Het rondetafelgesprek van het NJCM van 29 november 2013 inzake Bureau Medische Advisering (BMA) |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de notitie van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM) van 23 mei 2013 en met het door hen gehouden rondetafelgesprek op 29 november 2013 inzake het Bureau Medische Advisering (BMA)?
Ja. Ik heb mijn reactie op de notitie op 5 september 2013 aan het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM) gestuurd en een afschrift hiervan aan uw Kamer gezonden, zoals de Vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie mij op 20 juni 2013 had gevraagd. Deze brief is vervolgens geagendeerd voor het Algemeen Overleg van 30 oktober jl. over Opvang, terugkeer en vreemdelingenbewaring. Voorts hebben mijn ambtenaren een inhoudelijke bijdrage geleverd aan het rondetafelgesprek dat het NJCM op 29 november jl. organiseerde, zoals ik in voornoemde brief heb aangekondigd.
Wat is uw reactie op de kritiek dat BMA-artsen niet vrij genoeg zijn hun medisch oordeel op basis van hun artseneed te uiten omdat zij standaardvragen moeten stellen op basis van protocollen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Hier ben ik het niet mee eens. Artsen van het Bureau Medische Advisering (BMA) adviseren onpartijdig en zorgvuldig, conform de richtlijnen van de KNMG. De vraagstelling van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is voor hen een gegeven. Zij ervaren geen problemen door binnen deze vraagstelling te blijven, zoals ik ook op pagina 3 en 4 van voornoemde brief heb aangegeven.
Hoe kan volgens u de onpartijdigheid van de BMA-artsen gewaarborgd worden als zij in de procedure enkel de belangen van de IND behartigen als partij-deskundige?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar mijn brief van 5 september 2013 waarin ik op een en ander uitgebreid ben ingegaan (pagina 3 en 4).
Wat is uw reactie op de kritiek dat er sprake is van een schijn van partijdigheid omdat het BMA als adviesorgaan onderdeel is van de IND? Bent u voornemens de schijn van partijdigheid tegen te gaan door deze organisaties te scheiden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat de IND en de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) zieke asielzoekers uitzet door zelf voor een termijn van drie maanden zorg in te kopen in het land van herkomst indien de zorg ter plaatse niet beschikbaar is? Kunt u uiteenzetten wat er gebeurt met uitgezette asielzoekers na deze drie maanden als er geen passende zorg meer beschikbaar is?
In de Vreemdelingencirculaire is vastgelegd dat een zieke vreemdeling uitstel van vertrek kan krijgen indien de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie doet ontstaan en de medische behandeling van de medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of een ander land waar de vreemdeling naar kan vertrekken. Onder een medische noodsituatie wordt verstaan: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Indien behandeling in het land van herkomst mogelijk is, is terugkeer aan de orde. In dat kader borgt de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) dat eventuele reisvoorwaarden die het BMA stelt, geregeld en gegarandeerd zijn voordat de vreemdeling wordt uitgezet. Als het BMA de reisvoorwaarde heeft gesteld dat de vreemdeling fysiek moet worden overgedragen aan een kliniek in het land van herkomst, maakt de DT&V voor vertrek afspraken over de overdracht met de behandelaar of medische instelling in het land van herkomst die BMA in het advies genoemd heeft1. De DT&V kan daarnaast ondersteuning bieden door te zorgen dat de benodigde medische behandeling voor een beperkte periode, die aansluit op bovengenoemde periode, na terugkeer gegarandeerd wordt ter voorkoming van het ontstaan van een medische noodsituatie. Daarna is de vreemdeling zelf verantwoordelijk om de medische behandeling te continueren. De verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid strekt niet zo ver dat zij voor de gehele duur van benodigde medische behandeling betaalt. Indien uit het advies van het BMA blijkt dat de medische behandeling niet beschikbaar is of dat betrokkene niet kan reizen, wordt de vreemdeling uiteraard niet uitgezet.
Waarom zijn de vertrouwensartsen in het land van herkomst waar de Nederlandse BMA-arts gebruik van maakt anoniem? Hoe kunnen patiënten en andere betrokkenen weten of het om een huisarts of specialist gaat, die ter zake kundig is?
Graag verwijs ik naar mijn brief van 5 september 2013 waarin ik hierop uitgebreid in ga (pagina 1 tot en met 3).
Bent u voornemens uw toezegging in uw reactie op de NJCM notitie van 23 mei 2013 gestand te doen en het rapport openbaar te maken aangaande aanbeveling 4 van de notitie? Zo ja, wanneer bent u van plan deze naar de Kamer te sturen?
Nee, in voornoemde brief leg ik uit waarom niet (pagina 5).
Het gebruik van xtc onder jongeren |
|
Ard van der Steur (VVD), Carla Dik-Faber (CU), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «60% procent van de uitgaande jongeren gebruikt xtc»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies van «Het Grote Uitgaansonderzoek 2013» van het Trimbos Instituut?
Allereerst merk ik op dat het «Grote Uitgaansonderzoek» uitgevoerd is onder een specifieke groep jongeren, namelijk frequente party- en clubbezoekers met een voorkeur voor techno- en hardhousemuziek. In deze groep is het middelengebruik veel hoger dan onder de jongeren die niet dergelijke evenementen bezoeken of die minder uitgaan.
Het middelengebruik onder deze specifieke groep vaak uitgaande jongeren vind ik absoluut zorgelijk, evenals het frequent voorkomen van riskant gezondheidsgedrag in relatie tot dergelijk middelengebruik. Mede om die reden heb ik het Trimbos-instituut opdracht gegeven om, zoals ook is aangekondigd in het Nationaal Programma Preventie (NPP), in 2014 te starten met het programma Veilige en Gezonde Horeca en Evenementen (VGHE). Doel is het middelengebruik (tabak, alcohol, drugs, inclusief roekeloos gedrag) en daarmee samenhangende problemen van jongeren in de leeftijd van 16 tot 24 jaar terug te dringen, in samenwerking met de instellingen voor verslavingszorg. Ik ben alert op ontwikkelingen in het middelen gebruik onder jongeren en heb het Trimbos-instituut gevraagd extra aandacht te hebben voor verschuivingen in de jongerencultuur in relatie tot middelengebruik. Dit kan leiden tot aanvullingen van het programma VGHE. In het programma VGHE worden gemeenten ondersteund bij het vormgeven van een gezond en veilig horeca- en evenementenbeleid. Onderdeel van dit programma is bovendien een goede voorlichting aan jongeren en hun ouders over de risico’s van middelengebruik. Het Trimbos-instituut gaat ook in overleg met relevante andere thema-instituten om te bezien of voorlichting over andere thema’s via VGHE kan worden ontsloten. Tot slot zal het Trimbos samenwerken met het door het Ministerie van VenJ gefinancierde Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). Het bundelen van preventieve activiteiten op verschillende thema’s krijgt hiermee steeds meer vorm.
Het programma VGHE wordt een vervolg op het project Uitgaan Alcohol en Drugs. Binnen dit project staat voorlichting aan uitgaanders over alcohol en drugs en daarmee samenhangende risico’s zoals geweld centraal. Het programma VGHE gaat, anders dan het huidige project, gemeenten en lokale professionals ondersteunen bij de ontwikkeling van gezond en veilig horecabeleid (handhaving DHW, rookvrije horeca, faciliteren nieuwe leeftijdsgrens tabak, uitvoering Opiumwet) en legt ook meer relaties met andere leefstijlthema’s zoals seksuele gezondheid.
Daarnaast blijf ik natuurlijk doorgaan met het faciliteren van partijen als het Trimbos-instituut die zorg dragen voor voorlichting aan jongeren en hun ouders over middelengebruik via websites, schoolprogramma’s, informatielijnen e.d.
Deelt u de opvatting dat het hoge percentage jongeren dat xtc gebruikt zorgwekkend is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de problematiek van het hoge xtc-gebruik ook leidt tot meer ziekenhuisopnames?
Uit de incidentenmonitor van het Trimbos-instituut komt inderdaad een toename naar voren. In deze monitor worden in 8 regio’s gegevens van hulpdiensten, waaronder spoedeisende hulpafdelingen van ziekenhuizen, verzameld. Over de periode 2009–2012 steeg daar het percentage XTC-incidenten van 3 naar 11% van het totaal aantal geregistreerde drugsincidenten.
Meer dan door ziekenhuizen worden incidenten na XTC-gebruik gemeld door de deelnemende EHBO-posten op grootschalige evenementen. Het aandeel XTC-incidenten binnen deze diensten is toegenomen van 39% in 2009 naar 61% in 2012.
Hoe is het mogelijk dat xtc ogenschijnlijk zo gemakkelijk te verkrijgen is?
Synthetische drugs zijn, na cannabis, nog steeds de op één na meest gebruikte drugssoort ter wereld. De vraag naar dergelijke drugs tijdens festivals en party’s is groot, ook in Nederland. Dat leidt ertoe dat dealers in deze middelen zich juist op deze plekken richten.
Ondanks de maatregelen die worden genomen is het lastig om deze middelen helemaal buiten de deur te houden. Dat onderstreept het belang van een forse inzet op het aanpakken van de productie en handel in deze middelen. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Op welke wijze worden jongeren gecontroleerd op het bezit van harddrugs in het uitgaansleven? Op welke gegevens baseert u dit antwoord?
De zorg voor de orde en veiligheid tijdens een evenement is in beginsel een verantwoordelijkheid van de betreffende organisator. Het is van belang dat organisatoren in overleg met plaatselijke instanties als de GGD, politie en de brandweer de veiligheidsmaatregelen rond grootschalige evenementen voorbereiden. Veelal is dat ook een eis voordat een vergunning wordt afgegeven. Bij grootschalige evenementen zoals party’s, festivals en concerten is bij de ingang vrijwel altijd security aanwezig en moet elke bezoeker zijn tas laten onderzoeken en door een poortje lopen. XTC-pillen zijn echter van een dermate kleine omvang dat het ondanks de security en fouillering bij de ingang mogelijk is dat mensen in bezit van drugs ertussendoor glippen. Bovendien kan het XTC-gebruik ook buiten het terrein van het evenement plaatsvinden. Daarom is het van groot belang om naast de controles bij grootschalige evenementen fors in te zetten op de aanpak van de productie van en de handel in synthetische drugs. Het kabinet doet dit onder andere door de opsporing en ontmanteling van XTC-labs en vervolging van de daders. Voor een meer uitgebreide beschrijving van de inspanningen op dit vlak verwijs ik naar de brief aan uw Kamer van 13 maart 2013 over de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit2.
Deelt u voorts de opvatting, aangezien het bezit van harddrugs strafbaar is en de percentages van het bezit van xtc schrikbarend hoog zijn, er beter gecontroleerd moet worden op het bezit van xtc? Zo ja, hoe wilt u zich hiervoor inzetten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u bovendien de opvatting dat de risico’s die gepaard gaan met het nemen van één of twee pillen anno 2013 veel groter zijn dan enkele jaren geleden?
Die mening deel ik zeker. Eind 2009 bedroeg volgens het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) het gemiddelde gehalte aan MDMA van de XTC-pillen die om te testen werden aangeboden 70 mg, eind 2013 ligt dit gemiddelde op 140 mg. Deze ontwikkeling verhoogt vanzelfsprekend de gezondheidsrisico’s bij gelijksoortig gebruik.
Op welke manier kunnen volgens u ouders, evenementenorganisatoren en gemeenten een intensievere rol spelen bij drugspreventie?
Zie het antwoord op vraag 2. Daarnaast kunnen ouders een belangrijke rol vervullen als het gaat om voorlichting aan hun kinderen over de risico’s van drugs. Voor betrouwbare informatie kunnen zij terecht bij het Trimbos-instituut. Voor opvoedtips kunnen zij terecht op de website www.hoepakjijdataan.nl . Ook is het bijvoorbeeld mogelijk een gratis cursus «Praten met uw kind» te volgen.
Visumvrij reizen door Turken |
|
Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Visa-free EU travel for Turks in three years, hopes Bagis»?1
Ja.
Klopt het dat Turkse burgers zonder visum naar landen binnen de EU kunnen reizen wanneer deze overeenkomst getekend wordt?
Afschaffing van de visumplicht is nog niet aan de orde. In de brief van de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 4 juli 2012 (Kamerstuk 32 317 nr. 126, Vergaderjaar 2011–2012) is toegelicht dat de ondertekening van de Terug- en Overnameovereenkomst, voorzien voor 16 december aanstaande, en het aanbieden van een visumliberalisatie-actieplan dient te worden geplaatst in het bredere kader van versterkte samenwerking tussen de EU en Turkije op JBZ-terrein. Die samenwerking ziet op diverse thema’s zoals veiligheid, terrorismebestrijding, bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, illegale migratie en grensbeheer. In het visumliberalisatie-actieplan worden strikte voorwaarden gesteld waar Turkije eerst aan zal moeten voldoen voordat de Europese Commissie een voorstel zal doen voor daadwerkelijke afschaffing van de visumplicht2. De criteria zijn leidend en niet het tijdpad.
Indien de Europese Commissie op termijn een voorstel zal doen voor afschaffing van de visumplicht, zal dat voorstel alleen betrekking hebben op de afschaffing van Schengenvisa voor kort verblijf. Het huidige nationale beleid voor visa voor migratiedoeleinden en andere vormen van lang verblijf, valt buiten de scope van het actieplan.
Deelt u de mening dat er genoeg islam is in Nederland en dat Nederland niet zit te wachten op een massale toestroom van Turken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer gaat u uw collega’s in Brussel, en de Turkse minister van Buitenlandse Zaken, duidelijk maken dat Turkije visumvrij reizen op haar buik kan schrijven en dat alle onderhandelingen met Turkije per direct moeten worden afgebroken?
Ondertekening van de Terug- en Overnameovereenkomst door Turkije, evenals het behalen van de beoogde doelstellingen van samenwerking op JBZ-terrein en het visumliberalisatie actieplan, zijn in het belang van Nederland. Het zal de druk van illegale immigratie richting de Europese Unie verlagen en de feitelijke uitzetting van illegaal verblijvende vreemdelingen uit Nederland en andere Europese lidstaten naar Turkije beter regelen. In hoeverre visumvrij reizen op termijn haalbaar is, zal voornamelijk afhangen van de mate waarin de JBZ-samenwerking vruchten afwerpt en de mate waarin Turkije bereid en in staat is aan de voorwaarden van het visumliberalisatie-actieplan te voldoen.
