De activiteiten en het toezicht op de Europese geheime dienst IntCen |
|
Gerard Schouw (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Eurowob verzoek tot informatie over de geheime Europese dienst EU Intelligence Analysis Centre (Intcen) aan de Europese dienst voor extern optreden (EDEO)?1
Ja.
Klopt het dat lidstaten vrijwillig inlichtingen doorgeven aan IntCen en wat is de aard van deze inlichtingen?
Ja.
Uitgezonden medewerkers van civiele Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van diverse EU-lidstaten werken als analist samen met Europese ambtenaren in het EU Intelligence Centre (IntCen). Het IntCen is opgericht om op basis van de inlichtingen van de diverse lidstaten strategische analyses te maken ten behoeve van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid en op het gebied van terrorismebestrijding.
IntCen is geen inlichtingendienst, beschikt niet over bijzondere bevoegdheden en ontplooit dus zelf geen inlichtingen verwervende activiteiten. IntCen verwerkt ook geen persoonsgegevens, maar richt zich uitsluitend op het opstellen van strategische analyses.
De contributies uit de lidstaten worden op vrijwillige basis verstrekt. Het IntCen stuurt vragen (requests for information)naar de lidstaten, zowel naar de ministeries van Buitenlandse Zaken als naar de respectievelijke inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De informatie die gedeeld wordt is te kenschetsen als analytisch materiaal, waarin beschikbare intelligence, voor zover een toeleverende dienst die kan of wil vrijgeven, is verwerkt. Deze component bepaalt de rubricering van de verstrekte informatie.
Wat is de wettelijke basis voor de organisatie en de activiteiten van IntCen?
IntCen is kort na de aanslagen van 9/11 opgericht door de Raad als organiek onderdeel van het Raadssecretariaat. De naam was toen EU SITCEN (EU Situation Centre, in het Nederlands «situatiecentrum van de Europese Unie»). In het Besluit van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en de werking van de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30), wordt in artikel 4, derde lid, sub a, derde streepje, bepaald dat EU SITCEN deel is gaan uitmaken van de Europese dienst voor extern optreden, onder het rechtstreekse gezag en de rechtstreekse verantwoordelijkheid van de Hoge Vertegenwoordiger. Bij intern besluit van medio maart 2012 is EU SITCEN van naam veranderd en heet sindsdien EU IntCen. De kerntaken inzake het opstellen van strategische analyses zijn echter niet veranderd.
Gelet op het feit dat SitCen uitsluitend strategische analyses opstelt, geen persoonsgegevens verwerkt, geen eigen inlichtingen verwerft en dat informatie uit de lidstaten slechts op basis van vrijwilligheid wordt verstrekt, was de Raad van mening dat voor de oprichting van SitCen geen bijzonder rechtsbasis was vereist, doch dat SitCen kon worden opgericht zoals ieder organiek onderdeel van het Raadssecretariaat wordt opgericht. Hier kwam nog bij dat het de SitCen als organiek onderdeel van de Raad aan dezelfde regels en juridische controle was onderworpen als de Raad en het Raadssecretariaat. Deze situatie is met de overgang van SitCen naar de Europese dienst voor extern optreden niet veranderd, met dien verstande dat SitCen uitdrukkelijk is genoemd in het hiervoor geciteerde Raadsbesluit als één van de diensten die overgaan naar de Europese dienst voor extern optreden.
Wat is de formele juridische status van IntCen? Hoe verhoudt de juridische status van IntCen zich tot de juridische status van de EDEO?
Zoals hiervoor aangegeven, maakt IntCen integraal onderdeel uit van de EDEO, en valt daarmee binnen hetzelfde juridische kader. Dit houdt met name in dat alle regels voor de bescherming van persoonsgegevens zoals deze gelden voor de EU instellingen volledig van toepassing zijn op IntCen. Tevens is de Europese data protection controller bevoegd toezicht uit te oefenen.
Bovendien zijn ook alle andere regels die normaliter van toepassing zijn op de Europese instellingen, volledig van toepassing op IntCen. Deze regels omvatten de bepalingen inzake toegang tot documenten, het financieel reglement, de regels inzake personeelsbeleid (inclusief de ethische normen voor EU personeel). Alle rechtsmiddelen welke normaliter open staan tegen besluiten van Europese instellingen, staan ook open tegen de handelingen van IntCen als onderdeel van de EDEO. De Europese ombudsman alsmede het Europees Hof van Justitie zijn volledig bevoegd de wettelijkheid van de handelingen van IntCen te controleren.
Met welke partijen deelt IntCen haar verzamelde inlichtingen en analyses?
De analyses van IntCen worden gedeeld met de lidstaten van de Europese Unie, en met relevante beleidsmakers binnen de Europese Commissie, EDEO en in voorkomende gevallen de Raad, mits deze medewerkers in bezit zijn van de benodigde «clearance» die wordt afgegeven door de lidstaten zelf.
Maakt IntCen gebruik van informatie en analyses van de Nederlandse inlichtingen-en veiligheidsdiensten? Zo ja, hoe wordt er door het parlement, de rechterlijke macht, deskundigen of andere mogelijke vormen, toezicht gehouden op IntCen?
Ja, Nederland is één van de lidstaten die inlichtingenanalyses verstrekt aan het IntCen. Er is een AIVD medewerker permanent gedetacheeerd bij IntCen in Brussel. Er is een beveiligde digitale verbinding met deze AIVD-medewerker zodat dagelijks contact tussen de AIVD en IntCen mogelijk is.
Voor elk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten die inlichtingenanalyses delen met IntCen geldt hun eigen wettelijk kader en toezicht mechanisme. In het geval van Nederland wordt de informatie die gedeeld wordt met IntCen vergaard binnen de kader van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv2002) en onder het toezicht van de onafhankelijke Commissie betreffende de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten (de CTIVD).
Hoe verhoudt IntCen zich tot de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten?
IntCen is één van de afnemers van inlichtingenanalyes van de AIVD en de analyses van IntCen worden gedeeld met de AIVD.
Heeft het Hof van Justitie bevoegdheden in het geval dat de activiteiten van de inlichtingendienst IntCen buiten het mandaat gaan, of niet binnen de rechtsgrond van de EU-wetgeving vallen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Verwerkt IntCen persoonsgegevens in het kader van zijn inlichtingenactiviteiten? Is het IntCen toegestaan persoonsgegevens te verwerken? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zo ja, hoe is het toezicht op de verwerking van persoonsgegevens georganiseerd?
Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 4.
In hoeverre is IntCen gebonden aan privacyregelgeving van de Europese Unie?
Zoals in het antwoord op de vragen 4 is aangegeven, is alle Europese regelgeving inzake privacybescherming volledig van toepassing op IntCen.
Het bericht dat de verklaring euthanasie jaarlijks verlengd moet worden |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de verklaring euthanasie jaarlijks verlengd moet worden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het voorstel om de geldigheid van een schriftelijke wilsverklaring voor euthanasie te beperken met een geldigheidstermijn van maximaal twee jaar?
Over dit onderwerp is tijdens de behandeling van de Euthanasiewet uitgebreid gesproken. De wetgever heeft destijds aan de schriftelijke wilsverklaring geen geldigheidstermijn willen stellen omdat elke gestelde geldigheidsduur «hardheidsdiscussies zal oproepen bij gevallen waarin de wilsverklaring net buiten de termijn valt». Ik zie op dit moment geen aanleiding om hiervan af te wijken.
In hoeveel van de 42 meldingen van euthanasie of hulp bij zelfdoding bij demente patiënten bij de Regionale toetsingscommissie euthanasie in 2012 was er sprake van een beginstadium van euthanasie, waarbij nog niet echt sprake was van ondraaglijk lijden?
In 2012 was er bij 41 meldingen van euthanasie of hulp bij zelfdoding bij de Regionale toetsingscommissies euthanasie sprake van een patiënt die zich in het beginstadium van dementie bevond. Bij één melding, die ook is opgenomen in het jaarverslag, was sprake van gevorderde dementie.
Overigens ben ik het niet met u eens dat er in het beginstadium van dementie geen sprake kan zijn van ondraaglijk lijden. Zoals de oordelen van de Regionale toetsingscommissies euthanasie laten zien, kan in geval van dementie in een beginstadium wel degelijk sprake zijn van ondraaglijk lijden.
Deelt u de mening dat er door arts en patiënt tijdens het ziekteproces regelmatig over de wilsverklaring gesproken dient te worden, en dat dit ook schriftelijk vastgelegd dient te worden? Zo ja, hoe kan het geregeld bespreken van de wensen van de dementerende patiënt over het eigen levenseinde met de arts gestimuleerd worden?
Het is zeer invoelbaar dat een (meermalen) geactualiseerde wilsverklaring de arts helpt om tot de overtuiging te komen dat er sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Zeker wanneer de schriftelijke wilsverklaring niet eerder met de arts is besproken. Ik wil echter op dit moment niet zo ver gaan een geldigheidsduur te formuleren.
Ik zie het in eerste aanleg als de verantwoordelijkheid van de patiënt om de schriftelijke wilsverklaring met de arts te bespreken en hiertoe het initiatief te nemen.
Zoals u weet buigt een werkgroep zich op dit moment over de betekenis van de schriftelijke wilsverklaring bij euthanasie. Binnen deze werkgroep is uiteraard ook aandacht voor het actualiseren van de wilsverklaring en het bespreken ervan met de arts. U wordt geïnformeerd over de stand van zaken van deze werkgroep vóór het algemeen overleg met uw Kamer op 19 december a.s.
Bent u van mening dat een jaarlijkse verlenging van de verklaring euthanasie de arts meer houvast geeft voor het geval een patiënt zijn wil niet meer kan uiten? Zo ja, op welke wijze kan het beste uitvoering gegeven worden aan het voorstel om de wens tot euthanasie jaarlijks met de arts te bespreken en te verlengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid dit voorstel te laten beoordelen door de gezamenlijke werkgroep van uw ministerie en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), die momenteel bezig is met het opstellen van een handreiking waarmee, gegeven de geldende wet- en regelgeving, meer duidelijkheid op dit punt geboden kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Binnen welke termijn zal de handreiking van deze werkgroep beschikbaar komen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Euthanasie op 19 december 2013?
Ja.
Fraude met het persoonsgebonden budget (PGB) |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van aangifte door de gemeente Houten van mogelijk gepleegde fraude bij de uitkering van persoonsgebonden budgetten, waarbij vermoedelijk 1,6 miljoen euro niet aan zorg is besteed?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat het Openbaar Ministerie in deze zaak geen strafrechtelijk onderzoek gaat doen, naar eigen zeggen in verband met een tekort aan prioriteit en capaciteit?
De aanpak van fraude, waaronder pgb-fraude, heeft kabinetsbreed hoge prioriteit. De capaciteit is toereikend om aan die prioriteit invulling te geven. Net als bij alle aangiften van een strafbaar feit beziet het Openbaar Ministerie per geval of een strafrechtelijke vervolging de meest adequate reactie is. Het Openbaar Ministerie heeft in dit concrete geval aan de gemeente Houten gemotiveerd uiteengezet waarom de aangifte van de gemeente Houten niet in behandeling is genomen. Reden hiervoor was onder meer de keuze van het Openbaar Ministerie om zaken te selecteren op basis van verschillende modus operandi bij het plegen van deze vorm van fraude. De modus operandi in de fraudezaak uit Houten kwam al in andere strafrechtelijke onderzoeken aan bod.
