Het bericht over online video’s die in de trein worden gemaakt voor pornoplatforms. |
|
Ingrid Michon (VVD), Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Chris Jansen (PVV), David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Zeker honderd video's van «treinrukkers» op pornoplatforms: «Walgelijk en onacceptabel»»1?
Ja.
Hoe beoordeelt u deze trend, gezien de impact die dit heeft op reizigers en op veilig reizen?
Het is zorgelijk dat er video’s met een seksuele aard worden opgenomen in treinen. Dit is ongepast, strafbaar en kan gevolgen hebben voor het veiligheidsgevoel van reizigers en OV-personeel. Het veiligheidsgevoel in het OV is een van de prioriteiten voor dit kabinet. Reizigers en personeel moeten met een veilig gevoel gebruik kunnen maken van en werken in ons openbaar vervoer.
Bent u ervan op de hoogte dat hier sprake is van een trend, zoals in het artikel en in het item van het NOS-journaal hierover wordt gemeld?
De NS geeft aan dat het aantal meldingen van seksueel niet-fysiek intimiderend gedrag, waaronder meldingen van mensen die masturberen, de afgelopen jaren stabiel is gebleven en dat daaruit dus geen toenemende trend is af te lezen. De omvang en ontwikkeling van dit probleem is echter niet altijd gemakkelijk vast te stellen. Indien er op het moment zelf (gelukkig) geen reizigers of OV-personeel aanwezig zijn in het bewuste treinstel, kan er dus ook geen melding van worden gemaakt. Wanneer de video online geplaatst wordt, kan hiervan melding of aangifte worden gedaan bij de politie.
Deelt u de mening dat dit onacceptabel is, ook omdat nietsvermoedende treinreizigers een rol spelen in pornografisch materiaal?
Ja.
Deelt u de mening dat met de huidige bepalingen in het Wetboek van Strafrecht de daders zijn aan te pakken en zo ja, deelt u de mening dat hiertegen opgetreden moet worden?
Ja, met de huidige strafbaarstellingen van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kunnen daders worden aangepakt. Het verrichten van seksuele handelingen met jezelf in het openbaar vervoer, zoals in een treincoupé, zal in het algemeen strafbaar zijn op grond van het delict dat is strafbaar gesteld in artikel 254b Sr. Dit misdrijf strekt zich uit tot het opzettelijk in het openbaar – waaronder begrepen voor het publiek, tegen betaling, op toegankelijke plaatsen2 – verrichten van handelingen die aanstootgevend zijn voor de eerbaarheid. Bij seksuele benadering van andere treinreizigers kan, afhankelijk van de aard van de precieze gedraging, bijvoorbeeld sprake zijn van seksuele intimidatie (strafbaar gesteld in artikel 429ter Sr) of een vorm van aanranding (strafbaar gesteld in artikel 241 Sr).
Vanzelfsprekend wordt eveneens de mening gedeeld dat tegen het genoemde gedrag, dat gevolgen heeft voor de veiligheidsgevoelens van reizigers en NS-personeel, moet worden opgetreden. Hiervoor is inzet vanuit verschillende bij de sociale veiligheid in het OV betrokken partijen, met ieder zijn eigen rol en verantwoordelijkheden, benodigd.
Wat is de inzet van politie hierop, al dan niet in samenwerking met de boa's van de Nederlandse Spoorwegen (NS)?
De NS kent als vervoersbedrijf een primaire verantwoordelijkheid ten aanzien van het bevorderen van de veiligheid in het OV. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het nemen van preventieve maatregelen of het in gesprek treden met partijen als de politie en het OM om te komen tot een effectieve aanpak ten behoeve van de veiligheid.
De boa’s van de NS, en boa’s in het algemeen, kennen een beperkte opsporingsbevoegdheid. In de domeinlijsten van het betreffende domein waartoe de boa behoort, domein IV in dit geval, zijn (maximale) bevoegdheden en taken waarover de boa kan beschikken, opgenomen. De handhaving van strafrechtelijke gedragingen zoals in artikel 254b Sr3 benoemd, valt hier onder. Voor strafrechtelijk optreden bij meldingen van seksuele intimidatie of aanstootgevend gedrag dat niet valt onder het genoemde artikel moet de politie worden ingelicht.
De NS laat weten dat op het moment dat het personeel, breder dan de boa’s, een dergelijke situatie op heterdaad constateert, hij dit gedrag altijd bij de politie meldt. De politie kan vervolgens onderzoek doen naar het incident. Hetzelfde gebeurt als reizigers een melding maken bij het personeel van de NS. De overtredende reiziger wordt daarnaast door de NS een reis- of verblijfsverbod opgelegd. De NS geeft aan dat er een goede samenwerking is met de politie en dat er waar nodig ook gebruik wordt gemaakt van camerabeelden uit de trein. Als blijkt dat er sprake is van toenemende overlast op bepaalde trajecten of tijdstippen zal de NS gebruik maken van live cameratoezicht.
Het optreden tegen online video’s is lastig. Als de NS een online video constateert met strafbare of onrechtmatige inhoud, dan treedt zij in overleg met de politie over de mogelijkheden van handhaving en opsporing. In het geval er in de video’s opsporingsindicaties worden gevonden kan er tegen de persoon worden opgetreden. Dit is bijvoorbeeld twee jaar geleden gebeurd in Hoorn, waar een man meermaals in het bijzijn van vrouwelijke en minderjarige reizigers masturbeerde.4 De ervaring leert echter dat de filmpjes doorgaans weinig aanknopingspunten bevatten om de identiteit van de dader te achterhalen.
Wat is de inzet van het Openbaar Ministerie (OM) hierop?
Het is aan de NS om aangifte te doen. Mocht hiertoe worden overgegaan, dan zal het OM deze aangifte beoordelen om te bezien of al dan niet tot vervolging kan worden overgegaan.
Hoe vaak heeft de NS hiervan aangifte gedaan in 2023 en tot nu toe in 2024? En klopt het dat de NS het beleid heeft altijd aangifte te doen?
De NS laat weten dat het als bedrijf zelden aangifte doet van online video’s, omdat het in de regel aan het slachtoffer (de reiziger of de medewerker) is om aangifte te doen bij de politie. De NS stimuleert reizigers en haar personeel om bij strafbare incidenten altijd aangifte te doen. Het personeel van de NS wordt hierbij ondersteund en kan de aangifte onder werktijd doen. De NS heeft van 2023 tot nu geen aangifte gedaan van dergelijke incidenten. Voor zedengerelateerde feiten werd enkele keren aangifte gedaan door NS-personeel, maar deze feiten betreffen een breder begrip dan het maken van online video’s in treinen.
Wat doet de NS om de daders aan te pakken?
De NS is primair verantwoordelijk voor de veiligheid in het OV en neemt in dat kader preventieve- en handhavingsmaatregelen, zoals de serviceronde door NS-personeel, een whatsappnummer voor reizigers en de mogelijkheid tot live meekijken via de camera’s. Zie ook het antwoord op vraag 14. De NS treedt vanuit deze primaire verantwoordelijkheid, indien benodigd, in overleg met partijen zoals de politie en het OM om te komen tot een effectieve aanpak. Wanneer iemand op heterdaad betrapt wordt bij seksuele handelingen, dan schakelt de NS altijd de politie in. Vanuit de NS kunnen daders die gepakt worden tevens rekenen op een reis- of verblijfsverbod. Bij constatering van dergelijke gedragingen buiten heterdaad, bijvoorbeeld in een video op het internet, hebben de NS en diens boa’s formeel geen rol.
Zorgt de NS ervoor dat de daders een treinreisverbod opgelegd krijgen, en zo ja, hoe vaak is in 2023 en tot nu toe in 2024 een treinreisverbod opgelegd?
De NS heeft in 2023 in totaal 318 reis- of verblijfsverboden opgelegd. Slechts incidenteel was onzedelijk gedrag de aanleiding voor een verbod; veruit de meeste verboden werden uitgereikt voor bespugen of (fysiek) geweld tegen NS-personeel of naar aanleiding van veelvuldig reizen zonder vervoersbewijs. Voor 2024 is dat op dit moment nog niet te zeggen.
Wat is de rol van platforms die deze beelden online zetten en hoe ziet u hun verantwoordelijkheid, gezien het feit dat er strafbare zaken op deze platforms staan?
De verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van online platforms is uitgewerkt in de digitaledienstenverordening (Digital Services Act – DSA). Deze verordening bevat diverse zorgvuldigheidsverplichtingen die onder meer moeten helpen om illegale content te bestrijden. Op grond van de DSA zijn platforms in beginsel niet aansprakelijk voor de informatie die gebruikers via hun diensten verspreiden. Dat zijn de gebruikers zelf. Echter, de DSA bepaalt ook dat platforms het mogelijk moeten maken om illegale inhoud bij hen te melden. Wanneer ze een dergelijke melding ontvangen dan worden zij geacht om prompt actie te ondernemen en ingeval er sprake is van illegale inhoud om die inhoud te verwijderen of ontoegankelijk te maken. Doen zij dat niet, dan kunnen zij zich niet beroepen op de aansprakelijkheidsvrijstelling.
Hoewel seksuele handelingen in de trein strafbaar kunnen zijn, betekent dit niet dat een video van seksuele aard van of met een meerderjarige op zichzelf strafbaar is. Dit verandert wanneer het gaat om een minderjarige; in dat geval is de content wel strafbaar en dus illegale inhoud in de zin van de DSA. Hiervan kan ook sprake zijn indien op het beeldmateriaal seksuele gedragingen van personen zichtbaar zijn die zelf geen toestemming hebben gegeven om die opnamen te maken dan wel te verspreiden (artikel 254ba Sr). Seksueel beeldmateriaal van een meerderjarige kan ook onrechtmatig zijn, bijvoorbeeld wanneer medereizigers zonder expliciete toestemming in beeld worden gebracht, wat kan leiden tot schending van hun privacy. Ook dergelijk onrechtmatige content is illegale inhoud in de zin van de DSA. Wanneer platforms op de hoogte zijn van de aanwezigheid van strafbare of onrechtmatige content op hun dienst, dan zijn zij dus gehouden om daar actie tegen te ondernemen. Anders riskeren ze aansprakelijkheid.
Overig legaal pornografisch materiaal kan daarnaast in strijd zijn met de algemene voorwaarden van een platform. Platformen zijn namelijk op grond van de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 van het Handvest van de EU) en de contractsvrijheid in beginsel vrij om hun eigen algemene voorwaarden vast te stellen. Deze algemene voorwaarden kunnen voor platformen eveneens een basis zijn om content te verwijderen.
In hoeverre kan de Europese Digital Services Act (DSA), die vanaf 17 februari 2024 strenge regels stelt aan alle online platforms, bijdragen aan het voorkomen dat deze beelden online komen?
Zoals toegelicht onder vraag 11 bevat de DSA diverse regels die bijdragen aan de bestrijding van illegale inhoud. Zo kunnen online platforms zich enkel op de aansprakelijkheidsvrijstelling beroepen als zij actie ondernemen wanneer zij ervan op de hoogte zijn of worden gesteld dat zij illegale inhoud hosten of verspreiden. Voorkomen dat dit soort beelden online komen, zou vereisen dat alle beelden die gebruikers op online platforms willen plaatsen vooraf gecontroleerd worden. Een dergelijke algemene monitoringsverplichting is op grond van de DSA verboden (artikel 8 DSA). Het zou overigens ook op gespannen voet staan met het censuurverbod van artikel 7, derde lid, Grondwet, waarin wordt bepaald dat «voor het openbaren van gedachten of gevoelens (...) niemand (...) voorafgaand verlof nodig heeft wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet».
Bent u bereid om in overleg te gaan met de Politie, boa’s, de NS en andere vervoerders om de daders te kunnen achterhalen en straffen?
Het achterhalen en straffen van daders buiten heterdaad is de verantwoordelijkheid van veiligheidspartijen, waarbij de OV-sector en diens boa's formeel geen rol hebben. De OV-sector heeft wel een belangrijke primaire verantwoordelijkheid in het veilig houden van het OV. Hierbij kan worden gedacht aan het nemen van preventieve maatregelen of het voeren van het gesprek met het OM en politie om gezamenlijk tot een effectieve aanpak te komen. Zoals ik reeds in de beantwoording van vraag 6 heb vermeld, verloopt de samenwerking ten behoeve van de aanpak van strafrechtelijke gedragingen tussen de NS en de politie goed. Ik zie daarom ook geen noodzaak om nader in overleg te gaan.
Welke acties bent u bereid verder te nemen om te voorkomen dat deze videomakers actief zijn in het OV?
De NS en andere vervoerders maken gebruik van cameratoezicht op stations en in de treinen. Dit vormt een belangrijk hulpmiddel bij het voorkomen, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, zoals het maken van seksueel getinte video’s in treinen. OV-boa’s en ander NS-personeel maken ook regelmatig servicerondes. Ten slotte kijkt de NS live mee op trajecten waar het aantal overlastmeldingen toeneemt.
Het bericht 'CJIB wil bevoegdheid om te kunnen stoppen met het verhogen van verkeersboetes' |
|
Ismail El Abassi (DENK), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
David van Weel (minister ) , Struycken |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «CJIB wil bevoegdheid om te kunnen stoppen met het verhogen van verkeersboetes»1?
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) nu zelf in de Stand van de Uitvoering 2023 aangeeft dat de huidige verhogingen «evident onredelijke gevolgen» kunnen hebben?
Het CJIB signaleert in zijn Stand van de Uitvoering 2023 dat de wettelijke verhogingen bij onbetaalde verkeersboetes op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeervoorschriften (Wahv) soms onredelijke gevolgen voor mensen kunnen hebben. Daarbij kan volgens het CJIB worden gedacht aan mensen bij wie bijvoorbeeld sprake was van een aantoonbare situatie van overmacht. Het CJIB geeft daarbij terecht aan dat de meeste mensen hun verkeersboete meteen of met een betalingsregeling kunnen betalen. Dat blijkt ook uit eerder onderzoek van het WODC.2
Het signaal van het CJIB neem ik serieus en maakt onderdeel uit van de al lopende gesprekken tussen mijn departement en het CJIB over de verdere verbetering van een persoonsgerichte inning van verkeersboetes. Bovendien heeft het kabinet in het regeerprogramma twee maatregelen aangekondigd die de komende maanden bij deze gesprekken centraal staan en in afstemming met het CJIB zullen worden uitgewerkt. Ten eerste dat het CJIB eerst een gratis betalingsherinnering kan sturen voordat aanmaningskosten in rekening worden gebracht. Op die manier worden mensen niet direct met extra kosten geconfronteerd als zij een keer vergeten tijdig te betalen. Ten tweede zal het CJIB beter in staat worden gesteld om mensen die verkeren in situaties van overmacht te helpen door de verhogingen bij Wahv-boetes kwijt te kunnen schelden.3
Op welke manier hebben eerdere signalen over schrijnende situaties als gevolg van de huidige praktijk rondom de boetebedragen en verhogingen u bereikt en hoe heeft u hier opvolging aan gegeven?
Vraag Zoals bij de beantwoording van vraag 2 aangegeven worden de in het regeerprogramma aangekondigde maatregelen de komende periode uitgewerkt.
Daarnaast neemt het CJIB deel aan het door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangekondigde onderzoek naar de doelmatigheid van ophogingen.4 Samen met de verantwoordelijke departementen wordt in kaart gebracht welke ophogingen tijdens het invorderingstraject kunnen ontstaan. De verhogingen bij verkeersboetes worden meegenomen in dit onderzoek. De Staatssecretaris voor Participatie en Integratie zal uw Kamer informeren over de uitkomsten en opvolging van het onderzoek.5 Ook in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Problematische Schulden, «Naar een beter werkende schuldenketen» is aandacht besteed aan de verhogingenpercentages bij Wahv-boetes en hoe eventuele kostenoploop zou kunnen worden beperkt.6 Het kabinet zal nog dit jaar met een kabinetsreactie op het IBO komen.
Hoe beoordeelt u het verschil in maximale incassokosten tussen commerciële incassobureaus (maximaal 15%) en het CJIB, waar bij een eerste aanmaning 50% en bij een tweede aanmaning 100% verhoging volgt? Zijn deze verschillen wat u betreft gerechtvaardigd en zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid de percentages van het CJIB in lijn te brengen met die van commerciële incassobureaus?
Civiele vorderingen en verkeersboetes en de daarbij behorende verhogingen verschillen in hun aard. Bij civiele vorderingen zijn de buitengerechtelijke kosten een redelijke vergoeding om de vordering buiten rechte betaald te krijgen wanneer een betalingsverplichting niet wordt nagekomen.7 Daarvan is bij de verhogingenpercentages bij verkeersboetes geen sprake.
Verkeersboetes kunnen worden opgelegd bij overtreding van de Wahv. Voor een optimaal effect van verkeersboetes is het van belang dat ze snel en zeker worden geïnd. Verhogingen hebben daarbij een belangrijke functie. Zij zijn mede bedoeld de betaaldiscipline van mensen te verbeteren en daarmee de effectiviteit van de inning van verkeersboetes te vergroten. Dit laatste is van belang gelet op het grote aantal verkeersboetes dat jaarlijks wordt opgelegd. Vorig jaar ging het om ruim 8,4 miljoen boetes.
Dat de oplegging van de wettelijke verhogingen effect heeft, blijkt ook uit onderzoek: na oplegging van de eerste verhoging wordt 42% van de onbetaalde boetes alsnog betaald en na de tweede verhoging wordt 19% alsnog betaald. Na oplegging van de twee verhogingen is in totaal 91% van de boetes geïnd.8
Hoe kijkt u nu, in het licht van de berichten van het CJIB over de gevolgen die hoge verkeersboetes en bijbehorende aanmaningen voor mensen kunnen hebben, naar het opvullen van hiaten in de begroting van uw eigen ministerie door middel van het verhogen van de verkeersboetes?
De beleidsmatige verhoging van de verkeersboetes met 4,3%, bovenop de reguliere indexering van 5,7% die met ingang van 1 maart 2024 is doorgevoerd, diende ter invulling van de taakstelling die het Ministerie van Justitie en Veiligheid, net als alle andere departementen, ten behoeve van de besluitvorming bij Voorjaarsnota 2023 opgelegd kreeg. De voormalig Minister van Justitie en Veiligheid heeft eerder aangegeven dat zij het verhogen van de verkeersboetes om deze reden niet wenselijk vond, maar wel nodig achtte. Met de aanvullende verhoging van 4,3% van de verkeersboetes zijn bezuinigingen op het openbaar ministerie, de politie, de jeugdbescherming, de rechtsbijstand, de rechtspraak en andere uitvoeringsinstanties voorkomen. De lasten worden op deze manier alleen bij verkeersovertreders gelegd. Voor het restant van de taakstelling is besloten deze niet in te vullen met een verdere verhoging van de verkeersboetes in 2025. Dit met het oog op de door het openbaar ministerie geconstateerde disbalans tussen de sanctiestelsels, maar ook met het oog op de berichten van het CJIB dat dit onwenselijk is.
Vindt u de boetebedragen nog proportioneel voor de betreffende overtredingen? Kunt u dit toelichten?
Het openbaar ministerie heeft in het rapport «Boetestelsels in balans» vraagtekens gezet bij de proportionaliteit van de verkeersboetes als gevolg van de indexeringen en beleidsmatige verhogingen in de afgelopen twee decennia. In het hoofdlijnenakkoord is geen besluit genomen over de hoogte van boetebedragen. Wel wordt momenteel nog bekeken of er mogelijkheden zijn de geconstateerde disbalans – deels – te verbeteren. Uw Kamer wordt hierover nog nader geïnformeerd.
Hoe beoordeelt u eerdere kritiek van de Raad van State en het Openbaar Ministerie (OM) op de verhogingen van de verkeersboetes nu blijkt dat ook het CJIB meer bevoegdheden wil om minder hardvochtig te kunnen zijn?
De kritiek van de Raad van State en het openbaar ministerie zag op het verhogen van de initiële boetebedragen omdat hierdoor de reeds ontstane disbalans tussen de verschillende sanctiestelsels vergroot zou worden en omdat de boetes niet vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid maar ter dekking van de begroting werden verhoogd. Het CJIB heeft gevraagd de bevoegdheid te krijgen de voortzetting van de inning van de verhogingen bij verkeersboetes te kunnen beëindigen indien sprake is van onredelijke gevolgen. Dat ziet op iets anders dan op de eerdere verhoging van de initiële boetebedragen waar de Raad van State en het openbaar ministerie kritiek op hebben gegeven. Zoals eerder door de voormalig Minister van Justitie en Veiligheid is aangegeven, heb ik begrip voor de kritiek van de Raad van State en het openbaar ministerie, maar is deze verhoging toch doorgevoerd om pijnlijke bezuinigingen elders te kunnen voorkomen.
Wat zijn tot op heden de uitkomsten van de ambtelijke overleggen met het Ministerie van Financiën en het OM over het rapport van het Parket Centrale Verwerking OM over de proportionaliteit van verkeersboetes en de balans met andere sanctiestelsels, waarin wordt geconcludeerd dat er een disbalans tussen de verschillende sanctiestelsels is ontstaan? Kunt u de «grote financiële, beleidsmatige en politieke consequenties» van de door het OM gedane voorstellen om de balans tussen sanctiestelsels te herstellen in kaart brengen?2
Zoals in de laatste verzamelbrief Verkeersveiligheid is aangegeven, is op basis van gesprekken met het Ministerie van Financiën en het openbaar ministerie geconcludeerd dat opvolging van de adviezen uit het rapport «Boetestelsels in balans» op dat moment niet haalbaar was gezien de grote financiële consequenties.10 Er is berekend dat voor de opvolging van de adviezen een bedrag oplopend tot 300 miljoen euro structureel nodig is. Dit bedrag moet op de eigen begroting van Justitie en Veiligheid worden gedekt en dit zou dus tot forse bezuinigingen op andere beleidsterreinen en bij uitvoeringsorganisaties leiden. Hier is geen geld voor vrijgemaakt in het hoofdlijnenakkoord. Hierdoor is het niet mogelijk om volledig opvolging te geven aan het advies uit het rapport. Wel wordt momenteel nog bekeken of er mogelijkheden zijn de geconstateerde disbalans – deels – te verbeteren. Uw Kamer wordt hierover nog nader geïnformeerd.
