De situatie bij Prorail |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Prorail is overzicht helemaal kwijt»?1
Ja.
Kunt u opheldering geven over de prestaties van Prorail nu er op de website rijdendetreinen.nl andere cijfers zijn gepresenteerd dan in de eigen weergave van Prorail? Zo nee, waarom niet? Wat is de status van de website rijdendetreinen.nl, wie beheert deze website en klopt de informatie die er op staat?
De website rijdendetreinen.nl wordt door een particulier beheerd. De informatie schijnt gebaseerd te zijn op informatie die NS beschikbaar stelt voor ICT-ontwikkelaars en die ook op de website van NS te vinden is. Deze informatie heeft alleen betrekking op verstoringen die als reisinformatie aangeboden worden en gevolgen hebben op de treindienst voor personenvervoer.
ProRail registreert alle storingen die de treindienst met 3 minuten of meer aantasten, ook degene die een beperkte vertraging tot gevolg hebben en dus niet leiden tot actieve reisinformatie door de NS. De cijfers van rijdendetreinen.nl verschillen dus van karakter van die van ProRail en kunnen niet één op één worden vergeleken.
Kunt u toelichten waarom de president-directeur van Prorail is opgestapt? Heeft u een verklaring voor het vertrek van de financieel directeur in september 2013 en de operationeel directeur per juli 2014? Heeft u een verklaring voor deze personele wisselingen?
Met de presentatie van de Lange Termijn Spoor Agenda breekt een nieuwe fase aan voor ProRail. ProRail zal als gevolg hiervan meer gericht worden op de publieke taken en belangen waarbij ook meer sprake zal zijn van regie vanuit het ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Dit betekent dat ook de rol van het bestuur zal gaan veranderen. Deze vernieuwde aansturing heeft ertoe geleid dat in goed overleg tussen de Raad van Commissarissen van ProRail en mw. Gout Van Sinderen, zij haar functie van president-directeur per 1 juli aanstaande ter beschikking heeft gesteld. Ik heb begrip voor haar persoonlijke afweging.
Het vertrek van de financieel directeur is in goed overleg tussen hem en de Raad van Commissarissen gegaan. De heer Steeghs heeft zijn carrière buiten ProRail voortgezet.
De operationeel directeur heeft mede aan de basis gestaan van een verbeterde samenwerking tussen ProRail en NS, en van het plan «Beter en Meer» dat NS en ProRail aan mij hebben opgeleverd. Het was en is zijn persoonlijke ambitie om die samenwerking tussen beide organisaties verder vorm te geven door als directeur Beter en Meer ook de implementatie van deze toekomstagenda binnen beide bedrijven te realiseren. Vanuit die nieuwe rol blijft hij daarmee verbonden aan zowel ProRail als NS.
Hoe verklaart u de eerste reactie van Marion Gout dat Prorail uw visie betreffende de Lange Termijn Spooragenda onderschrijft en de door ProRail afgegeven verklaring inzake het vertrek van mevrouw Gout?2
ProRail heeft aangegeven dat de LTSA een logische vervolgstap is waarmee de spoorsector verder kan voor een snel, hoogfrequent en structureel betrouwbare treindienst voor reizigers en verladers. De operationele uitwerking van NS en ProRail vormt hiervoor een belangrijk vertrekpunt. Ook de president-directeur ondersteunt deze koers.
De LTSA betekent wel dat ProRail meer gericht zal worden op de publieke taken en belangen waarbij ook meer sprake zal zijn van regie vanuit het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Dit betekent dat ook de rol van het bestuur zal gaan veranderen. Dit heeft ertoe geleid dat de president-directeur in goed overleg met de Raad van Commissarissen van ProRail haar functie per 1 juli aanstaande ter beschikking heeft gesteld.
Wat gaat u doen om te zorgen dat het stuurloos geworden Prorail zo snel als mogelijk weer aangestuurd wordt? Deelt u de mening dat er zo snel mogelijk, nog deze week, een tijdelijke crisismanager aan moet worden gesteld met wie u samen orde op zaken gaat stellen? Wat betekent de huidige situatie bij ProRail voor de toekomstige concessieverlening?
ProRail heeft ook nu een voltallige directie, en de president-directeur blijft tot 1 juli a.s. aan. Het directieteam van ProRail bestaat uit 5 personen, waarvan 3 met statutaire bevoegdheden. Voor de onlangs per 1 april vrijgekomen functie van directeur operatie is een waarnemend directeur aangesteld en voor de in september vorig jaar vrijgekomen functie van directeur Financiën is een interim directeur aangesteld.
Gezien het aantal vacatures in de Raad van Bestuur vindt nader overleg plaats over de topstructuur bij ProRail in het licht van de LTSA. Ik vind dat er een complementair team gevormd moet worden dat gesteld is voor de toekomstige opgaven. Dat zal enige tijd in beslag nemen. Daarom zal eerst voorzien worden in een tijdelijke constructie. Ik verwacht op korte termijn een voorstel van de Raad van Commissarissen hoe zowel de tijdelijke als de definitieve invulling vorm krijgt.
Werving gebeurt conform de in de LTSA beschreven procedure. Ik zal intensief betrokken worden bij de werving en selectie en het publieke profiel van zowel bestuurders alsmede commissarissen.
Het vertrek van de president-directeur heeft geen gevolgen voor de concessieverlening.
Deelt u de mening dat het rapport «0-meting veiligheid spoor» belangrijke informatie dient te bevatten die basale en noodzakelijke input geeft voor de concessies aan Prorail en NS voor wat betreft eisen aan de mate van veiligheid, respectievelijk punctualiteit? Zo nee, waarom niet?
Ik ga er van uit dat u doelt op het nog te verschijnen ILT Rapport «Nulmeting fysieke kwaliteit railinfrastructuur», dat is aangekondigd in de brief over het vervolgonderzoek naar Prestatie Gericht Onderhoud (Kamerstuk 29 984, nr. 466). Het onderzoek naar de fysieke kwaliteit van de railinfrastructuur zal de resultaten bevatten van de eerste van de vijfjaarlijkse ILT-inspecties naar de staat van de infrastructuur. Ik verwacht dat het rapport met name waardevolle informatie geeft over de huidige stand van zaken en relevant is voor de uitvoering van de beheerconcessie, voor de totstandkoming van de nieuwe concessies zijn met name de doelen en ambities zoals geformuleerd in de LTSA van belang.
Bent u bereid om deze vragen nog deze week te beantwoorden?
De problemen bij de Coentunnel |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Coentunnel uren dicht door storing» en «Extra bergingsvoertuigen op A10 tegen files?1 Bent u bekend met de kritiek op het proces rond de aanleg van de Tweede Coentunnel van onder andere EVO, TLN en VNO-NCW?
Ja.
Deelt u de mening dat er wel erg veel storingen en andere filevormende incidenten plaatsvinden rondom de Coentunnel?
Voor wat betreft het aantal incidenten is er een toename geweest na openstelling van de Tweede Coentunnel in mei 2013. Het aantal incidenten is – na getroffen maatregelen in de tijdelijke situatie- terug op het niveau voorafgaand aan de openstelling Tweede Coentunnel (drie tot vijf incidenten per week).
De mening dat er erg veel storingen zijn, deel ik niet. Er hebben zich wel storingen voorgedaan, maar deze zijn incidenteel van aard.
Kunt u deze storingen en overige incidenten verklaren?
De toename van het aantal incidenten was grotendeels te wijten aan een minder overzichtelijk wegbeeld in de tijdelijke situatie na openstelling van het nieuwe deel van de Coentunnel en sluiting voor renovatie van het oude deel van de Coentunnel. Via een aantal maatregelen (aangepaste locatie van signaalgevers, aanpassing van wegmarkering, aanpassing van (tunnel)verlichting) is dit verholpen.
Er zijn twee storingen geweest, waardoor de tunnel moest worden afgesloten. Dit kwam de eerste keer door een doorgebrande lamp en de tweede keer door uitval van een bedieningssysteem.
Kunt u een reactie geven op de kritiek op het proces rond de aanleg van de Tweede Coentunnel van onder andere EVO, TLN en VNO-NCW?
De berichtgeving in diverse media dat de Coentunnel voor openstelling van de combinatie van de nieuwe en het nu in renovatie zijnde deel vier dagen helemaal dicht moet om de aansluiting op het wegennet te maken, heeft de koepelorganisaties verrast. Inmiddels is er contact geweest tussen de genoemde organisaties en Rijkswaterstaat.
De voornaamste zorg van de genoemde organisatie heeft betrekking op een voldoende tijdige kennisgeving van een volledige sluiting bij openstelling. Afgesproken is de organisaties voortdurend te informeren/betrekken bij ontwikkelingen.
Welke afspraken zijn er in het DBFM-contract (Design, Build, Finance, Maintain-contract) met de aannemende combinatie gemaakt om storingen en incidenten te minimaliseren? Wordt aan die contractafspraken voldaan?
Contractueel zijn er normtijden afgesproken waarbinnen een storing of disfunctioneren hersteld moet worden. Overschrijding van deze normtijden leidt tot de oplegging van contractuele boetes. Hierdoor is er een financiële prikkel om de effecten van storingen en incidenten te minimaliseren. Deze contractafspraken worden nageleefd.
Vallen de extra kosten die gemaakt worden voor allerlei additionele maatregelen die genomen zijn sinds de openstelling om de veiligheid en doorstroming te verbeteren, zoals extra bergingsvoertuigen, onder het DBFM-contract? Zo nee, voor wie zijn de kosten van deze maatregelen? Wordt het effect van de maatregelen ook gemeten? Zo ja, hoe wordt dit gemeten en kan er iets gezegd worden over de effectiviteit van deze metingen?
De additionele inzet van bergingsvoertuigen op de ring A10 Amsterdam is een maatregel in het kader van het programma Beter Benutten. Deze maatregel wordt bekostigd uit dit programma en zal in dat kader ook worden geëvalueerd.