Winkelleegstand |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u gelezen dat veel inwoners van Almelo zich zorgen maken over de schrikbarend toegenomen winkelleegstand in het centrum?1
Ja.
Hoe heeft de winkelleegstand in dorps- en stadscentra zich de laatste vijf jaar ontwikkeld en wat is de huidige situatie, met name in de aanloopstraten naar het centrum? Kunt u aangeven in welke gemeenten de situatie het meest schrijnend is?
Volgens Locatus (marktleider op gebied van winkelinformatie in de Benelux) stond van de 220.000 winkelpanden in Nederland op 1 januari 2013 6,4% leeg. Dit is een gemiddelde. Er zijn per provincie grote verschillen in leegstandscijfers. Zo is de leegstand in Noord-Holland met 3,9% het laagst. Net als het jaar daarvoor zien we in provincies waar de bevolkingskrimp nog wordt verwacht hogere leegstandscijfers. De meeste leegstand is te vinden in Limburg (9,8%).
De NVM heeft in haar rapport «Retailvisie aanloopstraten in beeld» (september 2012) de ontwikkeling van de leegstand opgenomen naar type locatie voor de periode 2006–2012 in Nederland (zie onderstaande grafiek). Voor zogenoemde C-locaties bedraagt de leegstand 12% van het winkelverkoopvloeroppervlak, voor B-locaties bijna 10%. In de hoofdwinkelstraten is de leegstand slechts 2 tot 3%. De verwachting is dat door de afnemende vraag naar winkels en horecapanden de leegstand in aanloopstraten de komende jaren verder zal toenemen.
De NVM geeft in haar rapport tevens de top 10 aan van plaatsen met de meeste en minste leegstand van centrale winkelgebieden in percentage van de winkelvoorraad (zie onderstaand overzicht).
In hoeverre is, naast het internetwinkelen, de ontwikkeling van grote supermarkten, mega-outletcentra, retailparken, weidewinkels en andere verkooppunten buiten de bebouwde kom debet aan deze ontwikkeling?
De ontwikkeling van detailhandel buiten de bebouwde kom is beperkt debet aan de leegstandsontwikkeling in centrale winkelgebieden. Door de sturing van provincies en gemeenten op behoud en versterking van de centrale detailhandelgebieden is het aantal perifere vestigingen buiten de bebouwde kom of op een bedrijventerrein beperkt gebleven (in totaal bijna 8.000 panden, bron: PBL studie Detailhandel en Beleid: een continue wisselwerking, 2011). Ruim 87% van het vloeroppervlak van die perifere vestigingen heeft betrekking op de branchegroep «in/om het huis». De branchegroepen die vooral voorkomen in binnensteden, zoals «dagelijks» en «mode en luxe», komen zeer beperkt voor op de perifere locaties.
Bent u van mening dat de publieke kosten van achteruitgang en verloedering van straten en buurten met veel leegstand deels gedragen zouden moeten worden door de ondernemer die concurrerende grote verkooppunten opzet, zoals Sugar City in Halfweg, en voorgenomen outletcentra bij Steenwijk en Ressen (Gelderland)? Zo nee, waarom niet?
Nee. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van de openbare ruimte. Bovendien is leegstand het resultaat van meerdere ontwikkelingen (o.a. demografische trends, economische crisis, internetverkoop). Het is daarmee lastig een duidelijke oorzaak-gevolg relatie aan te tonen tussen een nieuw verkooppunt in de periferie, toenemende leegstand in de binnensteden en achteruitgang van de openbare ruimte.
Welke mogelijkheden benutten gemeenten en provincies om de huidige situatie het hoofd te bieden en wie draagt daarbij de kosten? Kunt u het antwoord met enkele voorbeelden verlevendigen, zoals Almelo zelf, maar bijvoorbeeld ook gemeenten zoals Zierikzee, Winterswijk, Gorinchem en Delfzijl en de Randstad, waar de kwestie ook speelt?
In een groot aantal provincies is beleid opgesteld om grootschalige en/of perifere detailhandelsontwikkelingen te sturen, mede gebaseerd op IPO richtlijnen. In deze provincies is dit beleid juridisch geborgd in de provinciale structuurvisie en de verordening of beleidsregels. In veel gevallen zijn regels opgenomen ten aanzien van de zogenaamde perifere detailhandel, weidewinkels en de verplichting om nieuwe ontwikkelingen te laten plaatsvinden binnen de bestaande gebieden.
Veel provincies agenderen via overleggen nieuwe detailhandelontwikkelingen om bewustwording van het belang van regionale afstemming te bevorderen. Enkele provincies zetten in op verplichte regionale afstemming van nieuwe ontwikkelingen (geborgd in de verordening). Provincies faciliteren kennisuitwisseling en geven financiële bijdragen voor het opstellen van (regionale) detailhandelsvisies en onderzoeken. Een aantal provincies onderzoekt de mogelijkheid om financieel bij te dragen bij herstructurering van winkelgebieden, sloop en verplaatsing.
Aanpak van leegstand is maatwerk op lokaal niveau. Vanwege de toenemende leegstand heeft het Trendbureau Overijssel samen met Ruimtevolk een «Toekomstverkenning binnensteden Overijssel»2 (september 2013) opgesteld waarin een aantal scenario’s wordt uitgewerkt. Graag verwijs ik u ook naar de publicatie «Winkelleegstand praktisch oplossen» van de Kamer van Koophandel (november 2012)3 waarin legio voorbeelden worden gegeven op lokaal niveau.
Op 12 februari 2014 presenteert Platform 31 de publicatie «Toekomstbestendige Winkelgebieden» tijdens het gelijknamige congres in opdracht van Detailhandel Nederland en de G32-gemeenten. De publicatie gaat in op de specifieke belangen, handelingsruimte en instrumenten van de diverse stakeholders in winkelgebieden, zoals winkeliers, eigenaren, financiers en gemeenten en provincies. Daarbij zet Platform 31 deze belangen af tegen relevante trends en geeft het strategische aanbevelingen die bijdragen aan de toekomstbestendigheid van verschillende typen winkelgebieden in Nederland. Voorjaar 2014 start Platform 31 met de G32-gemeenten een leerkring aanpak leegstand kantoren en winkels.
Bent u bereid een Rijksstructuurvisie Detailhandel op te stellen en/of provincies te verzoeken of bij aanwijzing te verplichten een dergelijke structuurvisie te ontwikkelen (voor zover ze dat niet al doen) en deze na indiening van zienswijzen op te laten nemen in een provinciale verordening? Zo nee, waarom niet?
Nee. De verantwoordelijkheid voor het opstellen van detailhandelvisies en ruimtelijke structuurvisies ligt primair bij regionale overheden. Conform de motie De Vries heb ik hen opgeroepen hiermee actief aan de slag te gaan en zal hierover – conform de motie – aan de Kamer rapporteren voor de zomer van 2014.
Diverse partijen vanuit de detailhandel, ontwikkelaars, beleggers en overheid werken in de Winkeltop samen aan toekomstbestendige winkelgebieden en daarbij ook het aanpakken van de leegstand. Duidelijk is dat dit vooral lokaal-regionaal aangepakt moet worden. Waar nodig biedt het Rijk ondersteuning.
Een minimumleeftijd voor de verkoop van e-sigaretten |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente berichtgeving over de verslavende, en daarmee voor de gezondheid schadelijke gevolgen van de e-sigaret?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving over de veiligheid van de e-sigaret.
Deze berichtgeving is gebaseerd op onderzoek van het RIVM2 en de NVWA3.
Ik heb om dit onderzoek verzocht en ik heb u per brief op 29 november 2013 over de resultaten van dit onderzoek geïnformeerd4.
Bent u eveneens bekend met de aanstekelijke reclamecampagnes voor e-sigaretten, die voornamelijk de positieve aspecten van de e-sigaret benadrukken, en worden uitgezonden op momenten dat veel jongeren kijken?
Zoals ik in antwoorden op vragen van lid van Gerven (SP)5 heb aangegeven ben ik op de hoogte van reclame op tv waarin de suggestie wordt gewekt dat het gebruik van de e-sigaret zonder risico’s is. Dit vind ik zorgelijk.
Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat een jonge, gezonde generatie nicotine afhankelijk wordt, doordat de e-sigaret vooralsnog voor iedereen vrij verkrijgbaar is, en onder jongeren flink wordt gemarket? Zo nee, waarom niet?
Ik zou het onwenselijk vinden wanneer jongeren die niet roken een nicotineverslaving zouden opdoen door gebruik van de e-sigaret. Mede om die reden ben ik voornemens een minimumleeftijd van 18 jaar in te stellen voor de verkoop van e-sigaretten. Ik zal u zo spoedig mogelijk nader informeren over de invulling hiervan.
Kunt u toezeggen dat u op de snelst mogelijke manier een minimumleeftijd instelt van 18 jaar voor de verkoop van e-sigaretten in Nederland, om te voorkomen dat de e-sigaret een nieuwe groep rokers trekt? Zo ja, op welke termijn wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Postbezorging in Caribisch Nederland |
|
Roelof van Laar (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd om het Caribisch deel van Nederland ook met e-commerce te verbinden met Europees Nederland en de rest van de wereld? Deelt u de mening dat het voor inwoners van Caribisch Nederland mogelijk moet zijn om via een Nederlandse webwinkel producten te kopen? Zo nee, waarom niet?
Voor de inwoners in Caribisch Nederland is het al mogelijk om via webwinkels producten te kopen. Bestellen kan bij een aantal webwinkels in Nederland en bij webwinkels in andere delen van de wereld. Daarnaast is er vanuit de markt een initiatief tot stand gekomen (een website) waarmee producten uit de Verenigde Staten kunnen worden vervoerd naar Caribisch Nederland. Indien de behoefte naar producten uit andere delen van de wereld zal toenemen in Caribisch Nederland verwacht ik dat er meer van dergelijke initiatieven tot stand kunnen komen vanuit de markt. Ook Flamingo, de nieuwe concessiehouder voor de postdienstverlening in Caribisch Nederland, heeft aangegeven activiteiten op het gebied van e-commerce in Caribisch Nederland verder te willen ontwikkelen in samenwerking met Nederlandse bedrijven, hetgeen overigens los staat van de postconcessie. Diensten op het gebied van e-commerce maken geen deel uit van de postconcessie. Ik zie hierbij dan ook geen rol weggelegd voor de overheid.
Kunt u de Kamer een inschatting geven van de benodigde financiële investeringen die nodig zijn om een systeem van postcodes in te voeren? Kunt u eveneens een inschatting geven van de benodigde tijd die het zal kosten voordat een systeem van postcodes is gerealiseerd?
Zoals aangegeven in antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer heeft een systeem van postcodes vooral betekenis voor de bezorgkwaliteit van brieven als er sprake is van een fijnmazig en uitgebreid netwerk van bezorgpunten. Dit is in Caribisch Nederland niet het geval (zie Kamerstukken II 2011/2012 aanhangsel 2891 en Kamerstukken II 2013/2014 aanhangsel 596). Naar het oordeel van Flamingo zou een systeem van postcodes op het gebied op e-commerce daarentegen wel van waarde kunnen zijn. Diensten op het gebied van e-commerce maken geen onderdeel uit van de postconcessie. Flamingo is in de fase dat deze optie, buiten haar verplichtingen op grond van de concessie, wordt verkend en heeft nog geen zicht op de precieze tijds- en financiële investeringen die nodig zijn voor de invoering van een systeem van postcodes. Indien Flamingo eventueel op termijn besluit om een systeem van postcodes in Caribisch Nederland in te voeren, zal Flamingo dit in Caribisch Nederland bekend maken. Mij zijn naast Flamingo geen andere geïnteresseerden bekend.
Zijn er behalve Flamingo Communications andere geïnteresseerden om uitvoering te geven aan een systeem van postcodes? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Is de stelling van de Consumentenbond Bonaire juist dat het algemeen toezichthouderschap van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) niet geldt voor de BES-eilanden?1
De taken van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) zijn wettelijk vastgelegd en zijn voor wat betreft Caribisch Nederland toegesneden op de lokale situatie. Voor de postmarkt in Caribisch Nederland zijn de taken van de ACM gebaseerd op de Wet post BES. De ACM ziet er op toe dat marktpartijen zich houden aan de wettelijke regels en dat de concessiehouder zich houdt aan de voorwaarden van de postconcessie. In Caribisch Nederland heeft de ACM geen taken in het kader van generiek mededingingstoezicht, zoals dat in Europees Nederland is neergelegd in de Mededingingswet. In Caribisch Nederland is geen sprake van een marktsituatie die zich leent voor toepassing van het Europese mededingingsbeleid. Vanwege de kleine economische schaal en het insulaire karakter is het perspectief voor effectieve concurrentie in veel sectoren zeer beperkt. Om de betaalbaarheid van goederen en diensten te kunnen borgen, beschikken de bestuurscolleges van de eilanden op grond van de Prijzenwet BES over de bevoegdheid om de prijzen van goederen en diensten te reguleren en om inzage te vereisen in de manier waarop prijzen tot stand komen.
Is het waar dat Flamingo Communications onlangs van eigenaar is gewisseld?2 Zo ja, is dat van invloed op de wijze waarop u het bedrijf beoordeelt?
Het klopt dat Flamingo begin vorig jaar van eigenaar is gewisseld. Deze wisseling van eigenaren heeft plaatsgevonden voordat Flamingo zich heeft ingeschreven voor de postconcessie. Dit is dan ook niet van invloed geweest op de wijze waarop het bedrijf beoordeeld is. Zoals aangegeven in antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer (Kamerstukken II 2013/2014 aanhangsel 596) is bij de beoordeling van het bedrijf gekeken of het voldoet aan de eisen die gesteld zijn gedurende het offertetraject. Op basis van gesprekken tussen het Ministerie van Economische Zaken en Flamingo is inzicht in hun businesscase gekregen. Op basis van deze twee aspecten is Flamingo beoordeeld.
