De door het Openbaar Ministerie gepubliceerde dodenlijsten uit Afghanistan |
|
Harry van Bommel |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom is er geen verder onderzoek verricht naar de gepubliceerde dodenlijsten uit Afghanistan?1
De betreffende lijsten zijn tijdens een strafrechtelijk onderzoek in bezit van het Openbaar Ministerie gekomen. Door de dood van de verdachte is dit strafrechtelijk onderzoek noodgedwongen in 2012 geëindigd. Dit betekent echter niet dat de lijsten niet zijn onderzocht of dat er niets meer kan worden gedaan met de onderzoeksresultaten. De resultaten van het opsporingsonderzoek worden overgedragen aan andere Europese landen waar medeverdachten van de overleden verdachte wonen. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
Is er vóór publicatie van de dodenlijsten overleg geweest met Afghanistan? Zo ja, wat was de reactie van Afghanistan op de dodenlijsten? Zo nee, waarom niet en vindt u dit zorgvuldig?
Voorafgaand aan de publicatie van de dodenlijsten heeft de Nederlandse ambassade in Kaboel contact gehad met het Afghaanse ministerie van Buitenlandse Zaken en enkele (internationale) organisaties (VN, Rode Kruis, Afghanistan Independent Human Rights Commission) om hen te informeren over de geplande publicatie. Het Afghaanse ministerie van Buitenlandse Zaken gaf aan geen bezwaren te hebben tegen publicatie. Na publicatie van de dodenlijsten hebben de Afghaanse autoriteiten twee dagen van nationale rouw afgekondigd voor de slachtoffers.
Klopt het dat de door het Openbaar Ministerie gepubliceerde dodenlijsten een onderdeel zijn van de op 16 november 1979 door het ministerie van Binnenlandse Zaken van Afghanistan gepubliceerde dodenlijsten die uit 12.000 personen bestaan?2
De Nederlandse opsporingsautoriteiten beschikken over onvoldoende informatie om dit te kunnen vaststellen. Het gaat in ieder geval om lijsten van personen die in de periode 1978–1979 zijn gedood door het toenmalige regime.
Kunt u met zekerheid bevestigen dat de dodenlijsten origineel zijn? Kunt u met zekerheid bevestigen dat er geen namen geschrapt zijn door de bronnen die de lijsten hebben geleverd?
Het Openbaar Ministerie beschikt niet over de originele lijsten maar slechts over kopieën die via een getuige uit Duitsland zijn verkregen. Op grond van het uitgevoerde onderzoek heeft het Openbaar Ministerie evenwel geen enkele twijfel dat dit kopieën zijn van authentieke documenten. Dit wordt bovendien bevestigd door reacties van talloze nabestaanden wereldwijd sinds de publicatie van de lijsten, die onder meer zijn verschenen in diverse nationale en internationale media.
De door de getuige uit Duitsland verstrekte dodenlijsten zijn integraal openbaar gemaakt. Het Openbaar Ministerie heeft getracht in het bezit te komen van meer omvattende lijsten, maar het onderzoek leverde geen informatie op over de vraag waar deze lijsten zich zouden kunnen bevinden. Deze lijsten konden daarom ook niet worden opgevraagd.
Waarom is er niet geprobeerd de volledige lijst op te vragen? Waarom is een halve lijst gepubliceerd?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u alsnog bereid om de volledige lijsten bij het ministerie van Binnenlandse Zaken van Afghanistan op te vragen en deze te publiceren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De Nederlandse dhimmi-ambassadeur in Ryadh |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het tweetbericht van de Nederlandse onze ambassadeur in Ryadh, luidende: «Congratulations to all Saudi people on a very sucessful #Hajj2013 a showcase of Muslim unity, faith. Islam shows it is religion of peace»?
Ja.
Wilt u uitleggen hoe het door moslims rondjes lopen rond een zwarte steen, het gooien van kiezelsteentjes naar andere stenen, het zeven maal heen en weer lopen tussen twee heuvels en de andere plichtplegingen van de Hadj, aantonen dat de Islam een «religion of peace» is?
Het kabinet deelt het door u geschetste beeld van de Islam niet.
Bent u bekend met de tot geweld aanzettende teksten in de koran, de onderdrukkende strekking van de sharia en de miljoenen mensen wier keel is doorgesneden door moslims die daarbij riepen «Allah is groot»?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze ambassadeur, die van al die zaken kennelijk geen weet heeft oftewel zich als een dhimmi gedraagt, onmiddellijk terugroepen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Het kabinet ziet daar geen reden toe.
Boetes die zijn opgelegd in verband met een stage van een vreemdeling bij een supermarkt |
|
Marit Maij (PvdA), Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich onze eerdere schriftelijke vragen over de boetes die zijn opgelegd in verband met een stage van een vreemdeling bij een supermarkt?1
Ja.
Wat is het reguliere inspectiepatroon van de Inspectie SZW als het gaat om signalen en meldingen van illegale tewerkstelling?
Bij het toezicht op naleving van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav), vinden inspecties plaats op basis van meldingen, signalen en informatie vanuit de eigen organisatie en andere toezichthouders. Bij een signaal of melding van overtreding van de Wav combineert de Inspectie SZW de verstrekte informatie met reeds beschikbare informatie. Op basis van deze gecombineerde informatie, wordt al dan niet besloten om een controlebezoek te brengen aan een bepaalde locatie. Om te kunnen constateren of er sprake is van een overtreding, bekijken inspecteurs ter plaatse de feiten en omstandigheden.
Waarom legt de Inspectie SZW ook de maximale boetes op in een individuele casus, terwijl geen sprake is van onderbetaling, illegaliteit of slechte arbeidsomstandigheden, waartegen de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) werknemers beoogt te beschermen?
Volgens de Wet arbeid vreemdelingen mag een werkgever een vreemdeling alleen tewerkstellen indien hij over een tewerkstellingsvergunning (twv) beschikt voor deze persoon. De wet kent een aantal omschreven uitzonderingen hierop, maar wanneer die niet van toepassing zijn, dient een werkgever over een twv te beschikken. Een werkgever kan een twv aanvragen bij het UWV. Indien een werkgever een vreemdeling voor wie een twv is vereist aanstelt zonder twv, is de werkgever in overtreding. De oplegging van een boete voor een overtreding van de Wav is niet afhankelijk van het feit of de werkgever andere wetten al dan niet heeft overtreden. Of bij een boeteoplegging wordt gematigd, is afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid.
Kunt u meerdere voorbeelden geven van concrete situaties, waarbij boetes op grond van de WAV wel worden gematigd? Bij hoeveel procent van de boetes van de Inspectie SZW vindt een matiging plaats? Welke aspecten worden bij matiging van een boete allemaal betrokken?
In verschillende fases kan een boete gematigd worden: bij de boeteoplegging, in de bezwaarfase en bij beroep- en hoger beroepsprocedures. Over de jaren 2010 tot en met 2012 is de boete in ongeveer 20% van de zaken gematigd of ingetrokken.
Een boete dient evenredig te zijn met de verwijtbaarheid van de overtreder. De Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen bevat gronden waarop boetes kunnen worden gematigd. Bij matiging worden de mate van verwijtbaarheid, de evenredigheid en de aard en de ernst van de overtreding meegewogen. Daarbij valt te denken aan de volgende zaken:
Uitsluitend indien de werkgever kan aantonen dat hij zich bij aanvang en bij uitvoering van de arbeid waarbij de Wet arbeid vreemdelingen is overtreden, voldoende heeft ingespannen om overtredingen te voorkomen, kan sprake zijn van matiging in verband met verminderde verwijtbaarheid.
Zoals toegezegd in mijn brief van 4 december jl. naar aanleiding van de begrotingsbehandeling, zal ik uw Kamer bij het Jaarverslag 2013 nader informeren over de huidige matigingsmogelijkheden en de uitwerking daarvan in de praktijk.
In welke mate kan bij de beslissing tot matiging een rol spelen dat het om één enkele overtreding gaat, het de eerste overtreding van de overtreders betreft die kennelijk ontstaan is door een omissie van een overheidsambtenaar en er geen sprake is één van de doelstellingen waar de WAV op toeziet?
Bij elke overtreding wordt gekeken naar de feiten en omstandigheden die kunnen leiden tot matiging. De omstandigheid dat voor het eerst een overtreding wordt begaan, biedt geen grond tot matiging; de wetgever heeft expliciet bepaald dat ook een eerste overtreding beboet wordt. Bij een herhaalde overtreding wordt een verhoogde boete opgelegd.
Een omissie van een overheidsambtenaar kan een reden zijn voor matiging van een boete, maar dat hangt van de feiten en omstandigheden van het geval af.
In de casus waar u bij vraag 1 naar verwijst, is naar aanleiding van de ingediende bezwaarschriften besloten tot een matiging van de boetes met vijftig procent.
Welke ruimte bestaat er om, indien geen sprake kan zijn van matiging op grond van de geldende regelgeving, toch een uitzondering te maken in de boeteoplegging en de hoogte daarvan, bijvoorbeeld op grond van een hardheidsclausule?
Bij het opleggen van een boete dient artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht in acht te worden genomen. Met het oog op dit artikel dient de boete, gelet op alle feiten en omstandigheden van het geval, evenredig te zijn aan het door de wetgever beoogde doel. Bij elke zaak wordt zodoende rekening gehouden met alle feiten en omstandigheden. Op grond van het evenredigheidsbeginsel kan dus een uitzondering worden gemaakt in de boeteoplegging en de hoogte hiervan.
Deelt u de mening dat, hoewel de controle op illegale tewerkstelling en uitbuiting uiteraard stevig moet zijn, de menselijke maat en de proportionaliteit van sancties wel steeds in acht genomen moeten worden? Zo nee, waarom niet? Is hier naar uw oordeel op dit moment voldoende sprake van? Zo ja, hoe verhoudt zich dat met het opleggen van meer dan 30.000 euro totale boete aan een vreemdeling met een asielstatus, een stichting en een gemeente op grond van een enkele overtreding?
Ja, vanzelfsprekend deel ik deze mening. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 4, 5 en 6 beschrijft de Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen een aantal situaties waarin boetes kunnen worden gematigd. Ook nadat een boete is opgelegd, is het bovendien mogelijk dat deze wordt gematigd naar aanleiding van een ingediende zienswijze, dan wel in een bezwaar- en beroepsprocedure. Naar mijn mening is hiermee voldoende gewaarborgd dat elke individuele zaak zorgvuldig wordt beoordeeld. Overigens wil ik u erop wijzen dat op grond van de Wav de werkgevers die iemand illegaal tewerkstellen kunnen worden beboet, maar nooit de tewerkgestelde zelf.
Het bericht dat logopedisten, fysio- en ergotherapeuten fors gekort worden op hun tarieven |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat logopedisten, fysio- en ergotherapeuten fors worden gekort op hun tarieven?1
Zorgverzekeraars hebben de vrijheid om in het onderhandelingsproces met eerstelijns zorgaanbieders een tarief af te spreken. Voor eerstelijns vrijgevestigde fysiotherapie en ergotherapie gelden vrije tarieven. Voor logopedie gelden maximumtarieven. Zorgverzekeraars zijn vrij om logopedisten voor een lager tarief te contracteren.
Als zorgverzekeraars een aanleiding zien voor kostenmatiging binnen de logopedie, fysiotherapie en ergotherapie door middel van een scherper inkoopbeleid vind ik dat passen bij de rol die zij op grond van de Zorgverzekeringswet vervullen. Zorgverzekeraars hebben immers een belangrijke rol toegewezen gekregen om de zorg in Nederland betaalbaar, toegankelijk en van goede kwaliteit te houden. Het staat zorgverzekeraars en aanbieders vrij contracten af te sluiten met tarieven die lager zijn dan de maximumtarieven die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vast stelt.
Overigens heeft de NZa ten behoeve van het onderhandelingsproces een handreiking geformuleerd (Good Contracting Practices) waarin de voornaamste knelpunten bij het contracteren met vrije beroepsbeoefenaren in kaart zijn gebracht en aanbieders en zorgverzekeraars aangeven hoe die opgelost kunnen worden. De NZa verwacht dat partijen zich aan de geschetste kaders houden. Indien dat niet gebeurt, kan de NZa optreden door nadere regels te stellen.
Kunt u per zorgverzekeraar een overzicht verstrekken van de tarieven die zij de logopedisten, fysio- en ergotherapeuten voorleggen? Zijn deze tarieven in uw ogen redelijk?
Nee, dat kan ik niet. Ten eerste beschik ik niet over dergelijke gegevens, zorgverzekeraars maken ieder voor zich afspraken over tarieven met zorgaanbieders. Daarnaast is het publiceren van dergelijke gegevens uit concurrentie oogpunt ongewenst. Zie verder mijn reactie op vraag 1.
Wat vindt u van de uitspraak van bestuursvoorzitter Oomen van zorgverzekeraar DSW dat «als de tarieven zo dalen logopedisten te weinig geld over hebben om van te leven»?