Bent u voornemens om het CJIB meer bevoegdheden te geven om maatwerk toe te passen bij het innen en verhogen van verkeersboetes en daar indien nodig een wetswijziging voor door te voeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie de beantwoording van de vragen 2 en 3. Wij streven ernaar uw Kamer voor de zomer van 2025 te informeren over de uitwerking van de door het kabinet aangekondigde maatregelen.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat strafrechtelijke onderwerpen van 4 september 2024 beantwoorden?
Nee, dit is niet gelukt.
Wat is uw reactie op het bericht dat het OM de criminaliteit in de zorg niet meer aankan en er jaarlijks voor 10 miljard euro wordt gefraudeerd?1
Ik vind het een duidelijk signaal vanuit het Openbaar Ministerie (OM). Komende tijd wil ik mij dan ook inzetten op betere onderlinge samenwerking in de keten, maar ook op betere preventie van zorgfraudeurs.
Ik wil graag opmerken dat de omvang van zorgfraude door het OM een schatting is. Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat de omvang van zorgfraude niet goed te kwantificeren is.
In hoeverre is het aanpakken van zorgfraude voor u een prioriteit? Zou het niet veel logsicher zijn om die 10 miljard die we jaarlijks verliezen door zorgfraude te verlagen dan om miljarden aan zorgbezuinigingen van Rutte IV door te zetten?
De aanpak van zorgfraude staat opgenomen in het hoofdlijnenakkoord en is dus een prioriteit. Ik ga er alles aan doen om zoveel mogelijk malafide zorgaanbieders uit de zorgmarkt te weren.
Wat zijn uw plannen om de aanpak van zorgfraude te verbeteren?
Mijn ministerie werkt samen met het veld aan maatregelen om instanties in het zorgdomein beter in staat te stellen om zorgfraude aan te pakken. Een aantal plannen zijn:
Hoe reageert u op de uitspraak dat het Ministerie van VWS, gemeenten en andere zorgfinanciers aan zet zijn «om te zorgen dat de voorkant goed is dichtgetimmerd»? Welke stappen gaat u zetten om hiermee aan de slag te gaan?
Gemeenten kunnen (kwaliteits-)eisen in de verordening opnemen, waar zowel gecontracteerde- als pgb-aanbieders aan moeten voldoen. Verder maakt de al eerder genoemde Wbsrz, die naar verwachting op 1 januari 2025 ingaat, het mogelijk voor zorgverzekeraars en gemeenten om elkaar te informeren over personen of bedrijven waarbij een gerechtvaardigd vermoeden van zorgfraude bestaat. Tevens wordt de vergunningplicht met het amendement Bushoff verbreed. Iedere nieuwe zorginstelling moet in de toekomst een vergunning aanvragen.
Ik wil benadrukken dat met screening aan de voorkant, misbruik, fraude en excessen niet volledig buiten de deur worden gehouden. Ondanks dat op moment van toetsen wordt voldaan aan alle eisen, kan iemand kwaad in de zin hebben. Ook opleidingseisen, de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) en andere integriteitsbeoordelingen bieden geen 100% zekerheid dat fraudeurs de zorg niet weten te vinden. Het is dus niet alleen de voorkant die op orde moet zijn, maar de hele keten. Wanneer een zorgaanbieder aan de voorkant aan alle eisen voldoet, is het ook van belang dat de inkopers van de zorg, maar ook de toezichthouders en opsporingsdiensten, fraude effectief aanpakken. Het gaat dus om het voorkomen, stoppen én bestraffen van niet-integere zorgaanbieders.
Bent u het ermee eens dat er voor het terugdringen van zorgfraude vooral moet worden gefocust op systematische oplossingen om zorgfraude minder makkelijk en aantrekkelijk te maken, i.p.v. enkel meer toezicht achteraf? Hoe kijkt u bijvoorbeeld naar systematische oplossingen zoals het tegengaan van de wildgroei van zorgaanbieders, het beperken van winstuitkeringen in de zorg en het beter vooraf screenen van nieuwe zorgaanbieders?
Ja, ik ben het ermee eens dat er ook gefocust moet worden op het minder makkelijk en minder aantrekkelijk maken van zorgfraude. Daarom zet ik in op de verbetering van de mogelijkheden tot het screenen en weren van (nieuwe) zorgaanbieders. Door de vergunningsplicht voor nieuwe zorginstellingen en de voorgenomen uitbreiding van de doelgroep – via het amendement Bushoff – wordt bijgedragen aan het voorkomen van fraude. Om zorgaanbieders waarvan het niet aannemelijk is dat zij goede zorg kunnen verlenen te weren en stoppen, zal het kabinet extra weigerings- en intrekkingsgronden voor de vergunning in het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders opnemen.
Ik ben het eens met de vragenstellers dat commerciële belangen van zorgaanbieders of investeerders nooit vóór het maatschappelijk belang van zorg en jeugdhulp mogen gaan. Ik zal daarom in wetgeving vastleggen dat het uitkeren van winst in die sectoren, waar winstuitkering is toegestaan2, alleen onder een aantal basisvoorwaarden mogelijk is. Deze basisvoorwaarden zullen samenhangen met de kwaliteit van de geleverde zorg, de rechtmatigheid van declaraties, de continuïteit van de zorgaanbieder en het voeren van een zorgvuldige en integere bedrijfsvoering. Ik zal deze aanscherpingen wettelijk vastleggen via het eerdergenoemde wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders. Ik verwacht dit wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2025 aan uw Kamer te kunnen sturen.
Deelt u de analyse dat de hoge mate waarin zorgfraude voorkomt en de gebrekkige aanpak daarvan door gemeenten deels wordt veroorzaakt door de wildgroei van tot wel honderden zorgaanbieders die per gemeente actief zijn? Deelt u de analyse dat inkopen via open house-constructies deze wildgroei stimuleert en faciliteert? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om deze wildgroei tegen te gaan?
Op dit moment wordt een verkenning uitgevoerd naar de effecten van een open house constructie. Daarin wordt onder meer onderzocht wat het effect is van inkoop via open house op het aantal aanbieders. Aanleiding van deze verkenning is onder meer de motie van Kamerleden Peters en Hijink, waarin de regering wordt gevraagd hoe winstuitkeringen, private-equitybeleggers en open-houseconstructies beperkt, afgeschaft en/of geweerd kunnen worden binnen de Jeugdwet.3 Deze verkenning wordt uitgevoerd voor de Jeugdwet en Wmo 2015. De resultaten worden dit najaar door mijn collega, de Staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport (JPS), met uw Kamer gedeeld.
Hoe staat het inmiddels met de uitvoering van de motie-Peters/Hijink, die de regering verzocht «te verkennen hoe winstuitkeringen, private-equitybeleggers en open-houseconstructies beperkt, afgeschaft en/of geweerd kunnen worden binnen de Jeugdwet, en dat dan ook te doen»?2 Wordt de afronding van het onderzoek hiernaar nog steeds verwacht in de zomer van 2024, zoals uw voorganger in antwoorden op eerdere vragen stelde?3
Er is en wordt op meerdere manieren uitvoering gegeven aan de motie Peters/Hijink:
Net als, de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport, zie ik wel risico’s voor de kwaliteit en toegankelijkheid van jeugdhulp wanneer aan het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang wordt gehecht dan aan de publieke belangen. Maatregelen om de risico’s op excessieve winstuitkeringen in de jeugdhulp tegen te gaan zijn gewenst, en ook al ingezet, of in voorbereiding:
Hoe reageert u op de oproep aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) om vaker onaangekondigd bij zorgaanbieders langs te gaan? Is de IGJ van plan om hier meer op in te zetten?
De IGJ voert zowel aangekondigde, als niet aangekondigde inspecties uit. Als de IGJ een inspectie van tevoren aankondigt, bevatten die bezoeken ook altijd onaangekondigde elementen. In het Follow the Money-artikel roept het OM de inspectie op om vaker onaangekondigd op bezoek te gaan om op locatie specifiek te contoleren op valse papieren. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om valse diploma’s en Verklaringen omtrent het gedrag (VOG’s) van zorgpersoneel. Gelet op de stijging in de afgelopen jaren van het aantal meldingen over mogelijke fraude met diploma’s en VOG’s, en de risico’s die hierdoor ontstaan voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg, heeft de IGJ aangegeven dat ze op basis van signalen de diploma's en VOG’s meer controleren. Wat betreft het onaangekondigd op bezoek gaan, kondigt de IGJ – afhankelijk van het doel van het bezoek – dit wel of niet aan. Wanneer er sprake is van signalen van deze aard, gaat de inspectie meestal onaangekondigd op bezoek. De IGJ blijft zorgaanbieders erop wijzen dat zij zelf verantwoordelijk zijn om ervoor te zorgen dat zij geen personeel of ZZP’ers met valse papieren inzetten. Zorgaanbieders zijn immers eindverantwoordelijk voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Bij vermoedens van valsheid in geschrifte dienen zij aangifte te doen bij de politie en/of een melding te doen bij de IGJ.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is dat zorgbemiddelingsbureaus die frauderen met diploma’s en daardoor ervoor zorgen dat onbevoegd en onbekwaam personeel in de zorg werkt zich nu in een toezichtsvacuüm bevinden? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat er voortaan wel toezicht wordt gehouden op zorgmiddelingsbureaus? Welke toezichthouder gaat hier toezicht op houden?
Ja, ik ben het met u eens dat het onwenselijk is dat er zorgbemiddelingsbureaus zijn die frauderen met diploma’s waardoor er onbevoegd en onbekwaam personeel in de zorg werkt. De Inspectie van het Onderwijs (IvhO) en IGJ hebben in hun verkenning «Er is meer aan de hand» 6, die ze in samenwerking met de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) hebben uitgevoerd, gemeld dat het toezicht niet in alle gevallen toereikend is. Naar aanleiding van de verkenning worden op dit moment met diverse partijen gesprekken gevoerd over vervolgacties in bredere zin. Ik kan niet op de uitkomsten van deze gesprekken vooruitlopen. Uw Kamer zal hierover dit najaar worden geïnformeerd.7
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Het OM kan criminaliteit in de zorg niet meer aan: ‘Er wordt jaarlijks voor 10 miljard gefraudeerd’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister ) , Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het OM kan criminaliteit in de zorg niet meer aan: «Er wordt jaarlijks voor 10 miljard gefraudeerd»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat er met 10 procent van de 100 miljard euro die jaarlijks in de zorg omgaat, wordt gefraudeerd? Wat is in genoemd onderzoek voor u nieuwe informatie en wat was al bekend? Hoe beoordeelt u in dit licht de toenemende betrokkenheid van de georganiseerde misdaad bij zorgfraude?
Een onderbouwing voor het benoemde bedrag waarmee gefraudeerd wordt in de zorg, is onbekend. Toch is het evident dat het enorm moet zijn. Dit grieft mij. Los van het stelen van geld dat bedoeld is voor de zorg, zijn kwetsbare patiënten dikwijls de dupe. Het is zorgelijk en onaanvaardbaar dat de georganiseerde misdaad criminele activiteiten organiseert in de zorg. Het creëren van een sluitende keten in de aanpak van criminaliteit in de zorg is essentieel om criminelen uit de zorgsector te weren en te stoppen.
Bent u het met de onderzoekers eens dat voor een effectieve aanpak van zorgfraude meer samenwerking nodig is tussen verzekeraars, rijksoverheid en gemeenten? Hoe gaat u deze samenwerking vormgeven of bevorderen?
Ja, een effectieve aanpak van zorgfraude vraagt om een effectieve samenwerking tussen verzekeraars, de rijksoverheid en gemeenten. Met de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz), die ingaat op 1 januari 2025, wordt onder andere mogelijk gemaakt dat ziektekostenverzekeraars en gemeenten elkaar kunnen waarschuwen voor personen of bedrijven, waaronder pgb-zorgaanbieders, over wie een gerechtvaardigde overtuiging van fraude in de zorg bestaat. Bij de inkoop van zorg kunnen ziektekostenverzekeraars en gemeenten dan risicobeperkende maatregelen treffen. De Wbsrz kan zo een bijdrage leveren aan het voorkomen dat betreffende zorgaanbieders kwalitatief onvoldoende zorg blijven leveren. Of dat zij dit ergens anders gaan leveren.
Erkent u dat gebrekkige gegevensdeling tussen gemeenten een van de oorzaken kan zijn van aanhoudende zorgfraude door een malafide organisatie? Bent u bereid te onderzoeken wat er nodig is zodat deze gegevens tussen gemeenten gedeeld kunnen worden teneinde zorgfraude effectief op te sporen?
Ja, het delen van kennis en informatie over meldingen van zorgfraude is een belangrijke randvoorwaarde om fraude succesvol aan te pakken. De Wbsrz maakt het straks mogelijk dat ziektekostenverzekeraars en gemeenten elkaar kunnen waarschuwen voor personen of bedrijven, over wie een gerechtvaardigde overtuiging van fraude in de zorg bestaat. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid het rechtmatigheidsonderzoek dat gemeenten mogen doen naar zorgorganisaties uit te breiden naar de bestuurder van de organisatie teneinde een voortzetting van crimineel handelen door dezelfde bestuurder in een nieuwe organisatie te voorkomen?
Allereerst kunnen gemeenten zelf in hun verordeningen kaders stellen en regels opnemen, zoals nadere (kwaliteits-)eisen aan (pgb-) zorgaanbieders, en regels voor het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik. Dit kan bijvoorbeeld gaan om de mogelijkheid een VOG te eisen, ook voor bestuurders.
Gemeenten hebben daarnaast ook een verantwoordelijkheid in de contractering van aanbieders. Het inrichten van efficiënte monitoring en goed contractmanagement van de gemeenten is belangrijk om goed zicht te houden op aanbieders. Bij zorgen over de integriteit van een zorgaanbieders kan een Bibob-toets2 worden uitgevoerd. Het goed invullen van al deze randvoorwaarden is essentieel voor een goede taakoefening en biedt ook een stevigere basis voor eventuele handhaving. Vanaf 1 januari 2025 treedt de Wbsrz in werking en vanaf dan kunnen gemeenten het Waarschuwingsregister zorgfraude gebruiken. Ziektekostenverzekeraars en gemeenten kunnen elkaar met gebruik van dat register waarschuwen voor zorgaanbieders en bestuurders over wie een gerechtvaardigde overtuiging van fraude in de zorg bestaat.
Zorgaanbieders die rechtspersoon zijn, vallen onder de wet controle op rechtspersonen. Justis voert doorlopende controles uit als deze rechtspersonen worden ingeschreven in het handelsregister en bij veranderingen, zoals een bestuurswisseling of statutenwijziging.
Bent u het ermee eens dat het niet mogelijk zou moeten zijn om een zorgbedrijf dat vanwege zorgfraude in beeld komt te ontbinden en een nieuw bedrijf te starten om door te gaan met de fraude? Is de huidige Bibob-wetgeving en artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek voldoende uitgerust om dergelijke constructies te voorkomen en aan te pakken?
De aanpak van zorgfraude in de uitvoeringspraktijk is weerbarstig, vooral als zorgaanbieders telkens nieuwe bedrijven oprichten en als zij wisselen van zorggebied en verzekeraar. Bovendien zijn voor een effectieve aanpak grondslagen voor gegevensuitwisseling nodig. De Wbsrz is een belangrijke stap vooruit in die aanpak. Hardnekkige knelpunten in de gegevensuitwisseling worden opgelost. Malafide zorgaanbieders komen zo eerder in beeld bij opsporingsinstanties, inkopers en toezichthouders. Bij vermoedelijke fraude komen zij in een Waarschuwingsregister, waardoor zij gestopt kunnen worden, en dus niet zomaar een nieuwe zorgonderneming kunnen starten. Ook de aannemen van het amendement Bushoff m.b.t. een vergunningplicht voor alle zorginstellingen is een stap voorwaarts. Iedere nieuwe zorginstelling moet per 1 januari 2025 een vergunning gaan aanvragen.
De Wet Bibob is een instrument waarmee een screening kan worden uitgevoerd. De inzet van de Wet Bibob geeft overheden een discretionaire bevoegdheid om de achtergrond van partijen waarmee zij zaken doen te screenen. Vermoedens van strafbare feiten uit het verleden kunnen bijdragen aan de gevaarsconclusie van het overheidsorgaan dat het Bibob-onderzoek uitvoert. Zij bepalen zelf in welke gevallen zij het Bibob-instrument toepassen. In het zorgdomein kan het CIGB de wet Bibob inzetten bij vergunningen voor zorginstellingen op basis van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). Gemeenten kunnen de Wet Bibob daarnaast inzetten als sprake is van een subsidie voor bijvoorbeeld Wmo- en jeugdzorg. Of bijvoorbeeld als er sprake is van een overheidsopdracht (veelal de opdracht via een open house-constructie voor de inkoop van Wmo- of jeugdzorg).
Bent u bereid met het OM in gesprek te gaan over prioritering van zaken met betrekking tot zorgfraude waar vele miljoenen euro’s aan belastinggeld mee gemoeid is?
Het Functioneel Parket (hierna: FP), een specialistisch, landelijk opererend onderdeel van het Openbaar Ministerie, heeft de aanpak van zorgfraude als prioriteit gesteld. Bij het uitvoeren van haar taken, is het FP verantwoordelijk voor de opsporing en vervolging in strafzaken waarin een bijzondere opsporingsdienst het opsporingsonderzoek doet. Voor zorgfraude is dit de opsporingsdienst van de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) (recherche Zorgfraude). Ieder jaar worden tussen het FP en de opsporingsdienst van de NLA afspraken gemaakt. Dit geldt ook voor de aanpak van zorgfraude. VWS is medeondertekenaar van deze afspraken. Daarnaast wordt strafrechtelijk onderzoek naar zorgfraude gedaan door de regionale Arrondissementsparketten van het Openbaar Ministerie (OM) en de politie. Kortom, de aandacht en prioritering van opsporing en vervolging van zorgfraude is er al. Mijn ministerie spreekt hierover geregeld met het OM.
Wat kunt u betekenen voor het verhogen van de pakkans en de vervolgingsbereidheid van het OM? Wat gaat u doen om de cijfers van veroordeelde daders voor zorgfraude omhoog te brengen? Wat betekenen deze lage cijfers voor de inzet van het rechercheteam zorgfraude van de Nederlandse Arbeidsinspectie?
Het bestrijden van een maatschappelijk probleem als zorgfraude is een ketenbrede inspanning. Het strafrecht moet worden gezien als ultimum remedium, naast de inzet van civiel- en bestuursrechtelijke handhaving. Verwezen wordt naar de effectenbrief van de Taskforce integriteit zorg (TIZ), in het bijzonder de signaleringsparagraaf vanaf p. 393. Een voorwaarde voor een effectieve aanpak van zorgfraude is fraudebestendige wet- en regelgeving. Denk aan strengere regels voor het toetreden tot de zorgmarkt en een wettelijke mogelijkheid om bekende fraudeurs van de zorgmarkt te weren. Denk ook aan verbeterde wettelijke mogelijkheden om informatie uit te wisselen tussen ketenpartners (zie ook mijn antwoord op vraag 10). Ook is onder andere regelgeving nodig die zorgaanbieders verplicht transparant te zijn over de vraag wie binnen een complexe organisatiestructuur de feitelijke zorg levert. Want complexe structuren – zoals bijvoorbeeld onderaanneming – dragen niet bij aan de kwaliteit van zorgverlening maar bemoeilijken wel controle, toezicht en strafrechtelijke opsporing van mogelijk malafide zorgaanbieders. De recherche Zorgfraude van de NLA levert jaarlijks 16 tot 22 strafrechtelijke onderzoeken in bij het FP. In de selectie, uitvoering en afdoening van onderzoeken werkt zij nauw samen met het FP. Het strafrecht is omgeven met veel waarborgen, zoals bijvoorbeeld het verschoningsrecht, en is daardoor complex en tijdrovend. Het wordt ingezet waar dit gezien het te bereiken effect opportuun is.
Bent u bereid om in overleg met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) te verkennen wat er mogelijk is om toezicht te houden op de aanpak van netwerken in plaats van enkel individuele aanbieders? Kunt u hierbij ook het toezichtsvacuüm rondom zorgbemiddelingsbureaus betrekken en bezien wat er mogelijk is om hen onder toezicht te laten vallen?
In het belang van de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg, dient zorgfraude zo effectief mogelijk te worden tegengaan. Daarbij speelt het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ), maar ook partijen die betrokken zijn bij opsporing en vervolging, een belangrijke rol. Ook bij de aanpak van malafide netwerken in de zorg. Door het uitwisselen van informatie kunnen dergelijke netwerken in kaart worden gebracht en op grond van het strafrecht (o.a. de NLA en het OM) dan wel bestuursrecht (o.a. IGJ en NZa) worden aangepakt.
