De berichten dat er opnieuw sprake lijkt te zijn van grootschalige fraude door een wetenschapper |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de berichten dat er opnieuw sprake lijkt te zijn van grootschalige fraude door een wetenschapper, die meerdere keren plagiaat pleegde?1
Ik vind het voorbarig om te spreken van fraude. Anders dan bij manipulatie of fabricatie van onderzoeksgegevens of zuiver plagiaat, ligt de essentie nu in de (on)toelaatbaarheid van zelfcitaties. De KNAW heeft geconstateerd dat de regels over citateren verduidelijking behoeven en komt naar verwachting in maart van dit jaar met een advies. De Vrije Universiteit (VU) heeft een commissie benoemd die onderzoek zal doen naar de wijze waarop in het werk van de wetenschapper gebruik wordt gemaakt van eerder gepubliceerd werk van hemzelf, van hemzelf samen met co-auteurs en van anderen. De uitkomst van dat onderzoek – dat geruime tijd zal duren – wacht ik af.
Deelt u de mening dat er direct een einde moet komen aan de opeenstapeling van dit soort zaken, dat de wetenschap in een slecht daglicht stelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat integriteit een groot goed is in de wetenschap en een inbreuk hierop schaadt het vertrouwen in wetenschappers. Onderzoekers zijn gebonden aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Terecht laat de VU uitzoeken of de betrokken wetenschapper zich aan de gedragscode heeft gehouden.
Deelt u de mening dat de toenemende publicatiedruk een kwalijke rol speelt in deze zaken? Zo ja, wat gaat u doen om deze druk te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan geen oplossing bieden voor het vraagstuk van de publicatiedruk. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vragen van Van Meenen en Mei Li Vos over perverse prikkels in de wetenschap (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 608). Ik heb wel een opvatting over de attitude die ik van wetenschappers verwacht en die is dat alle wetenschappers zich de vraag dienen te stellen wat het doel van een publicatie is. Ik constateer dat deze vraag actueel is in de wetenschappelijke gemeenschap en ik zie dat veel wetenschappelijke tijdschriften steeds kritischer worden op wat zij publiceren. Dat zijn goede ontwikkelingen en ik laat ook niet na dit uit te dragen.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat een wetenschapper meerdere artikelen per week kan publiceren zonder dat daar alarmbellen over afgaan bij de betrokken instelling?
Ik ben van mening dat publiceren om het publiceren de wetenschap niet verder brengt. Publicaties dienen tot doel te hebben nieuwe inzichten voort te brengen of inzicht te bieden in de reproduceerbaarheid van reeds gedaan onderzoek. Elke wetenschapper die met dat motief en met inachtneming van de gedragscode wetenschapsbeoefening een groot aantal artikelen gepubliceerd weet te krijgen, verdient erkenning.
Bent u van mening dat het huidige systeem van «zelfreiniging» door de universiteiten voldoende functioneert? Zo ja, waarop baseert u die aanname? Zo nee, wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Ja, het systeem werkt naar mijn mening voldoende. De VU heeft een anonieme klacht over plagiaat door een promovendus in een nog niet verdedigd proefschrift voorgelegd aan een wetenschappelijke integriteitscommissie. Daarbij is de promotie opgeschort. De aanbevelingen van de commissie zijn door alle betrokkenen overgenomen. Zoals te doen gebruikelijk, is de geanonimiseerde samenvatting op de website van de VSNU geplaatst, in dit geval direct na het verstrijken van de beroepstermijn. Na de berichten over (zelf)plagiaat door de promotor, heeft de VU een breed onderzoek ingesteld naar al het werk van de betrokkene, van de betrokkene samen met co-auteurs en van anderen. De KNAW heeft geconstateerd dat de regels over citeren verduidelijking behoeven en komt hierover met een advies. Dat toont aan dat het systeem voldoende werkt.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat de gedragscode voor wetenschap en onderzoek daadwerkelijk wordt nageleefd?
Naleving van de gedragscode behoort tot de verantwoordelijkheid van de instellingen en de onderzoekers. Ik merk dat de instellingen meer aandacht zijn gaan besteden aan integere wetenschapsbeoefening. Daarbij ligt de focus niet alleen op de huidige onderzoekers. Juist ook in de opleiding van toekomstige onderzoekers is steeds meer aandacht voor het bewust omgaan met integriteitsnormen. Verder constateer ik dat het aantoonbaar schenden van de integriteitsnormen grote gevolgen heeft gehad voor de betrokken wetenschappers. Verwacht mag worden dat hier een afschrikwekkend effect vanuit gaat, al kan helaas niet worden voorkomen dat er nieuwe gevallen van schending kunnen optreden.
Het bericht ‘Alcohol taboe voor ouders’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Alcohol taboe voor ouders»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Wat vindt u ervan dat ouders, omdat zij samen met hun nog niet achttienjarige kind zijn, in sommige winkels geen alcoholhoudende dranken meer kunnen aanschaffen?
In het artikel «alcohol taboe voor ouders» staat dat de in dit artikel genoemde supermarkt inmiddels heeft laten weten dat ze het personeel hebben geïnstrueerd om te voorkomen dat dit in de toekomst nogmaals gebeurt.
Kunt u toelichten hoe een winkelmedewerker kan vaststellen of de alcoholhoudende drank die wordt aangeschaft door iemand van boven de 18, wel of niet «bestemd is voor een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt», zoals omschreven in artikel 20 van de Drank- en Horecawet?
Supermarkten en slijters mogen gewoon alcohol verkopen aan ouders die boodschappen doen met hun kinderen. Het is bijzonder dat hier verwarring of onduidelijkheid over is ontstaan, want aan de regels hierover is niets veranderd. Alleen de leeftijdsgrens is per 1 januari 2014 verhoogd van 16 naar 18 jaar. Al sinds 2000 staat in artikel 20 van de Drank- en Horecawet dat caissières of horecamedewerkers de verkoop moeten weigeren als een volwassene alcohol wil kopen die «kennelijk» bestemd is voor een jongere. Met de term «kennelijk» wordt hier bedoeld: voor iedereen overduidelijk.
Dan gaat het bijvoorbeeld om een groepje jongeren waarvan er een boven de 18 is. Of iemand die in de rij bij de kassa staat en aanbiedt drank of tabak te kopen voor een minderjarige, als de verkoop is geweigerd aan deze minderjarige. Dergelijke situaties hebben weinig te maken met ouders die samen met hun kinderen boodschappen doen en die alcohol voor zichzelf kopen.
Gezien bovenstaande uitleg zie ik dan ook geen aanleiding de Drank- en Horecawet op dit punt aan te passen.
Bent u, net als het Centraal Bureau voor Levensmiddelenhandel, van mening dat de wet onduidelijk is over verkoop van alcohol aan volwassenen in het bijzijn van jongeren onder de achttien jaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens om de wet aan te passen met als doel duidelijkheid voor winkeliers te scheppen, of ziet u andere oplossingen?
Zie antwoord vraag 3.
Het verstrekken van het burgerservicenummer |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Brussel rekent op Asscher»?1
Ja.
Wat vindt u van het idee van de gemeente Rotterdam om in bepaalde gevallen de aanvraag van het burgerservicenummer (BSN) aan te houden?
Inmiddels is verkend of het op grond van Europese regelgeving mogelijk is om de uitgifte van een BSN aan te houden in verband met controle van het adres in verband met eisen die aan huisvesting worden gesteld. Gebleken is dat Europese regelgeving geen ruimte biedt voor deze werkwijze. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Het kabinet heeft samen met gemeenten een groot aantal maatregelen genomen om EU-arbeidsmigratie in goede banen te leiden, waaronder ook maatregelen om overlast en huisvestingsproblemen tegen te gaan. Voor een overzicht van deze maatregelen verwijs ik naar de recente brieven die hierover naar uw Kamer zijn gestuurd.2 De gemeente Rotterdam is een van de gemeenten waar het kabinet intensief en naar wederzijdse tevredenheid mee samenwerkt. Het kabinet begrijpt de wens van de gemeente Rotterdam om overlast en huisvestingsproblemen aan te pakken. Gemeenten hebben met de wijziging van de Woningwet en de Huisvestingswet een aantal instrumenten in handen om overbewoning en overlast aan te pakken, zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 3 en 6.
Het kabinet heeft met de betrokken wethouders van de gemeenten Rotterdam, Westland en Den Haag afspraken gemaakt over verbetering van de registratie van EU-burgers in relatie tot het tegengaan van misstanden met huisvesting en overlast. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 11 februari jl.3
Het kabinet en de betrokken wethouders hebben geconcludeerd dat we allemaal aan hetzelfde doel werken, namelijk het beheersbaar maken van EU-arbeidsmigratie en waar nodig het aanpakken van problemen, zoals bij huisvesting. We hebben afgesproken om zo snel mogelijk de Registratie van het Eerste Verblijfadres (REVA) te optimaliseren en de kinderziektes eruit te halen. Overigens zijn de eerste ervaringen daarmee positief. De pilot REVA is onlangs met 2 gemeenten uitgebreid en zal op korte termijn met nog meer gemeenten worden uitgebreid, waaronder één of meer RNI-loketgemeenten. Invoering van de pilot in alle RNI-loketgemeenten per 1 juli bleek niet haalbaar te zijn maar wel een verdere uitbreiding dan de huidige 3 gemeenten. Over een grotere uitrol vindt overleg plaats met de VNG, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken en de andere loketgemeenten. Tevens is afgesproken dat er in de pilot REVA wordt nagegaan welke informatie beschikbaar en nodig is om gemeenten te ondersteunen bij de vraag waar de arbeidsmigrant verblijft. Daarnaast is het kabinet bereid te bezien hoe verplichte registratie van het (eerste) verblijfadres structureel kan worden geregeld.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is, voor zowel de mensen zelf als voor omwonenden, dat arbeidsmigranten in groten getale in een huis wonen? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Overlast en overbewoning ontstaan doordat er teveel arbeidsmigranten in panden worden gehuisvest die daar niet geschikt voor zijn. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk als het gaat om de handhaving van overlast en overbewoning en als het gaat om het maken van afspraken voor goede alternatieve huisvesting. Sinds de ondertekening van de nationale verklaring in 2012 voeren de Minister voor Wonen en Rijksdienst en zijn voorgangers regie op het maken van afspraken voor meer en betere huisvesting. De Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft hierover op 1 oktober jl. uw Kamer geïnformeerd.4 In de afgelopen periode heeft dit geleid tot afspraken in 9 regio´s.
De gemeenten worden op verschillende manieren gefaciliteerd om hun verantwoordelijkheid te nemen:
Voor het bestrijden van (woon)overlast en de verloedering die daarmee gepaard kan gaan, zijn er diverse instrumenten voor gemeenten:
Deze maatregelen staan genoemd in de «Handreiking Aanpak woonoverlast en verloedering» uit 2011. Naast deze maatregelen zijn er ook aanvullende wetsvoorstellen aan de Tweede Kamer aangeboden die in 2014 en begin 2015 in werking zullen treden, te weten:
Daarnaast wordt een wetsvoorstel voorbereid dat het mogelijk maakt om woningzoekenden te screenen op overlastgevend gedrag. Dit wetsvoorstel zal de Minister voor Wonen en Rijksdienst nog dit jaar aanhangig maken bij Uw Kamer.
Deelt u de opvatting dat het niet meer verstrekken van het BSN, wanneer er sprake is van overbewoning, kan bijdragen aan het voorkomen van het samenwonen van enorm veel arbeidsmigranten in een zeer kleine en soms mensonterende ruimte, dat in bepaalde gevallen ook tot overlast leidt?
Hoewel ik dit een interessante gedachte vind, biedt de Europese regelgeving geen ruimte voor het niet meer verstrekken of het tijdelijk aanhouden van het BSN wanneer er sprake is van overbewoning. Ik verwijs kortheidshalve naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 6.
Kunt u aangeven welke Europese regels het op dit moment onmogelijk maken om het BSN helemaal niet meer te verlenen bij overbewoning? Welke Europese regels verzetten zich tegen het aanhouden van de aanvraag ter beoordeling van geschikte woonruimte? Bent u bereid hier wat aan te veranderen? Zo ja, hoe en wanneer gaat u concreet actie ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Het hebben van een BSN is niet wettelijk verplicht. Een niet-ingezetene kan en mag ook zonder BSN in Nederland verblijven, werken of studeren. Het (al dan niet tijdelijk) ontbreken van een BSN kan echter grote gevolgen hebben en niet-ingezetenen kunnen veel hinder ondervinden van het ontbreken van een BSN in hun contacten met verschillende instanties (niet alleen overheidsinstanties, maar bv. ook onderwijsinstellingen en zorgaanbieders) die onder omstandigheden gebruik kunnen maken van het BSN. Zo worden uit de basisregistratie personen geen gegevens over niet-ingezetenen verstrekt aan overheidsorganen en derden op grond van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) zolang geen BSN is toegekend.5 Ook is het BSN bijvoorbeeld nodig voor inschrijving als werkzoekende bij het UWV. Gelet op het voorgaande is het risico reëel dat de Europese Commissie het aanhouden van toekenning van het BSN, en zeker het weigeren van toekenning van een BSN, zal aanmerken als een beperking van het vrij verkeer van Unieburgers dan wel het vrij verkeer van werknemers, zoals neergelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.6 Bovendien zou sprake zijn van een ongeoorloofd onderscheid tussen ingezetenen en niet-ingezetenen, nu voor ingezetenen in de huidige wetgeving ook geen mogelijkheid bestaat om toekenning van het BSN aan te houden in verband met controle van de huisvestingseisen.