De kosten van de overige additionele maatregelen in de tijdelijke situatie (aanpassen markering, aanpassen verlichting en aanpassing signaalgevers) komen ten laste van het projectbudget. Naar hun aard vallen extra kosten voor additionele maatregelen in principe buiten de scope van het DBFM contract.
Klopt het dat verkeer dat van noord naar zuid door de tunnel rijdt en aan de zuidkant van de tunnel naar de A5 toe wil, links moet uitvoegen waardoor vrachtverkeer met weinig snelheid door de helling van de tunnel het overige verkeer ophoudt? Is dit een tijdelijke constructie of is dit een permanente uitvoegstrook?
Ja, het klopt dat bij gesloten wisselbaan in de eindsituatie het verkeer uit de richting Zaandam links moet uitvoegen naar de A5. Na openstelling van de wisselbaan in de eindsituatie wordt het verkeer vanaf Zaandam naar de A5 via de wisselbaan geleid en moet het verkeer rechts uitvoegen naar de A5.
Overigens is de hellingshoek in de bestaande Coentunnel na renovatie gelijk aan die in de oude situatie.
Kunt u een overzicht geven van de ongelukken, verstoringen, files et cetera die zich hebben voorgedaan sinds de openstelling van de nieuwe tunnel?
Het overzicht van het aantal incidenten (ongelukken) is als bijlage toegevoegd.2 De meeste incidenten leiden tot een (korte) afsluiting van de tunnel en daarmee meestal tot (extra) file. Zoals bij vraag 3 aangegeven, zijn er twee storingen geweest.
Files doen zich in de spits daarnaast min of meer dagelijks voor, omdat gedurende de renovatiewerkzaamheden van de bestaande Coentunnel het wegverkeer gebruik maakt van de Tweede Coentunnel. Voor het verkeer vanuit het noorden, richting Amsterdam zijn er twee rijstroken beschikbaar. Deze situatie is gelijk aan de wegcapaciteit van voor de openstelling van de Tweede Coentunnel. Het verkeer richting het noorden, vanuit Amsterdam, heeft er wel één rijstrook bij gekregen wat de doorstroming verbetert. Dat verkeer maakt nu gebruik van drie rijstroken.
Wanneer wordt het DBFM-contract Tweede Coentunnel geëvalueerd? Wanneer wordt de contractvorm DBFM in het algemeen geëvalueerd? Zal deze evaluatie door een extern bureau worden uitgevoerd?
Na openstelling zal er een interne, projectspecifieke evaluatie plaatsvinden. Deze evaluatie is voorzien voor volgend jaar. De DBFM projecten worden gecontracteerd op basis van een Standaard Rijksbrede DBFM modelovereenkomst. Deze modelovereenkomst wordt periodiek geëvalueerd en (indien nodig) herzien. Inmiddels wordt gewerkt met versie 4.0 van de standaard.
De voorgenomen reorganisatie van de Nederlandse bezorgdienst van TNT Express |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het voornemen van TNT Express om bij de Nederlandse bezorgdienst een flink aantal banen van chauffeurs en pakketbezorgers te schrappen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het besluit van TNT Express om chauffeurs en pakketbezorgers in vaste dienst te vervangen door zzp'ers, in dit geval zogenaamde «onderaannemers», uiterst onwenselijk is en ingaat tegen de Aanpak Schijnconstructies en de door het kabinet genomen maatregelen om werknemers juist meer zekerheid te bieden? Zo ja, bent u bereid om TNT Express hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Als werknemers in vaste dienst worden vervangen door zzp’ers om op die manier de kosten te drukken, dan is dat uiterst onwenselijk. Zeker als er gebruik wordt gemaakt van schijnconstructies om onder bepaalde zaken, zoals ontslagbescherming en afdracht van loonbelasting en sociale premies, uit te komen is er sprake van een onwenselijke situatie.
Uit contacten van ambtenaren van de Ministeries van Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid met TNT Express, blijkt bij TNT Express sprake te zijn van een reorganisatie waarbij werkzaamheden mogelijk worden uitbesteed aan onderaannemers die deze werkzaamheden zullen laten verrichten door bij hen in dienst zijnde werknemers. Naar verluidt worden de werkzaamheden niet uitbesteed aan zzp’ers, omdat dit niet past in het beleid van het bedrijf.
Er kunnen bedrijfseconomische redenen zijn waardoor een bedrijf tot een reorganisatie overgaat. Of dat het geval is, en of een voorgenomen ontslag in overeenstemming is met de daarvoor geldende regels, is ter beoordeling van het UWV als het voornemen aan het UWV wordt voorgelegd.
Deelt u de mening dat de Belastingdienst in dit geval geen VAR-verklaring moet afgeven en dat de Belastingdienst ook geen afspraken met TNT Express moet maken over de «fiscale duiding» van deze «onderaannemers», waardoor geen VAR hoeft te worden aangevraagd?
De aanvraag van een VAR is een verzoek aan de Belastingdienst om een beschikking af te geven. Als de aanvraag volledig en voldoende duidelijk is wordt een VAR (een beschikking) afgegeven.
De Belastingdienst beoordeelt bij iedere VAR-aanvraag de feiten en omstandigheden zoals door de aanvrager gepresenteerd. De soort VAR die wordt afgegeven is daarop gebaseerd. Het is voor de Belastingdienst niet mogelijk om na te gaan of de VAR aanvraag wordt gedaan door een ex-werknemer die nu als opdrachtnemer voor zijn ex-werkgever gaat werken.
Belastingplichtigen en inhoudingsplichtigen kunnen ook middels vooroverleg met de inspecteur duidelijkheid krijgen over een voorgelegde casus. Dergelijk vooroverleg kan niet worden geweigerd, behoudens in die gevallen waarin het gaat om grensverkenning.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de arbeidsomstandigheden in de Nederlandse pakketdienstensector?2
In de door u genoemde antwoorden heb ik onder meer verwezen naar mijn brief van 5 februari 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 25 883, nr. 217) waarin ik heb gereageerd op het SOMO rapport «Status: Bezorgd. Arbeidsomstandigheden in de Nederlandse pakketdienstensector». In essentie beschrijft het rapport problemen met de contractvormen en problemen met de arbeidsomstandigheden. In mijn brief heb ik aangeven dat het beeld dat uit het rapport naar voren komt niet fraai is. Uit het rapport blijkt niet in welke mate de vermelde misstanden voorkomen. In mijn brief heb ik tevens een verkenning door de Inspectie SZW aangekondigd naar de mogelijke problemen rondom arbeidsomstandigheden bij de koeriersdiensten (zie ook het antwoord op vraag 5).
Hoe kijkt u, gelet op dit besluit van TNT Express maar ook soortgelijke ontwikkelingen bij andere bedrijven zoals DPD, nu aan tegen de ontwikkelingen in de pakketdienstensector?
In mijn brief van 5 februari 2013 heb ik aangegeven de pakketdienstensector te betrekken bij de aanpak van schijnconstructies. De Inspectie SZW heeft het afgelopen jaar inmiddels een verkenning naar de arbeidsomstandigheden in de sector uitgevoerd. Een concrete aanpak naar aanleiding van de bevindingen uit deze verkenning wordt op dit moment bezien. In aanvulling hierop ben ik voornemens om de ontwikkelingen in de sector scherper in beeld te brengen, met name rondom beloningen en contractvormen. Hiervoor zal ik de komende tijd met de sector in gesprek gaan.
Deelt u de mening dat in deze sector de constructie met «onderaannemers» een vorm van schijnzelfstandigheid is en leidt tot een race to the bottom op arbeidsvoorwaarden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Of sprake is van schijnzelfstandigheid hangt af van meerdere factoren. Er wordt onder meer gekeken naar het aantal opdrachtgevers, de tijd die in de werkzaamheden wordt gestoken, het ondernemersrisico en de gezagsverhouding. Indien werknemers door een werkgever worden ontslagen om vervolgens weer als zelfstandige onderaannemer te komen werken onder voorwaarden die door de voormalige werkgever worden opgelegd, dan kan er sprake zijn van schijnzelfstandigheid. Per geval zal het geheel aan feiten en omstandigheden moeten worden gewogen.
De aanpak van schijnzelfstandigheid is een belangrijk onderdeel van het actieplan «bestrijden van schijnconstructies» (bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 17 050, nr. 428). Verschillende ministeries werken aan maatregelen om schijnzelfstandigheid te bestrijden. Het Ministerie van Financiën werkt op dit moment aan een nieuwe VAR internetmodule waarin de VAR aanvraag een gedeelde verantwoordelijkheid wordt tussen opdrachtgever en opdrachtnemer (de zelfstandige). Het Ministerie van Veiligheid en Justitie werkt aan het programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak (KEI) waarmee de toegang tot de rechter wordt vereenvoudigd. Zelfstandigen die in de praktijk feitelijk werknemer zijn, kunnen straks makkelijker naar de rechter stappen om zich te beroepen op het rechtsvermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst.
Daarnaast heeft het kabinet recentelijk naar aanleiding van Kamervragen over zzp’ers in de zorg aangekondigd een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) te starten naar zzp’ers. Vraag hierbij is of het instrumentarium, gelet op onder andere de problematiek van schijnzelfstandigheid, thans goed is ingericht.
Het bericht ‘Zeker 28 illegalen op top 600-lijst’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zeker 28 illegalen op top 600-lijst»?1 Heeft u eveneens kennisgenomen van de in dit bericht genoemde brief van de burgemeester van Amsterdam aan de gemeenteraad van Amsterdam waarin hij dit vermeldde?
Ja, van beide heb ik kennisgenomen.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Amsterdamse Top 600-groep ook uit illegale en criminele vreemdelingen bestaat die niet in Nederland mogen verblijven?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Van de 28 illegale criminele vreemdelingen is het vermoedelijke herkomstland door de gemeente Amsterdam vastgesteld. Dertien zijn afkomstig uit EU-landen, acht uit Algerije, drie uit Suriname, twee uit Sierra Leone, een uit Iran en een uit Tunesië.