Ten aanzien van het toezichtvacuüm rondom zorgbemiddelingsbureaus geldt dat de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) en de IGJ in hun verkenning «Er is meer aan de hand – Verkenning misstanden in het opleiden in de Zorgsector»4 hebben gemeld dat het toezicht niet in alle gevallen toereikend is. Naar aanleiding van de verkenning worden op dit moment met diverse partijen gesprekken gevoerd over vervolgacties in bredere zin. Ik kan niet op de uitkomsten van deze gesprekken vooruitlopen. Uw Kamer zal hier dit najaar over worden geïnformeerd.5
Bent u bereid met het OM en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) in gesprek te gaan over het delen van gegevens van zorgfraudeurs teneinde te voorkomen dat een malafide zorgaanbieder zich in een andere gemeente onder een andere naam weet te vestigen? Bent u bereid samen met gemeenten een integrale strategie te ontwikkelen?
Het OM en de VNG maken met de overige ketenpartners deel uit van de TIZ, onder voorzitterschap van het Ministerie van VWS. In dit samenwerkingsverband wordt gewerkt aan de gezamenlijke aanpak van fraude in de zorg. Vanuit deze taskforce wordt ook actief aandacht gevraagd voor de knelpunten bij gegevensuitwisseling, onder meer in het kader van de Wbsrz en het Waarschuwingsregister zorgfraude. In de huidige praktijk verstrekt de opsporingsdienst van de NLA wel informatie aan ketenpartners – inclusief gemeenten –, dat betreft informatie uit onderzoeken en uit meldingen die niet hebben geleid tot een strafrechtelijk onderzoek. Deze informatie heeft altijd betrekking op een specifiek persoon en/of zorgbedrijf. Zie hiervoor het machtigingsbesluit schadebeperkende maatregelen via https://wetten.overheid.nl/BWBR0039581/2018-08-01
Hiermee wordt echter niet voorkomen dat deze persoon zich onder een andere naam of met een nieuw zorgbedrijf in een andere gemeente weet te vestigen. Hiervoor zijn twee instrumenten van belang. Het eerder toegelichte Waarschuwingsregister zorgfraude, en de wijziging in Verzamelwet gegevensverwerking I, waarin een grondslag is opgenomen voor onderlinge uitwisseling tussen gemeenten en ziektekostenverzekeraars. Beide instrumenten komen tegemoet aan een betere afstemming en samenwerking tussen gemeenten.
Hoe weegt u de aanbeveling van de onderzoekers om op basis van deze zorgwekkende cijfers niet meer uit te gaan van een «gezond vertrouwen», maar van een «gezond wantrouwen» en meer in te zetten op controle op locaties in plaats van enkel digitale checks om te kijken of de papieren in orde zijn?
Zoals in mijn antwoord op vraag 8 in de andere set Kamervragen, gesteld door de leden Dobbe en Van Nispen (beiden SP), voert de IGJ zowel aangekondigde, als niet aangekondigde inspecties uit. Gelet op de stijging in de afgelopen jaren van het aantal meldingen over mogelijke fraude met diploma’s en VOG’s – en de risico’s die hierdoor ontstaan voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg – heeft de IGJ bij mij aangegeven dat ze op basis van signalen de diploma's en VOG's meer controleren.
Bent u bereid om de aanbeveling van de onderzoekers over te nemen om kritischer te zijn op declaraties van zorg in buitenlandse klinieken? Kunt u hierover met zorgverzekeraars in gesprek gaan en de uitkomsten met de Kamer delen?
Ook niet-gecontracteerde zorg moet in principe vergoed worden. Daarnaast mag de hoogte van de vergoeding geen hindernis vormen om de zorg van een niet-gecontracteerde aanbieder af te nemen. Ik ben bereid het gesprek met zorgverzekeraars aan te gaan over de vraag op welke manier zij declaraties voor zorg – die geleverd is in buitenlandse klinieken – controleren en vergoeden, en uw Kamer daarover in het voorjaar van 2025 te informeren.
Bent u het ermee eens dat de wetgeving voldoende duidelijkheid moet bieden wanneer sprake is van fraude, wil een strafzaak succesvol zijn? Bent u bereid de fraudewetgeving opnieuw tegen het licht te houden om te bezien of het opzetvereiste afgezwakt kan worden of een omkering van de bewijslast ingevoerd kan worden? Bent u bereid hier met gemeenten en andere zorgfinanciers over in gesprek te gaan en de Kamer hier voor het einde van het jaar over te informeren?
Fraudebestrijding is gebaat bij heldere wet- en regelgeving en een daarop aansluitende uitvoerings- en controlepraktijk. Het afzwakken van het opzetvereiste of omkering van de bewijslast in het strafrecht zijn echter geen passende maatregelen, aangezien het aangegeven knelpunt zit in de helderheid van de (bestuursrechtelijke) normen en hoe daarmee in de praktijk wordt omgegaan door bestuursorganen en zorgverzekeraars. Daarnaast zijn het opzetvereiste en de onschuldpresumptie belangrijke rechtsprincipes van het strafrecht die we niet zomaar terzijde moeten schuiven. Het opzetvereiste is van groot belang, omdat dit het schuldbeginsel weerspiegelt, een fundamenteel principe binnen het strafrecht. Dat principe komt tot uitdrukking in de algemene eis dat iemand alleen strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor een misdrijf als sprake is van opzet, of (in bepaalde gevallen) van schuld. Het is essentieel dat een veroordeling voor deze relatief ernstige delicten alleen kan plaatsvinden wanneer iemand daadwerkelijk opzettelijk heeft gehandeld. Dat voldaan moet zijn aan het opzetvereiste, rechtvaardigt bovendien dat voor deze misdrijven forse (gevangenis)straffen kunnen worden opgelegd, anders dan bij overtredingen waarvoor geen opzet vereist is. Daarnaast zou een omkering van de bewijslast betekenen dat de verdachte moet bewijzen dat hij of zij niet schuldig is aan fraude. Dit staat op gespannen voet met de onschuldpresumptie van artikel 6 lid 2 EVRM (het principe dat iemand onschuldig is totdat het tegendeel bewezen is). Om deze redenen ben ik niet voornemens de huidige fraudewetgeving tegen het licht te houden om te bezien of het opzetvereiste afgezwakt kan worden, of een omkering van de bewijslast ingevoerd kan worden. Wel ben ik bereid om samen met de partijen die betrokken zijn bij de bestrijding van zorgfraude te kijken of, en zo ja hoe, de regelgeving in de zorg fraudebestendiger en eenduidiger kan worden gemaakt. Daarbij merk ik op dat er inmiddels al verschillende wetgevingstrajecten lopen waarmee ik hieraan tegemoet kom. Te denken valt aan het beter borgen van de samenwerking tussen genoemde partijen met de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) die op 1 januari 2025 in werking treedt. Daarnaast is onlangs in uw Kamer ingestemd met de wijziging van de Wmo 2015, waarbij het dubbel opzetvereiste wordt geschrapt.
Het bericht 'Ban op boa-hoofddoek voorlopig in ijskast gezet' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister ) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ban op boa-hoofddoek voorlopig in ijskast gezet» in De Telegraaf van vanochtend?1
Ja.
Klopt het dat de door uw voorganger aangekondigde wetgeving voor een neutrale uitstraling van buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's), waaronder het hoofddoekverbod, waarvan eerder de verwachting was dat deze vóór de zomer gereed zou zijn vertraagd is en dat er inmiddels niet eens meer sprake zou zijn van een duidelijk tijdspad?
Nee, zoals aangegeven in de antwoorden op vragen van de Kamerleden Lahlah en Chakor aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie en Veiligheid van 16 mei 20242 worden de mogelijkheden voor het vastleggen van de neutraliteit momenteel uitgewerkt. Nu het vastleggen van de neutraliteit ook in het Hoofdlijnenakkoord is opgenomen, wordt voor het verdere proces daarop aangesloten. Dit is in lijn met hetgeen mijn voorganger tijdens het Commissiedebat Politie van 21 december 20233 als tijdpad aan uw Kamer heeft meegegeven.
Waardoor is deze vertraging ontstaan? Is er actie ondernomen om deze alsnog in te lopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie en waarom heeft deze kennelijk geen effect gesorteerd?
Zoals bij de vorige vraag vermeld is in communicatie met uw Kamer naar mijn weten geen sprake geweest van een regeling voor de zomer. Omdat het verbieden van religieuze uitingen een goede grondslag vereist wordt dit traject zorgvuldig voorbereid. Met de overgang naar het nieuwe kabinet en de opname van het onderwerp in het Hoofdlijnenakkoord heb ik besloten het aan de uitwerking van dit akkoord te koppelen. Uw Kamer wordt zo spoedig mogelijk door mij geïnformeerd over het verdere traject.
Waarom verwijst uw ministerie op vragen van De Telegraaf naar de uitwerking van het hoofdlijnenakkoord, terwijl deze wetgeving reeds eerder was aangekondigd, op een ruime meerderheid in de Kamer kon rekenen en dus geen moment langer op zich hoeft te laten wachten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat pas na de totstandkoming van het regeerprogramma verder gewerkt gaat worden aan deze eerder aangekondigde wetgeving? Zo nee, kunt u de Kamer voorzien van een tijdpad waaruit duidelijk wordt wanneer we deze dan wel kunnen verwachten?
Ja dat klopt, uw Kamer wordt zo spoedig mogelijk door mij geïnformeerd over het verdere traject.
Ziet u ook het risico dat gemeenten als gevolg van het op de lange baan schuiven van deze wetgeving alsnog gaan besluiten om hoofddoeken bij boa's toe te staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom neemt u dit risico?
Net als mijn voorganger hecht ik waarde aan de neutraliteit van opsporingsambtenaren bij hun taakuitvoering en in contact met het publiek. De legitimiteit en neutraliteit van het handelen van politie en de boa worden onder meer benadrukt door bij hun taakuitoefening geen uitdrukking te geven aan geloofs- of levensovertuigingen. Personen die zijn aangesteld in een functie waarbij de overheid zich in de samenleving manifesteert met behulp van de sterke arm en gebruik maakt van dwangmiddelen, oefenen een bijzondere overheidstaak uit. Politieambtenaren en boa’s dienen daarom, in contact met het publiek, in ieder geval afstand te nemen van zichtbare uitingen die afbreuk (kunnen) doen aan de gezagsuitstraling, neutraliteit en veiligheid van de functie. Dit geldt voor alle boa’s en niet alleen voor boa’s in dienst van gemeenten.
Ten aanzien van de boa’s is in eerste instantie deze wens van uw Kamer uitgevoerd door middel van het opstellen van de Richtlijn lifestyle-neutraliteit boa4. Deze richtlijn is niet bindend en boa-werkgevers kunnen hier dus van afwijken. Een aantal gemeenten heeft dat reeds gedaan, hetgeen aanleiding was om, conform de toezegging gedaan tijdens het commissiedebat Politie van 21 december 2023, met de VNG in gesprek te gaan over de neutraliteit van het boa-uniform. Uit dit gesprek is naar voren gekomen dat de VNG geen tegenstander is van een neutraal boa-uniform.
Het feit dat enkele gemeenten de afgelopen periode hebben aangegeven de richtlijn niet meer te zullen handhaven, heeft mijn voorgangster doen besluiten nader te bezien waar en op welke wijze de bepalingen uit de richtlijn vastgelegd zullen worden in wet- en regelgeving. Dat wordt momenteel uitgewerkt en moet gelet op de impact zorgvuldig gebeuren. Tot die tijd geldt de Richtlijn lifestyle-neutraliteit boa en bestaat de mogelijkheid om daarvan af te wijken.
Bent u bereid om alsnog ogenblikkelijk en parallel aan de uitwerking van het regeerprogramma werk te maken van deze wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 2, 3 en 4 heb ik wegens de overgang naar een nieuwe kabinet en de opname van het onderwerp in het Hoofdlijnenakkoord besloten dit aan de uitwerking van het akkoord te koppelen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat gemeenten in de tussentijd hoofddoeken bij boa's gaan toestaan?
Momenteel geldt de Richtlijn lifestyle-neutraliteit boa. Ik roep boa-werkgevers op zich aan deze richtlijn te houden. De richtlijn is echter niet bindend waardoor werkgevers er van kunnen afwijken.
Wilt u deze vragen nog deze week beantwoorden?
Nee, het uitgangspunt is dat ik deze vragen binnen de termijn van drie weken beantwoord, en in het zomerreces binnen zes weken. In sommige gevallen, waarbij afstemming tussen veel betrokkenen plaatsvindt, kan dit helaas langer duren.
Het artikel “Psychiaters eisen strafrechtelijk onderzoek naar euthanasie van Milou (17)” |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Karremans , David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met en kunt u een reactie geven op het artikel «Psychiaters eisen strafrechtelijk onderzoek naar euthanasie van Milou (17)» van woensdag 24 juli 2024?1
Ja.
Zoals in het artikel waarnaar u verwijst valt te lezen heeft een aantal psychiaters een brief gestuurd aan het Openbaar Ministerie (OM) waarin zij hun zorgen uiten over de strafrechtelijke handhaving bij euthanasie bij psychiatrische patiënten. Het OM heeft naar aanleiding van deze brief een kleine delegatie psychiaters uitgenodigd om de brief toe te lichten. Dit is een gebruikelijke werkwijze als een beroepsgroep zorgen heeft over de strafrechtelijke handhaving. Namens het OM is de psychiaters medegedeeld waarom er geen reden is om een verkennend strafrechtelijk onderzoek te starten in de door hen genoemde casus. Dit hangt samen met het wettelijk kader, dat aan de psychiaters is toegelicht en het volgende inhoudt.
Het strafrecht is met de inwerkingtreding van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) in 2002 op afstand gezet. Dit betekent dat strafrechtelijk onderzoek in de regel alleen aan de orde is als de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) heeft geoordeeld dat de arts zich bij euthanasie niet heeft gehouden aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen. In de casus waarnaar in de brief wordt verwezen heeft de RTE geoordeeld dat conform de wettelijke zorgvuldigheidseisen is gehandeld. Het OM ziet geen reden om in dit geval een strafrechtelijk onderzoek te starten.
Bent u van mening dat het een bijzondere gang van zaken is om te vragen om een strafvervolging waar de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie (RTE) een zaak als zorgvuldig en volgens de wet- en regelgeving heeft beoordeeld?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het strafrecht met de inwerkingtreding van de Wtl in 2002 op afstand gezet. Dit betekent dat strafrechtelijk onderzoek in de regel alleen aan de orde is als de RTE heeft geoordeeld dat de arts zich bij euthanasie niet heeft gehouden aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen. Dat neemt niet weg dat de wetgever bewust het vervolgingsmonopolie van het OM heeft willen behouden; dat wil zeggen dat de beslissing om al dan niet tot vervolging over te gaan, bij het OM berust. In de gevallen waarin de RTE heeft geoordeeld dat de arts zorgvuldig heeft gehandeld, zal het OM in beginsel afzien van vervolging, tenzij het gegronde aanleiding ziet om – in afwijking van het oordeel van de RTE – tot vervolging over te gaan. Tot dit laatste bestaat aanleiding, aldus de wetgever, «indien uit anderen hoofde [dan een RTE-oordeel «onzorgvuldig»] een redelijk vermoeden van schuld rijst, bijvoorbeeld (...) omdat de gemeentelijke lijkschouwer aan de officier van justitie bij de melding van een niet-natuurlijke dood wijst op ernstige onregelmatigheden, of omdat er een aangifte van een derde is.»2 Een dergelijke situatie, waarin het OM een strafrechtelijk onderzoek is gestart nadat de RTE het handelen als zorgvuldig heeft aangemerkt, heeft zich echter nog nooit voorgedaan.
Hoe kijkt u naar deze brief en het mogelijk (emotionele) effect op de ouders van Milou en haar behandelend arts?
Ik vind het belangrijk dat er zowel binnen als buiten de beroepsgroep van psychiaters over een complex maatschappelijk onderwerp als euthanasie bij psychisch lijden een open en constructieve discussie gevoerd wordt. De brief aan het OM en de media-aandacht die daar vervolgens voor is geweest hebben helaas tot gevolg gehad dat de discussie over euthanasie bij psychisch lijden verder is gepolariseerd en verhard en leidt af van de bredere dialoog over dit onderwerp. De oproep van de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) aan haar leden om elkaar op te zoeken, in gesprek te gaan en dit ook via de vereniging te doen en het onderling debat als beroepsgroep niet via de media te voeren, vooral niet over specifieke casuïstiek, onderschrijf ik dan ook.3 Het is zeer begrijpelijk dat de brief en de discussie die daarover gevoerd is grote impact hebben gehad op de ouders van Milou en haar behandelend arts, zoals zij zelf ook in de media hebben laten weten.
Bent u het eens dat deze berichtgeving de ervaren rechtszekerheid van artsen, met name in gevallen van euthanasiegevallen onder druk zet en daarmee handelingsverlegenheid kan ontstaan? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Uit de vierde wetsevaluatie van de Wtl blijkt dat 82% van de Nederlandse artsen bereid is om onder de huidige regulering euthanasie uit te voeren of hulp bij zelfdoding te verlenen. Angst voor toetsing en de consequenties daarvan blijkt slechts zelden een reden om een verzoek om levensbeëindiging te weigeren: 4% van de artsen gaf dit als reden aan om een verzoek om euthanasie te weigeren. Bovendien blijkt uit de vierde wetsevaluatie dat geen van de bevraagde artsen de procedure als incriminerend heeft ervaren. Volgens de onderzoekers die de vierde wetsevaluatie hebben uitgevoerd, lijken artsen daarmee over het algemeen voldoende rechtszekerheid te ervaren bij hun levensbeëindigend handelen op verzoek. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het rapport van de vierde wetsevaluatie is aan de bevraagde artsen echter niet de expliciete vraag voorgelegd hoe de rechtszekerheid door hen wordt ervaren. Om hier beter zicht op te krijgen wordt bij het verstrekken van de opdracht voor het uitvoeren van de volgende evaluatie van de Wtl bekeken op welke wijze hier expliciet aandacht aan kan worden besteed.
Het is al langer een feit dat er sprake is van terughoudendheid en handelingsverlegenheid bij psychiaters om doodswensen/euthanasieverzoeken te onderzoeken, te beoordelen of eventueel om euthanasie te verlenen.4 Dat psychiaters euthanasieverzoeken op basis van psychisch lijden als complex ervaren en het heel ingewikkeld vinden te bepalen wanneer genoeg is gedaan en het lijden uitzichtloos is geworden, is begrijpelijk. Bij dergelijke verzoeken staat zorgvuldigheid voorop. De wens kan immers onderdeel zijn van het ziektebeeld. Om de terughoudendheid en handelingsverlegenheid terug te dringen is met subsidie van het Ministerie van VWS het landelijke expertisenetwerk ThaNet opgericht met als doel om kennis en expertise te verspreiden onder psychiaters en andere zorgprofessionals binnen de geestelijke gezondheidszorg (ggz).5 In het veld wordt overigens gesignaleerd dat er inmiddels een afname is van de bestaande terughoudendheid en handelingsverlegenheid. Wat het effect is van de recente berichtgeving op de ervaren rechtszekerheid en handelingsverlegenheid van artsen is op dit moment niet duidelijk. Zowel de NVvP als ThaNet heeft aangegeven het belangrijk te vinden dat de dialoog over euthanasie bij psychisch lijden op constructieve wijze wordt gevoerd. ThaNet zal daarbij de ingeslagen weg continueren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft zich nog nooit de situatie voorgedaan, waarin het OM een strafrechtelijk onderzoek is gestart nadat de RTE het handelen als zorgvuldig heeft aangemerkt. Dat is ook in de betreffende zaak niet het geval.
Vindt u ook dat patiënten met een psychische aandoening niet zijn geholpen met een taboe op euthanasie in de psychiatrie? Welke plannen heeft u om dit taboe weg te nemen?
Patiënten met een psychische aandoening zijn inderdaad niet geholpen met een taboe op euthanasie in de psychiatrie. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, richt ThaNet zich op het vergroten van kennis over en begrip voor euthanasie bij psychisch lijden. Daarnaast heeft het Ministerie van VWS op 15 mei 2024 een brede bijeenkomst over euthanasie bij psychiatrie belegd waarbij relevante veldpartijen – ThaNet, Expertisecentrum Euthanasie, de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE), stichting Kea, de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), de Nederlandse ggz, de stichting In liefde laten gaan, 113 Zelfmoordpreventie en MIND – op constructieve wijze over dit onderwerp met elkaar in gesprek zijn gegaan. Aan deze bijeenkomst wordt in de komende maanden door betrokken partijen in verschillende «tafelbijeenkomsten» verder opvolging gegeven. Daarnaast onderschrijf ik (zoals aangegeven in het antwoord op vraag6 de oproep van de NVvP aan haar leden om elkaar op te zoeken en met elkaar in gesprek te gaan.
Herkent u net als het expertisecentrum euthanasie (EE), dat op het moment dat euthanasie als optie bespreekbaar wordt gemaakt mensen met een psychische aandoening weer moed en vertrouwen krijgen in een behandeling en zij afzien van een euthanasieverzoek? Vindt u, net als uw voorganger, ook dat het daarom des te belangrijker is om euthanasie als optie bespreekbaar te maken?2
Uit onderzoek blijkt inderdaad dat het voor mensen met psychisch lijden met een persisterende doodswens of euthanasiewens heel belangrijk is om serieus genomen te worden en hierover (vroegtijdig) in gesprek te kunnen. Gehoord en erkend worden in het lijden kan er inderdaad toe leiden dat mensen met een psychische aandoening weer moed en vertrouwen krijgen in een behandeling en afzien van een euthanasieverzoek.8 Ik ondersteun dan ook de activiteiten van het landelijke expertisenetwerk Thanet om de terughoudendheid en handelingsverlegenheid bij psychiaters en andere zorgprofessionals om over doodswensen/euthanasieverzoeken in gesprek te gaan, verder terug te dringen. Zorgvuldigheid staat daarbij voorop.