Maatregelen die het vrij verkeer (en verblijf) beperken zijn volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie toelaatbaar indien zij een doel van algemeen belang nastreven, geschikt zijn om de verwezenlijking daarvan te waarborgen en niet verder gaan dan noodzakelijk om het gestelde doel te bereiken. De doelstelling van de aanhouding van toekenning van het BSN – controle op huisvestingseisen in verband met misstanden op dat terrein – kan op zich vallen onder de bescherming van de openbare orde, mits sprake is van een werkelijke en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel maatschappelijk belang. De om redenen van openbare orde genomen maatregelen moeten echter wel in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel. Of daaraan is voldaan is zeer de vraag; het aanpakken van misstanden op het gebied van huisvesting kan namelijk ook op andere manieren geschieden dan door het aanhouden van toekenning van het BSN; controle van de huisvestingseisen kan bijvoorbeeld ook plaatsvinden ná toekenning van het BSN. Dat is een minder vergaande methode. Verder staat het niet opgeven van een verblijfadres dat voldoet aan de huisvestingseisen niet zonder meer in verhouding tot de maatregel van aanhouding van toekenning van het BSN. Naar de mening van het kabinet is, gelet op het voorgaande, aanhouding van toekenning van het BSN niet geschikt en ook niet noodzakelijk om het doel te bereiken. Daar komt nog bij dat niet zozeer het gedrag van de niet-ingezetene zelf leidt tot misstanden op het gebied van huisvesting, maar het gedrag van degene die de huisvesting aanbiedt. Dat maakt de maatregel nog minder geschikt en evenredig.
Het kabinet is gelet op het voorgaande van mening dat aanhouding (en eventueel weigering) van toekenning van een BSN gelet op het Europees recht niet mogelijk is. Op het gebied van het vrij verkeer van Unieburgers heeft het vorige kabinet gepoogd de Richtlijn vrij verkeer van personen aan te passen. Hier bleek nauwelijks steun voor te zijn bij de Europese Commissie en de andere lidstaten. Mijn inzet is er daarom nu op gericht om Europees tot een coalitie van gelijkgezinde landen te komen die zich sterk maakt voor het bestrijden van uitwassen van het vrij verkeer, zoals uitbuiting en schijnconstructies. Door die negatieve effecten tegen te gaan, beoog ik draagvlak te behouden voor het vrij verkeer van werknemers in Europa.
Herinnert u zich uw uitspraak: «Bulgaren en Roemenen moeten worden ondersteund als ze uitgebuit worden en bestraft als ze overlast veroorzaken»? Zo ja, wat gaat u concreet doen aan overlast door overbewoning?
Zie antwoord vraag 3.
De voortgaande islamisering van het universitaire onderwijs |
|
Harm Beertema (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitnodiging «Multiculturele ontmoeting voor geneeskundestudentes en hun moeder»?1
Ja. Het VU medisch centrum (VUmc) heeft op 11 januari jl. een bijeenkomst georganiseerd voor vrouwelijke geneeskundestudenten en hun moeders. Ook andere vrouwelijke geïnteresseerden waren welkom.
VUmc geeft aan dat de doorstroom van studentes van niet Nederlandse afkomst naar de vervolgopleiding voor medisch specialisten gering is. Dat is jammer, omdat het vaak om goede studentes gaat, met de potentie een goed medisch specialist te worden. Het doel van de ontmoetingsdag was om deze studentes te laten kennismaken met twee vrouwelijke rolmodellen en ze tijdig te informeren over de mogelijkheden voor specialisatie in een vervolgopleiding. Daarnaast stond een aantal workshops op het programma over professionele en culturele vraagstukken. Goede zorg heeft een belangrijk cultureel aspect: in Amsterdam wordt zorg gegeven aan circa 40% patiënten van niet-Nederlandse origine, uit zeer diverse culturen en met 175 nationaliteiten. VUmc wil al zijn studenten besef van diverse culturele achtergronden meegeven, zodat ze later in de beroepspraktijk de patiënt centraal kunnen stellen, op medisch en cultureel vlak. Dit helpt studenten om te gaan met lastige dilemma’s in hun toekomstige beroepspraktijk.
Deelt u de visie dat het meer dan triest is dat we geneeskundeworkshops in een Nederlandse universiteit hebben waar de vraag centraal staat of mensen van het andere geslacht wel behandeld kunnen worden? Zo neen, hoe duidt u deze islamitische vraag met betrekking tot sekse-apartheid dan?
In de geneeskunde in Nederland, en dus ook in VUmc, helpen artsen eenieder, zonder aanzien des persoons. Dat is ook in overeenstemming met de eed c.q. gelofte die artsen afleggen. Net als praktiserende artsen, houden de geneeskundestudenten zich hier aan. Zowel artsen als geneeskundestudenten mogen dus geen onderscheid maken naar de sekse van patiënten. Ik vind het goed dat VUmc deze onderwerpen niet uit de weg gaat, maar ze bespreekbaar maakt.
Bent u het ermee eens dat in Nederland anno 2014 het onderzoeken van een persoon van de andere sekse door geneeskundestudenten binnen de beroepsgroep algemeen aanvaard is en bovendien een essentieel onderdeel van de beroepsvoorbereiding is? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre erkent u de toenemende invloed van de islam op onder andere de Vrije Universiteit, met haar islamitische gebedsruimte, halalvoedsel, islamitische geestelijk verzorger, uitnodigingen in onder meer het Arabisch en workshops over islamitische sekse-apartheid binnen de geneeskunde?
Een groeiende groep studenten in het Nederlands hoger onderwijs is moslim. Ik vind het terecht dat de Vrije Universiteit en VUmc zich hiervan rekenschap geven. VUmc leidt geneeskundestudenten op die verantwoordelijkheid willen dragen in onze pluriforme samenleving. VUmc vindt het een profielkenmerk dat binnen zijn academische gemeenschap ruimte bestaat om met elkaar in gesprek te gaan over de invloed van uiteenlopende levensbeschouwingen op de uitoefening van de geneeskunde.
Deelt u de mening dat er geen cent belastinggeld dient te worden verspild aan dit soort multiculprojecten? Zo neen, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Om studenten voor te bereiden op hun rol en verantwoordelijkheid in onze pluriforme samenleving, organiseert VUmc op menig terrein activiteiten die aanvullend zijn op de reguliere onderwijsactiviteiten. VUmc is vrij de middelen die zij van de overheid krijgt in te zetten voor verdiepingsactiviteiten. Het past bij de autonomie van onderwijsinstellingen om hierin een eigen afweging te maken, de instelling heeft bestedingsvrijheid. Hierbij geldt als voorwaarde dat de uitgaven doelmatig en rechtmatig zijn en dat zij gecontroleerd en goedgekeurd worden door een accountant.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen tegen de voortgaande islamisering van ons (universitaire) onderwijs?
Ik ben niet voornemens maatregelen te treffen. Als minister sta ik voor de kwaliteit en de toegankelijkheid van het Nederlandse (hoger) onderwijs. Als de kwaliteit of de toegankelijkheid van het onderwijs in het geding zijn, heb ik de mogelijkheid om in te grijpen. In dit geval is er geen sprake van dat de kwaliteit of toegankelijkheid van het onderwijs in het geding zijn. Het onderwijs is en blijft toegankelijk voor mannelijke en vrouwelijke studenten en daarom niet in strijd met de wet. Het staat VUmc vrij om op deze wijze invulling te geven aan een bijeenkomst, met respect voor de culturele diversiteit van de studentenpopulatie. De eerbiediging van de vrijheid van godsdienst en het respecteren van ieders geloofsovertuiging zijn fundamentele waarden van onze samenleving.
Het bericht dat er vanaf 1 januari 2014 in Lelystad ’s nachts geen apotheker meer geopend is |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat er vanaf 1 januari 2014 in Lelystad ’s nachts geen apotheker meer geopend is?1
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Het feit dat er ’s nachts geen apotheek geopend is in Lelystad betekent niet dat er ’s nachts geen spoedmedicatie beschikbaar is in Lelystad. Ten algemene geldt dat op zorgverzekeraars de plicht rust om voldoende verantwoorde zorg te contracteren voor hun verzekerden. Daaronder valt ook de farmaceutische zorg die in de avond, nacht en op zondag (ANZ) wordt geleverd. Zoals al eerder in antwoorden op Kamervragen van het lid Van Gerven (SP) is aangegeven, rust op apothekers de plicht om 7 dagen per week en 24 uur per dag toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten te organiseren. De vorm waarin apothekers de toegang tot farmaceutisch zorg in de avond, nacht en op zondagen organiseren, is vrij. Apothekers kunnen deze diensten zelf leveren dan wel in samenwerking met andere apotheken (rouleren) of uitbesteden aan een, al dan niet gezamenlijke, dienstapotheek.2 Of zorgverzekeraars zich aan hun zorgplicht houden staat ter beoordeling van de specifieke toezichthouder de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht of er verantwoorde zorg wordt geleverd.
Wat is de reden dat apothekers in Lelystad hebben besloten om de nachtelijke opening te schrappen?
Blijkens het nieuwsbericht van omroep Flevoland (zie onderstaande link) hebben de apothekers aangegeven dat zo weinig mensen gebruik maken van de nachtapotheek dat de nachtapotheek daardoor onbetaalbaar is geworden. In een interview met omroep Flevoland geeft zorgverzekeraar Achmea aan dat de nachtapotheek in Lelystad een erg dure voorziening is (300 keer zo duur als de gewone apotheek). Achmea geeft verder aan dat spoedmedicatie voor het beperkte aantal patiënten zal worden betrokken van de apotheek van het Flevoziekenhuis in Almere waarbij de spoedmedicatie ook zal worden thuisbezorgd per taxi: http://www.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1386317 .
Volledigheidshalve merk ik op dat het ook de taak van zorgverzekeraars is om de zorg betaalbaar te houden en zo nodig om betaalbare zorg te organiseren.
Is het wat u betreft acceptabel dat inwoners van Lelystad en omgeving ’s nachts voortaan naar Almere moeten reizen voor geneesmiddelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het verstrekken van spoedmedicatie betekent niet per definitie dat er door de patiënt of zijn vertegenwoordiger zal moeten worden gereisd. Enerzijds omdat spoedmedicatie veelal door de (huis)arts wordt verstrekt. Anderzijds omdat verstrekken van spoedmedicatie ook op een andere, meer klantvriendelijke, snellere en goedkoper manier kan worden georganiseerd waarbij de medicatie wordt thuisbezorgd zoals zorgverzekeraar Achmea aangeeft. Zie verder de antwoorden op vragen 2 en 6.
Deelt u de mening dat de zorg voor patiënten door deze nachtelijke sluiting onder een acceptabel niveau terechtkomt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat zorgverzekeraars en individuele apothekers hiermee voldoen aan hun plicht om toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten zeven dagen per week en 24 uur per dag te organiseren? Vindt u niet dat zorgverzekeraars bij de apothekers of ziekenhuisapotheker moeten afdwingen dat ook ‘s nachts in nood medicijnen kunnen worden verkregen in Lelystad?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Of wordt voldaan aan de plicht om toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten zeven dagen per week 24 uur per dag te organiseren, staat ter beoordeling van de specifieke toezichthouders NZA en IGZ.
Wat is wat u betreft de maximale afstand die patiënten mogen reizen om in de nachtelijke uren aan noodzakelijke geneesmiddelen te kunnen komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in het antwoord op vragen 3 en 4 is aangegeven, is het niet altijd noodzakelijk dat moet worden gereisd om spoedmedicatie te ontvangen.
Er zijn geen concrete wettelijke normen ten aanzien van een maximale afstand die patiënten of hun vertegenwoordigers mogen reizen om in de nachtelijke uren (of overdag) aan noodzakelijke geneesmiddelen te komen. Overigens speelt de afstand een minder grote rol dan de tijd die verstrijkt tussen de afgifte van het recept van de arts en de daadwerkelijke ontvangst en toediening van de geneesmiddelen. Nogmaals merk ik op dat een en ander ter beoordeling staat van de hiervoor al genoemde specifieke toezichthouders.
Zijn er meer gemeenten waar deze ontwikkeling zich voordoet? Zo ja, welke gemeenten betreft dit? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Het is mij niet bekend of er meer gemeenten zijn waarbij deze ontwikkeling zich voordoet.
Teneinde zorg te dragen dat farmaceutische spoedzorg voor alle Nederlandse ingezetenen beschikbaar en betaalbaar blijft, ook in minder bevolkte gebieden, kopen zorgverzekeraars vanaf dit jaar de farmaceutische spoedzorg gezamenlijk in op basis van een representatiemodel. Dit is een uitvloeisel van de kwaliteitsagenda die is vastgesteld in het kader van het Bestuurlijk overleg farmacie naar aanleiding van de bevindingen van de verkenners extramurale farmacie, de heren Rinnooy Kan en Reibestein. Achterliggende gedachte hierbij is om een volledige spreiding en dekking van farmaceutische spoedzorg te bewerkstellingen en daarbij aansluiting te zoeken bij de reguliere acute zorgstructuur.
Wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat apothekers in Lelystad zorg dragen voor een nachtelijke opening?