In hoeverre zijn de Dienst Terugkeer en Vertrek en de Vreemdelingenpolitie betrokken bij het bepalen van een plan van aanpak voor deze personen? Ziet u redenen en mogelijkheden teneinde de inzet van deze partijen te intensiveren?
Sinds medio 2013 is er een speciaal casusoverleg voor de vreemdelingen binnen de Amsterdamse Top600. Hierin participeren de DT&V, de VP, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), de politie, het Openbaar Ministerie (OM), de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) en experts van het programmabureau Top600. Per vreemdeling wordt bekeken welke inspanningen gezamenlijk kunnen worden geleverd om terugkeer naar het herkomstland te realiseren.
De DT&V levert maximale inspanning om criminele vreemdelingen te laten terugkeren naar hun land van herkomst. Een vreemdeling komt al voor het einde van de strafdetentie in beeld bij de DT&V. De DT&V gaat dan in gesprek met de vreemdeling om hem ervan te overtuigen dat zijn toekomst niet in Nederland ligt en om hem te bewegen tot terugkeer. Zodra duidelijk wordt dat de vreemdeling niet zelfstandig zal terugkeren, wordt ingezet op gedwongen terugkeer direct in aansluiting op het straftraject.
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 aangeef, is begin dit jaar een nieuw proces vastgelegd om de terugkeer van criminele vreemdelingen te bevorderen.
Er is daarom nu geen reden om de inzet van de betrokken organisaties verder te intensiveren.
Deelt u de mening dat gemeenten op de hoogte dienen moeten zijn wanneer illegale vreemdelingen in een VRIS-traject (Vreemdelingen in Strafrechtketen) zitten? Zo ja, hoe kunt u zorgen dat die informatie-uitwisseling tot stand komt? Zo nee, waarom niet?
De (keten)partners die betrokken zijn bij de terugkeer van criminele vreemdelingen bespreken in de lokale terugkeeroverleggen (LTO’s) individuele zaken. Aan die bijeenkomsten nemen alle bij de dossiers betrokken partners deel, waaronder vaak ook gemeenten. Waar nodig zijn gemeenten dus op de hoogte van de detentie en de vertrekplicht van criminele vreemdelingen.
Top600-zaken worden in het speciale Top600 casusoverleg besproken (zie antwoord 3).
Bent u bekend met de signalen dat in de praktijk de overgang van strafdetentie naar vreemdelingenbewaring niet altijd soepel verloopt? Welke inspanningen heeft u verricht en kunt u nog verrichten teneinde dit te verbeteren?
Alle betrokken ketenpartners hebben in 2013 gewerkt aan het zo precies mogelijk in kaart brengen van verbeterpunten in het proces van de overdracht van de vreemdeling vanuit strafdetentie naar vreemdelingenbewaring. Dat heeft geresulteerd in een nieuw proces dat is vastgelegd in een landelijk VRIS-protocol dat op 24 januari 2014 is gepubliceerd.
Vreemdelingen die preventief in hechtenis zijn genomen worden nu ook door de DT&V benaderd voor terugkeer naar het herkomstland. Op die manier wordt maximaal gebruik gemaakt van de tijd die een vreemdeling in strafdetentie doorbrengt en is de kans op een succesvolle afronding van het terugkeerproces groter.
Hoe draagt u er zorg voor dat criminele, illegale vreemdelingen zoveel mogelijk aansluitend aan de gevangenisstraf worden uitgezet? Ziet u mogelijkheden dit nog te intensiveren? Worden deze criminele vreemdelingen ongewenst verklaard? Zo nee, waarom niet?
Er wordt door de ketenpartners maximaal ingezet op het vertrek van criminele illegale vreemdelingen. Zoals ook staat beschreven in antwoorden drie en vijf, zet de DT&V direct na de strafrechtelijke detentie, of in periode van preventieve hechtenis, het terugkeerproces in gang. Criminele vreemdelingen krijgen zo mogelijk altijd een inreisverbod of worden ongewenst verklaard.
De regeling Strafonderbreking maakt het aantrekkelijker voor vreemdelingen in strafdetentie om mee te werken aan terugkeer.2 Deze regeling stimuleert terugkeer naar het land van herkomst doordat vreemdelingen strafkorting kunnen krijgen als zij vertrekken. Bij hernieuwd aantreffen in Nederland moet de resterende straf alsnog uitgezeten worden.
Klopt het dat illegalen die niet aansluitend aan hun celstraf uitgezet of in vreemdelingenbewaring gesteld kunnen worden doorgaans zonder toezicht of bepaalde voorwaarden de straat op worden gestuurd? Welke mogelijkheden bestaan er teneinde illegale vreemdelingen een vorm van toezicht of bepaalde voorwaarden op te leggen?
Criminele illegale vreemdelingen die niet aansluitend aan hun celstraf uitgezet of in vreemdelingenbewaring gesteld kunnen worden zijn verplicht Nederland te verlaten. Voor criminele illegale vreemdelingen gelden al specifieke eisen als gevolg van het opgelegde inreisverbod of de ongewenstverklaring. Zij moeten Nederland onmiddellijk aansluitend aan de celstraf verlaten. Doen zij dat niet dan zijn zij strafbaar en riskeren zij een gevangenisstraf op grond van artikel 197 Wetboek van strafrecht.
Toezichtmaatregelen met het oog op uitzetting worden al ingezet wanneer een vreemdeling niet direct aansluitend aan de celstraf uitgezet of in vreemdelingenbewaring genomen kan worden. Voorbeelden hiervan zijn dat de vreemdeling zich dagelijks of wekelijks bij de politie moet melden; dat hem een borgsom wordt opgelegd die hij terugkrijgt als hij Nederland daadwerkelijk verlaat; dat zijn documenten (indien voorhanden) worden ingenomen of dat hij wordt verplicht om de grenzen van een gemeente niet te verlaten.
Per vreemdeling wordt beoordeeld welke maatregel, of combinatie van maatregelen, het meest effectief is.
Deelt u de mening dat juist vanwege het feit dat criminele illegalen Nederland moeten verlaten, daardoor niet in aanmerking komen voor allerlei detentie nazorgprogramma’s en een grote kans maken te recidiveren, er extra mogelijkheden in het leven geroepen zouden moeten worden teneinde voorwaarden en toezicht aan deze groep op te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Zou het mogelijk zijn bij een veroordeling tot een celstraf ook een extra toezichtsmaatregel op te leggen, die ingaat op het moment dat de vreemdeling na zijn detentie niet wordt uitgezet of in vreemdelingenbewaring wordt gesteld en afloopt op het moment dat de vreemdeling Nederland aantoonbaar heeft verlaten? Zo ja, hoe kan dit mogelijk gemaakt worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Afgekeurde veiligheidsvesten bij de politie |
|
Louis Bontes (Bontes) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Veiligheidsvesten politie blijken afgekeurd»?1
Ja.
Klopt het dat agenten op dit moment moeten werken met afgekeurde tactische veiligheidsvesten? Zo ja, hoe vaak komt dit voor?
Nee, dit klopt niet. De nationale politie werkt vanzelfsprekend niet met afgekeurde tactische veiligheidsvesten. De veiligheid staat voorop.
De tactische veiligheidsvesten worden met regelmaat gekeurd. Afgekeurde vesten worden direct vernietigd.
Ook medewerkers in de eenheid Limburg beschikken in voldoende mate over tactische veiligheidsvesten; wel zijn er relatief weinig vesten in de kleinere maten. In voorkomende gevallen wordt gebruik gemaakt van grotere vesten. Grotere vesten bieden dezelfde beschermingsgraad tegen projectielen als kleinere vesten. Bovendien wordt het persoonlijke veiligheidsvest dat onder het tactisch vest wordt gedragen wel altijd individueel aangemeten.
De eenheid Limburg wordt nog voor de zomer (namelijk in juni 2014) voorzien van nieuwe veiligheidsvesten (en de bijbehorende harnassen), waarna de huidige tactische vesten worden afgevoerd.
Deelt u de mening dat het uitermate ongewenst is dat agenten die, vaak met gevaar voor eigen leven over onze veiligheid waken, met afgekeurde tactische veiligheidsvesten moeten werken? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Realiseert u zich dat veiligheidsvesten voor agenten vaak «the last line of defense» zijn en worden gebruikt bij meldingen waarbij sprake is van vuurwapengebruik en daarom voor agenten van levensbelang zijn?
Dit belang staat voor mij voorop. Aan dat belang wordt voldaan bij de huidige vesten en natuurlijk ook bij de nieuwe veiligheidsvesten, behorend bij het nieuwe operationele politieuniform. Bij de keuze voor het nieuwe veiligheidsvest was dit belang vanzelfsprekend een essentiële voorwaarde.
Het bericht dat de Raad van State een streep heeft gezet door de bouw van 700 woningen bij Schiphol |
|
Attje Kuiken (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Raad van State zet streep door 700 woningen bij Schiphol»?1
Ja.
Wat zijn de implicaties van deze uitspraak voor toekomstige woningbouwplannen rondom Schiphol, zoals de Bloemendalerpolder in Weesp & Muiden en het KNSF-/Brediusterrein in Muiden?
Het betreft hier de verantwoordelijkheid van betreffende gemeenten om draagvlak te zoeken en te zorgen voor een goede afweging. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een bestemmingsplan vast voor een «goede ruimtelijke ordening». Gemeenten moeten daarbij op basis van de Algemene wet bestuursrecht een brede afweging maken van alle relevante feiten en betrokken belangen. Democratische processen controleren de gemeenten daarop.
In de uitspraak over het bestemmingsplan Badhoevedorp-Lijnden Oost oordeelde de bestuursrechter dat gemeente Haarlemmermeer onvoldoende heeft onderbouwd dat bij de in het plan opgenomen woningbouwlocatie Schuilhoeve «een aanvaardbaar woon- en leefklimaat» kan worden gerealiseerd.