Bent u van mening dat euthanasie net als andere zorg toegankelijk en beschikbaar moet zijn voor mensen en dat er geen onderscheid moet zijn tussen psychische en somatische klachten zoals de wet voorschrijft?
Ik ben van mening dat er passende zorg dient te zijn voor mensen met een psychische aandoening en een persisterende doodswens of verzoek tot euthanasie en dat bij een dergelijk euthanasieverzoek grote zorgvuldigheid in acht genomen dient te worden. Het is belangrijk dat mensen die in behandeling zijn binnen de geestelijke gezondheidszorg (ggz) met hun eigen behandelaar over hun doodswens of euthanasiewens in gesprek kunnen gaan. ThaNet beoogt de beschikbaarheid van passende zorg aan deze mensen te bevorderen. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat het verlenen van euthanasie bijzonder medisch handelen betreft. Euthanasie is geen recht van de patiënt noch een plicht voor de arts. In de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) wordt weliswaar geen onderscheid gemaakt tussen psychische en somatische klachten, echter bij patiënten met een psychiatrische aandoening dient op grond van een uitspraak van de Hoge Raad extra behoedzaamheid te worden betracht (Chabot-arrest).
Kunt u aangeven op welke wijze u zich wil inzetten om kennis en expertise over euthanasie bij mensen met een psychische aandoening onder zorgprofessionals, waaronder psychiaters en huisartsen te bevorderen.
Door ThaNet wordt kennis en expertise over euthanasie bij mensen met een psychische aandoening bevorderd onder psychiaters en andere zorgprofessionals binnen de geestelijke gezondheidszorg (ggz). Hiertoe houdt ThaNet netwerkbijeenkomsten en wordt een (jaarlijks) symposium georganiseerd. Via de website van ThaNet wordt veel kennis en expertise gedeeld die voor alle geïnteresseerden (psychiaters, huisartsen, andere zorgprofessionals) beschikbaar is. Ook brengt ThaNet een nieuwsbrief uit en vindt er voorlichting en scholing plaats. Netwerkpartners van ThaNet zijn: Expertisecentrum Euthanasie (EE), de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE), 113 Zelfmoordpreventie, De Nederlandse GGZ, MIND, SUPRANET GGZ en stichting KEA. Ook verschillende van deze netwerkpartners – zoals EE, NVvP, NVVE en stichting KEA – zetten zich actief in om kennis en expertise over euthanasie bij mensen met een psychische aandoening onder zorgprofessionals te bevorderen.
Zoals bij de beantwoording van vraag 5 is aangeven, wordt er daarnaast in de komende maanden verder opvolging gegeven aan de brede bijeenkomst over euthanasie bij psychiatrie van 15 mei jl. Doel daarvan is de beweging die zichtbaar is in het ggz-veld verder te brengen opdat mensen met een persisterende doodswens of euthanasieverzoek vanwege een psychische aandoening gehoor vinden en tijdige en passende zorg krijgen.
Hoe denkt u over het feit dat in een interview van 19 juli jl. in het NRC wordt gesteld dat het OM de zorgen van de afzenders van de brief deelt?3
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 heeft het OM naar aanleiding van deze brief een kleine delegatie psychiaters uitgenodigd om de brief toe te lichten. Dit is een gebruikelijke werkwijze als een beroepsgroep zorgen heeft over de strafrechtelijke handhaving. Namens het OM is de psychiaters medegedeeld waarom er geen reden is om een verkennend strafrechtelijk onderzoek te starten in de door hen genoemde casus.
Het OM heeft daarnaast meer in het algemeen het volgende meegegeven aan de psychiaters. Het vervolgingsbeleid in euthanasiezaken is vastgelegd in de Aanwijzing hulp bij zelfdoding en euthanasie. Daaruit volgt dat vervolging in beginsel alleen is aangewezen indien sprake is van een schending van de eisen die zijn neergelegd in artikel 2 lid 1 onder a en b Wtl (de eisen dat er sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden). Bij de beoordeling van de vraag of een arts een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt in het geval dat de RTE heeft geoordeeld dat een of meer zorgvuldigheidsnormen zijn geschonden, is de professionele standaard van belang. Die standaard – het heersend medisch inzicht – wordt gevormd door de medische beroepsgroep, in het geval van psychisch lijden door de richtlijn van de NVvP. Het heersend medisch inzicht over wilsbekwaamheid en uitzichtloos lijden bij patiënten met psychisch lijden, vormt voor het OM dus een belangrijk toetsingskader. Het OM heeft richting de psychiaters het belang benadrukt van consensus binnen de beroepsgroep over de invulling van deze twee zorgvuldigheidseisen. Daarbij heeft OM ook benadrukt dat het hierin geen leidende rol heeft.
Bent u het eens dat een dergelijke uitspraak een negatief effect kan hebben op de ervaren rechtszekerheid onder zorgprofessionals die met euthanasie te maken hebben?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, blijkt uit de vierde wetsevaluatie van de Wtl dat artsen over het algemeen voldoende rechtszekerheid lijken te ervaren bij hun levensbeëindigend handelen op verzoek. Wat het effect is van de recente berichtgeving op de ervaren rechtszekerheid en handelingsverlegenheid van artsen, is op dit moment niet duidelijk. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het rapport van de vierde wetsevaluatie wordt bij het verstrekken van de opdracht voor het uitvoeren van de volgende evaluatie van de Wtl bekeken op welke wijze expliciet aandacht kan worden besteed aan de door artsen ervaren rechtszekerheid.
Kunt u deze uitspraak ontkrachten? Zo nee, waarom niet?
Over de inhoud van het gesprek tussen het OM en de betreffende psychiaters verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
Het bericht “Bedrijven gaan over lijken en verdienen fors aan de goedkope arbeidsmigrant” |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat misbruik van arbeidsmigranten en arbeidsuitbuiting door werkgevers streng en daadkrachtig moet worden aangepakt?
De aanpak van arbeidsuitbuiting heeft hoge prioriteit voor dit kabinet. Ik vind dat werkgevers in Nederland hun werknemers fatsoenlijk moeten behandelen. Vanzelfsprekend deel ik de mening dat misbruik en arbeidsuitbuiting door werkgevers streng en daadkrachtig moet worden aangepakt.
Heeft u kennisgenomen van het interview met (scheidend) officier van Justitie Warner ten Kate, waarin hij aangeeft dat de overheid krachtiger moet optreden tegen arbeidsuitbuiting van arbeidsmigranten?1
Ja, hiervan is kennisgenomen.
Heeft u tevens kennisgenomen van de rapportage en aanbevelingen die de heer ten Kate in 2017 stuurde naar alle betrokken overheidsdiensten en bewindspersonen, waarin hij onder andere aangeeft dat de informatie-uitwisseling tussen het ministerie en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) tekortschiet?
Ja, hiervan is kennisgenomen. Het betreft het Bestuurlijk Signaal «CORNWALL»: Misbruik van Filipijnen in de Nederlandse binnenvaart, uit november 2017.2
Kunt u concreet aangeven wat er precies met deze aanbevelingen is gebeurd?
Het Bestuurlijk signaal beschrijft het proces van werving en tewerkstelling van de Filipijnse lichtmatrozen. Ook de opleiding (die in het Nederlands was) en het proces van de medische keuringen wordt beschreven. Hierbij worden een aantal vragen opgeworpen en verbeteringen voorgesteld.
Zo wordt geconstateerd dat een aantal verbeteringen mogelijk zijn in onder meer de verlening van tewerkstellings- en verblijfsvergunningen. Een aantal verbeteringen waren al doorgevoerd in onder meer de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Na de herziening van de Wav per 1 januari 2014 werd een twv nog maar voor maximaal een jaar verleend, per 1 januari 2022 is dit gewijzigd naar maximaal twee jaar (in plaats van drie jaar zoals ten tijde van Cornwall). Indien de werkgever na deze periode de arbeid wil voortzetten moet hij opnieuw aantonen te voldoen aan alle voorwaarden van de Wav.
Sinds de invoering van het Modern Migratiebeleid moet de referent in Nederland zijn gevestigd. Het komt dus niet meer voor dat een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid naar Manilla worden gestuurd zoals ten tijde van Cornwall. Deze veranderingen maken het veel lastiger om misbruik van deze procedures te maken.
Het rapport bevat echter ook een aantal constateringen en impliciete veronderstellingen die niet werden herkend. Deze hebben onder andere betrekking op onveiligheid aan boord en corruptie bij (erkenning van) medische keuringen. Deze punten zijn destijds ook gedeeld met de opstellers van het Bestuurlijk signaal en er bestond overeenstemming dat het niet noodzakelijk was om wetgeving of de praktijk aan te passen.
Herkent u het voorbeeld dat in het interview wordt benoemd van het ten onrechte niet intrekken van een tewerkstellingsvergunning door het UWV, nadat de werkgever door het gerechtshof is veroordeeld voor mensensmokkel?
De zaak waaraan de heer ten Kate refereert is ons bekend. De Arbeidsinspectie en het Openbaar Ministerie (OM) hebben daar intensief en langdurig onderzoek naar gedaan, in 2020 leidend tot een strafrechtelijke veroordeling. Intrekken van twv’s na deze veroordeling was niet aan de orde omdat er in 2020 voor betreffende werkgever geen lopende twv’s meer waren. De laatste vergunningen expireerden in 2013.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen en binnen welke termijn, om de informatie-uitwisseling tussen het ministerie en het UWV te verbeteren om dit soort praktijken te voorkomen?
UWV werkt samen met IND, de Arbeidsinspectie en het OM aan een betere naleving van de wet- en regelgeving. Adequate informatie-uitwisseling tussen partijen in de keten is hierbij essentieel. Wet- en regelgeving voorziet momenteel in de benodigde grondslagen voor informatie-uitwisseling.
Het opgestelde Bestuurlijk signaal in 2017 heeft de noodzaak destijds bevestigd van goede informatie-uitwisseling. Ten tijde van de zaak van de Filipijnse bemanning3 waren de mogelijkheden om twv’s te weigeren of eenmaal verleende vergunningen in te trekken beperkt4. Bij herziening van de Wav per 2014 zijn de mogelijkheden uitgebreid, waaronder de mogelijkheid geen twv te verlenen of deze in te kunnen trekken nadat een arbeidsgerelateerde overtreding of het delict onherroepelijk is komen vast te staan.
Waar heeft het integrale programma uit 2018 – voor onder andere het «doorontwikkelen van de aanpak van arbeidsuitbuiting», waarin werd aangegeven dat de Nederlandse Arbeidsinspectie vanaf 2019 «gaat inzetten op het sneller oppakken van signalen van misstanden» – concreet toe geleid? Hoeveel zaken heeft de Nederlandes Arbeidsinspectie in respectievelijk 2019, 2020, 2021, 2022 en 2023 aangedragen op het gebied van arbeidsuitbuiting? En hoeveel zaken hebben geleid tot een veroordeling?
De Arbeidsinspectie ontwikkelt zich continu om haar aanpak van arbeidsuitbuiting effectiever en efficiënter te maken. Hieronder volgt allereerst een schets van de (organisatie)ontwikkelingen in de afgelopen periode, gevolgd door cijfermatige resultaten.
Continu systematiseert en professionaliseert de Arbeidsinspectie de opsporing van arbeidsuitbuiting en de bestuursrechtelijke handhaving van ernstige benadeling, met als doel om de informatiepositie en samenwerking in- en extern te versterken en signalen sneller op te pakken. Zo voert de Arbeidsinspectie onderzoek uit om meer inzicht te krijgen in de modus operandi van daders.5 Ook bracht de Arbeidsinspectie in 2022 de Monitor Arbeidsuitbuiting en Ernstige Benadeling uit om een bijdrage te leveren aan de gezamenlijke kennispositie van stakeholders zoals ngo’s, gemeenten en andere overheidsdiensten.6 Om de kenbaarheid, kennis en het netwerk te vergroten, blijft geïnvesteerd worden in kennisdeling en samenwerkingen met internationale en nationale partners, zoals binnen het samenwerkingsverband CEPOL gericht op de training van Europese wetshandhavers.
In 2020 is de Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie gestart met het formeren van een specialistische afdeling arbeidsuitbuiting. In 2021 en 2022 is de capaciteit hiervoor stapsgewijs uitgebreid. De benodigde specialistische kennis bij de rechercheurs neemt hierdoor toe, waardoor sneller en efficiënter kan worden opgetreden. Deze afdeling heeft een eigen frontoffice waar signalen van arbeidsuitbuiting kunnen worden gemeld. Het frontoffice is vooral bedoeld als loket voor ketenpartners en bestaat naast het centrale meldpunt van de Arbeidsinspectie. Signalen van arbeidsuitbuiting die bij dit centrale meldpunt van de Inspectie binnenkomen, worden intern doorgezet en daar geregistreerd, verrijkt en beoordeeld om de vervolgactie te bepalen. Die kan onder meer bestaan uit het organiseren van een intake met een vermoedelijk slachtoffer. Het merendeel van de strafrechtelijke onderzoeken die hieruit voortvloeien wordt uitgevoerd door rechercheurs van de Afdeling Arbeidsuitbuiting.7
In 2024 wordt geïnvesteerd in het (verder) opleiden van de rechercheurs op het terrein van mensenhandel en in het optimaliseren van de processen. De aankomende modernisering van art. 273f Sr zal leiden tot een verruiming van de strafrechtelijke aansprakelijkheid ten aanzien van ernstige misstanden in arbeidssituaties.
De Opsporingsdienst en het Programma Arbeidsuitbuiting en Ernstige Benadeling bereiden samen de organisatorische wijzigingen voor die het wetsvoorstel voor de Arbeidsinspectie met zich meebrengt.
In de periode 2020–2023 zien we een gestage groei van het aantal meldingen dat wordt onderzocht en afgerond door de Arbeidsinspectie. Echter, iedere beoordeling en ook elke vervolgstap is sterk afhankelijk van de specifieke omstandigheden van dat geval. Dat uiteindelijk weinig tactische onderzoeken worden gestart, heeft mede te maken met de beperkte reikwijdte van de huidige strafbaarstelling van arbeidsuitbuiting.8 In 2020 is 1 strafrechtelijk onderzoek naar arbeidsuitbuiting afgerond en in 2021 zijn 6 onderzoeken naar arbeidsuitbuiting afgerond.9 10 In 2022 zijn 4 strafrechtelijke onderzoeken naar arbeidsuitbuiting afgerond.11 In 2023 zijn 11 onderzoeken naar arbeidsuitbuiting afgerond.12
Na afronding van de onderzoeken draagt de Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie de zaken met een proces-verbaal over aan het Functioneel Parket (FP). Het FP bepaalt of tot vervolging wordt overgegaan. Bij vervolging beslist uiteindelijk de rechter of er een veroordeling komt. Vaak hebben aangiften, vervolgingen en uitspraken door de rechtbank een lange doorlooptijd en vinden deze niet in één en hetzelfde jaar plaats. Deze achtereenvolgende acties maken dat de cijfers over aantallen niet een op een vergelijkbaar zijn. M.a.w. de cijfers gaan niet steeds over dezelfde inhoudelijke zaken.13
In de periode 2019 t/m 2023 is in 14 zaken op het gebied van arbeidsuitbuiting die door de Nederlandse Arbeidsinspectie zijn aangedragen, de verdachte door de rechtbank veroordeeld voor mensenhandel.
Welke maatregelen gaat u nemen en binnen welke termijn, om het bewijs van arbeidsuitbuiting te vergemakkelijken, zodat de Arbeidsinspectie beter en vaker kan handhaven?
De rechtspraktijk, waaronder opsporingsinstanties zoals de Arbeidsinspectie en het OM, heeft aangegeven dat de huidige bewijslat te hoog ligt, en dat daardoor het huidige strafrechtelijke instrumentarium als onvoldoende wordt ervaren om de huidige misstanden effectief aan te pakken. Dit maakt optreden tegen personen die verantwoordelijk zijn voor ernstige misstanden in gevallen waarin de bewijsdrempel voor arbeidsuitbuiting net niet werd gehaald, maar wel sprake is van strafbaar gedrag en een slachtoffer ernstig wordt benadeeld, lastig.
Op 25 april jl. is daarom het wetsvoorstel modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel bij de Tweede Kamer ingediend. Het doel van dit wetsvoorstel is om de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel – inclusief arbeidsuitbuiting – effectiever te maken en de vervolging van daders en de bescherming van slachtoffers te verbeteren.
Daarnaast wordt ernstige benadeling als zelfstandig delict strafbaar gesteld, waarmee wordt beoogd dat substantiële onderbetaling en slechte huisvestingsomstandigheden, zoals geschetst in het wetsartikel, effectiever aangepakt kunnen worden. Op 13 juni jongstleden heeft uw Kamer het verslag uitgebracht over deze wetgeving. De verwachting is dat de Minister van J&V de beantwoording daarvan na het zomerreces aan uw Kamer zal doen toekomen. Het streven is om de wet medio 2025 in werking te laten treden.
Zijn de Nederlandse Arbeidsinspectie en het Openbaar Ministerie geholpen met de aanpassing van artikel 273 lid f, Wetboek van Strafrecht? Denkt u met de wijziging van dit artikel (hogere straffen/boetes voor mensenhandel) méér vervolgingen te kunnen doen en daaruit voortvloeiend meer veroordelingen?
De rechtspraktijk, waaronder opsporingsinstanties zoals de Arbeidsinspectie en het OM, heeft aangegeven dat de huidige bewijslat te hoog ligt, en dat daardoor het huidige strafrechtelijke instrumentarium als onvoldoende wordt ervaren om de huidige misstanden effectief aan te pakken. Dit maakt optreden tegen personen die verantwoordelijk zijn voor ernstige misstanden in gevallen waarin de bewijsdrempel voor arbeidsuitbuiting net niet werd gehaald, maar wel sprake is van strafbaar gedrag en een slachtoffer ernstig wordt benadeeld, lastig.
Op 25 april jl. is daarom het wetsvoorstel modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel bij de Tweede Kamer ingediend. Het doel van dit wetsvoorstel is om de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel – inclusief arbeidsuitbuiting – effectiever te maken en de vervolging van daders en de bescherming van slachtoffers te verbeteren. Daarnaast wordt ernstige benadeling als zelfstandig delict strafbaar gesteld, waarmee wordt beoogd dat substantiële onderbetaling en slechte huisvestingsomstandigheden, zoals geschetst in het wetsartikel, effectiever aangepakt kunnen worden.
De Arbeidsinspectie geeft hierbij aan dat het opsporingswerk en het vergaren van bewijslast tegen verdachten een arbeidsintensief proces is, zeker in dit domein waar de opsporing óók kwetsbare slachtoffers moet horen, veelal met taalbarrière en vormen van psychische aandoeningen.
Naast de voorgenomen wetswijziging wordt daarom in het kader van het versterkte Actieplan «Samen tegen mensenhandel» verkend of het uitvoeren van strafrechtelijk onderzoek naar verdachten van mensenhandel losgekoppeld kan worden van het vaststellen van slachtofferschap. Het beoogde effect daarvan is dat de opsporing van daders effectiever kan worden uitgevoerd.14 Ook een betere bescherming van slachtoffers is onderwerp van een van de actielijnen in dit actieplan.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De vragen zijn één voor één beantwoord.
Het bericht omtrent de opheffing van commissie Schneiders die de Landelijke Eenheid onderzocht en zou monitoren |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Klopt het dat het eindrapport van commissie-Schneiders is opgeleverd conform het instellingsbesluit en dat de commissie nu is opgeheven? Bent u bereid om dat rapport per omgaande naar de Kamer te sturen?1
Ja.
Wat vindt u van de kritiek van politiebond NPB, de Centrale Ondernemingsraad (COR), de voorzitter van de commissie en politiemensen dat dit een onverstandig besluit is en de timing een slechte en dat dit zal leiden tot voortzetting van de omstreden cultuur waaronder de vriendjespolitiek en het structureel wantrouwen richting leidinggevenden?
Ik zie deze transitie, net als alle vergelijkbare trajecten gericht op cultuurverandering en doorontwikkeling, als een meerjarige inspanning en niet als een afgeronde zaak. De transitie bij de Landelijke Eenheden (LE-en) gaat een volgende fase in. Om de voortgang te volgen zijn de volgende afspraken gemaakt. Toezicht op en sturing geven aan de opvolging van de gedane aanbevelingen is een verantwoordelijkheid van de korpsleiding en in het verlengde daarvan de leidingen van de Landelijke Eenheden. Met de korpschef is afgesproken dat er een intern monitoringsproces wordt ingericht waarbij de uitkomsten door de korpsleiding worden gevolgd. De commissie Schneiders heeft ook naar deze aanpak gekeken. De korpschef heeft daarbij de heer Schneiders gevraagd om formeel als adviseur bij dit proces betrokken te blijven. De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft daarnaast gesprekken gevoerd met de commissie Schneiders om tot een goede overdracht van taken te komen. De Inspectie zal haar toezicht op de LE-en in lijn met de bevindingen van de commissie Schneiders en de aanbevelingen in haar eerdere rapporten oppakken. Het toezicht van de Inspectie richt zich in ieder geval op de kwaliteit van de taakuitvoering. Het departement houdt vanuit haar reguliere rol toezicht op de beheersaspecten.
De korpschef heeft bij mij aangegeven dat de korpsleiding en eenheidsleidingen periodiek blijven reflecteren met vertegenwoordigers van de medezeggenschap en de vakbonden op het transitieproces. De korpsleiding en ik zijn ervan overtuigd dat er dankzij de grote inspanningen van alle medewerkers van de Landelijke Eenheden nu een gedegen fundament ligt waarop de Landelijke Eenheden verder kunnen bouwen en de veranderingen verder kunnen worden geborgd.