Deelt u de mening dat fraude met het pgb aangepakt dient te worden? Kunt u uw antwoord toelichten? Wat is in dit kader uw mening over het feit dat het OM geen strafrechtelijk onderzoek gaat doen naar de zaak in de gemeente Houten, omdat dit geen prioriteit zou hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat er ongeveer 200 aangiften van pgb-fraude bij het landelijk parket liggen? Hoeveel van deze aangiften worden uiteindelijk in behandeling genomen? Hoeveel worden er niet in behandelingen genomen, en wat zijn daar de redenen voor?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld het genoemde aantal van 200 aangiften van pgb-fraude niet te kunnen bevestigen. De cijfers die bekend zijn over de signalen (waaronder aangiftes) die in de afgelopen jaren door de diverse diensten zijn ontvangen, hebben wij vermeld in onze brieven van 24 oktober en 19 december 2013 aan uw Kamer.1 Ik verwijs u voor deze informatie kortheidshalve naar deze brieven, waarin ook wordt ingegaan op de omstandigheden die van belang zijn bij de beoordeling of er wordt gekozen voor een strafrechtelijk onderzoek of voor een andere wijze van afdoening. Daarbij gaat het om een samenstel van factoren zoals de aard en omvang van de fraude, de andere sanctiemogelijkheden, complexiteit, bewijsbaarheid alsook organisatiegraad, recidive en een effectieve inzet van capaciteit.
Deelt u de mening dat door het niet strafrechtelijk vervolgen van bedrijven en/of personen die dergelijke fraude plegen, deze hun werkwijze op een aangepaste wijze en op een mogelijk andere locatie kunnen voortzetten, en dat dit ten koste gaat van cliënten in de zorg en van publiek geld dat voor zorg bedoeld is? Vindt u dit acceptabel? Zo nee, welke concrete maatregelen gaat u nemen om deze fraude aan te pakken en te ontmoedigen?
Fraude in de zorg is onacceptabel en gaat ten koste van publiek geld dat voor de zorg bedoeld is. Een integrale aanpak van de fraude is het meest effectief. Vanuit VWS is op 2 december 2012 een plan aan de Kamer gezonden (DLZ/KZ-U-3141826) om de aanpak van pgb fraude te intensiveren. Het betreft naast een versterking van het opsporingsapparaat bij de Inspectie SZW ook maatregelen om de pgb-regeling minder toegankelijk te maken voor potentiële fraudeurs. Een van de maatregelen is dat het CIZ face-to-face gesprekken voert met mensen die voor het eerst een indicatie met voorkeur voor pgb aanvragen. De zorgkantoren voeren met mensen die voor het eerst een indicatie hebben gekregen en aangeven een pgb te willen, een bewustekeuzegesprek om te bezien of pgb de meest wenselijke keuze is. Voorts leggen de zorgkantoren huisbezoeken af bij de mensen die reeds een pgb hebben. Daarnaast worden de zgn. trekkingsrechten ingevoerd, waarbij budgethouders wel zeggenschap houden over hun budget, maar het geld niet langer op hun rekening gestort krijgen.
Voorts is de genoemde brief van 19 december 2013 de stand van zaken bij de concrete maatregelen beschreven.
Het bericht ‘Nieuw EU-land Kroatië meteen in overtreding’ |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuw EU-land Kroatië meteen in overtreding»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Kroatië als kersvers lid van de Europese Unie nu al totaal niet kan voldoen aan Europese begrotingsregels?
Kroatië neemt dit jaar voor het eerst deel aan het Europees Semester, waarin budgettair en economisch beleid in Europese lidstaten gecoördineerd wordt. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of Kroatië in dit kader aan de begrotingsregels voldoet en om voor te stellen Kroatië in een buitensporig tekortprocedure te plaatsen. Op basis van dit voorstel zal de Raad een besluit nemen. Zestien andere lidstaten, waaronder Nederland, vallen reeds onder de buitensporig tekortprocedure.
Vindt u het uit te leggen dat dit kabinet onlangs heeft ingestemd met de Kroatische toetreding, wetende dat het zou uitdraaien op een economische ramp?
Kroatië heeft aan de EU-eisen in het toetredingstraject voldaan, zie ook de kabinetsappreciatie van het derde monitoringrapport die de Kamer op 4 april jl. is toegegaan2. Overigens heeft ook het parlement ingestemd met de Kroatische toetreding: de regering heeft de Akte van Ratificatie eerst na bespreking van het derde monitoringsrapport met uw Kamer gedeponeerd.
Bent u bereid in Brussel te bepleiten dat Kroatië de EU per direct verlaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De stelselmatige fraude met Veiligheid, Gezondheid en Milieuchecklist Aannemers (VCA) examens |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven of u verwacht dat er nog meer aanhoudingen zullen volgen na de aanhouding van een 29-jarige man die op heterdaad is betrapt op examenfraude in Zwijndrecht?1
Het onderzoek naar de fraude loopt op dit moment. In het belang van het onderzoek kan ik op dit moment geen mededelingen doen over deze zaak.
In het nieuwsbericht spreekt het departement over het doorspelen met zendapparatuur van de antwoorden op enkele tientallen VCA examens (examens voor Veiligheid, Gezondheid en Milieuchecklist Aannemers); verwacht u dat op korte termijn nog meer aanhoudingen zullen volgen in deze fraudezaak? Worden ook de deelnemers aan de examens aangehouden?
Zie antwoord vraag 1.
Staat dit geval op zichzelf? Kunnen we nog meer van deze zaken verwachten? Hoe lang is deze fraude al aan de gang? Kunt u deze zaak aan de Kamer toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is deze fraude bij toeval ontdekt of door de vergrote risicoanalyse die de Inspectie SZW toepast?
Deze zaak is door Inspectie SZW in onderzoek genomen na een melding door de Stichting Examenkamer.
Kunt u de gevolgen voor de veiligheid bij bedrijven door deze fraude met examens in kaart brengen?
De mogelijke gevolgen voor de veiligheid door fraude met het certificaat is afhankelijk van verschillende factoren en kan per situatie verschillen. Opdrachtgevers vragen het VCA certificaat onder meer om de veiligheid bij werkzaamheden zeker te stellen. Van VCA gecertificeerden mag worden verwacht dat zij aan de gestelde eisen voldoen en daarnaar handelen. Dat is belangrijk om de nodige veiligheid in het bedrijf en voor de omgeving te waarborgen. Daarom is de melding van fraude door de Stichting Examenkamer met prioriteit in onderzoek genomen door Inspectie SZW.
Deelt u de mening dat hier voorkomen beter is dan genezen? Wat gaat u eraan doen om het risico voor werknemers in de bedrijven waar medewerkers frauduleus hun examen hebben gehaald, in de toekomst te voorkomen?
Ja, fraude met VCA examen moet worden voorkomen. De aanbieders van het VCA examen zijn verantwoordelijk voor het voorkomen van fraude. De Stichting Examenkamer ziet daarop toe. Het VCA is een privaat certificeringsysteem en is ontstaan omdat verschillende partijen er belang bij hebben dat het certificaat aantoont dat bij werkzaamheden aan veiligheidseisen wordt voldaan. Anders verliest het certificaat zijn waarde. De VCA certificaten van de mensen die vermoedelijk hebben gefraudeerd, zijn ingetrokken. De meldingen van fraude met het VCA examen worden door Inspectie SZW onderzocht. De Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie treden hard op bij fraude met het VCA examen.
Het vertonen van kansspelen op televisie door SBS |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «SBS begint gokzender, zender wil met kansspelen miljoenen binnenhalen»1 en «Grote zorgen om gokzender»?2 Vindt u hetgeen om deze berichten gemeld wordt een wenselijke ontwikkeling?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de reactie in de brief.
Welke plannen zijn er om de mogelijkheden om kansspelen op televisie toe te staan te verruimen? Welke aanpassingen in wetten en regels zijn hier precies voor nodig?
De wet biedt op dit moment geen mogelijkheid voor het gelegenheid geven tot deelname aan kansspelen via televisie. Het wetsvoorstel kansspelen op afstand geeft in beginsel ruimte voor deze mogelijkheid, maar richt zich in eerste instantie op kansspelen via internet omdat reeds honderdduizenden Nederlanders hieraan deelnemen. Welke media en welke spelvarianten precies zullen worden toegestaan, zal worden uitgewerkt in relatie tot de risico’s die daarmee samenhangen voor de speler.
Wat vindt u er van dat de televisiekijker in de toekomst verleid zal worden om een gokje te wagen, waardoor een commerciële zender miljoenen euro’s probeert binnen te halen?
Het aanbieden van kansspelen is gereguleerd met een vergunningstelsel. De doelstelling van het wetsvoorstel kansspelen op afstand is om de vraag van spelers te kanaliseren naar gereguleerd aanbod en te voorkomen dat spelers zich wenden tot het illegale aanbod.
Deelt u de zorgen over de laagdrempeligheid van een gokzender, waardoor gokken zal toenemen? Vreest u ook een toename van verslavingsproblematiek? Zo nee, op basis waarvan verwacht u dit niet?
In de regulering van kansspelen op afstand worden strikte voorwaarden opgenomen om kansspelverslaving te voorkomen. De zwaarte van de voorwaarden kan variëren, afhankelijk van bijvoorbeeld de verslavingsgevoeligheid van spelvarianten.
Als het promoten van belspelletjes en andere kansspelen op televisie wordt toegestaan, welke beperkingen bent u dan van plan hieraan te stellen met het oog op het beperken van verslavingsrisico’s en de beschikbaarheid voor jongeren?
Voor vergunninghouders is nu reeds toegestaan op televisie reclame te maken voor kansspelen. Om invulling te geven aan het beperken van verslavingsrisico’s, in het bijzonder bij jongeren, is op 1 juli 2013 het besluit Werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen in werking getreden. Hierin is onder andere opgenomen dat zij tussen 06.00 en 19.00 uur geen reclame mogen maken op televisie. De kansspelautoriteit houdt toezicht op de naleving van deze regels.
Heeft u over de plannen over een gokzender reeds overlegd met SBS? Zo ja, wat was de inzet van uw gesprek en wat is daar uit gekomen? Zo nee, bent u voornemens dat gesprek alsnog aan te gaan en wat zal uw inzet van het gesprek zijn?
Nee. Op dit moment zie ik geen aanleiding een gesprek te voeren over de voornemens van SBS. Ten overvloede wijs ik u erop dat de kansspelautoriteit verantwoordelijk is voor vergunningverlening, toezicht en handhaving van de kansspelregelgeving en eerste aanspreekpunt is voor partijen die interesse tonen in het aanbieden van kansspelen.
Het bericht dat toeslagenfraude makkelijker wordt |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat bij invoering van de Registratie Niet Ingezetenen (RNI) het betrekkelijk eenvoudig wordt voor EU-burgers, die hier korter dan vier maanden blijven, een BSN-nummer te verkrijgen waarmee huur-, zorg- en kinderopvangtoeslag aangevraagd kunnen worden?1
Het is juist dat EU burgers die hier korter dan 4 maanden blijven met de komst van de wet BRP een BSN zullen krijgen in plaats van het huidige sofinummer. Bij de invoering van de registratie niet-ingezetenen vindt de vastlegging van gegevens over mensen die hier korter dan vier maanden verblijven niet langer plaats bij de belastingdienst maar in de basisregistratie personen. Met het BSN wordt ervoor gezorgd dat de gegevens van verschillende mensen niet met elkaar verwisseld worden in overheidsregistraties.
Het burgerservicenummer geeft geen recht op uitkeringen of subsidies. Daarvoor moet betrokkene immers aantonen dat hij recht heeft op een uitkering of subsidie. Bij het antwoord op vraag 6 ga ik hier dieper op in.
Inschrijving als niet-ingezetene en het hebben van een BSN staat geheel los van het verkrijgen van een DigiD. Een DigiD aanvraag via internet wordt uitsluitend toegekend bij een geldig GBA adres en dat is geen RNI adres in het buitenland. Niet-ingezetenen kunnen een DigiD uitsluitend in persoon aanvragen bij een DigiD-buitenland loket. Het betreft hier overigens een pilot voor een selecte groep.
Hoe beoordeelt u, met het oog op het feit dat pas achteraf getoetst wordt of toeslagen terecht worden uitgekeerd, het risico dat mensen aan wie onterecht toeslagen worden verleend vertrekken zodat de toeslagen niet teruggevorderd kunnen worden?
Zie het antwoord op vraag 6.