Zie antwoord vraag 7.
De toepassing van arsenicum in de kippen- en kalkoenindustrie in de Verenigde Staten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Roxarsone, Inorganic Arsenic, and Other Arsenic Species in Chicken: A U.S.-Based Market Basket Sample »,? waaruit blijkt dat arsenicum in de Verenigde Staten nog steeds in de kippen- en kalkoenindustrie wordt gebruikt?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ja. Ik beoordeel het als positief dat er ook in de Verenigde Staten aandacht is voor dit onderwerp.
Kunt u bevestigen dat arsenicum door de Europese Commissie verboden is?
Ja. Het gebruik van arseen in diervoeders is binnen Europa verboden. Aangezien de stof ook van nature voorkomt, zijn er op Europees niveau maximale limieten voor deze ongewenste stof in diervoeders vastgesteld. Deze limieten mogen niet worden overschreden.
Kunt u bevestigen dat arseen en arseenverbindingen verdacht kankerverwekkend zijn, zeer toxisch voor de mens en op lange termijn schadelijke effecten kunnen veroorzaken in het milieu?
Arseen kan in verschillende vormen voorkomen. Vanuit toxicologisch oogpunt verdient blootstelling van de mens aan anorganisch arseen met name aandacht. Langdurige inname van anorganisch arseen via de voeding of het drinkwater kan bepaalde vormen van kanker veroorzaken. Daarnaast kan langdurige inname ook tot andere effecten dan kanker leiden, waaronder schadelijke effecten op de huid, het hart, het zenuwstelsel en de ontwikkeling. Arseen en arseenverbindingen zijn toxisch voor de mens, maar de mate van giftigheid is beperkt in vergelijking tot veel andere stoffen.
Het is tevens bekend dat arseen schadelijke effecten kan hebben in het milieu. In het kader van het bodembeleid zijn er normen voor arseen afgeleid die schadelijke effecten moeten voorkomen.
Kunt u aangeven in welke landen arsenicum nog meer verwerkt wordt in veevoer? Zo ja, in welke landen? Is de aanwezigheid van arsenicum op de etiketten van de verwerkte producten vermeld?
Ik heb geen overzicht in welke landen arseen wel mag worden verwerkt in veevoer en welke eisen in de betreffende landen aan etikettering worden gesteld. In Europa mag alleen diervoeder worden geproduceerd of geïmporteerd dat aan de geldende Europese regelgeving voldoet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het gebruik van arseen in diervoeders binnen Europa verboden.
Kunt u aangeven wat het standpunt van de Europese Unie is, in de onderhandelingen met de Verenigde Staten over een Vrijhandelsakkoord, betreffende groeimiddelen en gentechnologie en de risico’s hiervan voor de volksgezondheid en het milieu?
Verlaging van het hoge beschermingsniveau in Europa voor de gezondheid van mens, dier, plant en milieu door een vrijhandelsakkoord met de VS is niet aan de orde. Vanaf het begin van de onderhandelingen heeft de EU duidelijk gemaakt dat de basiswetgeving ten aanzien van gentechnologie en gebruik van groeibevorderaars bij de vleesproductie niet ter discussie staat. Er zal niet ingeboet worden op consument- en productveiligheid. Nederland ondersteunt dit standpunt.
Kunt u aangeven of de onderhandelingen over een Vrijhandelsakkoord tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten ruimte bieden voor de import van vleesproducten, afkomstig van dieren die groeimiddelen (zoals arsenicum) toegediend hebben gekregen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u garanderen dat Nederland niet akkoord gaat met een Vrijhandelsakkoord tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten, waarbij gentechnologie en de import van vleesproducten afkomstig van dieren die groeimiddelen (zoals arsenicum) toegediend hebben gekregen, toegestaan wordt?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'accijnzen nekslag pomphouders' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «accijnzen nekslag pomphouders»?1
Ja.
Is dit een voldoende signaal om u in te laten zien dat met dit destructieve, door Brussel verordonneerde beleid van lastenverhogingen ondernemers massaal het faillissement en de werkloosheid worden injaagd? Zo neen, waarom niet?
Het is evident dat pomphouders in de grensstreek gevolgen ondervinden van de accijnsmaatregelen. Ik heb begrip voor hun situatie en het in kaart brengen van de gevolgen voor de grensstreek staat dan ook hoog op mijn agenda. Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd voor de zomer een rapportage aan de Kamer te zullen zenden. Ik heb inmiddels langs verschillende lijnen onderzoek uitgezet. Met de gevonden versnellingen in het proces kan naar verwachting een beeld worden opgeleverd per half mei 2014, van de eerste uitkomsten van een evaluatie van de effecten van de accijnsverhogingen van diesel en LPG. Het is nu echter nog te vroeg om te kunnen vaststellen wat de uiteindelijke gevolgen van de accijnsmaatregelen voor de totale belastinginkomsten en voor het tankgedrag langs de grens zullen zijn.
Wat is uw boodschap aan al die pomphouders in de grensstreek?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de accijnzen te verlagen tot 1 cent onder het niveau van de omringende landen, zodat er juist meer automobilisten bij de Nederlandse pomphouders komen tanken, zodat de belastinginkomsten juist toe zullen nemen in plaats van afnemen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Fiscale tip-en toongelden, samenwerking door de fiscus met criminelen en het opvolgen van de aanbevelingen van de commissie-van Traa |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (VVD) |
|
![]() |
Kunt u omschrijven waaruit het nieuwe project Vierde categorie over tipgeversbeleid bestaat?1
Bij dit in 2012 gestarte project gaat het om via een tipgever ontvangen informatie over ongeveer 150 Nederlanders, die via een Belgische constructie geld hebben overgemaakt naar een Zwitserse vennootschap, die vervolgens zorg zou dragen voor belegging. Deze informatie is door de Belastingdienst in behandeling genomen en gebleken is dat de meeste betrokken belastingplichtigen hierover aangifte hebben gedaan.
«Het handelen van de Belastingdienst en de FIOD zal worden bepaald en beperkt door het hierna genoemd kader, welke voortvloeit uit de reeds bestaande tipgeldregeling van 1985» schreef de toenmalige Staatssecretaris van Financiën in 2010 (Kamerstuk 31 066, nr. 85); is het beleid sindsdien onveranderd of zijn er in de tussentijd criteria bijgekomen of geschrapt?2 Waarom is aan de Kamer nooit melding gemaakt van de memo van 20 september 1994 en komt die eerst bij een WOB-verzoek naar boven? Welke nieuwe criteria zijn aan het beleid toegevoegd?
Het door de toenmalige Staatssecretaris van Financiën in de door u genoemde brief geschetste beleidskader voor het handelen van de Belastingdienst in gevallen waarin informatie over fiscale fraude tegen betaling wordt aangeboden, is sindsdien niet gewijzigd en nog steeds een toereikend kader.
Is dit document een beleidsdocument, is het een informatief memo of heeft het een andere status?
Het memo van 20 september 1994 is een intern informatief memo van de toenmalige plv. directeur Algemene Fiscale Zaken aan de toenmalige Directeur-generaal der Belastingen om laatstgenoemde op de hoogte te stellen van het geldende beleid en de stand van zaken op dat moment. Dit memo bevat dan ook geen nieuwe beleidscriteria. Het was en is geen gebruik om dergelijke interne memo’s actief aan de Kamer te verstrekken. Aangezien het memo geen nieuwe beleidscriteria bevat, is het ook niet de basis geweest voor concrete besluitvorming.
Is de inhoud of strekking van het document betrokken geweest bij concrete besluitvorming? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze en wanneer is opvolging gegeven aan de aanbevelingen van de commissie-Van Traa (enquête opsporingsmethoden) bij tip- en toongeldregelingen in de fiscaliteit? Welke precieze maatregelen zijn genomen op welke precieze aanbevelingen en kunt u onder andere ingaan op verslaglegging en deals met criminelen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is op dit moment het fiscale beleid voor tipgevers van fiscale fraude? Zijn er (interne) richtlijnen waarin is opgenomen hoe FIOD-ambtenaren moeten handelen in hun contacten met tipgevers/informanten en kunt u die richtlijnen openbaar maken?
De aanbevelingen van de Commissie Van Traa hebben betrekking op opsporingsmethoden in de strafrechtelijke sfeer. Dat is bij het door de Belastingdienst gebruikmaken van fiscale tipgevers niet aan de orde. Om die reden was het niet nodig op dat terrein aan bedoelde aanbevelingen gevolg te geven.
Wanneer komt een tip of informatie over fiscale fraude in aanmerking voor een (opbrengstafhankelijke) beloning en wie maakt die afweging?
Zoals in het antwoord op vraag 2 verwoord, is het fiscale beleid voor tipgevers weergegeven in de brief van de toenmalige Staatssecretaris van Financiën aan uw Kamer d.d. 2 februari 2010 en is dat nog steeds van kracht. Graag mag ik u daarnaar verwijzen. Er gelden geen bijzondere interne richtlijnen ter zake. Als een tip binnenkomt, wordt een afweging gemaakt op basis van de in genoemde brief vermelde criteria en wordt de beslissing over het al dan niet maken van afspraken met een tipgever uiteindelijk door mij genomen of namens mij door de Directeur-generaal Belastingdienst.
Voor het Team Criminele Inlichtingen (TCI) (voorheen: Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE)) van de FIOD gelden andere regels. Dit team is gelet op het zuiver strafrechtelijke karakter van de werkzaamheden gehouden aan de Regeling bijzondere opsporingsgelden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Welk protocol geldt voor degenen die bij het Ministerie van Financiën, de Belastingdienst of de FIOD een klikbrief, een tip of anderszins informatie verstrekken over fiscale fraude?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt er verslaglegging plaats in de precontractuele fase, dat is na melding, maar voordat er een contract wordt opgesteld, met een (potentiële) tipgever?
Er geldt binnen het ministerie en de Belastingdienst (incl. de FIOD) geen apart protocol voor dit soort aangelegenheden. Klikbrieven en tips komen op verschillende plaatsen in de organisatie binnen, die deze vervolgens beoordelen op relevantie voor behandeling door de Belastingdienst.
Hoe zijn de administratieve organisatie en interne controle, de vastleggingen en audits geregeld? Hoe worden de regels en voorwaarden zoals die door de Commissie-Van Traa zijn geformuleerd, gewaarborgd?
In de precontractuele fase worden de onderhandelingen met een potentiële tipgever gevoerd door een medewerker van de FIOD en – in daartoe aanleiding gevende gevallen – mede door de landsadvocaat. Zij doen daarvan uiteraard verslag, voordat een overeenkomst wordt aangegaan.
Op welke wijze wordt gewaarborgd en verzekerd dat geen sprake is van door de overheid geïnitieerde en gefaciliteerde onrechtmatige bewijsgaring?
Naast de reguliere regels voor de administratieve organisatie, interne controle, vastleggingen en audits binnen het ministerie en de Belastingdienst gelden op dit terrein geen bijzondere regels. Zoals hiervoor vermeld, zijn de regels en voorwaarden van de Commissie Van Traa hier niet van toepassing, omdat het hier niet gaat om strafrechtelijke aangelegenheden maar om door tipgevers verstrekte informatie die door de Belastingdienst in beginsel in de bestuursrechtelijke sfeer wordt gebruikt.
Waarom bestaat er naast de Regeling bijzondere opsporingsgelden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie terzake van de aanpak van vermogensdelicten (die ook geldt voor de FIOD, zie circulaire 5679199/10 van 30 december 2010) een apart fiscaal tipgeversbeleid? Waarom is het fiscale tipgeversbeleid niet aangepast na de aanbevelingen van de Commissie-Van Traa?
Dit wordt gewaarborgd door – zoals verwoord in meergenoemde brief van de toenmalige Staatssecretaris – zo terughoudend mogelijk om te gaan met de mogelijkheid van het aangaan van tipgeversovereenkomsten. Om die reden is ook door hem voorgesteld niet tot een nadere detaillering van de tipgeldregeling over te gaan, om daarmee te voorkomen dat daarvan een stimulans zou kunnen uitgaan voor de zogenoemde fiscale premiejager. Er mag geen crimineel gedrag worden uitgelokt. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat onrechtmatig verkregen bewijs door de belastinginspecteur voor de belastingheffing mag worden gebruikt tenzij hij, vrij vertaald, de onrechtmatigheid heeft geïnitieerd of gefaciliteerd. Dit laatste wil de Belastingdienst uiteraard voorkomen.
Bestaat er een FIOD-document genaamd «Wenken en Mededelingen» van 6 juni 1990, waarin richtlijnen staan vermeld over het handelen van FIOD-ambtenaren ten opzichte van tipgevers/informanten? Zo ja, kunt u dat openbaar maken?
Zoals ik hiervoor reeds heb aangegeven, gaat het bij het fiscaal tipgeversbeleid om het door de Belastingdienst gebruikmaken van een tipgever voor de belastingheffing, dus in de bestuursrechtelijke sfeer. De regeling van het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft betrekking op de opsporing in de strafrechtelijke sfeer. Dat is de reden waarom er een aparte regeling is voor fiscale tipgevers en deze niet hoeft te worden aangepast aan de aanbevelingen van de Commissie Van Traa.
Bestaan er naast eerder genoemde «Wenken en Mededelingen» van 6 juni 1990 nog andere instructies c.q. richtlijnen voor FIOD-medewerkers in hun contacten met (potentiele) tipgevers? Zo ja, kunt u die openbaar maken?