De uitspraak van de heer Oomen laat ik aan hem. Het kan voorkomen dat bepaalde logopedisten, fysio- en ergotherapeuten niet de contracten krijgen die zij graag hadden willen hebben, dit kan voor betrokken zorgaanbieders vervelende gevolgen hebben. Wat we echter beogen te bereiken is betaalbare, toegankelijke zorg van goede kwaliteit, waarin de patiënt en verzekerde centraal staat.
Is het in uw ogen redelijk dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een maximaal tarief voor logopedisten heeft vastgesteld van 38,03 euro per half uur omdat het eerdere tarief van 28,05 euro te laag bleek en zorgverzekeraar Achmea nu 29,22 euro per sessie biedt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa heeft een maximum tarief vastgesteld van 38,03 euro, dat wil niet zeggen dat zorgverzekeraars dit maximum tarief ook moeten vergoeden. Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 1 zijn zorgverzekeraars vrij om lagere tarieven af te spreken in onderhandeling met de zorgaanbieders. Via het concurrentiemechanisme bepalen kwaliteitsverschillen en relatieve schaarste uiteindelijk de prijs. Overigens zijn er zorgverzekeraars die gedifferentieerde tarieven hanteren. Indien de zorgaanbieder voldoet aan bepaalde kwaliteits- en/of servicecriteria kan er een hoger tarief worden toegepast.
Wat vindt u ervan dat 52% van de fysiotherapeuten stelt dat het «Het basistarief is te laag en al jaren niet verhoogd» en dat slechts 2,5% van de fysiotherapeuten het basistarief voldoende vindt?2
Zoals reeds aangegeven in mijn reactie op vraag 1 en vraag 3 hebben zorgverzekeraars de vrijheid om in het onderhandelingsproces met eerstelijns zorgaanbieders een tarief af te spreken. De tarieven voor eerstelijns fysiotherapie zijn vrij. Zorgverzekeraars onderhandelen scherp. Dit past bij hun rol om onder andere te sturen op betaalbaarheid van zorg.
Vindt het wenselijk dat zorgverzekeraars zoveel marktmacht hebben dat de praktijk is dat logopedisten, fysio- en ergotherapeuten geen andere keus hebben dan tekenen bij het kruisje wanneer een zorgverzekeraar hen een contract voorlegt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanwege de relatief grote omvang van het aantal paramedici (zoals fysiotherapeuten, logopedisten en ergotherapeuten) is het voor zorgverzekeraars erg lastig om met elke aanbieder individuele contractonderhandelingen te voeren, vandaar dat de contractering veelal digitaal verloopt. Dit kan door zorgaanbieders worden ervaren als dat er geen andere keuze is dan te tekenen bij het kruisje. Uiteraard is het wel van belang dat de zorgverzekeraar goed bereikbaar is voor de zorgaanbieder, dit is ook een aandachtspunt in de «Good contracting practices», waarnaar ik in vraag 1 verwees. Naast de digitale contractering wordt door zorgverzekeraars ook scherp onderhandeld, dit past bij hun rol om onder andere te sturen op betaalbaarheid van zorg. Mocht er echter eventuele marktmacht worden aangewend ten nadele van de patiënt of verzekerde, dan kunnen de ACM en de NZa hierin optreden op basis van de Mededingingswet of de Wet Marktordening Gezondheidszorg.
Is het waar dat individuele logopedisten, fysio- en ergotherapeuten niet mogen oproepen om een contract van een zorgverzekeraar niet te tekenen omdat ze dan het risico lopen op een boete vanwege overtreding van de mededingingswet? Hoe oordeelt u daarover?
Het oproepen tot een gezamenlijke leveringsweigering zou kunnen leiden tot een verslechtering van de kwaliteit en een verhoging van de kosten ten nadele van de patiënt en de verzekerde. Afhankelijk van de exacte feiten kan het daarom verboden zijn op grond van de nationale en Europese mededingingsregels. Deze regelgeving is er om te voorkomen dat patiënten of verzekerden worden gedupeerd. Individuele beroepsbeoefenaren kunnen hun zaak voorleggen aan de zorgspecifieke toezichthouder, de NZa. Overigens heb ik bij de begrotingsbehandeling 2014 aangekondigd samen met de ACM en de NZa een «rondgang samenwerkingen» te maken in het veld. Binnenkort ontvangt Uw Kamer hierover een brief. Tijdens de «rondgang samenwerkingen» kunnen partijen uit het veld rechtstreeks vertellen tegen welke belemmeringen zij aanlopen, terwijl de marktmeesters veldpartijen informeren over waar zij op letten. Ik heb toegezegd uw Kamer voor de zomer te informeren over mijn bevindingen.
Waarom kiest u er niet voor een vast tarief vast te stellen op basis van een redelijk inkomen op basis waarvan logopedisten, fysio- en ergotherapeuten hun praktijk kunnen voortzetten en een redelijk bestaan hebben?
Het stelsel daagt zorgaanbieders uit om zich te onderscheiden door goede kwaliteit tegen een goede prijs te leveren en zich te onderscheiden door in te spelen op de eisen van de tijd en de wensen van de patiënt. Daarmee houden we de zorg betaalbaar, toegankelijk en van goede kwaliteit. Het stellen van een vast tarief past daar mijn inziens niet bij. Een vast tarief dat garandeert dat zorgaanbieders hun praktijk kunnen voortzetten kan aanbod dat niet aansluit bij de vraag in de hand werken en zorgen voor onnodig hoge kosten voor de verzekerde en patiënt. Een zorgverzekeraar zal doorgaans bereid zijn in te gaan op een kwalitatief onderscheidend aanbod dat aansluit op de vraag en kan daarbij kwaliteit en service met een hoger tarief belonen. Immers, de zorgverzekeraar moet op haar beurt weer rekening houden met de mogelijkheid dat verzekerden stemmen met de voeten en overstappen naar een andere verzekeraar.
De vrijheid voor internetdienstverleners om geaggregeerde informatie over gegevensvorderingen openbaar te maken |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Bits of Freedom over onduidelijkheid voor internetbedrijven of het publiceren van informatie over ontvangen gegevensvorderingen strafbaar is?1
Ja.
Is het correct dat u een eerder verzoek van deze burgerrechtenbeweging om helderheid te krijgen over dit onderwerp niet inhoudelijk heeft beantwoord? Zo ja, waarom is er geen inhoudelijk antwoord gegeven? Zo nee, wat is dan de gang van zaken?
De betreffende brief is, mede doordat deze niet aan mij geadresseerd was maar persoonlijk aan een medewerker van mijn departement, niet in het werkproces voor burgerbrieven terechtgekomen. Dit werkproces zorgt ervoor dat brieven van burgers of private organisaties die aan mij of aan de Minister zijn gericht tijdig en inhoudelijk worden beantwoord. Met mijn antwoord op uw vragen 4, 5 en 6 geef ik de informatie die ook in de brief van Bits of Freedom was gevraagd.
Deelt u de mening dat het voor internetdienstverleners van belang is verantwoording af te leggen aan hun klanten over de wijze waarop met gegevensvorderingen omgegaan wordt en daarbij geaggregeerde gegevens te verstrekken die niet tot individuele zaken herleidbaar zijn?
Ik deel de mening dat bedrijven zoals internetdienstverleners aan hun klanten duidelijk moeten maken welke gegevens zij van hen bewaren en wat zij met die gegevens doen. Wij spraken daar ook tijdens de afgelopen begrotingsbehandeling over en over de verbeteringen die de nieuwe Europese privacyverordening in dit opzicht kan brengen. Het moet voor burgers duidelijk zijn wat het geven of intrekken van toestemming aan een bedrijf om persoonsgegevens te verwerken voor consequenties heeft. Onderdeel van dat verhaal kan wat mij betreft ook zijn dat internetdienstverleners hun klanten wijzen op de mogelijkheid dat de door hen verstrekte gegevens gevorderd worden ten behoeve van strafrechtelijke onderzoeken. Voor het overbrengen van die boodschap is het naar mijn mening evenwel niet nodig om aantallen vorderingen te rapporteren. Ik verwijs hiervoor verder naar mijn antwoord op vragen 4, 5 en 6.
Bent u nog steeds2 van mening dat het publiceren van informatie over gegevensvorderingen niet in het belang van de opsporing is? Lopen bedrijven die zulke gegevens publiceren risico op vervolging? Zo ja, op welke gronden kan deze vervolging plaatsvinden?
De geheimhoudingsplicht voor providers in de Telecomwet ziet alleen op individuele bevragingen, niet op het verstrekken van geaggregeerde informatie. Het Openbaar Ministerie heeft mij evenwel laten weten nog steeds van oordeel te zijn dat ook de verstrekking van geaggregeerde informatie de belangen van opsporing en vervolging ernstig in de weg kan staan. Met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van de aanbieders kan de overheid niet anders dan een dringend appèl op de aanbieders doen om dit soort informatie niet te verstrekken. Van de aanbieders mag worden verwacht dat ze de belangen van de overheid in deze niet zullen doorkruisen.
Hoe beoordeelt u de uitgebrachte transparantierapporten van onder andere Leaseweb, Google, RIPE NCC, XS4ALL en Facebook op hun rechtmatigheid?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aan internetdienstverleners helderheid bieden over de ruimte die ze hebben om informatie over gegevensvorderingen openbaar te maken en de juridische grenzen die ze hierbij hebben te eerbiedigen?
Zie antwoord vraag 4.
De voorgenomen sluiting van spoorwegovergangen tussen station Heemstede-Aerdenhout en Hillegom met een aanmerkelijk recreatief belang |
|
Carla Dik-Faber (CU), Paulus Jansen |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Teleurstelling bij Wandelnet en Fietsersbond: afwijzing openbaarheid Laantje van Alverna door B&W Heemstede»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de overwegen Laantje van Alverna en Laantje van Leyduin van recreatieve betekenis zijn en daarom conform de Derde Kadernota Railveiligheid niet mogen worden opgeheven, tenzij er grote risico’s zijn voor de spoor- en wegveiligheid en er alternatieven zijn voor het recreatieve verkeer?
Ik deel deze mening niet. Uitgangspunt in de Derde Kadernota Railveiligheid is inderdaad dat er geen overwegen met een recreatieve functie worden opgeheven tenzij deze grote risico’s hebben voor de spoor- en verkeersveiligheid en er alternatieven beschikbaar zijn. Het beleid is er echter evenzeer op gericht om te voorkomen dat door een wijziging van de verkeersfunctie van bestaande overwegen de overwegveiligheid verslechtert. In de praktijk blijkt dat op onbeveiligde openbare dan wel niet-openbare overwegen regelmatig sprake is van een toenemend recreatief gebruik.
Het Laantje van Alverna en het Laantje van Leyduin zijn beide particuliere overwegen, met een recht van overpad voor direct omwonenden. Geen van beide overwegen is bedoeld om een recreatieve functie te hebben. Een dergelijke wijziging van de verkeersfunctie past niet in het veiligheidsbeleid van mijn ministerie en van ProRail, gericht op permanente verbetering van de overwegveiligheid.
Deelt u de mening dat het feit dat er een hek staat bij de overweg Laantje van Alverna juridisch gezien onvoldoende is om de overweg niet openbaar te verklaren, aangezien het hek voor iedereen te openen is?
Nee, de overweg Laantje van Alverna betreft een particuliere overweg waarvoor sinds 1841 een recht van overpad is gevestigd voor 7 omliggende percelen. De overweg sluit aan op een particuliere onverharde weg welke in eigendom is van de aanwonenden.
ProRail heeft de overweg altijd met een hek afgesloten waarvan de rechthebbenden een sleutel hebben. Ook heeft ProRail de sloten met regelmaat vernieuwd na herhaald vandalisme.
De overweg is niet opgenomen in de wegenlegger van de gemeente of van het waterschap. De gemeente heeft nooit enig initiatief genomen om de weg openbaar te maken. Er is dus nooit sprake geweest van een openbaar karakter van de overweg. Omdat dit notarieel al jarenlang vastligt, is er geen reden om de overweg niet openbaar te verklaren.
Bent u op de hoogte van het advies van de gemeenteadvocaat, die adviseert uit te zoeken of «de overgang niet gedurende dertig achtereenvolgende jaren feitelijk voor een ieder toegankelijk is geweest, of dat die termijn tijdig is doorbroken» bijvoorbeeld door verbodsbordjes of sloten op het hek?
Ja, deze is gepubliceerd op de website van de gemeente Heemstede als onderdeel van de vergaderstukken van B&W d.d. 8-10-2013 met betrekking tot het preventief handhavingsverzoek van de Fietsersbond en Wandelnet. B&W hebben op basis van onder andere deze stukken besloten het handhavingverzoek af te wijzen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al aangaf, is naar mijn mening geen sprake van enige onduidelijkheid over het niet openbare karakter van de overweg.
