Sektarisch geweld in Irak |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Conjuring the Ghosts of Iraq’s Brutal Past»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de door de International Crisis Group geschetste verwachting dat in Irak een nieuwe sektarische burgeroorlog ontstaat? Bent u van mening dat daar al sprake van is?
Het kabinet deelt de zorgen van de International Crisis Group over de toenemende sektarische spanningen in Irak. Na een jarenlange periode van afnemend geweld is het aantal aanslagen sinds een aantal maanden toegenomen. Van een burgeroorlog is naar de mening van het kabinet vooralsnog geen sprake.
Hoe beoordeelt u het bericht dat verschillende buitenlandse strijders, bijvoorbeeld aan Al Qaeda gelieerde jihadisten, op grote schaal actief zijn in Irak? Klopt het dat verschillende (Arabische) landen deze terreurcellen financieren?
De activiteiten van extremistische groepen in Irak, inclusief Al Qaeda, zijn toegenomen. De onrust in Syrië, de verscherpte sektarische spanningen in Irak en de ruime beschikbaarheid van wapens zijn hier mede debet aan. Over de financiering van dergelijke groeperingen door (Arabische) landen is het kabinet niets bekend.
Deelt u de mening dat de Iraakse veiligheidsdiensten niet in staat lijken de openbare orde te handhaven? Hoe beoordeelt u de berichten dat deze veiligheidsdiensten het geweld juist doen escaleren? Is dat ook uw analyse? Hoe beoordeelt u de rol van premier Al-Maliki hierin, van wie verwacht zou mogen worden dat hij dit geweld juist indamt?
Het kabinet deelt de mening dat Iraakse veiligheidsdiensten grote moeite hebben om het geweld in te dammen. De toegenomen sectarische spanningen en het oplaaien van geweld waren belangrijke gespreksthema’s tijdens mijn bezoek aan Irak begin september. Ik heb de Iraakse premier Al-Maliki in dit kader aangespoord het geweld te beteugelen en de spanning te verminderen, daarbij onderstrepend dat het betrekken van alle bevolkingsgroepen bij politieke besluitvorming en het vasthouden aan het tijdpad voor verkiezingen noodzakelijk zijn voor het de-escaleren van het geweld.
Kent u de berichten over grootschalige martelpraktijken door de Iraakse veiligheidsdiensten? Hoe beoordeelt u deze? Hoe beoordeelt u de analyse dat hier sektarische motieven aan ten grondslag liggen?
Het kabinet deelt de zorgen over berichten dat Iraakse veiligheidsdiensten zich schuldig maken aan martelingen. De afgelopen maanden zijn veel soennieten gearresteerd op basis van verdenkingen van betrokkenheid bij aanslagen en lidmaatschap van gewelddadige groeperingen, zoals de Islamitische Staat in Irak en de Levant, een tak van Al-Qaeda.
Wat zijn de laatste ontwikkelingen in het Iraakse Kamp Ashraf, waar vele tientallen ingezetenen reeds zouden zijn omgekomen? Hoe beoordeelt de lokale VN-missie de ontwikkelingen rondom Kamp Ashraf? Bent u van mening dat de Iraakse autoriteiten adequaat hebben gereageerd op het geweld rondom het kamp?
Bij een aanval op Kamp Ashraf op 1 september jl., die door de VN, EU en VS is veroordeeld, zijn 52 personen omgekomen. De overige bewoners zijn vervolgens overgebracht naar Kamp Hurriya bij Bagdad.
De United Nations Assistance Mission to Iraq (UNAMI) bezocht Kamp Ashraf 24 uur na het incident en heeft vijftien overlevenden als getuigen kunnen horen. Allen spraken over daders in militaire uniformen, die volgens sommigen Arabisch spraken, volgens anderen Perzisch. UNAMI stelde vast dat er nauwelijks materiële schade is en bijna geen kogelhulzen zijn achtergebleven. Dit wijst op een goed georganiseerde en met voorbedachten rade uitgevoerde actie, aldus UNAMI.
De Iraakse autoriteiten hebben een onderzoek naar de gebeurtenissen aangekondigd.
Heeft u reeds contact gezocht met de Iraakse ambassadeur? Zo neen, waarom niet?
Nee, want daartoe is geen aanleiding. Vorige maand heb ik tijdens mijn bezoek aan Irak de premier, een van de vicepremiers en de minister van Buitenlandse Zaken uitgebreid gesproken, evenals een aantal mensenrechtenactivisten. Bovendien staan medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag in regelmatig contact met de Iraakse ambassadeur.
Ten aanzien van Kamp Hurriya steunt Nederland de inspanningen van de Verenigde Naties, zowel van UNAMI als van VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR, om de veiligheid in Kamp Hurriya te vergroten en de bewoners door UNHCR te laten interviewen.
Dure SOA-tests |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Stop dure soa-tests»1 en de nieuwsberichten «Experts vrezen opmars chlamydia-zelftest»2 en «Soa-tests zijn te duur»?3
Ja.
Is de bewering dat laboratoria tussen de 200 en 300 euro in rekening brengen voor tests die geautomatiseerd uitgevoerd kunnen worden voor 45 euro of minder, waar? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Eén van de issues die in Medisch Contact wordt aangedragen is dat een tarief voor een duurdere handmatige bepaling in rekening wordt gebracht voor een test die automatisch kan. Er bestaan twee verschillende tarieven voor een handmatige bepaling of een automatische bepaling. Deze twee prestaties verschillen van elkaar in prijs (handmatig duurder dan geautomatiseerd). Ik ga er vanuit dat daar waar mogelijk volstaan kan worden met een geautomatiseerde bepaling dit ook gebeurt en niet onnodig gebruik gemaakt wordt van duurdere handmatige onderzoeken. Ik verwacht daarbij dat verzekeraars hierop zullen sturen.
Momenteel wordt door de NZa een kostprijsonderzoek naar de eerstelijnsdiagnostiek uitgevoerd. Voor vrijwel alle prestaties die vallen onder eerstelijnsdiagnostiek (en dus ook de soa-tests) worden nieuwe tarieven vast gesteld. Deze tarieven worden als maximumtarieven met ingang van 2014 ingevoerd.
Klopt het dat in bepaalde laboratoria naast chlamydia ook routinematig gonorroe en trichomonas worden mee getest, ook als daarvoor geen opdracht is gegeven? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het klopt dat deze drie tests vaak in één bepaling gedaan kunnen worden. Op grond van de nieuwe NHG soa-standaard, die volgend jaar wordt geïmplementeerd, moet de huisarts een gedifferentieerd testbeleid toepassen. Dit betekent dat de huisarts afhankelijk van de diagnose bepaalt op welke soa’s getest moet worden. De tests van de laboratoria dienen hierop te worden afgestemd, dus indien alleen een chlamydia-test gevraagd wordt dan ook een «chlamydia-only» test verstrekken.
Is er, gezien in de artikelen geschetste situatie van onnodig hoge prijzen voor SOA-tests en het uitvoeren van ongevraagde analyses, sprake van (voldoende) mededinging in de eerstelijnsdiagnostiek?
Er is sprake van voldoende mogelijkheid tot mededinging in de eerstelijnsdiagnostiek; er zijn veel aanbieders van eerstelijnsdiagnostiek aangezien bijna ieder ziekenhuis een eigen laboratorium heeft. Daarnaast zijn er 23 eerstelijnsdiagnostische centra in Nederland.
Deelt u de zorg van Soa Aids Nederland, de GGD en het RIVM dat mensen vanwege de kosten afzien van een test te doen via de huisarts of kiezen voor een goedkopere en minder betrouwbare doe-het-zelf-test?
Het is niet uitgesloten dat mensen vanwege kosten kiezen voor goedkopere doe-het-zelf-testen. Aangezien deze testen niet allemaal betrouwbaar zijn is er een kans op vals positieve of vals negatieve uitslagen. Hierin zit een potentieel risico, te weten complicaties en transmissie, voor de individuele gezondheid en de volksgezondheid. Het advies vanuit het ministerie van VWS is dan ook om bij voorkeur door een huisarts of GGD te laten testen. Een arts gebruikt betrouwbare testen en kan de uitslag juist beoordelen. Daarbij krijgt de patiënt begeleiding en kan de arts meteen behandelen.
Wat is volgens u de verantwoordelijkheid van de huisarts bij het betaalbaar houden van SOA-tests, en het voorkomen van ongevraagde analyses?
Het is de verantwoordelijkheid van de huisarts om een gerichte en op de patiënt afgestemde aanvraag voor diagnostiek te doen. Het is met andere woorden van belang dat de huisarts een gedifferentieerd testbeleid toepast. Om de huisartsen hierbij te ondersteunen wordt vanaf volgend jaar de nieuwe NHG standaard voor soa-diagnostiek bij de huisartsen geïmplementeerd.
Wat is volgens u de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars bij het betaalbaar houden van SOA-tests, en het voorkomen van ongevraagde analyses?
Zoals aangegeven in mijn brief van 24 juni 2013 inzake een analyse over het inkoopbeleid van zorgverzekeraars ten aanzien van de eerstelijnsdiagnostiek (122143–104787-CZ) is het mij bekend dat zorgverzekeraars de afgelopen jaren minimaal beleid hebben gevoerd ten aanzien van eerstelijnsdiagnostiek. Hierbij heb ik aangegeven dat ik geen zicht heb op het werkelijke operationele beleid van verzekeraars. Er was voor mij echter voldoende reden om stappen te gaan zetten om ervoor te zorgen dat verzekeraars en aanbieders hun verantwoordelijkheid kunnen nemen om eerstelijnsdiagnostiek adequaat te positioneren ten behoeve van de patiënt.
Ik heb mijn beleid daaromtrent verwoord in de voorhangbrief eerstelijnsdiagnostiek van 12 maart 2013 (CZ-3159807). Het invoeren van prestatiebekostiging voor de EDC’s zorgt ervoor dat de bekostiging van de EDC’s gelijk geschakeld wordt met de andere aanbieders van eerstelijnsdiagnostiek (zoals ziekenhuizen en Zelfstandig Behandel Centra (ZBC’s)). Doordat de EDC’s, net als ziekenhuizen en ZBC’s, vanaf 2014 geen vaste tarieven meer hebben, maar maximumtarieven waarover ze met verzekeraars kunnen onderhandelen, krijgen verzekeraars juist meer mogelijkheden om eerstelijnsdiagnostiek te contracteren daar waar de prijs-/ kwaliteitsverhouding het beste is. Via praktijkvariatie kunnen verzekeraars benchmarken tussen de verschillende aanbieders en zicht krijgen op het verschil in aanvraaggedrag en de prijzen van diagnostiek.
Wat is volgens u de verantwoordelijkheid van de laboratoria voor eerstelijnsdiagnostiek bij het betaalbaar houden van SOA tests, en het voorkomen van ongevraagde analyses?
Het is de verantwoordelijkheid van de laboratoria om reële tarieven voor de door hen uitgevoerde diagnostiek af te spreken met de zorgverzekeraar. De verzekeraar en de zorgaanbieder hebben daar allebei een taak in. Daarnaast dienen zij zich te houden aan de aanvraag die door de behandelend arts is gedaan.