Is het waar dat meerdere gemeenten bij u hebben aangegeven dat dit systeem fraudegevoelig is en hoe beoordeelt u deze zorgen?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Op welke wijze heeft u de zorgen van de gemeenten met hen besproken en hoe heeft u in het systeem rekening gehouden met de geuite bezwaren?
In Bestuurlijke Overleggen over EU-arbeidsmigratie is door gemeenten aangegeven dat een beter dekkende registratie van EU-arbeidsmigranten essentieel is om als gemeente adequaat beleid voor deze groep te ontwikkelen en hebben zij aangegeven inzicht te willen in het eerste verblijfsadres van niet-ingezetenen in Nederland. Het eerste verblijfsadres kan meer inzicht geven in het aantal niet-ingezetenen dat in een gemeente verblijft en het eerste verblijfsadres kan door gemeenten worden gebruikt voor handhaving, bijvoorbeeld bij controle op overbewoning of betaling van de gemeentelijke belastingen. Ook kan dit adres worden gebruikt om niet-ingezetenen die uiteindelijk toch langer dan vier maanden in Nederland verblijven te benaderen om hen als ingezetenen in te kunnen schrijven.
Daarnaast zijn er in dit overleg suggesties gedaan om niet in alle gevallen BSN’s toe te kennen of eerst nader onderzoek te doen. Het opgeven van een adres is niet als verplichting in de wet opgenomen. Weigering van afgifte van een BSN is dus in strijd met de wet BRP.
Hoe beoordeelt u het initiatief van enkele gemeenten om een proef te beginnen waarbij tijdelijke migranten bijvoorbeeld een verblijfsadres op moeten geven?
Ik heb dit initiatief omarmd en een systeem ontwikkeld voor deze gemeenten om hiermee in een pilot aan de slag te gaan.
Hoe voorkomt u dat de totale toeslagenfraude in Nederland, die de afgelopen jaren is opgelopen tot 95 miljoen euro, nog verder stijgt?
In het voorstel voor de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit, dat vorige week met algemene stemmen is aangenomen door de Tweede Kamer zijn maatregelen opgenomenmet als doel een aanvraag (nog) niet toe te kennen en dus ook niet uit te betalen op het moment dat er een verhoogd frauderisico (wordt door middel van een risicoselectiemodel bepaald) aanwezig is.
Voorbeelden van gevallen die aanleiding kunnen zijn om een verhoogd frauderisico aan te nemen:
De Belastingdienst/Toeslagen heeft in dit kader de bevoegdheid om de aanvrager te verzoeken om extra gegevens aan te leveren, bijvoorbeeld door deze naar de toeslagenbalie te laten komen. Indien de aanvrager zijn recht op een toeslag onvoldoende aantoont, wijst B/T de aanvraag af. De Belastingdienst/Toeslagen wijst een nieuwe aanvraag in ieder geval af, indien de aanvrager de afgelopen vijf jaar fraude heeft gepleegd waarvoor een vergrijpboete is opgelegd of waarvoor hij strafrechtelijk veroordeeld is. Ook indien de aanvrager geen aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan, zal hem geen voorschot voor een toeslag toegekend worden.
Verder kan in gevallen van onbekende woon- of verblijfplaats worden overgegaan tot het stoppen van de uitbetaling van voorschotten dan wel het verminderen of volledig achterwege laten van voorschotten op toeslagen. Ook het niet uitbetalen van een definitieve toekenning met een terug te betalen bedrag behoort tot de mogelijkheden. De belanghebbende verliest hierdoor in de regel geen aanspraak op toeslagen. De maatregelen zien op de uitbetaling van voorschotten voor toeslagen.
Conflictmineralen |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving1 over het werkbezoek van het GroenLinks lid van het Europees Parlement aan het pilot project «Conflict-Free Tin Initiative» van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Philips en Tatasteel? 2
Ja.
Deelt u de zorgen over het verloop van dit sympathieke project rondom de certificering van tin?
Kritiek op het initiatief neem ik serieus, maar de zorgen deel ik niet. Wetgeving om de handel in conflictmineralen tegen te gaan is in de VS reeds aangenomen: Dodd-Frank 1502 verbiedt handel in mineralen uit het Grote Meren gebied in Afrika zonder traceerbaarheid. Het effect is volgens de Group of Experts van de VN, dat de handel in mineralen voor 90% is gestopt. Het onbedoelde neveneffect is dat mijnen die niet bijdroegen aan conflict, ook niet meer konden produceren/ exporteren. Grootschalige werkloosheid is het gevolg. Deze kan op zich weer een bron van nieuw conflict vormen.
Vanaf het begin van het project was duidelijk dat er tegenslag verwacht kon worden. De oostelijke DRC is een gebied dat gerekend mag worden tot het gebied met de moeilijkste operationele omstandigheden wereldwijd. Onder leiding van BZ is een aantal bedrijven, waaronder Philips en Tata Steel, juist dáár begonnen aan een pilot project dat beoogt door tracering van tin uit geselecteerde mijnen de conflictdimensie van de lokale mineralenhandel te elimineren en de negatieve impact van de Dodd-Frank wetgeving, hoofdstuk 1502, te mitigeren.
De huidige uitdaging van de deelnemers aan dit project, waaraan naast genoemde bedrijven o.m. ook Hewlett Packard, Apple, Friesland Campina, Blackberry, Intel, Motorola Solutions, Nokia en Fairphone deelnemen, betreft de plotselinge verhoging van de provinciale belastingen, waardoor de productie van de Kalimbimijn in Nyabibwe recent flink is teruggelopen. De handel is door de belastingverhoging niet langer lucratief omdat niet meer tegen marktconforme prijzen kan worden geproduceerd. Daardoor zijn inkomsten van de mijnwerkers ook teruggelopen.
Het bezoek van het Groenlinks lid van het Europarlement werd geflankeerd door een diplomatieke interventie door de Nederlandse Ambassade op hoofdstedelijk niveau in combinatie met een bezoek van de Speciaal Gezant Natuurlijke Hulpbronnen aan het productiegebied en de gouverneur. Verbazing over de plotselinge en buitenproportionele verhogingen van de belastingen is uitgesproken, de negatieve gevolgen voor de productie in de mijnen is onder de aandacht gebracht en verzocht is de belastingverhoging terug te draaien. De bal ligt nu aan Congolese zijde.
Bent u voornemens om de controle op dit proefproject te intensiveren om zo te helpen bij het welslagen van het project?
Er is sprake van een goed functionerend project met dito (interne) controlemechanismen. De zakjes met tinerts worden tussen de win- en exportlocatie diverse malen geopend om de ertsen te mengen en op het gewenste kwaliteitsniveau te brengen. Nummers van labels zijn uniek en worden via een satellietverbinding opgeslagen in een database in Londen (International Tin Research Institute – ITRI). In de database worden het gewicht en kwaliteit bijgehouden; als de waarden verschillen dan wordt dit onderzocht om uit te sluiten dat mineralen van elders illegaal worden bijgemengd. Zakjes waar een label aan ontbreekt, worden niet opgenomen in de export.
Incidenten worden via de NGO PACT aan ITRI gerapporteerd, onderzocht en onder de aandacht van de DRC autoriteiten gebracht. Daartoe werken burgers (o.a. mijnwerkers, lokaal bedrijfsleven, lokale NGO’s), internationale NGO’s (PACT, Global Witness, Transparency International, Enough) en overheden (Duitsland, de VS, Nederland en DRC) effectief samen. Het ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt de NGO PACT met een financiële bijdrage voor drie jaar, om de operationele controle in het veld uit te voeren.
Ik ben van mening dat het project binnen de geschetste operationele context afdoende waarborgen in zich draagt om het project te doen slagen. Daarbij kan worden opgemerkt dat met het recent arriveren van CFTI-tin bij Tata Steel in IJmuiden en bij Philips Lighting in Mexico, het operationeel concept van dit proefproject zich feitelijk al heeft bewezen. De volgende stappen zijn het verder verbreden van de afnemersgroep, het vergroten van de productie (in de provincie Manema zijn inmiddels mijnen geopend), het diversifiëren van het aanbod aan betrouwbare opkopers, handelaren en exporteurs. Deze stappen zijn nodig om het conflictvrije tin tegen wereldmarktprijzen te kunnen gaan produceren en de productie ook in andere opzichten duurzamer te maken.
Deelt u de mening dat, hoewel vrijwillige initiatieven door bedrijven gewaardeerd moeten worden, de aanpak van de handel in conflictmineralen het meest effectief gestopt kan worden met Europese wetgeving op dit gebied?
Het kabinet zet zich in voor het agenderen van de conflictmineralenkwestie in Europees en OESO-verband. Minister Timmermans stuurde samen met zijn collega’s Westerwelle (DUI) en Bonino (It) recent een brief aan de EU Hoge Vertegenwoordiger, Catherine Ashton, waarin gepleit wordt voor een preventieve aanpak op het vlak van «Global Issues», waaronder grondstoffenvoorzieningszekerheid en conflictmineralen. U treft deze brief in de bijlage aan3.
Ten behoeve van het Europese debat over verantwoord ketenbeheer en conflictmineralen wordt mede op aandringen van Nederland een Europese inventarisatie uitgevoerd van initiatieven van de lidstaten zoals het Nederlandse Conflict Vrij Tin Initiatief. Deze inventarisatie loopt momenteel en zal voeding geven aan het debat over verdere stappen.
Ik ben van mening dat complementair aan wetgeving in de VS, ketenspecifieke steun- en aanmoedigingsmaatregelen die zijn toegesneden op de lokale context, momenteel concreet meer bijdragen. Aanvullende generieke wetgevende maatregelen in de EU zullen op hun merites moeten worden beoordeeld, met name het effect voor de bevolking van wingebieden. Aanvullende wetgeving kan ook het risico verhogen dat bedrijven, die op zichzelf welwillend staan tegenover actieve verbetering van misstanden, wegtrekken uit conflictgebieden vanwege aansprakelijkheidsrisico’s in hun land van herkomst.
Bent u bereid om u in te zetten voor Europese wetgeving in de Europese Raad?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat Europese wetgeving over conflictmineralen een supply chaindue dilligence verplichting voor bedrijven moet bevatten?
De OESO Due Diligence Guidance voor verantwoord ketenbeheer met betrekking tot mineralen uit conflictgebieden wordt momenteel actief opgepakt door vele bedrijven die zelf bij de ontwikkeling van de richtlijnen betrokken waren. De kracht hiervan is dat bedrijven context-specifiek kunnen handelen. Er ligt nog geen Europees wetsvoorstel. Ik zal -wanneer aan de orde- zo’n voorstel toetsen op proportionaliteit en op effectiviteit omdat ik zeker wil zijn dat dit meerwaarde heeft voor de verbetering van het ketenbeheer.
De uitspraak van Eurocommissaris Kroes over Verhofstadt als kandidaat-voorzitter van de Europese Commissie |
|
Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van Eurocommissaris Neelie Kroes dat de VVD de eurofiel de heer Guy Verhofstadt zal steunen als kandidaat-voorzitter van de Europese Commissie?1
De regering zal een beslissing nemen over welke kandidaat voorzitter van de Europese Commissie te steunen wanneer de kandidaten hiervoor bekend zijn. Dit is nu nog niet aan de orde.
Steunt de Nederlandse regering een mogelijke kandidatuur van de heer Verhofstadt voor het voorzitterschap van de Europese Commissie? Zo ja, bent u helemaal van lotje getikt?
Zie antwoord vraag 1.
Welke liberaal heeft naar de mening van de Nederlandse regering als het gaat om de EU het meest gelijk: Verheijen, Kroes, Bolkestein of Verhofstadt of weet u het zelf inmiddels ook niet meer?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat succes met de campagne wordt gewenst?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat SBS een “gokzender” wil beginnen |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Wie staat er straks achter de roulettetafel?» en «Grote zorgen om gokzender»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de regering ook ten aanzien van het kansspelbeleid vooral het algemeen belang moet dienen en dat het voorkomen van gokverslaving daarbij de boventoon dient te voeren, naast het tegengaan van criminaliteit? Zo nee, waartoe dient uw kansspelbeleid dan wel?