Bent u ervan op de hoogte dat er tot op de dag van vandaag bij de zijtoegang voor voetgangers en fietsers geen verbodsbord hangt, dat het hek nooit op slot is omdat de brandweer te allen tijde toegang moet hebben tot het Laantje van Alverna en dat minstens één rechthebbende nooit een sleutel heeft gehad van het hek? Klopt het dat de huidige bordjes op het hek «Verboden voor onbevoegden, hek sluiten» er pas sinds 2008 hangen, maar er dertig jaar of langer daaraan voorafgaande geen bordjes hebben gehangen die de vrije doorgang beperkten? Deelt u de mening dat hiermee is aangetoond dat genoemde overwegen al meer dan 30 jaar toegankelijk zijn en daarmee openbaar zijn?
Nee, ik deel deze mening niet. Het verbodsbord op de overweg Laantje van Alverna geldt voor de gehele overweg. De huidige bordjes hangen er sinds 2008. Daarvoor hebben er andere bordjes gehangen. Bovendien is er altijd een hek met slot aanwezig geweest waardoor de overweg duidelijk geen openbaar karakter heeft. Het is altijd voor een ieder kenbaar geweest dat de overweg niet openbaar toegankelijk is.
In het besluit tot afwijzing van het handhavingsverzoek heeft de gemeente gemotiveerd waarom de overweg niet openbaar is en ook niet vanwege verjaring openbaar is geworden. De Fietsersbond en Wandelnet beroepen zich op deze verjaring maar hebben niet kunnen aantonen dat er sprake is van verjaring.
Klopt het dat zelfs in de huidige situatie dit deel van de spoorlijn Haarlem-Leiden niet voldoet aan de maaswijdtenormen zoals vastgelegd in de CROW-publicatie nr. 299 «barrièrewerking van lijninfrastructuur» en dat met het verdwijnen van beide genoemde overwegen de maaswijdte toeneemt tot ruim 2,5 km?
De CROW publicatie betreft een handreiking en geen bindende norm. Het hanteren van deze handreiking moet steeds afgewogen worden tegen de belangen van overwegveiligheid en de lokale situatie. Ik bestrijd overigens dat er sprake zou zijn van een toename van de maaswijdte omdat beide overwegen nooit openbaar zijn geweest. Wandelaars en fietsers hebben hier geen recht van overpad.
Kunt u aangeven wat de nieuwe omloop- en omfietsfactor wordt als beide overwegen worden gesloten? Deelt u de mening dat deze factoren onaanvaardbaar hoog worden, zeker gezien het feit dat het hier gaat om de toegang tot een duingebied van grote recreatieve waarde? Deelt u de mening dat de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg tussen het Laantje van Alverna en de Constantijn Huygenslaan geen goede oplossing is voor het langzaam verkeer?
De afstand tussen de overweg Laantje van Alverna en de volgende spooronderdoorgang bij station Heemstede Aardenhout is ca. 600m. Zoals ik reeds heb aangegeven zijn beide overwegen altijd bedoeld geweest voor particulier gebruik en niet voor openbaar gebruik door wandelaars en fietsers. De nieuwe ontsluitingsweg bij het Laantje van Alverna heeft de instemming van alle rechthebbenden op de overweg.
Deelt u de mening dat op een druk spoortraject als dit onbeveiligde overwegen met spoed beveiligd zouden moeten worden, ongeacht of het een particuliere of openbare overweg is? Klopt het dat ProRail zich nooit heeft ingespannen om de overweg Laantje van Alverna te beveiligen (met lampen, bellen, spoorbomen) dan wel te onderhouden?
Het is wel degelijk relevant om onderscheid te maken tussen particuliere en openbare overwegen. Het aanpakken van onbeveiligde overwegen richt zich op het enerzijds bereiken van overeenstemming met rechthebbenden over opheffen van de particuliere overweg, eventueel in combinatie met het realiseren van een alternatieve ontsluiting, en anderzijds het voorkomen dat particuliere overwegen in de praktijk verworden tot overwegen met openbaar gebruik.
In specifieke situaties kan, wanneer opheffen en alternatieve ontsluiting niet mogelijk is, actieve beveiliging worden toegepast. Het gaat daarbij veelal om locaties waar sprake is van een woonhuisaansluiting met bedrijfsuitvoering en de zichttijd niet aan de normen voldoet. De zichttijd op de overweg Laantje van Alverna voldoet aan de normen waardoor bij particulier gebruik op basis van het huidige beleid geen aanleiding is voor actieve beveiliging.
ProRail heeft zich de afgelopen 15 jaar wel degelijk ingespannen om de spoorwegveiligheid en de veiligheid voor kruisend verkeer juist te verbeteren.
Klopt het dat er sinds 1975 bij de overweg Laantje van Alverna tien incidenten hebben plaatsgevonden, negen incidenten met een auto (waarvan vijf ongevallen), en één incident met een voetganger (bijna-aanrijding)?
Dit aantal is correct voor wat betreft aanrijdingen en gemelde bijna-aanrijdingen. Het aantal incidenten is voor de spoorbeheerder mede de aanleiding deze particuliere overweg op te heffen.
Klopt het dat de door ProRail vastgestelde procedure voor advies bij voorgenomen sluiting van overwegen2 bij de Stuurgroep Infrastructurele Barrièrevorming nog loopt voor de overweg Laantje van Alverna en dat deze nog opgestart moet worden voor de overweg Laantje van Leyduin? Klopt het dat ProRail desondanks al met het project is gestart door aanvraag voor een omgevingsvergunning bij de gemeente Heemstede, waardoor de deelnemers aan de stuurgroep gedwongen worden om naast de landelijk afgesproken reguliere procedure tegelijk ook in de formele procedures van de gemeente Heemstede mee te draaien? Deelt u de mening dat deze volgorde niet conform genoemde procedure is?
Nee, ik deel die mening niet. Gezien het particuliere karakter van de overweg Laantje van Alverna is ProRail primair gehouden aan het bereiken van overeenstemming met de rechthebbenden. Dit heeft begin 2013 geresulteerd in een akkoord over het opheffen van de overweg en de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg. Aangezien ProRail constateerde dat de betreffende overweg, ondanks haar particuliere karakter en een recht van overpad dat beperkt is tot de 7 aanliggende percelen, ook gebruikt werd door wandelaars en fietsers, heeft ProRail in oktober 2009 gemeend het voornemen tot opheffing van de betreffende overweg bij de Stuurgroep Infrastructurele Barrièrevorming te melden.
Aangezien het hier dus gaat om het opheffen van een particuliere overweg die niet gelegen is in een openbare recreatieve route is er geen sprake van een parallelle procedure.
De procedures voor de overweg Laantje van Leyduin zijn nog niet gestart.
Waarom is in de door ProRail opgestelde risicoanalyse:
De risicoanalyse opgesteld door ARCADIS (d.d. 16 september 2013) heeft als uitgangspunt dat de overweg een particuliere overweg is die geen onderdeel uitmaakt van een openbare recreatieve route. De analyse is dus overeenkomstig het particuliere karakter van de overweg opgesteld.
Deelt u de mening dat de risicoanalyse op deze punten niet is opgesteld conform de voorgenoemde procedure?
Nee, zie antwoord op vraag 11.
Bent u bereid, nu wandel- en fietsersorganisaties het recreatieve belang hebben aangetoond, beide overwegen open te houden en deze vanuit het budget voor overwegen uit het regeerakkoord te voorzien van betere beveiliging, bijvoorbeeld door het plaatsen van mini-AHOB’s (mini-Automatische Halve OverwegBomen), of door deze overwegen te vervangen door een onderdoorgang?
Nee, voor het Laantje van Alverna is met rechthebbenden overeenstemming bereikt over het opheffen van de overweg en de aanleg van een alternatieve ontsluitingsweg. Over het Laantje van Leyduin heeft nog geen besluitvorming plaats gevonden.
Het bericht dat NS stations overslaat bij vertraging |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Stientje van Veldhoven (D66), Sander de Rouwe (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u een overzicht geven van het aantal keren dat stations zijn overgeslagen, per jaar voor de periode 2010, 2011, 2012 en het lopende jaar 2013? Kunt u per jaar aangeven welke stations vaker dan twee keer zijn overgeslagen en welke stations het vaakst werden overgeslagen? Kunt u hierbij uitsplitsen wat de reden was voor het overslaan van het station? Hoe vaak kwam dit door een calamiteit (een ongeluk), om logistieke redenen (het inlopen van vertraging) of gebeurde dit per ongeluk?
Ik heb NS om alle genoemde informatie gevraagd. Als bijlagen1 treft u overzichten aan van de stations die NS gedurende de jaren 2010 t/m 2013 (tot en met 13 november 2013) heeft overgeslagen. In totaal wordt er gemiddeld per dag bijna 40 duizend keer op een station gehalteerd. In 2013 werd er gemiddeld per dag circa 9 maal (dus in 0,02% van de gevallen) een station overgeslagen. Dit betreft voor het overgrote deel kleine stations. In het overzicht staat per station vermeld hoe vaak het is overgeslagen. Voor stations die niet vermeld staan, is dit aantal 0. NS informeert mij verder het volgende.
NS laat mij weten dat de reden waarom NS een station overslaat, niet per geval wordt geregistreerd en kunnen ook niet achteraf per geval achterhaald worden. In het overgrote deel van de gevallen is het overslaan van een station een bijsturingsmaatregel die NS inzet als grote groepen reizigers gedupeerd dreigen te raken als gevolg van een vertraging. (Naast vertragingen kunnen er ook andere redenen zijn voor het overslaan van stations. Zoals op last van hulpdiensten, een verstoring van de infrastructuur waardoor een perron/station niet bereikbaar is of – zeer uitzonderlijk – een menselijke fout van een machinist die vergeet te stoppen.) Eén ernstig vertraagde stoptrein kan tot gevolg hebben dat grote groepen reizigers in diverse opvolgende treinen en zelfs op andere trajecten hinder ondervinden door vertraging of het missen van aansluitingen. NS stelt dat zij deze olievlekwerking zo veel mogelijk wil voorkomen.
De oorzaken van vertragingen betreffen (een combinatie van) allerlei factoren: aanrijdingen, infrastructuurstoringen, defect materieel, personeel dat niet tijdig beschikbaar is, beperkte beschikbaarheid infrastructuur in verband met werkzaamheden, weersomstandigheden, koperdiefstal, aanrijdingen op overwegen, suïcides, etc.
Kleine vertragingen kunnen vaak tijdens de rit nog worden ingelopen, dan is geen bijsturing nodig. Bij een grotere vertraging is er meer kans op olievlekwerking. NSinformeert mij dat er dan verschillende opties zijn. NS kan dat risico nemen en de trein vertraagd laten doorrijden. NS kan ook oordelen dat bijsturing noodzakelijk is. Er zijn meestal verschillende bijsturingsmaatregelen mogelijk, met name de trein eerder dan het geplande eindpunt laten keren en dus de rest van de rit laten uitvallen, of één of meer stations overslaan om een deel van de vertraging in te lopen. De effectiviteit van een bijsturingsmaatregel kan per traject verschillen. In geval van bijsturing maakt NS, zo bericht zij mij, steeds de afweging met welke maatregel uiteindelijk zo min mogelijk reizigers hinder ondervinden. Bij deze afweging spelen zaken mee als het tijdstip van de dag, de dag van de week, alternatieven voor de reizigers, weersomstandigheden, evenementen (in de regio), omliggende treinen (voor wat betreft de lengte van die treinen en of ze op tijd rijden of niet), werkzaamheden op de corridor en of de corridor een omleidingsroute is. Daarnaast beziet NS altijd of de maatregel nog tijdig en duidelijk te communiceren is aan het personeel en aan de reizigers. Verder meldt NS mij mee te wegen of met bijsturing niet steeds dezelfde reizigers worden getroffen. Op basis van al deze afwegingen concludeert NS soms dat het overslaan van stations het minst slechte alternatief is.
Uit de cijfers blijkt dat het overslaan van stations vooral voorkomt op enkele trajecten: tussen Nijmegen en Arnhem, tussen Bergen op Zoom en Vlissingen en tussen Utrecht en Hilversum. Dat heeft te maken met specifieke omstandigheden.
Ik licht dat toe aan de hand van het traject dat het hoogst scoort: Arnhem-Nijmegen. De corridor Roosendaal-Nijmegen-Arnhem-Zwolle is bovengemiddeld vertragingsgevoelig door factoren als veel werkzaamheden aan het spoor, de lengte van de corridor, het aantal kruisingen en het bestaan van enkele enkelsporige baanvakken op deze corridor. Naar het oordeel van NS kan het overslaan van stations – wanneer noodzakelijk – op dit traject een effectief middel zijn om zo weinig mogelijk mensen te duperen. Met deze maatregel kan de trein voldoende punctueel op zijn eindpunt zijn om daar weer conform de dienstregeling te vertrekken voor de volgende rit. Daarnaast kunnen hierdoor aansluitingen op belangrijke knooppunten (zoals Zutphen, Zwolle, Den Bosch) in de meeste gevallen worden gehaald, waardoor vertragingen als gevolg van gemiste aansluitingen kunnen worden gereduceerd.
