem Arbeidsverdrag. Ik kan u mededelen dat hierover inmiddels een eerste gesprek heeft plaatsgevonden met Nautilus NL en een nader gesprek zal volgen. Ook de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders heeft de bereidheid getoond om nader van gedachten te wisselen met Nautilus NL om de geuite zorgen over de arbeidsrechtelijke situatie van zeevarenden weg te nemen.
Aanhoudende overtredingen van het verbod op het verloten van dieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Dierenbescherming waaruit blijkt dat er nog altijd paarden en pony’s worden verloot, terwijl dit verboden is krachtens artikel 57 van de huidige Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren en artikel 2.13 van de Wet Dieren?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de sector zich kennelijk weinig aantrekt van de wetgever en de rechter, die duidelijk hebben bepaald dat het verloten van dieren niet is toegestaan, ook niet via constructies zoals tegoedbonnen of bemiddeling? Bent u bereid om de handhaving aan te scherpen en te bezien of de straffen die staan op overtreding van het verbod op het verloten van dieren voldoende afschrikwekkend zijn? Zo nee, waarom niet?
Regelgeving dient te allen tijde nageleefd te worden. Ik betreur het feit dat bepaalde mensen dit verbod weigeren te respecteren terwijl zij hiervan op de hoogte zijn.
Ik heb voldoende mogelijkheden om tegen het verloten van dieren op te treden. Wanneer sprake is van een verloting van een dier kan, voordat de verloting plaatsvindt, aan de verlotende partij een last onder dwangsom worden opgelegd. Deze dwangsom is dermate hoog dat de intentie om de verloting door te laten gaan wordt weggenomen. Ook strafrechtelijk optreden is mogelijk.
Is het u bekend dat de manegehouder uit Assendelft, die al eerder is gestraft voor het illegaal verloten van pony’s en steeds aankondigt er gewoon mee door te gaan, nu van plan is een pony te verloten door mensen kosteloos lootjes te laten trekken?2 Vindt u dat aanvaardbaar? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, kunt u uiteenzetten welke actie u onderneemt om deze en toekomstige verlotingen door notoire overtreders, zoals deze manegehouder, te voorkomen?
Ik ben hiervan op de hoogte en ik acht dit niet aanvaardbaar. Er is wederom bestuursrechtelijk opgetreden tegen deze manegehouder.
Kunt u bevestigen dat ook andere dieren zoals kalveren en duiven nog steeds verloot worden en kunt u aangeven welke dieren er nog meer verloot worden? Zo nee, waarom niet?
Het is onmogelijk om permanent toezicht te houden op elke locatie waar dieren worden gehouden. De handhavingsdiensten reageren met betrekking tot het verbod op het verloten van dieren voornamelijk op meldingen, die bijvoorbeeld via 144 kunnen worden gedaan.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze het verbod op verloting van dieren in de praktijk wordt gehandhaafd en kunt u inzicht geven in het aantal overtredingen dat de afgelopen jaren is geconstateerd en welke maatregelen daarop gevolgd zijn? Zo nee, waarom niet?
Het verbod op verlotingen wordt onder meer gehandhaafd op grond van meldingen. Handhaving vindt langs bestuursrechtelijke of strafrechtelijke weg plaats. Het aantal overtredingen dat verband houdt met een verloting heeft sinds 2011 vijf maal geleid tot een last onder dwangsom en één maal tot een waarschuwing.
Het bericht dat de politie op grote schaal misbruik maakt van internet- en telefoongegevens |
|
Magda Berndsen (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsitem «Ongerustheid over CIOT-systeem politie» van EenVandaag?1
Ja.
In hoeverre deelt u de bezorgdheid over het gebruik van het systeem buiten de toegestane kaders van de Telecommunicatiewet en het Wetboek van Strafvordering door de opsporingsdiensten?