Klopt het dat de focus op de transitie van de Landelijke Eenheid de afgelopen tijd is afgenomen en de structuur meer aandacht heeft gekregen dan de cultuur? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Nee, ik herken het beeld niet dat de focus op de transitie van de Landelijke Eenheid de afgelopen tijd is afgenomen. In het afgelopen jaar zijn grote stappen gezet, de Landelijke Eenheid is gesplitst in twee eenheden per 1 januari 2024. Dit was een complexe exercitie waarvoor veel medewerkers van de Landelijke Eenheid heel hard hebben gewerkt. Deze splitsing per 1 januari is zonder grote problemen verlopen en dat verdient een groot compliment.
De administratieve splitsing van de Landelijke Eenheid heeft in de eerste periode van de transitie relatief veel aandacht gevraagd. Dit is conform de transitieplannen die vooraf zijn gemaakt, en die door de commissie Schneiders zijn getoetst.2
Tegelijk is er niet stilgezeten op het vlak van cultuur en leiderschap. Met inbreng van medewerkers is een passend leiderschapsprofiel opgesteld. Volgens dit profiel zijn de nieuwe eenheidsleidingen samengesteld. Er is gestart met besturing door middel van meerdere Hoofden Operatiën in plaats van twee Hoofden Operatiën per eenheid, waardoor er binnen de eenheidsleiding meer aandacht is voor vakontwikkeling. Daarnaast is het traject gestart van het schouwen van alle leidinggevenden van de Landelijke Eenheden. In de schouwcommissies, die met alle leidinggevenden in gesprek gaan, zijn ook medewerkers van de werkvloer vertegenwoordigd. Ook op het gebied van cultuur zijn stappen gezet, zo is het instrumentarium voor het voeren van «Dialoog in Teams» ontwikkeld en zijn de eerste teams uitgekozen om te starten met deze dialoogsessies. Samen met medewerkers zijn er handreikingen ontwikkeld over (on)gewenst gedrag. Urgente situaties in teams, die raken aan ongewenst gedrag en ongewenste omgangsvormen, worden met voorrang aangepakt. Momenteel is men bezig met een inventarisatie langs de teams om behoeftes op te halen en op basis daarvan de aanpak te prioriteren. Er vindt voortdurend, actief en transparant, informatievoorziening en communicatie plaats naar de medewerkers, onder andere in interactieve medewerkersbijeenkomsten en met eigen flitspeilingen over de transitie. Tot slot is in beide eenheden met medewerkers hard gewerkt aan de nieuwe identiteit van de eenheden.
Hoe beoordeelt u in dat geval de hoofdbevindingen van de commissie over de stand van zaken transitie waarin onder andere is opgenomen dat de opgestelde aanpak van de korpsleiding voor de werkcultuur in de praktijk nog vorm en kleur moet krijgen? Hoe beoordeelt u de kritiek van de commissie hierop?2
Cultuurverandering is een complex traject en dient zorgvuldig te worden aangepakt. Ik heb er begrip voor dat de politie ervoor heeft gekozen om eerst een programmatische aanpak neer te zetten met input vanuit onder andere medewerkers, de Ondernemingsraden (OR) en de commissie Schneiders. Dit heeft tijd gekost. Het is van belang dat de aanpak op teamniveau wordt toegespitst en niet slechts een uniforme aanpak wordt nagestreefd. Als gevolg van deze aanpak kunnen positieve cultuurelementen op teamniveau worden behouden en versterkt.
Hoe gaat u garanderen dat de vijf hoofdbevindingen van de commissie (afronding spoor 1 en 2a, het werkcultuur, basis op orde, overzicht stand van zaken teams, medewerkersparticipatie) daadwerkelijk worden opgepakt? Hoe gaat de Inspectie hierop toezicht houden gelet op hun onafhankelijke rol?
De uitvoering van de transitie gebeurt volgens het korpstransitieplan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is hiervoor een intern sturings- en monitoringsproces ingericht. De heer Schneiders zal betrokken blijven en de korpsleiding van advies voorzien. De Inspectie Justitie en Veiligheid zal haar toezicht op de LE-en in lijn met de bevindingen van de commissie Schneiders en de aanbevelingen in haar eerdere rapporten oppakken. De Inspectie houdt primair toezicht op de kwaliteit van de taakuitvoering. Vanuit haar onafhankelijke positie als toezichthouder staat het de Inspectie vrij om haar werkwijze te kiezen en dat kan ook zijn het monitoren van de taakuitvoering. Daarmee heeft de Inspectie eerder ruimschoots ervaring opgedaan. Het departement houdt vanuit haar reguliere rol toezicht op beheersaspecten.
Welke concrete zichtbare veranderingen op het gebied van de cultuur zijn de afgelopen jaren wel doorgevoerd in relatie tot de reorganisatie van de Landelijke Eenheid?
Zie hiervoor het laatste deel van antwoord 3.
In hoeverre wordt de COR hierbij structureel betrokken?
Voorafgaand aan de splitsing van de Landelijke Eenheid was de OR nauw betrokken bij de transitie. Voor de eenheidsleidingen van LX en LO zijn de nieuwe OR-en belangrijke gesprekspartners in deze transitie. Op korpsniveau wordt ook de COR structureel betrokken, evenals overige stakeholders. De COR is sinds de start uitgenodigd en aanwezig geweest bij dit stakeholdersoverleg. De korpschef heeft bij mij aangegeven dat de korpsleiding periodiek blijft reflecteren met vertegenwoordigers van de medezeggenschap en de vakbonden op het transitieproces.
Specifiek, welke concrete acties zijn ondernomen ter vervanging van leidinggevenden zonder kennis? Zijn de leidinggevenden inmiddels geschouwd, en is er een rapport over de uitkomsten hiervan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 worden de leidinggevenden in alle lagen van de LX en LO geschouwd. Inmiddels is van meer dan de helft van de leidinggevenden deze ontwikkelingsgerichte schouw afgerond, naar verwachting is dit traject eind dit jaar volledig afgerond. De uitkomsten worden vertaald in individuele en collectieve ontwikkeltrajecten. Deze trajecten zijn daarna structureel onderdeel van de Resultaat en & Ontwikkelingscyclus van de leidinggevenden binnen de Landelijke Eenheden.
Welke concrete acties zijn ondernomen ten aanzien van de aanpak van de vriendjespolitiek en betere medewerkersparticipatie en met welke zichtbare resultaten zijn daaromtrent geboekt volgens u? Graag elk onderdeel apart en uitgebreid beantwoorden.
Ik herken mij niet in het gebruik van de term vriendjespolitiek. Ook de commissie Schneiders heeft niet in dergelijke termen gerapporteerd. Wel signaleert de commissie in haar eindrapportage dat er op het gebied van verbetering van het leiderschap inmiddels aanzienlijke stappen zijn gezet. Naar het oordeel van de commissie heeft de transitie, en dan specifiek de leiderschapsschouw, bijgedragen aan bewustzijn bij leidinggevenden over de gewenste stijl van leiderschap en het omgaan met elkaar. Voorts heeft de korpschef mij aangegeven dat bij de vervulling van vacatures stringent wordt gewerkt volgens het korpsbrede werving- en selectiebeleid en dat ook de medezeggenschap hierop zeer alert is.
Ten aanzien van betere medewerkersparticipatie: enkele concrete acties die zijn ondernomen met behulp van medewerkersparticipatie zijn eerder aan de orde gekomen in deze antwoorden, bijvoorbeeld het opstellen van het gewenste leiderschapsprofiel, de participatie in de schouwcommissies en handreikingen over (on)gewenst gedrag. Ook hebben medewerkers, onder meer ten tijde van de splitsing, geparticipeerd in klankbordgroepen en ontwikkelgroepen. Daarnaast is een start gemaakt met diverse ontwerpvraagstukken. Bij deze ontwerpvraagstukken staat het vak centraal, iets waar medewerkers vanuit hun rol als expert bij uitstek de toekomst van hun vakgebied mede kunnen vormen. Dit gebeurt in ontwerpteams waarin de werknemers kunnen deelnemen. Leidinggevenden worden gestimuleerd om hun medewerkers hier actief aan deel te laten nemen.
Is de reorganisatie van de Landelijke Eenheid wat u betreft af? Zo nee, heeft u er vertrouwen in dat dit op een goede wijze wordt opgepakt? Zo ja waar baseert u dat op? En hoe beoordeelt u dat?
De transitie is niet af, dit is een complex traject dat meerjarige inspanning vraagt. De medewerkers en de leiding van de Landelijke Eenheden hebben een enorme prestatie neergezet de afgelopen jaren. De splitsing van de Landelijke Eenheid is goed verlopen en de basis voor verandering is gelegd. De transitie gaat nu een nieuwe fase in. De leidingen van de Landelijke Eenheden en de korpschef moeten zelf invulling en sturing geven aan dit proces. Via een stevige interne monitoring van de voortgang en het toezicht door de Inspectie kan de voortgang goed worden gevolgd. Zoals eerder aangegeven zal de heer Schneiders formeel als adviseur van de korpschef betrokken blijven.
Bent u ondanks het instellingsbesluit en gelet op de geuite kritiek bereid om met de commissie-Schneiders, de politieleiding en de bonden in gesprek te gaan om te bezien op welke wijze het werk van de commissie zeker in het licht van de gewenste cultuurverandering nog wel zou kunnen gecontinueerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. De transitie zal een proces van jaren zijn en op dit moment gaat de transitie een nieuwe fase in. De leidingen van de Landelijke Eenheden en de korpschef moeten zelf invulling en sturing geven aan dit proces. Via een stevige interne monitoring van de voortgang en het toezicht door de Inspectie kan de voortgang goed worden gevolgd. Zoals eerder aangegeven zal de heer Schneiders formeel als adviseur van de korpschef betrokken blijven. Daarmee heb ik er vertrouwen in dat het toezicht op het proces, en de mogelijkheid om het proces kritisch te kunnen blijven volgen ook voor de komende periode voldoende is ingericht.
Blijven in lijn met de aanbevelingen van commissie-Schneiders financiële middelen voor de transitie beschikbaar? Zo nee, kan daarmee de transitie dan wel optimaal verlopen?
De middelen die vanuit mijn departement en vanuit de politiebegroting beschikbaar zijn gesteld voor de transitie van de Landelijke Eenheid blijven daarvoor structureel beschikbaar. Ook voor het zetten van een betekenisvolle eerste stap voor de ambities op het gebied van doorontwikkeling van het vak zijn middelen beschikbaar gesteld, deze blijven beschikbaar voor dat doel.4
De aanpak van arbeidsuitbuiting |
|
Don Ceder (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Marjolein Faber (minister ) (PVV), David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het interview in NRC met landelijk officier mensenhandel Warner ten Kate over de aanpak van arbeidsuitbuiting?1
Ja, hiervan is kennisgenomen.
In hoeveel zaken wordt jaarlijks aangifte van arbeidsuitbuiting gedaan en in hoeveel van dit soort zaken wordt jaarlijks daadwerkelijk vervolging ingesteld die niet eindigt in een sepot?
De Arbeidsinspectie ontvangt gemiddeld iets meer dan 30 aangiftes per jaar van arbeidsuitbuiting.2 Overigens kunnen meerdere aangiftes betrekking hebben op dezelfde zaak. Na een aangifte wordt onder gezag van het Functioneel Parket (FP) de informatie vanuit de aangifte verrijkt met informatie uit openbare en gesloten bronnen en/of worden opsporingsmiddelen ingezet. Indien er onvoldoende aanknopingspunten bestaan om de verdachte(n) aan te houden, of onvoldoende opsporingsindicaties zijn om de bestanddelen van arbeidsuitbuiting te bewijzen, dan kan een onderzoek gestopt worden. De voortijdige beëindigingen vallen niet onder de sepots. Bij voortijdige beëindigingen kan het dossier bij nieuwe feiten en/of omstandigheden weer opgepakt worden. In 2020 is 1 strafrechtelijk onderzoek naar arbeidsuitbuiting afgerond en in 2021 zijn 6 onderzoeken naar arbeidsuitbuiting afgerond.3 4 In 2022 zijn 4 strafrechtelijke onderzoeken naar arbeidsuitbuiting afgerond.5 In 2023 zijn 11 onderzoeken naar arbeidsuitbuiting afgerond.6 De Opsporingsdienst stuurt deze onderzoeken aan het FP door middel van een proces-verbaal.
Het aantal aangiften en het aantal vervolgingen zijn cijfers die niet één op één vergeleken kunnen worden. Vaak hebben aangiften en beslissingen niet in hetzelfde jaar plaatsgevonden. Daarnaast kan, ondanks een sepot voor arbeidsuitbuiting, een ander feit overblijven om te vervolgen, zoals mensensmokkel of valsheid in geschrifte. Uit de bedrijfsinformatie van het Openbaar Ministerie (OM) over de periode 2021 t/m juni 2024 komt het volgende aantal beslissingen om te vervolgen op arbeidsuitbuiting naar voren.
5
5
1
0
Op grond van welke regels had het UWV de werkvergunningen van de Filippijnse bemanning in de in het artikel beschreven zaak kunnen en moeten intrekken? Waarom is dat niet gebeurd?
UWV kon (kan) een tewerkstellingsvergunning (twv) intrekken als de twv op grond van onjuiste gegevens en/of informatie is verstrekt en de beoordeling op grond van de juiste informatie anders zou zijn geweest.7 Het intrekken van een vergunning is evenwel een belastend besluit; de bewijslast ligt bij UWV. Het is nodig dat de onjuiste gegevens en/of informatie onomstotelijk door UWV kunnen worden vastgesteld.
UWV heeft in deze casus intrekking overwogen, maar meende dat daar onvoldoende grond voor was. De in deze zaak in september 2011 opgelegde boete door de Arbeidsinspectie zag toe op illegale tewerkstelling.8 De boete – die nog niet onherroepelijk was – was opgelegd aan het bedrijf, niet zijnde de werkgever die de twv’s had verkregen. UWV kon om die reden de vergunningen niet intrekken.
Voorwaarde voor vergunningverlening is dat de werkgever overeenkomstig de toepasselijke cao betaalt en tenminste het wettelijk minimumloon. Het boeterapport van de Arbeidsinspectie zag niet op een overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). UWV beschikte over onvoldoende onomstotelijk bewijs om dit als grond aan te voeren voor intrekking van de vergunningen.
Welke informatie dient tussen het Ministerie en het UWV uitgewisseld te worden? Waarin schoot dit tekort en wat zijn daarvan de consequenties geweest?
Werkgevers zijn primair zelf verantwoordelijk voor eerlijk, gezond en veilig werk. De Minister van SZW is verantwoordelijk voor het stimuleren van eerlijk, gezond en veilig werk in Nederland; de Minister geeft hier onder meer invulling aan door de vormgeving van wet- en regelgeving die de rechten en plichten van werknemers en werkgevers regelen, zoals de Wet minimumloon en de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Bij de ontwikkeling en uitvoering van beleid wordt bovendien nauw samengewerkt met verschillende ministeries waaronder JenV (coördinerend voor aanpak mensenhandel waaronder criminele uitbuiting en slachtofferbescherming) en VWS (opvang en zorg).
De Arbeidsinspectie is toezichthouder op naleving van de arbeidswetten zoals de Wav, de Wml, de Arbeidstijdenwet en wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden. De Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie voert onder gezag van het FP strafrechtelijk onderzoek uit naar onder meer arbeidsuitbuiting (een vorm van mensenhandel) en mensensmokkel.
UWV is belast met het afgeven, weigeren en intrekken van tewerkstellingsvergunningen in het kader van de Wav en het adviseren van de IND inzake het verlenen, verlengen of intrekken van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid.
Voor haar onderzoeken is het voor de Arbeidsinspectie relevant van UWV gegevens te ontvangen over verstrekte vergunningen. Voor UWV zijn de inspectiebevindingen van de Arbeidsinspectie relevant omdat dit redenen kunnen zijn om nader onderzoek te verrichten om een twv of aan de IND afgegeven positief arbeidsmarktadvies in te trekken of een aanvraag voor een werkvergunning te weigeren, dan wel op een adviesaanvraag van de IND negatief te adviseren.
Het weigeren of intrekken van een vergunning kan, sinds de herziening van de Wav in 2014, na nader onderzoek door UWV naar aanleiding van een boeteoplegging door de Arbeidsinspectie bij overtreding van de arbeidswetten of een veroordeling door de rechtbank wegens arbeidsgerelateerde strafbare feiten. Deze moeten dan onherroepelijk vaststaan.9 Wet- en regelgeving voorziet in de benodigde grondslagen voor informatie-uitwisseling.
UWV werkt samen met de IND, de Arbeidsinspectie en het OM aan een betere naleving van de wet- en regelgeving door werkgevers. Adequate informatie-uitwisseling tussen partijen in de keten is hierbij essentieel. Het opgestelde Bestuurlijk signaal CORNWALL10 heeft de noodzaak hiervan bevestigd.
Ten tijde van de zaak van de Filipijnse bemanning waren de mogelijkheden om twv’s te weigeren of eenmaal verleende vergunningen in te trekken beperkt11. Bij herziening van de Wav per 2014 zijn de mogelijkheden uitgebreid, waaronder de mogelijkheid geen tewerkstellingsvergunning te verlenen of deze in te kunnen trekken nadat een arbeidsgerelateerde overtreding of een delict onherroepelijk is komen vast te staan.
Kunt u de precieze huidige verdeling tussen de ministeries schetsen bij de aanpak van arbeidsuitbuiting, ook in het licht van dit artikel, gelet op het feit dat veel ministeries betrokken zijn bij deze aanpak en daarom het risico bestaat van vertraging of overlaten aan een ander betrokken ministerie? Op welke wijze wordt er overlegd en wie is eindverantwoordelijk?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de rapportage over de misstanden die de landelijk officier mensenhandel in 2017 aan alle betrokken overheidsdiensten en bewindspersonen stuurde, delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet? Wat is er met de aanbevelingen uit het rapport gebeurd? Kunt u bij ieder van deze aanbevelingen apart aangeven welke opvolging hieraan gegeven is, hoe u dit nu beziet en welke stappen u verder gaat ondernemen?
De betreffende rapportage, «Bestuurlijk signaal CORNWALL: Misbruik van Filipijnen in de Nederlandse binnenvaart», is op 24 april 2019 reeds openbaar gepubliceerd naar aanleiding van een Wob-verzoek bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid.12
Het bestuurlijk signaal beschrijft het proces van werving en tewerkstelling van de Filipijnse lichtmatrozen. Ook de opleiding (die in het Nederlands was) en het proces van de medische keuringen wordt beschreven. Hierbij worden een aantal vragen opgeworpen en verbeteringen voorgesteld.
Zo wordt geconstateerd dat een aantal verbeteringen mogelijk zijn in onder meer de verlening van tewerkstellings- en verblijfsvergunningen. Een aantal verbeteringen waren al doorgevoerd in onder meer de Wav. Na de herziening van de Wav per 1 januari 2014 werd een twv nog maar voor maximaal een jaar verleend; per 1 januari 2022 is dit gewijzigd naar maximaal twee jaar (in plaats van drie jaar zoals ten tijde van Cornwall). Indien de werkgever na deze periode de arbeid wil voortzetten moet hij opnieuw aantonen te voldoen aan alle voorwaarden van de Wav.
Sinds de invoering van het Modern Migratiebeleid (Momi) moet de referent in Nederland zijn gevestigd. Het komt dus niet meer voor dat een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid naar Manilla wordt gestuurd zoals ten tijde van Cornwall. Deze veranderingen maken het veel lastiger om misbruik van deze procedures te maken.
Het rapport bevat echter ook een aantal constateringen en impliciete veronderstellingen die niet werden herkend. Deze hebben onder andere betrekking op onveiligheid aan boord en corruptie bij (erkenning van) medische keuringen. Deze punten zijn destijds ook gedeeld met de opstellers van het bestuurlijk signaal en er bestond overeenstemming dat het niet noodzakelijk was om wetgeving of de praktijk aan te passen op die onderdelen.
Bent u van mening dat het verboden zou moeten worden dat mensen bij ontslag meteen hun woning verliezen? Wat moet er aan wet- en regelgeving veranderd worden om dat mogelijk te maken?
De huurpositie van arbeidsmigranten is voor dit kabinet een belangrijk aandachtspunt. Om arbeidsmigranten voor hun huisvesting minder afhankelijk te maken van hun werkgever is het bij verhuur aan arbeidsmigranten als gevolg van de Wet goed verhuurderschap (in werking getreden op 1 juli 2023) verplicht om de huurovereenkomst separaat van de arbeidsovereenkomst vast te leggen. Deze verplichting zorgt ervoor dat een huurovereenkomst niet langer automatisch eindigt als de arbeidsovereenkomst eindigt. Gemeenten houden toezicht op de naleving van de Wet goed verhuurderschap, waaronder deze verplichting. Bij een geconstateerde overtreding kunnen zij handhavend optreden, met gebruikmaking van de bestuursrechtelijke escalatieladder (waarschuwing, bestuursdwang, last onder dwangsom, bestuurlijke boete en als ultimum remedium beheerovername).
Daarnaast werkt het Ministerie van BZK een doelgroepencontract voor arbeidsmigranten uit met meer huur(prijs)bescherming en verdere (materiële) ontkoppeling van de arbeids- en huurovereenkomst. Het streven is om het doelgroepencontract arbeidsmigranten in het najaar in internetconsultatie te brengen.