Tot zover de informatie die ik van NS ontving. Ik vind het belangrijk dat NS steeds de keuze maakt die uiteindelijk het minst slecht is voor de reizigers.
Verder heb ik NS erop aangesproken dat zij, als het bedrijf bij wijze van bijsturing een station overslaat, de reizigers daarover vooraf op stations en in treinen perfect moet informeren. Daarnaast moet NS achteraf transparant zijn. Ik heb daarom met NS de afspraak gemaakt dat het bedrijf mij jaarlijks een overzicht met cijfers levert zoals NS dat nu voor de jaren 2010 t/m 2013 heeft opgesteld en daarbij een toelichting geeft op de trajecten waar de maatregel het meest wordt getroffen.
Herinnert u zich de antwoorden van uw voorganger op de eerdere vragen1 over het overslaan van stations waarin zij stelt dat bij NS buiten het traject Arnhem-Nijmegen verder geen gevallen bekend zijn waar regelmatig stations worden overgeslagen? Hoe verhouden deze antwoorden zich tot het recente bericht dat ook vele andere stations regelmatig worden overgeslagen?2
Ja, ik herinner me de eerdere antwoorden over dit onderwerp.
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 geschetst vindt de bijsturingsmaatregel op het traject Arnhem-Nijmegen nog steeds af en toe plaats (minder dan 0,9% van de geplande stops). Ook op andere plaatsen komt deze maatregel zo nu en dan voor, echter nog veel minder (maximaal 0,1% van de geplande stops).
Klopt het dat stations worden overgeslagen zonder dat reizigers vooraf worden geïnformeerd, waardoor ze niet kunnen uitstappen bij een eerder station en wachten op de volgende trein, maar worden gedwongen hun bestemming voorbij te reizen en weer terug te reizen met als gevolg een grotere vertraging? Klopt het dat reizigers hierdoor extra reiskosten moeten maken, bijvoorbeeld daar waar zij te maken krijgen met OV-chipkaartpoortjes in twee richtingen? Deelt u de mening dat deze situaties zeer ongewenst zijn en heeft u de NS hierop al aangesproken?
Het klopt niet dat stations worden overgeslagen zonder dat reizigers vooraf worden geïnformeerd. Bij het besluit een station over te slaan, toetst NS onder meer aan het criterium van communiceerbaarheid. NS kijkt altijd of de maatregel tijdig en duidelijk te communiceren is aan de betrokken reizigers op stations (stations die daarvoor worden aangedaan én stations die worden overgeslagen) en in de trein. Alle beschikbare communicatiemiddelen worden aangepast: de website www.NS.nl, de beeldschermen in Intercity’s, de reisinformatieschermen op de stations en via de omroep in de treinen en op de stations (zowel de stations van waar de betreffende treinen vertrekken als de stations die ze zullen overslaan). Daarnaast moeten de machinist en conducteur tijdig op de hoogte zijn van de maatregel. Als blijkt dat de maatregel niet meer goed te communiceren is, zal het besluit niet worden genomen.
Incidenteel kan het voorkomen dat reizigers gedwongen worden hun bestemming voorbij te reizen en weer terug te reizen. Als dit tot extra kosten leidt, bijvoorbeeld daar waar zij te maken krijgen met OV-chipkaartpoortjes in twee richtingen, dan zal NS de extra kosten van reizigers die hiermee te maken krijgen, vergoeden. Het zou inderdaad ongewenst zijn dat reizigers die al ongemak ondervinden ook nog eens extra zouden moeten betalen. Maar dit is dus niet het geval.
Krijgen visueel of fysiek beperkten op het station of in de trein altijd extra informatie en, waar nodig, extra hulp van de conducteur wanneer een trein een station overslaat? Als dat nog niet het geval is, wanneer wordt dat geregeld?
Als bekend is dat een klant met een functiebeperking een (specifieke) reis maakt, zorgt NS ervoor dat deze klant ook bij een verstoring geholpen wordt. Een reiziger die zelfstandig reist (zonder assistentieverlening) is aangewezen op de reisinformatie die beschikbaar is voor alle klanten.
Op het moment dat NS als bijsturingsmaatregel een station voorbij rijdt en constateert dat dit de reis van een klant met een functiebeperking «raakt», wordt dit gemeld aan de conducteur (als de betreffende klant met functiebeperking al in de trein zit) of stationsmedewerker (als de betreffende reiziger met functiebeperking nog door een medewerker in de trein geholpen moet worden). In overleg met de reiziger wordt dan een passende oplossing gekozen. Dit kan per trein of taxi zijn. Doel is om de reis zo spoedig mogelijk te hervatten met een acceptabel comfortverlies.
Het komt overigens zeer zelden voor dat er als gevolg van het voorbijrijden van stations aanpassing van assistentieverlening nodig is aangezien de bijsturingsmaatregel volgens NS over het algemeen getroffen wordt op kleinere stations waar NS vaak geen assistentie aanbiedt en dus ook geen reizigers in- en uitstappen die assistentie nodig hebben.
Is het willekeur of zijn er normen bij de NS om tot een besluit tot doorrijden te komen, en zo ja, welke?
Een besluit om een station over te slaan neemt NS niet op basis van willekeur, maar van een afweging tussen verschillende bijsturingsmaatregelen (zie mijn antwoord op vraag 1). Dit betreft een operationele maatregel die de uitvoerder van de concessie zelf neemt. Hier zijn geen normen voor vanuit mijn ministerie.
Kunt u aangeven voor welke stations er een standaard bijsturingsscenario van ProRail en NS is om deze bij verstoringen over te slaan?
Het overslaan van stations is een bijsturingsmaatregel die in principe overal kan worden toegepast waar het in de gegeven situatie de minst slechte oplossing is (zie mijn antwoord op vraag 1). Er is één traject waar deze maatregel in het bijsturingsbeleid van NS is opgenomen. Dit betreft de Intercity van Roosendaal richting Vlissingen. Deze stopt bij een vertraging van meer dan 18 minuten in ieder geval op Bergen op Zoom, Goes en Middelburg, waarmee de mogelijkheid bestaat dat één of meer van de kleine tussengelegen stations worden overgeslagen. Op deze manier is er precies voldoende tijd om na keren in Vlissingen weer op tijd aan te komen in Roosendaal.
Deelt u de mening dat, als er sprake is van een standaard scenario voor bijsturing om een station over te slaan en dit regelmatig gebeurt, er in feite sprake is van een overbelastingssituatie waarbij er wettelijk de plicht geldt een overbelastverklaring af te geven? Waarom is voor deze situaties nog geen overbelastverklaring afgegeven?
Deze mening deel ik niet.
Als ProRail concludeert dat de (toekomstige) capaciteitsaanvragen van alle vervoerders niet op een baanvak passen, moet zij als infrabeheerder dat baanvak overbelast verklaren. Dat is hier niet aan de orde. Alle aangevraagde capaciteit past op de bestaande infrastructuur.
Bij een vertraging kunnen er capaciteitsprobleem ontstaan, die in de dagelijkse operatie moeten worden opgelost. Welke bijsturingsmaatregel een vervoerder bij een vertraging treft om zijn dienstregeling zo goed mogelijk waar te kunnen maken, is de keuze van de betreffende vervoerder. Het is geen grond voor een overbelastverklaring.
Bij hoeveel keer overslaan van een station is voor u en/of voor ProRail wel een dusdanige grens bereikt dat er een overbelastverklaring moet worden afgegeven? Deelt u de mening dat dit voor Arnhem-Nijmegen zeker het geval is aangezien het overslaan van stations nu al een paar jaar regelmatig voor komt op deze lijn?
Een overbelastverklaring is aan de orde als de aangevraagde capaciteit niet past op de bestaande infrastructuur. Dat is hier niet direct het geval. (Zie mijn antwoord op vraag 7.)
In hoeverre weegt dispunctualiteit door het overslaan van stations op tegen de gewonnen punctualiteit door het inlopen van vertraging? Is het inderdaad zo dat alleen naar dit middel wordt gegrepen als de vertraging al zo aanzienlijk is dat op geen enkele wijze de punctualiteit gehaald wordt? Kunt u dus garanderen dat geen enkele trein die een station oversloeg, is geregistreerd als op tijd?
NS kiest de bijsturingsmaatregel voor het overslaan van stations bij een vertraging van 10 minuten of meer (zie mijn antwoord op vraag 1). De bewuste trein is dan al dispunctueel en zal volgens NS door het overslaan in principe ook niet meer punctueel worden. Het doel van de maatregel is de vertraging van de betreffende trein te beperken, zodat niet andere treinen dispunctioneel worden. Zoals eerder gesteld zoekt NS altijd naar de maatregel met voor de reizigers het minst negatieve effect en de minste hinder.
Klopt het dat het voorbijrijden van kleine stations niet terug te vinden is in de treinpunctualiteit en de reizigerspunctualiteit omdat deze alleen wordt gemeten op een beperkt aantal vervoersknopen? Deelt u de mening dat deze indicatoren daarmee in feite een prikkel voor NS zijn om stations over te slaan om beter te scoren op punctualiteit?
Ja dat klopt. De punctualiteit wordt gemeten door van alle treindiensten die één van de 35 meetpuntstations passeren, de werkelijke aankomsttijd te vergelijken met de geplande aankomsttijd.
Ik deel niet de mening dat de indicatoren treinpunctualiteit en de reizigerspunctualiteit een prikkel voor NS zouden zijn om stations over te slaan om beter te scoren op punctualiteit. Zie mijn antwoord op vraag 9.
Naast de feitelijke punctualiteit van treinen en reizigers is er overigens ook een indicator klantoordeel op tijd rijden. Deze wordt gemeten op alle trajecten; meetpunten spelen hierbij geen rol. Overgeslagen stations vallen hier dus niet buiten: reizigers die daar last van hebben gehad, zullen dit zeker meewegen in hun oordeel.
Bent u bereid in de nieuwe concessie voor het vervoer over het Hoofdrailnet een outputindicator op te nemen waarbij het overslaan van stations tot het uiterste minimum wordt beperkt en geen standaard bijsturingsmaatregel meer is?
Als het overslaan van stations een bijsturingsmaatregel is die volgens NS in uitzonderlijke situaties wordt toegepast en per saldo de minste reizigershinder oplevert, wil ik dat niet verbieden. Als ik dat zou verbieden zou ik NS mogelijk dwingen een andere bijsturingsmaatregel toe te passen die tot meer reizigershinder leidt. Dat is niet in het belang van de (veel) grotere groep reizigers.
Welke maatregelen gaat u voorts nemen om te voorkomen dat in de toekomst nog stations worden overgeslagen?
Ik ga geen maatregelen nemen om te voorkomen dat er nog stations worden overgeslagen. Zie mijn argumentatie in het antwoord op vraag 11.
De sector werkt er hard aan om in de komende jaren vertragingen zo veel mogelijk te voorkomen. In het kader van de Lange Termijn SpoorAgenda wordt daarvoor een verbeterplan gemaakt.
Het bericht “Haagse politie gebruikt buitensporig geweld tegen buitenlanders” |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Oud-agenten: Haagse politie gebruikt buitensporig geweld tegen buitenlanders»?1
Ja.
Hebben u al eerder signalen bereikt van vermeend bovenmatig geweld tegen buitenlanders door sommige agenten van de Haagse politie? Zo ja, waar bestonden die signalen uit en wat heeft u daar mee gedaan?
Dit is primair een kwestie van het lokaal gezag. Ik heb van de burgemeester van Den Haag een afschrift ontvangen van de brief die hij vorige week aan zijn gemeenteraad over deze kwestie heeft verzonden. Daarin geeft hij aan dat hij zich in geen enkel opzicht herkent in het beeld dat in het desbetreffend bericht wordt opgeroepen.
Er is geen indicatie dat misstanden, zoals in de berichtgeving van Omroep West gesuggereerd, zich in het recente verleden aan Bureau De Heemstraat hebben voorgedaan. Het werkgebied van het desbetreffende bureau kent hoge criminaliteitscijfers. Het feit dat de politie bovenop de problemen zit en in dat kader samen met de gemeente onder meer stevig inzet op de strijd tegen criminele jongeren die het leefklimaat in de wijk verpesten, heeft de afgelopen jaren vruchten afgeworpen.
Geweldstoepassing door de politie is onder bepaalde omstandigheden onvermijdelijk. Indien dat het geval is, vindt daarvan – conform het daarvoor geldende protocol – melding en registratie plaats. Dat is in overeenstemming met het uitgangspunt dat – op transparante wijze – verantwoording wordt afgelegd over het optreden van de politie.
Deze week is door de politie Den Haag naar buiten gebracht dat in 2012 in 97,1% van de gevallen waarin geweld is gebruikt (in totaal 663 incidenten) dit ook geoorloofd geweld was. Er is dus 19 keer ongeoorloofd geweld gebruikt. De cijfers over 2013 zijn nog niet beschikbaar.