De doelstelling van het kansspelbeleid is om kansspelverslaving te voorkomen, de consument te beschermen tegen misleiding en bedrog en om fraude en overige criminaliteit tegen te gaan.
Deelt u de mening dat het via een televisiekanaal aanbieden van gokspellen dan wel het doorgeleiden via een televisiekanaal naar een online goksite niet past in een gokbeleid dat bovenmatig gokgedrag dient te voorkomen? Zo ja, welke conclusies trekt u hieruit als het gaat om het op termijn verstrekken van vergunningen voor online gokken? Zo nee, waarom niet?
Nee. De conclusie of het aanbieden van kansspelen op een dergelijke wijze risico’s tot bovenmatig gokgedrag met zich meebrengt, is afhankelijk van de wijze waarop het aanbod is ingericht, het spel dat wordt aangeboden, alsmede de voorwaarden die aan het aanbod en het spel zijn verbonden. Het wetsvoorstel kansspelen op afstand geeft in beginsel ruimte voor de mogelijkheid kansspelen aan te bieden via televisie, maar richt zich in eerste instantie op kansspelen via internet omdat reeds honderdduizenden Nederlanders hieraan deelnemen. Welke media en welke spelvarianten precies zullen worden toegestaan, zal worden uitgewerkt in relatie tot de risico’s die daarmee samenhangen voor de speler.
Voor vergunninghouders is overigens nu reeds toegestaan op televisie reclame te maken voor kansspelen. Om invulling te geven aan het beperken van onmatige deelneming, in het bijzonder bij jongeren, is op 1 juli 2013 het besluit Werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen in werking getreden. Hierin is onder andere opgenomen dat zij tussen 06.00 en 19.00 uur geen reclame maken op televisie. De kansspelautoriteit houdt toezicht op de naleving van deze regels.
Deelt u de mening dat als er één schaap over de dam is, er mogelijk meer televisiezenders zullen komen die een gokkanaal willen uitbaten? Zo ja, is dat dan een reden te meer om deze ontwikkeling tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Uit de reacties op de consultatie van het wetsvoorstel kansspelen op afstand blijkt dat meerdere partijen, waaronder ook huidige vergunninghouders, interesse hebben in het aanbieden van kansspelen via televisie. Het wetsvoorstel kansspelen op afstand is zoveel mogelijk techniek-flexibel opgezet om in te kunnen spelen op toekomstige ontwikkelingen. Echter, gezien de doelstellingen van het beleid zal worden voorgeschreven via welke technische middelen en welke spelvarianten kansspelen wel of niet onder een vergunning kunnen worden aangeboden. Ik denk daarbij niet in eerste instantie aan kansspelen die worden aangeboden via televisie.
Staat artikel 4a van de Wet op de kansspelen en de bepalingen daarin ten aanzien van de plicht van vergunninghouders om gokverslaving te voorkomen en om terughoudend reclame voor gokken te maken, het maken van televisiereclame voor (online) gokken in de weg? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom wordt er voor gokken een andere afweging gemaakt dan voor andere verslavende producten zoals alcohol of tabak?
Nee. Voor vergunninghouders is nu reeds toegestaan op televisie reclame te maken voor kansspelen om de consument te wijzen op het legale aanbod van kansspelen en daarmee te voorkomen dat hij zich wendt tot illegaal aanbod.
Indien artikel 4a van de Wet op de Kansspelen of de daarin genoemde algemene maatregel van bestuur het reclame maken voor online gokken op televisie niet expliciet verbiedt, wilt u dan de regelgeving zodanig aanpassen dat dit wel verboden wordt? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u in uw aangekondigde wet, waarmee online gokken legaal wordt, beperkingen aanbrengen ten aanzien van de aard van de aanvragers voor een vergunning, bijvoorbeeld door vergunningen aan televisiezenders te onthouden? Zo nee, waarom niet?
In de regulering van kansspelen op afstand zal worden voorgeschreven via welke technische middelen en welke spelvarianten kansspelen wel of niet onder een vergunning kunnen worden aangeboden.
Gaat u in uw aangekondigde wetsvoorstel het aantal te verlenen vergunningen aan een maximum verbinden? Zo ja, aan welk aantal wordt gedacht? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot het regeringsbeleid ten aanzien van het voorkomen van bovenmatig gokgedrag?
Nee, de risico’s van kansspelen zullen worden beperkt door strikte voorwaarden te stellen aan de aanbieders. Om een hoge mate van kanalisatie te bereiken is van belang dat het aantal vergunninghouders niet op voorhand wordt beperkt. Hoewel dit vanuit de optiek van het voorkomen van kansspelverslaving aantrekkelijk kan lijken, leidt dit tot hogere kosten voor de consument in de vorm van een lager uitbetalingsratio, het ontbreken van de stimulans voor aanbieders om te innoveren en het risico dat Nederlandse spelers zich tot attractiever illegaal aanbod wenden. Daarnaast roept beperking van het aantal vergunningen ook vragen op over de criteria voor het vaststellen van dat aantal. Het is immers in een bewegende markt niet op voorhand precies vast te stellen hoeveel vergunninghouders noodzakelijk zijn voor een passend en attractief aanbod.
Het door ouders laten registreren van kinderen jonger dan 12 jaar voor orgaandonatie |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over het door ouders laten registreren van kinderen jonger dan 12 jaar voor orgaandonatie?1
Ja.
Hoeveel kinderen staan er op de wachtlijst voor een donororgaan, en hoeveel organen zijn er beschikbaar? Is er een tekort aan organen van overleden kinderen jonger dan 12 jaar? Zo ja, kunt u aangeven wat de aard en omvang van dit tekort is?
In 2012 waren 4 postmortale orgaandonoren afkomstig uit de leeftijdsgroep van 0 tot 16 jaar. In totaal hebben 27 kinderen jonger dan 16 jaar in 2012 een orgaan ontvangen. Het merendeel van deze organen was afkomstig van donoren uit een hogere leeftijdscategorie. Er zijn 4 kinderen van de wachtlijst af gegaan vanwege overlijden. Op 31 december 2012 stonden in totaal 21 kinderen jonger dan 16 jaar op de wachtlijst.
Weet u of er in het geval ouders kinderen jonger dan 12 jaar in het donorregister zouden mogen laten opnemen of er dan meer organen voor transplantatie beschikbaar zouden kunnen komen? Zo ja, kunt u aangeven in welke mate dit het geval zou zijn? Zo nee, wilt u dit laten onderzoeken?
Nee, daar is niets over bekend. Naar alle waarschijnlijkheid zullen er niet meer organen voor transplantatie beschikbaar komen als ouders kunnen beslissen over de donorregistratie van hun kinderen jonger dan 12 jaar. Ook in de huidige situatie beslissen de ouders, mocht hun kind onverhoopt komen te overlijden en het kind jonger is dan 12 jaar, of de organen van hun kind voor transplantatie beschikbaar komen. Ook gelet op het relatief beperkt aantal gevallen waarbij organen van kinderen jonger dan 12 jaar worden getransplanteerd, vind ik nader onderzoek niet nodig.
Deelt u de mening dat, als op het moment dat dit nog niet acuut nodig is, ouders al zouden nadenken over het ter transplantatie beschikbaar stellen van de organen van een kind, in plaats van op het emotionele moment rondom het overlijden, dan de kans dat er meer organen beschikbaar zouden komen groter zou zijn? Zo ja, zou het nadenken over donorregistratie van kinderen beneden de 12 jaar door hun ouders daarbij van invloed kunnen zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat iedereen goed nadenkt over het beschikbaar stellen van organen. Vanaf de leeftijd van 12 jaar kan iemand besluiten om zijn of haar keuze te laten registreren in het donorregister. Tot die leeftijd beslissen de ouders voor het kind, mocht hun kind onverhoopt komen te overlijden.
Het is daarom goed als ouders niet alleen nadenken over het beschikbaar stellen van hun eigen organen, maar ook die van hun minderjarige kinderen, mocht die situatie zich voordoen. Het is goed als zij dit met elkaar en met hun kinderen bespreken. De mogelijkheid om kinderen jonger dan 12 jaar door hun ouders te laten registreren voegt hier niets aan toe. Ik zie wel veel toegevoegde waarde in de lespakken die op basisscholen worden ingezet om jonge kinderen wegwijs te maken in het onderwerp orgaan- en weefseldonatie. Het bespreken van het onderwerp «donatie» op school heeft als bijkomend voordeel dat het kind thuis vertelt wat hij/zij geleerd of besproken heeft. Dit leidt op een natuurlijke wijze tot belangrijke gesprekken «aan de keukentafel» die van invloed zijn, mocht de donatievraag zich in de praktijk voordoen.
Zou het ouders kunnen helpen bij het nemen van een definitieve beslissing tot het daadwerkelijk beschikbaar stellen van organen van een overleden kind, als zij reeds eerder in het kader van donorregistratie van hun kind daarover nagedacht zouden kunnen hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op grond van welke juridische grondslag mogen ouders beslissen om organen van hun overleden minderjarig kind voor transplantatiedoeleinden ter beschikking te stellen?
Op grond van artikel 11, derde lid, van de Wet op de orgaandonatie kan ten aanzien van een minderjarige beneden de leeftijd van twaalf jaar de toestemming worden verleend door de ouders die de ouderlijke macht uitoefenen, of de voogd. Op grond van artikel 11, eerste lid, kunnen ouders beslissen over orgaandonatie met betrekking tot een minderjarige van twaalf jaar of ouder waarvan geen wilsverklaring bekend is.
Zou dezelfde juridische grondslag kunnen worden gebruikt voor het door ouders laten opnemen in het donorregister van hun kinderen jonger dan 12 jaar, als die mogelijkheid zou bestaan? Zo nee, waarom niet, en waaruit zou die grondslag dan wel moeten bestaan?
Nee, in het donorregister worden slechts de wilsverklaringen van geregistreerden vastgelegd. Uitgangspunt van de Wet op de orgaandonatie is dat minderjarigen vanaf twaalf jaar in staat worden geacht tot een redelijke waardering van hun belangen inzake orgaandonatie. Hierbij is aangesloten bij de regelgeving op het gebied van de medische behandeling; op basis daarvan kunnen minderjarigen vanaf twaalf jaar ook beslissingen nemen over hun eigen behandeling. Onder de leeftijd van twaalf jaar worden minderjarigen niet in staat geacht tot de waardering van hun belangen op het gebied van orgaandonatie. Opgemerkt zij echter dat dit niet hoeft te leiden tot het beschikbaar komen van minder organen voor donatie. Ouders van een overleden kind kunnen immers na overlijden toestemming verlenen voor orgaandonatie.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de juridische, ethische, praktische en eventuele andere implicaties van het openstellen van het donorregister voor kinderen jonger dan 12 jaar, die door hun ouders geregistreerd zouden kunnen worden? Zo ja, op welke wijze wilt u dit onderzoek vormgeven en wanneer kunnen de resultaten daarvan worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Ik ben er geen voorstander van dat ouders hun kind jonger dan 12 jaar kunnen registreren in het donorregister. Ik vind het wel belangrijk dat ouders nadenken over het beschikbaar stellen van organen mocht deze situatie zich voordoen en dat met elkaar en met hun kinderen bespreken. Om dit te ondersteunen ben ik bereid de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) te vragen om komend jaar in de voorlichting extra aandacht te besteden aan orgaan- en weefseldonatie bij kinderen jonger dan 12 jaar.
Mede gelet op het relatief kleine aantal transplantaties dat wordt uitgevoerd bij kinderen onder de 12 jaar acht ik het op dit moment niet opportuun om nader onderzoek te doen naar de juridische, ethische en praktische implicaties van het openstellen van het donorregister voor kinderen jonger dan 12 jaar die door hun ouders worden geregistreerd.