Wat is volgens u de verantwoordelijkheid van de Inspectie voor de Gezondheidszorg bij het betaalbaar houden van SOA-tests, en het voorkomen van ongevraagde analyses?
IGZ houdt geen toezicht op prijzen, wel ziet zij er op toe dat de soa-testen aan de wettelijke eisen ten aanzien van de productveiligheid voldoen en dat er verantwoorde zorg geleverd wordt. Verantwoorde zorg kan in dit geval inhouden dat er, op basis van het risicoprofiel van een patiënt/cliënt en de bekende epidemiologie, onderzoek gedaan wordt naar de aanwezigheid van meerdere seksueel overdraagbare aandoeningen.
Wat vindt u van de opmerking: «de markt van diagnostiek is ongrijpbaar voor de individuele huisarts en blijkbaar is er nog onvoldoende aandacht van overheid en zorgverzekeraar voor de inkoop van eerstelijnsdiagnostiek»? Op welke manier zouden huisarts, zorgverzekeraar en overheid er voor kunnen zorgen dat er wel grip komt op de markt van de diagnostiek?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 7.
Een schadelijk buitenlands fruitvliegje dat de Nederlandse fruitoogst bedreigd |
|
Helma Lodders (VVD), Bart de Liefde (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schadelijk fruitvliegje al wijdverspreid in Nederland»?1
Ja.
Klopt het dat de schadelijke fruitvlieg Drosophili suzukii op allerlei plekken in het land rondvliegt? Zo ja, kunt u een verklaring geven hoe het kan dat tot half augustus 2013 in de vallen geen enkele suzukii-fruitvlieg werd gevonden en de afgelopen weken echter op tien locaties in Zeeland, Gelderland en de Betuwe exemplaren in de val bleken te zitten? In hoeverre verwacht u dat de suzukii-fruitvlieg zich nog verder gaat verspreiden in Nederland?
De suzuki-fruitvlieg is voor het eerst in 2012 gevonden in de NVWA-monitoring. Hoe en of de suzuki-fruitvlieg de winter is doorgekomen is niet bekend. Het is ook mogelijk dat de 2013-populatie afkomstig is van nieuwe introducties uit Zuid-Europa. Het is uit andere gematigde gebieden bekend dat aantallen van de suzuki-fruitvlieg in de eerste helft van het jaar laag zijn, maar zich in de tweede helft van het jaar exponentieel kunnen ontwikkelen. Waarschijnlijk heeft het gunstige zomerweer bijgedragen tot een korte generatieduur en een snelle ontwikkeling waardoor de suzuki-fruitvlieg nu in veel vallen wordt aangetroffen.
De verwachting is dat suzuki-fruitvlieg zich verder gaat verspreiden in Nederland.
Is het waar dat de soort in Noord-Amerika en Zuid-Europa voor miljoenen euro’s aan schade heeft gezorgd? Zo ja, kunt u aangeven hoe groot de schade inmiddels is voor de Nederlandse fruittelers en hoe groot de schade kan worden als de suzukii-fruitvlieg zich verder verspreidt?
De suzuki-fruitvlieg is uiterst schadelijk in Noord-Amerika en Zuid-Europa. De verwachting is dat het fruitvliegje ook in Nederland heel schadelijk kan zijn. Uit de ervaring in Zuid Europa blijkt dat de suzuki-fruitvlieg na vestiging en verspreiding veel schade aan zacht fruit zoals bessen, frambozen, bramen en aardbeien veroorzaakt. Daarnaast zijn er in het wild ook diverse waardplanten. Er zijn nu nog geen meldingen van door Nederlandse telers geleden schade bekend.
Is het waar dat de sector in maart 2013 al om vrijstelling heeft gevraagd voor een biologisch middel tegen de schadelijke suzukii-fruitvlieg? Zo ja, waarom heeft u tot op heden nog steeds geen duidelijkheid gegeven?
De sector heeft in maart de artikel-38-vrijstelling aangevraagd voor het middel Tracer (werkzame stof: Spinosad) voor toepassing in de teelt van aardbei, bessen braam en framboos. Spinosad is in de EU toegelaten voor gebruik in de biologische landbouw en Tracer is bijvoorbeeld in Nederland al regulier toegelaten in diverse kool- en uisoorten. Vrijstellingen worden enkel bij uitzondering en in noodsituaties verleend. Voordat een tijdelijke vrijstelling kan worden verleend moet een procedure worden doorlopen om zorgvuldig te beoordelen of de vrijstellingsaanvraag aan de (strenge) criteria voor vrijstelling voldoet. Dat vergt ook intensieve interne afstemming. Het middel is inmiddels vrijgesteld voor de genoemde gewassen.
Deelt u de opvatting dat grootschalige verspreiding van deze schadelijke fruitvlieg in Nederland voorkomen had kunnen worden als snel een ontheffing was gegeven voor het biologische middel om de soort te bestrijden, en daarmee de schade voor de ondernemers beperkt was geweest? Bent u alsnog bereid op zeer korte termijn een ontheffing te verlenen voor dit middel? Welke acties gaat u ondernemen om in de toekomst tijdig en adequaat te reageren op dit soort verzoeken en daarmee bij te dragen aan het beperken van de schade voor de sector? Welke actie gaat u richting Brussel ondernemen om meer ruimte te creëren in de toepassing van biologische en andere bestrijdingsmiddelen?
De vrijstelling voor Tracer is inmiddels verleend.
Het bericht ‘Den Haag en tabak’ |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het vierde deel van de artikelenreeks over de macht van de tabakslobby, «Den Haag en tabak»?1
Mijn reactie op deel vier van de artikelenreeks komt overeen met mijn reactie op het eerste deel van de artikelenreeks.
Klopt het dat u slechts de halve waarheid hebt verteld aan de Kamer, omdat voorafgaand aan het regeringsstandpunt inzake het EU voorstel over de tabaksproductenrichtlijn eerst een schriftelijke inspraakronde is georganiseerd door het ministerie van VWS voor de hele tabaksbranche en deze is uitgenodigd mee te denken over de nieuwe richtlijn? Kunt u chronologisch aangeven hoe de consultatie van de tabaksbranche heeft plaats gevonden, wanneer de regering haar standpunt heeft bepaald en wanneer het standpunt aan de Kamer is gezonden?
Tijdens het algemeen overleg van 28 februari is mij gevraagd hoe ik denk over de tabaksindustrie en contacten met de tabaksindustrie. Ik heb toen aangegeven dat wij ons strikt houden aan de internationale afspraken over contacten met de tabaksindustrie, maar dat het soms noodzakelijk kan zijn de industrie te consulteren, bijvoorbeeld als het gaat om technische zaken bij implementatie van wet- en regelgeving of de gevolgen van bepaalde maatregelen voor een fabriek of bedrijfstak. Zie ook mijn antwoorden op de Kamervragen die ik uw Kamer op 2 september jl. heb toegezonden3.
Reeds voor de publicatie van de Tabaksproductenrichtlijn ontving VWS verzoeken tot overleg van de tabaksindustrie. VWS heeft er bewust voor gekozen om, ten tijde van het opstellen van het regeringsstandpunt, niet met de tabaksindustrie en de gezondheidsorganisaties in overleg te treden. Partijen zijn hierop gewezen en op het feit dat zij de mogelijkheid hadden om schriftelijk op het voorstel te reageren, zoals dat in elk beleidsproces kan. Pas na het versturen van het BNC-fiche aan de Tweede Kamer op 25 januari 2013 hebben partijen de kans gekregen om hun standpunten mondeling toe te komen lichten. Deze gesprekken vonden plaats op 29 en 30 januari 2013.
Was u op de hoogte van het feit dat het ministerie van VWS actief de tabaksbranche heeft benaderd bij de bepaling van het beleid inzake de Europese tabaksproductenrichtlijn?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u tijdens het algemeen overleg van 28 februari jongstleden niet verteld dat het ministerie de tabaksbranche zelf om input heeft gevraagd om het regeringsstandpunt voor het BNC (Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen) fiche te bepalen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het vragen naar de mening van de tabakslobby nog vóór dat er een regeringsstandpunt ligt zich tot de woorden van de minister van VWS dat er alleen contact wordt gezocht wanneer dat noodzakelijk wordt geacht, bijvoorbeeld waar het gaat om technische zaken bij implementatie van wet- en regelgeving?2
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er op het ministerie van Financiën geen richtlijnen gelden voor het benaderen van de tabaksindustrie?3 Zo neen, welke richtlijnen zijn dan van toepassing? Kan de Kamer een afschrift krijgen van de richtlijnen die het ministerie hanteert bij het benaderen van de tabaksbranche in relatie tot het FCTC (Framework Convention on Tobacco Control)-verdrag?
Bij het benaderen van de tabaksbranche hanteren alle betrokken ministeries de lijn waaraan tot op heden is vastgehouden en waarover ik u uitgebreid heb geïnformeerd in de reeds genoemde antwoorden van 2 september jl. en bovenstaand antwoord op vragen 2, 3, 4 en 5. De politieke besluitvorming geschiedt zonder betrokkenheid van de branche.
Welke richtlijn hanteert het ministerie van VWS inzake het benaderen van de tabaksbranche? Zo ja, kan de Kamer hiervan een afschrift krijgen? Zo nee, bent u bereid een concrete richtlijn voor ambtenaren te maken hoe te handelen inzake de tabaksbranche in relatie tot het FCTC-verdrag?
Zie antwoord vraag 6.
Onderschrijft u de conclusie dat het FCTC-verdrag inhoudt dat ministeries niet actief de tabaksbranche mogen benaderen als de overheid nieuwe regelgeving maakt om het tabaksgebruik te ontmoedigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u nog steeds van mening dat Nederland en uw ministeries niet handelen tegen het ondertekende FCTC-verdrag van de World Health Organisation? Zo ja, waarom?
Ja. Zoals gemeld in bovenstaande antwoorden en mijn antwoorden van 2 september is van schending van het FCTC-verdrag in al deze gevallen geen sprake.
Het ontbreken bij de regering aan een visie op grondstoffen |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «TNO luidt de noodklok. Nederland heeft een duidelijke visie over grondstoffen nodig»?1
Ja.
Klopt het dat er in de nabije toekomst leveringsproblemen zullen ontstaan wat betreft grondstoffen voor agrariërs, chemiebedrijven en de textielsector? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In de grondstoffennotitie (2010/11, 32 852, 1) die op 15 juli 2011 aan uw Kamer is aangeboden, wordt gesteld dat grondstoffenvoorzieningszekerheid de primaire verantwoordelijkheid is van het bedrijfsleven waar mogelijk ondersteund door de overheid. Uw Kamer heeft op 4 juli jongstleden een voortgangsrapportage (2012/13, 32 852, 15) ontvangen. Daarin geef ik aan dat er met het bedrijfsleven overlegd wordt om de vraagarticulatie vanuit het Nederlandse bedrijfsleven scherper te krijgen. In bijvoorbeeld de agro-gerelateerde sectoren is al veel kennis over kritische grondstoffen en zijn daar acties op geformuleerd (onder andere het Initiatief Duurzame Handel).
Biotische grondstoffen zijn hernieuwbare grondstoffen. De komende jaren worden nog geen tekorten aan biotische grondstoffen verwacht.