Is het waar dat er sprake is of was van bovenmatig geweld tegen buitenlanders? Zo ja, waar bestaat dat geweld uit en welke conclusies trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er daadwerkelijk sprake van een sfeer van intimidatie en racisme in het Haagse korps, met name rond het genoemde politiebureau De Heemstraat? Zo ja, waaruit blijkt die sfeer en wat gaat u daartegen doen? Zo nee, waarom bent u dan van mening dat er geen sprake is van een dergelijke sfeer?
Daarvan is mij niets bekend. Ook voornoemde brief van de burgemeester geeft geen aanleiding te veronderstellen dat sprake zou zijn van een sfeer van intimidatie en racisme in het Haagse korps.
Deelt u de mening dat ook of juist in wijken met een relatief hoge criminaliteit en waar veel van de politie wordt gevraagd, het van belang blijft dat de politie correct optreedt tegen verdachten? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het beeld dat in het genoemde bericht over het politieoptreden in de Schilderswijk wordt geschetst?
Het is altijd van belang dat de politie correct optreedt tegen verdachten.
Bent u bereid om te laten onderzoeken of er inderdaad sprake is geweest van de in het bericht genoemde geweldsincidenten tegen verdachten?
De politie kent een zorgvuldige klachtenprocedure. Uit de afhandeling van het beperkte aantal klachten blijkt niets van excessief geweld, zo vermeldt de brief van de burgemeester van Den Haag.
Bent u bereid om samen met de vragensteller in de Schilderswijk in Den Haag in gesprek te gaan met bewoners, politie en anderen om u te informeren over de gevoelens welke in die wijk bestaan ten aanzien van de leefbaarheid, criminaliteit en de politie?
De burgemeester is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde door de politie binnen zijn of haar gemeente. Een dergelijk gesprek zou in eerste instantie dan ook met hem gevoerd moeten worden.
Het bericht dat een standaard screening bij vrouwen met een botbreuk in veel gevallen huiselijk geweld kan voorkomen |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een standaard screening bij vrouwen met een botbreuk in veel gevallen huiselijk geweld kan voorkomen?1
Ja.
Is het waar dat één op de acht vrouwen die in Nederland terecht komt bij de spoedeisende hulp is mishandeld door haar partner, en dat artsen op deze afdelingen partnermishandeling zelden herkennen? Zo ja, waar ligt dat aan? Zo nee, waar blijkt dat uit?
De Canadese onderzoekster heeft in het onderzoek2 alleen gekeken naar vrouwen met botbreuken. Zij heeft hiervoor gegevens verzameld van drieduizend vrouwen voornamelijk uit Canada en de VS. Ook vrouwen uit Denemarken, India en Nederland deden mee. In Nederland waren het AMC en het OLVG betrokken bij het onderzoek. Eén op de acht vrouwen die in Nederland met botbreuken op de spoedeisende hulp terechtkomt, is mishandeld door haar partner. Het is mij niet bekend in hoeveel van deze gevallen Nederlandse artsen partnermishandeling herkennen.
Wist u dat een op de vijf vrouwen in de loop van hun leven te maken krijgt met geweld van de (ex-)partner, en dat vrouwen door angst, schaamte en schuldgevoelens mishandeling niet graag toegeven? Zo ja, deelt u de opvatting dat orthopedische chirurgen en traumachirurgen vaker moeten doorvragen, indien een vrouw zich met een botbreuk meldt?
Ja, dat is mij bekend. Daartoe is sinds 1 juli 2013 de meldcode verplicht voorgeschreven. Niet alleen orthopedische chirurgen en traumachirurgen, maar alle professionals in de sectoren van de meldcode huiselijk geweld dienen (beter) te signaleren en de stappen van de meldcode te zetten. Hierbij hoort ook een gesprek met de cliënt waarin wordt doorgevraagd naar de oorzaak van eventueel letsel.
Bent u van mening dat vrouwen die met een botbreuk op de afdeling spoedeisende hulp komen standaard gecontroleerd zouden moeten worden op huiselijk geweld? Zo ja, op welke wijze kan een dergelijke standaard controle het beste geïmplementeerd worden?
Ik laat het oordeel of specifiek voor slachtoffers van botbreuken een aparte screening nodig is over aan de branche- en beroepsorganisaties. Ik heb daarom de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Geneeskunst (KNMG) geattendeerd op het onderzoek waarop het artikel in het Brabants Dagblad gebaseerd is.
Ik wil voorkomen dat er voor verschillende typen letsel, (onnodig) verschillende procedures ontstaan. Daarom richt ik mij met de wet meldcode en het Plan van aanpak GIA in opleidingen op alle vormen van geweld in huiselijke kring. Ik vertrouw erop dat professionals hierdoor, ook bij afdelingen spoedeisende hulp, alerter worden op signalen van partnergeweld, zoals botbreuken.
Is het waar dat orthopedische chirurgen en traumachirurgen in hun opleiding niet leren hoe zij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling kunnen herkennen? Bent u bereid het competentieprofiel van deze specialistenopleidingen te laten aanpassen, opdat huiselijk geweld en kindermishandeling hierin een plaats krijgt? Zo ja, per wanneer kan dit gerealiseerd worden? Zo nee, waarom niet?
Met mijn plan van aanpak GIA in opleidingen stimuleer ik dat opleidingen structureel aandacht besteden aan Geweld in Afhankelijkheidsrelaties, waaronder partnergeweld. Hierin worden ook de medische basisopleidingen meegenomen. Alle artsen, waaronder orthopeden en traumachirurgen, volgen een medische basisopleiding.
Het Raamplan artsenopleidingen beschrijft de landelijke eindtermen van de basisopleiding tot arts. Daarin wordt op dit moment niet expliciet ingegaan op het onderwijs met betrekking tot het signaleren van (kindermishandeling en) huiselijk geweld. De KNMG zet zich er voor in om dit onderwerp in het curriculum te krijgen. Daarnaast heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de basisopleidingen voor beroepen in de gezondheidszorg aanbevolen om huiselijk geweld en kindermishandeling op te nemen in basisopleidingen. In 2014 gaat de IGZ na of deze aanbeveling is opgevolgd.
Op dit moment werkt de KNMG aan de afronding van een competentieprofiel waarin handvatten zijn opgenomen voor wetenschappelijke verenigingen over hoe in de opleiding aandacht aan het herkennen van huiselijk geweld kan worden besteed. Dit competentieprofiel is door de KNMG samen met vertegenwoordigers van verschillende wetenschappelijke verenigingen opgesteld. Bij het opstellen van het competentieprofiel is aangesloten bij de opleidingsplannen van de wetenschappelijke verenigingen.
Een strakker regime van certificering van schietverenigingen |
|
Raymond Knops (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er met ingang van 2015 een strakker regime van certificering van schietverenigingen gaat gelden?
Ja. Ik heb uw Kamer daarover op 28 maart 2012 en 19 juni 2012 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 033, nrs. 7 en 8).
Bent u op de hoogte van de inhoud van het in verband daarmee door de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie opgestelde model voor de Eigen Verklaring die iedereen die lid wil worden van een schietvereniging moet invullen?
Ja. Het model Eigen Verklaring dat de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (KNSA) hanteert maakt onderdeel uit van de KNSA-basiscertificering in verband met de verkrijging van het lidmaatschap van een schietsportvereniging. Schietsportverenigingen toetsen hiermee de door het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vastgestelde risicofactoren waarover ik uw Kamer met mijn voornoemde brief informeerde.
Is de modelverklaring inmiddels vastgesteld en is er daarover overleg gevoerd met uw ministerie?
Ja. Het model Eigen Verklaring dat de KNSA hanteert is besproken met het Ministerie.
Bent u op de hoogte van de bezwaren die in kringen van schietverenigingen tegen deze verklaring bestaan?
Ja. De KNSA heeft bij mij aangegeven dat sommige schietsportverenigingen bezwaren hebben tegen het model Eigen Verklaring. De KNSA heeft daarover uitgebreid gecommuniceerd in ledenberaden en de algemene vergaderingen van de KNSA.
Voldoen de verklaring en de manier waarop er in de praktijk mee moet worden omgegaan aan de eisen gesteld in de Wet bescherming persoonsgegevens, waaronder de eisen ten aanzien van de bewaarplicht?
De vragen die onderdeel uitmaken van de Eigen Verklaring zijn door de KNSA met behulp van experts getoetst aan de Wet bescherming persoonsgegevens. Per vraag zijn de grondslagen gedefinieerd, alsmede de voorwaarden ten aanzien van de bewaarplicht.
Klopt het dat (uitsluitend) de bestuurders van schietverenigingen een oordeel moeten vormen over de ingevulde verklaring met het oog op een besluit tot het al dan niet toelaten van een aspirantlid tot de schietvereniging? Zo ja, bent u van oordeel dat bestuurders «als amateurpsychologen» tot een verantwoorde afweging kunnen komen?
Evenals bij andere verenigingen is een besluit omtrent het al dan niet toelaten van leden een bevoegdheid van de vereniging zelf. In de meeste gevallen is dat door de leden gedelegeerd aan het verenigingsbestuur. Dat geldt ook voor schietsportverenigingen in Nederland.
Teneinde bestuurders van schietsportverenigingen te ondersteunen bij het balloteren van nieuwe leden heeft de KNSA daarvoor een training ontwikkeld. De training is ontwikkeld door het externe opleidingsinstituut RadarAdvies in Amsterdam in samenwerking met de KNSA. Deze training helpt verenigingsbestuurders om op een gestructureerde wijze veiligheidsrisico’s te herkennen en deze risico’s op een juiste manier te benaderen. Deze training levert daarmee een bijdrage aan het nog veiliger maken van de schietsportbeoefening in Nederland. Mijn Ministerie heeft het belang van deze training onderschreven en heeft daarvoor ook een financiële bijdrage beschikbaar gesteld.
Gezien het bovenstaande ben ik van mening dat bestuurders van schietsportverenigingen in staat moeten zijn om te komen tot een verantwoorde afweging.
Wordt er gecontroleerd of een aspirantlid de vragen naar waarheid heeft ingevuld? Zo ja door wie? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen zekerheid of de vragen naar waarheid zijn ingevuld. De training voor verenigingsbestuurders, die de KNSA aanbiedt, besteedt daaraan wel aandacht en verstrekt aan die bestuurders de kennis die nodig is om een juiste en zorgvuldige beoordeling te maken. Wanneer op een later tijdstip blijkt dat het potentiële lid de Eigen Verklaring niet naar waarheid heeft ingevuld, wordt diens lidmaatschap opgezegd.
Is de inhoud van de hierboven genoemde Eigen Verklaring en de wijze waarop ermee moet worden gewerkt in overeenstemming met hetgeen u in een brief aan de Kamer heeft geschetst over de herziening van het aanvraagproces en de toezicht op wapenverlof?1
Ja.
Ziet u aanleiding om voor schutterijverenigingen een uitzondering te maken?
De basiscertificering en het daaruit voortvloeiende proces voor de verkrijging van het lidmaatschap van een schietsportvereniging, waaronder de Eigen Verklaring, geldt voor alle verenigingen waarbij gebruik wordt gemaakt van vuurwapens, en dus ook voor de schutterij- verenigingen en de Gilden. De KNSA heeft hierover reeds overleg gevoerd met een vertegenwoordiging van de schutterijen en de Gilden vanwege hun bijzondere positie.
De vergoeding van gehoortoestellen |
|
Roelof van Laar (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tv-uitzending over de verstrekking van hoortoestellen?1
Ja.
Klopt het dat de huidige vergoedingssystematiek ertoe leidt dat alleen de hoortoestellen uit een bepaalde categorie worden vergoed, en daarmee alle andere hoortoestellen uitsluit voor vergoeding? Klopt het dat deze systematiek ertoe leidt dat ook goedkopere hoortoestellen niet vergoed worden, wanneer deze niet opgenomen zijn in een vergoedingscategorie? Klopt het dat deze systematiek er daarmee in sommige gevallen voor zorgt dat het optimale hulphoormiddel niet wordt vergoed, terwijl het goedkoper is dan hoortoestellen waar mensen vanuit deze vergoedingssystematiek recht op hebben?
Per definitie bestaat er in de Zvw alleen aanspraak op verantwoorde zorg wanneer iemand daar naar aard en omvang redelijkerwijs op aangewezen is. Dat geldt evenzeer voor hoortoestellen. Wanneer iemand een hoortoestel kiest dat hier niet aan voldoet, hoeven zorgverzekeraars dit in principe niet te vergoeden. De audicien deelt de klant op basis van het landelijk afgesproken indicatieprotocol in een zorgzwaartecategorie in. Op de Nederlandse markt zijn er ongeveer 1.400 toestellen aanwezig. In totaal zijn daarvan circa 800 toestellen geclassificeerd en opgenomen in de hoortoestellen database. Binnen elke categorie is er daardoor voldoende keus tussen verschillende kwalitatief goede toestellen om tot een optimale oplossing te komen. Indien een fabrikant een hoortoestel wil toevoegen kan hij dat toestel ter beoordeling aanmelden. Voor elke categorie maken audicien en zorgverzekeraar afspraken over de hoogte van de vergoeding. Audicienbedrijven bepalen vervolgens welk assortiment hoortoestellen ze willen voeren en welke hooroplossing uit dat assortiment voor de verzekerde de meest adequate oplossing is. Daaraan kan worden toegevoegd dat zorgverzekeraars veelal afspraken met audicienbedrijven hebben gemaakt over onderhoud en reparatie, waardoor de verzekerde veel minder gebruikskosten hoeft te maken.