Misstanden in franchiseland en de mogelijke aanpassing van de franchiseovereenkomst |
|
Mei Li Vos (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over misstanden rondom franchiseovereenkomsten (onder meer «Aanval op franchisegevers. Advocate: toename van misstanden»,1 en het artikel «Franchising: waarom het best een goed idee is om van de franchiseovereenkomst een benoemde overeenkomt te maken»?2
Ja.
Kunt u ingaan op het signaal dat er een toename is van misstanden in de wereld van franchiseketens? Is de houding van sommige franchisegevers te karakteriseren als «verdeel en heers», waar franchisenemers en hun gezinnen de dupe van worden omdat zij vastzitten aan het contract?
Uit de aangehaalde publicaties blijkt dat zich in de praktijk wel eens situaties voordoen die nadelig uitpakken voor de franchisenemer. Dit blijkt, waar het zich voordoet, vooral terug te voeren op te rooskleurige prognoses van omzetpotentieel. Daar staat tegenover dat franchising nog altijd populair is; het biedt voor startende ondernemers een platform waarin veel werkzaamheden en keuzes uit handen worden genomen. Dit kan aantrekkelijk zijn als daar een, bij voorkeur op basis van de geboden diensten verdedigbaar, prijskaartje aan hangt. Ook geeft de Nederlandse Franchise Vereniging aan dat uit onderzoek blijkt dat franchiseondernemers in de afgelopen jaren van economische tegenwind minder omzetverlies hebben geleden dan anders georganiseerde branchegenoten. Signalen over ernstige toename van misstanden zijn mij niet bekend en worden ook door de aangehaalde schrijvers niet gegeven.
Is naar uw oordeel sprake van oplichting en valsheid in geschrifte, of slechts van een zakelijk geschil, of iets ertussen in? Als er naar uw mening sprake is van oplichting, waarom wordt hier dan niet tegen opgetreden?
Wat er in juridische termen aan de orde is, hangt geheel af van de feiten die zich in het concrete geval voordoen. Wanneer er gebruik gemaakt wordt van te rooskleurige prognoses, kan er sprake zijn van onjuiste informatie. Daartegen kan in rechte worden opgetreden en dit wordt, naar blijkt uit de artikelen, in de praktijk ook wel met succes gedaan. Als er sprake mocht zijn van oplichting, bijvoorbeeld door gebruik te maken van vervalste jaarverslagen, zijn er meer mogelijkheden voor handhaving, zoals vervolging door het Openbaar Ministerie. In dat geval zouden gedupeerden daarvan aangifte kunnen doen.
Bent u bereid om nader onderzoek te doen om het vóórkomen van dergelijke misstanden in de franchisewereld nauwkeurig in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om nieuw onderzoek uit te laten voeren. Uit eerder onderzoek3 bleek niet dat er sprake is van grote misstanden. Wel ben ik voornemens om in contact te treden met zowel de franchisegevers als de franchisenemers om nadere inlichtingen in te winnen over de ontwikkelingen in de franchisepraktijk.
Hoe beoordeelt u, gezien de signalen over misstanden, de voorgestelde aanpassing van de franchiseovereenkomst van onbenoemd naar benoemd (in Boek 7 Burgerlijk Wetboek)?
Opneming van een wettelijke regeling van de franchiseovereenkomst in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek heeft bij de huidige stand van zaken daarom geen prioriteit. De Nederlandse Franchise Vereniging verlangt van haar leden dat zij in hun overeenkomsten de Europese Erecode Inzake Franchising in acht nemen, waarin veel aandacht wordt besteed aan de informatie die de franchisegever aan de franchisenemer behoort te verschaffen. In recente rechtspraak in franchising zaken worden daarbij aansluitende regels aanvaard. Volgens de Rechtbank Den Bosch van 29 mei 2013 (LJN CA1429) moet worden aangenomen dat op de franchisegever een bijzondere zorgplicht rust. Deze moet aan de franchisenemer een exploitatieoverzicht verschaffen dat «op een grondig en zorgvuldig onderzoek berust». Volgens de Rechtbank Arnhem van 15 juni 2011 (LJN BR0232) heeft de franchisegever een zorgplicht die meebrengt dat als de prognose niet wordt gehaald, de franchisegever de verplichting heeft de franchisenemer advies en bijstand te verlenen. De aard van de franchiseovereenkomst brengt mee dat de franchisegever moet zorgen voor deugdelijke prognoses. Hij dient in te staan voor de juistheid van de historische gegevens die aan de prognose ten grondslag liggen. Als de prognose niet wordt gehaald en vast komt te staan dat de prognose ondeugdelijk is, is de franchisegever in beginsel schadeplichtig.
Deelt u de mening dat een verzwaarde informatieplicht in Boek 7 een groot deel van de misstanden weg kan nemen? Is het waar dat in andere landen deze verzwaarde informatieplicht wel bestaat?
Het Nederlandse recht, zoals hiervoor weergegeven, ligt in de lijn van wat in andere landen in de wet of in de rechtspraak wordt aangenomen. De in antwoord op vraag 5 geciteerde rechtspraak aanvaardt een zware informatieplicht, afgestemd op de aard van de overeenkomst van franchising.
Welke rol kan het Ondernemersplein, zowel het fysieke plein als het digitale plein, spelen om potentiële franchisenemers te ondersteunen in de precontractuele fase?
Via het Ondernemersplein (zowel het digitale plein als de fysieke pleinen) kunnen ondernemers hierover worden geïnformeerd. Afhankelijk van de concrete behoefte bij ondernemers kan deze informatie worden aangepast of aangevuld.
Is het waar dat de Raad voor de Rechtsbijstand zelden toevoeging verleent bij een zakelijk geschil tussen franchisegever en franchisenemer? Zo ja, waar ligt dat aan en is dit wenselijk?
Een verantwoorde bedrijfsvoering houdt in dat ondernemers voor het starten van een onderneming al rekening houden met bedrijfsrisico’s en eventuele kosten van rechtsbijstand die deze met zich kunnen brengen en daarvoor tijdig een voorziening treffen, zoals het afsluiten van een rechtsbijstandverzekering, het zich aansluiten bij een brancheorganisatie dan wel het aanleggen van reserves. Uitgangspunt van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) is daarom dat gesubsidieerde rechtsbijstand niet wordt verleend bij zakelijke vorderingen, behoudens enkele uitzonderingen. Zakelijke vorderingen worden in artikel 12, tweede lid, onder e van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) gedefinieerd als rechtsbelangen die de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreffen, derhalve vorderingen van of jegens een zelfstandig ondernemer in de uitoefening van zijn praktijk. Hierbij kan het gaan om rechtspersonen en zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers). Voor zakelijke vorderingen is in artikel 12, tweede lid, onder d en e van de Wrb een apart regime opgenomen wat betreft het verstrekken van een toevoeging. Onder voorwaarden kan deze worden verstrekt. Indien het gaat om een rechtsbelang dat in de privésfeer ligt, kan de betrokkene conform de algemene regels van de Wrb voor natuurlijke personen in aanmerking komen voor een toevoeging. In een beperkt aantal gevallen is het mogelijk dat ook ondernemers een beroep kunnen doen op gesubsidieerde rechtsbijstand (artikel 12, tweede lid, onder d en e). Dit geldt bijvoorbeeld indien de voortzetting van het beroep of bedrijf voor zover het niet in de vorm van een rechtspersoon wordt gevoerd, afhankelijk is van de uitkomsten van de gevraagde rechtsbijstand. Zo zal aan een zelfstandige die geconfronteerd wordt met de opzegging van een rekeningcourant krediet terzake van dat belang rechtsbijstand kunnen worden verleend indien door die opzegging zodanige liquiditeitsproblemen ontstaan dat het voortbestaan van het bedrijf in gevaar komt. Als het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, kan de aanvrager voor zakelijke belangen een toevoeging krijgen. Vereist is dat de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij de procedure is betrokken of betrokken geweest is én de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze kunnen worden vergoed. De termijn van één jaar is gesteld om te bewerkstelligen dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat een toevoeging wordt verkregen voor zaken die tot het normale bedrijfsrisico behoren.
Een jihadistische ex-militair |
|
Raymond de Roon (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ex-militair voor jihad naar Syrië»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat een ex-militair, die in de periode 2009–2010 dienst deed bij de Koninklijke Landmacht, momenteel als jihadist in Syrië vecht?
Het bericht is waarschijnlijk juist. De in de media genoemde persoon heeft inderdaad dienst gedaan bij Defensie, in de periode oktober 2009 tot juli 2010. Hij heeft de Algemene Militaire Opleiding (AMO) gevolgd en daarna kort een tweetal vervolgopleidingen gevolgd maar voortijdig afgebroken. Hij is nooit bij een operationeel onderdeel werkzaam geweest.
Kunt u aangeven of er meer personen zijn, die dienst hebben gedaan in het Nederlandse leger en later meevechten in de islamitische oorlog in Syrië of elders?
Bij Defensie zijn op dit moment naast genoemde persoon twee ex-militairen bekend die mogelijk als jihadist meevechten in Syrië of elders.
Deelt u de visie dat het voeren van de jihad per definitie dient te leiden tot het verlies van de Nederlandse nationaliteit? Zo neen, waarom niet?
Van elke persoon die terugkeert uit Syrië wordt gekeken of strafrechtelijk optreden noodzakelijk en mogelijk is. Op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) kan het Nederlanderschap worden ingetrokken als sprake is van een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf. Voorwaarde is dat de betrokken persoon naast de Nederlandse nationaliteit ook nog een andere nationaliteit bezit. Intrekking is niet mogelijk als staatloosheid daarvan het gevolg is (het Europees Verdrag inzake Nationaliteit waarbij Nederland partij is, staat dit niet toe). Voorwaarde is ook dat het misdrijf na 1 oktober 2010 is gepleegd.
De veiligheidssituatie in Somalië en de terugkeer van Somalische asielzoekers naar Somalië |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uitgezette Somaliër gewond bij bomaanslag»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Het is mij bekend dat de situatie in Somalië zorgwekkend is en dat er sprake is van gewelddadigheden zowel in Mogadishu als in overige delen van het land.
De omstandigheid dat een onlangs teruggekeerde Somaliër gewond is geraakt bij een aanslag is zeer betreurenswaardig.
In de asielbeoordeling worden alle aangevoerde feiten en omstandigheden meegewogen en wordt ook de algemene situatie in een land in aanmerking genomen. Indien wordt vastgesteld dat een vreemdeling geen individualiseerbaar en voorzienbaar risico loopt op vervolging of mensenrechtenschendingen wordt geen asielvergunning verleend en is terugkeer aan de orde. In uitzonderlijke situaties van willekeurig en wijdverspreid geweld wordt aangenomen dat eenieder bij terugkeer een reëel risico loopt op grond van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. De situatie in Mogadishu en overige delen van Somalië wordt op dit moment niet op die manier gekwalificeerd. Dit neemt niet weg dat ik zoals gezegd onderken dat er in Somalië sprake is van een zorgwekkende situatie die gekenmerkt wordt door conflicten en geweld. Het is nooit uit te sluiten dat een vreemdeling, hoe betreurenswaardig ook, na een zorgvuldige individuele beoordeling inclusief rechterlijke toetsing, na terugkeer in zijn herkomstland slachtoffer wordt van willekeurig geweld.
Wat is de laatste stand van zaken omtrent de veiligheidssituatie in Somalië, met name in Mogadishu en in Zuid- en Centraal Somalië? Is het huidige ambtsbericht nog voldoende actueel? Wanneer volgt een nieuw ambtsbericht?
Eind december 2013 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een nieuw algemeen ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Somalië. Aan de hand daarvan zal ik bepalen of het toelatingsbeleid voor Somalische asielzoekers gehandhaafd kan blijven of dat het beleid aanpassing behoeft. In het huidige beleid is meegewogen dat de situatie in het land, zoals ik in antwoord op vraag 1 al opmerkte, zorgwekkend is en fluctueert. In het geval van een beleidswijziging zal ik de Tweede Kamer daarover informeren.