Door de mondiaal toenemende bevolkingsdruk, in combinatie met de toenemende welvaart in met name landen als India en China neemt op wat langere termijn de vraag naar biotische grondstoffen echter toe voor niet alleen menselijke voeding, maar bijvoorbeeld ook voor diverse technische toepassingen, zoals vezels voor kleding en diervoeders. Het kabinet zet zich daarom in voor climate smart agriculture en duurzame intensivering van de agroproductie. Hiermee wordt vergroting van de opbrengst per hectare bedoeld zonder dat de milieudruk toeneemt en/of de agro-biodiversiteit netto afneemt. Op deze wijze wordt een duurzaam voedselsysteem nagestreefd, dat tegemoet kan komen aan de diverse behoeften van de mondiale samenleving, waaronder voedselzekerheid en levering van grondstoffen. Daarnaast wordt een groeiende afzet verwacht in de westerse landen van biotische grondstoffen als biomassa voor energie of andere producten uit de opkomende «Biobased Economy». Met duurzaamheid als randvoorwaarde werken de chemische industrie en de overheid onder andere via de hoofdlijnennotitie Biobased Economy (2011/12, 32 637, nr. 32) aan een toekomstbestendige voorzieningszekerheid door de transitie van fossiele materialen naar biotische materialen. Het duurzame beheer van de landschappen, gronden en natuur van de gebieden waar de biotische grondstoffen worden geproduceerd, is van groot belang in deze transitie.
Voor de textielsector geldt dat primaire grondstoffen in Nederland maar zeer beperkt worden verwerkt tot eindproducten. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu werkt op dit moment samen met de relevante partners ondermeer aan het verhogen van het percentage ingezamelde textiel, het beïnvloeden van consumentengedrag en waar mogelijk de ondersteuning van initiatieven op het gebied van recycling. Dit alles met als doel de afhankelijkheid van primaire grondstoffen te verlagen door de beweging naar een circulaire economie. Daarnaast heeft de technologische industrie een eerste inventarisatie uitgebracht in april 2012. Vooral rond metalen en mineralen is op dit moment nog onvoldoende duidelijk welke delen van het bedrijfsleven leveringsproblemen ervaren, over welke grondstoffen en termijnen het gaat en wat mogelijke oplossingsrichtingen kunnen zijn. Dit komt onder meer omdat het hier concurrentiegevoelige informatie betreft die bedrijven niet openlijk delen. Naast de ronde tafels heeft de overheid daarom een onderzoek in gang gezet om onder andere te achterhalen waar in de Nederlandse economie kritische metalen en mineralen worden gebruikt, wat de kwetsbaarheden zijn en welke handelingsperspectieven deze kwetsbaarheden kunnen verminderen.
Kunt u aangeven in welke mate Nederlandse bedrijven en sectoren kampen met tekorten aan grondstoffen en/of toeleveringsproblemen hebben van grondstoffen die afkomstig zijn uit conflictgebieden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Grondstoffenvoorzieningszekerheid en inkoopbeleid zijn in eerste aanleg de verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf. Voor zover bedrijven/ brancheorganisaties al signalen afgeven over moeilijkheden in de toeleveringsketen, hebben die zelden betrekking op conflictgebieden. Het ingezette onderzoek naar het gebruik van kritische materialen in de Nederlandse economie en de ronde tafels kunnen hier meer inzicht in gaan geven.
Indien het niet mogelijk is om aan te geven op welke termijn Nederlandse bedrijven en sectoren met leveringsproblemen dan wel tekorten kampen wat betreft grondstoffen, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De overheid is samen met het Nederlandse bedrijfsleven bezig om de bewustwording en kennis over de voorzieningszekerheid van grondstoffen verder uit te bouwen. Zo organiseren zij gezamenlijk al een aantal jaren internationale conferenties rond dit thema. Daarnaast is door het Centraal Bureau voor de Statistiek de monitor materiaalstromen ontwikkeld om meer inzicht te krijgen in het gebruik en recycling van grondstoffen, halffabricaten en eindproducten in de Nederlandse economie. Hierin worden zowel de biotische grondstoffen als de metalen en mineralen gevolgd. Daarnaast zijn er al initiatieven in de kenniswereld zoals het platform Duurzaam Grondstoffenbeheer en het expertisecentrum Grondstoffen van TNO en HCSS die vanuit hun eigen rol het bedrijfsleven ondersteunen met onderzoek en advies. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Op welke manier wordt er door de Nederlandse overheid aandacht besteed aan het zeker stellen van de grondstoffentoevoer, bijvoorbeeld in handelsmissies en het beleid ten aanzien van grondstofrijke conflictgebieden?
De Nederlandse overheid zet zich in eerste instantie in op goede werking van de (internationale) markt. Dit doet zij bijvoorbeeld door een actieve rol te spelen in het multilaterale handelssysteem, waarbij de WTO het belangrijkste houvast is. Dit systeem perkt de ruimte voor landen in om handelsbelemmerende maatregelen te nemen. Nederland ondersteunt ook de activiteiten van de OESO om exportrestricties op 81 metalen en mineralen te inventariseren en daarmee transparant te maken voor overheden en bedrijven. Daarnaast steunen we de Europese Commissie om bij vrijhandelsonderhandelingen in te zetten op het afbouwen van ongerechtvaardigde exportbeperkingen.
Met zowel grondstofrijke landen als grondstoffen consumerende landen worden actief bilaterale relaties en strategische partnerschappen onderhouden. De Speciaal Gezant Natuurlijke Hulpbronnen heeft in dat kader bezoeken gebracht aan ondermeer de VS, India, Indonesië, Maleisië, Mongolië, Singapore, Zuid Afrika, Tanzania, Ethiopië, Mexico en Australië om de banden aan te halen en om de mogelijkheden voor samenwerking te verkennen. China is als grondstoffen producerend en consumerend land één van de belangrijkste spelers. Dialoog is gaande over technische samenwerking om standaarden in de mijnbouwsector te verbeteren. Daarbij wordt samenwerking gezocht met Australië.
Met Bolivia is recent een Memorandum Of Understanding getekend over samenwerking op het terrein van lithium winning en industriële productie van batterijen. Hierbij wordt steeds actief gebruik gemaakt van het beschikbare bedrijfsleveninstrumentarium, zoals Partners for International Business.
Het beleid ten aanzien van grondstofrijke conflictgebieden is in ontwikkeling. De Europese Commissie beraadt zich om de inzet op conflictmineralen uit te breiden. Zij put daarbij inspiratie uit het Nederlandse initiatief voor het opzetten van een conflictvrije tinketen in oostelijk Congo. De Commissie heeft in maart 2013 een Publieke Consultatieronde geopend over een initiatief voor verantwoorde aankoop van mineralen uit conflict- en hoog-risicogebieden. Zij zal op basis van deze consultatie besluiten of, en hoe, zij haar huidige «due diligence» initiatieven kan complementeren.
Het kabinet zet in op een maatwerkaanpak gericht op specifieke problemen en grondstoffen, omdat dit effectief is zeker als bedrijfsleven, overheden en ngo’s goed samenwerken.
Stimuleert de overheid Nederlandse bedrijven minder afhankelijk te worden van grondstoffen afkomstig uit conflictgebieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Nee. De overheid stimuleert bedrijven juist om – in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen – inkoop uit (voormalige) conflictgebieden niet per definitie te mijden. Voorbeeld is het Conflict Vrije Tin Initiatief dat de Nederlandse overheid in samenspraak met in eerste instantie Philips en Tata Steel heeft geïnitieerd. Inmiddels hebben vele bedrijven, nationaal en internationaal, zich bij het initiatief aangesloten, waaronder, HewletPackard, Intel, Friesland Campina, Apple, Fair Phone, Motorola Solutions, Nokia, Blackberry, Alpha, IBM, AIM, Traxys en MSC Berhad. Met de Europese Commissie wordt bezien in hoeverre een gelijksoortige keten voor het metaal wolfraam kan worden geïnitieerd.
Deelt u de mening dat er op dit moment geen samenhangend beleid is inzake grondstoffen, maar dat er slechts sprake is van versnipperd beleid? Zo nee, waarom niet?
Nee. De grondstoffennotitie vormt de «kick off» van een integraal Nederlands grondstoffenbeleid. Hierin wordt nauw samengewerkt tussen de overheid, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties en staan zowel biotische grondstoffen als de metalen en mineralen centraal. De integrale aanpak waarin zowel het economische-, geopolitieke- en milieuperspectief worden gecombineerd, heeft al geleid tot meer samenhang en afstemming tussen beleidsvelden.
Deze integrale aanpak komt ook tot uitdrukking in de Uitvoeringsagenda Natuurlijk Kapitaal, die op 22 juni naar de Kamer is gestuurd. Hierin staan 16 concrete actiepunten ter versterking van de relatie economie en ecologie. Met ook daarin aandacht voor het grondstoffenbeleid. De verschillende sectoren van het Nederlandse bedrijfsleven zijn op verschillende snelheden bezig met dit onderwerp. Hierdoor is maatwerk en gezamenlijk leren een vereiste. In den brede kan worden vastgesteld dat de bewustwording en kennis over grondstoffenvoorzieningszekerheid steeds groter wordt, vooral dankzij de aanjagende rol van de overheid. De ingezette verduidelijkingslag rond de exacte vraag naar grondstoffen uit de industrie, via (o.a.) ronde tafels met het Nederlandse bedrijfsleven, is een nieuwe stap in de verdere ontwikkeling van het Nederlandse grondstoffenbeleid. Het is vooral van belang om concrete acties te blijven oppakken in samenwerking met bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, en daarbij de huidige integrale aanpak te handhaven.
Bent u bereid het nut en de noodzaak te erkennen van een alomvattende grondstoffenstrategie waarbij sprake is van een heldere visie en samenhangend beleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wilt u dit gaan vormgeven?
Zie de beantwoording op vraag 7.
Klopt het dat het er voor bedrijven een gebrek is aan betrouwbare informatie inzake grondstoffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wilt u hier verbetering in aan brengen?
Grondstoffenvoorzieningszekerheid is de primaire verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. Het is in eerste instantie aan het bedrijfsleven om samen met relevante kennispartners inzicht te krijgen in de voor hun relevante grondstoffen. Hierin worden ze ondersteund door partijen uit de kenniswereld zoals het platform Duurzaam Grondstoffenbeheer en het expertisecentrum Grondstoffen van TNO en HCSS. Ook maatschappelijke organisaties spelen een belangrijke rol om sociale en milieu vraagstukken te adresseren. Daarnaast wil de overheid onder andere via onderzoek bijdragen aan kennis over de rol van grondstoffen voor de Nederlandse economie.
De verdere ontwikkeling van de monitor Materiaalstromen in 2014 en het nieuw ingezette onderzoek naar kritische metalen en mineralen in de Nederlandse economie moeten duidelijk maken wat voor vragen relevant zijn, welke informatie nog ontbreekt en welke behoeftes het bedrijfsleven heeft ten aanzien van informatievoorziening en handelingsperspectieven.