Klopt het dat zwaar slechthorenden soms kiezen voor een cochleair implantaat in plaats van een hoortoestel, omdat een cochleair implantaat wel volledig wordt vergoed, en een hoortoestel niet? Vind u dit ook een perverse prikkel? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is, omdat door een cochleair implantaat het resterende hoorvermogen verloren gaat, en een cochleair implantaat bovendien vele malen duurder is dan een optimaal hoortoestel? Zo nee, waarom niet?
Cochleaire implantaten worden alleen vergoed als een verzekerde daar recht op heeft. Hiervoor geldt dat de behandeling volgens de huidige wetenschap en praktijk effectief is en dat de verzekerde daarop redelijkerwijs is aangewezen. Aldus bestaat er alleen een indicatie voor cochleaire implantaten bij zeer ernstige dubbelzijdige doofheid bij kinderen en volwassenen. Als iemand vanwege zorginhoudelijke criteria niet in aanmerking komt voor een implantaat, lijkt mij een vrijwillige keuze voor een dergelijk zware ingreep puur als substitutie van een eigen bijdrage voor een hoortoestel niet erg aannemelijk.
Deelt u de mening dat voor de volwaardige participatie van slechthorenden een optimaal hoortoestel, en/of passende zorg, van groot belang is? Deelt u voorts de mening dat de huidige vergoedingssystematiek voor hoortoestellen ertoe leidt dat, vooral in gevallen waarin mensen complexe hoorproblemen hebben, er soms hogere dan noodzakelijke kosten worden gemaakt, terwijl dit niet noodzakelijkerwijs tot optimale oplossingen leidt?
Uiteraard wil ik dat iedereen met een functiebeperking – al dan niet- met behulp van hulpmiddelen zoveel mogelijk zelfredzaamheid kan behouden en volwaardig in het maatschappelijk leven kan participeren. Ik ga er vanuit dat de huidige aanspraak op hoorzorg juist leidt tot een betere hoorzorg tegen minder kosten. Op basis van het protocol en de afspraken die zorgverzekeraars met audicienbedrijven hebben gemaakt, is voor elke slechthorende een passende oplossing beschikbaar. Ik kan op dit moment niet beoordelen of zich situaties voordoen waarbij soms hogere dan noodzakelijke kosten worden gemaakt. Ik heb tijdens het AO Pakketadvies van 22 juni 2012 aan de Kamer toegezegd (29 689, nr. 410) dat ik de effecten van de nieuwe aanspraak op hoortoestellen zou monitoren en dat ik u daarover eind 2013 zou informeren. Het College van Zorgverzekeringen (CVZ)is thans bezig om het systeem te monitoren op kwaliteit van zorg en prijsontwikkeling. Omdat de resultaten van een eerste meting pas rond de jaarwisseling beschikbaar zijn, kan ik deze toezegging helaas niet binnen deze termijn gestand doen. Ik wacht graag de bevindingen van het CVZ af vooraleer ik u in het voorjaar 2014 een betrouwbare rapportage kan presenteren. Ondertussen zal ik veldpartijen oproepen om met elkaar in gesprek te blijven over het oplossen van eventuele aanloop problemen.
Welke oplossing ziet u om te komen tot een optimale inrichting van het huidige vergoedingssysteem voor hoortoestellen, zodat mensen toegang hebben tot een hulpmiddel en/of zorg op maat? Welke mogelijkheden ziet u om, in overleg met het veld, te komen tot een optimalisering van de bestaande vergoedingssystematiek, zodat passende oplossingen voor mensen met hoorproblemen weer centraal komen te staan?
Zie antwoord vraag 4.
De luchtkwaliteit langs wegen |
|
Henk van Gerven |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Onderschrijft u de conclusie dat door het verhogen van de maximumsnelheid de luchtkwaliteit langs wegen verslechtert?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven voor welke wegen dat precies geldt?
Het effect van de snelheidsverhoging op de luchtkwaliteit is beperkt. Uit onderzoek van RWS (november 2011) is naar voren gekomen dat de toename tot 1.000 meter van de weg in 2015 maximaal 1,1 microgram/m3 bedraagt. Dit is slechts enkele procenten van de wettelijke grenswaarde voor NO2. Het gaat hier om de directe wegbijdrage, die locatiespecifiek kan verschillen.
Verder heeft in 2012 het RIVM een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. Volgens het RIVM is de bijdrage van de snelheidsverhoging aan de luchtvervuiling in de Randstad in 2015 beperkt. De toename van de NO2-concentraties voor Rotterdam (gemiddeld voor regio, dus niet locatiespecifiek) is in deze analyse minder dan 0,04 microgram/m3. Ook hier geldt dat is gekeken naar het effect in 2015, wanneer aan de NO2-norm moet worden voldaan.
Onderkent u dat de werkelijkheid uit modellen afwijkt van de dagelijkse werkelijkheid langs de wegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequentie verbindt u daaraan?
Het RIVM heeft vastgesteld dat berekeningen en metingen in het algemeen gemiddeld goed met elkaar overeenkomen, maar ook aangegeven dat op specifiek individuele locaties afwijkingen kunnen voorkomen. Bij het maken van prognoses, die nodig zijn om de luchtkwaliteit in de toekomst te kunnen berekenen, moet hier dus rekening mee worden gehouden. Indien generiek grote afwijkingen tussen metingen en berekeningen worden vastgesteld, dan kan dat aanleiding zijn de rekenmethodiek aan te passen.
Onderschrijft u dat de verslechtering van de luchtkwaliteit langs wegen gevolgen heeft voor de gezondheid van mensen die nabij die wegen wonen, met name voor mensen met luchtwegaandoeningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gezondheidseffecten vindt u acceptabel?
De wettelijke normen voor luchtkwaliteit zijn in Europees verband vastgesteld op basis van een afweging van verschillende belangen, waaronder het effect ervan op de gezondheid. Deze normen zijn voor mij het uitgangspunt, en daaraan wordt voldaan.
Onderschrijft u dat de verslechtering van de luchtkwaliteit levensverkortend werkt voor mensen die nabij die wegen wonen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gezondheidseffecten vindt u acceptabel?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid, met het oog op de volksgezondheid van de omwonenden, de maximumsnelheid weer terug te brengen naar de oude situatie? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u dan zorgen dat de omwonenden niet ongezonder en korter leven vanwege de luchtvervuiling door het autoverkeer dat van u harder mag rijden dan goed voor hen is?
Nee. Ik blijf binnen de wettelijk vastgestelde normen, die mede zijn gebaseerd op de effecten voor de gezondheid. Met de jaarlijkse monitoring van het NSL houd ik continu een vinger aan de pols. Indien de normen onverhoopt toch zouden worden overschreden, dan neem ik passende maatregelen.
Vindt u de Nederlandse positie in het rapport «Air quality in Europe – 2013 report» van de European Environment Agency2 acceptabel? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het rapport is bedoeld om een beeld te geven over trends met betrekking tot luchtkwaliteit in Europa, niet om landen op individuele basis te beoordelen. Het rapport is dan ook niet geschikt om een conclusie over afzonderlijke landen te trekken. Daarvoor hebben we in Nederland het jaarlijkse monitoringsrapport NSL, dat een veel gedetailleerder beeld geeft over de luchtkwaliteit in Nederland.
Klopt het dat Nederland bij voortzetting van het huidige beleid, ondanks de derogatie, de doelen voor uitstoot van fijnstof niet gaat halen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit beleid aan te vullen? Zo nee, op welke gegevens baseert u zich?
Over 2012, het eerste volle kalenderjaar dat de derogatie van Brussel niet meer geldt voor de fijn stof norm (PM10), zijn er langs Rijkssnelwegen geen fijn stof knelpunten geconstateerd. De wettelijke norm wordt hier dus niet overschreden. Ik baseer mij op de gegevens uit de NSL-monitoringsrapportage, die in het najaar door de Staatssecretaris aan de Kamer wordt aangeboden.
De kosten van een hypotheek in krimpgebieden |
|
Albert de Vries (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de hogere kosten voor een hypotheek in krimpgebieden?1
Ja.
Kunt u aangeven welke gevolgen een duurdere hypotheek zal hebben voor bewoners van krimpgebieden en in welke mate die duurdere hypotheken een neerwaarts effect zullen hebben op de woningmarkt in krimpgebieden?
De NVM heeft aangegeven zich niet te herkennen in deze berichtgeving. In een eigen bericht op de website van de NVM wordt gemeld dat het niet zo is dat banken hogere rentetarieven in bepaalde regio’s hanteren.2
Ook de geldgevers hebben gemeld het beeld van hogere rentetarieven in bepaalde regio’s niet te herkennen.
Kunt u aangeven of deze eis door banken gesteld kan worden nu kopers al via de verplichte annuïtaire hypotheek hun schuld volledig aflossen en daarmee het risico van waardedaling van het onderpand wordt afgedekt?
Zie antwoord vraag 2.
Horen hypotheekeisen niet te worden afgesteld op het inkomen van de koper en zijn mogelijkheden dat de hypotheek kan worden afgelost conform de eisen van de Autoriteit Financiele Markten? Hoe verhoudt deze mogelijk hogere rente zich tot deze eisen, zeker in combinatie met het gestelde in vraag drie?
Bij het verstrekken van een hypotheek gelden bepaalde maximum regels voor wat men mag lenen ten opzichte van het inkomen (Loan to Income, LTI) en voor wat men mag lenen ten opzichte van de waarde van de woning (Loan to Value, LTV). Deze regels zijn vastgelegd in de ministeriële regeling voor hypothecair krediet. De AFM houdt toezicht op het feit of de hypotheekregels worden nagevolgd door hypotheekverstrekkers. De leencapaciteit is afhankelijk van de hoogte en samenstelling van het inkomen en de hoogte van de rente. Een hogere rente zou zich derhalve vertalen in een lagere leencapaciteit.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat de hypotheekverstrekking in krimpgebieden onnodig duur wordt gemaakt, dit mede in het licht van het grotere beslag op de hypotheekrenteaftrek dat dit met zich meebrengt? Gaat hierdoor de rijksoverheid via de hypotheekrenteaftrek dit beleid van de banken financieren?
Uiteindelijk is het aan de aanbieder om te besluiten welke rente hij hanteert. Aantoonbaar hogere risico’s kunnen zich verdisconteren in een hogere rente. Financiers hebben zich middels de Gedragscode Hypothecaire Financieringen wel gebonden aan de bepaling dat het enkele feit dat de hypothecair te verbinden woning is gelegen in een bepaalde wijk of postcodegebied geen grond mag zijn om de aanvraag in zijn geheel af te wijzen. Zoals vermeld in het antwoord op de vragen 2 en 3 zijn er geen aanwijzingen voor een hogere rente in bepaalde regio’s.
Misleidende kortingen bij elektronicawinkels |
|
Bart de Liefde (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het nieuwsbericht «Pas op voor misleidende korting bij elektronicawinkel»?1
Ja.
Is het waar dat kortingen op prijskaartjes in elektronicawinkels, en op internet, regelmatig misleidend zijn vanwege onder andere te hoog voorgespiegelde eerdere prijzen waarnaar wordt verwezen en vanwege onjuiste kwalificaties als «laatste exemplaar»?
Ik wil voorop stellen dat het ondernemers vrij staat om zelf hun prijzen te bepalen. Consumenten mogen echter niet misleid worden, waardoor ze een koopbeslissing nemen die ze wellicht niet zouden nemen als ze wel over volledige en juiste informatie beschikten. Ik heb geen zicht op welke schaal ondernemers consumenten onjuist informeren over kortingen. Dit vergt regelmatige prijsvergelijkingen. Wanneer consumenten menen dat sprake is van misleidende kortingen, kunnen zij hiervan melding maken bij het informatieloket ConsuWijzer van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Voor de ACM vormen de meldingen bij ConsuWijzer een belangrijke bron van signalen over mogelijke misstanden op de markt. Er zijn dit jaar tot nu toe zes meldingen binnengekomen over misleidende kortingen bij elektronicawinkels.2
Wat vindt u van dergelijke misleiding? Is die misleiding in strijd met wettelijke bepalingen?