Zoals in de beslissing op een Wob-verzoek van 20 november 2013, kenmerk DGB/2013/5756, is aangegeven zijn de door u bedoelde wenken en mededelingen niet in de archieven aangetroffen en konden deze dus ook niet worden verstrekt.
Klopt het dat een ex-FIOD ambtenaar, die eerder als bedenker en later als projectleider bij de FIOD betrokken was bij het Rekeningenproject (verzwegen buitenlands vermogen, inkeerregeling), na zijn dienstbetrekking actief richting de Belastingdienst optrad als financieel adviseur van een landelijk bekende, veroordeelde drugscrimineel?3
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 7 en 8.
Hoe wordt voorkomen dat een premiejagerscultuur ontstaat en crimineel gedrag wordt uitgelokt en aan crimineel gedrag (zoals witwassen) wordt meegewerkt?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik hierover geen mededelingen doen.
Kunt u aangeven hoeveel potentiële tipgevers zich vanaf 2001 hebben gemeld bij respectievelijk de FIOD, het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst? Met hoeveel van deze tipgevers zijn contractuele afspraken gemaakt en hoeveel tipgevers zijn beloond en welke bedragen zijn daarmee gemoeid (geweest)?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 12.
De gevolgen van de sluiting van verzorgingshuizen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo schrijnend dat minimaal 15.000 ouderen «opeens» te goed zijn geworden voor het verzorgingshuis?1
Ik bestrijd dit beeld. In het begrotingsakkoord 2013 is afgesproken dat nieuwe cliënten – die voorheen een indicatie zouden hebben gekregen voor ZZP 1 t/m 3 – gefaseerd langer thuis blijven wonen. Het langer thuis wonen, sluit aan bij de veranderende wensen van veel mensen en een trend die al langer zichtbaar is. In plaats van een licht zorgzwaartepakket krijgen mensen extramurale zorg en ondersteuning. Zowel mijn voorganger als ik hebben over dit onderwerp regelmatig met uw Kamer een debat gevoerd.
Waarom denkt u dat hulpverleners en deskundigen hun hart vasthouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het artikel spreekt vooral de vrees of er «thuis wel genoeg hulp is». Als gevolg van het extramuraliseren van de lichtere ZZP’s ontvangen nieuwe cliënten in plaats van een indicatie voor een licht ZZP een indicatie voor extramurale zorg en ondersteuning. De stijging van het beroep op extramurale zorg die hieruit voorvloeit, wordt binnen de beschikbare middelen van de contracteerruimte opgevangen door een geleidelijke verschuiving van intramurale zorg naar extramurale zorg. In 2014 is de extramurale zorg nog een onderdeel van de AWBZ. Vanaf 2015 wordt de extramurale zorg gedecentraliseerd naar de Wmo en de Zvw. Bij de bepaling van de hoogte van de te decentraliseren budgetten wordt rekening gehouden met dit groeiend aantal mensen dat thuis blijft wonen en via de Wmo en de Zvw wordt geholpen.
Erkent u dat het ontzeggen van de toegang tot een verzorgingshuis in combinatie met de bezuinigingen op de thuiszorg een giftige cocktail is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw beleid aan te passen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u voorkomen dat de angst van Unie KBO dat «duizenden ouderen met zzp3 onzichtbaar» worden, werkelijkheid wordt? Kunt u uw maatregelen uitgebreid toelichten?
Nieuwe cliënten – die voorheen een indicatie zouden hebben gekregen voor ZZP 3 – houden recht op zorg en ondersteuning, maar krijgen deze zorg en ondersteuning thuis. Zij krijgen in 2014 een indicatie voor extramurale zorg en ondersteuning vanuit de AWBZ. Daarmee blijven ze naar mijn mening zichtbaar.
Schaamt u zich ook als u leest dat mevrouw Van S. op 92-jarige leeftijd tegen haar wil moet verhuizen? Hoe reageert u op het feit dat zij het verschrikkelijk vindt dat ze zomaar wordt overgeplaatst?2
In het geval een zorginstelling tot de conclusie komt dat een locatie niet toekomstbestendig is en niet voldoet aan de wensen van huidige en toekomstige bewoners, dan kan een instelling goed besluiten om tot sluiting over te gaan. Dat kan vooral vervelend zijn voor die cliënten voor wie de huidige locatie (nog) wel voldoet aan hun wensen en die vinden dat hun persoonlijke voordelen van de verhuizing niet opwegen tegen de persoonlijke nadelen daarvan. Ik zie dat veel organisaties in het geval van een verhuizing tijdig communiceren en zorgvuldig in gesprek gaan met de cliënten over de redenen voor het besluit en over een passende nieuwe plek. Qua woonomgeving is dat vaak een verbetering, maar ik besef dat het zeer emotioneel kan zijn om te moeten verhuizen.
Is het waar dat er in de komende jaren – door de groei van 85-plussers – de woonplekken (bedden) in verzorgingshuizen weer hard nodig zijn? Kunt u de Kamer een reactie sturen op deze uitspraak van ActiZ en het eerdere onderzoek van Berenschot?3
In de komende jaren zal de behoefte aan intramurale capaciteit voor de lichtere doelgroepen afnemen als gevolg van de extramuraliseren van ZZP VV 1 t/m 3 en een deel van ZZP VV4. Voor de zwaardere doelgroepen zijn middelen beschikbaar voor de demografisch bepaalde groei.
In de transitieplannen zal ik niet alleen aandacht besteden aan de afbouw van capaciteit voor de lichtere doelgroepen, maar ook aan behoefte aan capaciteit voor de zwaardere doelgroepen.
Bent u het eens met deze uitspraak van de onderzoeker van Berenschot: «Op korte termijn leidt het beleid tot grote onrust in de ouderenzorg, op de lange termijn dreigt er een tekort aan verpleeghuisplaatsen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe reageert u op de uitkomsten van onderzoek onder huisartsen waaruit blijkt dat van de huisartsen die merken dat er verminderde toegang tot verzorgingshuizen is (73 procent) 80 procent meent dat in die gevallen niet voldoende thuiszorg wordt ingezet?4
Ik herken niet het beeld dat de thuiszorg voor de lichtere cliëntgroepen te kort zou schieten. De cliënten die voorheen ZZP 1 en 2 ontvingen, ontvingen in een instelling gemiddeld 4 tot 6 uur zorg in de week. Deze omvang van zorg en ondersteuning moet naar mijn mening goed in de eigen omgeving samen met professionele zorg vanuit de thuiszorg kunnen worden opgevangen. Ik besef dat het risico op eenzaamheid, verwaarlozing en ondervoeding vraagt om alertheid bij de thuiszorg. Dat gevaar bestaat overigens ook terdege in een intramurale setting. In de toekomst zullen wijkverpleegkundigen en de sociale wijkteams de zorg en ondersteuning van mensen in hun eigen omgeving verder vorm kunnen geven.
Wat doet u met de waarschuwing van de huisartsen voor eenzaamheid, verwaarlozing en ondervoeding?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u de Kamer informeren over de verdeling van de totale korting van € 626,5 miljoen op de AWBZ in 2014?5 Hoeveel wordt er gekort op de intramurale zorg, hoeveel op extramurale zorg?
In 2014 is sprake van een groot aantal mutaties die het uitgavenniveau AWBZ beïnvloeden. Deze zijn weergegeven in de begroting VWS 2014 en tellen op tot € 626 mln. Deze mutaties zijn niet allemaal kortingen op het AWBZ-budget maar ook wijzigingen ten opzichte van de begroting van vorig jaar.
Onderdeel van deze mutaties is een aantal gerichte maatregelen om de uitgaven te beperken. Dit zijn de vermindering van de AWBZ-uitgaven ter compensatie van de maatregelen uit het regeerakkoord op dagbesteding en persoonlijke verzorging (€ 330 mln.), de maatregelen uit het zorgakkoord om de loonkosten te verlagen (ILO: € 60 mln.), de verlaging van de ZZP-tarieven (€ 160 mln.) en de verlaging van de contracteerruimte (€ 21 mln.). In totaal € 571 mln. Hiervan heeft € 330 mln. betrekking op extramurale zorg; € 160 mln. op intramurale zorg en € 81 mln. op beide zorgcomponenten.
Kunt u aangeven waar precies de groeiruimte van de AWBZ zit in de komende jaren, terwijl er in de komende jaren respectievelijk € 626,5 miljoen (2014), € 3,5 miljard (2015), € 4,6 miljard (2016) en € 5,8 miljard (2017) bezuinigd wordt?6
Overigens geldt, vergelijkbaar met de beantwoording van vraag 10, dat de mutaties zoals weergegeven in tabel 9 op bladzijde 183 niet gelijk zijn aan de ombuigingen.
Vanaf 2015 is bijvoorbeeld in tabel 9 ook € 1,6 mld. opgenomen in het kader van overheveling van uitgaven van AWBZ naar Zvw (‘overige mutaties’) en bevat tabel 9 ook bijstellingen van de loon- en prijsontwikkelingen van het CPB (‘macrobijstellingen’).
Zoals aangegeven in mijn brieven aan de Kamer over de herziening van de langdurige zorg, is de omvang van de ombuiging op de uitgaven van de langdurige zorg € 3,4 mld. in 2017 (inclusief huishoudelijke verzorging).
Het bericht ‘Hundreds of thousands from outside EU could head for UK in passport loophole |
|
Barry Madlener (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hundreds of thousands from outside EU could head for UK in passport loophole»?1
Ja
Is het waar dat Bulgarije en Roemenië kennelijk zomaar een paspoort verstrekken aan mensen uit Moldavië, Macedonië, Servië, Oekraïne en Turkije, die vervolgens direct naar Noord-Europa kunnen komen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De Nederlandse regering is ervan op de hoogte dat Moldaviёrs gebruikmaken van de mogelijkheid een Roemeens paspoort te verwerven op grond van historische banden met Roemenië. Nationaliteitswetgeving is geen bevoegdheid van de Europese Unie en iedere lidstaat heeft derhalve eigen wetgeving op basis waarvan vastgesteld wordt wie recht heeft op de betreffende nationaliteit. Het kabinet gaat ervan uit dat andere lidstaten dezelfde zorgvuldigheid betrachten als Nederland en dat nationaliteitswetgeving in andere lidstaten in lijn is met internationale verdragen.
Voor de laatste vraag onder 3 verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Wat vindt het kabinet ervan dat 4 miljoen mensen die momenteel in Moldavië wonen binnen twee weken na aanvraag een Roemeens paspoort kunnen krijgen? Hoeveel van deze mensen komen volgens dit kabinet naar Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u exact aangeven hoeveel arbeidsmigranten u verwacht vanuit Roemenië en Bulgarije naar Nederland?
Er valt niet te zeggen hoeveel mensen uit Moldavië die een Roemeens paspoort hebben gekregen naar Nederland komen. Evenmin valt precies te voorspellen hoeveel arbeidsmigranten er uit Roemenië en Bulgarije naar Nederland zullen gaan. Ondanks deze onzekerheden is het kabinet op alles voorbereid en ik heb samen met de gemeenten maatregelen genomen om de komst van Roemenen en Bulgaren in goede banen te leiden.
Tot nu toe is het aantal nieuwkomers uit Roemenië en Bulgarije dat zich heeft ingeschreven bij gemeenten beperkt: het betreft 81 Bulgaren en 143 Roemenen.
Hoe lang gaat het nog duren voordat dit kabinet beseft dat het vrij verkeer van werknemers binnen de EU een fiasco is?
Met zijn open en internationaal georiënteerde economie profiteert Nederland van de Europese Unie en de bijbehorende verworvenheden. We moeten echter ook oog hebben voor de schaduwkanten van het vrij verkeer van personen. De vaak slechtere sociaaleconomische positie van migranten uit Midden- en Oost-Europa kan leiden tot onwenselijke sociale situaties en maatschappelijke overlast. De arbeidsmigratie uit Roemenië en Bulgarije mag niet leiden tot oneerlijke concurrentie en een race naar de bodem voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden.
Daarom zijn er in de afgelopen jaren veel acties in gang gezet. Kabinet en gemeenten werken aan verbetering van de registratie van EU-burgers, aan voorlichting aan EU-arbeidsmigranten, aan de aanpak van malafide uitzendbureaus en aan het stimuleren van het leren van de Nederlandse taal. Ook ben ik afgelopen jaar een project gestart om schijnconstructies te bestrijden.
Het bericht 'Mali-missie in matig pak' |
|
Ronald Vuijk (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de stelling van de vakbonden dat de gevechtspakken, waarmee Nederlandse troepen vanaf maandag naar Mali worden uitgezonden, van inferieure kwaliteit zijn? Wat gaat u er aan doen opdat onze mannen en vrouwen wel met goede tenues naar Mali gaan? Waarom vindt u de tenues wel goed en waarop is dat oordeel gebaseerd?
De kleding voor de Nederlandse militairen die naar Mali gaan is, voldoet aan de eisen die bij de aanschaf werden gesteld. Het gaat om kleding van het type dat eerder is gebruikt in woestijnachtige gebieden, zoals in Irak, Afghanistan en Afrika, en dat in de praktijk geschikt is gebleken. Op grond van de praktijkervaringen is de kleding regelmatig verder verbeterd. Defensie schaft niet voor iedere missie nieuwe kleding aan.