In november 2012 heeft de Inspectie Veiligheid en Justitie (VenJ) een onderzoeksrapport opgeleverd inzake de naleving van de voorschriften voor CIOT-bevragingen door toenmalige politiekorpsen. Voor een aantal van uw bovenstaande vragen verwijs ik u naar dit rapport dat ik, vergezeld van mijn beleidsreactie (kenmerk 322565), op 22 november 2012 aan de Kamer heb gestuurd. In deze reactie heb ik aangegeven de zorg van de Inspectie VenJ te delen. Daarom heb ik gemeld alle aanbevelingen over te nemen. Bij deze informeer ik u over de stand van zaken van de verschillende maatregelen die ik heb getroffen om hieraan gestalte te geven:
De door mij aangekondigde maatregelen zijn derhalve ofwel afgerond ofwel lopen op schema. Er is op dit moment geen sprake van het doorschuiven van verbeteringen. Bovendien zie ik geen verband tussen CIOT-bevragingen door de politie en een eventuele uitbreiding van de opsporingsbevoegdheden van de politie. Daarnaast bevat het door u genoemde nieuwsitem van EenVandaag naar mijn weten geen nieuwe informatie uit onderzoeken die recenter zijn dan het onderzoek van de Inspectie VenJ.
Klopt het dat het aantal informatieverzoeken aan het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) tweemaal zo groot is als het aantal misdrijven in Nederland? Zo Ja, hoe verklaart u dit?
In het Jaarverslag 2012 meldt CIOT dat in 2012 er 2,75 miljoen CIOT-bevragingen door de opsporingsdiensten zijn gedaan, exclusief de bevragingen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Dat het aantal bevragingen hoger is dan het aantal geregistreerde misdrijven is te verklaren doordat in een onderzoek meerdere bevragingen nodig kunnen zijn, waarbij soms zendmastgegevens worden bevraagd.
Klopt het dat slechts in een kwart van de aanvragen alle noodzakelijke documentatie aanwezig is en dat dus de overgrote meerderheid van aanvragen onrechtmatig zijn? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat pincodes om toegang te krijgen tot het systeem gedeeld worden onder medewerkers van de diensten en dat er daardoor gebrekkige controle is op wie er toegang heeft tot de informatie in het CIOT-informatiesysteem? Zo ja, hoe vaak is dit voorgekomen, hoe heeft dit kunnen gebeuren en welke maatregelen worden getroffen om deze toegang niet langer te laten plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat er herhaaldelijk is geconstateerd dat er gebrekkige controle is op verschaffing van toegang tot het informatiesysteem, bijvoorbeeld in het Eindrapport audit CIOT 2008 en recentelijk nog in het rapport CIOT bevraging Proces en rechtmatigheid uit 2012? Hoe kan het dat de problemen, waarvan al jaren wordt beloofd ze op te lossen, dan nog steeds voorkomen? Klopt het dat verbeteringen nu verder doorgeschoven zijn naar eind 2013? Zo ja, waarom zijn deze verbeteringen weer verder vooruitgeschoven?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw uitspraak dat het nodig lijkt om de stok achter de deur te handhaven, namelijk eventuele afsluiting van het CIOT, indien en zolang de opsporingsdienst niet aan de normen voldoet2? Zijn er, sinds u deze uitspraak heeft gedaan, ook diensten afgesloten (geweest) van het CIOT-informatiesysteem? Als een dienst bij de komende rapportage niet aan alle normen voldoet, bent u dan bereid de consequenties uit te voeren?
De door u aangehaalde uitspraak heb ik gedaan in mijn schriftelijke reactie aan de Kamer naar aanleiding van een quick scan bij zes gebruikers van het CIOT in oktober 2011. Er zijn sindsdien geen diensten afgesloten van toegang tot het CIOT. Eventuele afsluiting in de toekomst blijft een optie, waarbij de proportionaliteit van deze afsluiting vanzelfsprekend moet worden gewogen.
Deelt u de mening dat het niet verstandig is om de opsporingsbevoegdheden van de politie uit te breiden als duidelijk is dat zij structureel slordig omgaat met de gegevens van zowel verdachte als onverdachte burgers?
Zie antwoord vraag 2.
Hergebruik van datadragers van de overheid |
|
Carla Dik-Faber (CU), Marith Volp (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de situatie dat de overheid jaarlijks duizenden herbruikbare mobiele telefoons en andere datadragers, zoals tablets, computers en laptops laat vernietigen, terwijl de volledige technische levensduur nog niet verstreken is?1
Ja.
Deelt u de mening dat het vernietigen van herbruikbare elektronische apparatuur niet past bij de ambitie in het regeerakkoord om te komen tot een circulaire economie? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Vindt u dat producthergebruik van apparatuur, volgens de ladder van Lansink, boven materiaalhergebruik (ofwel: vernietiging) zou moeten gaan?
Ja.
Deelt u de mening dat er oplossingen zijn voor het hergebruik van mobiele telefoons en andere apparatuur, bijvoorbeeld in ontwikkelingslanden, waarbij moet worden geborgd dat het niet leidt tot dumping van afval in deze landen?