Ik keur iedere vorm van misleiding af. Ik vind het belangrijk dat consumenten op basis van volledige en juiste informatie hun koopbeslissing kunnen nemen. De regels over oneerlijke handelspraktijken (afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) gebieden handelaren om transparant en volledig te zijn in de informatieverstrekking over bijvoorbeeld de belangrijkste kenmerken, zoals de prijs, van een product of dienst. Ook is het handelaren op grond van deze wetgeving niet toegestaan om consumenten te misleiden over de prijs, het bestaan van een specifiek prijsvoordeel of door bedrieglijk te beweren dat een product slechts gedurende een zeer beperkte tijd beschikbaar zal zijn waardoor ze onvoldoende tijd hebben om een geïnformeerd besluit te nemen. Consumenten dienen aan de hand van de verstrekte informatie in staat te worden gesteld om een weloverwogen aankoopbeslissing te nemen. Het is niet aan mij om te beoordelen of in dit specifieke geval sprake is van misleiding die in strijd is met wettelijke bepalingen. Dit is aan de ACM als toezichthouder op deze regels en uiteindelijk aan de rechter. Wel heb ik de ACM in kennis gesteld van de praktijken die in het krantenartikel worden beschreven en waaraan in vraag 1 wordt gerefereerd. Het is aan de ACM om te bepalen of zij naar aanleiding daarvan actie gaat nemen tegen de beschreven praktijken. De ACM heeft verschillende handhavingsinstrumenten tot haar beschikking. Zo kan zij overtreding van de regels over oneerlijke handelspraktijken sanctioneren met een boete van maximaal € 450.000 per overtreding. Er bestaat mijns inziens voldoende wetgeving die misleiding verbiedt en sanctioneert. Indien de ACM hiertoe aanleiding ziet, kan zij hierover met de sector in gesprek gaan.
Goede marktwerking vereist een transparante markt waarin kopers beschikken over juiste prijs- en productinformatie; in hoeverre verstoren misleidende prijskortingen de elektronicamarkt?
Zie antwoord vraag 3.
Welke middelen heeft u om dergelijke misleiding tegen te gaan? Bent u bereid om met de sector in gesprek te gaan om te komen tot spelregels om misleiding tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Het tekort aan cyberspecialisten bij het Openbaar Ministerie |
|
Magda Berndsen (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht Tekort aan cyberspecialisten Openbaar Ministerie?1
Ja.
Klopt het dat het Openbaar Ministerie te weinig specialisten heeft op het gebied van cybercrime? Zo ja, kunt u duidelijkheid geven over de oorzaak van het tekort aan cyberspecialisten?
Voor de opsporing en vervolging van computercriminaliteit is binnen het Landelijk Parket een speciaal team van officieren en overige medewerkers beschikbaar dat zich – samen met het team High Tech Crime van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie – bezighoudt met High Tech Crime. Daarnaast wordt er een pool cyberfraude specialisten opgezet die zich bezighoudt met cybercrime met een financieel-economisch component (oplichting via internet, skimming, phishing). Ten slotte zijn bij de regionale parketten officieren van justitie werkzaam die gespecialiseerd zijn in de aanpak van cybercrime. Al deze functionarissen beschikken over specialistische kennis die nodig is om computercriminaliteit te bestrijden. Aangezien deze medewerkers zich naast cybercrime ook in meer of mindere mate bezighouden met de aanpak van andere soorten strafbare feiten, kan ik in dit verband geen concrete aantallen fte’s noemen. De huidige inzet op cybercriminaliteit acht ik voldoende. Er is geen reden voor aanvullende maatregelen om de beschikbare expertise en capaciteit te vergroten.
Ter verduidelijking merk ik nog op dat de landelijke officier van justitie voor cybercrime in het interview dat de aanleiding vormt voor de door u aangehaalde berichtgeving heeft willen aangeven dat als gevolg van de digitalisering van de samenleving er bij verschillende vormen van criminaliteit in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van informatietechnologie, waaronder internet.
Om die reden is ook bij de opsporing en vervolging van «klassieke» criminaliteit in toenemende mate behoefte aan gespecialiseerde kennis van ICT. Het Openbaar Ministerie komt aan die behoefte tegemoet door ook medewerkers die niet specifiek zijn opgeleid voor de bestrijding van cybercrime, voldoende toe te rusten met kennis van ICT om leiding te kunnen geven aan het alledaagse opsporingsproces.
Welke gevolgen heeft het tekort aan cyberspecialisten voor de effectiviteit van de aanpak van cybercrime?
Het is niet zo dat de resultaten van het Team High Tech Crime achterblijven bij de gestelde doelstellingen. In 2013 zullen volgens planning 15 grote opsporingsonderzoeken naar High Tech Crime worden afgerond.
Hoeveel cyberspecialisten heeft het Openbaar Ministerie nodig om effectief de strijd tegen cybercrime aan te kunnen gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat was de geplande formatie aan cyberspecialisten bij het Openbaar Ministerie en de politie (afzonderlijk bezien) in 2012, 2013 en 2014 en hoeveel fte is daarvan feitelijk in de genoemde jaren gerealiseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de noodzaak groot is goede specialisten te werven en op te leiden om cybercrime effectief aan te kunnen pakken? Welke concrete maatregelen gaat u nemen om het tekort aan cyberspecialisten bij het Openbaar Ministerie op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Houdt het bericht dat de landelijke eenheid van de nationale politie in een jaar tijd geen enkel onderzoek naar cybercrime heeft weten af te ronden2 verband met het tekort aan cyberspecialisten bij het Openbaar Ministerie? Zo nee, wat is dan de oorzaak van de achterblijvende resultaten in het onderzoek naar cybercrime?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaande aan de behandeling van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2014?
Ja.
Verzoek om extra stikstof in spruiten |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «LTO vraagt om extra stikstof in spruiten»?1
Ja.
Klopt het dat de akkerbouwvakgroep van de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) heeft gevraagd om spruitentelers te compenseren voor het stikstofverlies door de overmatige neerslag in het afgelopen weekeinde en dat het gaat om een verruiming van zeker 50 kilo zuivere stikstof per hectare? Zo ja, kunt u aangeven in welke fase de besluitvorming hierover verkeert?
LTO heeft gevraagd om een extra gift toe te staan; een hoeveelheid is niet genoemd.
Het verzoek zal worden betrokken in het overleg dat binnenkort met de Europese Commissie wordt gevoerd over het vijfde actieprogramma.
Klopt het dat de zware regenval van afgelopen weekend, op sommige plekken viel 110 millimeter, heeft geleid tot zuurstofloze omstandigheden in de grond waardoor nitraat wordt omgezet in vrije stikstof, dat ontsnapt uit de bodem? Zo ja, deelt u de opvatting dat een stikstoftekort direct ten koste van de vitaliteit van het gewas gaat en de kwaliteit van de spruiten? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2005 is eenmaal, in 2007, toegestaan in een situatie met veel neerslag in juni en juli een extra gift stikstof van maximaal 40 kg/ha te verstrekken op spruiten geteeld op kleigrond. Een grens voor de minimale hoeveelheid neerslag is nimmer vastgesteld.
Gezien de hoeveelheid neerslag die onlangs is gevallen en de relatief hoge temperatuur van de bodem, is het is aannemelijk dat de omstandigheden op vele percelen gunstig waren voor de omzetting van nitraat in de bodem in gasvormige stikstofverbindingen.
Spruiten worden geoogst tot in het vroege voorjaar. Een studie die in 2006 is uitgevoerd door PPO (Gebruik van kunstmeststikstof in winterperiode, PPO 2006) geeft aan dat telers voor een zo hoog mogelijke opbrengst en behoud van kwaliteit, wordt geadviseerd spruiten tot 3 à 4 weken voor de oogst bij te bemesten. Het rapport geeft echter ook aan dat geen praktijkproeven bekend zijn die de landbouwkundige noodzaak van bijbemesting na 15 september ondubbelzinnig bevestigen.
Is het waar dat in de afgelopen jaren bij dit soort verzoeken als grens steeds 60 millimeter neerslag in 48 uur werd aangehouden? Zo ja, deelt u de opvatting dat er nu sprake is van een situatie dat een dergelijk verzoek gehonoreerd dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de calamiteitenregeling die is opgenomen in het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn het makkelijker maakt om een dergelijk verzoek in te dienen ten opzichte van de huidige situatie? Zo nee, waarom niet?
Met de calamiteitenregeling die ik heb voorgesteld is het niet meer nodig om een verzoek in te dienen. Een extra mestgift zal dan zijn toegestaan indien is voldaan aan de voorwaarden in de regeling.
Het experiment regelarme zorg |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat Zorgorganisatie Careyn uit het experiment regelarme zorg stapt?1
Ja.
Wat is precies de reden die Careyn hiervoor aangeeft?
Voor de «reset» van het Experiment Regelarm Careyn zijn drie redenen. De eerste reden houdt verband met de primaire reden voor Careyn om deel te nemen aan het experiment regelarme instellingen. Careyn was en is van mening dat de langdurige zorg meer cliëntgericht vormgegeven moet worden, cliënten ondersteunt dienen te worden in zelfredzaamheid, er meer ruimte voor de professional moet zijn en de kosten van de zorg kunnen en moeten dalen. Careyn vond het een maatschappelijke plicht om als een van de grootste aanbieders in de langdurige zorg deze visie ook in de praktijk te laten zien en daarmee een bijdrage leveren aan het debat over de toekomst van de langdurige zorg. Deelname aan experiment regelarme instellingen vormde voor Careyn een manier om deze visie uit te voeren en een bijdrage te leveren aan toekomst van de langdurige zorg. Door middel van de hervorming van de langdurige zorg wordt veel van deze visie reeds vorm gegeven. De resultaten van het experiment (2015) komen later dan de hervorming plaatsvindt. Hiermee is de noodzaak voor het experiment voor Careyn afgenomen.
De tweede reden is dat ten behoeve van het adequaat kunnen vormgeven van decentralisaties en overhevelingen naar de WMO en Zvw, het voor de dialoog tussen Careyn, zorgkantoren en NZa, CIZ en CAK het beschikken over de reguliere AWBZ-gegevens (indicaties, bekostigingsparameters) wenselijk is. De derde reden is dat om het experiment regelarme instellingen bij Careyn goed vorm te kunnen geven, er in het belang van cliënten, de aansluiting tussen de reguliere registratie en het experiment geborgd moet worden (zie ook 3). Soms ook met het oog op het belang van de cliënt, zoals het kunnen behouden van de TOG-regeling. Deze borging is voor Careyn, de zorgkantoren, CIZ en CAk betrekkelijk arbeidsintensief gebleken.
Klopt het dat de regelarme aanpak in sommige gevallen leidt tot meer in plaats van minder regels? Wat is hiervoor de oorzaak?
Een van de uitgangspunten bij de definitieve vormgeving van het experiment regelarme instellingen was dat cliënten geen hinder van het experiment mogen hebben. Vanwege dit belang is aansluiting tussen de reguliere registraties (m.n. indicatiestelling, bekostiging) en de registratie in de experimenten aangebracht. Dit kan op sommige onderdelen tot een meer ingewikkelde registratie leiden.
Deelt u de mening dat de regeldruk in de zorg aanzienlijk dient te worden teruggebracht? Denkt u dat het huidige experiment daar daadwerkelijk toe bijdraagt? Is het nodig het huidige experiment aan te passen?
Ik ben van mening dat de administratieve lasten in de langdurige zorg tot het minimale beperkt moeten worden. Het experiment regelarme instellingen levert een wezenlijke bijdrage aan het verkrijgen van inzichten hoe dit zou kunnen. Voor wat betreft het experiment van Careyn verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Hoe ziet u de omvang van de regeldruk na de hervormingen in de langdurige zorg ten opzichte van de huidige situatie?
De gevoelde administratieve lasten in de langdurige zorg hangen voor het leeuwendeel niet samen met de regeldruk, maar met de wijze waarop zorgaanbieders zelf hun administratieve processen inrichten. Ik verwijs hierbij kortheidshalve naar de tussenevaluatie van het experiment van Opella, die Opella u zelf heeft doen toekomen. Uit deze evaluatie blijkt dat voor het wegnemen van de gevoelde administratieve lasten de zorgaanbieder zelf ook een belangrijke bijdrage kan leveren. Ook uit deze evaluatie blijkt dat het wegnemen van de administratieve lasten ook de cultuur betreft. Zorgaanbieders reduceren risico’s door ook zelf regels en administratieve procedures in te stellen. Het geven van ruimte aan de professional betekent ook het accepteren van enige risico’s.
Wat de overheid kan doen is zorgen voor de adequate gestandaardiseerde informatie uitwisseling tussen partijen. Het betreft dan de gegevens op het punt van de indicatiestelling, de bekostiging (functies en klassen) en de verschillen in inkoop. Standaardisatie betekent voorspelbaarheid, daardoor adequaat kunnen inzetten van ICT en eenmalig gegevens vastleggen. Om hier gaandeweg meer samenhang in aan te brengen werk ik samen met zowel de VNG als ZN. Daarnaast kan de overheid onnodige regels wegnemen of duidelijkheid omtrent te regels verschaffen, zoals de minutenregistratie.