Deze uitspraak van de Raad van State geeft aan dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening voor woningbouwplannen in de omgeving van Schiphol in de afweging expliciet rekening moet worden gehouden met de mogelijke negatieve invloed van vliegtuiggeluid op het woon- en leefklimaat ter plaatse van voorziene woningen. Door deze uitspraak zijn gemeenten erop gewezen dit aspect transparant en goed in hun afweging te betrekken.
Hebben de bouwplannen rondom Schiphol door deze uitspraak extra implicaties voor het toekomstige gebruik van de luchthaven?
Nee.
Is er – voordat het bestemmingsplan is vastgesteld – draagvlak gezocht voor woningbouw bij de luchthaven Schiphol en de gebruikers van Schiphol?
Aangezien het hier een decentrale afweging betreft is ter beantwoording van deze vraag input bij de gemeente Haarlemmermeer gevraagd. De gemeente geeft aan dat een uitgebreid proces is gevolgd om breed draagvlak voor de woningbouw-plannen te verwerven.
De plannen komen voort uit het omleggen van de A9. De omlegging betekent een grote verbetering van het woon- en leefmilieu van Badhoevedorp. Na de beslissing om de A9 om te leggen is een Masterplan opgesteld voor Badhoevedorp en in het bijzonder de herontwikkeling van het vrijkomende wegtracé. Voor het Masterplan is een breed participatieproces georganiseerd. Het Masterplan is vastgelegd in het bestemmingsplan Badhoevedorp-Lijnden Oost. Schiphol is van meet af aan betrokken geweest bij de plannen voor de omlegging en de ontwikkeling van de woningbouwplannen. Uiteindelijk zijn de omlegging van de A9 en woningbouwontwikkeling, inclusief de locatie Schuilhoeve, vastgelegd in de «Overeenkomst omlegging A9», welke op 21 oktober 2005 door het rijk, de Provincie Noord-Holland, de gemeente Haarlemmermeer, het Regionaal Orgaan Amsterdam, de gemeente Amsterdam en Schiphol Nederland B.V. is ondertekend.
Het bericht ‘Twee onnodige doden door ruzie cardiochirurgen Den Haag’ |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Twee onnodige doden door ruzie cardiochirurgen Den Haag»?1
Ja.
Kloppen de genoemde feiten in dit artikel, waaronder de stelling dat er twee vermijdbare doden zijn gevallen door geruzie van twee cardiologen?
In grote lijnen kloppen de feiten in het artikel met het bericht van het HagaZiekenhuis naar aanleiding van de resultaten van genoemd extern onderzoek. Het bericht van het HagaZiekenhuis is te vinden op internet.2
Wat vindt u van het bericht en van de conclusie dat in de periode 2007–2012 van de 5.370 behandelde patiënten, twee patiënten, 1% van het totaal aantal overleden patiënten, aanwijsbaar zijn overleden door onenigheid tussen de cardiologen?
Ik vind het uiterst treurig dat er twee patiënten in het HagaZiekenhuis zijn overleden terwijl dit voorkomen had kunnen worden. Het ziekenhuis is verantwoordelijk voor het leveren van verantwoorde zorg en de Raad van Bestuur van het HagaZiekenhuis heeft naar aanleiding van de signalen over samenwerkingsproblematiek binnen de maatschap Cardiochirurgie de opdracht gegeven voor het externe onderzoek waarvan de resultaten nu bekend zijn.
Zijn hiermee de relatief hoge sterftecijfers op de betreffende afdeling afdoende verklaard? Zo nee, welk deel van de hoge sterftecijfers is nog niet verklaard en welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag?
Op de site van de Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie (NVT) staan de landelijke uitkomsten van de registratie van de sterfte over de drie grootste zorggroepen over de periode 2007–2011. Daarnaast publiceert de NVT op de site de uitkomsten van de sterfte over de drie grootste zorggroepen per centrum in de periode 2010–2012. Uit dat laatste overzicht blijkt dat de sterfte in het HagaZiekenhuis ten aanzien van alle drie de zorggroepen niet afwijkt van het Nederlandse gemiddelde. Ik verwijs u hiervoor naar www.nvtnet.nl.
Zijn er mensen die niet zijn overleden, maar wel op een andere manier schade hebben ondervonden als gevolg van de onenigheid? Bijvoorbeeld als gevolg van een ernstig incident of calamiteit? Kunt u hierover meer informatie geven?
Zorginstellingen zijn wettelijk verplicht om calamiteiten te melden bij de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ), zo ook het HagaZiekenhuis. De IGZ heeft gedurende het door het ziekenhuis gestarte onafhankelijke onderzoek naar samenwerkingsprobleem binnen de vakgroep cardiochirurgie alsmede in het daarop volgende verbetertraject, haar toezicht geïntensiveerd. Uit het onderzoek zijn twee calamiteiten naar voren gekomen die beide gemeld zijn bij de IGZ. De IGZ is van oordeel dat naar aanleiding van het gebeurde en de calamiteitenmeldingen, de door het ziekenhuis getroffen verbetermaatregelen voldoende zijn.
Zijn de twee cardiologen nog steeds werkzaam binnen de maatschap Cardiologie van het Hagaziekenhuis?
Nee. De twee betrokken cardiochirurgen zijn niet meer werkzaam in het HagaZiekenhuis.
Wat vindt u van het besluit van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om de zaak te laten rusten?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Wat is de reden dat er geen tuchtzaak wordt aangespannen tegen de cardiologen? Bent u het ermee eens dat de IGZ geen tuchtzaak start?
De IGZ heeft besloten om de zaak niet voor te leggen aan de tuchtrechter omdat zij van oordeel is dat er geen sprake is van verwijtbaar individueel handelen.
Kunt u inzicht geven in de tijd die zat tussen de eerste (interne) signalen die duidden op een conflict binnen de maatschap, de melding bij de IGZ en het stilleggen van de afdeling? Zo nee, bent u dan bereid hier navraag naar te doen?
De Raad van Bestuur van het HagaZiekenhuis heeft naar aanleiding van signalen over samenwerkingsproblematiek binnen de maatschap Cardiochirurgie in februari 2012 opdracht gegeven voor extern onderzoek. Uit dit onderzoek rees het vermoeden dat de resultaten van het HagaZiekenhuis over de periode 2007–2010 in negatieve zin afweken van het landelijk gemiddelde. De Raad van Bestuur van het HagaZiekenhuis heeft aangegeven dat zij, op het moment dat zij hiervan op de hoogte was, verbetermaatregelen heeft getroffen. Zie ook mijn antwoord op vraag 4. De IGZ is in september 2012 door de Raad van Bestuur van het HagaZiekenhuis geïnformeerd over de uitkomsten van het door het HagaZiekenhuis ingestelde onderzoek. Op 27 maart 2013 is het operatieprogramma tijdelijk stilgelegd. Directe aanleiding was een melding door de leiding van het hartcentrum dat bij de opstart van een operatieprocedure van een patiënt met een hoog risicoprofiel niet volgens afspraak via het protocol is gehandeld.
De oproep van de directievoorzitter van Vitens om de waterbelasting af te schaffen |
|
Louis Bontes (Bontes) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep van de directievoorzitter van het grootste waterbedrijf van Nederland, Vitens, om de Belasting op Leidingwater (BoL) zo snel mogelijk af te schaffen?1
Ja.
Klopt het dat geen enkel ander land in Europa een dergelijke belasting op leidingwater kent? Zo ja, wat is de reden dat Nederland deze belasting dan wel heeft ingevoerd?
Alle landen binnen de Europese Unie kennen wel één of meerdere heffingen op water. Daarbij wordt in Denemarken een soortgelijke belasting op leidingwater geheven als in Nederland. De Nederlandse belasting op leidingwater is ingevoerd als alternatief voor een btw-maatregel die niet houdbaar bleek te zijn. Bij het Belastingplan 1999 was geregeld dat de levering van water van het verlaagde btw-tarief naar het algemene btw-tarief werd overgebracht. Deze maatregel had twee doeleinden, namelijk een schuif van inkomsten- en loonbelasting naar milieubelastingen en het, naast de al eerder ingevoerde grondwaterbelasting, extra stimuleren van een zuinig gebruik van water. Nadat bij amendement was ingevoegd dat de eerste 50 m³ per jaar onder het verlaagde btw-tarief zouden blijven vallen, was deze regeling niet meer richtlijnconform (BTW-Richtlijn 2006). Het strookt namelijk niet met het neutraliteitsbeginsel om twee verschillende btw-tarieven te hanteren voor hetzelfde product. Als alternatief is in 2000 de belasting op leidingwater ingevoerd.
Bent u het ermee eens dat drinkwater een primaire levensbehoefte is en bovendien in ruime mate aanwezig is in Nederland en dat het derhalve absurd is om hier belasting over te heffen? Zo neen, waarom niet?
Ik ben het met de heer Bontes eens dat drinkwater een eerste levensbehoefte is. Het kabinet erkent dit ook in de Beleidsnota Drinkwater.2 Het kabinet streeft naar schoon drinkwater voor nu en later. Zoals aangegeven in de beleidsnota is de drinkwaterkwaliteit in Nederland hoog, maar staat de kwaliteit van de drinkwaterbronnen onder druk. Daarnaast vraagt een mogelijke stijging van de drinkwatervraag in de toekomst ook aandacht voor een voortgaande inzet op het zuinig omgaan met (drink)water. Een belasting op water kan hieraan bijdragen doordat deze kostprijsverhogend werkt. Overigens was de belasting op leidingwater zoals hiervoor aangegeven onderdeel van een schuif van de directe belastingen naar een indirecte milieubelasting. Zoals elke andere belasting is ook deze belasting primair gericht op het verwerven van algemene middelen ter bekostiging van de overheidsuitgaven.