Het bericht dat de afdeling klinische verloskunde uit Hengelo dreigt te verdwijnen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat de klinische verloskunde uit Hengelo dreigt te verdwijnen?1
De ziekenhuisgroep Twente (ZGT) en het Medisch Spectrum Twente (MST) hebben aangekondigd de samenwerking op het terrein van de verloskundige zorg te willen verbeteren. Gynaecologen en kinderartsen van beide ziekenhuizen hebben samen met een vertegenwoordiging van de eerstelijns verloskundigen het plan «Een goed begin in Twente» ontwikkeld voor een gezamenlijke invulling van de geboortezorg in Twente. Het uitgangspunt hierbij is een effectievere en efficiëntere invulling van de verloskundige zorg in de regio met als doel invulling te geven aan de aanbevelingen uit het rapport «Een goed begin» van de landelijke stuurgroep Zwangerschap en geboorte. In de plannen is opgenomen dat vanaf september 2014 geen bevallingen meer plaatsvinden in Hengelo. Besluitvorming over het plan moet nog plaatsvinden. Voor mij is van belang dat in de regio verloskundige zorg wordt geboden die voldoet aan de normen voor verantwoorde zorg en bereikbaarheid. De IGZ ziet erop toe dat zorgverleners in de regio verantwoorde zorg leveren. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars zich aan hun zorgplicht houden en ervoor zorg dragen dat de bereikbaarheid in de regio geborgd is. Uit de laatste analyse gevoelige ziekenhuizen 2013 van het RIVM, die ik op 20 september 2013 aan uw Kamer heb aangeboden, blijkt dat geen van de ziekenhuislocaties van het MST en ZGT gevoelig is voor de 45 minutennorm.
Deelt u de mening dat een plaats als Hengelo niet zonder een afdeling klinische verloskunde kan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke rol heeft zorgverzekeraar Menzis gespeeld in het besluit om de afdeling klinische verloskunde in Hengelo te sluiten? Vindt u het aan een zorgverzekeraar om Hengelo te ontdoen van klinische verloskunde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 en 2 heb beschreven is het plan «Een goed begin in Twente» ontwikkeld door de gynaecologen en kinderartsen van de betrokken ziekenhuizen in samenwerking met een vertegenwoordiging van de eerstelijns verloskundigen. Zorgverzekeraar Menzis is hierin betrokken en laat weten dat «zij er vertrouwen in heeft dat het organiseren van de klinische verloskunde en het poliklinisch bevallen in Almelo en Enschede ervoor zorgt dat goede kwaliteit van zorg voor de zwangere vrouw en haar kind in deze regio beschikbaar blijft, nu en in de toekomst».
Denkt u dat de inwoners van Hengelo verheugd zijn dat de afdeling klinische verloskunde in hun woonplaats dreigt te sluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga niet speculeren hoe inwoners van Hengelo in algemene zin reageren op de plannen met betrekking tot de geboortezorg in deze regio. Voor mij is het van groot belang dat inwoners van de regio goed worden geïnformeerd over de toekomstplannen en gebruik kunnen maken van goede zorg, die voldoet aan de richtlijnen en protocollen die er zijn. Feit is dat kwaliteitsverbetering al aan de orde was en is, gezien de te hoge babysterfte in Nederland. De stuurgroep zwangerschap en geboorte heeft hiervoor aanbevelingen gedaan. Het is in het belang van de inwoners van Nederland dat deze aanbevelingen zoveel mogelijk worden ingevoerd. Uiteraard dienen ziekenhuizen daarin de inwoners mee te nemen.
Wat zegt het u dat er binnen twee en een half uur 500 handtekeningen zijn opgehaald tegen de sluiting van de afdeling klinische verloskunde? Bent u van mening dat Ziekenhuisgroep Twente dit signaal serieus moet nemen?2
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich het volgende antwoord op eerdere schriftelijke vragen: «Van ZGT zijn de volgende cijfers ontvangen: ZGT Almelo: 1.399 klinische en 176 poliklinische bevallingen; ZGT Hengelo: 1.626 klinische en 98 poliklinische bevallingen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hanteert geen minimumnorm voor het aantal bevallingen in relatie tot kwalitatief goede zorg. Het aantal bevallingen in de Nederlandse ziekenhuizen varieert van minder dan 500 tot 3.000. De meeste ziekenhuizen (55%) begeleiden tussen de 500 en de 1.500 bevallingen per jaar. Belangrijk is of er op beide locaties voldaan kan worden aan de veldnormen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte. Als blijkt dat voor bepaalde ziekenhuizen de normen niet haalbaar zijn, kunnen zij geen veilige acute zorg aanbieden. In een dergelijke situatie is concentratie noodzakelijk?3
Ja.
Is het mogelijk dat in beide ziekenhuizen in Hengelo en Almelo voldaan wordt aan de veldnormen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte, aangezien de IGZ geen minimumnorm hanteert voor het aantal bevallingen in relatie tot kwalitatief goede zorg? Zo ja, is het niet in het belang van goed bereikbare zorg het aanbieden van klinische verloskunde op beide locaties te laten prevaleren? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 en 2 heb beschreven is voor mij van belang dat in de regio verloskundige zorg wordt geboden die voldoet aan de normen voor verantwoorde zorg en bereikbaarheid. Het is aan de zorgverzekeraar en de zorgaanbieders in de regio om binnen deze kaders de zorg in te richten. De IGZ ziet erop toe dat zorgverleners in de regio verantwoorde zorg leveren. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars zich aan hun zorgplicht houden en ervoor zorg dragen dat de bereikbaarheid in de regio geborgd is. Tegelijkertijd mogen zorgaanbieders ook hogere kwaliteitseisen stellen, bovenop de minimumnormen. De stuurgroep zwangerschap en geboorte heeft aanbevelingen gedaan om de babysterfte in Nederland te laten dalen. Het is goed al aanbieders deze aanbevelingen oppakken.
Is dit de voorbode voor de verdwijning van meer klinisch-medische specialismen in Hengelo, Enschede of Almelo? Zijn hier concrete of minder concrete plannen voor? Zo ja, welke klinisch-medische specialismen dreigen waar te verdwijnen?4
Het MST en de ZGT laten mij weten dat de landelijke ontwikkelingen van concentratie en spreiding van zorg worden gevolgd en dat als gevolg daarvan niet op elke ziekenhuislocatie alle zorg kan worden geboden in de toekomst. Daarom is de Twentse Medische Coöperatie (TMC) opgericht, om de zorg voor de regio Twente te behouden. Dus ook in de ziekenhuislocaties in Twente zullen verschuivingen plaatsvinden. Op dit moment is nog niet aan te geven welke dat zijn. ZGT en MST betrekken bij de ontwikkelingen vanzelfsprekend de relevante belangengroepen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de afdeling klinische verloskunde uit Hengelo verdwijnt?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Op welke manier gaat u zich inzetten tegen de verdere verschraling van de ziekenhuiszorg in de regio Twente die dreigt wanneer medische specialismen uit Hengelo, Enschede of Almelo zouden verdwijnen?5
Zie mijn antwoorden op vraag 7 en 8.
De toename van het aantal drugsslachtoffers bij ziekenhuizen |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tv-uitzending waarin drugshulpverleners alarm slaan over het flink gestegen aantal drugsbehandelingen op de eerste hulp van ziekenhuizen?1, en kent u het bericht «Vooral festival-bezoeker gaat hard op xtc»? 2
Ja.
Maakt u zich eveneens ernstig zorgen over de enorme toeloop van synthetische drugs in het uitgaanscircuit, het feit dat driekwart van de patiënten zich meldt met serieuze vergiftigingsverschijnselen, en dat het meestal jonge patiënten betreft? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik maak mij inderdaad zorgen. Volgens VeiligheidNL, dat de cijfers uit het registratiesysteem LIS publiceerde3, kan de toename vooral toegeschreven worden aan de stijging van het aantal SEH-behandelingen in de algemene ziekenhuizen als gevolg van GHB-gebruik. Van dit middel is bekend dat het lastig te doseren is en dat overdosering een coma tot gevolg kan hebben. Dat GHB-gebruikers dit als vanzelfsprekend voor lief lijken te nemen, terwijl GHB bovendien een hoog verslavingsrisico vormt vind ik zeer zorgelijk.
Dat door bepaalde groepen uitgaanders, in het bijzonder frequente bezoekers van zogenaamde techno en hardhouse party’s, het gebruik van XTC als normaal wordt beschouwd baart mij eveneens zorgen, te meer daar de gemiddelde XTC-pil tegenwoordig twee maal zoveel van de werkzame stof MDMA bevat als enkele jaren geleden.
Ik ben alert op ontwikkelingen in het middelen gebruik onder jongeren en heb het Trimbos-instituut gevraagd extra aandacht te hebben voor verschuivingen in de jongerencultuur in relatie tot middelengebruik. Dit kan leiden tot aanvullingen van het programma Veilig en Gezonde Horeca en Evenementen (VGH) dat dit voorjaar van start gaat in vervolg op het project Veilig en Gezond Uitgaan.
Deelt u de mening dat bovenstaande berichten aantonen dat het gebruik van synthetische drugs, waaronder xtc, steeds omvangrijker en problematischer wordt? Zo nee, waarom niet? Over welke cijfers ten aanzien van het gebruik van synthetische drugs beschikt u?
In het Jaarbericht 2012 van de Nationale Drug Monitor (NDM)4 wordt het aantal actuele GHB-gebruikers geschat op 22.000 en het aantal XTC-gebruikers op 44.000. Duidelijke trends in gebruik zijn moeilijk aan te geven. XTC wordt in het bijzonder door bepaalde groepen uitgaanders gebruikt. GHB wordt steeds meer thuis gebruikt in plaats van tijdens uitgaan.
Uit de Kerncijfers Verslavingszorg 20125 van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) is af te leiden dat de hulpvraag vanwege problematisch XTC-gebruik gering is en sinds 2005 is afgenomen. Voor GHB is de hulpvraag sinds 2006 juist toegenomen.
Uit het Jaarbericht 2012 van de NDM blijkt, dat het merendeel van de XTC-incidenten gemeld wordt op de EHBO’s van grootschalige evenementen en dat de incidenten overwegend mild van aard zijn. Niettemin blijkt de ernst van de incidenten toegenomen: in 2009 viel 7% in de categorie matige of ernstige intoxicatie, in 2012 was dat 20%. Incidenten als gevolg van XTC-gebruik vinden meestal hun oorzaak in oververhitting als gevolg van een hoge dosering MDMA.
Het aandeel matige en ernstige GHB-intoxicaties, waarbij relatief vaak hulp door ambulancediensten en spoedeisende hulp (SEH) moet worden verleend, steeg van 34% in 2009 naar 68% in 2012.
Op grond van deze gegevens stel ik vast dat met name het gebruik van GHB problematischer lijkt te worden.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat het aantal drugsgebruikers dat zich bij de eerste hulp meldt zo spoedig mogelijk drastisch teruggedrongen wordt? In hoeverre heeft u daarbij zowel aandacht voor de acute gevaren van synthetische drugs als de verslavende werking?
Van GHB is bekend dat het lastig te doseren is en dat overdosering een coma tot gevolg kan hebben. Bij GHB-gebruik is niet alleen de kans op acute gezondheidsschade hoog, ook treedt bij frequent gebruik snel verslaving op en is afkicken moeilijk. Door de instellingen voor verslavingszorg is via medisch-wetenschappelijk onderzoek met steun van VWS recent een protocol ontwikkeld om het proces van ontgifting, afkicken, goed en veilig te behandelen. Inmiddels is gebleken dat relatief veel GHB-verslaafden na hun ontgifting en behandeling vrij snel terugvallen in het gebruik van GHB, waarschijnlijk vanwege de onweerstaanbare «trek of craving». Ik heb de verslavingszorginstellingen daarom opnieuw steun verleend om samen met het wetenschappelijk verslavingsinstituut van de Radboud Universiteit, het NISPA, een adequate vervolgbehandeling, waarbij terugval wordt gereduceerd, te ontwikkelen. Dit protocol zal naar verwachting in 2015 worden opgeleverd.
Daarnaast is ook een protocol ontwikkeld voor behandeling van patiënten die GHB hebben gebruikt bij de SEH, zodat acute gezondheidsrisico’s worden onderkend en behandeld.
Ik ben inderdaad van mening dat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat jongeren deze drugs gaan gebruiken. Voorlichting en preventie zijn de laatste jaren aangepast. Nadrukkelijk wordt gewezen op de gevaren van gebruik, zoals out gaan, (hoge) dosering, sterk verslavende werking. Ik ben in overleg met het Trimbos instituut om te bepalen welke aanvullingen op of veranderingen in de huidige preventieve aanpak effectief zouden kunnen zijn.
Deelt u de mening dat sterker ingezet dient te worden op het voorkomen dat jongeren deze drugs gaan gebruiken, omdat dit gezondheidsschade bij jongeren kan voorkomen, en omdat dit, gezien de hoge opnamegraad van patiënten die zich melden op de eerste hulp, een kosteneffectieve inzet van middelen is? Zo ja, hoe gaat u hier concreet gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet? Hoe kan, zonder een sterkere nadruk op preventie, dit groeiende probleem dan wel worden aangepakt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening van het Trimbos Instituut dat er meer incidenten met xtc zijn, onder andere omdat «er meer vervuilde pillen zijn en de werkende stof veel hoger is dan vier jaar geleden»? Zo ja, wat betekent dat voor uw beleid? Zo nee, waarom niet?
Door het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) is in voorkomende gevallen van vervuilde pillen direct het waarschuwingssysteem van DIMS geactiveerd. Naar aanleiding van de signalen van DIMS over vervuilde pillen en de hogere dosis MDMA in XTC-pillen zijn de preventieboodschappen aangepast, zodatnog nadrukkelijker wordt gewezen op de gevaren van gebruik. Die preventie-boodschappen worden ook op party’s en festivals actief uitgedragen.
Zie verder het antwoord op de vragen 4 en 5.
Beschikken gemeenten over voldoende financiële middelen om een effectief preventiebeleid vorm te geven? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet? Wat kunt u doen om gemeenten te helpen?
Zoals aangekondigd in het Nationaal Programma Preventie (NPP) start het Trimbos-instituut in april 2014 met steun van VWS het project Veilige en Gezonde Horeca en Evenementen (VGHE). Het project VGHE wordt een vervolg op het project Uitgaan Alcohol en Drugs. Doel van het programma is het middelengebruik (tabak, alcohol, drugs, inclusief roekeloos gedrag) en daarmee samenhangende problemen van jongeren in de leeftijd van 16 tot 24 jaar, terug te dringen. Daarbij worden ook gemeenten ondersteund bij het vormgeven van een gezond en veilig horeca- en evenementenbeleid. Onderdeel van dit project is bovendien een goede voorlichting aan jongeren en hun ouders over de risico’s van middelengebruik.