Is het waar dat NAVO-bondgenoten hun gevechtspakken laten maken van Defender M van het Nederlandse bedrijf Ten Cate? Maakt Nederland gebruik van producten van Ten Cate? Is Defender M daar één van? Zo, nee waarom niet?
Voor zover bekend beschikken vooralsnog alleen de Verenigde Staten over gevechtskleding van de stof Defender M van de firma TenCate. Defensie beschikt momenteel niet over gevechtskleding waarin producten van TenCate zijn verwerkt. Gevechtskleding wordt verworven via een Europese aanbesteding. De aanbestedingen hebben eerder niet geleid tot gunningen aan de firma TenCate.
Is de beschuldiging van Defensie waar, zoals die in het artikel wordt gemaakt: «De stof van TenCate is tot tweemaal toe door de Dienst Materieel Organisatie (DMO) onderzocht. Volgens bronnen bij Defensie werd daarbij textiel achtergehouden en doorgespeeld aan China en Indonesië met de vraag of dezelfde kwaliteit kon worden geleverd»? Om welke procedure of welke verwerving gaat dit?
Deze beschuldiging is onjuist. Defensie heeft stofmonsters van verschillende leveranciers getest, om vast te stellen welke eisen aan de nieuwe gevechtskleding technologisch gezien mogelijk zijn. Defensie heeft geen stalen van stof van TenCate aan andere leveranciers gegeven.
Nederlands belastinggeld voor anti-Israëlische propaganda |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU-funded NGO for youth on PA TV: Israelis in Jerusalem are «crows and rats»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de ontmenselijking van joden en Israëlische soldaten in de betreffende televisie-uitzending, door te stellen dat het kraaien en ratten zijn, meer dan walgelijk is en niets meer dan virulent antisemitisme?
Het kabinet veroordeelt dergelijk opruiend taalgebruik. Het kabinet wijst dit nadrukkelijk af. Onverdraagzaamheid is een terugkerend probleem dat het kabinet herhaaldelijk bij beide partijen aan de orde stelt, laatstelijk tijdens het bezoek van de Minister-President, de Minister van Buitenlandse Zaken en mijzelf in december 2013.
Klopt het dat het NDC (NGO Development Center), dat ook afgelopen jaar weer miljoenen van de Nederlandse staat ontving, meebetaald heeft aan deze antisemitische propaganda via co-producent PYALARA?
Nee. In 2013 heeft PYALARA geen fondsen ontvangen van het NDC.
Wat betreft de Nederlandse betrokkenheid bij het NDC droeg Nederland in 2013 € 691.872 bij aan het Mensenrechten Secretariaat daarvan. Dit secretariaat is een samenwerkingsinitiatief van vier Europese donoren.
Bent u bereid direct alle hulp aan het NDC en de Palestijnse Autoriteit stop te zetten? Zo neen, waarom weigert u deze vorm van antisemitisme aan te pakken?
Gezien voorgaand antwoord is dit niet van toepassing. Zie verder antwoord op vraag 2.
Het zwichten van voetbalclub Vitesse voor de jodenhaat van de Verenigde Arabische Emiraten |
|
Joram van Klaveren (PVV), Reinette Klever (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vitessenaar Mori niet welkom in Abu Dhabi»?1
Ja, ik ken het artikel.
Deelt u de walging dat voetbalclub Vitesse zwicht voor de jodenhaat van de Verenigde Arabische Emiraten (VAE)? Zo neen, hoe duidt u deze dhimmitude dan?
Het was een slecht signaal van Vitesse om zonder haar eigen speler Mori af te reizen naar de Verenigde Arabische Emiraten. Je zou verwachten dat men met het voltallige team afreist of niet. Vitesse heeft zelf ook aangegeven dat de beslissing om zonder de speler Dan Mori af te reizen een ongelukkige is geweest.
In zijn algemeenheid, deel ik de zorg over hedendaags antisemitisme en de verschillende gedaanten waarin dit tot uiting komt in Nederland. Ik heb eerder toegezegd een onderzoek te laten uitvoeren naar de achterliggende oorzaken daarvan. Dit onderzoek zal gericht zijn op de context waarbinnen jongeren antisemitische opvattingen op doen. De invloed van een islamitische thuisomgeving zal daarin worden meegenomen.
Erkent u het verband tussen het antisemitisme van de VAE en de islam? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen tegen dhimmie-voetbalclub Vitesse?
Geen.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat de betreffende voetballer alsnog tot het land wordt toegelaten?
Nu Vitesse inmiddels is teruggekeerd, is deze vraag niet meer van toepassing.
Het bericht dat onverzekerde Oost-Europeanen ziekenhuizen miljoenen kosten |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat ziekenhuizen miljoenen mislopen doordat onverzekerde Oost-Europeanen de rekening niet kunnen betalen?1
Ik ben van mening dat iedereen verzekerd moet zijn of zijn rekening dient te betalen, omdat anders de solidariteit van het stelsel wordt aangetast. Wel merk ik op dat in onze maatschappij ook het uitgangspunt geldt dat indien mensen acuut medische zorg nodig hebben, onverzekerd zijn en de rekening niet zelf kunnen betalen, deze zorg toch niet wordt onthouden.
Kunt u een overzicht geven hoeveel geld ziekenhuizen de afgelopen vijf jaar zijn misgelopen? Kunt u dat uitsplitsen per jaar?
Oost-Europeanen die in Nederland wonen of in Nederland werken zijn verzekeringsplichtig voor de Zvw. Ingevolge de Wet opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering (Ovoz) kunnen onverzekerde verzekeringsplichtigen aan de hand van het burgerservicenummer worden opgespoord indien zij bekend zijn in de gemeentelijke basisadministratie, maar het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) houdt niet de nationaliteit bij, omdat dit voor de uitvoering van die wet geen relevant gegeven is.
De door u gevraagde informatie is derhalve niet bij het CVZ beschikbaar.
Ik heb recent aan de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) gevraagd of zij in kaart willen brengen welke opbrengsten ziekenhuizen missen door onverzekerden en om welke aantallen onverzekerden het gaat die zich melden voor medische hulp. Ook moet zo zichtbaar worden of het fenomeen zich concentreert in bepaalde ziekenhuizen of dat het min of meer gelijk verdeeld is over het land.
Tevens zal ik aan hen vragen of en in welke mate het mogelijk is deze verder uit te splitsen naar nationaliteit. Als ik deze cijfers van de ziekenhuizen ontvangen heb, zal ik u daar over informeren.
Kunt u een overzicht geven hoeveel Oost-Europeanen die in Nederland woonachtig en werkzaam zijn geen verplichte zorgverzekering hebben afgesloten? Kunt u deze cijfers uitsplitsen per land?
Zie antwoord vraag 2.
Neemt het aantal onverzekerde Oost-Europeanen de afgelopen jaren toe of af? Kunt u inzicht verschaffen in de trendmatigheid van het aantal onverzekerden? Kunt u deze trend nader verklaren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er onverzekerde Oost-Europeanen in Nederland woonachtig en werkzaam zijn omdat het de solidariteit in het zorgstelsel ondermijnt?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft dit als gevolg dat Oost-Europeanen in sommige gevallen verstoken blijven van noodzakelijke zorg? Hoe vaak komt dit voor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Iedereen in Nederland heeft toegang tot de voor hem of haar medisch noodzakelijke zorg. Het is exclusief aan de arts om te beoordelen of zorg medisch noodzakelijk is.
De arts neemt de gezondheid van en de zorg voor de patiënt als uitgangspunt. De grondslagen van het werk van artsen zijn vastgelegd in de artseneed en in wetgeving. Deze zijn vertaald naar gedragscodes, die artsen verplichten om hun kennis en vaardigheden in te zetten ter bevordering van de gezondheid en het welzijn van de patiënt, kwalitatieve zorg te bieden, daarbij het recht op zelfbeschikking van de patiënt te respecteren en in het belang van de volksgezondheid te handelen.
Ik heb geen signalen dat voorkomt dat medisch noodzakelijke zorg aan deze groep personen of andere onverzekerden niet zou zijn gegeven.
Welke verklaring heeft u ervoor dat Oost-Europeanen onverzekerd zijn? Welke rol spelen werkgevers en uitzendbureaus daarin? Wat is hun verantwoordelijkheid in dezen?
Oost-Europeanen die in Nederland wonen of werken zijn verplicht een zorgverzekering af te sluiten. Een mogelijke verklaring is dat personen wel verzekeringsplichtig zijn in Nederland, maar zich niet aanmelden bij een Nederlandse zorgverzekeraar. In de praktijk blijkt dat werkgevers en uitzendbureaus hier – evenals de overheid – een voorlichtende rol op zich nemen.
Europese arbeidsmigranten worden in de rijksoverheidsbrochure «Nieuw in Nederland» voorgelicht over hun rechten en plichten in Nederland, waaronder de plicht tot het afsluiten van een Nederlandse zorgverzekering. Daarbij wordt tevens verwezen naar de internetpagina van het CVZ, waarin duidelijk wordt gemaakt dat men als onverzekerde een boete kan verwachten.
Deze brochure voor Europese arbeidsmigranten is er in 14 Europese talen. Arbeidsmigranten worden bij verschillende gelegenheden geattendeerd op deze brochure. Bijvoorbeeld als arbeidsmigranten zich inschrijven als niet-ingezetene. Of bijvoorbeeld bij gemeentelijke bijeenkomsten voor arbeidsmigranten of andere contacten met de gemeente. Voorts is de brochure verspreid onder de verschillende ambassades en EURES kantoren.
Een andere verklaring kan zijn dat mensen nog in hun land van herkomst verzekerd zijn. De meeste lidstaten kennen een ingezetenenstelsel, zodat iemand die kort in Nederland verblijft en acuut zorg nodig heeft, in beginsel verzekerd is in het woonland. In Europese regelgeving is voorzien in betaling van de kosten in deze situaties. Uit informatie van CVZ blijkt, dat er geen betalingsproblemen met deze landen zijn.
Wat doet u om onverzekerde Oost-Europeanen op te sporen? Is het waar dat de opsporing van onverzekerde Oost-Europeanen zeer gebrekkig is?
Voor het antwoord op deze vraag is het noodzakelijk onderscheid te maken naar de verblijfstitel. Op grond van Europese regelgeving hebben personen met de nationaliteit van een EU- of EER-lidstaat of Zwitserland het recht om in een ander EU-land te kunnen verblijven. Voor een verblijf van minder dan drie maanden mogen geen voorwaarden worden gesteld en hoeft betrokkene alleen in het bezit te zijn van een identiteitsbewijs. Dit betekent dat «toeristen» uit deze landen hier vrij kunnen verblijven, ook als zij niet beschikken over een dekking tegen ziektekosten.
Als deze personen langer dan drie maanden in Nederland willen verblijven moeten zij aantonen dat zij in hun levensonderhoud kunnen voorzien en een zorgverzekering hebben. Voor verblijf langer dan drie, respectievelijk vier maanden is inschrijving bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), respectievelijk in de Gemeentelijke basisadministratie (GBA) verplicht. Werknemers uit vrijwel alle landen van de EU of de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen in Nederland werken zonder vergunning. 2
Indien een EU-ingezetene in Nederland wonen of gaan werken, wordt op hen de Nederlandse wetgeving van toepassing, en ontstaat uit dien hoofde AWBZ-verzekering en Zvw-verzekeringsplicht.
Op grond van de nationale wetgeving is een persoon verzekerd ingevolge de volksverzekeringen, waaronder de AWBZ, en verzekeringsplichtig ingevolge de Zorgverzekeringswet, als hij ingezetene is van Nederland of als niet-ingezetene in Nederland werkt. Alleen dan mag en moet hij een Nederlandse zorgverzekering sluiten.
Ingevolge de Wet Ovoz kunnen onverzekerde verzekeringsplichtigen worden opgespoord indien zij bekend zijn in de gemeentelijke basisadministratie. Opsporing gebeurt immers aan de hand van het burgerservicenummer.
Met ingang van 6 januari 2014 is de Wet basisregistratie personen in werking getreden. De basisregistratie personen (bpr) wordt gevormd uit de GBA en de (nieuw opgezette) registratie niet-ingezetenen (RNI). In de RNI worden onder meer personen opgenomen die niet of korter dan vier maanden in Nederland wonen en een relatie hebben met Nederlandse overheidsinstellingen, zoals mensen die tijdelijk in Nederland werken of in het buitenland pensioen ontvangen. Vanaf genoemde datum kunnen niet-ingezetenen bij achttien gemeenten in Nederland terecht voor inschrijving in de RNI. Ook wordt de RNI gevuld door de Belastingdienst, de Sociale Verzekeringsbank, het UWV en het CVZ met gegevens van personen die buiten Nederland verblijven en een inkomensverhouding met Nederland hebben. Iemand die is ingeschreven in de GBA of RNI krijgt ook een burgerservicenummer. Op den duur kunnen dus ook verzekeringsplichtige niet-ingezetenen beter worden opgespoord dan op basis van de huidige bestandsvergelijking.
Opsporing van EU-onderdanen die zich niet inschrijven of hebben ingeschreven in de GBA of RNI, omdat het op grond van de regelgeving niet nodig is of omdat zij dit hebben nagelaten, is op grond van de Wet Ovoz niet mogelijk omdat deze mensen geen burgerservicenummer hebben. Als het gaat om mensen die hier korten dan drie maanden verblijven, zoals toeristen, is dit ook ondoenlijk en ongewenst.