Hoe gaat u er voor zorgen, mede met het oog op de noodzakelijke hervormingen, dat de bureaucratie fors wordt verminderd?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat geadviseerd wordt overvallers ruim baan te geven |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat overvallers ruim baan moet worden gegeven?1
Ja
Deelt u de mening dat dit onderzoek negatief afstraalt op de nationale politie omdat gesuggereerd wordt dat de politie vindt dat je je maar beter niet kunt verzetten tegen overvallers? Zo nee, waarom niet?
Een slachtoffer van een woningoverval mag zichzelf en zijn spullen altijd verdedigen. Het slachtoffer zal daarbij naar eigen vermogen en altijd proportioneel moeten handelen. Het genoemde onderzoek bevestigt dat verzet tegen een woningoverval het risico op toepassing van (zwaarder) geweld door de overvaller in zich draagt. Omdat in een overvalsituatie doorgaans te weinig tijd of overzicht bestaat om een rationele afweging van alle risico’s te kunnen maken, is het advies van de politie in beginsel rustig te blijven, buit af te geven, de situatie te accepteren en de kenmerken van de overvallers te onthouden (het RAAK-principe). De gezondheid van het slachtoffer en eventuele omstanders gaat immers boven eventuele materiële schade van een overval.
Deelt u de visie dat door dit onderzoek van Nederlanders wel een hele makkelijke prooi wordt gemaakt voor overvallers? Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat de nationale politie afstand neemt van dit onderzoek? Zo, nee waarom niet?
Het RAAK-principe is niet alleen van belang voor de veiligheid van het slachtoffer van een overval, maar ook voor de opsporing en vervolging. In de praktijk lost de nationale politie veel overvallen op met informatie van slachtoffers die rustig zijn gebleven en goed hebben geobserveerd. Het oplossingspercentage overvallen is in de afgelopen jaren ook fors toegenomen (van 23% in 2009 naar 31,4% in 2012. Een woningoverval begint in de meeste gevallen met het openen van de voordeur. Via voorlichtingsactiviteiten wijs ik er op alert te zijn bij het openen van de deur voor onbekenden en waar mogelijk een deurspion en kierstandhouder te installeren. Ondernemers adviseer ik zo min mogelijk geld of waardevolle zaken mee naar huis te nemen om het risico van een overval thuis te beperken.
Komen de kosten voor dit onderzoek uit de begroting van uw ministerie? Zo ja, deelt u de mening dat de kosten die worden vrijgemaakt voor dergelijke onderzoeken beter aangewend kunnen worden voor meer agenten en rechercheurs op straat teneinde meer overvallers op te pakken, in plaats van ze te interviewen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek is uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de Commissie Politie & Wetenschap. Dit is een onafhankelijke commissie die verantwoordelijk is voor het initiëren, coördineren en stimuleren van planmatig en systematisch strategisch onderzoek op het terrein van de politie en veiligheid. Een goede en onafhankelijke kennis- en onderzoeksfunctie vormt een belangrijke basis voor de professionaliteit van de Nationale Politie. De Commissie Politie & Wetenschap ontvangt voor de het uitbesteden van externe wetenschappelijke onderzoeken jaarlijks een subsidie van 1,815 miljoen euro. De resultaten van de onderzoeken worden waar nodig verwerkt in de opleidingen van de Politieacademie en dragen bij aan verdere ontwikkeling van de politieprofessie.
Het fonds voor duurzame energie, gekoppeld aan levensduurverlenging kerncentrale Borssele |
|
Paulus Jansen |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is de stand van zaken rond de investering van € 100 miljoen door Essent en Delta elk in additionele innovatieve projecten op het gebied van duurzame energiehuishouding, zoals bepaald in artikel 8 van het convenant kerncentrale Borssele (januari 2006)?1
In het convenant is bepaald dat er een onafhankelijke commissie komt die de projecten beoordeeld, de Commissie Additionele Innovatie Projecten (AIP). Beide bedrijven hebben ieder ruim voldoende projecten voorgedragen die de Commissie AIP ook als additioneel en innovatief heeft beoordeeld. Voor de goedgekeurde projecten is de totale ex-ante investering en CO2-reductie van beide bedrijven samen substantieel hoger dan het afgesproken doel.
Eind 2012 waren in totaal 16 projectvoorstellen gedaan, waarvan er 14 zijn goedgekeurd en 2 nog in behandeling. Van de goedgekeurde projecten zijn er 4 inmiddels stopgezet, de andere zijn in verschillende fasen van voorbereiding en ontwikkeling. Indien door het stopzetten van projecten de totale CO2-emissiereductie of investering niet gehaald gaat worden, moeten de bedrijven andere projecten voorstellen.
Door de economische recessie zijn de voorgestelde projecten gemiddeld genomen langzamer ontwikkeld dan verwacht en is een aantal projecten gestopt. Daarnaast is de verdeling van de verplichtingen veranderd door een aandelentransactie tussen Essent en Delta, waardoor Delta sinds september 2011 extra verplichtingen heeft gekregen. In het convenant staat 2014 als richtjaar voor de investeringen in additionele innovatieve projecten. In overleg met de Essent en Delta ben ik voornemens om deze termijn met 5 jaar te verlengen.
Hoe zijn de investeringen door respectievelijk Essent en Delta verdeeld over de verschillende domeinen als bedoeld in artikel 8.2a? Hoe is vastgesteld dat de gedane investeringen voldoen aan de criteria als omschreven in art. 8.2 van het convenant? Kan de Kamer, zo nodig vertrouwelijk, inzage krijgen in de gedane investeringen en de beoordeling door de Commissie additionele innovatieve projecten (CAIP), als bedoeld in art.8.5 van het convenant?
De projecten zijn als volgt verdeeld over de domeinen zoals bedoeld in artikel 8.2.: 3 projecten in het domein «Verbrandings-/vergassingstechnieken fossiel en/of biomassa», 2 in «Biomassa unit», 8 in «CO2-neutrale brandstoffen» en 1 project in «CO2-afvang en opslag».
In het convenant is bepaald dat de Commissie AIP beoordeelt of een project additioneel en innovatief is, op basis van de criteria van een additioneel innovatief project in art. 8.2. De Commissie AIP heeft daartoe zelfstandig en onafhankelijk deze criteria uitgewerkt. De Commissie AIP is onafhankelijk en haar oordeel is bindend voor de convenantspartijen.
Essent en Delta hebben nu een investering van € 127 mln en een CO2-reductie van 121 kton/jaar gerealiseerd. De Commissie AIP heeft 16 projecten beoordeeld en 14 aangemerkt als additioneel en innovatief, 2 zijn nog in behandeling. De Commissie AIP heeft aan deze projecten een ex-ante investeringsvolume van € 1.134 mln en een CO2-emissiereductie van 2.857 kton/jaar toegekend. Over individuele projecten wordt vanwege bedrijfsvertrouwelijkheid niet gerapporteerd.
Ik ben met Essent en Delta in overleg opdat zij een omschrijving van de goedgekeurde projecten op hun website zullen plaatsen. In het convenant is afgesproken dat de rapportage van Essent en Delta aan de Rijksoverheid over de uitvoering van hun verplichtingen op grond van artikelen 7 t/m 9 op hoofdlijnen plaatsvindt. De controle op naleving van het convenant is mijn verantwoordelijkheid. Ik zal uw Kamer op basis van de tweejaarlijkse rapportage van Essent en Delta informeren.
Wie zijn er sinds 2006 lid geweest van de CAIP? Op wiens voordracht zijn de verschillende leden benoemd? Hoe is de huidige samenstelling van de CAIP?
De Commissie AIP bestond bij aanvang uit de heren C.W.M. Dessens (voorzitter, gezamenlijke voordracht), A.B. Smaal (voordracht van EPZ, Essent en Delta), H.P. van Heel (voordracht van EPZ, Essent en Delta), J.R. Ybema (voordracht van de Rijksoverheid) en A.B. Stuij (voordracht van de Rijksoverheid). De heer Van Heel is in 2012 opgevolgd door de heer K. de Koning (voordracht van EPZ, Essent en Delta).
Wat is de actuele stand van het fonds ter ondersteuning van innovatieve projecten op het gebied van de overgang naar een meer duurzame energiehuishouding, als bedoeld in art.9 van het convenant?
Een bedrag van € 41 mln is ingelegd door Essent en Delta, de overige € 9 mln is toegezegd. Het fonds heeft een nieuwe naam gekregen, Chrystalix SET, en bestaat uit 2 deelfondsen: SET Fund CV en SET fund II CV. Per 31-12-2012 is in totaal € 33,6 mln geïnvesteerd. Er heeft één succesvolle exit plaatsgevonden. De opbrengst hiervan is toegevoegd aan het kapitaal van SET fund II CV. Er is daardoor nog € 25,3 mln beschikbaar voor investeringen.
In welke projecten heeft het fonds sinds de instelling geïnvesteerd?
Het fonds heeft in de volgende bedrijven geïnvesteerd: AlertMe, CrystalQ, EnOcean, Epyon, General Fusion, Luxexcel, Microshade, Ngentec, O-Flexx, PhotoSolar, Sefaira en SolarTotal. Op de website www.chrysalixset.com geeft het fonds informatie over het actuele investeringsportfolio.
Wie oefent het bestuur uit over het fonds?
Chrysalix SET Management BV is de beherend vennoot. Beide fondsen zijn commanditaire vennootschappen en deze kennen geen bestuur.
Is er sinds 2006 op grond van art.12 van het convenant iets gewijzigd of aangevuld inzake de bepalingen als bedoeld in de artikelen 6 t/m 9? Zo ja, wat?
Nee.
Welke CO2-reductie wordt (ex-ante) geclaimd ten gevolge van de investeringen die gedaan zijn op grond van de artikelen 8 en 9 van het convenant? Vindt er nog een vorm van ex-post controle plaats op de daadwerkelijk gerealiseerde CO2-reductie?
De totale ex-ante CO2-reductie ten gevolge van de door de Commissie AIP goedgekeurde projecten op grond van artikel 8 wordt ingeschat op 2.857 kton/jaar. Artikel 9 kent geen CO2-reductiedoelstelling en hiervan wordt dan ook geen ex-ante CO2-reductie ingeschat.
In het convenant zijn geen afspraken opgenomen over ex-post controle. In overleg met de convenantspartijen ben ik voornemens de Commissie AIP te vragen deze ex-post controle uit te voeren.
Hoe kan de Kamer controle uitoefenen op de naleving van de artikelen 6 t/m 9 in het convenantkerncentrale Borssele? Bent u bereid jaarlijks bij de Jaarverslag, zo nodig vertrouwelijk, verantwoording af te leggen over de investeringen in het kader van de artikelen 8 en 9 van het convenant?
De controle op naleving van het convenant is mijn verantwoordelijkheid. In het convenant is bepaald dat Delta en Essent tweejaarlijks rapporteren aan de Rijksoverheid over hun verplichtingen inzake AIP en SET. Ik zal uw Kamer op basis hiervan informeren.
Het afwijzen van een maximale uitkeringsduur in de bijstand |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bereid om de plannen van de gemeente Amsterdam om een onderzoek te starten naar een maximale uitkeringsduur in de bijstand af te wijzen? Zo nee, waarom niet?1
Op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) is het niet toegestaan vooraf een maximale uitkeringsduur aan het recht op bijstand te verbinden. Uit navraag volgt dat het college van de gemeente Amsterdam voornemens was te onderzoeken of het mogelijk is de uitkeringsduur te maximeren en te koppelen aan de verwachte termijn voor uitstroom van de uitkeringsgerechtigde. Inmiddels heeft het college dit onderzocht en geconcludeerd dat dit zich slecht verhoudt met de wet.
Deelt u de mening dat het principieel onjuist is om een uitkeringsduur te verbinden aan het laatste sociale vangnet dat we in Nederland hebben? Kunt u dat uitgebreid toelichten?
In de artikel 20, derde lid, van de Grondwet is bepaald dat Nederlanders hier te lande, die niet in het bestaan kunnen voorzien, een bij wet te regelen recht op bijstand hebben van overheidswege. Bedoeld recht op bijstand, dat nader is ingevuld in artikel 11 van de WWB, impliceert de plicht van het college in voorkomende gevallen bijstand te verlenen. Een wettelijke beperking van de uitkeringsduur van het recht op bijstand zou hiermee in strijd zijn. In hoeverre de belanghebbende niet kan voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan is ter beoordeling aan het college. Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Op welke wijze zouden bijstandsgerechtigden in hun inkomen moeten voorzien op het moment dat de maximale uitkeringsduur is verstreken?
De in de vraag beschreven situatie is, gelet op het antwoord op vraag 2 en 4, niet aan de orde.
Kunt u uiteenzetten hoe deze plannen van de gemeente Amsterdam zich verhouden tot de Grondwet waarin is opgenomen dat Nederlanders die niet in hun bestaan kunnen voorzien een bij de wet te regelen recht op bijstand hebben van overheidswege? Kunt u dat toelichten?2
Zie antwoord vraag 2.