Ouders kunnen een belangrijke rol vervullen als het gaat om voorlichting aan hun kinderen over de risico’s van drugs. Voor betrouwbare informatie kunnen zijn terecht bij websites met betrouwbare informatie over de risico’s van middelengebruik (zoals drugsenuitgaan.nl en drugsinfo.nl), een informatielijn en factsheets en folders van zowel het Trimbos als verslavingszorginstellingen. Voor opvoedtips kunnen ze terecht op de website hoepakjijdataan.nl. Ook is het bijvoorbeeld mogelijk een gratis cursus Praten met uw kind te volgen.
Verslavingszorginstellingen hebben een samenwerkingsverband, Verslavings-Preventie Nederland (VPN). Zij hebben gezamenlijk een geïntegreerd pakket aan verslavingspreventie-interventies samengesteld, met behulp waarvan zij gemeenten een maatwerkaanpak kunnen bieden, afhankelijk van de lokale situatie.
Welke actoren dienen nog meer hun verantwoordelijkheid te nemen betreffende drugspreventie, en hoe worden zij gefaciliteerd?
Zie antwoord vraag 7.
KPMG en de steekpenningenaffaire van Ballast Nedam |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «KPMG betrokken bij omkoping»1 en het artikel «KPMG liet Ballast los na overleg na AFM»?2
Ja.
Klopt het dat KPMG zelf de steekpenningenaffaire bij Ballast Nedam op tafel heeft gelegd bij het Openbaar Ministerie en de AFM? In hoeverre klopt de claim van KPMG dat het slechts gaat om een accountant die betrokken was bij de omkoping?3
De aangehaalde berichtgeving meldt niet dat KPMG de steekpenningenaffaire bij Ballast Nedam op tafel heeft gelegd bij het Openbaar Minister en de AFM, maar dat KPMG bij de AFM heeft gemeld dat het OM een strafrechtelijk onderzoek bij Ballast Nedam was begonnen. KPMG heeft de AFM begin 2011 inderdaad hiervan op de hoogte gebracht. Verder kan ik melden dat het nog lopende strafrechtelijke onderzoek zich richt op drie verdachte accountants van KPMG.
Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van KPMG bij de steekpenningenaffaire? Wat vindt u van het handelen van de AFM in deze zaak? Deelt u het oordeel van AFM-bestuurder Everts: «het is de ergste vorm van hoe een accountant zijn rol niet goed invult»?
Het staat voorop dat accountants bij het uitvoeren van hun werkzaamheden dienen te voldoen aan regels ter zake van hun vakbekwaamheid, objectiviteit en integriteit waarvan bij wet is bepaald dat deze op hen van toepassing zijn. Ook hebben accountants bij het uitvoeren van hun werkzaamheden bij controlecliënten een belangrijke rol waar het gaat om het signaleren van fraude. Integriteit is dan ook een van de meest wezenlijke normen waarvan verwacht mag worden dat accountants deze hoog in het vaandel hebben staan. Sterker nog, een accountant moet per definitie integer zijn om zijn taak als vertrouwensman van het maatschappelijk verkeer waar te maken. Het oordeel van AFM-bestuurder Everts brengt dit goed tot uitdrukking. Ook het OM heeft bij zijn strafrechtelijke beoordeling van deze zaak de sleutelpositie van de accountant in het stelsel van financiële verantwoording in aanmerking genomen en spreekt mede om die reden over ernstige strafbare feiten. De AFM heeft technische bijstand verleend inzake de maatregelen die onderdeel zijn van de schikking die het OM met KPMG heeft getroffen. Daarnaast heeft de AFM in de loop van 2012 meegedacht aan een wijze waarop de controle van de jaarrekening 2012 van Ballast Nedam kon worden afgerond in samenwerking met een andere accountantsorganisatie. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Is er sprake geweest van omkoping van overheidsfunctionarissen in Saudi-Arabië? Was er sprake van valse contracten, schuilnamen, geheime betalingen via Zwitserland en smeergeldbetalingen? Klopt het dat daar enorme hoeveelheden geld, tot honderden miljoenen, mee gemoeid waren? Deelt u de mening dat, als dat waar is, er sprake is van witteboordencriminaliteit die hard moet worden bestreden? Is er civiel- en/of strafrechtelijk opgetreden? Hoe is het mogelijk dat de zaak speelde tot 2004 en pas tien jaar later naar buiten is gekomen? Wat zegt dat over het optreden tegen witteboordencriminaliteit de afgelopen jaren door toezichthouders en Openbaar Ministerie?
Eind 2012 is het strafrechtelijke onderzoek tegen Ballast Nedam met een transactie afgesloten. Het strafrechtelijke onderzoek tegen enkele voormalige leidinggevenden van Ballast Nedam, die ervan worden verdacht dat zij persoonlijk voordeel hebben genoten uit de betalingen aan buitenlandse agenten, is nog niet afgerond. Om dit nog lopende onderzoek niet te schaden kan ik de specifieke vragen die u stelt nu niet beantwoorden. Uiteraard deel ik de mening dat witteboordencriminaliteit effectief moet worden bestreden.
Wat vindt u van het besluit van de AFM dat KPMG de controle mocht afronden, terwijl het accountantskantoor zelf volgens de berichtgeving het betalen met steekpenningen faciliteerde door een schaduwboekhouding op te zetten?
De AFM heeft in de loop van 2012 meegedacht aan een wijze waarop de controle van de jaarrekening 2012 kon worden afgerond in samenwerking met een andere accountantsorganisatie. Naar de inschatting van alle betrokkenen zou het belang van het maatschappelijk verkeer niet zijn gediend met het door KPMG van de ene op de andere dag neerleggen van deze werkzaamheden. De controle zou dan immers halverwege een toch al turbulent jaar halsoverkop moeten worden overgenomen door een geheel nieuwe accountantsorganisatie. Om de onafhankelijke uitvoering van de controle over het jaar 2012 zoveel mogelijk te waarborgen is besloten om een tweede accountantsorganisatie gelijktijdig aan te laten haken. Hiermee is een soepele overgang naar een nieuwe accountantsorganisatie mogelijk gemaakt. Gelet op de omstandigheden en het te dienen maatschappelijke belang lijkt dit een passende maatregel.
Welke relatie ziet u tussen deze casus en de eerdere rapporten van de AFM dat de accountantsverklaringen nog steeds onder de maat zijn?4 Hoe beziet u deze casus in het licht van de aangehouden motie Nijboer om de signaleringsfunctie van accountants te verbeteren door de eisen aan de accountantsverklaring te verscherpen?5
Het onafhankelijk toezicht van de AFM op het werk van accountants is in 2006 met de invoering van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) geïntroduceerd. De onderhavige casus speelde zich af in een periode daarvoor. In die zin is er geen direct verband tussen de casus waarop u doelt en de rapporten die de AFM de afgelopen jaren heeft uitgebracht in verband met de kwaliteit van de accountantscontrole. Uit de opeenvolgende rapporten van de AFM blijkt in ieder geval dat de wettelijke controle over het geheel genomen nog van onvoldoende kwaliteit is. Er is binnen de accountantssector dan ook nog behoorlijk wat werk aan de winkel.
In de door hem aangehouden motie pleit het lid Nijboer voor het verbeteren van de signaleringsfunctie van accountants en het hiertoe uitbreiden van de eisen die artikel 2:393 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek stelt aan de inhoud van de accountantsverklaring. Wanneer een accountant zelf betrokken is bij malversaties lijkt het evenwel niet voor de hand te liggen dat dezelfde accountant hiervan in een door hem of haar te verstrekken verklaring kond doet. Dergelijke gevallen zullen met behulp van andere, bestaande regelgeving worden aangepakt.
Welke stappen bent u voornemens te nemen om te zorgen dat de accountantsverklaring toelichtende paragrafen over risico-inschattingen en onzekere situaties bevat, zodat situaties zoals bij KPMG eerder aan het licht komen en kunnen worden worden vermeden?
De voornoemde motie van het lid Nijboer is aangehouden in afwachting van een schriftelijke reactie op deze motie. Wij verwachten deze reactie spoedig aan uw Kamer te kunnen sturen. De onderhavig casus speelde zich af in een periode voor de introductie van de Wet toezicht accountantsorganisaties. Sinds de introductie van deze wet oefent de AFM onafhankelijk toezicht uit op accountantsorganisaties. Zo ziet de AFM erop toe dat accountantsorganisaties voldoende maatregelen nemen om te komen tot de noodzakelijke verbetering van de kwaliteit van de accountantscontrole. Accountants moeten bij het uitvoeren van hun werkzaamheden integriteit voorop hebben staan. De huidige wet- en regelgeving laten hierover geen misverstand bestaan.
De niet opgenomen telefoongesprekken met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in de strafzaak tegen de heer Van Rey |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Waardoor is de storing in het tapsysteem in de strafzaak tegen de heer Van Rey veroorzaakt?
Voor een goed begrip is het van belang de werking van het tapsysteem toe te lichten. Een telefoontap betreft één telefoonnummer en behelst het gedurende een afgebakende periode afluisteren van telefoongesprekken op dat nummer. Het tapsysteem waarmee dit uitgevoerd wordt bestaat uit twee componenten. Een component die binnenkomende gesprekken verwerkt en een component die gesprekken opslaat (opslagcomponent). In het tapsysteem zijn de cruciale componenten dubbel uitgevoerd, waaronder de voeding (stroomvoorziening) van de opslagcomponent. Daarnaast is het systeem ondergebracht in het hoogbeveiligde rekencentrum van de politie wat voorzien is van een UPS (Uninterrupted Power Supply) en een eigen noodstroomvoorziening. Ondanks het feit dat het tapsysteem zeer robuust is uitgevoerd, kunnen storingen niet worden uitgesloten.
Op 20 september 2012 van 13.14 uur tot 14.04 uur deed zich een storing in de voeding van de opslagcomponent voor, waardoor de elektronica niet correct heeft gefunctioneerd. De voeding levert de gestabiliseerde spanning voor het apparaat. Het betrof daarmee geen storing van de externe stroomvoorziening (Stedin).
De storing is geconstateerd door de permanente monitoringsystematiek van het systeem. Het systeem gaf direct melding van een storing en kwam binnen bij het team dat het systeem beheert. Na de analyse van de storing is het systeem opnieuw opgestart, waarna het systeem om 14.04 uur weer operationeel was. De genoemde tijden zijn gelogd en dus traceerbaar. Kort na de storing is de voeding van de opslagmodule van het tapsysteem verzwaard en de systeemsoftware vervangen.
De storing in de voeding van de opslagcomponent veroorzaakte dat de verwerkingscomponent stopte met het aannemen van de door providers aangeboden audio- en verkeersgegevens. De getapte gesprekken die gedurende deze 50 minuten hebben plaatsgevonden zijn door de storing geraakt en de betreffende audio- en verkeersgegevens zijn niet opgenomen.
Is het tapsysteem geplaatst in het centrale datacentrum van de politie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Betrof de stroomstoring alleen de voicerecorder of ook de server of zelfs het gehele datacentrum waarin het tapsysteem is opgenomen? Was het door de storing voor de providers ook niet meer mogelijk om data aan te leveren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak treden er verstoringen op in het tapsysteem?
In 2012 en 2013 (t/m 6 december) hebben respectievelijk 10 en 6 storingen met dataverlies plaatsgevonden, waaronder de storing op 20 september 2012. Dit betrof zowel storingen van alle lopende taps als van een enkele tap. In 2012 en 2013 was het tapsysteem respectievelijk 2.354 minuten en 249 minuten volledig onbeschikbaar. Procentueel gezien geeft dit een beschikbaarheidspercentage van het systeem in tijd van 99,55% in 2012 en 99,95% in 2013 (t/m 6 december).
Zijn door de verstoring alle taps verloren gaan of betroffen de gemelde 2000 taps slechts een deel van alle op dat moment lopende taps? Indien het slechts een deel betreft, waarom is dan niet automatisch overgeschakeld naar het nog werkende systeem?
De circa 2.000 telefoontaps waren alle op dat moment lopende telefoontaps.
Is er een risicoanalyse voor het systeem gemaakt? Zo nee, waarom niet, een dergelijk tapsysteem is toch van grote waarde voor opsporingsonderzoek? Zo ja, zijn de opgetreden verstoringen hierin onderkend als kwetsbaarheden van het systeem? Zijn er maatregelen genomen tegen deze kwetsbaarheden? Zo ja, hoe kan het dat deze niet hebben geleid tot het voorkomen van de verstoring? Zo nee, waarom niet? Is er backup voor stroomuitval? Is er backup voor de gegevensopslag?
Op het tapsysteem van de politie is de Regeling Informatiebeveiliging Politie en de daarbij behorende Normstelling Inrichting Interceptiefaciliteiten van toepassing. Een van de eisen daarin is dat tenminste om de drie jaar een externe audit wordt uitgevoerd. In 2007 en 2011 zijn door de Auditdienst BZK (AD) audits ten opzichte van de Normstelling Interceptiefaciliteiten uitgevoerd.
Een samenvatting van de audit van de AD in 2007 is opgenomen in het onderzoek van de Inspectie VenJ van 2007 naar informatiebeveiliging bij de politie (Tweede Kamer, 2006–2007, 29628, nummer 48).
Naar aanleiding hiervan is door de politie een aantal maatregelen genomen om de kwaliteit en beschikbaarheid van het systeem en het zicht op storingen te verbeteren. De belangrijkste daarvan zijn: de verhuizing naar het beveiligde rekencentrum, de vernieuwing van het tapsysteem eind 2011 en de instelling van de functie van security officer, die de eerder aanbevolen interne audits heeft uitgevoerd. Daarbij lag het accent op beveiliging en authenticiteit van het tapsysteem en de bijbehorende organisatie. De door AD aanbevolen registratie van storingen is, zoals uit het onderhavige incident blijkt, nog niet toereikend opgezet.
Daarnaast heeft de AD aanbevolen om de Normstelling Interceptiefaciliteiten te evalueren en eventueel bij te stellen. Deze evaluatie en eventuele bijstelling maakt deel uit van de herziening van het stelsel voor informatiebeveiliging van de politie. Ik heb de korpschef gevraagd om spoedig een voorstel voor een nieuw stelsel te doen.
De Auditdienst Rijk (ADR) zal in mijn opdracht de eerste helft van 2014 een audit op de huidige interceptiefaciliteit uitvoeren en rapporteren over de door de korpschef genomen maatregelen. In deze audit zal nadrukkelijk ook gekeken worden naar de opvolging van de aanbevelingen uit de eerdere audits.