Het kabinet heeft al eerder aangegeven de met het vrije verkeer van personen uit nieuwe EU-lidstaten samenhangende problematiek op diverse manieren aan te pakken, bijvoorbeeld door betere voorlichting en door betere handhaving van de registratieplicht. Ik verwijs kortheidshalve naar de brief van 13 september 2013 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstukken II, 29 407, nr. 175). Het beleid van is om mensen zonder burgerservicenummer uit EU-landen op te sporen, bijvoorbeeld via gegevensuitwisseling tussen de Inspectie SZW en gemeenten, en hen alsnog in te schrijven in GBA of RNI.
Hoelang bent u bekend met dit probleem en welke actie heeft u ondernomen? Bent u van mening dat dit afdoende was?
Dat ziekenhuizen in algemene zin worden geconfronteerd met onverzekerden die hun rekening niet kunnen betalen is niet nieuw. Dat onderdanen van EU-landen in toenemende mate onverzekerd zouden zijn is een relatief nieuw geluid.
Het bredere onderwerp van grenzen, mobiliteit en migratie en daarbinnen «migratie en gezondheid», is overigens ook een onderwerp dat de aandacht heeft in Europa. De huidige voorzitter van de EU, Griekenland, ziet dit onderwerp als een prioriteit van het Voorzitterschap.
Het kabinet heeft uw Kamer al eerder gemeld de met het vrije verkeer van personen uit nieuwe EU-lidstaten samenhangende problematiek op diverse manieren aan te pakken. Ik verwijs kortheidshalve naar onder meer de brieven van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 augustus 2012 over de voortgang maatregelen EU-arbeidsmigratie (Kamerstukken II, 29 407, nr. 149), van 13 september 2013 (Kamerstukken II, 29 407, nr. 175), het Verslag van het algemeen overleg van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 17 oktober 2013 (Kamerstukken II, 29 407, nr. 178) en de bij Kamerstuk 29 407, nr. 149 behorende (meest recente) rapportage over aantallen geregistreerde en niet-geregistreerde burgers uit lidstaten die in Nederland verblijven.
Wat gaat u ondernemen om het aantal onverzekerde Oost-Europeanen terug te dringen?
Zie antwoord vraag 8.
De berichten ‘Tieners roven impulsief en voor de kick’ en ‘Stoere straatrover in de cel vaak een grienend jochie’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Tieners roven impulsief en voor de kick» en «Stoere straatrover in de cel vaak een grienend jochie»?1 2 Klopt het wat hierin vermeld wordt? Zo nee, waarom niet?
Deze berichten ken ik. Het beeld dat daarin wordt geschetst is herkenbaar.
Deelt u de mening dat straatrovers jonger dan 16 jaar keihard aangepakt en bestraft moeten worden? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertoe nemen? Zo nee, waarom niet?
Het terugdringen van de zogenaamde High Impact Crimes (HIC) waaronder straatroven, is een van mijn topprioriteiten. De laatste jaren heb ik fors geïnvesteerd in een integrale aanpak van HIC. Dit heeft geleid tot een aanzienlijke daling van onder meer het aantal overvallen en straatroven en tot een aanzienlijke stijging van de ophelderingspercentages van deze vormen van criminaliteit. Het aantal straatroven is de afgelopen twee jaren met bijna 20% gedaald, terwijl het aantal aangehouden verdachten in dezelfde periode met bijna 60% is gestegen.
Zowel meerderjarige als minderjarige daders van strafbare feiten worden hard aangepakt en bestraft, ook wanneer het minderjarigen betreft die jonger zijn dan 16 jaar. Het jeugdstrafrecht biedt daarvoor voldoende mogelijkheden. Bij de geïntensiveerde aanpak van jeugdcriminaliteit wordt de repressieve aanpak gecombineerd met interventies op het terrein van bijvoorbeeld zorg, preventie en openbare orde, de zogenaamde integrale meersporenaanpak. Die aanpak richt zich dus niet alleen op de persoon, maar ook op de sociale omgeving van deze persoon (gezin, familie, vrienden). Uit onderzoek is gebleken dat deze aanpak de meest effectieve is. Daarnaast wordt de zogenaamde patseraanpak als strafrechtelijke interventie ingezet. Hiermee wordt crimineel verworven vermogen afgepakt. Overigens zijn mijn inspanningen er ook op gericht te voorkomen dat minderjarigen die de leeftijd van twaalf jaar nog niet hebben bereikt, de zogenaamde 12-minners, crimineel worden.
Bent u bereid in 2014 nu eens een keertje te laten zien dat u een minister bent van de stevige aanpak, door niet alleen in woorden uw afschuw uit te spreken, maar door minderjarig straattuig keihard aan te pakken en te regelen dat veertien- en vijftienjarige daders van misdrijven ook onder het volwassenen strafrecht kunnen vallen? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat geval bereid dit persoonlijk uit te komen leggen aan de slachtoffers van de straatrovers?
Ik zie in de leeftijd van de straatrovers -zoals bedoeld in het krantenartikel- geen aanleiding de in antwoord 2 beschreven aanpak verder te verstevigen. De mogelijkheden om stevig en zorgvuldig in te grijpen in dit criminele gedrag zijn toereikend en worden succesvol ingezet. Overigens zou het toepassen van het volwassenen strafrecht op 14- en 15-jarigen in strijd zijn met het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind. Het standaard toepassen van de instrumenten die in vraag 4 worden voorgesteld staan op gespannen voet met dit kinderrechtenverdrag. Bij de inzet van dergelijke instrumenten moet immers rekening worden gehouden met de persoon, de ontwikkelingsfase van de minderjarige en de ernst van het gepleegde strafbare feit.
Deelt u de mening dat dit straattuig zich nooit vrijwillig mag melden bij de politie, maar standaard geboeid moet worden meegenomen naar het politiebureau en altijd voor de rechter moet verschijnen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit zo snel mogelijk te regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het succes van de straatroventeams bevestigt wat de PVV al jaren zegt, namelijk dat harder optreden wel degelijk helpt om recidive te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Snel en hard optreden gecombineerd met de integrale meersporenaanpak is, zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, de meest effectieve aanpak.
Bent u bereid om dergelijke straatroventeams wegens gebleken succes landelijk in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij maar aan de lokale driehoek (burgemeester, politie en Openbaar Ministerie) om te bepalen hoe de politiecapaciteit wordt ingezet, afhankelijk van de ernst van de lokale veiligheidsproblematiek. Er is dan ook geen sprake van een landelijk netwerk van straatroventeams. Afgezien van in Den Haag werkt men ook in andere gemeenten, zoals Utrecht en Almere, met straatroventeams. Deze teams verrichten overigens niet alleen opsporingsactiviteiten, maar ook toezichtactiviteiten.
Bent u bereid het verschrikkelijke adolescentenstrafrecht, op grond waarvan volwassenen tot en met 22 jaar volgens het jeugdstrafrecht berecht kunnen worden, terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Het adolescentenstrafrecht biedt de mogelijkheid bij jongvolwassenen een stevige aanpak te combineren met een gericht sanctiearsenaal, waarbij meer dan voorheen rekening wordt gehouden met de persoon, de ontwikkelingsfase van de dader en de ernst van het strafbare feit. Ik ben daarom niet van plan mijn voornemen tot invoering van het adolescentenstrafrecht terug te draaien. Het blijft overigens mogelijk 16- en 17-jarigen volgens het volwassenenstrafrecht aan te pakken.
Het bericht Mali missie in matig pak |
|
Joël Voordewind (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen het artikel «Mali missie in matig pak»?1 Herinnert u zich tevens de verworpen motie Segers over geen genoegen nemen met minimale kwaliteitseisen bij de aanschaf van materiaal?2
Ja.
Kunt u aangeven of er uit financiële overwegingen inderdaad gekozen is voor een uniform van inferieure kwaliteit uit China? Is het waar dat het dat het uniform Defender M., afkomstig van het Nederlandse bedrijf Ten Cate, meer veiligheid biedt aan militairen en om deze reden wordt afgenomen door verschillende NAVO-bondgenoten? Is het waar dat het uniform van Nederlandse makelij meer «vertragingseconden» biedt bij brand in het gevechtspak, zoals in het artikel wordt gesuggereerd? Zo niet, wat is dan wel de situatie?
Defensie schaft geen kleding aan van inferieure kwaliteit. Het feit dat technologische vooruitgang nieuwe materialen en mogelijkheden oplevert, laat onverlet dat de huidige kleding voor de Nederlandse militairen – ook die naar Mali gaan – voldoet aan de eisen die bij de aanschaf werden gesteld. Het gaat om kleding van het type dat eerder is gebruikt in woestijnachtige gebieden, zoals in Irak, Afghanistan en Afrika, en dat in de praktijk geschikt is gebleken. Op grond van de praktijkervaringen is de kleding regelmatig verder verbeterd. Defensie schaft niet voor iedere missie nieuwe kleding aan.
Bij de vaststelling van de eisen voor kleding werkt Nederland samen met bondgenoten. De meeste bondgenoten hanteren soortgelijke eisen aan de brandwerendheid van kleding. Enkele Navo-landen gebruiken gevechtskleding met verhoogde brandwerende eigenschappen of hebben plannen om dergelijke kleding te verwerven. Voor zover bekend is vooralsnog alleen de gevechtskleding van de Verenigde Staten gemaakt van de stof Defender M.
Bent u van mening dat, zoals ook in de bovengenoemde motie wordt verzocht, er niet genoegen genomen mag worden met minimale kwaliteitseisen wanneer de veiligheid van onze militairen in het geding is? Zo ja, hoe verhoudt dit zich dan tot de reactie vanuit uw ministerie in het bovengenoemde artikel: «Misschien is Defender M». een beter product, maar ook het huidige uniform voldoet aan de eisen»?
De veiligheid van militairen is cruciaal. Bij al het materieel waarmee Nederlandse militairen werken, staat kwaliteit voorop. De Commandant der Strijdkrachten is verantwoordelijk voor de behoeftestelling voor materieel en bepaalt de eisen daarvoor. Bij kleding gaat het om eisen op het gebied van onder andere brandwerendheid, slijtage, camouflage, warmte of kou, vochtafdrijving, draagcomfort en duurzaamheid. Als meer producten aan de gestelde eisen voldoen, speelt ook de prijs-kwaliteitverhouding een rol. Het feit dat technologische vooruitgang nieuwe materialen en mogelijkheden oplevert, laat onverlet dat de huidige kleding voldoet.
Zoals bekend bereidt Defensie momenteel in het project Defensie Operationeel Kledingsysteem de vervanging van de gevechtskleding voor. Hierover bent u geïnformeerd in het Materieelprojectenoverzicht 2013 (Kamerstuk 27 830, nr. 113 van 17 september 2013). Zodra de behoefte aan de nieuwe gevechtskleding is vastgesteld, zal ik de Kamer hierover informeren, in overeenstemming met het Defensie Materieel Proces. Dit is naar verwachting in de loop van dit jaar. De keuze voor een leverancier is in deze fase dus nog niet aan de orde. Gevechtskleding wordt verworven via een Europese aanbesteding. Wanneer de behoeftestelling is vastgesteld, worden, binnen de kaders van de Europese regelgeving, de marktmogelijkheden verkend en zal uiteindelijk een leverancier worden gekozen. In het kader van de behoeftestelling wordt vanzelfsprekend gekeken naar nieuwe technologische mogelijkheden en internationale ontwikkelingen.
Kunt u, zo nodig vertrouwelijk, de Kamer informeren op welke wijze u heeft gekozen voor het huidige uniform?
Voor de missie naar Mali is geen nieuwe gevechtskleding aangeschaft. De huidige gevechtskleding van het type desert (woestijnprint) is al sinds 1996 bij de Nederlandse krijgsmacht in gebruik voor inzet in woestijnachtige gebieden. Mede op grond van opgedane ervaringen is de kleding sindsdien in vervolgbestellingen regelmatig verder verbeterd, zoals door impregnatie met insectenwerende middelen en verstevigingen en aanpassingen tegen slijtage. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 3 verwacht ik de Kamer in de loop van dit jaar te kunnen informeren over de behoeftestelling voor nieuwe gevechtskleding.
Het vastrecht bij de productie- en leveringsbedrijven van energie |
|
Paulus Jansen |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Komt het in andere branches voor dat leveranciers een vastrecht in rekening brengen «... onder andere ten behoeve van tijdige en juiste facturatie, incassokosten en klantenservice»?1 Zo ja, welke?
Ja, er zijn verschillende branches waar een soortgelijke vaste, verbruiksonafhankelijke post in rekening wordt gebracht. Voorbeelden hiervan zijn drinkwater, de telecomsector en de bancaire sector.
Welke criteria hanteert de Autoriteit Consument en Markt voor het beoordelen van de redelijkheid van het in rekening gebrachte vastrecht door productie- en leveringsbedrijven van energie?
Energieleveranciers zijn verplicht om op een betrouwbare wijze en tegen redelijke tarieven en voorwaarden energie te leveren aan consumenten en bedrijven. Dit is vastgelegd in de Elektriciteitswet en in de Gaswet. ACM houdt hier toezicht op en heeft daarvoor een beoordelingsmodel ontwikkeld. Op basis hiervan worden de tarieven van de energieleveranciers als geheel, dus de verbruiksafhankelijke en verbruiksonafhankelijke tarieven samen, beoordeeld. Het beoordelingsmodel bestaat uit gemodelleerde kosten, zoals bijvoorbeeld de inkoopkosten die een doelmatig opererende leverancier redelijkerwijs maakt, plus een redelijk rendement. Hieruit volgt een benchmark, die de basis vormt van de beoordeling van de combinatie van het vastrecht en het verbruiksafhankelijke tarief.