Is er volgens u voldoende personele capaciteit voor het toezicht op de uitzendbranche tot het moment dat het aangepaste wetsvoorstel toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten van kracht wordt? Zijn er al resultaten te zien van de toegenomen intensivering van het toezicht op uitzendbureaus en zo ja, kunt u die delen?2
De Arbeidsinspectie heeft een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets uitgevoerd op het aangepaste wetsvoorstel. Ten behoeve van de uitbreiding van het toezicht op de toelatingsplicht wordt de capaciteit uitgebreid met 90 fte. Deze uitbreiding betreft de gehele handhavingsketen bestaande uit capaciteit voor inspecties en ondersteunende functies. De Arbeidsinspectie heeft aangegeven dat de uitbreiding met 90 fte vooralsnog voldoende is om het toezicht op de toelatingsplicht uit te kunnen voeren.14
De Arbeidsinspectie is al enige tijd geleden begonnen met de werving van nieuw personeel. Het is echter nog te vroeg om resultaten van de intensivering te zien. De nieuwe inspecteurs volgen eerst een opleiding en worden daarna ingezet om praktijkervaring op te doen. Daarna zullen zij worden ingezet binnen het programma uitzendbureaus om verder te worden opgeleid voor het toezicht op de uitzendbranche en de toelatingsplicht in het bijzonder.
Waarom zijn de dringende aanbevelingen van de landelijk officier mensenhandel om de omschrijving van arbeidsuitbuiting aan te scherpen niet overgenomen? Bent u van plan dit alsnog te doen? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel verwachten? Zo nee, waarom niet?
De rechtspraktijk, waaronder opsporingsinstanties zoals de Arbeidsinspectie en het Openbaar Ministerie (OM), hebben aangegeven het huidige strafrechtelijke instrumentarium als onvoldoende te ervaren om de huidige misstanden effectief aan te pakken. De bewijsdrempel voor arbeidsuitbuiting ligt dusdanig hoog dat deze regelmatig niet gehaald wordt, waardoor op bestuursrechtelijke middelen moet worden overgestapt en minder zware maatregelen ter beschikking staan die niet in verhouding staan tot de misstand.
Op 25 april jl. is daarom het wetsvoorstel modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel bij de Tweede Kamer ingediend. Het doel van dit wetsvoorstel is om de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel – inclusief arbeidsuitbuiting – effectiever te maken en de vervolging van daders en de bescherming van slachtoffers te verbeteren. Daarnaast wordt ernstige benadeling als zelfstandig delict strafbaar gesteld, waarmee wordt beoogd dat substantiële onderbetaling en slechte huisvestingsomstandigheden, zoals geschetst in het artikel, effectiever aangepakt kunnen worden.
Met deze aanvulling wordt beoogd een sluitende strafrechtelijke aanpak mogelijk te maken van ernstige misstanden in de arbeidssfeer, zoals ook dhr. Ten Kate voor zich ziet.
Deelt u de mening dat consequente handhaving van alle relevante regels betreffende tewerkstelling, huisvesting en verzekering van buitenlandse werknemers eraan kan bijdragen dat het aantal arbeidsmigranten dat naar Nederland komt zal afnemen en daarmee ook de hoeveelheid misstanden die hiermee gepaard gaat? Zo ja, leidt dit tot aanpassing van uw beleid en kunt u dat toelichten? Zo nee, hoe kunt u dat uitleggen? Kunt u aangeven wat u gaat doen om de handhaving te verbeteren?
De toestroom van buitenlandse werknemers wordt gecreëerd door de Nederlandse vraag van bedrijven (werkgelegenheid) naar (goedkope) arbeidskrachten. Meerdere instanties geven aan dat het volume van arbeidsmigranten nauw samenhangt met de conjunctuur van de economie en de inrichting van de arbeidsmarkt. Zo schrijft het CPB15 dat flexibilisering op de arbeidsmarkt ervoor zorgt dat er een grotere vraag is naar buitenlandse werknemers, met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Ook schrijft het CPB dat het economisch beleid indirect de arbeidsvraag beïnvloedt en zijn weerslag zal hebben op de omvang van de vraag naar arbeid.
Toezicht en handhaving van wetten en regels blijft van belang om werknemers te beschermen tegen misstanden. Het is daarom één van de zes clusters van aanbevelingen in het rapport van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten en daarmee een belangrijk onderdeel om misstanden bij arbeidsmigranten tegen te gaan.
Verder heeft het kabinet in het hoofdlijnenakkoord aangegeven dat het nodig is om kritisch te blijven op wie wij nodig hebben en wie ons nodig heeft. Onder andere via het realiseren van een afwegingskader voor gemeenten voor de vestiging van nieuwe bedrijven (in relatie tot de benodigde arbeidsmigranten, ruimte en energie) wil het kabinet meer grip op arbeidsmigratie krijgen.
Bent u van plan de bestrijding van arbeidsuitbuiting meer prioriteit te geven dan in de afgelopen periode? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van arbeidsuitbuiting heeft hoge prioriteit voor dit kabinet. Hierbij wordt voortgebouwd op de inzet van de afgelopen kabinetten.
Het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten onder leiding van Emile Roemer (hierna: het Aanjaagteam) heeft in 2020 aanbevelingen gedaan om de positie van arbeidsmigranten in Nederland te verbeteren en misstanden tegen te gaan. Dit kabinet voelt een blijvende urgentie om ervoor te zorgen dat arbeidsmigranten volwaardig kunnen deelnemen aan onze samenleving. Er zijn al belangrijke stappen gezet. Tegelijkertijd is er ook de komende jaren nog veel te doen voordat de integrale uitvoering van het advies van het Aanjaagteam voltooid is en misstanden, waaronder arbeidsuitbuiting, structureel beter worden tegengegaan. Hiervoor is het wetsvoorstel modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel bij uw Kamer ingediend voor behandeling.
Daarnaast geeft dit kabinet uitvoering aan het Actieplan Samen tegen Mensenhandel waarin zowel het voorkomen, beter signaleren en helpen van slachtoffers als het aanpakken van daders van mensenhandel centraal staat. Dit gebeurt in samenwerking met verschillende partners. Het Actieplan bestaat uit verschillende actielijnen waarin ook het bestrijden van arbeidsuitbuiting is opgenomen. Zo is actielijn 2 gericht op het vergroten van de meldingsbereidheid en wordt hierin onder meer ingezet op het uitvoeren van gerichte outreach onder doelgroepen die kwetsbaar zijn voor arbeidsuitbuiting. Daarmee verlagen we de drempels om gevallen van arbeidsuitbuiting te melden, zowel door slachtoffers zelf als anderen die in aanraking komen met situaties die mogelijk mensenhandel betreffen. Voor de uitvoering van het programma is structureel 2 miljoen euro per jaar beschikbaar vanuit JenV.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk doch uiterlijk voor Prinsjesdag beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Omwonenden Stampersgat: “Parkeerruzie leidde tot doodschieten Hamza (25)”’ |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Omwonenden Stampersgat: «Parkeerruzie leidde tot doodschieten Hamza (25)»»?1
Ja.
Voert de politie gerichte gesprekken over verantwoordelijk wapenbezit met mensen die bij (buren)ruzies betrokken zijn en waarvan het bekend is dat ze wapenbezitters zijn? Zo nee, waarom niet?
Wapens zijn op grond van de Wet wapens en munitie verboden. Alleen met een wapenvergunning (waaronder wapenverlof en omgevingsvergunning jachtactiviteit) of vrijstelling is het toegestaan om vuurwapens te houden. Reeds bij geringe twijfel of het niet voldoen aan vergunningsvoorwaarden wordt een aanvraag voor een wapenvergunning geweigerd dan wel een vergunning van een bestaande wapenvergunninghouder ingetrokken. Geringe twijfel kan er uit bestaan dat er signalen zijn dat iemand psychisch niet stabiel is.
De politie heeft bij elke (jaarlijkse) verlenging van een wapenverlof of omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit (voorheen: jachtakte) persoonlijk contact met de vergunninghouder. De wapenvergunninghouder dient bij dat jaarlijks contact ook het inlichtingenformulier (WM32) in te leveren waarin verklaard wordt of er omstandigheden zijn die een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de persoon van de wapenvergunninghouder. Tevens dient de vergunninghouder drie referenten op te geven die voor vragen door de politie benaderd kunnen worden. Daarnaast bezoekt de politie een wapenvergunninghouder minimaal eens per 3 jaar thuis. Daarbij wordt gecontroleerd of voldaan wordt aan verschillende vergunningsvoorwaarden, zoals het veilig opbergen van de wapens en munitie in een kluis. Bij vergunninghouders die 25 jaar of jonger zijn wordt deze thuiscontrole ieder jaar uitgevoerd.
Incidenten, waaronder (buren)ruzies, waar de politie bij betrokken raakt worden ambtshalve in de politie-systemen verwerkt. Meldingen waar wapenvergunninghouders bij betrokken zijn worden automatisch bij de betreffende politie-eenheid gemeld. Als de melding hiertoe aanleiding geeft, wordt nader onderzoek ingesteld of zo nodig meteen overgegaan tot intrekking van de vergunning en het in bewaring nemen van eventueel aanwezige vuurwapens.
Weet u of de aanleiding voor de moord wordt onderzocht als een «eenvoudige parkeerruzie» zoals de Telegraaf berichtte, of dat er ook onderzoek wordt gedaan naar de racistische en discriminerende denkbeelden van de verdachte die hij veelvuldig heeft uitgesproken op X?
Het schietincident is een groot drama, in de eerste plaats voor de nabestaanden van het slachtoffer, maar ook voor de gemeenschap in en buiten Stampersgat. Daarom dient het ook goed onderzocht te worden. Het strafrechtelijk onderzoek wordt door de politie uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en is nog in volle gang. Ik wil benadrukken dat, zoals gebruikelijk in strafrechtelijke onderzoeken, rekening wordt gehouden met alle van belang zijnde feiten en omstandigheden. Ik kan niet ingaan op dit lopende strafrechtelijke onderzoek. Te zijner tijd zal de rechter vonnis wijzen en zal duidelijk worden hoe naar deze zaak gekeken moet worden. Ik wil hierbij nog wel wijzen op het persbericht van het openbaar ministerie.3 Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Was de verdachte bekend bij politie en/of justitie vanwege zijn radicale politieke standpunten? Zo nee, hoe kan het dat iemand die openbaar aangesloten is bij een Europese vereniging van wapenbezitters zulke radicale uitspraken onder eigen naam kan maken (zoals: «Het merendeel van de mensheid en geen enkele moslim is te vertrouwen» en «Is de beweging van moslims naar mars al ingesteld?») en totaal onder de radar weet te blijven?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt er besloten of er onderzoek moet worden gedaan naar racisme en discriminatie als potentiële motieven bij dit soort misdrijven? Kan bijvoorbeeld een standaardtoets worden ingesteld bij een misdrijf waarbij het slachtoffer afkomstig is uit een etnische of religieuze minderheid?
Het Openbaar Ministerie spreekt van een commuun delict met een discriminatieaspect indien bijvoorbeeld sprake is van delicten als mishandeling, openlijke geweldpleging, eenvoudige belediging, bedreiging, opruiing, vernieling, brandstichting of doodslag waarbij een discriminatieaspect ex artikel 137c Sr als motief of aanleiding heeft gespeeld, of gebruikt is om het delict indringender te plegen. Dit zijn zogenoemde codis-feiten.4 De politie en het Openbaar Ministerie zijn in beginsel verplicht om bij dergelijke feiten opsporingsonderzoek te verrichten.
De politie onderzoekt bij een aangifte of melding van een commuun delict of er sprake is van eventuele discriminatie-aspecten. De politie en het Openbaar Ministerie zijn alert op dergelijke aspecten, ook indien deze door de aangever zelf niet direct als discriminerend worden aangemerkt. In de aangifte of het proces-verbaal moeten de omstandigheden van het voorval die kunnen wijzen op een discriminatie-aspect expliciet worden vermeld. Als er bij een gepleegd strafbaar feit een indicatie is van een mogelijk discriminatieaspect, dan zal dit vanzelfsprekend worden meegenomen in het onderzoek.
In de Aanwijzing Discriminatie van het Openbaar Ministerie is vastgelegd dat wanneer sprake is van een commuun delict met een discriminatieaspect dit in het requisitoir van de officier van justitie moet worden benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de strafeis moet worden betrokken.5
Bestaat er volgens u een onderscheid tussen «islamhaat» en «moslimhaat»?
Laat ik voorop stellen dat ik haat, zowel jegens personen als jegens een godsdienst, verwerpelijk vind en niet constructief acht voor een weerbare en veerkrachtige samenleving. Er bestaat juridisch gezien een onderscheid tussen negatieve uitlatingen over een godsdienst en over zijn aanhangers. Godsdienstkritiek kan voor aanhangers van die godsdienst als zeer kwetsend en grievend worden ervaren. Echter, dat een uiting kwetsend en grievend is voor een bepaalde groep mensen, maakt een uiting nog niet strafbaar op grond van groepsbelediging (artikel 137c Sr) of aanzetten tot haat, discriminatie of geweld (artikel 137d Sr). Het kan op grond van die artikelen strafbaar zijn om negatieve uitingen over een groep mensen wegens hun godsdienst te doen, of aan te zetten tot haat, discriminatie of geweld tegen personen wegens hun godsdienst. Dat kan niet worden gelijkgesteld met negatieve uitingen over een godsdienst. Kortom, kritiek op een godsdienst is in Nederland toegestaan en wordt beschermd onder de vrijheid van meningsuiting. Tegelijkertijd biedt de vrijheid van meningsuiting geen vrijbrief voor het discriminatoir beledigen van of haatzaaien tegen personen of groepen vanwege hun religie. De vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt en wordt in wetgeving begrensd.
Ik kan niet ingaan op de beoordeling van concrete uitingen, zeker niet indien deze onderdeel uitmaken van een lopend strafrechtelijk onderzoek. De beoordeling van de strafbaarheid van uitingen is aan het Openbaar Ministerie en de rechtspraak.
Bent u ervan bewust dat Nederlandse moslims «islamhaat» en «moslimhaat» op identieke wijze ervaren? Wat zegt dat volgens u over dit grotendeels arbitraire onderscheid tussen deze twee concepten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens dat veel mensen wegkomen met dit soort islamhaat onder het mom van «religiekritiek» terwijl moslims er regelmatig mee geconfronteerd worden?
Zie antwoord vraag 6.
Mag een burger onder het mom van religiekritiek zeggen: «Wil de islam in de toekomst nog een levenskans hebben, zal ze zich heel erg snel moeten matigen» zonder dat dit als bedreigend ervaren hoeft te worden door moslims? Zo ja, wat vindt u ervan dat deze uitspraak ook op X is gedaan door de verdachte uit de onderhavige casus? Zo nee, kunt u dan verhelderen waar de grens van religiekritiek dan ligt?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Waarschuwing en bewustwording over incident in Harskamp’ |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Waarschuwing en bewustwording over incident in Harskamp»?1
Bent u het eens dat islamhaat een van de verschijningsvormen, dan wel een van de indicatoren van rechts-extremisme is in Nederland?
Vindt u de uitspraak «Wat doe je hier in ons dorp, kanker zwarte?» tegen iemand van een halalcertificeringsbureau ook zorgwekkend? Deelt u de mening dat de uitspraak racisme en islamhaat veronderstelt?
Deelt u de mening dat de islam als religie in alle regio’s in Nederland welkom is? Geldt dat in het bijzonder ook voor Harskamp waar mensen van halalcertificeringsbureaus zijn bedreigd? Zo ja, bent u bereid dit naar de bestuurlijke autoriteiten in Harskamp uit te dragen gezien de zorgelijke signalen van georganiseerd islamhaat aldaar?
Heeft u al vernomen of het OM onderzoek gaat doen naar deze gevaarlijke achtervolging? Zo ja, weet u of discriminatie als een apart strafbaar feit zal worden onderzocht?
Hoe verhoudt dit incident zich tot het bredere dreigingsbeeld van toenemend rechts-extremisme in Nederland? Deelt u de mening dat dit incident onderdeel is van een structurele ontwikkeling?
Is uw departement bekend met andere appgroepen waarin racistische criminelen zich organiseren? Bent u bereid het specifieke verschijnsel van racistische appgroepen in Nederland breder in kaart te brengen en te onderzoeken wat ertegen ondernomen zou kunnen worden op zowel strafrechtelijk als politiek en maatschappelijk vlak?
Bent u bereid om in gesprek te treden met social mediabedrijven om te onderzoeken of de toegang tot de platforms geblokkeerd kan worden voor degenen die door de rechter veroordeeld zijn voor racisme en discriminatie via social media?
Bent u bekend met het feit dat veel voorvallen van racisme en discriminatie niet worden gerapporteerd omdat mensen geen vertrouwen hebben dat er iets met hun melding of aangifte wordt gedaan? Zo ja, hoe zou dit verholpen kunnen worden? Kunnen meldingen via social mediabedrijven daar bijvoorbeeld een oplossing in bieden en bent u bereid dat met ze te gaan onderzoeken?
Ben u ervan doordrongen dat er onder veel moslims zorgen bestaan over toenemende islamhaat naar aanleiding van het aantreden van het huidig kabinet? Zo ja, hoe bent u voornemens om die zorgen actief weg te nemen? Is een landelijke bewustwordingscampagne tegen islamhaat bijvoorbeeld een optie? Zo nee, wat acht u dan voldoende in het aangezicht van de structurele toename van rechts-extremisme in Nederland wat zich met name ook richt tegen de islam?
Ernstig dierenleed bij de training en inzet van politiehonden |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Agent schiet op politiehond tijdens arrestatie van verwarde man» en «Politiehond die zich tegen arrestatieteam in Dalfsen keerde overleden»?1 2
Ja.
Wat ging er door u heen toen u vernam dat een politiehond is overleden nadat die is neergeschoten door een politieagent?
Het is een tragisch incident en heel pijnlijk dat een politiehond bij een inzet om het leven komt.
Kunt u bevestigen dat met de nieuwe «Koers voor Politiehonden» juist werd ingezet op honden die minder snel bijten?
Ja.
Hoe verklaart u dan dat deze politiehond zelfs een van de eigen agenten heeft gebeten?
De politiehond heeft tijdens de inzet geen politiemedewerker gebeten.
Kunt u aangegeven of de hond is neergeschoten door de begeleider of door een andere agent?
De politiehond is door een andere agent neergeschoten en niet door de hondengeleider.
Kunt u aangeven welke stappen zijn ondernomen vlak nadat de hond werd neergeschoten?
Nadat de hondengeleider kennis kreeg van het feit dat zijn hond was neergeschoten, is de hond zo veel mogelijk medisch gestabiliseerd. Hierna is de hond direct met een dienstvoertuig overgebracht naar de dichtstbijzijnde dierenarts. In het veterinair hospitaal heeft verdere behandeling plaatsgevonden.
Is er een onderzoek ingesteld naar de inzet van de hond in deze casus, wat er mis is gegaan, waarom de hond zich «tegen de leden van het arrestatieteam keerde» en of de hond niet overhaast is neergeschoten? Zo ja, kunt u deze resultaten met de Kamer delen? Zo nee, bent u alsnog bereid om een dergelijk onderzoek te starten?
Conform het beleid is het gebruik van geweld en/of een geweldsmiddel door de politie bij deze inzet onderzocht en beoordeeld door de hulpofficier van justitie. Ook is de betreffende actie direct en uitgebreid geëvalueerd, zoals bij iedere inzet van de Dienst Speciale Interventies gebeurt. Op dit moment wordt nog onderzocht welke omstandigheden hebben geleid tot het neerschieten van de politiehond. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om uitlatingen te doen over individuele gevallen en evenmin over uiteindelijke resultaten van intern politieonderzoek naar een concreet incident.
Kunt u aangeven hoe vaak er in de afgelopen vijf jaar politiehonden gewond zijn geraakt bij de inzet?
Hoe vaak er in de afgelopen vijf jaar politiehonden gewond zijn geraakt bij de inzet wordt niet centraal geregistreerd. Van elke politiehond wordt in iedere politie-eenheid een apart medisch dossier bijgehouden. De politie kan hier derhalve geen betrouwbare gegevens over aanleveren.
Kunt u aangeven hoe vaak er in de afgelopen vijf jaar agenten, arrestanten of omstanders gewond zijn geraakt door de inzet van politiehonden?
De politie registreert niet het aantal politiemedewerkers, arrestanten of omstanders dat gewond is geraakt door een inzet van politiehonden. Hierover kan de politie geen betrouwbare gegevens aanleveren.
Kunt u bevestigen dat er op 25 maart 2024 een hondentraining van GHSV Schiedam is stilgelegd door de politie na meldingen van dierenmishandeling en gebruik van illegale trainingsmiddelen?3
Het klopt dat de politie op die dag bij een hondenvereniging in Schiedam een training heeft stilgelegd. Dit was niet bij GHSV Schiedam, maar bij een andere hondenvereniging die gebruik maakte van het terrein van GHSV Schiedam. Er zijn voorwerpen inbeslaggenomen die nader worden onderzocht.
Deelt u de mening dat hondenscholen een voorbeeldfunctie hebben en dat het zeer ernstig is dat bij hondentrainingen dieren worden mishandeld?
Laat ik vooropstellen dat elke vorm van dierenmishandeling onaanvaardbaar is. Dierenmishandeling betreft dan ook een misdrijf waartegen door de overheid strafrechtelijk kan worden opgetreden (artikel 2.1 en artikel 8.11 van de Wet dieren). Op dit moment is er een opsporingsonderzoek gaande en er worden meerdere verdachten gehoord. Het is uiteindelijk aan een rechter om in een concreet geval te beoordelen of sprake is geweest van strafbare gedragingen en of daarop een sanctie moet volgen. Een eventuele beslissing tot het sluiten van een pand of lokaal komt toe aan de burgemeester.