Uit de storingsinformatie over de jaren 2012 en 2013 blijkt dat de interceptiefaciliteit een hoge mate van beschikbaarheid kent, ruim boven de 99 procent. In de periode vanaf 2007 is dan ook fors geïnvesteerd in de kwaliteit van het tapsysteem. Ondanks al deze maatregelen is uitval met dataverlies niet geheel te voorkomen gebleken. Naar aanleiding van de nadere analyse vanwege de storing van 20 september heb ik besloten om experts te laten bezien in hoeverre er technische mogelijkheden zijn om de beschikbaarheid van het tapsysteem verder te verhogen.
Was bij de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking bekend dat zich een storing in het systeem had voorgedaan of is dit pas bekend geworden nadat Van Rey gewezen had op het ontbreken van de tap? Indien dit reeds bekend was, hoe is de verstoring ontdekt? Waarom is hier dan geen proces-verbaal van opgemaakt en is het Openbaar Ministerie niet geïnformeerd?
In het concrete geval van de storing op 20 september 2012 is de storing bij de afdeling Interceptie & Sensing van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie geregistreerd. De storing is geconstateerd door de permanente monitoringsystematiek van het systeem. Het systeem gaf direct melding van een storing en kwam binnen bij het team dat het systeem beheert. Na de analyse van de storing is het systeem opnieuw opgestart, waarna het systeem om 14.04 uur weer operationeel was. De genoemde tijden zijn gelogd en dus traceerbaar.
Er is echter verzuimd om de gebruikers van het tapsysteem en het OM op de hoogte te stellen van het feit dat zich een storing had voorgedaan, en dat daardoor de kans aanwezig was dat gesprekken niet waren opgenomen.
Naar aanleiding van de op 11 september 2013 separaat bij de telecomproviders opgevraagde verkeersgegevens in de zaak van Rey en de daaropvolgende analyse werd ontdekt dat op 20 september 2012 een algehele storing had plaatsgevonden.
Voor alle ongeveer 2.000 telefoontaps die door de storing zijn geraakt geldt dat de regionale interceptiecoördinatoren alsnog over de op 20 september 2012 opgetreden storing zijn geïnformeerd. Daarnaast is in overleg met de landelijke interceptieofficier van justitie aan de regionale interceptiecoördinatoren aangegeven om, waar opportuun, ten behoeve van het Openbaar Ministerie een proces-verbaal aan het strafdossier toe te voegen waarin melding wordt gemaakt van deze storing.
Zijn voor alle 2000 taps die via de getroffen module liepen, de verkeersgegevens opgevraagd bij de provider om zo na te gaan of er gesprekken niet zijn opgenomen?
Na het afsluiten van de analyse naar aanleiding van de zaak Van Rey op 23 september 2013 bleek de wettelijke bewaartermijn van 1 jaar voor het opvragen van verkeersgegevens bij de telecomproviders verstreken. Het was derhalve niet meer mogelijk om deze gegevens op te vragen.
Zijn ook in deze zaken alsnog processen-verbaal van deze verstoring opgemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe is de stroomstoring opgeheven? Is dat geregistreerd in logs?
Op 20 september 2012 van 13.14 uur tot 14.04 uur deed zich een storing in de voeding van de opslagcomponent voor, waardoor de elektronica niet correct heeft gefunctioneerd. Het betrof daarmee geen storing van de externe stroomvoorziening (Stedin). De storing is geconstateerd door de permanente monitoringsystematiek van het systeem. Het systeem gaf direct melding van een storing en kwam binnen bij het team dat het systeem beheert. Na de analyse van de storing is het systeem opnieuw opgestart, waarna het systeem om 14.04 uur weer operationeel was. De genoemde tijden zijn gelogd en dus traceerbaar. Kort na de storing is de voeding van de opslagmodule van het tapsysteem verzwaard en de systeemsoftware vervangen.
Welke consequenties hebben dit soort technische problemen gewoonlijk in andere strafzaken? In hoeverre beïnvloedt dit de betrouwbaarheid van veroordelingen in andere strafzaken?
Uiteraard is het zeer onwenselijk dat zich storingen in het tapsysteem voordoen met dataverlies als gevolg. De juistheid van de getapte gegevens is door een storing als deze overigens niet in gevaar, maar wel de volledigheid ervan. Bepalend voor de implicaties in een specifieke strafzaak is of de eventuele ontbrekende gesprekken een wezenlijke bijdrage leveren aan de bewijsvoering – of ontkrachting daarvan – die niet al uit andere bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Op basis van de aard en gevolgen van de storing kunnen de implicaties voor het strafrechtelijk onderzoek worden bepaald.
Hoe vaak valt gemiddeld per jaar de stroom uit bij het tapcentrum en bij individuele voice-recorders voor telefoontaps? Wat is de aard van deze storingen?1 2 3
De storing op 20 september 2012 betrof geen storing van de externe stroomleverancier (Stedin) maar een storing in de interne voeding van de opslagcomponent, waardoor de elektronica niet correct heeft gefunctioneerd. De voeding levert de gestabiliseerde spanning voor het apparaat.
In het tapsysteem zijn de cruciale componenten dubbel uitgevoerd, waaronder de voeding van de opslagcomponent. Daarnaast is het systeem ondergebracht in het hoogbeveiligde rekencentrum van de politie wat voorzien is van een UPS (uninterrupted power supply) en een eigen noodstroomvoorziening. Ondanks het feit dat het tapsysteem zeer robuust is uitgevoerd, kunnen storingen niet worden uitgesloten.
Naar aanleiding van de nadere analyse vanwege de storing van 20 september heb ik besloten om experts te laten bezien in hoeverre er mogelijkheden zijn om de technische beschikbaarheid van het tapsysteem verder te verhogen.
Hoeveel taps zijn in 2012 en tot op heden in 2013 verloren gegaan als gevolg van storingen en stroomuitval in het systeem?
In 2012 en 2013 (t/m 6 december) hebben respectievelijk 10 en 6 storingen met dataverlies plaatsgevonden, waaronder de storing op 20 september 2012. Dit betrof storingen van zowel alle lopende taps als een enkele tap. In 2012 en 2013 was het tapsysteem respectievelijk 2.354 minuten en 249 minuten volledig onbeschikbaar. Procentueel gezien geeft dit een beschikbaarheidspercentage van het systeem in tijd van 99,55% in 2012 en 99,95% in 2013 (t/m 6 december). In 15 van de 16 storingen zijn eindgebruikers daarover geïnformeerd. In 5 van de 16 storingen is hiervan een proces-verbaal opgemaakt.
Kunt u aangeven wat de oorzaak is van het uitvallen van de stroomvoorziening op 20 september 2012?
Zie antwoord vraag 1.
Is het tapsysteem van de afdeling Interception & Sensing niet beveiligd met UPS (Uniterrupted Power Supply)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het oordeel van telecomexpert René Pluijmers, die namens het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau in strafzaken onderzoek doet naar telefoontaps, dat verwacht mag worden dat van het betreffende systeem een back-up wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer en op welke wijze is opgemerkt dat van de getapte telefoonnummers die op 20 september 2012 via deze module liepen, gedurende 50 minuten geen enkel tapgesprek (noch audio-opnames noch realtime verkeersgegevens) geregistreerd werden in het tapsysteem?
Naar aanleiding van de op 11 september jl. separaat bij de telecomproviders opgevraagde verkeersgegevens in de zaak van Rey en de daaropvolgende analyse werd ontdekt dat op 20 september 2012 een algehele storing had plaatsgevonden.
Is van de storing in het tapsysteem op 20 september 2012 een registratie bijgehouden, zoals u in uw brief aan de Kamer stelt dat ten tijde van storingen gebruikelijk is bij de afdeling Interception & Sensing dan wel bij de telecomprovider? Zo nee, waarom is in het geval van deze bewuste storing in tegenstelling tot de algemene praktijk zoals geschetst in uw brief aan de Kamer, geen sprake geweest van registratie van de storing?
De storing is geconstateerd door de permanente monitoringsystematiek van het systeem. Het systeem gaf direct melding van een storing en deze melding kwam binnen bij het team dat het systeem beheert. Na de analyse van de storing is het systeem opnieuw opgestart, waarna het systeem om 14.04 uur weer operationeel was. De genoemde tijden zijn gelogd en dus traceerbaar.
Als zich een storing voordoet, is de werkinstructie dat een bericht wordt opgesteld om de eindgebruikers te informeren. In het geval dat dataverlies optreedt wordt hiervan een algemeen proces-verbaal (PV) opgemaakt. Op verzoek kan een specifiek PV worden opgesteld ten behoeve van een opsporingsonderzoek. Opsporingsteams kunnen de PV’s voegen in het strafdossier ten behoeve van het Openbaar Ministerie.
In het concrete geval van de storing op 20 september 2012 is helaas verzuimd om direct de gebruikers van het tapsysteem op de hoogte te stellen van het feit dat zich een storing had voorgedaan, en dat daardoor de kans aanwezig was dat gesprekken niet waren opgenomen. Inmiddels zijn de regiocoördinatoren op de hoogte gesteld. In overleg met de landelijke interceptieofficier van justitie is aan de regionale interceptiecoördinatoren aangegeven om, waar opportuun, ten behoeve van het Openbaar Ministerie een PV aan het strafdossier toe te voegen waarin melding wordt gemaakt van deze storing.
Kunt u verklaren waarom er van de 2.000 ontbrekende taps van 20 september 2012 geen processen-verbaal zijn opgemaakt?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhoudt het aantal van 2.000 missende taps gedurende de 50 minuten storing in het tapsysteem op 20 september 2012, waarnaar u in uw brief aan de Kamer van 28 november 2013 verwijst, zich getalsmatig tot de 25.487 taps die in 2012 in totaal op jaarbasis zijn gezet, het aantal dat u noemt in uw brief aan de Kamer op 19 juli 2013?
In het bewuste tijdsbestek waarin de storing zich voor deed werden circa 2000 telefoonnummers getapt. Dit is een gebruikelijk aantal. De procedure schrijft voor dat als daartoe aanleiding is een tap na een periode van 4 weken moet worden verlengd. In de statistieken telt dit dan vervolgens als een nieuwe tap. Op jaarbasis leidt dit tot een gecumuleerd totaal van 25.487 taps in 2012.
Deelt u de opvatting dat het uitvallen van de stroomvoorziening met als gevolg dat tapgesprekken niet terug te beluisteren zijn, een zeer kwalijke zaak is in het kader van de betrouwbaarheid van tapgegevens en zorgvuldigheid in opsporingsonderzoeken?
Uiteraard is het zeer onwenselijk dat zich storingen in het tapsysteem voordoen met dataverlies als gevolg. De juistheid van de getapte gegevens is door een storing als deze overigens niet in gevaar, maar wel de volledigheid ervan. Bepalend voor de implicaties in een specifieke strafzaak is of de eventuele ontbrekende gesprekken een wezenlijke bijdrage leveren aan de bewijsvoering – of ontkrachting daarvan – die niet al uit andere bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Op basis van de aard en gevolgen van de storing kunnen de implicaties voor het strafrechtelijk onderzoek worden bepaald.
Welke maatregelen neemt u om een herhaling van een dergelijke stroomstoring, het verloren gaan van taps en de afwezigheid van een storingsregistratie, in de toekomst te voorkomen?
Kort na de storing is de voeding van de opslagmodule van het tapsysteem verzwaard en de systeemsoftware vervangen.
Naar aanleiding van de analyse van de storing op 20 september 2012 is mij gebleken dat zowel de inrichting van de procedures met betrekking tot storingen waar dataverlies aan de orde is, de uitvoering daarvan, als het toezicht op de naleving van de procedures aangescherpt dient te worden. Alle storingen moeten worden geregistreerd (gelogd), doorgemeld aan de eindgebruikers en adequaat en snel opgelost. Er moet tevens te allen tijde beoordeeld worden of er een PV dient te worden opgemaakt.
Hiertoe worden de instructies voor het melden van storingen van de tapmodule aan de de eindgebruikers en het opstellen van PV aangescherpt. Het OM heeft hiertoe inmiddels bij de politie aangegeven welke cruciale gegevens in geval van storingen door de politie direct vastgelegd moeten worden zodat de strafrechtelijke relevante van de storing kan worden beoordeeld. Tevens wordt het toezicht op de naleving van de instructies verscherpt. Daarnaast heb ik in het Algemeen Overleg over het programma Versterking Prestaties Strafrechtketen op 28 november jl. uw Kamer toegezegd met de korpschef in gesprek te zullen gaan over de mogelijkheden tot het treffen van een technische noodvoorziening ter voorkoming van mislukte interceptie van telefoongesprekken. Naar aanleiding van de nadere analyse vanwege de storing van 20 september heb ik besloten om experts te laten bezien in hoeverre er mogelijkheden zijn om de technische beschikbaarheid van het tapsysteem verder te verhogen.
Tot slot kan ik uw Kamer melden dat de overdracht van het beheer van het tapsysteem van de afdeling I&S van de landelijke eenheid aan de Informatievoorzieningsorganisatie nationale politie thans versneld wordt voorbereid.
De stroomstoring die opnames verhinderde van telefoontaps |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat Stedin zegt dat er geen stroomstoring is geweest die de telefoontap van het gesprek tussen de heer Van Rey en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft verhinderd?
Voor een goed begrip is het van belang de werking van het tapsysteem toe te lichten. Een telefoontap betreft één telefoonnummer en behelst het gedurende een afgebakende periode afluisteren van telefoongesprekken op dat nummer. Het tapsysteem waarmee dit uitgevoerd wordt bestaat uit twee componenten. Een component die binnenkomende gesprekken verwerkt (verwerkingscomponent) en een component die gesprekken opslaat (opslagcomponent). Deze componenten zijn onderling verbonden. In het tapsysteem zijn de cruciale componenten dubbel uitgevoerd, waaronder de voeding van de opslagcomponent. De voeding levert de gestabiliseerde spanning voor het apparaat. Daarnaast is het systeem ondergebracht in het hoogbeveiligde rekencentrum van de politie wat voorzien is van een UPS (uninterrupted power supply) en een eigen noodstroomvoorziening. Ondanks het feit dat het tapsysteem zeer robuust is uitgevoerd, kunnen storingen niet worden uitgesloten.