Over dit beoordelingsmodel en de criteria die daarin worden gebruikt verstrekt ACM geen gedetailleerde informatie, omdat uit een openbaar beoordelingsmodel een maximumtarief is af te leiden, dat als richtprijs voor de markt kan gaan gelden.
Zijn er leveranciers van energie die voor het (standaard-)contract voor onbepaalde tijd geen vastrecht in rekening brengen en hoeveel verschillen de vastrechttarieven voor het standaardcontract bij de leveranciers die dit wel doen? Indien er geen leveranciers zijn die geen vastrecht in rekening brengen en indien het vastrechttarief bij de leveranciers die die wél doen nauwelijks verschilt, waarop baseerde u dan uw antwoord dat «De energieleveranciers kunnen daarom verschillende typen contracten aanbieden, met verschillende hoogtes van verbruiksonafhankelijke en verbruiksafhankelijke leveringstarieven. Dit zorgt ervoor dat consumenten ook daadwerkelijk iets te kiezen hebben, al naar gelang persoonlijke situaties en voorkeuren»?
ACM heeft aangegeven dat in 2013 in alle contracten vastrecht in rekening werd gebracht, zowel bij contracten voor bepaalde tijd, als bij contracten voor onbepaalde tijd. In de beantwoording van de eerdere schriftelijke Kamervragen over vastrecht (Kamervragen (aanhangsel) 2013–2014, nr. 841) is gekeken naar het standaardproduct met een variabele prijs en een onbepaalde looptijd. Het verschil tussen het hoogste vastrechttarief (€ 74,38) en het laagste vastrechttarief (€ 23,95) was € 50,43 (excl. btw) op jaarbasis voor elektriciteit. Voor gas was het verschil tussen het hoogste vastrechttarief (€ 74,38) en het laagste vastrechttarief (€ 15,–) € 59,38 (excl. btw) per jaar. Uit deze analyse blijkt dat er verschillen zijn in de hoogte van het vastrecht dat leveranciers hanteren. Daarom valt er dus wat te kiezen voor consumenten, afhankelijk van hun verbruik en hun voorkeuren.
Indien u bij de beantwoording met name contracten voor bepaalde duur in gedachten had, waarop is het verschil in vastrecht tussen contracten voor onbepaalde en bepaalde duur gebaseerd? Waaruit blijkt dat bij de laatste contracten de kosten voor facturatie, incassokosten en klantenservice lager zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Uit het antwoord op vraag 3 blijkt dat het gemiddeld vastrecht (gas+elektriciteit) in de periode 2006–2013 gestegen is van € 36,57 naar € 65,10 per jaar, een stijging van 78%, terwijl de verbruiksafhankelijke tarieven voor elektriciteit en gas in dezelfde periode met respectievelijk 4% en 7,3% stegen; waaruit blijkt dat de kosten voor facturatie, incasso en klantenservice de afgelopen zeven jaar extreem veel sterker gestegen zijn dan die voor de levering van elektriciteit en gas?
Omdat er geen wettelijke verplichting is voor energieleveranciers om bepaalde posten wel of niet onder het vastrecht te scharen, mogen de marktpartijen zelf bepalen welke kosten zij onder de post vastrecht in rekening brengen. Daarom kan niet worden gesteld dat de kosten voor facturatie, incasso en klantenservice de afgelopen zeven jaar extreem veel sterker gestegen zijn dan die voor de levering van elektriciteit en gas. Wel kan worden geconcludeerd dat energieleveranciers er de laatste jaren voor kiezen om gemiddeld genomen een (relatief) grotere vaste post in hun producten te verwerken.
Acht u het uit het oogpunt van energiebesparing wenselijk dat een steeds groter deel van de energierekening van de consument bestaat uit vaste posten? Hoe hoog is dit percentage voor een huishouden met een verbruik van 1.000 m3 gas en 1.500 kWh elektriciteit en hoe hoog voor een huishouden met een verbruik van 4.000 m3 gas en 6.000 kWh elektriciteit?
Acht u het uit het oogpunt van energiebesparing wenselijk dat een steeds groter deel van de energierekening van de consument bestaat uit vaste posten? Hoe hoog is dit percentage voor een huishouden met een verbruik van 1.000 m3 gas en 1.500 kWh elektriciteit en hoe hoog voor een huishouden met een verbruik van 4.000 m3 gas en 6.000 kWh elektriciteit?
Het percentage vaste kosten op de energierekening bij verschillend verbruik zijn in onderstaande tabellen aangegeven. Naast de gevraagde voorbeelden is als derde categorie een gemiddeld huishouden opgenomen met een jaarverbruik van 1.484 m3 gas en 3.312 kWh elektriciteit (zie tabel 3)2. In de berekening zijn de volgende kosten opgenomen als vaste kosten: vastrecht, netwerkkosten en de vaste teruggave van de energiebelasting (heffingskorting).
Als verbruiksafhankelijke kosten zijn opgenomen: de verbruiksafhankelijke leveringskosten voor elektriciteit en gas en de verbruiksafhankelijke energiebelasting. Alle onderdelen zijn berekend inclusief btw.
€ 112,98
10%
€ 989,27
90%
€ 112,98
3%
€ 3.957,09
97%
€ 112,98
6%
€ 1.716,19
94%
Het totaal van alle vaste kosten op de energierekening van een gemiddeld huishouden komt uit op 6%. Gemiddeld genomen is dus 94% van de energiekosten zelf te beïnvloeden door de consument. Vanuit het oogpunt van energiebesparing constateer ik daarom dat de consument voldoende mogelijkheden heeft om met zijn verbruik de energierekening te beïnvloeden.
De enquête onder brandweerpersoneel |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de enquête onder brandweerpersoneel over de reorganisatie van de brandweer?1
Ja.
Wat vindt u van het resultaat dat 80% van mening is dat door de reorganisaties de veiligheid voor burgers is afgenomen? Hoe verhoudt zich dat tot de opstelling van de commissie Hoekstra, die constateert dat invoering van de veiligheidsregio’s de veiligheid juist heeft verbeterd?
De uitkomsten van de enquête van EenVandaag komen niet overeen met het beeld dat ik heb. Zo tonen de cijfers niet aan dat Nederland steeds onveiliger wordt, en is Nederland op de Europese en internationale ladder een van de meer veilige landen.
De invoering van veiligheidsregio’s heeft, zo constateert de commissie Hoekstra, onder meer geleid tot intensivering van de samenwerking en een verbeterde afstemming. Werken in het verband van de veiligheidsregio brengt ook voor de brandweerorganisatie veranderingen met zich. De regionalisering van de brandweer is daar een voorbeeld van. Regionalisering betekent dat veel taken nu op een grotere schaal worden geregeld. Het is onnodig dat taken als inkoop, personeelszaken, financiën en opleidingen per brandweerpost en per gemeente worden geregeld. Die zaken worden na de regionalisering per veiligheidsregio georganiseerd en dat betekent juist dat de lokale post zich kan richten op de echt belangrijke taak van de brandweer: blussen van branden en redden van mens en dier.
Ik wijs er ook op dat de regionalisering van de brandweer pas sinds 1 januari jl. in alle regio’s geformaliseerd is. Het is dan ook nog te vroeg om over de effecten daarvan uitspraken te doen.
Als grootste probleem worden organisatieproblemen als bureaucratie, teveel afstand van het management en gebrekkige communicatie genoemd; zijn u deze problemen bekend en wat gaat u hieraan doen?
Ik neem de signalen uit de enquête serieus en ben daarover in contact met de werkgevers, de veiligheidsregio’s. Met het Veiligheidsberaad en Brandweer Nederland bespreek ik welke signalen herkend worden, en hoe problemen kunnen worden aangepakt. Bezien wordt onder meer of er echt zoveel geld naar bureaucratische organisatielagen gaat, en of de afstand tussen management en werkvloer werkelijk zo groot is.
Het Veiligheidsberaad en Brandweer Nederland willen net als ik eerst een nader beeld van de situatie. Daarom verricht Brandweer Nederland een (aanvullend) onderzoek onder alle medewerkers, zowel de beroepskrachten als de vrijwilligers. Dat medewerkersonderzoek wordt nog dit jaar afgerond en wordt periodiek ingericht. Brandweer Nederland heeft ook tenminste drie maal per jaar inhoudelijk overleg met de vakbonden en de vertegenwoordiging van de ondernemingsraden om te horen wat er op de werkvloer speelt.
Hoe worden de zorgen van de brandweermensen, zowel de vrijwilligers als beroepskrachten, gebruikt om de organisatie te verbeteren?
Brandweer Nederland en het Veiligheidsberaad hebben mij aangegeven dat de verbetering van de organisatie een continu proces is waarbij de medewerkers op allerlei wijzen betrokken worden, afhankelijk van de fase en de aard van de verbetering. Dit vindt plaats door middel van bijeenkomsten, enquêtes, formele en informele overleggen, en vooral door een goede positionering van de medezeggenschap. Dat geldt voor zowel de beroeps- als ook de vrijwillige brandweermensen.
Ook wijs ik op de recent verschenen Visie op Vrijwilligheid, gemaakt door de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) en Brandweer Nederland. Daaruit blijkt dat een tekort aan vrijwilligers niet per se een gevolg is van de regionalisering; bij «nieuwe vrijwilligers» is vooral behoefte aan andere werkwijzen binnen korpsen. Men wil zich minder lang binden, wil ook projectmatig worden ingezet en er blijkt behoefte aan flexibele werktijden. Ik verwacht veel van de implementatie van die visie.
Welke ambitie heeft de korpsleiding op het terrein van medewerkerstevredenheid? Wordt de tevredenheid in het komende jaar vastgesteld bij wijze van nul-meting?
Zoals van leidinggevenden verwacht mag worden, streeft de korpsleiding naar tevredenheid van de medewerkers. Dat is ook de ambitie die het Veiligheidsberaad en Brandweer Nederland expliciet hebben benoemd. Het initiatief van Brandweer Nederland om een aanvullend onderzoek te doen, getuigt daarvan.
Een schikking van het Openbaar Ministerie met KPMG |
|
Arnold Merkies , Sharon Gesthuizen (GL), Jan de Wit |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de schikking die het Openbaar Ministerie (OM) heeft getroffen met KPMG naar aanleiding van haar betrokkenheid in een fraude-affaire van Ballast Nedam?1 2
Ja.
Bent u op grond van de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties over de voorgenomen schikking van tevoren geraadpleegd en hebt u hiermee ingestemd? Zo ja, waarom?
Het College van Procureurs-Generaal heeft het voorstel tot deze hoge transactie conform de Aanwijzing hoge transacties en bijzonder transacties aan mij voorgelegd en ik heb daarmee ingestemd. Over deze transactie heeft het Functioneel Parket een persbericht naar buiten gebracht, waarin is toegelicht waarom aan KPMG een hoge transactie is aangeboden. Het gaat om oude feiten, terwijl de voor deze feiten primair verantwoordelijken niet meer bij KPMG werkzaam zijn. Met deze transactie is het onderzoek naar verantwoordelijke natuurlijke personen niet beëindigd; dat onderzoek wordt voortgezet. KPMG betreurt de gang van zaken rondom de controles van Ballast Nedam en heeft aangegeven deze ten sterkste af te keuren. KPMG en de accountants hebben meegewerkt aan het onderzoek en volledige openheid van zaken gegeven. De onderneming heeft lering getrokken uit deze zaak en maatregelen getroffen. Mede naar aanleiding van deze zaak is het compliancebeleid bij KPMG verder aangescherpt en vastgelegd in aanvullende maatregelen om de integriteit van de organisatie te waarborgen. De aanvullende integriteits-, compliance- en kwaliteitsmaatregelen waar KPMG zichzelf aan heeft gecommitteerd zijn van preventieve en repressieve aard. De preventieve maatregelen dienen bijvoorbeeld om problemen tijdig te signaleren en misstanden te voorkomen. De repressieve maatregelen variëren van herschikking van taken tot opzegging van de arbeidsrelatie. Op de naleving daarvan wordt door de Autoriteit Financiële Markten toegezien. Verder is van belang dat ook door de strafrechter aan een rechtspersoon slechts een financiële sanctie kan worden opgelegd en dat eerder ook aan Ballast Nedam een hoge transactie is aangeboden.
Ik ben bekend met het feit dat in de bouwfraude waarover een parlementaire enquête heeft plaatsgevonden schaduwboekhoudingen een prominente rol speelden. Hoewel de context van de schaduwboekhouding in deze zaak een andere is, speelt het een rol in de waardering van de feiten. Het Openbaar Ministerie spreekt dan ook van ernstige strafbare feiten. De clementieregeling die na de parlementaire enquête is ingericht heeft alleen betrekking op de aanpak van kartels door de Autoriteit Consument en Markt en is niet van toepassing op de strafrechtelijke afdoening van een zaak. Dit aspect heeft daarom geen rol gespeeld bij de beoordeling van de hoge transactie.