Bent u bereid als overheid partner te worden van het expertisecentrum grondstoffen dat is opgericht door TNO en Den Haag Centrum voor Strategische Studies (HCSS)? Zo nee, ziet u andere mogelijkheden om dit expertisecentrum (financieel) te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het initiatief van TNO en HCSS om een expertisecentrum Grondstoffen op te richten en concreet met het bedrijfsleven aan de slag te gaan is een belangrijke stap. Dit bespoedigt het proces van vraagarticulatie vanuit het Nederlandse bedrijfsleven. Het initiatief wordt door de overheid verwelkomd, maar aangezien grondstoffenvoorzieningszekerheid primair de verantwoordelijkheid is van het bedrijfsleven en er marktkansen liggen voor kennisinstellingen om kennis toe te passen ligt financiële steun niet in de rede.
Ngo wetgeving in Indonesië |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u de berichten «Indonesië gaat ngo’s stevig inperken» en «Indonesia: Freedom of association under threat»?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat met de nieuwe ngo-wetgeving zonder uitgebreide motivering of tussenkomst van de rechter maatschappelijke organisaties gewaarschuwd, een half jaar stilgelegd of ontbonden kunnen worden? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Het Indonesische nationale parlement heeft op 2 juli 2013 een wet over massaorganisaties aangenomen, die na ondertekening door de president op 22 juli in werking is getreden.
De autoriteiten kunnen een ngo schriftelijk waarschuwen indien zij menen dat de ngo de wet overtreedt. Als een ngo geen gehoor geeft aan drie opeenvolgende schriftelijke waarschuwingen, dan kunnen de autoriteiten besluiten de activiteiten van de ngo gedurende maximaal zes maanden op te schorten. Voor ontbinding van een ngo is de tussenkomst van een rechter vereist.
Kunt u verder bevestigen dat Indonesië door de nieuwe wetgeving ook ngo’s kan verbieden3 die corruptie aan de kaak willen stellen, zoals Indonesian Corruption Watch of Greenpeace? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Corruptie wordt als zodanig niet in de wet genoemd. Wel verbiedt de wet dat ngo’s gedachtengoed en religieuze overtuigingen uitdragen die de eenheidsstaat, welke is gebaseerd op de Pancasila staatsfilosofie, in gevaar brengen.
Is het waar dat vreedzame politieke activiteiten in Papua en op de Molukken door de wetgeving worden ingeperkt? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Activiteiten die de eenheid van de Republiek Indonesië in gevaar brengen zijn verboden. De wet definieert niet precies wat onder dergelijke activiteiten wordt verstaan. Op dit punt kan de wet verschillend worden geïnterpreteerd.
Is het verder waar dat de Duitse Friedrich Ebert Stiftung de afgelopen maanden reeds is beperkt in haar mogelijkheden om samen te werken met civil society groepen en vakbonden in Indonesië? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Internationale ngo’s die in Indonesië een programma en kantoor hebben dienen daartoe met de autoriteiten een Memorandum of Understanding (MoU) overeen te komen. De Friedrich Ebert Stiftung ondervond problemen met de verlenging van het MoU dat in mei 2011 afliep. Eerst in december 2012 werd een nieuwe MoU overeengekomen dat in januari 2013 in werking is getreden. In overeenstemming met het huidige MoU richt de Friedrich Ebert Stiftung zich op samenwerking op het terrein van duurzame ontwikkeling.
Ziet u, mede door de nieuwe wetgeving, (mogelijke) problemen voor de samenwerking van Nederlandse vakbonden en ngo’s met Indonesische organisaties? Zijn er reeds eventuele problemen gemeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Recent zijn geen problemen gemeld. Wel heeft één ngo zich gemeld bij de Nederlandse ambassade met het verzoek een aanvraag voor opening van een kantoor bij de Indonesische autoriteiten te ondersteunen.
Deelt u de grote zorgen van Amnesty International over de wetgeving en deelt u de conclusie van de mensenrechtenorganisatie dat de wetgeving in strijd is met internationale mensenrechtenverplichtingen van Indonesië? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Of de nieuwe wet de vrijheid van vereniging en vergadering beperkt, zal vooral afhangen van de wijze waarop de Indonesische autoriteiten specifieke bepalingen zullen uitleggen. De Indonesische grondwet erkent uitdrukkelijk het recht op vereniging en vergadering. Indien een belanghebbende van mening is dat bij de toepassing van de wet de grondwet wordt geschonden, dan kan deze het Constitutioneel Hof verzoeken de grondwettelijkheid van de wet te beoordelen.
Bent u bereid om bij uw Indonesische collega’s uw zorgen over de nieuwe wetgeving over te brengen en er op aan te dringen dat de wetgeving geen nadelige gevolgen heeft voor Nederlandse vakbonden en ngo’s die in Indonesië actief zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
In bilaterale contacten bespreken Nederland en Indonesië regelmatig het belang van bevordering van het maatschappelijk middenveld voor een democratische samenleving. Een zelfverzekerde overheid en een succesvol bedrijfsleven hebben immers baat bij overleg met een kritisch maatschappelijk middenveld. Een vrije, transparante «enabling environment» voor maatschappelijke organisaties brengt het maatschappelijk middenveld tot bloei en biedt daarmee meer kansen voor goede samenwerking tussen overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties.
De rechtsgronden voor bewapening |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politievrijwilligers hadden onterecht pistool»?1
Ja.
Klopt het dat politievrijwilligers op grond van het Besluit bewapening en uitrusting politie niet bewapend mogen zijn met de lange wapenstok, maar dat politievrijwilligers hier wel mee bewapend zijn en hierop getraind zijn?
De lange wapenstok behoort standaard tot de bewapening van de ambtenaar van politie die behoort tot de mobiele eenheid, de ambtenaar die dienst doet met een surveillancehond en de ambtenaar die behoort tot een bereden onderdeel. De korpschef kan bepalen dat ook andere categorieën ambtenaren van politie worden uitgerust met de lange wapenstok. De bewapening van politievrijwilligers is in beginsel beperkt tot de korte wapenstok en de pepperspray maar op verzoek van de korpschef kan ik toestemming verlenen tot bewapening met het pistool en/of de lange wapenstok. Deze lange wapenstok wordt dan overigens in de praktijk incidenteel ter beschikking gesteld, bijvoorbeeld bij de uitvoering van specifieke openbare orde taken.
Het is gebleken dat na de inwerkingtreding van het Besluit Bewapening en Uitrusting Politie per 1-1-2013 voor een aantal vrijwillig ambtenaren van politie mij niet was verzocht hen een lange wapenstok toe te kennen op basis van dit nieuwe besluit. Direct na constatering van deze omissie zijn door de nationale politie maatregelen genomen om te voorkomen dat de vrijwillige ambtenaren van politie, aan wie de lange wapenstok na 1-1-2013 nog niet was toegekend, belast worden met taken op het gebied van openbare orde waarbij een lange wapenstok in verband met een goede uitvoering van die taken noodzakelijk zou kunnen zijn. Van een eventuele additionele gevaarzetting voor de politievrijwilligers is in dit verband dan ook geen sprake.
Het verzoek van de korpschef tot toekenning van de lange wapenstok aan vrijwillige politieambtenaren, na gebleken bekwaamheid, heb ik inmiddels in goede orde ontvangen en de toestemming is verleend.
Klopt het dat hierop recent is ingegrepen binnen de Nationale Politie en de lange wapenstokken zijn of op korte termijn zullen worden afgenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het innemen van de lange wapenstok gevaarlijk kan zijn voor deze vrijwilligers die veilig en effectief moeten kunnen optreden bij grote openbare orde verstoringen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in een interne evaluatie naar de rellen bij het Project X feest in Haren is geconcludeerd dat de beschikbaarheid van de lange wapenstok juist moet worden vergroot? Gaat u de regelgeving hierop aanpassen?
In Haren ging het om een logistiek vraagstuk waarbij duidelijk werd dat gecertificeerde medewerkers van politie tijdens het incident de beschikking hadden willen hebben over de lange wapenstok. Naar aanleiding daarvan is door de eenheid actie ondernomen voor de feitelijke beschikbaarheid van de lange wapenstok ten behoeve van medewerkers in de basispolitiezorg. Het Besluit bewapening en uitrusting politie biedt de mogelijkheid om alle executieve politieambtenaren, zowel beroeps als vrijwilliger, uit te rusten met een lange wapenstok. Aanpassing van regelgeving is hiervoor niet noodzakelijk.
Klopt het dat een politievrijwilliger wel uitgerust mag zijn met een bijthond, maar niet met andere hondengeleidersuitrusting? Gaat u de regelgeving hierop aanpassen?
De politievrijwilliger kan, na toestemming van de korpschef, worden uitgerust met een politiesurveillancehond. Op verzoek van de korpschef kan door mij toestemming worden verleend om de politievrijwilliger uit te rusten met de lange wapenstok en de elektrische wapenstok die opgenomen zijn in standaarduitrusting van de beroeps-hondengeleiders. Aanpassing van de regelgeving is hiervoor dus niet noodzakelijk.
Deelt u de mening dat politievrijwilligers, mits zij hiervoor voldoende getraind zijn, in dezelfde situaties over dezelfde bewapening moeten kunnen beschikken als de beroepscollega's die naast hen staan?
Ja, mits zij hiervoor de benodigde toestemming hebben. Zie daarvoor het antwoord op vraag 2 en vraag 6.
Is inmiddels in verband met genoemde incidenten nagegaan of er nog meer personen vanwege de overheid zijn uitgerust met geweldsmiddelen, zonder dat hier een rechtsgrond voor is? Is dit aanleiding om regelgeving ten aanzien van bewapening aan te passen?
De ontstane situatie met betrekking tot de toekenning van geweldsmiddelen aan politievrijwilligers is het gevolg van een wijziging in de toestemmingsprocedure zoals opgenomen in het Besluit bewapening en uitrusting politie dat op 1 januari 2013 inwerking is getreden. Inmiddels is de benodigde toestemming verleend en hiermee zijn de bevoegdheidsproblemen opgelost. De wijziging in de procedure is niet van invloed op andere (buitengewone) opsporingsambtenaren en er is dan ook geen aanleiding om op dit moment de regelgeving ten aanzien van bewapening aan te passen.
Wanneer verwacht u de aangekondigde pilot met een stroomstootwapen in de basispolitiezorg af te ronden?
Er heeft nog geen besluitvorming over de start noch de duur van de pilot plaatsgevonden. Deze wordt op korte termijn, tenminste voor 2014, voorzien. Hiervoor worden allereerst de integrale consequenties van de pilot op de bedrijfsvoering, operatie en realisatie nationale politie in beeld gebracht. De noodzaak van een zorgvuldige voorbereiding, de beperkingen op het gebied van (financiële) middelen en scholingscapaciteit en de focus op het inrichten en in werking brengen van de nationale politie zullen bij de besluitvorming zorgvuldig worden meegewogen.
De Belgische aanmelding van de crisis in de binnenvaart |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «geen geld uit Brussel voor de binnenvaart», waarin wordt gesteld dat België waarschijnlijk geen daadwerkelijke poging zal doen om de binnenvaart als crisissector aan te melden bij de Europese Commissie?1
Ja.
Kunt u de Kamer informeren over de stand van zaken met betrekking tot de Belgische poging om de binnenvaart als crisissector aan te melden bij de Europese Commissie?