Op 20 september 2012 van 13.14 uur tot 14.04 uur deed zich een storing in de voeding van de opslagcomponent voor, waardoor de elektronica niet correct heeft gefunctioneerd. Het betrof daarmee geen storing van de externe stroomvoorziening (Stedin).
De storing is geconstateerd door de permanente monitoringsystematiek van het systeem. Het systeem gaf direct melding van een storing en kwam binnen bij het team dat het systeem beheert. Na de analyse van de storing is het systeem opnieuw opgestart, waarna het systeem om 14.04 uur weer operationeel was. De genoemde tijden zijn gelogd en dus traceerbaar. Kort na de storing is om herhaling te voorkomen de voeding van de opslagmodule van het tapsysteem verzwaard en de systeemsoftware vervangen.
De storing in de voeding van de opslagcomponent veroorzaakte dat de verwerkingscomponent stopte met het aannemen van de door providers aangeboden audio- en verkeersgegevens. De getapte gesprekken die gedurende deze 50 minuten hebben plaatsgevonden zijn door de storing geraakt en de betreffende audio- en verkeersgegevens zijn niet opgenomen.
In mijn brief van 17 december jl. heb ik toegelicht welke maatregelen ik besloten heb te treffen.
Wat is uw reactie op dat bericht? Wat heeft er dan voor gezorgd dat deze (en andere) tap(s) niet zijn opgenomen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom functioneerde het backupsysteem niet? Wanneer is dit ontdekt en wanneer zijn de problemen hersteld?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u maatregelen genomen zodat de geconstateerde problemen zich niet meer zullen herhalen?
Zie antwoord vraag 1.
Afschaffing slavernij |
|
Gert-Jan Segers (CU), Arie Slob (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat 2 december de Internationale dag voor de afschaffing van slavernij is?
Ja.
Bent u bekend met de VN-declaratie: «Convention for the Suppression of Traffic in Persons and of the Exploitation of the Prostitution of Others», die ten grondslag ligt aan deze dag?
Ja.
Welke argumenten zijn er opgevoerd om deze VN-declaratie, anders dan veel andere landen, zoals onder meer ons buurland Belgie, destijds niet te ondertekenen?
Het verdrag is door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen op 2 december 1949. Op dit moment zijn 82 landen partij bij dit VN-verdrag. Binnen Europa zijn er meerdere landen geen partij bij het Verdrag waaronder Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.
Op het terrein van mensenhandel bestaat een aantal verdragen. In het Verdrag tot bestrijding van de handel in mensen en de exploitatie van prostitutie zijn een drietal oude verdragen verwerkt: het Verdrag van Parijs van 1910 tot bestrijding van de zogenaamde handel in vrouwen en meisjes, het Verdrag van Genève van 1921 ter bestrijding van de handel in vrouwen en minderjarigen en het Internationaal Verdrag van Genève van 1933 ter bestrijding van de handel in meerderjarige vrouwen. Nederland is geen partij bij het VN-verdrag van 1949, omdat dit verdrag ook verplicht tot strafbaarstelling van uitbating van meerderjarige personen die zich vrijwillig prostitueren. Nederland is wel partij bij het op 11 oktober 1933 te Genève totstandgekomen Internationaal Verdrag ter de bestrijding van de handel in meerderjarige vrouwen.
Bent u van plan om deze declaratie alsnog te ondertekenen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nederland is niet van plan partij bij het VN-Verdrag te worden. In Nederland is ervoor gekozen de prostitutiesector te reguleren en niet te criminaliseren. Met het reguleren van de sector, door onder andere het stellen van strenge eisen aan exploitanten van seksbedrijven op het gebied van hygiëne en het behoud van het zelfbeschikkingsrecht van prostituees, worden misstanden – waaronder mensenhandel – in de sector tegengegaan. Ook de ruime beschikbaarheid van hulpverlening voor prostituees en het reguliere toezicht van gemeenten en politie op de sector spelen hierbij een grote rol. Momenteel wordt dit in de grotere gemeenten per Algemene Plaatselijke Verordening geregeld. Met de voorgenomen inwerkingtreding van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche zal de sector conform landelijke richtlijnen worden gereguleerd. Wanneer Nederland partij zou worden bij het VN-Verdrag dan zou dat betekenen dat Nederland het exploiteren van een prostitutiebedrijf strafbaar moet stellen. Dit zal leiden tot een verplaatsing van de exploitatie van prostitutie naar de illegaliteit, waar regulering onmogelijk is en misstanden zich makkelijker kunnen voordoen.
Hoe verhoudt de VN-declaratie zich tot het huidige beleid inzake prostitutie en de bestrijding van moderne slavernij in deze sector?
Zie antwoord vraag 4.
Welke doelstellingen heeft u voor volgend jaar voor het bestrijden van mensenhandel?
Ook het komende jaar krijgt het bestrijden van mensenhandel bijzondere aandacht. Een van de doelstellingen in dit kader is het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden in 2014 te hebben verdubbeld ten opzichte van 2009. Begin 2014 loopt de tweede termijn van de Task force aanpak mensenhandel af. De Task force heeft mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie recent geadviseerd de instelling van de Task force met een derde termijn te verlengen. Voor het werk in de derde termijn zal door de Task force een agenda worden opgesteld, waarover de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer in april 2014 nader zal informeren.
Daarnaast wordt op dit moment door een interdepartementale projectgroep gewerkt aan een voorstel voor een nationaal verwijzingsmechanisme voor slachtoffers van mensenhandel. Doel van het verwijzingsmechanisme is onder meer de verbinding tussen de zorgketen en de strafrechtketen te verstevigen en slachtoffers van mensenhandel meer maatwerk te kunnen leveren. In april 2014 zal de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer ook hierover informeren.
Hoe kijkt u terug op de vieringen dit jaar in het kader van 150 jaar afschaffing slavernij?
De nationale herdenking op 1 juli jl. in het Oosterpark was een waardige bijeenkomst, die luister is bijgezet door de aanwezigheid van de Koning en de Koningin. In zijn toespraak namens de regering heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid spijt betuigd voor de Nederlandse rol bij slavernij in het verleden en heeft hij de hoop uitgesproken dat we erin zullen slagen gezamenlijk te strijden om nimmer meer dergelijke praktijken te tolereren, ook door discriminatie en racisme aan te pakken. Ook op andere plekken in het land is het slavernijverleden herdacht. Er was veel publieke aandacht voor de herdenking. Onder andere in het persmedium Metro is in een aparte bijlage uitgebreid aandacht besteed aan de herdenking. Op 17 juni jl. is de website www.Slavernijenjij.nl gelanceerd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Op die website wordt informatie verstrekt over de slavernij in het verleden en het belang van de afschaffing daarvan.
Op welke wijze wordt in het huidige beleid van het kabinet prioriteit gegeven aan de problemen die volgens de nazaten van de slavernij voortvloeien uit de naweeën van slavernij, waaronder discriminatie en racisme en feitelijke achterstelling op de arbeidsmarkt?
Discriminatie, in welke vorm dan ook, is onacceptabel en wordt met kracht bestreden. Dit geldt ook voor racisme. Voor actiepunten op dit terrein wijs ik u op de kabinetsreactie op het rapport van de European Commission against Racism and Intolerance (Kamerstukken II 2013/14, 30 950, nr. 62) en het Nationaal Actieplan Mensenrechten dat op 10 december jl. naar de Tweede Kamer is gestuurd. Ten aanzien van het voorkomen en bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt heeft het kabinet de Sociaal Economische Raad (SER) om een advies gevraagd. De SER publiceert naar verwachting in het voorjaar van 2014 haar advies.
Deelt u de mening dat aandacht voor het slavernijverleden van Nederland verdere doorgang moet vinden?
Ja. Jaarlijks zal op 1 juli de afschaffing van de slavernij worden herdacht en gevierd. Het onderwerp slavernijverleden maakt voorts onderdeel uit van de canon voor het Nederlands onderwijs, zodat ook scholieren daarmee in aanraking blijven komen.
Op welke wijze wordt volgend jaar aandacht geschonken aan het slavernijverleden van Nederland?
Zoals gebruikelijk zal op 1 juli 2014 de afschaffing van de slavernij worden herdacht en gevierd in samenspraak met betrokken maatschappelijke organisaties.
Het bericht dat een Nederlandse schrijver na een bezoek aan de gevangenis een geheimhoudingsverklaring moest tekenen en niet over ‘misstanden’ mocht rapporteren |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u de column van Arnon Grunberg gelezen met de titel «Gevangenis»?1
Ja.
Klopt het dat de heer Grunberg een geheimhoudingsverklaring heeft moeten tekenen met daarin de bepaling dat de betrokkene niet over «misstanden» mocht publiceren?
De heer Grunberg heeft conform de standaardafspraken die hiervoor gelden een geheimhoudingsverklaring moeten ondertekenen. In deze verklaring staat niets vermeld over het al dan niet melden van misstanden. In de (standaard) verklaring is opgenomen dat hij verklaart:
Het bovenstaande ziet op vertrouwelijke gegevens van de inrichting en de privacy van gedetineerden. Het is daarom onjuist dat de heer Grunberg een geheimhoudingsverklaring heeft moeten tekenen waarin is opgenomen dat hij niet over misstanden mocht publiceren.
Wat is de achtergrond van deze verklaring? Wie heeft deze verklaring opgesteld en waarom is er een verbod ingesteld teneinde te rapporteren over misstanden? Is deze verklaring gebruikelijk en zo ja, wie moeten die dan tekenen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het heel belangrijk is dat bezoekers van gevangenissen over misstanden mogen rapporteren als daar sprake van zou zijn?
Zolang de vertrouwelijkheid van de gegevens en de privacy van gedetineerden wordt gewaarborgd, moeten bezoekers van penitentiaire inrichtingen melding kunnen maken van vermeende misstanden.
Is er enige reden om aan te nemen dat in de betreffende gevangenis of andere gevangenissen sprake is van misstanden?
Ik heb geen enkele reden om aan te nemen dat er in deze gevangenis, of in andere penitentiaire inrichtingen, sprake is van misstanden.
Bent u bereid de heer Grunberg in 2015 in staat te stellen een paar dagen in een gevangenis door te brengen, ook zonder dat daartoe een strafrechtelijke aanleiding bestaat?
Met het oog op de veiligheid is het niet mogelijk om, zonder dat daartoe een strafrechtelijke aanleiding bestaat, een of meerdere nachten door te brengen in een penitentiaire inrichting.
Welke stappen onderneemt u naar aanleiding van bovenstaande vragen?
Ik zie geen enkele aanleiding om het beleid ten aanzien van de geheimhoudingsverklaring aan te passen. Mede gezien het brede bereik van de column van de heer Grunberg, betreur ik het dat hij een andere interpretatie heeft gegeven aan de geheimhoudingsverklaring dan feitelijk het geval is.
De stevige kritiek van de ESMA op kredietbeoordelaars |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van de European Securities and Markets Authority (ESMA) over tekortkomingen in de werkwijze van kredietbeoordelaars?1
Ja.
In hoeverre onderschrijft u de kritiek van de ESMA op kredietbeoordelaars ten aanzien van de beperkte onafhankelijkheid, het te weinig vermijden van tegenstrijdige belangen, het lekken van informatie over de rating van staatsleningen, de vertraging in de publicatie van ratings en de soms tekortschietende middelen die voor (staats)ratings worden ingezet?
Gezien de mogelijke effecten die wijzigingen in landenratings kunnen hebben op de financiële markten, maar ook op de landen zelf en entiteiten binnen deze landen, vind ik het zorgwekkend dat ESMA moet constateren dat er tekortkomingen zijn in het proces van landenratings bij de drie grote kredietbeoordelaars (Fitch, Moody’s, S&P). ESMA geeft ook aan dat dit gevolgen kan hebben voor de kwaliteit, onafhankelijkheid en integriteit van de ratings en de ratingprocessen. Dit zijn ernstige constateringen, mede gezien het feit dat het fundamentele interne processen raakt die het hart vormen van de werkzaamheden van deze bedrijven. De rapportage van ESMA maakt ook duidelijk dat het goed is geweest dat in Europa in relatief korte tijd de regels voor kredietbeoordelaars zijn verscherpt en versterkt. Deze regels zien over de gehele linie op de onderwerpen waar ESMA tekortkomingen heeft geconstateerd. Het is daarom van belang dat ESMA de voortgang blijft volgen om er zeker van te zijn dat kredietbeoordelaars de gesignaleerde punten oppakken. Soms blijkt dit al te zijn gedaan, maar in andere gevallen is dit een proces dat nog loopt. Mocht blijken dat de problematiek niet structureel verholpen wordt of kan worden door interventies van ESMA, dan zal op termijn gekeken moeten worden in hoeverre de Europese Commissie de regels verder dient aan te scherpen.
Wat zijn volgens u de gevolgen van deze tekortkomingen voor de kwaliteit en onafhankelijkheid van ratings door kredietbeoordelaars? Deelt u de mening dat de waarde van ratings door deze tekortkomingen aan kracht inboet? Zo ja, hoe beziet u de grote rol die ratings nog altijd vervullen bijvoorbeeld bij de onderpandvereisten van centrale banken, waaronder de ECB?
ESMA doet geen uitspraak over de directe gevolgen voor de kwaliteit en onafhankelijkheid van de ratings. Omdat er drie kredietbeoordelaars zijn onderzocht (Fitch, Moody’s en S&P) waarbij tekortkomingen niet publiekelijk aan specifieke partijen worden toegeschreven, is het moeilijk om hier een oordeel over te vormen. Daarnaast geeft ESMA aan dat deze bevindingen niet alleen relevant zijn voor de onderzochte partijen, maar ook voor de overige 22 geregistreerde kredietbeoordelaars en andere ratingprocessen die niet zijn meegenomen in dit onderzoek. Bij andere ratingprocessen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan processen rondom het beoordelen van (gestructureerde) financiële producten. Dit onderstreept eens temeer het belang van stevige Europese regelgeving in combinatie met een sterke toezichthouder. Overigens ben ik van mening dat beleggers hun beleggingsbeslissingen niet alleen op ratings moeten baseren, maar ook op andere informatiebronnen. Daarnaast benadrukt dit rapport voor mij het belang van het wereldwijde streven om de afhankelijkheid van ratings in regelgeving te verminderen. Op Europees niveau is dit streven vastgelegd in de CRA3 Verordening waarbij de streefdatum het jaar 2020 is.