Ja, ik deel die mening, maar een belangrijke zorg daarbij is veiligheid.
Voor overtollige apparatuur en datadragers van de rijksoverheid gelden strenge veiligheidvoorschriften van de AIVD. Gegarandeerd moet worden dat alle data 100% verwijderd worden. Als meest kostenbesparende, risicomijdende en veiligste oplossing is een aantal jaar geleden gekozen om dit optimum te bereiken door de apparatuur te shredderen en het granulaat te recyclen tot grondstof voor hergebruik.
Sedert het voorjaar 2013 loopt een onderzoek waarin er naar alternatieven wordt gezocht. Elektronische apparatuur zonder data (bijvoorbeeld beeldschermen) wordt al jaren voor hergebruik aangeboden.
Wanneer, na verwijdering van data, de apparatuur nog steeds een positieve marktwaarde heeft, is dumping verliesgevend en het risico daarop logischerwijs verdwenen.
Op grond van de nieuwe Europese richtlijn betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (2012/19/EU) krijgen lidstaten binnenkort ook betere instrumenten in handen om doeltreffender de strijd aan te binden met de illegale export van afval.
Deze richtlijn verplicht exporteurs van tweedehands apparatuur om vooraf te testen of de apparatuur werkt en zij moeten documenten verstrekken over de aard van de overbrengingen. Hiermee wordt voorkomen dat elektronisch afval als tweedehands apparatuur illegaal wordt geëxporteerd.
Deze Europese richtlijn wordt op 14 februari 2014 in nationale regelgeving geïmplementeerd.
Deelt u de mening dat er mogelijkheden zijn om de dataveiligheid van afgeschreven apparatuur te borgen bij hergebruik?
Dat is momenteel onderwerp van onderzoek. Uitkomsten hiervan worden begin 2014 verwacht. Er zijn verschillende methoden in de markt die claimen de dataveiligheid te kunnen borgen. Onderzocht wordt of deze alternatieven haalbaar zijn, vanuit het oogpunt van veiligheid, duurzaamheid en financiën.
Bent u bereid om over te gaan tot hergebruik van apparatuur binnen de overheid, volgens de ladder van Lansink? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wilt u dit concreet gaan uitvoeren?
Uitkomsten van het onderzoek naar mogelijke alternatieven worden begin 2014 verwacht. Wanneer hieruit bruikbare alternatieven voortkomen, ben ik uiteraard bereid die te overwegen. Concrete uitvoering wordt dan ook duidelijk.
Het bericht dat financiële data-analyse nauwelijks terreur voorkomt |
|
Gerard Schouw (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het speuren in bankdata maakt ons niet veiliger»?1
Ja.
Deelt u de conclusie uit het onderzoek dat door financiële data-analyse terroristen niet worden opgespoord omdat zij geen afwijkend financieel gedrag vertonen? Zo nee, waarom niet?
De conclusie in het in vraag 1 aangehaalde bericht dat terroristen vaak geen afwijkend financieel gedrag vertonen kan ik ten dele onderschrijven. De afgelopen jaren hebben verschillende onderzoeken plaatsgevonden naar de bruikbaarheid van financiële signalen voor de preventieve kant van de bestrijding van terrorisme. Uit deze onderzoeken blijkt onder andere dat voor het plegen van aanslagen niet altijd grote bedragen nodig zijn en daardoor de voorbereidingen van terroristische aanslagen moeilijk te ontdekken zijn met behulp van alleen financiële signalen. Daarnaast is gebleken dat financiële patronen ten aanzien van terrorisme veelal weinig afwijken van reguliere financiële patronen, zodat het lastig blijft om met een preventief oogmerk gericht te zoeken in grote databestanden. Daarentegen kunnen financiële gegevens wel bijdragen aan een opsporingsonderzoek tegen bekende verdachten en hun handlangers en bijdragen aan de bewijsvoering.
Klopt het dat grootscheepse analyses van de SWIFT-transactiegegevens om terrorisme te voorkomen en de Europese derde richtlijn bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (AML/CFT), die banken verplicht een risicoanalyse uit te voeren op hun klanten, tot nog toe weinig resultaten hebben opgeleverd?