Deelt u de mening dat een hondenschool waar ernstige dierenmishandeling heeft plaatsgevonden, vanwege deze voorbeeldfunctie, permanent moet worden gesloten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven welke stappen zijn ondernomen tegen deze betreffende hondenschool?
Zie antwoord vraag 11.
Is of was deze trainingsschool aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Politiehonden Vereniging (KNPV)?
Het is mij niet bekend of de betreffende hondenvereniging op het terrein van GHSV Schiedam is aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Politiehonden Vereniging (KNPV). Hierbij wil ik benadrukken dat de KNPV een zelfstandige, private vereniging is die niet gelieerd is aan de politie.
Kunt u uitsluiten dat er door de politie, douane, Dienst Justitiële Inrichtingen, Defensie of Koninklijke Marechaussee honden zijn aangekocht die zijn getraind bij deze trainingsschool? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hiervoor aangaf vond het incident weliswaar plaats op het terrein van GSHV Schiedam, maar deze hondenvereniging was niet betrokken bij het voorval. Uit het opsporingsonderzoek dat op dit moment loopt, zal moeten blijken of sprake is geweest van strafbare gedragingen en welke individuen en eventueel vereniging hierbij betrokken zijn geweest.
Voor de aankoop van honden doet de politie geen zaken met verenigingen, maar met particuliere verkopers. Bovendien stelt de politie daarbij als voorwaarde dat de aan te kopen politiehond niet getraind mag zijn met ongeoorloofde («aversieve») middelen.
Kunt u zich de aflevering van Rambam van 18 januari 2018 herinneren, waarin te zien was dat bij een tiental hondenscholen op grote schaal honden werden mishandeld, waar attributen als slipkettingen, prik- en stroombanden werden gebruikt, en waar honden werden geslagen met flessen die met grind waren gevuld?
Ja.
Wat vindt u ervan dat er ruim zes jaar later nog steeds hondenscholen zijn waar honden ernstig worden mishandeld?
Iedere vorm van dierenmishandeling is er een te veel. Als er signalen zijn dat honden ernstig worden mishandeld op hondenscholen, zal dit uiteraard worden onderzocht. Indien daarvoor aanwijzingen zijn, kan dit leiden tot strafrechtelijk onderzoek en uiteindelijk sanctionering.
Bent u bereid het toezicht op en handhaving bij hondenscholen te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
De afweging aangaande nut en noodzaak voor het organiseren en al dan niet intensiveren van toezicht en handhaving vindt vooral lokaal plaats op basis van de signalen die de politie bereiken. Ik moedig iedereen die getuige is van dierenmishandeling aan dit te melden, ongeacht of dit hondentrainers, politiemensen of anderen zijn. Dit kan bij het meldpunt 144 voor dierenleed.
Bent u bereid hondentrainer (kynologisch instructeur) een erkend beroep te maken en regels op te stellen voor de wijze waarop honden getraind worden? Zo nee, waarom niet?
Het beroep van kynologisch instructeur is weliswaar geen erkend beroep, maar er is daarvoor wel een opleiding voorhanden. Daarnaast geldt dat ook voor het trainen van honden alleen die methoden toegepast mogen worden die voldoen aan artikel 2.1 van de Wet dieren en is een aantal handelingen expliciet opgenomen als verboden handeling in artikel 1.3 van het Besluit houders van dieren. Op het moment dat er sprake lijkt te zijn van het uitvoeren van een verboden handeling, is er mogelijk sprake van dierenmishandeling en dus van een strafbaar feit. Bij een melding of aangifte van dierenmishandeling kan de politie een onderzoek starten.
Bent u bereid toe te werken naar een gezamenlijke trainingsschool voor overheidshonden, zodat de honden niet meer hoeven te worden aangekocht bij particuliere trainingsscholen waar geen of weinig toezicht op is? Zo nee, waarom niet?
De politie en Defensie zijn actief bezig met dit onderwerp. Een samenwerking in de vorm van een gezamenlijke trainingsschool voor overheidshonden is echter nog niet gerealiseerd. Wel hebben er gesprekken tussen Defensie, politie en Douane plaatsgevonden om tot andere vormen van samenwerking te komen, bijvoorbeeld over aanschaf en huisvesting van werkhonden4. De politie werkt bovendien aan landelijke uniformering van opleiding en training. Ook wordt gewerkt aan het herontwerpen van het leerlandschap, waarbij opleidingen worden vastgesteld voor hondengeleider, instructeur en leidinggevende.
Erkent u dat de inzet van politiehonden altijd gepaard zal blijven gaan met dierenleed of -mishandeling? Zo nee, op welke manier kunt u dit uitsluiten?
Aandacht voor dierenwelzijn is één van de drie pijlers van de Koers Politiehonden.
Dit thema komt integraal terug in de onderwerpen verwerving van honden,
selectie van geleiders en binnen het nieuwe leerlandschap voor hondengeleiders5.
Dierenwelzijn staat dan ook voorop tijdens de training en verzorging van politiehonden. Tijdens operationele inzetten wordt zo veilig mogelijk gewerkt. Indien inzet van de politiehond niet verantwoord is, worden andere tactische keuzes gemaakt. Tegelijkertijd kan dierenleed nooit volledig worden uitgesloten. Net als medewerkers van de politie lopen politiehonden en hun geleiders bij een inzet risico om blootgesteld te worden aan geweld.
Bent u bereid om vanwege dit leed met een plan te komen voor de afbouw en uitfasering van het gebruik van politiehonden? Zo nee, waarom niet?
Politiehonden leveren een onvervangbare bijdrage aan het politiewerk, zowel in de opsporing als in de handhaving van de openbare orde. Uitfasering van het gebruik van politiehonden is vooralsnog niet aan de orde. Vanuit de Koers Politiehonden wordt, samen met wetenschappelijke instituten als de Universiteit Utrecht en de Hogeschool Aeres, enerzijds gewerkt aan het optimaliseren van het dierenwelzijn en anderzijds aan het professionaliseren van de operationele inzetten middels landelijke standaarden. Dit alles met als doel om het gebruik van de politiehond toekomstbestendig te maken.
De oproep van Extinction Rebellion om de A12 te bezetten op 6 juli 2024 |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister ) |
|
|
Bent u ermee bekend met het feit dat Extinction Rebellion (hierna: XR) 2 juli jl. de A12 heeft geblokkeerd om te «demonstreren» en dat zij dreigen om op 6 juli aanstaande de A12 weer te bezetten?
Ja.
Deelt u de mening dat een blokkade van XR op de A12, de dag dat het Nederlands elftal tegen Turkije speelt (6 juli 2024), een extra veiligheidsrisico met zich meebrengt?
Het is niet aan mij om dat te beoordelen. De lokale driehoek is verantwoordelijk voor de veiligheid rond demonstraties en acties waarbij de wet wordt overtreden.
Kunt u aangeven hoe vaak XR het afgelopen jaar en dit jaar de A12 heeft bezet? Kunt u tevens aangeven, desnoods via een schatting, hoeveel agenten hierbij zijn ingezet? Kunt u tevens aangeven hoeveel «demonstranten» hierbij zijn opgepakt?
De A12 is ongeveer 35 keer onrechtmatig bezet geweest. Gemiddeld zijn er per demonstratie bij een blokkade van de A12 vanuit de politieorganisatie 450 functionarissen ingezet. Hieronder vallen meerdere pelotons ME, Politie Netwerk Team (onderhoudt contact met demonstranten), motoragenten, verkeersregelaars, functionarissen meldkamer en functionarissen Staf GrootSchalig en Bijzonder Optreden (SGBO). In 2023 en 2024 zijn tot nu toe in totaal ruim 10.000 aanhoudingen verricht bij deze demonstraties.
In hoeverre bent u voornemens de personen die nu al oproepen een snelweg te blokkeren, preventief op te pakken?
Het is niet aan mij om zoiets te besluiten. Het eventueel aanhouden van mensen is aan de politie onder gezag van het Openbaar Ministerie.
Welke mogelijkheden zijn er om olievaten, die later gevuld worden met cement en ingezet zijn op de demonstratie op 2 juli jl., preventief in beslag te nemen om zodoende de duur van politie inzet enigszins te beperken?
In het algemeen geldt dat de politie bij de openbare-ordehandhaving bevoegd is tot tijdelijke inbeslagneming van goederen die de openbare orde verstoren.1
Specifiek voor wat betreft demonstraties geldt dat demonstranten zelf kunnen bepalen welke voorwerpen of objecten zij bij een demonstratie gebruiken. De burgemeester kan het dragen van voorwerpen wel beperken of verbieden op grond van de Wet openbare manifestaties als dit noodzakelijk is ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of om wanordelijkheden te voorkomen. Het handelen in strijd met een door de burgemeester opgelegde beperking of verbod levert een strafbaar feit op waarbij door de politie kan worden opgetreden. Het is aan het lokale gezag om toepassing te geven aan deze bevoegdheden in een concrete situatie. Dat geldt ook voor het in beslag nemen van voorwerpen.
Steeds vaker lijmen relschoppers van XR zich vast aan het wegdek, het verwijderen van de relschoppers vergt hierdoor niet alleen extra tijd, maar brengt ook een risico met zich mee qua verwondingen van de relschoppers, in hoeverre zijn er mogelijkheden om vooraf te fouilleren op dergelijke stoffen? Wie kan voor dergelijk letsel aansprakelijk worden gesteld?
Preventief fouilleren is mogelijk als door de raad of door de burgemeester een veiligheidsrisicogebied is aangewezen. Dit kan uitsluitend bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. In dat geval kan door de politie in opdracht van de officier van justitie gefouilleerd worden op het bezit van wapens of munitie. Onder wapens vallen tevens voorwerpen waarvan, gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij bestemd zijn om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Er kan dus niet preventief worden gefouilleerd op lijm.
Wat betreft aansprakelijkheid voor letsel geldt dat verwondingen die demonstranten hebben opgelopen als gevolg van hun eigen handelen voor hun eigen rekening komen. Ook de kosten voor eventuele schade die zij hebben geleden door hun eigen toedoen, zullen zij zelf moeten dragen. Indien een betrokken demonstrant van mening is dat (letsel)schade is ontstaan door toedoen van onrechtmatig handelen van de politie, kan hij of zij een schadeclaim indienen bij de politie. Het is in voorkomende gevallen aan een rechter om zich daarover uit te laten.
In hoeverre hindert het preventief fouilleren op materialen, zoals speciale lijmsoorten, het demonstratierecht van de relschoppers van XR?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre classificeert u de oproep van XR, om «iedereen» naar Den Haag te laten komen op 6 juli, om de snelweg A12 te blokkeren, als opruiing?
Ik kan als Minister geen uitspraken doen over of een oproep wel of niet als opruiing classificeert. Dit is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen.
Bent u ermee bekend dat Extinction Rebellion (Stichting Vrienden van XR) over een algemeen nut beogende instelling (ANBI)-status beschikt, zoals onder andere op de website en in de jaarverslagen van de organisatie zelf wordt vermeld?
Ja, in het ANBI-register op de website van de Belastingdienst zijn drie stichtingen vermeld met de naam Stichting vrienden van XR evenals de ingangsdata waarop de stichtingen als ANBI kwalificeren.
Deelt u de conclusie dat onder andere het illegaal betreden van verboden terrein op Eindhoven Airport, het continu bezetten van de A12, het bekladden van het Havenbedrijf Rotterdam en het dreigen met kantoorsluitingen van Rabobank-filialen verwerpelijke acties zijn die geenszins van «algemeen nut» getuigen? Zo nee, waarom?
Zoals uiteengezet in de beantwoording van Kamervragen van 12 december 2023 over de ANBI-status van Extinction Rebellion,2 is het beoordelen van de ANBI-status aan de Belastingdienst. De Belastingdienst is gehouden aan de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en kan daarom geen nadere informatie verstrekken over individuele instellingen.
In het algemeen kan worden gesteld dat om door de Belastingdienst als ANBI te kunnen worden aangemerkt een instelling onder andere het algemeen nut moet beogen en daarnaast uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (ten minste 90%) het algemeen nut dienen. Het begrip «algemeen nut» is in de wet neutraal vormgegeven en wordt, zoals ook uit de jurisprudentie blijkt, neutraal getoetst. Dit is een belangrijke eigenschap van de ANBI-regelgeving, maar kan soms ongemakkelijk voelen als sprake is van gedrag van ANBI’s dat conflicteert met gangbare maatschappelijke waarden en opvattingen. Dit is echter inherent aan het neutrale karakter van de ANBI-regelgeving.
De grens van de vrijheid van ANBI’s om hun doelen na te streven ligt bij overtreding van de wet (of daar waar toepassing van de integriteitstoets binnen de ANBI-regeling in beeld komt) of daar waar een instelling door de rechter verboden wordt. Indien de instelling, een bestuurder, feitelijk leidinggevende of gezichtsbepalend persoon van de instelling zich in relatie tot de ANBI schuldig heeft gemaakt aan een in de ANBI-regeling genoemd misdrijf, kan de inspecteur – onder bepaalde voorwaarden – de ANBI-status niet verlenen of intrekken. Het gaat hierbij om misdrijven die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren. Verdenkingen, niet-vervolgbare activiteiten of handelingen die simpelweg niet aansluiten bij eenieders overtuiging van wat behoort tot het «algemeen nut» zijn geen redenen om een instelling de ANBI-status te ontnemen.
Deelt u de mening dat het richting de samenleving niet te verantwoorden is dat een club die zich schuldig maakt aan dergelijke onwettige en vandalistische acties belastingvoordelen krijgt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de conclusie dat de ANBI-status van Extinction Rebellion (Stichting Vrienden van XR) kan worden ingetrokken op basis van een veroordeling voor een misdrijf door één of meerdere betrokkenen bij acties van Extinction Rebellion? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om over te gaan tot het intrekken van de ANBI-status van XR? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen voor 6 juli 2024 beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de reguliere termijn te beantwoorden.
De voorgenomen sluiting van het politiebureau in Wolvega |
|
Lilian Helder (PVV), Songül Mutluer (PvdA), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Derk Boswijk (CDA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u de berichten «Weststellingwerf wil politiebureau overnemen» (Leeuwarder Courant 4 juli 2024) en «Als politie zich terugtrekt, grijpen criminelen hun kans» (Stellingwerf 4 juli 2024)?
Ja.
Deelt u de mening dat het voor de veiligheid van belang is dat de politie zichtbaar aanwezig is in wijken, buurten en regio’s? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De politie speelt een belangrijke rol in het bevorderen van de veiligheid in wijken, buurten en regio’s. Daarbij speelt zichtbare aanwezigheid een belangrijke rol. De politie is op verschillende manieren zichtbaar en bereikbaar in wijken, buurten en regio’s. De zichtbare aanwezigheid van politie wordt primair verzorgd door de wijkagent en zijn of haar collega’s van het basisteam. Contact met de politie kan fysiek plaatsvinden (op een teambureau, politiepost of op straat), maar ook online of telefonisch.
Deelt u de mening dat de sluiting van het politiebureau in Wolvega niet in lijn is met het voornemen zoals verwoord in uw eigen Hooflijnenakkoord te weten: «Er komt zichtbare aanwezigheid en meer politie en politieposten in wijken, in buurten, in de regio»? Zo nee, waarom niet?
Het hoofdlijnenakkoord zal in de komende periode verder uitgewerkt worden in een regeerprogramma. De uitwerking van de doelstelling om zichtbare aanwezigheid van de politie te behouden wordt daarin meegenomen.
Deelt u de mening dat met de sluiting van het politiebureau in Wolvega er minder tijd voor politiezorg in die plaats komt, de informatiepositie van de politie daar verslechtert en agenten minder aandacht voor Wolvega kunnen gaan hebben?
De politiepost groot in Wolvega wordt in 2025 vervangen door een politiepost klein. Dit is een nieuwe kleinere politiepost, passend bij de werkzaamheden en dienstverlening. De nieuwe politiepost komt op een goed toegankelijke plaats in een gebouw bij een ketenpartner. Hier kunnen inwoners aangifte doen en de politie bereiken, waarbij openingstijden en aanwezigheid in nauw overleg met het lokaal bestuur worden vastgesteld. Kleinere politieposten zijn op afspraak (tijdens kantoortijden) geopend. Burgers hoeven dus niet verder te reizen naar een politielocatie. De politie blijft voor hen op dezelfde manier bereikbaar.
Een kleinere politiepost kan daarnaast fungeren als uitvalsbasis voor de wijkagent en aanloopplek voor de diender op straat (noodhulp en handhavingstaken). De tijd voor politiezorg en de informatiepositie van de politie is daarnaast niet afhankelijk van een fysieke locatie.
Transformatie naar een nieuwe kleinere politiepost in Wolvega zorgt er voor dat capaciteit kan worden vrijgemaakt voor meer «blauw» op straat. Dit draagt bij aan de politiezorg ter plaatse en behoud van de informatiepositie van de politie. De agenten blijven werkzaam in het gebied van basisteam Zuidoost-Fryslân en werken vanuit het teambureau in Heerenveen, de politiepost groot in Oosterwolde (gemeente Ooststellingwerf) en de nieuwe kleinere politiepost in Wolvega (gemeente Weststellingwerf).
Welke overwegingen liggen ten grondslag aan de voorgenomen sluiting van het politiebureau?
In 2014 zijn in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie afspraken gemaakt over een meerjarig huisvestingsplan. In het kader van de vorming van de Nationale Politie is besloten tot een transformatie naar een kleiner aantal politiebureaus, ondersteund door een operationeel netwerk van politieposten. In de huisvestingsvisie 2040 van de politie is het uitgangspunt van één teambureau per basisteam en ondersteuning met politieposten daar waar nodig opnieuw opgenomen.
Keuzes over welke politiebureaus of posten die worden toegevoegd, geopend blijven of sluiten is een verantwoordelijkheid van de politie. De politie overlegt hierover met het betrokken lokaal gezag. Het is aan de politie om binnen het gestelde financiële kader te bepalen hoe zij de huisvesting van de politie het beste kan inrichten. Het is tevens aan de politie om voorgenomen wijzigingen hierin af te stemmen in overleg met het betrokken lokaal gezag. Daarbij spelen naast de veiligheidssituatie en aanrijtijden, overwegingen van doeltreffendheid en doelmatigheid alsook overwegingen over kwaliteit van het politiewerk en de kwaliteit van de dienstverlening een rol. De huisvestingsaanpak wordt steeds besproken in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP).
In overleg met het lokaal gezag is naast het teambureau in Heerenveen een politiepost aanwezig in Oosterwolde en een politiepost in Wolvega. De politiepost groot in Wolvega wordt in 2025 vervangen door een politiepost klein, passend bij de werkzaamheden en dienstverlening.
Ik heb er vertrouwen in dat de politie de keuze voor sluiting van het politiebureau Wolvega weloverwogen maakt en de genoemde zorgen heeft betrokken en zal blijven betrekken in haar afwegingen.
Deelt u de mening dat indien de gemeente Weststellingwerf het genoemde politiebureau overneemt dat er daarmee nauwelijks nog sprake van kan zijn dat bezuinigingen een reden voor sluiting zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De keuze voor huisvesting in een nieuwe kleinere politiepost in het gebouw van een ketenpartner in Wolvega past bij de werkzaamheden en de dienstverlening van de politie ter plaatse. Het verkopen aan en weer terug huren van de grotere bestaande politiepost van de gemeente Weststellingwerf past niet binnen deze opzet, de organisatieontwikkeling van de politie en het financieel kader dat daarvoor is.
Bent u op de hoogte van de gesprekken tussen de gemeente Weststellingwerf en het politiebestuur van het district Zuidoost-Friesland? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de voortgang van deze gesprekken? Zo nee, kunt u zich alsnog laten informeren en de Kamer op de hoogte stellen van de voortgang van deze gesprekken?
Team, districts- en eenheidsleiding van de politie zijn sinds juni 2023 intensief in gesprek en overleg met de burgemeester van Weststellingwerf over de dienstverlening door de politie in Wolvega en de (ontwikkelingen in de) nieuwe huisvesting van de politie in Wolvega. Op 11 juni jl. was er een gesprek en dat wordt vervolgd. In eerste instantie was er sprake van een verhuizing van agenten van Wolvega naar Oosterwolde. In overleg met de burgemeester is afgesproken dat een deel van de agenten verhuizen naar het teambureau in Heerenveen. Dit levert een verbetering op van de bereikbaarheid van Wolvega met een reistijd van een kwartier.
Hoe gaat u in het algemeen er voor zorgen dat er zichtbare aanwezigheid en meer politie en politieposten in wijken, in buurten en de regio komt en in het bijzonder in de gemeente Weststellingwerf?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Groeiende groep mensen kijkt naar seksueel misbruik van minderjarigen, ook jongeren ‘voor de kick’’ |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groeiende groep mensen kijkt naar seksueel misbruik van minderjarigen, ook jongeren «voor de kick»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Deelt u de mening dat het afschuwelijk en onwijs treurig is dat onder andere Whatsappstickers van kinderporno door jongeren achteloos worden doorgestuurd, waardoor het slachtoffer van kinderporno elke keer weer opnieuw slachtoffer wordt?
Deze mening deel ik. De achteloosheid waarmee dergelijk materiaal doorgestuurd wordt is verschrikkelijk en werkt herhaald slachtofferschap van de afgebeelde personen in de hand. In mijn beleid zet ik dan ook volop in op het voorkomen hiervan.