Hoe rijmt u voornoemd rapport met zowel de letter als geest van de in augustus van dit jaar gepubliceerde CRA3-regulation van de ESMA, die onder andere beoogt de timing van ratings te synchroniseren en aanbevelingen doet op het gebied van bedrijfsmodellen, concurrentie en het voorkomen van belangenverstrengeling?
Het is aan ESMA om te beoordelen in hoeverre er in strijd is gehandeld met de Verordening inzake kredietbeoordelaars. Hierbij dient wel te worden vermeld dat de tekortkomingen die ESMA constateert (mogelijk) in de periode liggen voorafgaand aan de inwerkingtreding van het nieuwe pakket aan maatregelen.
Ratings spelen een grote rol in het risicobeleid en de kapitaalvereisten bij banken; in hoeverre hebben geconstateerde gebreken in de werkwijze van kredietbeoordelaars een effect op de toepassing van de gewogen kapitaalstandaarden door banken?
De directe rol van externe ratings bij het berekenen van de kapitaaleisen is, in elk geval voor Nederlandse banken, op dit moment relatief beperkt en zal in de toekomst waarschijnlijk nog verder worden teruggebracht.2 Voor minder dan 10% van de bankactiva wordt de kapitaaleis direct bepaald door externe ratings. Dit komt omdat de grootste Nederlandse banken voor het grootste deel van hun balans gebruik maken van interne modellen voor het berekenen van de risicogewogen kapitaaleisen en externe ratings spelen geen formele rol bij het gebruik van deze interne modellen. Wel kunnen banken externe ratings vergelijken met de uitkomsten van de eigen berekeningen, en kunnen externe ratings een belangrijke indirecte rol spelen in het handelsboek van banken. Inschattingen van risico’s in het handelsboek zijn namelijk doorgaans gebaseerd op zichtbare prijzen voor financiële producten. Deze prijzen zijn op hun beurt weer (deels) gebaseerd op externe ratings.
De door ESMA geconstateerde tekortkomingen kunnen de kwaliteit en de onafhankelijkheid van (overheids)ratings afgegeven door kredietbeoordelaars beïnvloeden. Ondanks de relatief beperkte rol van externe ratings bij het berekenen van de kapitaaleisen bij banken, zou dit een goede risicoinschatting door banken van de blootstelling aan overheden kunnen beïnvloeden. Het is daarom van groot belang dat de betreffende kredietbeoordelaars, daar waar dat nog niet is gebeurd, aan de slag gaan met de aanwijzingen die ze van ESMA hebben gekregen om de geconstateerde tekortkomingen te verbeteren.
Wat is ten aanzien van CRA3 de inzet van de Nederlandse vertegenwoordiger geweest en wat zal bij toekomstige richtlijnen de inzet van de Nederlandse vertegenwoordiger zijn in het zogenoemde «CRA technical committee» van de ESMA?
De inzet bij de onderhandelingen over CRA3 is door mijn ambtsvoorganger met uw Kamer gedeeld in het BNC-fiche over de Verordening Kredietbeoordelaars (Kamerstukken II, Vergaderjaar 2011–2012, 22 112, nr. 1298) en is besproken tijdens een algemeen overleg op 16 februari 2012.
Nederland is via de AFM vertegenwoordigd in het CRA technisch comité van ESMA. Het technisch comité houdt zich op dit moment onder meer bezig met het schrijven van de technische reguleringsnormen uit CRA3 en met het advies voor equivalentieverklaringen van derde landen. Het CRA technisch comité is voor de uitwerking van de technische reguleringsnormen gebonden aan de in Europees verband gemaakte afspraken hierover binnen de CRA Verordeningen. Daarnaast worden er in het technisch comité ervaringen tussen toezichthouders gedeeld en krijgen de leden updates van de verschillende Europese gremia die zich met kredietbeoordelingen en -beoordelaars bezighouden.
Hoe beoordeelt u het gebrek aan concurrentie op de markt voor kredietbeoordelingen? Deelt u de zorgen over de kredietbeoordelaars, die een belangrijke publieke functie vervullen zonder dat daar een navenante borging van publieke belangen (bijvoorbeeld via regelgeving, toezicht en handhaving) tegenover staat? Welke stappen wilt u nemen om dit te verbeteren?
Ik constateer dat deze markt wordt gedomineerd door een beperkt aantal marktpartijen. De afspraken die ik in Europa heb gemaakt via het nieuwe CRA3-pakket hebben onder andere tot doel om concurrentie op de markt van kredietbeoordelingen te vergroten. CRA3 zou de toetreding van nieuwe spelers tot de markt moeten vergemakkelijken en faciliteren. Gezien het belang hiervan heeft de Europese Commissie zich via CRA3 eraan verbonden om deze maand een rapportage op te leveren waarin de haalbaarheid van een netwerk van kleine kredietbeoordelaars wordt besproken. Als de komende jaren blijkt dat de huidige maatregelen om de concurrentie te bevorderen onvoldoende effect hebben gehad, dan kan de Europese Commissie met nieuwe regelgeving komen om dit proces verder te bevorderen.
Ik kan me overigens niet vinden in de stelling dat het publieke belang van kredietbeoordelaars momenteel onvoldoende geborgd wordt. Dit rapport toont juist aan dat er sprake is van daadkrachtig toezicht op deze partijen. Kredietbeoordelaars die actief zijn in de EU staan sinds 2011 onder toezicht van ESMA. Zij moeten een vergunning bij ESMA aanvragen, worden daarvoor getoetst en staan vervolgens onder permanent toezicht. Ook voor de handhaving zijn in de CRA2 Verordening effectieve maatregelen getroffen. Om hier uitvoering aan te geven heeft ESMA een aparte CRA-toezichtafdeling opgezet. Bovendien heeft CRA3 het aantal vergrijpen waarvoor boetes uitgedeeld kunnen worden uitgebreid. Overigens kon al in het uiterste geval de vergunning worden ingetrokken. Het voorgaande laat zien dat er belangrijke stappen gezet zijn om de regels verder te versterken en het publieke belang te borgen.
Tot slot zijn kredietbeoordelaars gehouden aan de IOSCO Code of Conduct voor kredietbeoordelaars. Dit is een wereldwijde gedragscode voor kredietbeoordelaars op basis waarvan per jurisdictie regels zijn opgesteld. De Code of Conduct wordt op dit moment herzien. Vanuit Nederland draagt de AFM bij aan dit proces.
Welke instantie treedt Europees dan wel (inter)nationaal op tegen het lekken van informatie, belangenverstrengeling, het niet tijdig openbaar maken van oordelen en tekortschietende kwaliteit? Op welke wijze kan de ESMA optreden tegen kredietbeoordelaars die op genoemde punten tekortschieten? Wie heeft de bevoegdheid om misstanden te verhelpen, boetes uit te delen en indien nodig strafrechtelijk op te treden? Hoe wordt geborgd dat bij eventuele misstanden tijdig wordt opgetreden? Wordt dit internationaal gecoördineerd?
Reeds in de CRA1-Verordening zijn operationele vereisten en regels opgenomen voor rating analisten en andere personen die werkzaam zijn bij een kredietbeoordelaar. Het is hun verboden informatie over ratings of mogelijke toekomstige ratings van het ratingbureau openbaar te maken, behalve aan de beoordeelde entiteit of de aan haar gelieerde derde. Ook mag een analist niet meewerken aan een rating wanneer er sprake is van tegenstrijdige belangen. De tijdigheid en juistheid van het proces om tot de rating te komen zijn eveneens gereguleerd in de CRA-Verordening. ESMA houdt hier toezicht op en kan waar nodig handhaven. Zij heeft daarvoor de benodigde instrumenten, waaronder boetes, tot haar beschikking gekregen in CRA2. Tot slot is het verbod op marktmisbruik en het verspreiden van koersgevoelige informatie onverkort op kredietbeoordelaars van toepassing.
De halvering van de bediening van station Utrecht Lunetten per 15 december 2013 |
|
Paulus Jansen , Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Klopt het dat de NS-sprinters op het traject Utrecht–Tiel met ingang van 15 december a.s. niet meer zullen stoppen op station Utrecht Lunetten, waardoor de bediening van dit station wordt gehalveerd?
Dit klopt gedeeltelijk, namelijk in de richting Utrecht. Dit is gebleken bij de definitieve capaciteitsverdeling voor 2014 die ProRail in augustus 2013 bekend heeft gemaakt.1
ProRail gebruikt planningsnormen voor het beoordelen en goedkeuren van een dienstregeling zoals die tot stand komt op basis van de capaciteitsaanvragen van alle vervoerders. Aan de hand van deze normen toetst ProRail of een geplande dienstregeling zodanig in elkaar zit dat ze in de praktijk uitvoerbaar is en geen veiligheidsrisico’s met zich meebrengt.
De aanrijding bij Amsterdam Singelgracht heeft ProRail ertoe gebracht om in het proces van capaciteitsverdeling de planningsnormen vanaf 2014 scherper toe te passen en meer tijd in te bouwen tussen twee treinen. Doel hiervan is, conform de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, conflicten in de planning te voorkomen en de kans op rood sein conflicten te verminderen. Dit leidt ertoe dat ProRail niet alle capaciteitsaanvragen op dit traject volledig kan honoreren.
Op de lijn Utrecht–Geldermalsen rijden nu vier Sprinters per uur. Twee keer per uur zouden in de richting Utrecht Centraal een Sprinter en een goederentrein in 2014 volgens de plannormen 1 minuut te dicht na elkaar kruisen. Daar komt bij dat het vanwege de verbouwing van Utrecht CS en de zuidzijde niet meer mogelijk is met een goederentrein te halteren op Utrecht Goederen emplacement. De goederentrein die conflicteert met de Sprinter moet dus wel door en beperkt daarmee de oplossingsruimte. Daarom kan NS met ingang van dienstregeling 2014 de twee kruisende Sprinters niet meer rijden en daardoor het station Utrecht Lunetten minder bedienen. In de richting Utrecht Centraal stoppen er elk uur twee in plaats van vier treinen op het station, zeven dagen per week.
Deze beperking geldt alleen in de richting Utrecht Centraal omdat de treinen elkaar in die richting ter hoogte van het station Utrecht moeten kruisen. Met het niet stoppen te Lunetten in de richting Utrecht kan de noodzakelijke ruimte tussen de kruisende treinen gerealiseerd worden. Op deze manier voldoet de dienstregeling aan de norm. Deze situatie treft op een gemiddelde werkdag ruim 1500 reizigers. In de andere richting is en blijft de bediening vier keer per uur.
ProRail is bezig de infrastructuur zodanig aan te passen (vrije kruising en extra sporen) dat de goederentrein en de Sprinter elkaar ongelijkvloers kruisen. Daarmee is er geen planningsconflict meer en kan ProRail geheel aan de capaciteitsaanvragen op dit traject tegemoet komen. ProRail heeft mij laten weten ernaar te streven dit eind 2015 gerealiseerd te hebben.
Klopt het dat deze verslechtering van de dienstregeling het gevolg is van de nieuwe planningsnormen van ProRail, waardoor er één minuut extra nodig is voor een pad voor een goederentrein tussen Geldermalsen en Utrecht?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Verandert er per 15 december a.s. iets aan de feitelijke (fysieke) situatie op het baanvak? Zo nee, waarom is deze ingreep dan nodig?
De feitelijke (fysieke) situatie op het baanvak verandert niet. Wel is de toepassing van de normen veranderd. ProRail heeft mij gemeld zo spoedig mogelijk de feitelijke (fysieke) situatie op het baanvak te veranderen om het probleem op te lossen (zie mijn antwoorden op de vragen 1 en 2).
Hoe hoog was het percentage vertraagde treinen op het baanvak Utrecht–Geldermalsen vice versa over 2013 en hoe verhoudt dit zich tot de vertragingen op andere, vergelijkbare baanvakken?
Elk baanvak heeft zijn eigen kenmerken (aantal en type treinen, ligging, kruisingen, toegestane snelheden, lengte etc.). Baanvakken zijn dus niet of nauwelijks met elkaar vergelijkbaar. Dit blijkt uit het feit dat het probleem van een beperking van de bediening van een station zich alleen op dit baanvak voordoet.
De punctualiteit (grens: 5 minuten vertraging) voor de periode 1 januari 2013 t/m 30 november 2013 is als volgt:
Geldermalsen–Utrecht 95,8%
Utrecht–Geldermalsen 95,2%
Hoofdrailnet totaal 93,8% (dus Intercity’s en Sprinters).
Hoeveel van de beschikbaar gestelde goederentreinpaden in 2013 zijn daadwerkelijk gebruikt?
De realisatie van dienstregeling 2013 is 25 goederentreinen op een gemiddelde werkdag in beide richtingen tezamen.2
Zijn in het besluitvormend proces door vervoerders en Prorail alternatieven voor deze halvering onderzocht?
ProRail heeft in nauwe samenwerking met de vervoerders veel alternatieven onderzocht. Tot hun spijt hebben partijen geen manier kunnen vinden om alle capaciteitsaanvragen van alle vervoerders te honoreren zonder andere nadelige gevolgen.
Is overwogen om in elk geval tijdens de (brede) spitsen prioriteit te geven aan de reizigerstreinen? Welke gevolgen zou dat hebben voor de overige vervoerders?
ProRail en de vervoerders hebben veel alternatieven overwogen (zie mijn antwoord op vraag 6), en zijn in overleg tot deze uitkomst gekomen. Als partijen er onderling uitkomen, is het niet nodig dat ProRail de formele prioritering op basis van de AMvB Capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur toepast. Overigens zou de uitkomst in dat geval niet anders zijn geweest.
Onderschrijft u dat alles op alles gezet moet worden om te voorkomen dat de bediening van station Lunetten voor anderhalf jaar gehalveerd wordt? Wat gaat u daaraan doen?
Om te beginnen wil ik benadrukken dat de veiligheid op het spoor van het grootste belang is. Het Nederlandse spoorwegnet is één van de drukst bereden en tegelijk één van de veiligste van de hele Europese Unie3 en dat wil ik samen met de sector graag zo houden. Natuurlijk zijn voor de reizigers onder andere ook de capaciteit en de betrouwbaarheid van het spoor van groot belang. De Lange Termijn Spooragenda noemt als doelen voor het spoor de realisatie van een aantrekkelijk product voor de klant, het verbeteren van de kwaliteit van het spoorsysteem inclusief de veiligheid en de capaciteit van het spoorsysteem. Dit is de uitdaging waar de sector voor staat. Dit betekent dat bij een aanscherping van de veiligheidsmaatregelen steeds de gevolgen voor de reizigers en de verladers in beeld moeten zijn en dat de afwegingen transparant gemaakt worden.