Gezien de korte periode waarin de TFTP-overeenkomst werkzaam is, is het nog te vroeg om op basis daarvan nu reeds goed te kunnen beoordelen hoe effectief de uitwisseling van gegevens op basis van de TFTP-overeenkomst in de praktijk is geweest. Inmiddels bereidt de Europese Commissie in nauwe samenwerking met de Amerikaanse autoriteiten een gezamenlijk rapport voor over de resultaten van de TFTP-overeenkomst als bedoeld in artikel 6 sub 6 van die overeenkomst. Dat rapport bestrijkt de 3 jaar die zijn verstreken sinds de inwerkingtreding van de TFTP-overeenkomst op 1 augustus 2010. De resultaten van deze exercitie zullen naar verwachting in de loop van dit najaar beschikbaar komen. Zonder op de publicatie van het gezamenlijke rapport te willen vooruitlopen wil ik wel opmerken dat de Europese Commissie naar aanleiding van de tweede gezamenlijke «review» van de TFTP-overeenkomst, die in oktober 2012 is afgerond, op 18 december 2012 tegenover het Europees Parlement heeft verklaard dat het TFTP-programma toegevoegde waarde heeft en dat de EU daar in toenemende mate profijt van trekt. Gezien de zeer vertrouwelijke aard van dit type zaken, kan ik overigens niet uitsluiten dat de resultaten eveneens deels vertrouwelijk zullen moeten blijven.
De Derde Europese richtlijn tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (derde anti-witwasrichtlijn) heeft, zo blijkt ook uit de naamgeving, naast de opsporing in het kader van witwassen vooral preventie tot doel. Juist die preventieve functie van de richtlijn is moeilijk kwantificeerbaar; het is immers moeilijk vast te stellen dat iemand door de preventieregels besluit voor zijn terroristische activiteiten geen gebruik te maken van het financiële stelsel of op andere, veelal minder eenvoudige en mogelijk kwetsbaardere, wijze. Het is echter aannemelijk dat terroristen andere kanalen zoeken dan het reguliere financiële stelsel als zij weten dat in het reguliere financiële stelsel, op grond van de derde anti-witwasrichtlijn, onder andere een meldplicht en een plicht tot cliëntenonderzoek geldt.
De Europese derde richtlijn bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (AML/CFT), die banken verplicht een risicoanalyse uit te voeren op hun klanten, heeft tot nog toe reeds veel resultaten opgeleverd. Dat blijkt ook uit de cases die FIU op haar website publiceert.
In hoeveel gevallen heeft informatie uit financiële data-analyse bijgedragen aan de opsporing en veroordeling van een terrorist? Hoe vaak zijn mensen na opsporing met behulp van financiële data-analyse ten onrechte als verdachte aangemerkt?
Bij onderzoeken gerelateerd aan terrorisme wordt doorgaans van veel verschillende onderzoeksmethoden en opsporingstechnieken gebruik gemaakt. Een van de mogelijke methodes is financiële data-analyse. Het is de combinatie van onderzoeksmethoden die resultaat oplevert. Daardoor is niet te zeggen in hoeverre specifiek financiële data-analyse geleid heeft tot het opsporen of voorkomen van terrorisme, nog afgezien van het zeer vertrouwelijke karakter van dergelijke informatie. Om dezelfde reden is niet te zeggen of, en zo ja in hoeveel gevallen, iemand specifiek op grond van financiële data-analyse ten onrechte als verdachte is aangemerkt.
Hoe vaak heeft financiële data-analyse geleid tot het voorkomen van terreur? Kunt u hier voorbeelden van geven?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe groot zijn de lasten voor de financiële sector om mee te werken aan deze opsporingsmethoden?
Een globale raming door de Nederlandse Vereniging van Banken van de kosten voor banken in Nederland in verband met het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering en sanctiemaatregelen komt uit op ongeveer 40 miljoen euro per jaar. In dit bedrag zijn onder meer opgenomen de kosten van de benodigde ICT-systemen, van medewerkers belast met afhandeling van alerts en signalen, van compliance en van beleid. Het is voor financiële instellingen niet mogelijk om apart te becijferen wat de kosten zijn die zijn gemoeid met het tegengaan van terrorismefinanciering, omdat hiervoor gebruik wordt gemaakt van dezelfde systemen en procedures als die voor witwassen en sanctiemaatregelen.
Welke feiten maken het noodzakelijk voor banken om nationale veiligheidstaken uit te voeren, gelet op de uitkomsten van dit onderzoek?