België werkt nog aan de voorbereiding van een verzoek aan de Europese Commissie om de crisis in de binnenvaart uit te roepen. Vooruitlopend op het formele verzoek, heeft de Europese Commissie op verzoek van de Staatssecretaris voor Mobiliteit in België met ondersteuning van de drie Gewesten een tweetal vergaderingen van het binnenvaartcomité op basis van Richtlijn 96/75/EG bijeengeroepen om na te gaan hoe de situatie in de binnenvaart zich in de verschillende landen ontwikkelt en in hoeverre het aangekondigde Belgische verzoek op steun van de lidstaten kan rekenen. De eerste vergadering heeft plaatsgevonden op 27 mei; de tweede op 25 juli. Op de laatste datum is ook een hoorzitting gehouden met de Europese binnenvaart- en verladersorganisaties. Zoals ook gemeld in het onder vraag 1 genoemde artikel, wordt het overleg op EU-niveau in het najaar voortgezet.
Bent u op de hoogte van de standpunten van de regeringen van Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Zwitserland waar het gaat om steun voor aanmelding van de binnenvaart als crisissector bij de Europese Commissie?
Duitsland en Frankrijk onderkennen dat sprake is van een crisis in de binnenvaartsector in – delen van – Europa, maar hebben nog geen conclusie getrokken over de vraag in hoeverre sprake is van een ernstige marktverstoring, als bedoeld in Richtlijn 96/75/EG. Luxemburg onderschrijft de noodzaak om een oplossing te vinden voor de overcapaciteit in de binnenvaart, maar heeft nog geen oordeel gevormd over de vraag of maatregelen op Europees of nationaal niveau genomen moeten worden. Zwitserland neemt niet deel aan het overleg in het binnenvaartcomité.
Deelt u de mening dat maatregelen noodzakelijk zijn om tot sanering van de capaciteit van oudere grotere schepen in de droge ladingsector te komen? Zo nee, waarom niet? Welke stappen ter ondersteuning van de sector heeft u gezet om tot een sloopfonds te kunnen komen?
Ik deel de mening dat de overcapaciteit in Nederland zich concentreert in de droge ladingsector. Deze is een gevolg van een sterke toename van de ladingcapaciteit sinds 2007, terwijl de vraag naar vervoerdiensten per binnenvaart is achtergebleven.
Draagvlak binnen de sector is een van de voorwaarden die ik steeds gesteld heb aan mogelijke maatregelen. Met het oog hierop heeft mijn ministerie ter voorbereiding van de Nederlandse inbreng in het overleg in Brussel, op 5 juni overleg gehad met de organisaties uit de binnenvaartsector. Bij de verkenning van mogelijke maatregelen is in dit overleg onder meer gesproken over (collectieve) sloopmaatregelen. Conclusie uit dit overleg is dat hiervoor bij partijen in Nederland geen draagvlak bestaat. Door meerdere partijen uit de binnenvaartsector is hierbij als overweging ingebracht dat de effectiviteit van dergelijke regelingen in het verleden onvoldoende gebleken is. Ook de introductie van heffingen in het kader van sloopfondsen voor niet direct betrokken ondernemingen werd door deze partijen als onwenselijk gezien. Vanuit dit overleg heb ik derhalve geen – door de betrokken partijen in Nederland – gedragen voorstellen in deze richting kunnen inbrengen in het overleg op Europees niveau.
In de hoorzitting met de Europese binnenvaart- en verladersorganisaties in Brussel op 25 juli is evenmin draagvlak in de sector gebleken voor het treffen van sloopmaatregelen.
De basis voor de te nemen stappen ter ondersteuning van de sector om tot een sloopfonds te komen, ontbreekt hierdoor zowel nationaal als Europees.
Ik heb kennis genomen van het initiatief van het Droge Lading Comité om met alle betrokken marktpartijen binnen het segment in overleg te treden over maatregelen om de overcapaciteit met name onder grotere schepen op te lossen respectievelijk te voorkomen. Ook heb ik kennis genomen van de positieve grondhouding van de banken ten opzichte van dit initiatief. Ik ga ervan uit dat het initiatief een positief vervolg zal krijgen. Voor een gezonde toekomst van dit deel van de binnenvaart, waarin de huidige overcapaciteit is geconcentreerd, acht ik dit van groot belang.
Deelt u de mening dat ook de banken in samenwerking met de sector een rol kunnen spelen bij het aanpakken van de overcapaciteit in de genoemde sector, door schepen van gefailleerde bedrijven (tijdelijk) uit de vaart te nemen? Zo nee, waarom niet? Welke initiatieven heeft u ondernomen om de banken en de sector tot een gezamenlijke aanpak van de overcapaciteit te laten komen?
Ja, zij het dat een dergelijke samenwerking altijd binnen de bestaande mededingingsrechtelijke kaders zal moeten plaatsvinden. Deze kaders leggen grenzen op voor een gezamenlijke aanpak. Door de banken laat ik mij momenteel informeren over mogelijkheden voor individuele maatregelen die zij in de private relatie met cliënt-binnenvaartondernemingen kunnen nemen en die ook bijdragen aan de vermindering van de overcapaciteit in de droge ladingsector.
Bent u bereid om zelf een verzoek bij de Europese Commissie in te dienen om de binnenvaart aan te merken als crisissector, indien België een dergelijk verzoek uiteindelijk niet zal indienen? Zo nee, waarom niet?
Op Europees niveau is overleg gaande naar aanleiding van de aangekondigde indiening van een verzoek door België. De uitkomsten hiervan zie ik eerst tegemoet. Als dat uiteindelijk niet leidt tot de aangekondigde indiening, zal ik mij opnieuw beraden.
De verwachte opslibbing van een ontpolderde Hedwigepolder |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de in het concept-Rijksinpassingsplan voor de Hedwigepolder opgenomen constateringen dat de Hedwigepolder na ontpoldering snel zal opslibben en dat op termijn hoge schorren zullen ontstaan?
Ja.
Is de veronderstelling juist dat door de snelle opslibbing op afzienbare termijn hoge schorren de plaats in zullen nemen van het gewenste laag dynamische intergetijdengebied?
De realisatie van estuariene natuur in de Hedwigepolder geeft de rivier meer ruimte. Het project is gericht op het realiseren van estuariene natuur, waarbij de habitattypen «estuaria» (1130), «zilte pionierbegroeiingen (zeekraal)» (1310A) en «schorren en zilte graslanden (buitendijks)» (1330A) duurzaam met elkaar in evenwicht voorkomen. Hiermee wordt naar verwachting een uitbreiding van het areaal van die drie estuariene habitattypen gerealiseerd. Dit levert een toename op in omvang en kwaliteit van deze habitattypen, conform de uitbreidingsdoelstelling voor het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinge.
Welke consequenties heeft het opslibben voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen?
Consequentie van het opslibben is dat de gewenste habitattypen zullen ontstaan, waarvoor een uitbreidingsdoelstelling geldt in het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinge.
Betekent snelle opslibbing dat op afzienbare termijn opnieuw ingegrepen zal moeten worden om het gewenste laag dynamische intergetijdengebied te behouden of dat op andere locaties nieuw laag dynamisch intergetijdengebied gerealiseerd moet worden?
De inrichting van het gebied is zo duurzaam mogelijk opgezet. Via monitoring in het gebied wordt periodiek gecontroleerd of opslibbing zich zal voordoen. Op grond van de monitoringsresultaten wordt bepaald of bijkomende maatregelen in het gebied noodzakelijk zijn.
Hoe waardeert u de negatieve consequenties van snelle opslibbing voor het behoud van het gewenste laag dynamische intergetijdengebied, in het licht van de stevige financiële opgave van en de maatschappelijke weerstand tegen de ontpoldering van de Hedwigepolder?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u inzicht geven in de wijze waarop Vlaanderen nu bij gaat dragen aan de financiering van de grondverwerving ten behoeve van de ontpoldering en de andere noodzakelijke investeringen, inclusief de bijbehorende kostenverhogingen als gevolg van de opgelopen vertraging?
De financiële verplichtingen van het Vlaams Gewest zijn vastgelegd in het Verdrag betreffende de uitvoering van de Ontwikkelingsschets 2010 (Trb. 99 (2005), nr. 1).
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg «Natura 2000 inclusief Westerschelde» op 19 september a.s. te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Oppositie Oegstgeest: Wob-verzoek om integriteitsrapporten’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Oppositie Oegstgeest: Wob-verzoek om integriteitsrapporten»?1
Ja.
Is het waar dat het college van Oegstgeest de gemeenteraad inzage in twee rapporten over integriteitsschendingen binnen de gemeente heeft geweigerd?
Ja. Overigens heeft het college de raad wel een raadsmededeling gezonden waarin op hoofdlijnen wordt ingegaan op de onderzoeken.
Welke reikwijdte heeft in het algemeen de weigeringsgrond «strijd met het openbaar belang» in artikel 169, derde lid Gemeentewet?
In artikel 169 van de Gemeentewet is bepaald dat het college aan de raad alle inlichtingen geeft die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft. Op het college berust de plicht de inlichtingen te verstrekken tenzij dit in strijd is met het openbaar belang. Uit de wetgeschiedenis blijkt dat dit restrictief moet worden uitgelegd. De regering gaf eertijds aan dat de term «openbaar belang zich niet voor duidelijke omlijning leent.2 De betekenis van de betreffende woorden is, zo werd aangegeven, hierin gelegen, dat zij degenen die verantwoordingsplichtig zijn, helder aangeven dat zij van hun bevoegdheid om verantwoording te weigeren slechts gebruik kunnen maken, indien en voor zolang het belang dat daardoor beschermd wordt zwaarder weegt dan de belangen die door de verantwoordingsplicht worden gediend. Daarbij zou men als voorbeeld moeten denken aan de mogelijkheid dat inlichtingen worden verlangd, waarvan het verstrekken wegens de daarin voorkomende persoonlijke gegevens tot ernstige benadeling van particulieren zou leiden, aan zaken die «sub judice» zijn of meer in het algemeen aan gevallen waarin afweging van alle in het geding zijnde belangen tot het weigeren van inlichtingen moet leiden.
Er moeten dus zwaarwegende belangen in het geding zijn om de raad informatie te weigeren. De bepaling beoogt te waarborgen dat aan de raad – als hoogste orgaan van de gemeente – meer informatie wordt gegeven dan waar het college op grond van de Wet openbaarheid van bestuur verplicht is. Er bestaat immers de mogelijkheid om op grond van artikel 25 Gemeentewet raadsleden een geheimhoudingsplicht op te leggen. De vraag of terecht is geweigerd om informatie te verstrekken, omdat dit strijd zou opleveren met het openbaar belang, is ter beoordeling aan de raad.
Deelt u de opvatting van het college van Oegstgeest, dat de informatie- en inlichtingenplicht van het college aan de raad moet worden afgewogen tegen bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de redenering, dat bekendmaking onder geheimhouding van de rapporten aan de raad «gevolgen heeft voor het vertrouwen dat de raad kan stellen in advisering door de desbetreffende medewerkers»?
Zoals bij het vorige antwoord is aangegeven, berust de vraag of terecht is geweigerd om informatie te verstrekken ter beoordeling bij de gemeenteraad.
Kan het college zich in het voldoen aan zijn informatie- en inlichtingenplicht tegenover de raad beroepen op uitzonderingsgronden die de Wet openbaarheid van bestuur biedt in artikel 10, tweede lid?