Welke maatregelen gaat u nemen om de toename en de verspreiding van kinderpornografische beelden via kanalen zoals Whatsapp en Snapchat te stoppen om te voorkomen dat (nog meer) kinderlevens worden verwoest?
Om de productie en de verspreiding van online seksueel kindermisbruik te voorkomen, wordt ingezet op een sterke strafrechtelijke en bestuursrechtelijke aanpak en worden preventieve acties ondernomen en gestimuleerd. Voor een update over alle maatregelen die mijn ministerie neemt en gaat nemen om de toename en verspreiding van materiaal van seksueel kindermisbruik te voorkomen, verwijs ik graag naar de voortgangsbrief over de aanpak seksuele misdrijven die mijn ambtsvoorganger uw Kamer heeft doen toekomen op 19 juni 2024.2 Op basis van het hoofdlijnenakkoord zal de aanpak van kindermisbruik worden geïntensiveerd.
In Europees verband wordt al enkele jaren onderhandeld over een verordening die ziet op het voorkomen van het verspreiden van online materiaal van seksueel kindermisbruik. De maatregelen in deze ontwerpverordening zien nadrukkelijk ook op interpersoonlijke communicatiediensten, zoals Whatsapp en Signal.
Op welke manier hindert end-to-end-encryptie bij Whatsapp de opsporing van de makers en verspreiders van kinderporno?
In groepsgesprekken en 1-op-1 gesprekken via Whatsapp (en veel andere interpersoonlijke communicatiediensten) is de onderlinge communicatie end-to-end versleuteld en wordt door Whatsapp geen inzicht verschaft in de inhoud van berichten – dus ook niet in afbeeldingen of stickers. Het bedrijf geeft daarbij aan geen toegang te hebben tot de inhoud van deze berichten. Dit betekent overigens niet dat diensten als Whatsapp geen mogelijkheden hebben om makers en verspreiders van kinderpornografisch materiaal op hun applicatie te traceren of te verwijderen.3
In de praktijk is het voor opsporingsinstanties om bovengenoemde redenen moeilijk om zicht te krijgen op illegale activiteiten die zich afspelen op end-to-end versleutelde chatapplicaties zoals Whatsapp. Het vergt voor opsporingsinstanties daarom de inzet van zwaardere bijzondere opsporingsbevoegdheden om de inhoud van Whatsappgesprekken te verkrijgen. Zo kan soms de bevoegdheid tot binnendringen in een geautomatiseerd werk – de «hackbevoegdheid» – worden ingezet om een deel van de inhoud op het apparaat zelf te ontsluiten. Dit is echter een zwaar middel dat in de praktijk in een beperkt aantal gevallen kan worden ingezet, en ook dan is er geen garantie op succes. Het kabinet zet zich ervoor in dat beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik effectief kan worden bestreden, maar dat inperking van grondrechten alleen plaatsvindt wanneer dit strikt noodzakelijk en proportioneel is, en omkleed met passende waarborgen. In Europees verband wordt deze problematiek ook besproken in de High Level Group (HLG) on lawful access to data. Eind mei 2024 heeft de HLG mede namens de vele experts die hieraan hebben gewerkt een concept eindrapport gepresenteerd met daarin 42 aanbevelingen voor de verdere ontwikkeling van EU-beleid en -regelgeving voor het verbeteren van de toegang tot digitaal bewijs voor de rechtshandhaving.4 Veel lidstaten, waaronder Nederland, hebben het werk en de aanbevelingen van de (HLG) verwelkomd en gesteund in de JBZ-Raad.5 De JBZ-Raad heeft verzocht om een gecoördineerde aanpak op basis van een routekaart waarin de voorstellen van HLG worden uitgewerkt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer bewustwording komt bij de personen die deze beelden verspreiden, aangezien het lijkt alsof het gevoel van ernst van de kinderpornografische beelden naar de achtergrond aan het verdwijnen is?
Er mag geen twijfel bestaan over de ernst van kinderpornografische beelden. Het doorsturen van materiaal van seksueel kindermisbruik is een probleem dat niet enkel op repressieve wijze dient te worden aangepakt. Goede voorlichting over de schadelijke gevolgen van het doorsturen van dit materiaal is in dit kader van groot belang. Op deze wijze wordt meer bewustwording bij jongeren gecreëerd over de schadelijke effecten voor het slachtoffer bij het doorsturen van dit materiaal. Ouders en het onderwijs kunnen hierin een belangrijke rol spelen. Aan bewustwording wordt in het onderwijs al veel aandacht besteed. Bijvoorbeeld in de lessen relationele en seksuele vorming of bij digitale geletterdheid. Daarnaast bestaan er de wegwijzers «Seksualiteit online». Hierin staat advies, stappenplannen en meldpunten om ongewenste sexting of shame sexting aan te pakken. Momenteel wordt bezien door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of, in het kader van de actualisatie van de wegwijzers die in het onderwijs worden aangeboden, passende aandacht kan worden besteed aan dit probleem. Hier is mijn ministerie bij aangesloten. Voor verdere toelichting op de inzet van onderwijs op dit vlak verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 6.
Voor maatregelen om het kijken naar of verspreiden van materiaal van seksueel kindermisbruik te voorkomen, zou ik willen verwijzen naar de voortgangsbrief over de aanpak van seksuele misdrijven, die mijn ambtsvoorganger u op 19 juni 2024 deed toekomen.6 Zo is de capaciteit van de Teams ter Bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme recent uitgebreid en is op 1 juli jl. de Wet Bestuursrechtelijke Aanpak Kinderpornografisch Materiaal in werking getreden waarmee de Autoriteit Kinderpornografisch en Terroristisch Materiaal bestuursrechtelijke bevoegdheden verkregen heeft om online materiaal ontoegankelijk te maken. Daarnaast wordt er momenteel onderhandeld over de Child Sexual Abuse(CSA)-richtlijn die zich richt op de strafbaarstelling van seksueel misbruik, de opsporing en vervolging daarvan door de rechtshandhavingsautoriteiten en een versterking van preventie en ondersteuning aan slachtoffers. Deze richtlijn is, net als de CSAM-verordening, onderdeel van de EU-strategie voor een doeltreffendere bestrijding van seksueel misbruik van kinderen.7
Aanvullend heeft mijn departement recent een subsidie aan Offlimits verstrekt om het plaatsen van banners op pornowebsites door het programma «Stop it Now» uit te breiden. Bij Stop it Now kunnen mensen anoniem hulp krijgen wanneer zij zich zorgen maken over hun kijkgedrag of pedofiele gevoelens. Deze banners worden getoond wanneer iemand zorgwekkende zoektermen gebruikt met de boodschap dat iemand mogelijk zoekt naar strafbaar materiaal en dat het mogelijk is om hulp te zoeken voor verontrustend kijkgedrag bij Stop it Now. Ik zou willen benadrukken dat aanbieders van pornowebsites hier ook een eigen verantwoordelijkheid in zouden moeten nemen door zelf proactief naar Stop it Now te verwijzen wanneer mensen zoekresultaten gebruiken die mogelijk verwijzen naar strafrechtelijk verboden materiaal. Google verwijst naar het Meldpunt Kinderporno, en bij doorklikken op «meer informatie» naar Stop it Now, indien een internetgebruiker zoekt op «kinderporno». Dergelijke sectorinitiatieven onderschrijf ik ten zeerste.
Ook draagt het initiatief hetstoptbijjou.nl van Offlimits bij aan het opsporen van schadelijke content, het stoppen van verspreiding van deze beelden en het voorkomen van online grensoverschrijdend gedrag. Op de website hetstoptbijjou.nl kunnen ontvangers bij het ontvangen van ongewenste beelden zelf een melding maken waarna het materiaal wordt geanalyseerd en indien nodig gemeld aan de politie.
Op welke manier krijgen jongeren voorlichting over zowel de gevaren van het verspreiden van kinderporno als de gevolgen die dit heeft voor het slachtoffer?
Zoals ook in vraag 5 genoemd wordt in het kader van de actualisatie van de wegwijzers «Seksualiteit online» bezien of passende aandacht kan worden besteed aan deze thematiek. Daarnaast financiert het Ministerie van Justitie en Veiligheid in het kader van digitale weerbaarheid het programma «Mijn Cyberrijbewijs».8 Ook in dit initiatief is er specifieke aandacht voor sexting en het online delen van beeldmateriaal.
Tevens speelt het onderwijs ook een rol in de juiste voorlichting. Aandacht voor de gevaren en gevolgen van het verspreiden van materiaal van seksueel kindermisbruik en veiligheid online in het algemeen is belangrijk, zeker in de huidige maatschappij. Er mag immers geen discussie bestaan over dat het verspreiden van materiaal van seksueel misbruik echt niet kan en dat de gevaren voor de slachtoffers groot zijn. Aandacht voor deze thema’s sluit op diverse manieren aan bij de huidige kerndoelen voor het funderend onderwijs. In landelijke, wettelijke, kerndoelen staat wat kinderen aan het eind van de basisschoolperiode moeten kennen en kunnen. Op dit moment worden landelijke kerndoelen voor het funderend onderwijs geactualiseerd. Voor een aantal leergebieden zijn er al conceptkerndoelen opgeleverd, zo ook voor het nieuwe leergebied digitale geletterdheid.
Digitaal geletterd zijn betekent dat iemand bewust, verantwoordelijk, kritisch en creatief gebruik kan maken van digitale technologie, digitale media en andere technologieën. Jongeren zijn vaardig in het bedienen van apparaten als tablets en smartphones, maar zijn zich vaak niet bewust van de werking, mogelijkheden, beperkingen en risico's van de technologie erachter. Behalve dat leerlingen leren nadenken over de kansen en risico’s van de digitale wereld, denken ze ook na over de betekenis van digitale technologie voor hun eigen leven en voor de vorming van hun eigen identiteit.9 Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft het Expertisepunt digitale geletterdheid opgericht om scholen wegwijs te maken in het nieuwe leergebied digitale geletterdheid door te verbinden, te inspireren en te informeren. Scholen kunnen daarnaast kiezen uit diverse lespakketten (van verschillende aanbieders) gericht op aandacht voor thema’s als relaties, seksualiteit en (digitale) weerbaarheid.
Heeft volgens u het nieuwe Hongaarse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie gevolgen voor de onderhandelingen omtrent de Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen (de CSAM-verordening)? Zo ja, welke gevolgen?
Het Hongaars voorzitterschap heeft een nieuw voorstel gedaan waarmee ze tegemoet lijkt te komen aan zorgen geuit door het vorige kabinet. Het kabinet beraadt zich momenteel over een standpunt over het nieuwe voorstel.
Wat is volgens u de reden dat jongeren steeds extremere (van onthoofdingsfilmpjes tot misbruik van baby’s) vormen van kinderpornografisch materiaal bekijken?
Voorheen dienden mensen zeer specifiek op zoek te gaan naar online materiaal middels websites of zoekmachines. Er lijkt een trend te zijn waarbij jongeren en kinderen zich in online groepsgesprekken of chatomgevingen begeven met veel deelnemers waarin ze niet iedereen kennen, maar er wel veel materiaal gedeeld wordt. Daarbij wordt niet alleen materiaal van seksueel kindermisbruik gedeeld, maar ook filmpjes van mishandeling, vernedering of met een extremistische inhoud.10
Onderzoeken suggereren dat kijkers van legale pornografie de neiging hebben om in de loop van de tijd extremere content te gaan bekijken.11 Dit wordt toegeschreven aan een vermindering van het opwindingsniveau met betrekking tot dezelfde stimuli bij herhaaldelijke blootstelling aan deze stimuli.
Deelt u de zorgen van het Team Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme dat kinderpornografisch materiaal makkelijk bereikbaar is en de vraag alleen maar aan het toenemen is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ja, ik deel de zorgen dat het materiaal makkelijk bereikbaar is. Uiteraard neem ik het signaal van de politie serieus dat de meldingen van materiaal van seksueel kindermisbruik toenemen. Daarom zet mijn ministerie zich onvermoeid in op de aanpak hiervan. Met betrekking tot de maatregelen die mijn ministerie neemt tegen de verspreiding van materiaal van seksueel kindermisbruik en het voorkomen daarvan, verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 3.
Heeft u een overzicht van het aantal gevallen van grooming en online sadistische dwang van minderjarigen van de afgelopen vijf jaren?
De politie geeft aan dat er voor 2024, tot en met juni 2024, 24 gevallen van grooming als misdrijf geregistreerd zijn. In 2023 waren dat er 88 en in 2022 registreerde de politie 97 gevallen van grooming.
De politie beschikt niet over cijfers van online sadistische dwang van minderjarigen. Hiervoor bestaat geen aparte categorisering in de politie-registratiesystemen en deze kunnen daardoor in verschillende categorieën worden geregistreerd.
Is er volgens u voldoende psychische hulp beschikbaar voor de hulp- en opsporingsdiensten die zich elke dag inzetten om kinderporno tegen te gaan en slachtoffers te helpen?
Vanuit de nationale overheid zijn er twee partijen die veelvuldig te maken hebben met het moeten bekijken van materiaal van seksueel kindermisbruik: de Autoriteit Kinderpornografisch en Terroristisch Materiaal en het Team Bestrijding Kinderpornografie en Kindersekstoerisme van de politie. Bij beide organisaties is er ondersteuning voor werknemers die blootstelling aan heftig materiaal ervaren tijdens hun werkzaamheden. Het betreft onder meer verplichte psychologische ondersteuningsgesprekken, ondersteuning binnen het veelal hechte teamverband en een breed gedragen coulance wanneer iemand aangeeft behoefte te hebben aan tijdelijk andere werkzaamheden of een pauze. Vergelijkbare ondersteuning vindt plaats bij Offlimits, de organisatie waar het Meldpunt Kinderporno is ondergebracht en waar medewerkers eveneens beeldmateriaal dienen te beoordelen.
Bovengenoemde diensten geven aan dat de ondersteuning die door hen wordt geboden in principe als afdoende wordt ervaren. Dit neemt niet weg dat ik wel signalen krijg dat de toename in heftigheid van het materiaal een toenemend effect op werknemers heeft. Dergelijke signalen worden altijd serieus genomen en met hen wordt meegedacht over eventuele verbetermogelijkheden van de ondersteuning indien daar behoefte aan is.
Bent u bekend met het eindrapport van de monitoringscommissie voor de Landelijke Eenheid (Commissie-Schneiders) en het gegeven dat de Commissie-Schneiders op korte termijn haar werkzaamheden beëindigt conform artikel 5 van het Instellingsbesluit?
Ja.
En bent u bekend met het feit dat het toezicht op de opvolging van de gedane aanbevelingen na de overdracht zal worden uitgevoerd door de Inspectie Justitie en Veiligheid?
Zoals aangegeven in het Tweede Halfjaarbericht politie 2023 van 7 december 2023 is door mijn ambtsvoorganger aangegeven dat de monitoringscommissie in juli 2024 met een eindrapportage zou komen en dat in het afgelopen half jaar is gewerkt aan een zorgvuldige overdracht tussen de commissie Schneiders en de Inspectie Justitie en Veiligheid. De transitie bij de Landelijke Eenheden (LE-en) gaat een volgende fase in. Om de voortgang te volgen zijn de volgende afspraken gemaakt. Toezicht op en sturing geven aan de opvolging van de gedane aanbevelingen is een verantwoordelijkheid van de korpsleiding en in het verlengde daarvan de leidingen van de landelijke eenheden. Met de korpschef is afgesproken dat er een intern monitoringsproces wordt ingericht waarbij de uitkomsten door de korpsleiding worden gevolgd. De commissie Schneiders heeft ook naar deze aanpak gekeken. De korpschef heeft daarbij de heer Schneiders gevraagd om formeel als adviseur bij dit proces betrokken te blijven. De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft daarnaast gesprekken gevoerd met de commissie Schneiders om tot een goede overdracht van taken te komen. Zij zal haar toezicht op de LE-en nog verder uitwerken. Het toezicht van de Inspectie richt zich in ieder geval op de kwaliteit van de taakuitvoering. Het departement houdt vanuit haar reguliere rol toezicht op beheersaspecten.
Deelt u mening dat de Inspectie Justitie en Veiligheid geen monitoringscommissie is, maar toezichthouder op uitvoering van beleid? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Justitie en Veiligheid houdt primair toezicht op de kwaliteit van de taakuitvoering en geeft daarmee dus een andere invulling aan haar werkzaamheden dan een monitoringscommissie. Vanuit haar onafhankelijke positie als toezichthouder staat het de Inspectie vrij om haar werkwijze te kiezen en dat kan ook zijn het monitoren van de taakuitvoering. Daarmee heeft de Inspectie eerder ruimschoots ervaring opgedaan.
De door de Commissie-Schneiders gedane 20 aanbevelingen worden momenteel opgevolgd en vanuit de Eenheid Landelijke Expertise en Operaties (LX) en Eenheid Landelijke Opsporing en Interventies (LO) komt het geluid dat de overdracht te vroeg is, omdat de transitie nog niet is afgerond en de beide eenheden nog niet goed geborgd zijn binnen de Nationale Politie, herkent u dit?
Ik zie deze transitie, net als alle vergelijkbare trajecten gericht op cultuurverandering en doorontwikkeling, als een meerjarige inspanning en niet als een afgeronde zaak. Daarom is juist nu belangrijk om met formeel toezicht een vinger aan de pols te houden bij dit voor de politie cruciale veranderingsproces. Zoals eerder aangegeven zal de heer Schneiders formeel als adviseur van de korpsleiding betrokken blijven. De korpsleiding en ik zijn ervan overtuigd dat er dankzij de grote inspanningen van alle medewerkers van de Landelijke Eenheden nu een gedegen fundament ligt waarop de Landelijke Eenheden verder kunnen bouwen en de veranderingen verder kunnen worden geborgd.
Een van de onderwerpen was ook de belofte dat de werkvloer blijvend gehoord en gezien zou worden, ook zonder dat over de schouders van de leiding wordt meegekeken, maar hoe wordt het geluid van de werkvloer (het personeel, al dan niet via de medezeggenschap of de bonden) over de opvolging van deze aanbevelingen voortaan betrokken en gehoord, hoe is dat gewaarborgd aangezien de Inspectie Justitie en Veiligheid hier zeer waarschijnlijk geen rol in heeft gezien haar taak tot «slechts» controle van op de uitvoering van beleid?
De korpschef heeft mij verzekerd dat het uitgangspunt van zowel de korpsleiding als de leiding van beide landelijke eenheden blijft om bij alle ontwerpvraagstukken medewerkers te betrekken, hen in de gelegenheid te stellen te participeren en leidinggevenden te stimuleren hier ook actief op in te zetten. Bij deze ontwerpvraagstukken staat het vak centraal, iets waar medewerkers vanuit hun rol als expert bij uitstek de toekomst van hun vakgebied mede kunnen vormen. Dit gebeurt in ontwerpteams waarin de werknemers kunnen deelnemen. Leidinggevenden binnen de landelijke eenheden worden gestimuleerd om goede ambassadeurs voor de benodigde cultuurverandering te zijn. Samen met de werkvloer wordt per team bekeken welke behoefte er is binnen het team en op welke manier cultuurverandering het beste gestimuleerd kan worden. Daarnaast blijft informatievoorziening aan en communicatie met de medewerkers over de transitie onverminderd doorgang vinden, onder meer in de vorm van interactieve medewerkersbijeenkomsten. Met behulp van flitspeilingen wordt naar de inbreng van medewerkers gevraagd en wordt hun actieve betrokkenheid gestimuleerd. Zie ook het antwoord op vraag 6 voor betrokkenheid bonden en medezeggenschap. De Inspectie Justitie en Veiligheid bepaalt eigenstandig welke zaken zij van belang acht te toetsen.
Bent u er van op de hoogte dat niet alleen de Nederlandse Politiebond van mening is dat de transitie nog niet is afgerond, maar ook de politievakbonden en beide ondernemingsraden hun zorgen hebben over hoe meldingen en opvolging van de aanbevelingen gemonitord gaan worden na de overdracht?
Deze zorgen zijn bij mij bekend. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is een intern monitoringsproces ingericht. De korpschef heeft bij mij aangegeven dat de korpsleiding periodiek blijft reflecteren met vertegenwoordigers van de medezeggenschap en de vakbonden op het transitieproces.
En zo ja, deelt u de mening dat de Commissie-Schneiders nog zou moeten aanblijven om de opvolging van de door haar gedane aanbevelingen te blijven monitoren en pas nadat de splitsing van de Landelijke Eenheid in bovengenoemde onderdelen is afgerond en voldoende inbedding daarvan in de (structuur van de) Nationale Politie is geborgd, haar werkzaamheden beëindigt?
Zoals aangegeven bij vraag 4 realiseer ik mij dat dit traject meerjarige inspanning vraagt. Ik heb daarbij gezien wat een enorme prestatie de medewerkers en de leiding van de landelijke eenheden hebben neergezet de afgelopen jaren. De splitsing van de Landelijke Eenheid is goed verlopen en de basis voor verandering is gelegd. De transitie gaat nu een nieuwe fase in. De leidingen van de landelijke eenheden en de korpschef moeten nu zelf invulling en sturing geven aan dit proces. Via een stevige interne monitor op de voortgang en het toezicht door de Inspectie kan de voortgang goed worden gevolgd. Zoals eerder aangegeven zal de heer Schneiders formeel als adviseur van de korpschef betrokken blijven.
En zo ja, bent u bereid om in dat kader op (zeer) korte termijn met de heer Schneiders in overleg te treden en hem te verzoeken of hij bereid is om met de Commissie-Schneiders de monitoringsactiviteiten voort te zetten en zo ja, wat hij hiervoor nog nodig heeft en de Commissie-Schneiders hierin te faciliteren?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 7.