Eén van de uitgangspunten van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) is dat voorkomen moet worden dat terroristen gebruik kunnen maken van ons financiële stelsel. Banken spelen een sleutelrol in het financiële stelsel en om die reden is het dan ook van belang dat zij taken uitvoeren in het kader van de Wwft. Daardoor wordt ook de integriteit van het financiële stelsel bewaakt. Het bemoeilijkt terrorismefinanciering en hiervan gaat een preventieve werking uit (zie ook het antwoord op vraag3 en het kan bovendien bijdragen aan de bewijsvoering tegen verdachten.
Deelt u het oordeel van de onderzoekster dat risico- en linkgebaseerde analyses deels gebaseerd zijn op intuïtie, interpretatie en zelfregulering van medewerkers bij banken en veiligheidsdiensten? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt discriminatie in dit opsporingsproces voorkomen?
Het opstellen van risico’s- en linkgebaseerde analyses vindt niet plaats op grond van sentimenten, maar op basis van ervaringen, kennis, trends en geïdentificeerde typologieën. Waar mensen betrokken zijn bij de toepassing van die analyses speelt menselijk denken echter ook een rol. Een bepaalde mate van subjectiviteit is daarmee onontkoombaar, maar ook wenselijk. Het is immers een gegeven dat systemen nooit geheel het menselijk denken kunnen vervangen. Om het aandeel menselijk denken te structureren, werken zowel veiligheidsdiensten als banken op basis van een gedragscode.
Wat gebeurt er met de informatie die op deze manier verzameld wordt? Hoe en hoe lang wordt deze informatie bewaard en wie heeft er toegang toe? Kan de verzamelde informatie door banken ook voor andere doeleinden en analyses gebruikt worden?
De gegevens die ten grondslag liggen aan een melding van een ongebruikelijke transactie worden door een bank of andere meldplichtige instelling zodanig vastgelegd dat die gegevens opvraagbaar zijn door FIU-Nederland en de opsporingsdiensten en de gemelde transactie reconstrueerbaar is gedurende vijf jaar na het tijdstip van het doen van de melding. De analyses van FIU-Nederland op basis waarvan een ongebruikelijke transactie als verdacht wordt doorgegeven aan de opsporing wordt niet met de melder gedeeld. Voor banken en andere instellingen die op grond van de Wwft bepaalde taken vervullen geldt bovendien dat zij de gegevens of inlichtingen die zij ingevolge de Wwft hebben verstrekt of ontvangen, niet verder of anders mogen gebruiken of bekendmaken dan nodig is voor de uitoefening van hun wettelijke taak.
De ongebruikelijke transacties die bij FIU-Nederland worden gemeld, worden maximaal vijf jaar door FIU-Nederland bewaard. De als verdacht aan het OM en de opsporingsdiensten doorgegeven transacties worden maximaal tien jaar bewaard. Wanneer een ongebruikelijke transactie niet binnen die vijf jaar als verdacht wordt doorgegeven, wordt deze uit het databestand verwijderd. Alleen de doorgegeven transacties zijn beschikbaar voor de opsporingsdiensten.
Zijn de conclusies van dit onderzoek aanleiding om het EU-US Terrorist Finance Tracking Programme akkoord (EU-US TFTP Agreement) op te schorten totdat er meer duidelijkheid is over de resultaten en over de tekortkomingen in de uitvoering? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op uw vragen over het bericht dat de servers van Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunication (SWIFT) mogelijk zijn afgetapt door de NSA (vraagnummer 2013Z16985, ingezonden 10 september 2013), geef ik er de voorkeur aan de uitkomsten van het naar aanleiding van de recente nieuwsberichten gestarte overleg tussen de Amerikaanse autoriteiten en Commissaris Malmström af te wachten. Vooralsnog zie ik geen aanleiding voor tijdelijke opschorting van de TFTP-overeenkomst.
Welke gevolgen hebben de conclusies van het onderzoek voor het Nederlandse standpunt inzake de herziening van de EU Richtlijn tegen Witwassen en Financiering van Terrorisme?