Zoals hierboven aangegeven, zijn niet de weigeringsgronden uit de Wob het criterium, maar het begrip «strijd met het openbaar belang».
Kan de beoordeling van de vraag of een raadslid beschikt over alle voor de uitoefening van zijn taak relevante informatie, worden overgelaten aan het college of aan een meerderheid van de raad?
Het inlichtingenrecht komt toe aan de raadsleden individueel. Het is aan de raad als geheel om te beoordelen of en, zo ja, welke gevolgen worden verbonden als aan een verzoek geen gehoor wordt gegeven.
De megaschikking met een oliehandelaar en het afkopen van strafvervolging |
|
Jan de Wit , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Megaschikking oliehandelaar. John Deuss koopt strafvervolging af»?1 Kloppen de feiten zoals genoemd in dit bericht?
De First Curaçao International Bank N.V. (FCIB) en haar twee leidinggevenden zijn op 24 mei 2012 door de rechtbank veroordeeld wegens overtreding van de Wet toezicht kredietwezen en de Wet meldpunt ongebruikelijke transacties. Het openbaar ministerie (OM) heeft op 30 juli 2013 via een persbericht bekend gemaakt dat met deze drie betrokkenen een regeling is overeengekomen die betrekking heeft op alle toen lopende procedures. Die regeling houdt ten eerste in dat het door betrokkenen en het OM ingestelde hoger beroep tegen de hiervoor genoemde veroordelingen is ingetrokken. Deze uitspraken zijn daardoor onherroepelijk geworden. Ten tweede is de op deze strafzaak gebaseerde ontneming geschikt voor een bedrag van 34,5 miljoen Euro. Ten derde is het strafrechtelijk onderzoek naar witwassen afgedaan door middel van een hoge transactie met de FCIB en haar twee leidinggevenden in de vorm van de betaling van 500.000 Euro. Tenslotte is overeengekomen dat de betrokkenen alle door hen tegen de Nederlandse Staat ingestelde civielrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures beëindigen dan wel intrekken, en dat zij geen andere procedures zullen instellen.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 3 tot en met 5.
Waarom is er voor gekozen alle lopende (strafrechtelijke) procedures en onderzoeken, alsmede het aanhangige hoger beroep, in te trekken?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u expliciet toestemming gegeven voor deze megaschikking? Zo ja, op welk moment?
Met deze regeling wordt naar het oordeel van het OM een resultaat bereikt dat recht doet aan de ernst van deze zaak. Daarbij heeft het OM het volgende meegewogen. Ten eerste hebben de verdachten op de openbare zitting verantwoording moeten afleggen over hun handelen en zijn daarvoor onherroepelijk veroordeeld. Dat is belangrijk in de strijd tegen illegaal bankieren. Ten tweede is uit het strafbare handelen voortgekomen wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen. Het miljardenbedrag uit het in vraag 1 aangehaalde bericht betreft gelden die door BTW-carrouselfraudeurs aan de Britse fiscus zouden zijn onthouden en heeft dus betrekking op fraude die door deze carrouselfraudeurs jegens de Britse overheid zou zijn gepleegd. Dit bedrag staat los van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de bij de regeling betrokken (rechts)personen. Ten derde is ten aanzien van de verdenking van witwassen, waarvan de gevolgen zich voornamelijk buiten Nederland hebben voorgedaan, nu reeds een finale afdoening bewerkstelligd. Mede gelet op de intredende verjaring van de strafbare feiten, op basis waarvan de schikking tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tot stand is gekomen, verwachtte het OM dat voortzetting van de procedures niet tot een hoger resultaat zou leiden.
Alleen de hoge transactie voor de witwasfeiten vergde mijn instemming3. Ik heb die gegeven op 21 juni 2013 nadat ik tot het oordeel was gekomen dat het OM in redelijkheid tot deze transactie heeft kunnen komen. Mijn toetsing beperkt zich tot die beoordeling.
Ik verwijs verder naar mijn brief van 29 juni 2011 aan uw Kamer over hoge transacties en schikkingen in strafzaken en ontnemingsschikkingen.4
Vindt u het bevredigend dat een schatrijke zakenman zijn vervolging kan afkopen met een schikking van 34,5 miljoen euro, terwijl de verdenking betrof dat het om een fraude van 7 miljard euro gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat het Openbaar Ministerie (OM) de regeling ziet als een passende afdoening van een lopende strafzaak, gelet op de omvang van de fraude? Wat is er passend aan het afkopen van strafvervolging? Kan dit worden toegelicht?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het afkopen van strafvervolging kan worden gekwalificeerd als klassenjustitie, vanwege het feit dat de mogelijkheid vervolging af te kopen enkel is weggelegd voor mensen met heel veel geld? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van mening dat transigeren een vorm van klassenjustitie is. De mogelijkheid tot het aangaan van een (hoge) transactie en of een ontnemingsschikking zijn afdoeningsmodaliteiten waarin door de wet wordt voorzien. Zo worden ook veelvuldig transacties overeengekomen in zaken van geringe ernst waarmee geen hoge bedragen zijn gemoeid. Ook het aanbieden van een OM-strafbeschikking is een modaliteit waarmee zaken (waar een maximale gevangenisstraf van zes jaar op staat) kunnen worden afgehandeld zonder dat deze voor de rechter worden gebracht.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het te voeren debat over «Nederland fraudeland»?3
Ja.
De schimmelinfectie die de vuursalamander bedreigt |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat er een schimmelinfectie is ontdekt die de vuursalamander bedreigt1 2?
Ja.
Deelt u nog steeds3 de zorgen over de snelle achteruitgang van de vuursalamander? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening van dr. Freek Vonk dat dit een belangrijke doorbraak is en dat er middelen vrijgemaakt moeten worden voor verder onderzoek en bescherming van de vuursalamander? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de onderzoeksresultaten, waarnaar u in uw vraag 1 verwijst, een belangrijke doorbraak vormen.
Zie verder mijn antwoord op vraag 6.
Bent u op de hoogte van de verspreiding van een vergelijkbare schimmelinfectie (Batrachochytrium dendrobatidis)die onlangs nog door de International Union for the Conservation of Nature (IUCN) werd gekwalificeerd als de meest ernstige infectieziekte onder gewervelde dieren, gelet op het aantal betrokken soorten, het uitstervingsrisico en geografische verspreiding?
Ja.
Ziet u aanwijzingen dat de schimmelinfectie over kan springen naar andere amfibieën? Zo nee, waarom deelt u de vrees van wetenschappers niet?4 Zo ja, wat gaat u doen om andere soorten salamanders en kikkers te beschermen?
Of ook andere soorten amfibieën even bevattelijk zijn voor deze schimmelinfectie als de vuursalamander dient nader te worden onderzocht.
Bent u bereid een meerjarig onderzoek in te stellen naar de verspreiding van de infectie, welke vectoren een rol spelen en wat de reservoirs zijn van de schimmel?
Ik inventariseer met betrokken onderzoekers en beheerders de prioriteiten voor verder onderzoek en remediërende maatregelen. Ik ben bereid hier een financiële bijdrage aan te leveren.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Europese collega’s en te onderzoeken hoe ver en hoe snel de besmetting zich verspreidt? Zo ja, wanneer en bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat dit onderzoek het belang van de monitoring onderstreept en van de vrijwilligers die dit werk uitvoeren?
Ja.
Bent u bereid om RAVON de opdracht te geven om met terrein beherende organisaties te inventariseren welke maatregelen genomen kunnen worden om verdere verspreiding te voorkomen en de salamanders beter te beschermen? Zo ja, wanneer en bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Het ontkennen van het Marokkanenprobleem door de politie |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Politie ontkent Marokkanenprobleem»?1
Ja.
Klopt het dat de politie in Assen toe heeft staan te kijken bij ernstige ongeregeldheden in het uitgaansleven door Marokkanen? Zo ja, deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat de politie niet ingrijpt in dit soort situaties? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat klopt niet. Het lokaal gezag heeft mij desgevraagd laten weten dat de politie ten tijde van het incident niet ter plaatse was. Zowel het slachtoffer als getuigen hebben de politie ten tijde van het incident en direct na het incident niet ingeschakeld. Na thuiskomst heeft het slachtoffer melding gemaakt van het incident, heeft de politie de aangifte opgenomen en is het opsporingsonderzoek direct gestart.
Neemt u als, verantwoordelijke voor de Nationale Politie, afstand van deze uitspraak van de politiewoordvoerder dat er geen Marokkanenprobleem is in Assen en erkent u dat er een Marokkanenprobleem in Nederland is? Zo nee, wat is dan volgens u de reden dat Marokkanen maar liefst vijf keer vaker verdachte zijn van geweldsdelicten dan autochtonen?
Door het lokale gezag wordt de inzet van het politieoptreden bepaald. Ook de verantwoording over het handelen van de politie in deze specifieke lokale situaties vindt plaats op lokaal niveau.
Op de criminaliteitscijfers onder Marokkaanse Nederlanders, de oorzaken die daaraan ten grondslag liggen en de wijze waarop het kabinet daarop reageert ben ik in antwoord op eerdere schriftelijke vragen uit uw Kamer reeds uitgebreid ingegaan (zie bijvoorbeeld: Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nrs. 2978 en 3062). Ik verwijs u naar deze antwoorden.
Kunt u aangeven in hoeverre de Nationale Politie het criminaliteitsprobleem onder Marokkanen serieus neemt als zij het beestje niet eens bij de naam durft te noemen?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u ervoor zorgen dat de politie in Assen, maar ook in de rest van Nederland, elke vorm van Marokkaanse straatterreur serieus neemt en aanpakt?
Zie antwoord vraag 3.
Een aanval op Camp Ashraf in Irak |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Impartial investigation of Camp Ashraf deaths crucial»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij een aanval op Iraanse ballingen in Camp Ashraf in Irak op 1 september ten minste 47 mensen zijn omgekomen? Indien neen, over welke gegevens beschikt u dan?
Uit informatie van de United Nations Assistance Mission to Iraq (UNAMI) blijkt dat de gebeurtenissen in Kamp Ashraf op 1 september jl. hebben geleid tot 52 doden.
Wat is u bekend over de toedracht van het incident?
UNAMI bezocht Kamp Ashraf 24 uur na het incident en heeft vijftien overlevenden als getuigen kunnen horen. Allen spraken over daders in militaire uniformen, die volgens sommigen Arabisch spraken, volgens anderen Perzisch. UNAMI stelde vast dat er nauwelijks materiële schade is en bijna geen kogelhulzen zijn achtergebleven. Dit wijst op een goed georganiseerde en met voorbedachten rade uitgevoerde actie, aldus UNAMI.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat bij eerdere aanvallen op Iraanse ballingen in Irak de Iraakse autoriteiten hebben nagelaten effectieve onderzoeken naar de aanvallen uit te voeren waardoor tot op heden niemand hiervoor verantwoordelijk is gehouden? Indien neen, waarom niet?
De Iraakse autoriteiten hebben na eerdere aanvallen onderzoeken aangekondigd, maar onbekend is of deze uitgevoerd zijn en wat de uitkomsten waren. Zowel Nederland als de Europese Unie hebben het belang hiervan bij de Iraakse autoriteiten onderstreept. Ook op het uitblijven van resultaten zijn de autoriteiten door ons aangesproken.