Hoe beoordeelt u de stelling van Vitens dat de belasting op leidingwater een schijnmaatregel is waarvan iedereen weet dat die niet werkt?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat ruim 30% van de kraanwaterrekening uit belastingen bestaat, waaronder de precariobelasting, btw en de belasting op leidingwater, en dat Nederland hiermee in Europa kampioen belastingheffen op kraanwater is? Bent u het ermee eens dat dit percentage veel te hoog is en – indien afschaffing van de belasting niet tot de mogelijkheid behoort – tenminste gehalveerd zou moeten worden of tot het Europees gemiddelde moet worden bijgesteld?
De prijs van water verschilt aanzienlijk per regio. In Nederland zijn tien drinkwaterbedrijven actief waarbij het tarief sterk varieert. Dit komt in de eerste plaats omdat de herkomst van het water per regio verschilt. In sommige gebieden kan (mede) gebruik worden gemaakt van grondwater, terwijl waterbedrijven in andere gebieden geheel of nagenoeg geheel zijn aangewezen op oppervlaktewater. Bovendien verschilt de kwaliteit van het water per regio en moet in sommige regio’s het water dus extra gezuiverd worden. Naast het tarief per m³ brengen drinkwaterbedrijven een vastrecht in rekening. Ook dit vastrecht verschilt per drinkwaterbedrijf en soms zelfs per gemeente, in verband met de doorberekening van gemeentelijke precariobelasting voor bijvoorbeeld waterleidingen in gemeentegrond. Deze precariobelasting kan als onderdeel van de kostprijs van het water worden doorberekend aan de afnemers. Slechts een deel van de gemeentes brengt precariobelasting in rekening, waarbij de tarieven sterk kunnen verschillen. Tot slot heft de overheid nog belasting op leidingwater en 6% btw over de vergoeding voor het geleverde water. Bij de belasting op leidingwater is de belastingdruk per m³ mede afhankelijk van de in totaal per jaar afgenomen hoeveelheid leidingwater, zowel in de huidige opzet met heffingsplafond als bij het vanaf 1 juli 2014 voorziene degressieve tarief. Gezien het voorgaande is niet eenduidig te zeggen of de verschillende belastingen en heffingen 30% van de rekening betreffen, omdat dit kan verschillen per regio, per gemeente en per verbruiker. Een vergelijking op Europees niveau van waterprijzen en belastingen en heffingen voor water zal naar verwachting nog grotere onderlinge verschillen te zien geven, gezien ook de grote verschillen tussen lidstaten in de situatie rond de nationale en regionale watervoorziening. Het is niet waarschijnlijk dat daaruit een lijn kan worden gedestilleerd die richtinggevend zou kunnen zijn voor het Nederlandse beleid op dit terrein. Verder kan nog worden opgemerkt dat de belasting op leidingwater ingevolge de Begrotingsafspraken 2014 juist is verhoogd en de grondslag is verbreed bij het Belastingplan 2014. Mijn ambtsvoorganger heeft daarbij toegezegd dat samen met de sector mogelijke knelpunten in de leidingwaterbelasting zullen worden onderzocht. Momenteel wordt daaraan de laatste hand gelegd. Over de resultaten van deze inventarisatie en mogelijke maatregelen in verband met de geconstateerde knelpunten zal ik uw Kamer naar verwachting op korte termijn informeren.
De aanpassing van regelgeving voor maritieme opleidingen in Nederland in verband met de Manila-wijzigingen op het STCW-verdrag |
|
Sander de Rouwe (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de Manila-wijzigingen op het internationale verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst (STCW-verdrag), die de aanleiding zijn geweest voor de aanpassing van regelgeving voor maritieme opleidingen in Nederland?1
Ja.
Bent u er van op de hoogte dat de Enkhuizer Zeevaartschool (EZS) – een private school die geen rijkssubsidie ontvangt – een belangrijke toeleverancier is van personeel voor de maritieme sector? Weet u dat jaarlijks tientallen studenten de extra lesmodules aan de EZS volgen om de overstap van Handelsvaart naar Zeilvaart en vice versa te maken?
Ik ben er van op de hoogte dat de Enkhuizer Zeevaartschool (hierna: EZS) opleidingen verzorgt voor de zeilvaart. De school leidt voornamelijk studenten op voor het dienstdoen op de zeilschepen van de deelsector traditionele chartervaart. Een overstap van de deelsector handelsvaart naar zeilvaart kan via de EZS plaatsvinden. De opleidingen voor de handelsvaart vinden echter plaats binnen het stramien van de reguliere nautische beroepsopleidingen op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB) en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) ressorterend onder de Minister van OCenW. Hiermee wordt geborgd dat de opleidingsinstituten in staat zijn (toekomstige) zeevarenden overeenkomstig de eisen van het STCW-Verdrag op te leiden en te trainen voor hun functie. Deze reguliere maritieme opleidingsinstituten zijn belangrijke toeleveranciers van personeel in de maritieme sector. De EZS behoort daar niet toe.
Bent u er van op de hoogte dat bij de revisie van de Zeevaartbemanningswet het Besluit zeevaartbemanning handelsvaart en zeilvaart zodanig is gewijzigd dat de artikelen zijn geschrapt die de in vraag 2 genoemde overstap via de EZS mogelijk maakte?
In het kader van de implementatie van de Manilla-wijzigingen zijn een aantal niet meer relevante artikelen geschrapt omdat alle koopvaardij opleidingen dienen plaats te vinden binnen het stramien van reguliere opleidingen op grond van de WEB en WHW. Zie het antwoord op de voorgaande vraag.
Kunt u uitleggen waarom u uw toezichtsrol over de examinering door de Enkhuizer Zeevaartschool kwijt wilt en u de genoemde artikelen geschrapt heeft, tegen de wens van de sector en de EZS in?
Ik wil de toezichtsrol op de EZS niet kwijt. Integendeel de zeilvaartopleidingen van de EZS zijn door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) erkend. In dat kader is de EZS onderworpen aan toezicht door de ILT. De handelsvaart opleidingen vinden plaats binnen het regulier onderwijs (zie vorige vragen). Het is daarnaast juist de nadrukkelijke wens van de maritieme sector dat de handelsvaart opleidingen en de bijbehorende examinering plaatsvinden binnen het stramien van de WEB en WHW. De sector is gebaat bij duidelijke en uniforme kwaliteitsnormen.
Deelt u de mening dat de EZS haar rol als toeleverancier voor personeel in de maritieme sector moet kunnen blijven vervullen? Zo ja, hoe gaat u dit waarborgen? Bent u bereid om hiervoor de regelgeving aan te passen?
De EZS heeft een belangrijke rol als toeleverancier van personeel op zeilschepen van de deelsector traditionele chartervaart. Mijn ministerie blijft het toezicht houden op de opleidingen in de zeilvaart van de EZS, zoals aangegeven in het antwoord op de voorgaande vraag. Studenten van de EZS kunnen doorstromen naar de handelsvaart zodra zij middels het stramien van de reguliere opleidingen op grond van de WEB en WHW een aanvullende opleiding hebben gevolgd en daarvoor met goed gevolg het examen hebben afgelegd. Dit vereist geen aanpassing van regelgeving van mijn departement.
HIV zelftests |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het rapport «SOA-testen, zelf doen of laten (doen)»?1
Ja.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat steeds meer zelftests in de thuisomgeving beschikbaar zijn?
Het online bestellen van zelftesten is een mogelijkheid waar steeds meer mensen gebruik van zullen gaan maken. Als we op een slimme manier inspelen op deze ontwikkelingen, zijn er ook volop kansen voor het vergroten van de zelfredzaamheid. Maar dan moeten mensen wel weten wat ze kopen. Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd om advies over de kwaliteit van health checks. Het advies verwacht ik eind dit jaar. Hoewel dit advies meer gaat over screeningsdiensten en niet zozeer over de testen die in de thuissituatie uitgevoerd worden, is voor alle soorten screening van belang dat burgers zich bewust zijn van de voor- en nadelen.
Online verkrijgbare zelftesten voldoen vaak niet aan de eisen van de richtlijn en het Besluit in-vitro diagnostica of hebben geen of een onjuiste CE-markering. Deze testen zijn daarom mogelijk niet betrouwbaar en er is dan een grotere kans op vals-positieve of vals-negatieve uitslagen. Hierin zit een potentieel risico voor de individuele gezondheid en de volksgezondheid. Het advies vanuit het Ministerie van VWS is dan ook om bij (ernstige) klachten of het vermoeden van een SOA of HIV dit bij voorkeur door een huisarts of GGD te laten testen, zij gebruiken alleen goedgekeurde testen. Een zorgverlener kan ook beter inschatten of er sprake is van een verkeerde uitslag, afgaande op de klachten die iemand heeft en de aanleiding om te testen. Daarnaast kan een zorgverlener gelijk behandelen of doorverwijzen. Op Rijksoverheid.nl adviseren het Ministerie van VWS en de Inspectie voor de Gezondheidszorg consumenten om bij de aanschaf van een zelftest op te letten of de test tenminste aan de wettelijke eisen voldoet door te controleren of een zelftest een CE-markering met viercijferige code heeft, een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing en een vermelding dat de test voor thuisgebruik bestemd is («zelftest»).
Hoe oordeelt u over de conclusie van dit onderzoek, namelijk dat het momenteel voor mensen onvoldoende duidelijk is welke zelftests betrouwbaar zijn en welke niet? Deelt u de mening dat het een bedreiging voor de volksgezondheid is wanneer tests met een hoge kans op een false-negative uitslag vrij beschikbaar zijn? Deelt u de mening dat het een bedreiging voor overdiagnose en overbehandeling is wanneer tests met een hoge kans op een false-positive uitslag op de markt komen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de kwaliteitsnormen van zelftests aan te scherpen, alsook onderzoek te doen naar de mogelijkheden en beperkingen van dit soort tests?
Zelftesten moeten extra gecontroleerd worden op de bruikbaarheid en begrijpelijkheid van de bijgevoegde informatie voor leken door een zogenaamde «aangemelde instantie» voordat deze op de markt worden toegelaten. Hoog-risico testen (in-vitro diagnostica (IVD’s, lijst A en lijst B)), zoals HIV-testen, doorlopen de strengste beoordelingsprocedure voor testen. Deze testen worden ook door een Aangemelde Instantie beoordeeld. De producten die een CE-markering hebben voldoen aan de wettelijke (strenge) eisen.