Ik ben van oordeel dat deze hoge transactie, na afweging van alle belangen, een passende afdoening vormt. Met de aanzienlijke geldboete en ontneming en de publieke bekendheid daarvan worden de strafdoelen repressie en preventie gediend en wordt vervolgingscapaciteit efficiënt ingezet. Met deze afdoening wordt voldoende recht gedaan aan de ernst van de strafbare feiten en de maatschappelijk verontwaardiging daarover.
Hoe hebt u bij uw afweging het feit beoordeeld dat het OM spreekt van zonder meer verwijtbaar ontoereikende accountantscontroles, dat in deze zaak sprake is van een schaduwboekhouding die kennelijk door KPMG werd verhuld en dat er nagenoeg op hetzelfde moment in de Tweede Kamer een parlementaire enquête werd gehouden over de bouwfraude waarin schaduwboekhoudingen een prominente rol speelden?
Zie antwoord vraag 2.
Moet de reactie van het OM nu niet zijn dat KPMG wordt vervolgd en zich voor de rechter in het openbaar dient te verantwoorden nu zij kennelijk haar betrokkenheid bij deze schaduwboekhouding niet eerder zelf heeft gemeld en zij ook geen gebruik heeft gemaakt van de na de bouwenquête door de Nederlandse mededingingsautoriteit ingestelde clementieregeling, conform de toezegging die destijds de regering de Tweede Kamer deed in het kader van de totstandkoming van deze clementieregeling?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt door deze schikking nog wel recht gedaan aan de in de samenleving naar aanleiding van deze affaire ontstane verontwaardiging over de handelwijze van Ballast Nedam en over de handelwijze van haar accountant KPMG? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u mogelijkheden om deze schikking terug te draaien? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Ik heb hiervoor in antwoord op de vragen 2 tot en met 5 aangegeven waarom ik heb ingestemd met deze hoge transactie. Ik sta achter die beslissing en de afwegingen die ik daarbij heb gemaakt. Van het terugdraaien hiervan kan geen sprake zijn.
De resultaten van de aanpak van fraude bij toeslagen (o.a. de ‘Bulgarenfraude’) |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken in de rechtszaak over de Bulgaarse toeslagenfraude?
Op 17 oktober 2013 heeft een regiezitting in de Rotterdamse zaak plaatsgevonden. Toen is de voorlopige hechtenis van één van de vier verdachten geschorst. Op 8 januari 2014 heeft een pro forma zitting plaatsgevonden. Daarbij is de voorlopige hechtenis ten aanzien van de overige drie verdachten geschorst. Tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak zal de zittingsrechter vervolgens een oordeel vellen over de ten laste gelegde feiten. De datum waarop de inhoudelijke behandeling zal plaatsvinden, is op dit moment nog niet bekend.
Hoeveel van de 805 (of ondertussen meer) opgelegde boetes zijn geïnd? (Kamerstuk 31 066, nr. 179)
In totaal zijn 805 boetes aan Bulgaren opgelegd. Hiervan zijn 312 boetes direct verzonden, van de overige 493 Bulgaren was geen adres bekend. Van de 312 boetes die zijn verzonden, zijn er 17 onbestelbaar retour gekomen. Tegen 32 boetes is bezwaar gemaakt, deze bezwaren zijn door de Belastingdienst toegewezen. Van de overige 263 boetes zijn er inmiddels 55 geïnd.
Uiteindelijk is van 510 Bulgaren het adres niet bekend, bestaande uit de oorspronkelijke 493 Bulgaren waarvan geen actueel adres bekend is en de 17 onbestelbaar retour gekomen boetes.
Bij 296 van de 510 Bulgaren is uitsluitend sprake van een vordering huurtoeslag. De huurtoeslag valt niet onder een categorie van belastingen of sociale voorzieningen waar op grond van enig EU-verdrag of verdrag tussen Nederland en Bulgarije invorderingsbijstand voor kan worden verzocht en verleend.
Bij 7 van de 510 Bulgaren is sprake van een totaal openstaand bedrag van minder dan € 350, inclusief boete. Het minimumbedrag waarop een verzoek om invorderingsbijstand betrekking kan hebben (als bedoeld in artikel 75 lid 3 van Verordening (EG) 987/2009) bedraagt € 350. Voor vorderingen die lager zijn dan € 350 kan formeel dan ook geen verzoek om bijstand gedaan worden.
Ten aanzien van deze 7 vorderingen is – ondanks de van toepassing zijnde Verordening – aan de Bulgaarse autoriteiten verzocht om bijstand te verlenen.
Voor 199 Bulgaren heeft het CLO aan de Bulgaarse autoriteiten een verzoek gedaan voor bijstand. De eerste antwoorden op deze verzoeken beginnen nu binnen te komen.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de 8 resterende boetes die zijn opgelegd aan Bulgaren zonder bekend actueel adres nog onder handen.
«Van 493 Bulgaren is geen adres bekend. Voor het opsporen van deze Bulgaren zijn door het CLO (Central Liaison Office) bij de Bulgaarse autoriteiten formele inlichtingenverzoeken gedaan» schreef u op 17 oktober; van hoeveel van deze mensen hebben de Bulgaarse autoriteiten een adres verschaft aan de Nederlandse autoriteiten, bij hoeveel mensen is een boete opgelegd en bij hoeveel mensen is die uiteindelijk geïnd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel en welke zaken en problemen zijn aangekaart bij de fraudecoördinator die in mei is aangesteld?
Zoals in de 12e halfjaarsrapportage Belastingdienst van 17 september 2013 aan uw Kamer is geschreven, is er sinds 1 mei 2013 binnen de Belastingdienst een fraudecoördinator aangesteld. De resultante van de aanstelling van deze coördinator is:
het ontwikkelen van antifraudemaatregelen voor toeslagen en fiscaliteit;
de omzetting daarvan naar wetgeving voor de Wet Aanpak Fraude Toeslagen en Fiscaliteit die unaniem door het parlement is aangenomen;
de vorming van het Combinatieteam Aanpak Facilitators;
het organiseren en voorbereiden van een 2-wekelijkse bijeenkomst van het managementteam fraudebestrijding Belastingdienst;
het zelf ophalen van fraudesignalen bij de dienstonderdelen, deze onderzoeken en in voorkomende gevallen maatregelen voorstellen;
het inventariseren van fraudefenomenen waaronder de reeds bekende fraude met toeslagen, de voorlopige teruggave, BPM, de WVA en btw-carrousel;
het coördineren en ontwikkelen van beleid om deze fenomenen aan te pakken;
de deelname aan interdepartementale overlegstructuren over de rijksbrede aanpak van fraude en inbreng voor de kabinetsbrief rijksbrede aanpak fraude;
coördineren van de inbreng van de Belastingdienst in externe samenwerkingsverbanden zoals LSI en LIEC/RIEC.
De reeds genomen maatregelen hebben ervoor gezorgd dat de onlangs door de Volkskrant gemelde DigiD-fraude1 van december 2013 in een vroeg stadium door de Belastingdienst/Toeslagen is gesignaleerd vanwege een verhoogd frauderisico in de aanvragen. De 1-bankrekeningnummer maatregel heeft in dit geval voorkomen dat er door de Belastingdienst bedragen onterecht aan de fraudeurs zijn uitgekeerd, aangezien de Belastingdienst niet langer bedragen uitkeert op bankrekeningen die niet op naam staan van de Toeslag- of teruggaafgerechtigde.
Welke acties heeft de fraudecoördinator in gang gezet en welke resultaten zijn daarmee geboekt?
Zie antwoord vraag 4.
Tot wanneer zijn toeslagen uitbetaald aan mensen in de Haagse Bulgaren-fraudezaak?1
Vanwege het onderzoeksbelang kunnen hierover geen mededelingen gedaan worden.
Op 23 april jl. zegde u tijdens het vragenuur een brede brief toe over de aanpak van fraude van toeslagen, inclusief alle problemen die zich voordoen bij toeslagen; welke brief beschouwt u als zodanig en bevat hij alle grote problemen van toeslagen?
In de brief van 10 mei 20133 is toegelicht wat de problematiek van de systeemfraude inhoudt en welke maatregelen er zijn genomen om de systeemfraude aan te pakken.
Ook in de brief van 20 december 20134 over de rijksbrede aanpak van fraude is een breed beeld geschetst van de systeemfraudeproblematiek bij Belastingdienst/Toeslagen. De in de brieven van mei genoemde maatregelen zijn opgenomen in het wetsvoorstel Wet Aanpak Fraude Toeslagen en Fiscaliteit bij het Belastingplan 2014 dat unaniem door de Tweede en Eerste Kamer is aangenomen.
Doordat fraudeurs naar hun aard echter telkens nieuwe wegen uitproberen, valt nooit voor 100% uit te sluiten dat er zich in de toekomst nieuwe fraudegevallen voordoen. In voorkomende gevallen wordt daarover in de halfjaarsrapportage van de Belastingdienst aan uw Kamer over bericht.
Welke problemen met toeslagen zijn op dit moment nog niet opgelost?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel mensen denkt u dat in feite samenwonen (en partner zouden moeten zijn), maar zich opgeven als alleenstaande of alleenstaand ouder?
Op grond van de wet baseert de Belastingdienst zich voor de toekenning van een toeslag op de gegevens in de Gemeentelijke Basisadministratie.
Gemeenten controleren regelmatig of de registratie van iemands adres ook overeenkomt met de feitelijke situatie. Daaruit is na recent onderzoek gebleken dat 97,7% van de mensen correct geregistreerd staat op het adres waar zij feitelijk wonen5. Als er een vermoeden bestaat dat de feitelijke situatie niet in overeenstemming is met de inschrijving(en) op een adres, en na gedegen onderzoek blijkt dat personen de facto op één adres (samen)wonen, dan kan de gemeente dit ambtshalve corrigeren. Vanaf begin 2014 heeft de gemeente de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen aan burgers die er niet voor zorgen dat ze waarheidsgetrouw actueel in de Basisregistratie Personen (BRP) zijn ingeschreven.
Exacte getallen voor deze specifieke situaties zijn niet voorhanden. Overigens is het niet zo dat als personen in de BRP hetzelfde woonadres hebben zij automatisch bijvoorbeeld ook een fiscale relatie of gemeenschappelijk huishouden hebben.
Kunt u voor elk van de jaren 2006 tot en met 2013 aangeven hoeveel mensen zorgtoeslag ontvingen als alleenstaande, als alleenstaand ouder en als gehuwde/samenwonende?
Voor het recht op zorgtoeslag is mede bepalend of de aanvrager al dan niet een toeslagpartner heeft. Of de aanvrager een toeslagpartner heeft wordt door de Belastingdienst/Toeslagen vastgesteld op basis van gegevens uit BRP. Elk ander onderscheid in gezinsamenstelling is voor de (hoogte van) de toekenning van zorgtoeslag niet relevant en wordt dan ook niet geregistreerd.
Het aantal mensen dat in de jaren 2006 tot en met 2013 een zorgtoeslag ontving kan als volgt worden onderverdeeld in «zonder toeslagpartner» en «met toeslagpartner».
2006
3.158.321
1.747.347
4.905.668
2007
3.172.398
1.650.119
4.822.517
2008
3.255.163
1.776.063
5.031.226
2009
3.423.928
1.728.268
5.152.196
2010
3.623.854
1.772.359
5.396.213
2011
3.883.673
1.844.563
5.728.236
2012
3.866.602
1.806.469
5.673.071
2013
3.954.704
1.433.170
5.387.874
Hoe apprecieert u de uitspraak van Peter Kavelaars (lid van de commissie Dijkhuizen die in opdracht van de staatssecretaris van Financiën zelf een advies heeft uitgebracht hoe de Belastingdienst fraudebestendiger kan worden) dat veel van zijn adviezen door de staatssecretaris niet worden opgevolgd («Als commissie hebben we ook bepleit om controle achteraf veel intensiever toe te passen en daar is niets mee gebeurd»)?2
Er is sprake van een controletraject waarbij vóór de uitbetaling, tijdens de voorschotfase én na afloop van het toeslagjaar toezicht wordt uitgeoefend. Daarbij wordt als uitgangspunt genomen of er aan (de) voorwaarden wordt voldaan om voor een toeslag in aanmerking te komen.
Zoals blijkt uit de beschrijving van systeemfraude in de kabinetsbrieven van 4 mei 2013 en 10 mei 2013 is de bestrijding ervan het meest effectief als de controle zoveel mogelijk vooraf – dus voordat een aanvraag daadwerkelijk in behandeling wordt genomen en tot betaling leidt – wordt toegepast. Hiermee wordt zoveel mogelijk voorkomen dat grote aantallen potentieel frauduleuze aanvragen moeten worden behandeld en onterecht tot uitbetaling leiden. In de brieven van mei zijn maatregelen genoemd om deze controle reeds «aan de poort» gestalte te geven.
De suggestie van professor Kavelaars lijkt voorbij te gaan aan het feit dat bij verdere intensivering van de controle achteraf naar het recht op een toeslag, er geen rekening mee wordt gehouden dat er bij fraudegevallen dan al een onterechte en moeilijk terug te vorderen betaling heeft plaatsgevonden.
Deze uitbreiding van de controles aan de poort vormen samen met de reeds bestaande controlemechanismen – waaronder het afgelopen jaar ingezette risicoselectie – tijdens en na de looptijd van de toeslag een volledig controletraject.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en in ieder geval voor maandag 11 uur in de week waarin het plenaire Kamerdebat over toeslagen plaatsvindt?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.