Een ambtsbericht is een deskundigenbericht. Het ziet altijd op de periode voorafgaand aan het verschijnen daarvan zodat het alleen op het moment van verschijnen echt actueel kan zijn. De IND kan ook informatie uit andere objectieve bronnen gebruiken voor een oordeel over de situatie in het land van herkomst.2 In asielprocedures worden in voorkomende gevallen ook dergelijke bronnen aangevoerd en betrokken.
Hoeveel vrijwillige en gedwongen terugkeer heeft dit jaar plaatsgevonden naar Somalië, uitgesplist naar Mogadishu en overige plaatsen in Somalië?
Het algemene uitgangspunt ten aanzien van terugkeer is dat er wordt teruggekeerd naar het land van herkomst en het is aan de vreemdeling zelf om te bepalen waar heen hij zich in zijn land begeeft. Er wordt dan ook niet geregistreerd naar welke plaats een vreemdeling zelfstandig of gedwongen terugkeert. In het geval van Somalië is bekend dat het reizen door het land voor bepaalde groepen onder omstandigheden onveilig kan zijn (bijvoorbeeld het reizen door gebied onder controle van Al-Shabaab) en hiermee wordt in het toelatingsbeleid rekening gehouden. In het geval van Somalië geldt dat gedwongen terugkeer praktisch gezien enkel mogelijk is via Mogadishu.
In veel gevallen worden door de Dienst Terugkeer en Vertrek bij (gedwongen) terugkeer naar Somalië beperkte financiële middelen beschikbaar gesteld om de persoon in staat te stellen binnen het land verder te reizen. Bij zelfstandige terugkeer krijgt een vreemdeling in elk geval van de Dienst Terugkeer en Vertrek financiële middelen ter beschikking. Een vreemdeling kan ook zelfstandig terugkeren met ondersteuning van een NGO.
In 2013 zijn circa 40 Somaliërs zelfstandig teruggekeerd naar Somalië en minder dan 10 Somaliërs gedwongen teruggekeerd naar Somalië.3
Hoeveel uitgeprocedeerde Somaliërs verblijven nog in Nederland en wachten totdat zij kunnen terugkeren? Hoeveel gedwongen uitzettingen naar Somalië zijn er in voorbereiding?
Afgezien van de enkele weken die de voorbereiding van feitelijk vertrek in beslag kan nemen, hoeft een vreemdeling niet te wachten tot hij kan terugkeren aangezien zelfstandige terugkeer naar het herkomstland mogelijk is. Zelfstandige terugkeer naar Somalië vindt ook daadwerkelijk plaats zoals uit mijn antwoord op vraag 3 blijkt. De inzet is gericht op zelfstandige terugkeer.
Voor zover uw vraag ziet op het aantal uitgeprocedeerde Somaliërs in Nederland, meld ik u dat de Dienst Terugkeer en Vertrek 480 vreemdelingen met de gestelde Somalische nationaliteit in de caseload heeft.4 Dit betreft een momentopname. Bovendien zijn dit niet allemaal vreemdelingen die naar Somalië moeten terugkeren. Binnen deze groep bevinden zich onder andere vreemdelingen die op grond van de Dublin II-Verordening overgedragen kunnen worden aan een andere Europese lidstaat.
Voor zover met de vraag wordt bedoeld in hoeveel gevallen een vlucht in het kader van een gedwongen uitzetting thans daadwerkelijk staat gepland, kan ik uw Kamer het volgende mededelen. Met de Somalische regering in Mogadishu bestaat een Memorandum of Understanding dat ook ziet op gedwongen terugkeer. De Somalische autoriteiten hebben de geldigheid van het, met de tijdelijke regering gesloten, MoU bevestigd en op basis van de afspraken in het MoU hebben dit jaar – voor het eerst sinds 2010 – enkele uitzettingen naar Somalië plaatsgevonden. Tegen de achtergrond dat Somalië met verschillende Europese landen in gesprek is over terugkeer, heeft de Somalische regering Nederland recent laten weten aanvullende werkafspraken aan het MoU te willen maken voordat gedwongen terugkeer vanuit Nederland weer kan plaatsvinden. Op 28 november jl. heeft de Nederlandse ambassadeur in Nairobi gesproken met de Somalische president. In dit gesprek heeft de president aangegeven begrip te hebben voor de Nederlandse positie dat uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers naar Somalië moeten terugkeren en aangegeven een snelle overeenkomst over aanvullende werkafspraken te steunen. Hierover is nader overleg met de verantwoordelijke Somalische bewindslieden nodig. Nederland probeert zo snel mogelijk over deze aanvullende afspraken met Somalië in overleg te gaan. Tegen de achtergrond van de (her)benoemingen van het Somalische kabinet, wordt verwacht dat deze gesprekken vanaf februari 2014 kunnen plaatsvinden.
Op dit moment zijn er door de DT&V dan ook geen vluchten geboekt voor gedwongen terugkeer naar Somalië en met vreemdelingenbewaring ter fine van uitzetting naar Somalië wordt op dit moment terughoudend omgegaan.
Wat zijn de laatste standpunten en zienswijzen van gespecialiseerde hulporganisaties, zoals Amnesty International, Vluchtelingenwerk Nederland en UNHCR over de veiligheidssituatie in en terugkeermogelijkheden naar Somalië?
Amnesty International kan zich niet vinden in het besluit om uitzettingen naar Somalië te hervatten, gezien de instabiele veiligheidssituatie daar.5 Vluchtelingenwerk Nederland meent dat uitzettingen naar Zuid- en Centraal-Somalië voorbarig en onverantwoord zijn. UNHCR raadt gedwongen terugkeer naar Zuid- en Centraal-Somalië af vanwege de nog altijd alom aanwezige mensenrechtenschendingen in Somalië door alle betrokken partijen, met name in Zuid- en Centraal-Somalië. Ten aanzien van Noord-Somalië overweegt UNCHR alleen uit te zetten als er een duidelijke clanverwantschap is.6 UNHCR verbindt aan zijn standpunt over gedwongen terugkeer niet zonder meer de conclusie dat een vreemdeling die niet gedwongen kan terugkeren ook een verblijfsvergunning moet krijgen in het land van verblijf.
In het Nederlandse systeem wordt in het toelatingsbesluit getoetst of de vreemdeling bij terugkeer gevaar zal lopen, en het niet-toelaten tot Nederland leidt ertoe dat een vreemdeling moet terugkeren.
Nederland deelt niet de conclusie van voornoemde organisaties dat (gedwongen) terugkeer in alle gevallen onveilig is: als na een zorgvuldige individuele toets is vastgesteld dat een vreemdeling geen gevaar loopt in Somalië, kan terugkeer plaatsvinden. Zelfstandig vertrek vindt in de praktijk plaats en hierop is de inzet gericht. Indien een vreemdeling niet zelfstandig terugkeert, is gedwongen terugkeer aan de orde en dit heeft zoals gezegd in het afgelopen jaar enkele malen plaatsgevonden.
Welk asiel- en terugkeerbeleid hanteren de ons omringende landen met betrekking tot Somalië?
Op 18 december 2013 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een brief opgesteld over het beleid van enkele omringende landen ten aanzien van Somalië.7 Kort weergegeven blijkt hieruit het volgende. Alle beschreven landen toetsen asielaanvragen van Somaliërs individueel. Duitsland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk merken geen delen van Somalië aan als 15c-gebied. In Mogadishu was volgens Duitsland tot april 2013 sprake van een 15c-situatie en volgens het Verenigd Koninkrijk was dit tot oktober 2012 het geval. Zweden merkte tot november 2012 geheel Zuid- en Centraal-Somalië aan als 15c-gebied. België kwalificeert geheel Zuid- en Centraal-Somalië als 15c-gebied. Van Denemarken is overigens nog geen informatie ontvangen.
Zelfstandige terugkeer naar Somalië heeft in het afgelopen jaar vanuit alle beschreven landen plaatsgevonden en gedwongen terugkeer naar Somalië vond in het afgelopen jaar plaats vanuit het Verenigd Koninkrijk.
Het bericht dat grote gemeenten de wietteelt willen reguleren |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Steden willen wietteelt reguleren» en «Tabel: standpunt gemeenten over wietteelt»?1 2
Ja.
Erkent u dat uit genoemde berichten blijkt dat er onder een zeer forse meerderheid van de grote gemeenten draagvlak bestaat voor het op enigerlei wijze reguleren van wietteelt? Zo ja, heeft dit gevolgen voor uw beleid ten aanzien van wietteelt en welke gevolgen zijn dit dan? Zo nee, waarom erkent u dit niet?
Ik heb toegezegd uw Kamer voor 1 januari 2014 een inventarisatie te sturen van de gemeentelijke plannen en voornemens op het gebied van wietteelt. Afgelopen februari heb ik de burgemeesters van de coffeeshopgemeenten gevraagd om eventuele plannen met betrekking tot wietteelt bij mij kenbaar te maken. Alle burgemeesters die hierop reageerden heb ik vervolgens uitgenodigd om hierover persoonlijk met mij te spreken. Uw Kamer heeft afgelopen juni een tussenstand van deze inventarisatie ontvangen3 en zal op korte termijn de toegezegde brief met de definitieve resultaten ontvangen. Ik wil daar in deze antwoorden niet op vooruit lopen. Mijn algemene standpunt over het reguleren van wietteelt is bij uw Kamer evenwel reeds bekend: het biedt geen oplossing voor de problemen die met illegale wietteelt samenhangen en is daarnaast in strijd met internationale verdragen (VN-verdragen en EU-recht) en de Opiumwet.
Gaat u ook met de gemeenten overleg voeren die nu aangeven voorstander van gereguleerde wietteelt te zijn en met wie u nog niet in gesprek bent? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel van de 26 genoemde gemeenten hebben een concreet plan voor het reguleren van wietteelt of het certificeren van bedrijven?
Zie antwoord vraag 2.
De mogelijkheid voor getraumatiseerde asielzoekers om in de verkorte asielprocedure hun asielrelaas volledig naar voren te brengen |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met signalen dat getraumatiseerde asielzoekers moeite kunnen hebben om in het eerste en nader gehoor hun asielrelaas volledig naar voren te brengen? Zo ja, welke omvang heeft dit probleem?1
De signalen die door de Stichting Vrouwen tegen Uitzetting zijn afgegeven zijn mij bekend. Of er daadwerkelijk sprake is van een probleem of wat de omvang daarvan is, kan ik op basis van die signalen niet aangegeven. Zoals aan uw Kamer is toegezegd wordt de asielprocedure die in juli 2010 in werking is getreden geëvalueerd. Hierin zal worden ingegaan op de kwaliteit van de verbeterde asielprocedure. Zoals aangegeven in de reactie op de – tijdens het begrotingsdebat ingediende – motie van het lid Maij wordt de evaluatie uitgevoerd in de winter en het voorjaar van 2014. Het rapport van de evaluatie worden rond de zomer van 2014 verwacht. Vanzelfsprekend wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Welk aanvullend beleid en welke maatregelen in de uitvoering bestaan er om deze problemen te ondervangen en te waarborgen dat deze groep asielzoekers zoveel mogelijk in staat gesteld wordt om het asielrelaas volledig naar voren te brengen? Deelt u de mening dat dit voor asielzoekers cruciaal is, nu hun verklaringen bepalend zijn voor de beslissing op de asielaanvraag?
In het kader van de verbeterde asielprocedure is een aantal maatregelen ingevoerd, die er specifiek op zijn gericht om ervoor te zorgen dat asielzoekers op een goede manier hun asielrelaas naar voren kunnen brengen.