Volgens de kanalisatieregeling in het Besluit in-vitro diagnostica mogen in Nederland bepaalde testen waarbij de uitslag grote gevolgen heeft voor de gezondheid, zoals een HIV-test, alleen door een arts of een apotheker worden afgeleverd aan eindgebruikers.
De Europese Commissie heeft in oktober 2012 een nieuw voorstel gedaan voor een Verordening voor in-vitro diagnostica. Hierover wordt momenteel onderhandeld in Brussel. De toekomstige Verordening voor de markttoelating van IVD’s zal nog verdergaande eisen gaan stellen, welke ook van toepassing zullen zijn op de zelftests. Ik zal in deze onderhandelingen en breder in werkgroepen van de Europese Commissie specifiek aandacht vragen voor de problematiek rond de (online) zelftests.
In hoeverre houdt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zich momenteel bezig met publieke gezondheid en de kwaliteit van zelftests? Indien de inspectie zich hiermee niet bezighoudt, wie houdt dan adequaat toezicht op de kwaliteit van deze tests? Hoe is het toezicht geregeld op tests die momenteel via het internet in het buitenland kunnen worden besteld? Gelden hiervoor dezelfde criteria als zelftests die in Nederland verkocht worden?
De inspectie besteedt in haar toezicht aandacht aan zelftesten op basis van de nu geldende Europese regels. De inspectie heeft in het verleden meermaals aanbieders van zelftesten die in Nederland gevestigd zijn aangepakt. Er zijn bijvoorbeeld aan verschillende bedrijven waarschuwingen gegeven, al dan niet na een inspectiebezoek. De inspectie heeft aangegeven in haar toezicht scherp te blijven op zelftesten. Daarbij richt zij zich in het bijzonder op illegale zelftesten en hoogrisico-zelftesten waaronder HIV-zelftesten.
Omdat veel aanbieders van de zelftesten buiten Europa zijn gevestigd is het moeilijk aanbieders aan te spreken en dus is het lastig te handhaven. Mede daarom is in overleg tussen VWS en IGZ extra informatie geplaatst op Rijksoverheid.nl om burgers te wijzen op de risico’s van zelftesten en advies te geven zelf waakzaam te zijn bij het aanschaffen van zelftests via internet.
Met de nieuwe Verordeningen verwachten wij dat er binnen de EU meer samenwerking zal komen tussen de inspecties van de verschillende lidstaten. Het probleem zal ook dan echter blijven dat de internethandel van buiten de EU moeilijk te controleren is en dat kwaadwillenden makkelijk nieuwe websites kunnen opzetten.
Hoe staat het met de implementatie van de multidisciplinaire richtlijn preventief medisch onderzoek en hoe staat het met de ontwikkeling van een keurmerk waarin tegemoet wordt gekomen aan de eisen die worden gesteld in deze richtlijn? Zal het keurmerk, verbonden aan deze multidisciplinaire richtlijn, zich richten op de aanbieder van de zelftest of op de zelftests zelf? Bent u bereid om over de implementatie van deze richtlijn in overleg te treden met SOA/AIDS Nederland?
De Multidisciplinaire Richtlijn Preventief Medisch Onderzoek is in juni 2013 vastgesteld en wordt momenteel geïmplementeerd door de KNMG. Deze richtlijn biedt een kader voor preventief medisch onderzoek waar regelgeving tot dan toe ontbrak. Dat geldt niet voor zelftesten. Die zijn, zoals ik hierboven heb toegelicht, gereguleerd met het Besluit in vitro-diagnostica. Maar de Multidisciplinaire Richtlijn Preventief Medisch Onderzoek is ook bedoeld om aanbieders te stimuleren betere informatie te geven en voor consumenten om een geïnformeerde keuze te maken voor screening. In die zin verwacht ik dat de richtlijn ook een kwaliteitsimpuls kan zijn voor de aanbieders van zelftesten.
Deelt u de mening dat een keurmerk voor zelftests noodzakelijk is om burgers te informeren over de kwaliteit van de aangeboden zelftests? Hoe zal duidelijk en in begrijpelijke taal worden gecommuniceerd over de kwaliteit en gebreken van zelftests en welke rol ziet u hier voor het keurmerk?
Zoals gezegd voldoen online zelftests vaak niet aan de eisen van de wetgeving en hebben ze géén CE-markering. Los van het feit dat ik geen voorstander ben van separate keurmerken en Nederland in Europa geen apart keurmerk kan instellen vanwege de interne Europese markt, heeft een keurmerk in deze situatie überhaupt geen toegevoegde waarde zolang de tests nog niet eens voldoen aan de huidige regelgeving (CE-markering). Het advies is dus ook aan consumenten om er vooral op te letten of een zelftest een CE-markering heeft, een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing en de vermelding dat de test bestemd is voor thuisgebruik. Dan voldoet de test tenminste aan de veiligheids- en kwaliteitseisen uit de wetgeving. Uiteraard blijft daarnaast het advies vanuit het Ministerie van VWS om bij (ernstige) klachten of het vermoeden van een SOA of HIV een test door een huisarts of een GGD te laten doen.
Stijging van de Onroerende Zaak Belasting (OZB) boven de door overheden vastgestelde en aanvaarde ‘Macronorm’, en de gevolgen hiervan voor de individuele burger |
|
Norbert Klein (50PLUS) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u van het bericht in het Financiële Dagblad van 28 maart kennisgenomen dat de OZB-stijging in 2014 gemiddeld 2,75% bedraagt?1 Deelt u de mening dat dit méér bedraagt dan de 2,45% die de Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft afgesproken met de Rijksoverheid als «macro-norm» voor OZB-stijging in 2014?
Ja, dit bericht heb ik lezen. Het is gebaseerd op de door mij aan uw Kamer gezonden monitor lokale heffingen 2014. Het is inderdaad waar dat de OZB-opbrengststijging hoger is dan het afgesproken stijgingspercentage voor 2014, inclusief correcties voor eerdere overschrijdingen in 2012 en 2013.
Hoe beoordeelt u het feit dat de gezamenlijke gemeenten zich massaal niet houden aan de bestuurlijk afgesproken macro-norm? Zou het wettelijk vastleggen van de macro-norm hier verandering in kunnen brengen?
De (analyse van de) overschrijding van de macronorm 2014 wordt besproken met de VNG in het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen (BOFv), dat op 19 mei plaats zal vinden.
In dat overleg wordt ook de evaluatie van de systematiek van de macronorm OZB besproken, zoals aangekondigd in de meicirculaire van het Gemeentefonds 2013. Daarom wil ik nu niet op de overschrijding van de macronorm 2014 en de bevindingen en conclusies vooruitlopen.
Hoe beoordeelt u de conclusie2 van het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de lagere Overheden (COELO), dat ondanks een gemiddelde woningwaardedaling van 5,4%, een gemiddeld huishouden toch weer € 6,88 méér aan OZB gaat betalen?
Ik kan mij voorstellen dat er een direct verband wordt verondersteld tussen de ontwikkeling in de WOZ-waarde en de ontwikkeling in de te betalen onroerende zaakbelasting. Dat is echter niet het geval. De WOZ-waarde is slechts de grondslag van de belastingheffing, waar voor gekozen is om een algemene belasting op gemeentelijk niveau over te heffen. WOZ-waarde maal OZB-tarief leidt tot de OZB-opbrengst. Daling van de waarde van onroerend goed kan leiden tot stijging van de opbrengst bij een hoger tarief. Tariefstelling OZB is aan de afzonderlijke gemeenteraden. Gemeenteraden stellen primair vast hoeveel OZB-opbrengst nodig is voor het begrotingsjaar om de kosten en ambities te budgettair dekken, gegeven de overige inkomstenbronnen. Dit betreft een autonome bevoegdheid van gemeenteraden.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het COELO dat de ontwikkeling van de OZB-opbrengst in 2014 goeddeels los staat van de prijsontwikkeling van onroerende zaken? Vindt u dit een aanvaardbare ontwikkeling? Gaat deze conclusie van het COELO overigens óók op voor de achter ons liggende periode van stijging van OZB-waarde van objecten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de huidige systematiek van normering van OZB, en het daaraan gekoppelde correctiemechanisme, onvoldoende waarborgen biedt om individuele gemeenten te weerhouden van extreme OZB-verhogingen, zoals bijvoorbeeld in de gemeenten Assen (+19,02%), Zandvoort (+24,7%) en Geldermalsen (+28,25%)?3 Deelt u de mening dat individuele burgers, en ook bedrijven, hierdoor weinig bescherming genieten tegen incidentele onredelijke verhogingen van de OZB voor (huis-)eigenaren?
De door u genoemde cijfers zien op een gemiddelde WOZ-aanslag, niet op het totaal van de opbrengst van de OZB van alle gemeenten, waar de macronorm OZB zich op richt. De gemeenteraden stellen autonoom de tarieven vast. Dit democratisch gelegitimeerd orgaan kan het beste de keuze maken over de benodigde OZB-opbrengst en de (on)wenselijkheid van grote stijgingen in de gemeente. Zoals reeds gezegd onder 2 wordt de systematiek van de macronorm OZB op dit moment geëvalueerd. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
Deelt u de mening van het COELO, dat het mogelijke sanctie-instrument van korting op het Gemeentefonds in wezen géén gerichte korting voor overtredende gemeenten mogelijk maakt en dat hierdoor zelfs gemeenten die onder de norm blijven, of OZB verlagen, gestraft zouden kunnen worden? Vindt u het rechtvaardig dat bij overtreding van de macro-norm deze vorm van straf uitsluitend over alle gemeenten kan worden verdeeld, naar rato van hun aandeel in de algemene uitkering? Deelt u de opvatting dat dit sanctie-instrument hierdoor in feite onbruikbaar is?