Ik zie geen aanleiding om aan de conclusies, zoals vermeld in het in vraag 1 aangehaalde bericht gevolgen te verbinden voor de herziening van de EU-Richtlijn tegen Witwassen en Financiering van Terrorisme. Met de vierde anti-witwasrichtlijn zullen aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF), een internationaal kader waar Nederland zich met 35 andere landen aan gecommitteerd heeft, worden omgezet naar de Europese situatie. Nederland is voorstander van een nauwkeurige omzetting van die aanbevelingen in Europees recht. Daarnaast is van belang, zoals opgemerkt in antwoord op vraag 3, dat de richtlijn zowel betrekking heeft op terrorismefinanciering als op witwassen terwijl de conclusies uit het onderzoek, zoals die zijn beschreven in eerdergenoemd bericht, geen betrekking hebben op witwassen. Bovendien richt de richtlijn zich in belangrijke mate op generieke preventie en wordt in het onderzoek, zoals dat is beschreven in genoemd bericht, voornamelijk naar de repressieve kant gekeken.
Het Russische voornemen kinderen weg te halen bij homoseksuele ouders |
|
Michiel Servaes (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het wetsvoorstel in de Doema dat mogelijk maakt dat kinderen bij hun ouders worden weggehaald omdat de ouders homoseksueel zijn?1
Ja.
Deelt u de mening dat de inhoud van deze wet verwerpelijk is en een eventuele inwerkingtreding in Rusland moet worden voorkomen en ten stelligste moet worden afgekeurd?
Ja.
Kunt u toelichten welke gevolgen deze wet zal hebben voor homoseksuele ouders en hun kinderen?
Het voorstel behelst een aanvulling op artikel 69 van de Gezinswetgeving van de Russische Federatie. In dit artikel worden redenen aangevoerd die aanleiding kunnen zijn voor het ontnemen van ouders van hun ouderlijke rechten (verwaarlozing, misbruik, etc.). Initiatiefnemer Aleksey Zhoeravlev (Duma lid namens Verenigd Rusland) stelt voor dat ook de «niet-traditionele seksuele oriëntatie» van (één van de) ouders als reden wordt aangemerkt.
Kunt u aangeven in hoeverre de cijfers genoemd in het Russische wetsvoorstel correct zijn?
Het is moeilijk in te schatten hoeveel ouders door het wetsvoorstel zouden worden getroffen, indien het aangenomen wordt. Het percentage van 5–7% van de bevolking met een «niet-traditionele seksuele oriëntatie» – dat door de initiatiefnemer wordt genoemd – is ook wereldwijd een gehanteerd gemiddelde. Indien een derde van deze groep kinderen heeft (zoals eveneens door de initiatiefnemer wordt aangegeven maar waar geen officiële cijfers over zijn) dan zouden naar schatting meer dan 2 miljoen kinderen door deze wet kunnen worden geraakt, afhankelijk van de definitieve formulering en uiteindelijke uitvoering van de wet. Voor de overige cijfers baseert de initiatiefnemer van de wet zich op onderzoek van een Amerikaanse onderzoeker (Mark Regnerus, University of Texas, Austin, «How different are the adult children of parents who have same-sex relationships? Findings from the New Family Structures Study», juli 2012). In de VS is een discussie gaande over de wetenschappelijke waarde van dit onderzoek.
Kunt u bevestigen dat er, volgens dit wetsvoorstel, naar schatting 2 miljoen Russische kinderen van hun ouders zullen worden gescheiden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke stappen u wilt ondernemen om de EU dergelijke mensenrechtenschendingen in Rusland integraal aan de kaak te laten stellen in alle diplomatieke contacten tussen de EU en Rusland?
Het is staand beleid dat Nederland de autoriteiten van andere landen aanspreekt op LHBT-kwesties en waar mogelijk publieke mensenrechtenevenementen actief steunt. Tijdens mijn gesprek met de Russische minister Lavrov op 26 februari jl. en tijdens de persconferentie daarna heb ik de Nederlandse zorgen op dit terrein overgebracht. Verschillende ministers en de minister-president hebben dit ook gedaan tijdens bilaterale ontmoetingen. In EU-verband vormen de door de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) vastgestelde richtsnoeren («guidelines to promote and protect the enjoyment of all human rights by LGBTI persons») het raamwerk voor de inzet van EU-delegaties en ambassades van de EU-lidstaten. De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, mevrouw Ashton, heeft mede op verzoek van Nederland eerder dit jaar een verklaring afgegeven inzake de anti-homopropagandawet. Ook in de mensenrechtenconsultaties tussen de EU en Rusland zijn hierover van EU-zijde zorgen uitgesproken. Nederland zal bij de eerstvolgende bespreking in de RBZ waar Rusland op de agenda staat de mensenrechtensituatie in Rusland in brede zin en het voorliggende wetsvoorstel, waarvan nog onzeker is of het zal worden aangenomen, aan de orde stellen.