Zo is er een rust- en voorbereidingstermijn van minimaal 6 dagen ingevoerd, waarbinnen de asielzoeker zich met behulp van VluchtelingenWerk Nederland en zijn advocaat kan voorbereiden op de algemene asielprocedure en tevens kan uitrusten en bijkomen van de reis naar Nederland. Een belangrijk onderdeel van deze rust- en voorbereidingstermijn betreft tevens de invoering van het medisch advies. Dit wordt uitgevoerd door MediFirst en is erop gericht om eventuele beperkingen te onderkennen ten aanzien van het horen en beslissen als gevolg van medische problematiek. De IND houdt tijdens de procedure rekening met dit advies van MediFirst en kan er in dit kader bijvoorbeeld voor kiezen om een nader gehoor niet in de algemene, maar in de verlengde asielprocedure te laten plaatsvinden.
Daarnaast bevat de asielprocedure ook andere zorgvuldigheidswaarborgen, die ertoe bijdragen dat een asielzoeker de gelegenheid krijgt om zijn relaas zo volledig mogelijk te doen. Elke asielzoeker heeft bijvoorbeeld de mogelijkheid om, samen met zijn advocaat, correcties en aanvullingen in te dienen op verslagen van gehoor. Ten slotte heeft iedere asielzoeker de mogelijkheid om beroep in te dienen tegen de afwijzing van de asielaanvraag door de IND. In dit kader is relevant dat met invoering van de verbeterde asielprocedure, de reeds bestaande ex nunc-toets in beroep is verruimd waardoor de rechter ook relevante feiten en omstandigheden die na de beslissing zijn aangevoerd in de beoordeling van het beroep kan betrekken.
Op welke wijze is ook in de verkorte 8-dagen procedure (algemene asielprocedure) gewaarborgd dat getraumatiseerde asielzoekers, die bijvoorbeeld een verkrachting of een moordpartij hebben meegemaakt, extra zorgvuldig benaderd worden en extra gelegenheid hebben om deze ervaringen met gehoormedewerkers te kunnen delen?
Zoals ik reeds heb aangegeven in het antwoord op vraag 2, speelt het medisch advies van MediFirst hierbij een belangrijke rol. Wanneer MediFirst in het advies aan de IND vermeldt dat sprake is van beperkingen op grond van medische problematiek, houdt de IND daar rekening mee in de procedure. In de praktijk kan dit er, los van de beslissing om een nader gehoor niet in de algemene asielprocedure te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld toe leiden dat tijdens een gehoor extra vaak wordt gepauzeerd om de vreemdeling op adem te laten komen of dat wordt gezorgd voor de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon tijdens het gehoor.
Daarnaast heeft de directie Asiel van de IND in 2012 besloten dat alle medewerkers die zich bezighouden met het horen en beslissen in asielzaken verplicht de cursus Interviewing Vulnerable Persons dienen te volgen. In deze cursus, een van de cursussen binnen het European Asylum Curriculum van het EASO, leren medewerkers onder andere technieken aan die zij kunnen toepassen wanneer zij bijvoorbeeld getraumatiseerde asielzoekers horen.
Welke signalen heeft u, mede gelet op het toenemende aantal herhaalde asielaanvragen, dat het in die verkorte procedure vaker voorkomt dat asielzoekers later in de procedure nog aanvullingen op hun asielrelaas hebben of dat traumatische ervaringen in een later stadium in de asielprocedure nog worden opgebracht?
Er is geen eenduidige oorzaak aan te wijzen voor de hoogte van het aantal ingediende tweede en volgende asielaanvragen. Meerdere factoren spelen daarbij een rol. Soms is de aanleiding voor het indienen van een tweede of volgende aanvraag gelegen in nieuw beleid en/of een verslechtering in de situatie in het land van herkomst. Uiteraard kan het ook voorkomen dat asielzoekers pas tijdens een nieuwe asielaanvraag traumatische gebeurtenissen vermelden of dat zij dit in een later stadium van een lopende procedure doen.
Op welke wijze kunnen getraumatiseerde asielzoekers later in de procedure verzuimen herstellen als die aanwijsbaar onvermeld zijn gebleven vanwege (te) traumatische ervaringen?
Zoals eveneens aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan een asielzoeker nog tijdens de algemene asielprocedure wijzigingen en aanvullingen inbrengen op het verslag van de gehoren. Daarnaast kan tegen het besluit van de IND in beroep worden gegaan, waar in het kader van de ex nunc-toetsing in beroep, eventuele relevante «nieuwe» feiten en omstandigheden naar voren kunnen worden gebracht en door de rechtbank in beroep worden meegenomen. Verder heeft de asielzoeker de mogelijkheid om een nieuwe (herhaalde) asielaanvraag in te dienen waarin deze verzuimen ook kunnen worden hersteld. Bij de beoordeling of er sprake is van feiten en omstandigheden die de asielzoeker redelijkerwijs niet eerder had kunnen inbrengen kan de IND rekening houden met de persoonlijke omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de traumatische ervaringen, van betrokkene.
Het bericht 'Waarom zitten Vestia-bestuurders niet zes jaar vast?' |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Waarom zitten Vestia-bestuurders niet zes jaar vast»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de huidige Vestia-commissaris Hans van der Vlist medeverantwoordelijk is voor veel derivaten-ellende bij «Slibverwerkingsbedrijf Noord-Brabant» en nu bij Vestia juist soortgelijke misstanden moet wegwerken? Deelt u de mening dat het logischer is dat deze klus niet wordt gedaan door probleemveroorzakers maar juist wordt opgepakt door commissarissen die schone handen hebben?
Woningcorporaties zijn zelf verantwoordelijk voor het aanstellen van commissarissen en zijn daarbij niet gehouden zich hierover aan mij te verantwoorden. Ik ga er vanuit dat woningcorporaties bij de selectie van nieuwe commissarissen de antecedenten van betrokkenen zullen nagaan. Verder moeten bij het aanstellen van commissarissen enkele statutaire bepalingen in acht worden genomen.
De derivatenkwestie bij het Slibverwerkingsbedrijf Noord-Brabant (SNB) dateert van voordat de heer Van der Vlist aantrad als RvC-voorzitter. In 2007 heeft de SNB een switch transaction afgesloten met Deutsche Bank met als voornaamste doel financiële risicovermindering door spreiding van bestaande leasedeposito’s voor een periode van 10 jaar. De heer Van der Vlist is in oktober 2011 aangetreden als voorzitter.
Zijn aanstelling had te maken met het feit dat de verantwoordelijke commissarissen moesten vertrekken. Hetzelfde geldt bij Vestia. Zijn taak is om toe te zien op het herstel van de financiële problemen die zijn ontstaan onder de toezichtverantwoordelijkheid van zijn voorgangers. Bij het samenstellen van de nieuwe RvC is wel contact geweest tussen Vestia en het Ministerie van BZK over de nieuwe kandidaten, waaronder de heer Van der Vlist.
Hoe is het mogelijk dat iemand die zich zelf aan wanbeleid en geldverkwisting rond derivaten schuldig heeft gemaakt in de gelegenheid is gesteld om zaken in goede banen te leiden bij een bedrijf waar precies hetzelfde is gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om er zorg voor te dragen dat commissarissen bij woningcorporaties ruimschoots voldoende deskundig zijn zodat zij geloofwaardig de belangen van huurders kunnen verdedigen? Zo nee, waarom niet?
In het door uw Kamer op 5 juli 2012 aanvaarde wetsvoorstel voor de herziene Woningwet dat thans aanhangig is bij de Eerste Kamer, zijn diverse eisen opgenomen met betrekking tot de kwaliteit en het onafhankelijk functioneren van de intern toezichthouders bij woningcorporaties. Zij moeten zich daarbij niet alleen richten op het belang van de organisatie, maar ook op dat van belanghebbenden zoals de huurders. In relatie tot de door u gestelde vragen wijs ik u in het bijzonder op de eis dat iemand niet in de functie van commissaris zal kunnen worden aangesteld als hij of zij eerder in een bestuurlijke of toezichthoudende functie bij een maatschappelijk werkende organisatie geconfronteerd is geweest met een aanwijzing of eerder is veroordeeld vanwege een financieel economisch delict. En mogelijk komt er nog aanvullende wet- en regelgeving.
Investeringsverdragen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten «Daar gaat onze rechtspraak van Stéphane Alonso en Investeringsverdragen zijn «risky business» van Roeline Knottnerus?1
Ik heb kennis genomen van deze krantenartikelen.
Hoe oordeelt u over het voortschrijdend inzicht bij een groeiend aantal landen (zoals Australië, Canada, Zuid-Afrika, India, Ecuador) en instellingen (United nations Conference on Trade and Development-UNCTAD) dat het huidige kader voor investeringsbescherming in toenemende mate een risico oplevert voor de beleidsruimte en de overheidsbudgetten en derhalve aan herziening toe is?
Sinds het Verdrag van Lissabon heeft de EU de bevoegdheid om het Europees investeringsbeleid vorm te geven. In de discussies binnen de EU speelt ook de vraag naar de juiste balans tussen adequate investeringsbescherming en voldoende beleidsruimte voor overheden een belangrijke rol. Nederland denkt en werkt hierbij actief mee om de juiste balans te vinden.
Wat betekent dit voor de Nederlandse opstelling in de onderhandelingen over bilaterale en Europese investeringsverdragen? Hoe wordt de bredere beleidsafweging tussen bescherming van investeerders en het bredere algemeen belang gemaakt?
De bredere beleidsafweging wordt bij het opstellen van de onderhandelingsmandaten voor de Europese Commissie door de Raad expliciet meegenomen. Een recent voorbeeld hiervan is het resultaat van Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA) verdrag tussen de EU en Canada.
Dit verdrag bevat een goede balans tussen investeringsbescherming en de bescherming van milieu, arbeidsomstandigheden, duurzaamheid. Ook bevat CETA voldoende expliciete beleidsruimte voor de verdragspartijen t.a.v. het nemen van niet-discriminatoire maatregelen ter bescherming van publieke belangen.
Wat is het verschil in inzet van Nederland ten aanzien van het verdrag tussen de Europese Unie en Canada (Ciomnprehensive Economic and Trade Agreement – CETA) en het verdrag tussen de Europese Unie en de VS (Transatlantic Trade and Investment Partnership-TTIP)?
De Nederlandse inzet ten aanzien van investeringsbescherming in TTIP verschilt niet wezenlijk van de inzet voor CETA.
Wat is de meerwaarde van het opnemen van geschillenbeslechting (Investor-state dispute settlement-ISDS) in het handelsverdrag met de VS?
In het onderhandelingsmandaat voor TTIP is vastgelegd dat de uiteindelijke opname van ISDS in TTIP mede afhankelijk is of de belangen van de EU en de lidstaten voldoende geadresseerd worden t.a.v. de andere aspecten van investeringsbescherming. Dat betekent dat de EU en de lidstaten tijdens de TTIP onderhandelingen bezien of ISDS opgenomen wordt, en zo ja, op welke wijze. Indien ISDS in TTIP wordt opgenomen, vind ik het van belang dat we ook filtermechanismen uitonderhandelen om te gemakkelijke claims tegen te gaan. Bijvoorbeeld het vereiste dat een investeerder eerst de nationale rechtsgang volledig uit moet putten alvorens hij gebruik kan maken van internationale arbitrage «(exhaustion of local remedies)», of het opnemen van de «fork-in-the-road» clausule die de investeerder dwingt om een keuze te maken tussen de nationale rechtsgang en internationale arbitrage als die een claim wil indienen. Een andere optie is om voor bepaalde sectoren, zoals de financiële dienstverlening, een aanvullende toets in te voeren waarbij de verdragspartijen (de EU, de lidstaten en de VS) gezamenlijk eerst bepalen of een claim gegrond wordt geacht of niet, alvorens de investeerder de claim mag doorzetten. Ook kan de mogelijkheid opgenomen worden dat verdragspartijen interpretaties over bepaalde verdragsbepalingen af spreken, die bindend voor de arbitragetribunalen zijn. ISDS is geen vrijbrief om te procederen, maar alleen een extra rechtsmogelijkheid als er gegronde claims zijn.
Zet u in op een expliciete opname van bescherming van beleidsruimte («the right to regulate») in de onderhandelingen met de VS?