Het is inderdaad waar dat het voorgestelde sanctie-instrument alleen generiek kan worden toegepast op het gemeentefonds, dit is inherent aan de systematiek van dit fonds. Een eventuele sanctie treft daarmee alle gemeenten. De werking van dit instrument is daarom ook onderdeel van de hiervoor genoemde evaluatie.
Deelt u de mening van het COELO, dat de geloofwaardigheid van de macro-norm in gevaar kan komen, als overschrijding van de norm bij herhaling niet leidt tot toepassing van een betekenisvolle sanctie voor overtredende gemeenten en in de praktijk nog nooit geleid heeft tot een sanctie in de vorm van korting op het Gemeentefonds?
Deze vragen zien op de systematiek van de macronorm en het correctiemechanisme bij overschrijdingen. Zoals in antwoord op vraag 2 gesteld vindt momenteel de evaluatie van de systematiek van de macronorm plaats, zoals afgesproken in 2013. De bevindingen en analyse van het COELO worden hier bij betrokken. Ik wil niet op de uitkomsten van deze evaluatie vooruit lopen.
Deelt u de mening van het COELO, dat samenvattend vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de rechtvaardigheid en de effectiviteit van het huidige OZB correctie-mechanisme, waarbij het mogelijk is dat gemeenten die de OZB sterk verhogen, daarvoor niet of nauwelijks gestraft worden, zeker niet wanneer andere gemeenten de OZB binnen de perken houden of verlagen, waardoor de macro-norm niet overschreden wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de opvatting van het COELO dat ook het (macro) in mindering brengen van de overschrijding op de toegestane opbrengstgroei in het jaar erop, zoals in de praktijk gebeurt, bezwaarlijk van jaar op jaar kan worden toegepast?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn de bevindingen en analyse van het COELO voor u aanleiding om de macro-norm, de effectiviteit ervan, en het correctiemechanisme nog eens kritisch tegen het licht te houden?4 Kunt u uw antwoord aan de hand van de bevindingen van het COELO motiveren?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat de Europese investeringsbank geen openheid van zaken geeft |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat naar aanleiding van een verontrustend auditrapport in 2009, de Europese investeringsbank onderzoek heeft gedaan naar belastingontduiking door de Zambiaanse mijn firma Mopani, maar haar bevindingen tot op heden niet openbaar heeft gemaakt?1 Klopt deze berichtgeving en zo ja, wat is uw opvatting over deze gang van zaken?
De Europese Investeringsbank (EIB) heeft inderdaad besloten om naar aanleiding van een ontwerp audit rapport, gemaakt in opdracht van de Zambian Revenue Authority uit 2009 en nooit formeel gefinaliseerd, een onderzoek in te stellen naar vermeende belastingontduiking door de Zambiaanse firma Mopani.
Het anti-fraude beleid van de EIB bepaalt echter dat informatie en documenten verzameld en verkregen tijdens een onderzoek strikt confidentieel blijven. Dit beleid bestaat ter bescherming van zowel huidige als toekomstige onderzoeken. Publicatie zou er bijvoorbeeld toe kunnen leiden dat personen en instanties waarvan de EIB voor deze onderzoeken vertrouwelijke informatie krijgt, deze niet langer willen of durven te verschaffen uit angst voor publicatie. Dit beleid is in lijn met het beleid van andere internationale financiële instellingen en OLAF, het Europees bureau voor fraudebestrijding.
Hoewel ik het belang van zorgvuldige omgang met dergelijke gevoelige informatie onderschrijf, ben ik van mening dat de EIB in het kader van transparantie zou moeten bezien of de algemene uitkomst van dit fraude-onderzoek op enigerlei wijze gecommuniceerd kan worden, zonder onwenselijke schade aan de betrokkenen en de algemene functie en effectiviteit van het fraude-onderzoek.
Zijn de lidstaten, als eigenaars van de investeringsbank, op enig moment door de bank geïnformeerd over de onderzoeksbevindingen? Indien ja, wanneer is daarover tussen de bank en de lidstaten gesproken en met welke conclusie? Indien nee, waarom zijn de lidstaten tot op heden niet door de investeringsbank geïnformeerd over de onderzoeksbevindingen en is dat de normale modus operandi in de relatie tussen bank en lidstaten?
De EIB informeert de aandeelhouders via de Raad van Bewind regelmatig over onderzoeken op onder meer het gebied van fraude. Met betrekking tot het fraude-onderzoek inzake Mopani en de neergelegde klacht naar aanleiding van het niet openbaar maken van de bevindingen van de EIB inspecteur-generaal binnen dit onderzoek, werd de Raad van Bewind voor het laatst geïnformeerd in januari 2014. De resultaten van het onderzoek zijn echter niet tot op het niveau van de Raad van Bewind besproken, aangezien de lening voor afronding van de procedure werd afgelost en er daarom geen sprake meer kon zijn van het nemen van eventuele maatregelen.
Bent u op de hoogte van de beweegredenen van de Europese investeringsbank om de onderzoeksbevindingen tot op heden niet openbaar te maken? Zo ja, wat zijn de beweegredenen om vooralsnog geen openheid van zaken te geven en deelt u die afweging? Zo nee, bent u voornemens om hierover opheldering te vragen bij bankpresident Hoyer en aan te dringen op het vrijgeven van het onderzoeksrapport?
Zie het antwoord op vraag 1. Nederland zal de EIB aanmoedigen op enigerlei wijze te communiceren over de algemene uitkomst van deze casus, mede gezien het feit dat ook de start van het onderzoek publiekelijk bekendgemaakt werd.
Hoe verhouden naar uw mening deze gang van zaken en zelfs een klacht bij de Europese ombudsman zich tot het expliciete en breed gedragen commitment van de bank en de lidstaten om transparant te opereren?
De EIB heeft een veel geprezen transparantiebeleid. De EIB heeft een A+ voor haar rapportage onder het Global Reporting Initiative, heeft het International Aid Transparency Initiative (IATI) onderschreven en werkt nu met het IATI- secretariaat aan aanpassing van deze regels zodat de transparantieprincipes kunnen worden toegepast op investeringsprojecten.
Het kunnen neerleggen van een klacht bij het klachtenmechanisme van de EIB en bij de Europese Ombudsman hoort bij het accountability raamwerk van de EIB. Het feit dat deze mogelijkheden bestaan en dat de EIB deze procedures naar onze ervaring serieus behandelt, onderschrijft het commitment van de EIB ten aanzien van transparantie. Ik ben er dan ook van overtuigd dat de EIB welwillend zal bekijken of de afweging tussen transparantie en vertrouwelijkheid bij deze casus opnieuw kan worden gemaakt.
Zijn de gelden bestemd als investering in Mopani, in afwachting van de onderzoeksresultaten, nog steeds bevroren? Zo ja, hoeveel miljoenen euro’s betreft het?
De lening van 50 mln dollar aan Mopani werd afgesloten in 2005 en het project werd voltooid in 2007. Het betrof de financiering van milieutechnologie die de uitstoot van emissies vermindert. Mopani heeft deze lening inmiddels afgelost.
Onnodige medische keuringen door CBR bij mensen met stabiele aandoeningen |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de tv-uitzending waarin naar voren komt dat mensen met een stabiele chronische aandoening onnodig worden geconfronteerd met verplichte periodieke keuringen?1
Mijn inzet ten aanzien van medische keuringen is om te komen tot een duidelijk, snel en transparant systeem van waarbij de burger niet onnodig wordt belast en geen strengere eisen worden gesteld dan nodig is voor de verkeersveiligheid van henzelf en medeweggebruikers. De inzet van mij samen met het CBR is er juist op gericht om mensen zo lang mogelijk verantwoord mobiel te laten zijn en zo lang mogelijk hun rijbewijs te laten behouden. Hiervoor kunnen medische keuringen en in bepaalde gevallen ook rijtesten nodig zijn.
In de uitzending kwamen twee casus aan bod: epilepsie in combinatie met een behandeld hersentumor en een casus betreffende een aangeboren afwijking waardoor er sprake is van functiebeperking van de arm (Erbse parese).
Voor zowel epilepsie als hersentumoren gelden er beperkingen aan het rijbewijs vanwege de verhoogde risico’s voor de verkeersveiligheid. Ten aanzien van epilepsie heeft de Gezondheidsraad dit in haar advisering van anderhalf jaar geleden nog eens bekrachtigd. Bij hersentumoren kan de situatie overigens klinisch stabiel zijn, maar kan de tumor op termijn weer problemen veroorzaken. Een rijbewijskeuring is dan ook nodig om te bepalen in hoeverre iemand (nog steeds) geschikt is voor het rijbewijs.
Bij Erbse parese is sprake van een stabiele aandoening, waarbij ik in de Regeling eisen geschiktheid 2000 geen periodieke herkeuring voorschrijf. Alleen bij de eerste aanvraag van het rijbewijs heeft het CBR nadere medische informatie nodig om te beslissen over de rijgeschiktheid. Dit kan in bepaalde gevallen op basis van medische informatie van de eigen arts of op basis van een rijbewijskeuring en/of rijtest. Op grond hiervan kunnen auto-aanpassingen worden gerealiseerd waardoor iemand dan toch rijgeschikt is.
Het CBR heeft telefonisch contact opgenomen met deze persoon met Erbse parese uit de uitzending van Radar en toegelicht dat voor deze aandoening geen periodieke herkeuring nodig is.
Deelt u het in de uitzending naar voren komend gevoel dat overbodige keuringen niet alleen tot onnodige kosten leiden, maar ook erg vernederend overkomen op mensen met een stabiele chronische aandoening?
In geval van stabiele aandoeningen ben ik het helemaal met u eens. Echter, wanneer er sprake is van een niet stabiele aandoening dan is een periodieke herkeuring noodzakelijk.
Kunt u een duidelijk overzicht geven van wanneer mensen nu wel en wanneer geen keuring moeten ondergaan wanneer ze een (stabiele) chronische aandoening hebben?