Bent u bereid de Iraakse autoriteiten op deze nalatigheid aan te spreken? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat de VN-missie in Irak een eigen onderzoek naar het incident in Camp Ashraf doet? Wanneer wordt het resultaat hiervan verwacht?
UNAMI heeft geen mandaat voor onderzoek, wel voor waarneming.
Deelt u de opvatting dat door deze aanval en eerdere aanvallen op de Iraanse ballingen in Irak meer inspanning geleverd moet worden voor het vinden van een oplossing voor de hachelijke situatie waarin zij verkeren? Ziet u hier mogelijkheden toe? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet ondersteunt de inspanningen van de VN, zowel van UNAMI als van UNHCR, om de veiligheid in Kamp Hurriya te vergroten en de bewoners door UNHCR te laten interviewen.
De inzet van de Koning om de Olympische Spelen naar Nederland te halen |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de geschetste gang van zaken in het artikel «Hoe de koning zijn opvolging bij het IOC regelde»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel.
Meent u in algemene zin dat het een taak is van de Koning, dan wel zijn opvolger, om zich te mengen in de opvolging van aftredende IOC-leden, of de benoeming van bestuurders voor zover niet vastgelegd in de wet?
Het IOC draagt zelf de verantwoordelijkheid voor de keuze en benoeming van nieuwe leden. Van directe opvolging is geen sprake omdat er geen recht bestaat op een Nederlandse zetel in het IOC. Gezien het belang dat de Nederlandse sportwereld hecht aan een Nederlander in het Internationaal Olympisch Comité was het wenselijk om ook vanuit de Regering te bevorderen dat een Nederlandse kandidaat gekozen kon worden. De Koning heeft in zijn rol als uittredend IOC-lid hieraan een ondersteunende bijdrage geleverd. Ik stel vast dat met de recente benoeming van de heer Eurlings als IOC-lid Nederland binnen het hoogste bestuursorgaan in de sportwereld vertegenwoordigd blijft.
Op welke wijze heeft u invulling gegeven aan de ministeriële verantwoordelijkheid in deze casus?
Voor de Koning geldt de ministeriële verantwoordelijkheid conform artikel 42 van de Grondwet
Welke rol is volgens u in het vervolg weggelegd voor de Koning bij een eventuele lobby om de Olympische Spelen naar Nederland te halen?
Ten aanzien van de organisatie van de Olympische Spelen is voor de regering de relevante passage in het regeerakkoord van toepassing.
Welke rol is volgens u in het vervolg weggelegd voor de Koning bij de besluitvorming omtrent het al dan niet kandideren van Nederland als kandidaat voor het organiseren van de Olympische Spelen?
Zie antwoord op vraag 4.
Hoe verhoudt het voorgaande zich tot de volgende passage uit het regeerakkoord: «Het binnenhalen en organiseren van de Olympische Spelen brengt echter veel financiële risico’s met zich mee. Hiervoor is weinig draagvlak in de samenleving in een tijd van crisis en bezuinigingen. We onderschrijven de ambitie om de Nederlandse sport op Olympisch niveau te brengen, zonder de Olympische Spelen naar Nederland te willen halen.»?2
Zie antwoord op 4.
Geweld in de provincie Xinjiang in China |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «23 reported killed in violence between police and Uighurs in China»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat op 20 augustus in Xinjiang 22 etnische Oeigoeren werden gedood door Chinese veiligheidsdiensten? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Over het geweld en het dodenaantal loopt de berichtgeving uiteen. De officiële Chinese persberichten vermelden een omgekomen politieman bij een confrontatie met terroristische groeperingen in Kashgar op 20 augustus. Zij maken geen melding van andere dodelijke slachtoffers.
Is het waar dat China aangeeft dat dit een actie was gericht tegen «terroristen»? Kunt u bevestigen dat de omgekomen Oeigoeren inderdaad terroristen waren?
China geeft inderdaad aan dat dit een actie was gericht tegen «terroristen». Het kabinet beschikt niet over voldoende informatie om hierover een uitspraak te doen.
Deelt u de opvatting van mensenrechtengroepen dat het gevaar dat van islamitische separatisten in Xinjiang zou uitgaan, wordt overdreven om de Oeigoerse gemeenschap te onderdrukken? Indien neen, waarom niet?
China heeft zijn optreden tegen terrorisme sinds de terroristische aanslagen in de VS op 11 september 2001 geïntensiveerd. Het is niet vast te stellen hoe groot de daadwerkelijke dreiging van islamitische separatisten is.
Kunt u bevestigen dat sinds maart dit jaar meer dan honderd Oeigoeren zijn omgekomen en meer dan honderd Oeigoeren zijn opgepakt bij verschillende, gewelddadige incidenten en dat de laatste maanden daarom de meest gewelddadige zijn sinds 2009? Kunt u uw antwoord toelichten?
De berichten over de incidenten en de mate van geweld op verschillende plaatsen in Xinjiang lopen uiteen en zijn moeilijk te verifiëren. Wel is duidelijk dat de situatie zorgelijk en gespannen blijft; er heerst ontevredenheid onder de Oeigoerse bevolking en de interne spanningen zijn groot.
Is het waar dat door de komst van Han Chinezen in de laatste jaren de Oeigoeren niet meer in de meerderheid zijn in Xinjiang en dat de Oeigoerse culturele eigenheid van de provincie minder wordt? Is dit een bewust beleid van de Chinese autoriteiten? Hoe beoordeelt u deze ontwikkeling?
Volgens verschillende Chinese en Westerse bronnen bestaat 40% van de bevolking in Xinjiang uit Han Chinezen. In het kader van de economische ontsluiting van de armste regio’s in China, investeren de centrale autoriteiten in Peking veel geld in infrastructuur, onderwijs, constructie, e.d. Dit brengt met zich mee dat veel Han Chinezen zich vestigen in Xinjiang. De Chinese regering dient er voor te zorgen dat de lokale Oeigoerse gemeenschap mee kan profiteren van de economische groei. Daarnaast dient de Chinese regering de burger- en politieke rechten alsmede de economische, sociale en culturele rechten van de Oeigoerse bevolking te respecteren.
Bent u bereid om bij uw Chinese collega’s aan te dringen op terughoudendheid met betrekking tot het optreden van de Chinese veiligheidsdiensten in Xinjiang en om te pleiten voor een eerlijk proces voor de opgepakte Oeigoeren? Indien neen, waarom niet?
Nederland maakt zich zorgen over de inperking van vrijheden van Oeigoerse burgers en stelt dat geregeld aan de orde, zowel in bilateraal als in EU verband. De EU heeft mede namens Nederland diverse malen bij de Chinese regering aangedrongen op het respecteren van zowel de burger- en politieke rechten als de economische, sociale en culturele rechten van de Oeigoerse bevolking. Daarnaast heeft de EU bij de Chinese regering aangedrongen op het adresseren van de diepgewortelde oorzaken van onvrede en frustraties van de Oeigoeren in Xinjiang.
De definitie van samenwonen in de AOW |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Getrouwde vrouw vecht AOW-verlaging aan?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel.
Op basis van welke richtlijnen wordt in deze en andere casussen overgegaan tot het toekennen van de AOW voor gehuwden/samenwonenden? Kunt u deze richtlijnen aan de Kamer doen toekomen?
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen gehuwden/geregistreerd partners en ongehuwd samenwonenden die een gezamenlijke huishouding voeren. In de AOW is wettelijk vastgelegd dat gehuwden en geregistreerd partners een AOW-pensioen ontvangen van 50% van het wettelijke minimumloon (WML) per persoon. Het is daarbij niet relevant of deze personen wel of niet in dezelfde woning het hoofdverblijf hebben. Alleen als gehuwden gescheiden zijn van tafel en bed of als gehuwden en geregistreerd partners duurzaam gescheiden leven, worden zij als alleenstaanden aangemerkt. In dat geval bestaat recht op een AOW-pensioen van 70% WML per persoon.
In de AOW is voorts vastgelegd dat twee ongehuwd samenwonenden gelijkgesteld worden met gehuwden als zij met elkaar een gezamenlijke huishouding voeren. Van een gezamenlijke huishouding is volgens de wet sprake als twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben (huisvestingscriterium) én blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins (verzorgingscriterium). De uitvoeringsinstantie stelt op basis van objectieve feitelijke omstandigheden in het individuele geval vast of er sprake is van een gezamenlijke huishouding. De op dit punt gevormde jurisprudentie biedt daarvoor handvatten. Kern van de jurisprudentie is dat het uiteindelijke oordeel het resultaat is van een afweging van alle factoren, die uitsluitend in het individuele geval kan plaatsvinden.
Herinnert u zich nog dat u in het debat van 30 mei 2013 de Kamer toegezegd heeft voor 1 september nadere informatie verstrekken over de aanpak van het criterium «samenwonen» in de AOW? 2
Ja.
Kunt u de Kamer hierover per ommegaande informeren?
Ik heb naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een verkenning opgesteld van alternatieven voor de huidige invulling van het criterium samenwonen in de AOW. Deze verkenning zend ik tegelijkertijd met de antwoorden op uw Kamervragen naar de Tweede Kamer.
De jihad-vlag op een Haags veld |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Man toont Al-Qaeda-vlag op ADO-veld»?1
Ja.
Hoe duidt u het zwaaien op een Haags veld met de jihad-vlag, die ook Al-Qaeda gebruikt?
Ik zie dit incident als een uiting van steun aan het jihadistische gedachtegoed.
In hoeverre bent u bekend met het gegeven dat Al-Qaeda een terroristische organisatie is die streeft naar de vestiging van een islamitisch rijk middels moord en doodslag?
Al Qa’ida is een terroristische organisatie die streeft naar een islamitisch rijk en daarbij op grote schaal dodelijk geweld gebruikt.
Begrijpt u dat de sharia een ideologische plichtenleer is die onder andere voorschrijft dat er gestreden dient te worden voor de islam? Zo neen, bent u bereid zich te verdiepen in de gevaren van de islam?
De sharia is een containerbegrip dat gebruikt wordt om de gehele islamitische rechtstraditie aan te duiden. Binnen deze rechtstraditie wordt naast de rituele voorschriften, erfrecht, strafrecht, etiquette, sociale geboden en verboden ook aandacht besteed aan het oorlogsrecht. Hedendaagse gewelddadige extremisten (jihadisten) beroepen zich op selectieve wijze onder andere op dit islamitisch oorlogsrecht om terroristisch geweld te legitimeren. De gevaren van het jihadisme worden uiterst serieus genomen, aangezien het jihadisme de kern van de terroristische dreiging vormt (zie alle DTNs). Begin 2010 is een verdiepende studie van de toenmalige NCTb naar de ideologie en strategie van het jihadisme met uw kamer gedeeld (29 754, nr. 178).
Ik beschouw de islam niet als ideologie, maar als godsdienst. Ik beoordeel de totaliteit van een godsdienst niet op basis van de gedragingen en interpretaties van een kleine gewelddadige minderheid die zegt zich te beroepen op diezelfde godsdienst.