Ja. Net zoals dat ook bij CETA het geval is geweest.
Is het uw inzet dat het investeringshoofdstuk in het TTIP ook van toepassing is op financiële diensten?
Ja. De Nederlandse inzet is, dat het investeringshoofdstuk in TTIP op alle sectoren van toepassing is.
Zet Nederland in op een (bindende) verwijzing naar de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in toekomstige investeringsverdragen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De inzet van Nederland is om in alle onderhandelingen over
EU-investeringsverdragen de OESO richtlijnen op te nemen of ernaar te verwijzen. Of, en zo ja, op welke wijze de OESO richtlijnen uiteindelijk mee genomen worden hangt ook mede af van de opstelling van de andere verdragspartijen.
Kunt u bevestigen dat Zuid-Afrika inmiddels de investingsbeschermingsovereenkomst (IBO) met Nederland heeft opgezegd? Hoe stelt u zich op ten aanzien van een eventueel verzoek van Zuid-Afrika tot heronderhandeling op basis van een aangepast model dat de risico’s wil inperken?
Ja, Zuid-Afrika heeft de investeringsbeschermingsovereenkomst (IBO) met Nederland opgezegd per 1 mei 2014. Overigens heeft Zuid-Afrika ook de IBO’s met Denemarken, Spanje, België/Luxemburg, Oostenrijk, Frankrijk en Duitsland opgezegd. De IBO tussen Nederland en Zuid-Afrika bood de mogelijkheid om heronderhandelingen te starten, maar Zuid-Afrika heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Aangezien de EU nu de bevoegdheid voor investeringsverdragen heeft, ligt het voor de hand dat de EU met Zuid-Afrika een IBO gaat uitonderhandelen – indien Zuid-Afrika dit wenst.
Kent u de zaak Ping An, waarbij een Chinese investeerder een miljardenclaim heeft ingediend voor schade die zou zijn geleden rond de nationalisering van Fortis? Kunt u inzicht verschaffen in de mogelijke (financiële) risico’s en gevolgen van ISDS voor Nederland?
Ja, maar er is nog geen uitspraak in deze zaak. Het is dus nog niet vastgesteld dat België haar verplichtingen die uit de IBO jegens Ping An voortvloeien, heeft geschonden. Evenmin is geoordeeld of Ping An een schadevergoeding gaat ontvangen en zo ja, hoe hoog deze zou worden. Zoals bekend heeft Nederland een aantal banken moeten steunen. Tot nu toe heb ik geen signalen ontvangen dat buitenlandse investeerders hierdoor gedupeerd zouden zijn en om die reden een IBO claim tegen Nederland aanhangig willen maken. Op dit moment heb ik dus geen indicatie dat Nederland een financieel risico loopt.
Hoe oordeelt u over het verschijnsel «regulatory chill», waarbij overheden afzien van voorgenomen beleid onder invloed van dreiging met investeringsclaims en het ondermijnend effect daarvan op de democratische besluitvorming?
ISDS in Nederlandse IBO’s en EU vrijhandelsakkoorden biedt staten voldoende beleidsruimte om maatregelen ter bescherming van publieke belangen te nemen. Indien dergelijke maatregelen op een redelijke en niet-discriminatoire wijze genomen worden, heeft een investeerder in beginsel weinig kans om een ISDS claim onder Nederlandse IBO’s of EU vrijhandelsakkoorden te winnen. Derhalve acht ik het risico van «regulatory chill» zeer gering.
Hoe oordeelt u over het feit dat Nederlandse bedrijven die in Nederland investeren, worden gediscrimineerd ten opzichte van buitenlandse bedrijven die in Nederland investeren als gevolg van ongelijke toegang tot internationale arbitrage?2
Het is een beginsel van het internationaal recht dat eigen onderdanen niet via internationale procedures hun eigen land mogen aanklagen, hiervoor zijn uitsluitend nationale procedures van toepasing. Amerikaanse bedrijven zouden ook niet via TTIP een claim kunnen indienen tegen hun eigen land. ISDS in IBO’s of vrijhandelsakkoorden is er juist voor bedoeld om Nederlandse investeerders die in het buitenland investeren en daar vaak grotere risico’s lopen additionele bescherming te geven. Het gaat dus om twee verschillende groepen investeerders: bij de eerste groep gaat het om investeerders die in het buitenland investeren en hiervoor additionele rechtsbescherming via ISDS krijgen; bij de tweede groep gaat het om investeerders die niet in het buitenland investeren maar wel rechtsbescherming op basis van het nationale recht genieten. Er is dus geen sprake van discriminatie.
Deelt u de zorgen van de directeur van Both Ends die stelt dat Zombie-verdragen fnuikend zijn voor internationale handel? Bent u bereid een transparant debat te bevorderen over de risico’s van investeringsverdragen?3
Nee. Het feit dat er nog steeds wereldwijd IBO’s en vrijhandelsakkoorden met een investeringshoofdstuk door landen worden afgesloten, bewijst dat ze een toegevoegde waarde hebben voor het aantrekken van investeringen en het wegnemen van handelsbelemmeringen. Ook het CPB heeft recentelijk aangetoond dat directe buitenlandse investeringen (DBI) door IBO’s met zo’n 20% toenemen (zie Nederland belastingparadijs? Nederland doorsluisland!, CPB policy brief 2013/07, pagina 13).
Ja, ik ben bereid om op alle niveaus en met alle belanghebbenden een transparant debat over investeringsbescherming te voeren, bijvoorbeeld door het organiseren van een ronde tafel bijeenkomst. Ik wijs in deze context ook graag op de toezegging die ik gedaan heb tijdens de begrotingsbehandeling van 28 november jl. om op korte termijn een onderzoek te laten uitvoeren naar de potentiële sociale en milieurisico's en de gevolgen van ISDS voor Nederland en naar de financiële risico's voor de Nederlandse overheid. Ik zal de Kamer over de resultaten van dit onderzoek informeren.
Het vangen van duiven in Amsterdam |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Duke Faunabeheer vangt duiven zonder aanleiding»?1
Bent u bekend met het handhavingsverzoek van de Dierenbescherming Amsterdam bij de Dienst Regelingen en bent u bereid de Kamer te informeren over de afhandeling?
Was er voorafgaand aan de vangactie sprake van gevaar voor openbare veiligheid, volksgezondheid dan wel bescherming van de fauna? Zo ja, waar baseert u dat op en hoe verklaart u dat er voor deze locatie geen overlastmelding is binnengekomen bij de Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GGD) Amsterdam? Kunt u toelichten wie bepaalt of er aan deze voorwaarde van de ontheffing is voldaan?
Staat de ontheffing toe het schietnet te gebruiken om duiven te vangen en aan een poelier te verkopen? Zo ja, bent u bereid om aan dit gebruik een einde te maken?
Wat waren de kwalificaties van de leidinggevende van deze vangactie, waarmee voldaan zou moeten zijn aan voorwaarde 7 van de ontheffing?
Voldeed de leidinggevende van de vangactie aan de eis dat hij op HBO-, dan wel universitair niveau een opleiding heeft genoten met als zwaartepunt (Nederlandse) ecologie?
Voldeed de leidinggevende aan de eis dat hij op MBO-niveau een opleiding heeft afgerond met als zwaartepunt de Flora- en faunawet, soortenherkenning en zorgvuldig handelen ten opzichte van die soorten?
Voldeed de leidinggevende aan de eis dat hij als ecoloog werkzaam is voor een ecologisch adviesbureau?
Voldeed de leidinggevende aan de eis dat hij zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortenbescherming en is aangesloten bij en werkzaam is voor de daarvoor in Nederland bestaande organisaties, zoals Zoogdiervereniging, Reptielen Amfibieën Vissen Onderzoek Nederland (RAVON), Vogelbescherming Nederland, Vlinderstichting, Natuurhistorisch Genootschap, Vereniging voor Veldbiologie (KNNV), Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN), Instituut voor natuureducatie en duurzaamheid (IVN), European Invertebrate Survey (EIS) Nederland, FLORON, Sovon Vogelonderzoek Nederland (SOVON), Steenuilenoverleg Nederland (STONE), Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, De Landschappen en Stichting Beheer Natuur en Landelijk gebied?
Voldeed de leidinggevende aan de eis dat hij zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortenmonitoring en/of -bescherming?
Bent u bereid om vanwege overtreding van de voorwaarden de ontheffing in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid, gezien het oneigenlijke gebruik, geen ontheffingen meer te verlenen aan dit bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Hoe verhouden de ruime voorschriften in de ontheffing zich tot het dierenwelzijnsbeleid van de gemeente Amsterdam om eerst alternatieven te onderzoeken voor er eventueel over wordt gegaan tot het doden van dieren?
Het falen van het Kompas-systeem op de Filipijnen |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de nieuwsuitzending van RTL van zaterdag 16/11 jl., waarin werd gesteld dat het net geïmplementeerde Kompas-registratiesysteem op de Filipijnen niet zou hebben gefunctioneerd?
Ja.
Klopt het dat het Kompas-systeem, waarover de website van Buitenlandse Zaken vermeldt dat dit levensreddend kan zijn doordat het Nederlanders die zich hebben ingeschreven pro-actief (via sms) waarschuwt voor bijvoorbeeld natuurrampen, weliswaar vanaf 1 oktober jl. gereed op de website van de Nederlandse ambassade in Manilla was, maar niet is gebruikt of heeft gefaald bij het waarschuwen van Nederlanders die zich hadden ingeschreven?
Zie antwoord op vraag 4.
Hoeveel Nederlanders hadden zich op de website laten registreren voor het Kompas-systeem? Zijn er matches vastgesteld tussen geregistreerde Nederlanders en later (tijdelijk) vermiste Nederlanders?
Er hadden zich op 9 november via Kompas 343 Nederlanders geregistreerd als verblijvend in de Filipijnen. Van de vier Nederlanders met wie nu geen contact is, is niemand geregistreerd in Kompas. Registratie is niet verplicht.
Bent u van mening dat naast een statistische en passieve website en de reguliere informatie van de Filipijnse overheid dit Kompas-systeem wel had moeten en kunnen functioneren, zoals het immers bedoeld was, vlak voor de tyfoon Haiyan?
De registratie via het Kompas-systeem is op 1 oktober operationeel geworden. Het systeem is in de opstartfase. Dit betekent in de eerste plaats dat niet alle Nederlanders zich nu al via Kompas hebben geregistreerd. Het betekent ook dat er nog geen sms-en zijn verstuurd door de ambassade in Manilla. Zodra het nieuwe systeem volledig operationeel is, zal dit een extra dienstverlening aan Nederlanders in het buitenland zijn die bovenop de gebruikelijke alertering via website (o.a. reisadvies) en lokale overheden geschiedt. Over de tyfoon Haiyan waren alle Nederlanders uitgebreid gewaarschuwd via de media, door de Filipijnse overheid en de Nederlandse overheid (reisadvies, website ambassade).
Wat hebt u sindsdien gedaan om het Kompas-systeem op alle Nederlandse ambassades operationeel te krijgen?
Het systeem is technisch operationeel. De komende tijd zal worden gewerkt aan het uitbreiden van het aantal registraties zodat meer Nederlanders bereikt kunnen worden. Ook zal een automatische koppeling worden gemaakt tussen aanscherping van het reisadvies en informatieverschaffing hierover aan de geregistreerde Nederlanders via Kompas, inclusief het verzenden van sms-en waar aangewezen.
Hoeveel Nederlanders worden nu nog vermist? Welke acties onderneemt u en hebt u ondernomen om hen te vinden en hun familieleden op de hoogte te houden?
Op dit moment is met vier Nederlanders nog geen contact geweest. Dit cijfer verandert elke dag. De ambassade probeert via de lokale autoriteiten en andere contacten in de Filipijnen duidelijkheid te krijgen over hun verblijfplaats en hoe het nu met ze gaat. Er is direct na de ramp een consulair ondersteuningsteam naar de Filipijnen gestuurd om de ambassade daarbij te ondersteunen.