Ik ben met u eens dat het wenselijk is om de bediening van station Lunetten zo snel mogelijk weer op het oude niveau te krijgen. Daarom heb ik een dringend beroep op ProRail en NS gedaan om maximaal te zoeken naar mogelijkheden om de hinder voor de reizigers van zowel het vernieuwde onderhoudsrooster als de scherpere toepassing van de plannormen nog in 2014, maar zeker vanaf 2015 kleiner te maken. De spoorsector is zich bewust van deze uitdaging en gaat alle opties grondig verkennen. Ik zal erop toezien dat de sector er alles aan doet wat redelijkerwijs mogelijk is om de overlast voor de reizigers te beperken. Ik heb er bij ProRail en NS op aangedrongen om samen de reizigers zo goed mogelijk en tijdig te informeren over de reismogelijkheden. Want de reizigers zijn juist in bijzondere omstandigheden gebaat bij adequate informatie en een concreet handelingsperspectief.
Het ontslag van de Gezaghebber op Bonaire |
|
Roelof Bisschop (SGP), Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe denkt u dat met de ontslagaanvraag van de Gezaghebber op Bonaire de integriteit van het bestuur op dit eiland is gediend?
De Eilandsraad van Bonaire heeft op dinsdag 26 november 2013 een motie van wantrouwen tegen de Gezaghebber aangenomen. De overwegingen en besluitvorming zijn dan ook eerst en vooral aan de Eilandsraad.
De deugdelijkheid van bestuur en integriteit zijn kernwaarden. Zo ook geldt de stelregel dat verdachten, nog geen veroordeelden zijn. Die kernwaarden en stelregel worden hier niet ter discussie gesteld.
Hoe beoordeelt u het feit dat de motie van wantrouwen is ingediend door de voorzitter van de UPB-fractie, die verdachte is in een corruptieschandaal, waarvoor op dit moment twee UPB-partijprominenten terecht staan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de Gezaghebber op Bonaire steun zou moeten krijgen in haar streven naar een deugdelijk en integer eilandbestuur?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van plan ontslag te verlenen aan de Gezaghebber op Bonaire?
De Gezaghebber heeft zelf aangegeven de democratische wens van de Eilandsraad te zullen respecteren. De Gezaghebber zal haar ontslag aanbieden aan de Kroon en haar functie neerleggen op 1 maart 2014.
Bent u bereid de ontslagaanvraag van de Gezaghebber op Bonaire aan te houden tot het proces tegen de betreffende verdachten is afgerond?
Zie antwoord vraag 4.
Ondertitelen van films als inbreuk op auteursrecht |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving «Ondertitelen van films als inbreuk op het auteursrecht»?1
Ja
Wanneer en waarom is sprake van inbreuk op het auteursrecht bij het ondertitelen van films zoals de ondertitelsites doen?
De dialogen uit een film zijn, net als een boek, auteursrechtelijk beschermd. Dit betekent dat dialogen uit een film niet mogen worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt zonder de toestemming van de rechthebbende, behoudens de beperkingen bij wet gesteld (art. 1 Auteurswet). Een vertaling van dialogen in ondertitels is een vorm van verveelvoudiging, waarvoor toestemming nodig is van de rechthebbende van de oorspronkelijke dialogen (art. 13 Auteurswet). Hetzelfde geldt voor de openbaarmaking daarvan via het internet (art. 12 Auteurswet).
De rechthebbende kan degene die zonder zijn toestemming voornoemde vertalingen vervaardigt en openbaar maakt, aanspreken op schending van zijn auteursrecht. De rechthebbende kan ook een website aanspreken, die weliswaar zelf geen inbreuk pleegt, maar wel de inbreuk faciliteert door daarvoor een platform te bieden. De rechter heeft verschillende malen geoordeeld dat dit onder omstandigheden een onrechtmatige daad oplevert (zie bijvoorbeeld: Rb. Utrecht, 26 augustus 2009, LJN:BJ6008, Hof Amsterdam, 16 maart 2010, LJN:BL7920, Rb. Haarlem, 9 februari 2011, LJN:BP3757).
BREIN heeft aangegeven dat de websites Bierdopje.com en Simply Releases uit dien hoofde zijn aangeschreven. De websites boden gebruikers een platform waarop ongeautoriseerde ondertitels beschikbaar werden gesteld aan het publiek voor illegale kopieën van populaire, buitenlandse, films en tv-series.
In hoeverre is er sprake van inbreuk op het auteursrecht als samenvattingen van de filmtekst worden gegeven?
Het maken van een samenvatting van werken van letterkunde, wetenschap of kunst is in de regel toegestaan. Onder omstandigheden kan het maken van een samenvatting van een filmtekst onrechtmatig zijn.
Daarbij kan worden gedacht aan het integraal overnemen van grote gedeeltes van de inhoud (Vgl. Pres. Rb.»s-Gravenhage, 1 oktober 1985, KG 1985, 320). Voor de goede orde zij opgemerkt dat BREIN heeft aangegeven dat bij de ondertitels op de sites van Bierdopje.com en Simply Releases geen sprake was van een samenvatting.
Deelt u de mening dat de auteurswet innovaties op internet als ondertitelsites moet bevorderen in plaats van belemmeren? Zo nee, waarom niet?
Buitenlandse films en tv-series zijn in toenemende mate beschikbaar via internet. Voorbeelden zijn Netflix, Pathé-Videoland en HBO. Ook bieden bijvoorbeeld Ziggo, UPC en KPN steeds meer video-on-demand diensten aan. Ik verwelkom deze ontwikkeling en zie daarin ook een bevestiging dat het auteursrecht daarvoor geen belemmering hoeft op te leveren. Eén van de manieren om het legale aanbod nog meer te stimuleren, is het verder versimpelen van het verkrijgen van toestemming van de rechthebbenden voor het gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal. Dit kan door de verstrekking van auteursrechtlicenties te vereenvoudigen. Dit is altijd een speerpunt van mijn beleid geweest (Kamerstukken II, 29 838, nr. 29). Deze inzet heeft mede tot gevolg gehad dat in Brussel een akkoord aanstaande is over de richtlijn collectief beheer. Deze richtlijn versimpelt de uitgifte van multiterritoriale licenties voor het gebruik van muziek op het internet binnen de Europese Unie. De muziekmarkt vormt een ideale proeftuin voor de ontwikkeling van het online-aanbod van andere op grond van het intellectuele eigendomsrecht beschermde prestaties.
Deze innovatieve, online verdienmodellen verdienen een eerlijke kans, ongeacht of het nu gaat om muziek, films of e-boeken. Ik ben er beducht voor dat de legale markt voor muziek, films en e-boeken sterk wordt gehinderd door grootschalig en kosteloos aanbod van illegale bestanden, hoe innovatief de daaraan ten grondslag liggende uitwisselingsmethoden ook vaak mogen zijn. Dit geldt ook wanneer zelfgemaakte ondertitels ervoor zorgen dat illegaal, buitenlands, aanbod toegankelijk wordt voor Nederlandstaligen. De legale markt kan alleen een eerlijke kans krijgen als illegaal aanbod kan worden aangepakt.
Recent is de Europese Commissie een consultatie gestart over de hervorming van het auteursrecht2.
Een van de vragen hierbij is in hoeverre gebruikers problemen hebben ervaren bij de toegang tot diensten of het aanbieden daarvan in andere lidstaten. Momenteel bereid ik met mijn collega’s van OCW en EZ een reactie voor op deze consultatie. Een afschrift daarvan zal aan uw Kamer worden verzonden.
Mocht de (nieuwe) Europese Commissie op basis van de uitkomst van de consultatie besluiten een voorstel voor regelgeving te doen, dan zal ik uw Kamer daarover uiteraard ook informeren en mijn stellingname dienaangaande kenbaar maken.
Deelt u de mening dat door zelfgemaakte ondertitels ook films en series toegankelijk worden voor Nederlandstaligen, die (nog) niet met Nederlandse ondertitels uitgebracht zijn? Worden zelfgemaakte ondertitels, waarvoor geen commercieel alternatief is ook gezien als inbreuk op het auteursrecht? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de auteurswet zo dient te zijn ingericht dat innovatieve nieuwe (internet)diensten zich kunnen ontwikkelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke aanpassingen bent u van plan voor te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Het extreme graaien door corporatiebobo's |
|
Sietse Fritsma (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Blok komt directeuren corporaties flink tegemoet»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de salarissen van alle corporatiedirecteuren nu zij 42% meer gaan verdienen?
Op 2 december 2013 (Kamerstuk II 29 453, nr. 336) heb ik u een overzicht verstrekt van de daadwerkelijke bezoldiging van corporatiebestuurders in 2012. Op basis van de tabel in de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting 2014 kan voor elke corporatie de maximaal toegestane bezoldiging bepaald worden. Op basis van de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting 2014 is een hogere maximale bezoldiging van topfunctionarissen mogelijk dan op basis van de vervallen regeling uit 2013.
De daadwerkelijke bezoldiging zal voor tenminste 40% van de huidige bestuurders, rekening houdend met het overgangsrecht, op basis van de nu vastgestelde regeling de komende jaren moeten worden afgebouwd.
Hoe duidt u het gegeven dat deze «woonbobo's» lak hebben aan het door u uitgestippelde beleid met betrekking tot salarissen?
Alle woningcorporaties zijn aan de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting 2014 gebonden en daarop zal gehandhaafd worden.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat deze absurde graaisalarissen nu eindelijk echt omlaag gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen voor 4 december a.s. woensdag beantwoorden aangezien dit onderwerp dan op de agenda staat van een Algemeen overleg over woningcorporaties?
De beantwoording van uw vragen heb ik per ommegaande aan u doen toekomen. Overigens is het onderwerp op 3 december 2012 van de agenda van het Algemeen overleg woningcorporaties afgehaald.
De uitzending van Bureau Buitenland over foute regimes die Interpol misbruiken |
|
Gerard Schouw (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Bureau Buitenland waarin gesteld wordt dat erkende vluchtelingen en mensenrechtenactivisten in Europa regelmatig op last van Interpol worden opgepakt?1
Ik ben op de hoogte van de uitzending. Ik wijs erop dat Interpol een communicatiekanaal beschikbaar stelt dat nationale politiediensten kunnen gebruiken om, al dan niet wereldwijd, bekend te maken dat (bijvoorbeeld) een persoon wordt gezocht vanwege een verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Interpol geeft zelf dus geen bevel tot aanhouding. Het is een organisatie die de samenwerking tussen politieorganisaties van landen en de uitwisseling van politie-informatie bevordert. De organisatie heeft zelf geen bevoegdheden in de aangesloten landen.
Worden er in Nederland personen opgepakt, enkel en alleen op last van Interpol-signaleringen? Zo ja, hoe vaak is dit voorgekomen in 2012 en 2013? In welke mate betrof het erkende vluchtelingen c.q. mensenrechtenactivisten?
Een Interpolsignalering kan onder voorwaarden gelden als een verzoek om voorlopige aanhouding in afwachting van een uitleveringsverzoek. Een voorwaarde is dat er een uitleveringsverdrag geldt tussen Nederland en het signalerende land. Als daarvan sprake is, wordt een signalering in het nationale opsporingsregister opgenomen tenzij er contra-indicaties zijn. Contra-indicaties zijn bijvoorbeeld het feit dat de gezochte persoon een vluchtelingenstatus heeft en/of het vermoeden dat de persoon in kwestie zal worden vervolgd, gestraft of op andere wijze wordt getroffen in verband met zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging. Deze toetsing wordt bij elke signalering verricht, waarbij voor wat betreft de vluchtelingenstatus getoetst kan worden aan Nederlandse gegevens. Mocht na een aanhouding blijken dat iemand een door een buitenland verschafte vluchtelingenstatus heeft, dan volgt vrijlating.
Uitlevering van vluchtelingen en mensenrechtenactivisten die bescherming genieten heeft zodoende niet plaatsgevonden en zal gelet op het voorgaande ook nimmer worden toegestaan.
Uit de systemen van de politie kan niet worden afgeleid hoeveel of welke aanhoudingen hebben plaatsgevonden naar aanleiding van een Interpolsignalering.
In hoeverre zijn erkende vluchtelingen en mensenrechtenactivisten, die op last van Interpol-signaleringen zijn opgepakt, door Nederland uitgeleverd aan de regimes die hen willen vervolgen? Aan welke landen heeft uitlevering plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mechanismen gebruikt Nederland teneinde de legitimiteit van Interpol-signaleringen te controleren en op welke wijze wordt toezicht gehouden op de juistheid van die signaleringen die in Nederland tot aanhoudingen van personen kunnen leiden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zijn de Nederlandse politie, het Openbaar Ministerie en de ministeries van Buitenlandse zaken en van Veiligheid en Justitie betrokken bij, dan wel geïnformeerd voorafgaande aan, een aanhouding door Interpol van personen op Nederlands grondgebied?
Interpol houdt zelf geen mensen aan. De aanhouding op Nederlands grondgebied wordt altijd door de Nederlandse politie of marechaussee verricht met inachtneming van de Nederlandse wet- en regelgeving.
Op welke wijze controleert de Europese Unie de legitimiteit van Interpol-signaleringen?
De Europese Unie heeft geen rol in dit verband.
Bent u bereid in Europees verband stappen te ondernemen teneinde misbruik van Interpol-signaleringen tegen te gaan? Zo ja, kunt u aangeven welke acties u op welke termijn gaat uitvoeren?
In die gevallen waarin misbruik wordt gemaakt van het Interpol-kanaal, biedt Interpol zelf de mogelijkheid hiertegen op te treden. De Interpol-constitutie staat immers niet toe dat een signalering in de databanken wordt opgenomen indien deze op politieke gronden is uitgevaardigd. Op het moment dat Interpol strijdigheid met de Interpol-constitutie gewaar wordt, wordt de signalering door Interpol verwijderd. Daarnaast blijft Nederland per signalering een eigen toetsing verrichten zoals beschreven in mijn antwoord op vragen 2, 3 en 4. Ik zie hierbij geen rol voor de EU. Ik verwijs verder naar de reactie op het rapport van Fair Trials International over dit onderwerp, die ik zoals toegezegd aan uw Kamer zal zenden.2