Verkeert u nog steeds in de naïeve veronderstelling dat er in Den Haag geen sharia zou zijn of bent u inmiddels wakker geworden?
Er is in Den Haag geen sprake van een aparte, met de democratische rechtsorde concurrerend rechtssysteem.
Welke maatregelen gaat u treffen tegen de opkomst van de gewelddadige ideologie die islam heet?
Zie antwoord vraag 4.
Levering van glycol aan Syrië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw toezegging van 3 juli 2013 om uit te zoeken of het mogelijk is te onderzoeken wat er met de vanuit Nederland aan Syrië geleverde glycol is gebeurd? Zo ja, kunt u de Kamer informeren wanneer het onderzoek is afgerond? Zo neen, waarom is het onderzoek niet mogelijk?
Zoals toegezegd tijdens het AO wapenexport op 3 juli jl. heb ik uitgezocht wat de mogelijkheden zijn om te onderzoeken wat er met het vanuit Nederland aan Syrië geleverde glycol is gebeurd. Die mogelijkheden zijn helaas beperkt.
Syrië is geen partij bij het Chemisch Wapenverdrag, noch valt glycol onder de reikwijdte van dat verdrag, dus is onderzoek door de Organisation for the Prohibition of Chemical Weapons (OPCW) geen mogelijkheid. Vanwege de huidige crisissituatie in Syrië is nader Nederlands onderzoek naar het eindgebruik in Syrië op dit moment niet mogelijk. De Nederlandse ambassade in Damascus is sinds maart 2012 gesloten en de situatie is te onveilig om op dit moment onderzoekers naar het land te sturen. Wanneer de situatie in de toekomst verandert, zal ik opnieuw bekijken of een onderzoek mogelijk en wenselijk is.
Wel heb ik navraag gedaan bij de exporteur van de goederen, bij de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten en bij de Douane. Dit heeft niet geleid tot nieuwe informatie dan reeds in eerdere brieven1 over dit onderwerp aan de Tweede Kamer vermeld.
Het staat dus vast dat Nederland in de periode 2003–2010 glycol geleverd heeft aan Syrië. Bij die leveringen was civiel eindgebruik aannemelijk.
Tot 27 mei jl. gold er geen vergunningplicht voor de export van glycol naar Syrië. Het kent vele industriële toepassingen, onder andere als antivries (bijvoorbeeld in auto’s of ten behoeve van aardgastransport) of voor de productie van kunststof. Op 7 juni heeft de Australië Groep tijdens een bijeenkomst in Parijs een Nederlands voorstel aangenomen om de lijst met goederen, waarvan de leden zich hebben verplicht om specifiek ten aanzien van Syrië exportcontrole te regelen, uit te breiden met een aantal chemicaliën, waaronder glycol. De Nederlandse vergunningplicht is vervolgens op Nederlands voorstel overgenomen in de Europese Unie. Op 22 juli is de lijst met chemicaliën en goederen opgenomen in de Europese sanctieverordening Syrië (EU Vo 36/2012). Per 2 september 2013 is de chemicaliënlijst in de nationale regeling daarom komen te vervallen.
Bent u bereid deze vragen binnen 48 uur te beantwoorden gezien de recente ontwikkelingen in Syrië en de aanstaande informele raad van de Europese ministers van Buitenlandse Zaken?
Ja.
Het nationale programma radioactief afval |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe wilt u, bij de inspraak van het publiek over het nationale programma radioactief afval, zorgen voor een level playing field tussen publiek enerzijds en uw, COVRA/Nuclear Research and consultancy Group (NRG) en Nucleair Nederland anderzijds, vooral qua media-toegang en financiën?1
Rond het opstellen van het nationaal programma zijn verschillende inspraakmogelijkheden voorzien: zowel de verkennende studie naar de effecten van de lange termijn beheeropties als het ontwerp nationaal programma worden ter inzage gelegd. Een ieder wordt daarbij in staat gesteld zijn of haar zienswijzen naar voren te brengen, en alle reacties zullen gelijkwaardig worden behandeld.
Ik vind publieke betrokkenheid rond eindberging van radioactief afval belangrijk. Binnenkort zal er een publieksparticipatie traject starten waarin het publiek en verschillende organisaties geïnformeerd en betrokken worden bij de keuzes die voorliggen om tot een eindberging te komen. Hierbij zullen ook de moderne communicatie middelen ingezet worden om een ieder te informeren, voor te lichten en te betrekken.
Aangezien de realisatie van een eindberging nog lang op zich laat wachten zal er in het nationaal programma een visie en strategie rond publieksparticipatie op de lange termijn uiteengezet worden.
Mag u gehouden worden aan uw antwoord op eerdere vragen van de Kamer, dat terugneembaarheid van radioactief afval ook bij een zogenaamde eindberging noodzakelijk is?2 Deelt u de mening dat dit van belang is wegens elders gebleken onvolkomenheden in de wijze van berging en dat het past binnen het door de richtlijn gevraagde compromis tussen terugneembaarheid en de mogelijkheid van sluiten en dus geen nationale kop betreft?
Een eindberging voor radioactief afval moet zodanig ontworpen worden dat deze na sluiting uiteindelijk passief veilig is en er geen actief beheer door de mens meer nodig is. Tussen de plaatsing van het eerste afval en de sluiting dient de eindberging terugneembaar te zijn zolang dit noodzakelijk wordt geacht. Dit biedt toekomstige generaties de mogelijkheid om bijvoorbeeld andere beheermethoden voor radioactief afval toe te passen, zoals hergebruik van het afval en/of omzetten van het afval in minder schadelijke stoffen, als deze technieken beschikbaar komen. Ik ben niet op de hoogte van onvolkomenheden bij eindberging in faciliteiten die speciaal voor eindberging van radioactief afval en verbruikte splijtstoffen ontworpen zijn.
Terugneembaarheid is een eis die het Nederlandse beleid stelt aan een inrichting voor eindberging van radioactief afval. In de richtlijn wordt deze eis niet gesteld. Hiermee is het een nationale kop op de Europese richtlijn. In het nationaal programma zal terugneembaarheid verder toegelicht worden.
Deelt u de mening dat het ethisch onverantwoord is om komende generaties op te zadelen met het zoeken van een oplossing voor het radioactieve afval dat wij creëren? Deelt u in dat kader de mening dat de eis, in zowel de Europese richtlijn als het Nederlandse besluit om het ontstaan van radioactieve afvalstoffen tot het praktisch haalbare minimum te beperken, betekent dat er geen nieuw afval geproduceerd moet worden zo lang geen oplossing is gevonden voor de in beide stukken vereiste veilige opslag? Zo ja, wilt u dit dan in de milieueffectrapportage (MER) opnemen en de inspraak beperken tot het nu eind 2013 bestaande afval?
Elke generatie heeft de ethische plicht zo veel als mogelijk te voorkomen dat lasten als gevolg van activiteiten van vandaag worden afgewenteld op toekomstige generaties. Dat geldt ook voor de zorg voor het radioactieve afval en de verbruikte splijtstof die ontstaan als gevolg van huidige toepassingen van radioactiviteit. Dit is dan ook één van de uitgangspunten van het huidige beleid. In dat kader is en wordt nu (in het OPERA onderzoeksprogramma) onderzoek gedaan naar de eindberging van radioactief afval en worden nu financiële middelen gereserveerd in een fonds voor de realisatie van een eindberging. Op deze manier zal voldoende kennis en financiële middelen aanwezig om, na de periode van bovengrondse opslag, een inrichting voor de eindberging van radioactief afval te realiseren.
Ik deel uw mening niet dat er geen nieuw radioactief afval geproduceerd mag worden tot er een oplossing voor eindberging van radioactief afval is. Ten eerste dient in Nederland expliciet te worden afgewogen of een toepassing van radioactiviteit gerechtvaardigd is. Daarnaast geldt bij elke toepassing de wettelijke verplichting dat het ontstaan van radioactief afval zoveel als redelijkerwijs mogelijk wordt voorkomen. Is eenmaal afval ontstaan, dan dient dit zo snel als mogelijk te worden afgevoerd naar de COVRA in Vlissingen, waar het in speciaal daarvoor ontworpen gebouwen veilig wordt beheerd. Na een opslagperiode van ten minste 100 jaar is eindberging van het afval voorzien.
Wilt u in uw ontwerpMER aandacht besteden aan de door de richtlijn vereiste plannen over de in te zetten middelen om kennis over de faciliteit op lange termijn te behouden, in plaats van het in uw besluit vermelde veel beperktere verstrekken van informatie aan werknemers en het publiek? Is het u bekend dat hiervoor bij plannen voor opslag in rotsen in Finland nog geen oplossing gevonden is? Wilt u daarom ter discussie stellen of opslag wel pas plaats mag vinden zo lang dit probleem niet is opgelost?
Kennis- en informatiebehoud van een eindberging wordt in de verkennende studie naar de effecten van lange termijn beheeropties voor radioactief afval en verbruikte splijtstof niet meegenomen.
In Nederland wordt het afval nog ten minste 100 jaar bovengronds opgeslagen bij de COVRA voordat het naar een eindberging gaat. COVRA heeft diverse maatregelen genomen om de kennis over de inrichting en het afval goed te kunnen bewaren gedurende de periode van bovengrondse opslag. Daarbij wordt gebruik gemaakt van zowel digitale als niet-digitale methoden, waaronder speciaal papier waarop de gegevens worden bewaard.
In Finland voorziet de nationale wet- en regelgeving dat informatie over radioactief afval (waaronder het soort afval en de plaats in de eindberging) gedocumenteerd moet worden bij opslag en eindberging. Tegen de tijd dat de realisatie van een eindberging actueel wordt in Nederland zal de kennis die COVRA heeft opgedaan op het gebied van kennis- en informatiebehoud, samen met de ervaringen die opgedaan zijn bij de realisatie van eindbergingen in het buitenland, gebruikt worden.
Wilt u de geplande randvoorwaarden voor import van radioactief afval vervangen door een verbod op in- en uitvoer om onnodig vervoer te voorkomen en iedere lidstaat zijn eigen verantwoordelijkheid te laten dragen? Wilt u wegens dezelfde redenen radioactief afval uit Caribisch Nederland ter plekke laten opslaan?
Door achtereenvolgende regeringen is de keuze gemaakt om het in Nederland ontstane radioactieve afval hier te bewerken en op te slaan. Maar tegelijkertijd is de mogelijkheid open gehouden om samen te werken met andere landen bij de bewerking van radioactief afval: voor specifieke afvalstromen die in zeer geringe mate vrijkomen kan dat vanuit kostenoogpunt effectiever zijn dan zelf een eigen installatie op te richten. Na bewerking in het buitenland wordt het radioactieve afval in principe weer naar het land van herkomst gebracht om te worden opgeslagen. Juist vanwege de voordelen van internationale samenwerking ben ik niet van plan een verbod in te stellen op de in- en uitvoer van radioactief (afval)stoffen. Het noodzakelijke transport is aan strenge internationale veiligheidseisen onderhevig.
Afval uit Caribisch Nederland zal, indien dat door het bestuur van de eilanden van Caribisch Nederland op prijs gesteld wordt, worden geïnventariseerd met als doel om dit afval uiteindelijk veilig centraal te beheren (zie TK 2012–2013, 25 422, nr. 105).