Een periodieke herkeuring wordt niet voorgeschreven bij bepaalde stabiele aandoeningen zoals; een lui oog, doofheid, astma, goed behandelde bloeddruk, restloos hartinfarct, geopereerde aangeboren hartafwijkingen zonder klachten en amputaties.
Bij progressieve ziekten zoals Parkinson, MS en Alzheimer geldt er altijd een termijnbeperking, evenals voor diabetes, slaapapneu en chronische nierziekten.
Tenslotte wordt er in bepaalde gevallen een termijnbeperking opgelegd afhankelijk van de gezondheidstoestand van de gekeurde zoals bij ADHD, autisme en oogaandoeningen.
Deelt u de mening dat er nog steeds veel onduidelijkheid bestaat over de keuringen bij het centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)? Zo ja, bent u bereid om de informatievoorziening hierover te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid mij in te zetten voor het verbeteren van informatievoorziening rond rijbewijskeuringen. Ik ga hiervoor dit jaar rond de tafel met verschillende partijen zoals zorgverleners, artsen, patiëntenorganisaties, verkeersveiligheidsorganisaties gemeenten en het CBR. Van belang is dat deze partijen en rijbewijsaanvragers bekend zijn met wat te doen bij het verkrijgen en/of verlengen van het rijbewijs indien er sprake is van medische rijgeschiktheidsvraagstukken. Zo wordt voorkomen dat rijbewijsaanvragers een verklaring van geschiktheid aanvragen of een keuring ondergaan terwijl dat niet nodig is.
Bent u bereid om er voor te zorgen dat in de loop van dit jaar alle keuringen voor mensen met een stabiele chronische aandoening voorgoed komen te vervallen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb toegelicht geldt er voor stabiele chronische aandoeningen geen periodieke herkeuringseis.
Twee ziektebeelden hebben mijn aandacht daar waar het gaat om periodieke herkeuringseis voor het rijbewijs. Zo buigt de Gezondheidsraad zich momenteel over termijnbeperkingen ten aanzien van neurologische aandoeningen. Mogelijk is hier sprake van onnodige keuringen. Na advies van de Gezondheidsraad zal ik zo nodig de wet- en regelgeving aanpassen. Daarnaast werkt de Europese commissie momenteel aan een voorstel voor nieuwe normen op het terrein van hartaandoeningen, mogelijk zal dit uiteindelijk leiden tot een ander keuringsregime bij hartaandoeningen.
De mobiele bereikbaarheid van 112 in het grensgebied |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Burgemeesters: 112 moet altijd bereikbaar zijn»?1
Ja.
Is het waar dat er in de grensregio’s problemen zijn met de bereikbaarheid van 112 bij het gebruik van een mobiele telefoon? Zo ja, heeft u inzicht in de gebieden waar deze dekkingsproblemen zich voordoen? Zo nee, hoe weet u zeker dat de bereikbaarheid van 112 goed verloopt?
Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op vragen van de leden Geurts, Van Toorenburg, Agnes Mulder en Omtzigt van 3 april jl. (kenmerk 2014Z06076), bereiken mij de laatste tijd signalen en brieven over mobiele dekking in met name de grensregio’s.
In welke gebiedsdelen de dekkingsproblematiek precies speelt is op dit moment niet bekend. Het Ministerie van Economische Zaken doet onderzoek naar de reikwijdte van de mobiele dekking. De uitkomsten worden zodra ze bekend zijn met uw Kamer gedeeld.
Klopt het dat mobiele telefoons gebruik maken van elk beschikbaar mobiel netwerk als het alarmnummer gebeld wordt, ongeacht of het binnenlands of buitenlands is? Zo ja, hoe gaan buitenlandse alarmcentrales om met telefoontjes van melders die zich niet op hun grondgebied bevinden?
Ja dat klopt. In Nederland zijn afspraken gemaakt over het onderling overnemen van 112-noodoproepen door de providers. Wanneer een mobiele telefoon zich buiten bereik van het eigen netwerk bevindt, zal bij een 112-oproep daarom automatisch één van de andere beschikbare netwerken gebruikt worden.
Wanneer een burger in het grensgebied belt vanaf het Nederlands grondgebied, maar via een buitenlands netwerk terecht komt bij een Belgische of Duitse alarmcentrale, dan wordt deze burger direct doorverbonden met de juiste meldkamer in Nederland. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de meldkamers in de grensregio’s.
Deelt u de mening dat er sprake moet zijn van een 100% dekking van het mobiele netwerk? Zo ja, wat zijn de problemen om deze dekking in grensgebieden te realiseren en welke oplossingen worden daarvoor gezocht? Zo nee, hoe wilt u de veiligheid van bewoners in de grensregio’s dan garanderen?
Hoewel Nederland internationaal gezien een mobiel netwerk met een zeer hoge dekkingsgraad heeft, is een 100% dekkend mobiel netwerk in Nederland, net als in andere landen, niet realiseerbaar. Er zullen altijd plekken zijn waar men niet kan bellen met een mobiele telefoon, zoals in bosrijk gebied of in parkeerkelders. Ook zijn weersomstandigheden van invloed op de dekking. Daarnaast kunnen antennemasten niet zomaar overal worden bijgeplaatst.
In de grensregio’s speelt bovendien, anders dan in de andere regio’s, dat er afspraken zijn gemaakt met buurlanden over de maximale sterktes van de signalen van de netwerken. Dit is noodzakelijk om verstoringen van elkaars netwerken te voorkomen. Deze afstemming kan gevolgen hebben voor de mobiele dekking in bepaalde gebieden.
In de huidige frequentievergunningen die gelden tot 2030 zijn géén dekkingseisen opgenomen. Dekkingseisen passen niet in een beleid dat toetreding van nieuwkomers stimuleert. Conform de wens van uw Kamer is het beleid er op gericht om toetreders toegang te geven tot de telecommunicatiemarkt. Dit staat eveneens in de Nota Frequentiebeleid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 24 095, nr. 188.), de strategische nota mobiele communicatie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 24 095, Nr 264) en past binnen het Europese regelgevend en beleidskader.
Welke eisen worden er gesteld aan de dekking van mobiele netwerken, zowel voor commercieel gebruik als voor dekking bij het bereik van het alarmnummer? Hoe wordt er gecontroleerd of deze dekking ook gerealiseerd wordt en blijft?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze worden bewoners van regio’s met een onbetrouwbare mobiele dekking voorgelicht over het belang van het handhaven van vaste lijnen? Is bekend hoeveel bewoners in deze gebieden geen gebruik meer maken van een vaste lijn?
Als een burger 112 onverhoopt niet kan bereiken door middel van de mobiele telefoon, zijn er voor burgers verschillende manieren om de hulpverleningsdiensten toch te bereiken. Bewoners in dergelijke gebieden beveel ik aan om als er geen enkele mobiele dekking is in noodsituaties met een vaste lijn 112 te bellen.
Het handelingsperspectief voor burgers als zij 112 mobiel niet kunnen bereiken wordt structureel gecommuniceerd op de website van de rijksoverheid, van de verschillende hulpverleningsdiensten en door veiligheidsregio’s.
Zoals ik ook heb aangegeven in de eerder aangehaalde antwoorden op vragen van de leden Geurts, Van Toorenburg, Agnes Mulder en Omtzigt van 3 april jl., heeft het communicatie van het handelingsperspectief voor burgers mijn blijvende aandacht.
Deelt u de mening dat in de dunbevolkte grensregio’s slechtere bereikbaarheid en langere aanrijtijden van hulpdiensten voor een stapeling van risico’s zorgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze stapeling tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 6.
Het onverminderd doorzetten van offshoring |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Nederlandse bedrijven in de industrie nog altijd in hoog tempo productie overhevelen naar het buitenland en dat dit ook steeds vaker gebeurt in de dienstensector en in het midden- en kleinbedrijf?1
Ja.
Klopt deze berichtgeving en kunt u in cijfers aangeven wat de gevolgen zijn van de offshoring voor het verlies van banen in respectievelijk de industriesector, de dienstensector en in het midden- en kleinbedrijf?
Offshoring, het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland, is een verschijnsel dat past in een dynamische, globaliserende wereld, waarbij bedrijven een afweging maken op welke locatie zij hun productie uitvoeren. Offshoring dient daarom in het bredere perspectief bezien te worden van de vestigingsplaatsbeslissing van bedrijven. Uit het meest recente onderzoek van het CBS blijkt dat tussen 2009–2011 9,8% van de bedrijven in de industrie en diensten met meer dan 100 werknemers betrokken was bij international sourcing,het internationaal uitbesteden van bedrijfsactiviteiten2. In de periode tussen 2001–2006 betrof dit 13,5% van de bedrijven. Bij deze vergelijking dient echter aangetekend te worden dat dit beeld vertekend kan zijn door een langere meetperiode tijdens eerder onderzoek. Een vergelijking over de tijd kan daarom niet gemaakt worden, zo stelt ook het CBS. Vooral de industriesector (15,8% betrokken) en dochterondernemingen van buitenlandse ondernemingen (36,8%) zijn actief op dit terrein. Nederland valt Europees gezien in de middengroep wat betreft international sourcing, zowel voor de industrie als voor de economie als geheel. In landen als Denemarken en Finland komt international sourcing beduidend meer voor.
De CBS-onderzoeken geven geen zicht op hoeveel banen er zijn verplaatst door international sourcing.Op de arbeidsmarkt is echter continu sprake van baandestructie en baancreatie. Dit is bovendien niet alleen afhankelijk van offshoring. Ook door technologische ontwikkeling en veranderende voorkeuren van consumenten is de samenstelling van de werkgelegenheid over verschillende sectoren voortdurend in beweging. Mede door technologische ontwikkeling is het aantal banen in de industrie en de landbouw de laatste decennia afgenomen, terwijl de werkgelegenheid in de dienstensector fors is toegenomen.
Het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten of onderdelen van het productieproces naar het buitenland is een logisch gevolg van globalisering. Omgekeerd betekent globalisering dat Nederland zich toe gaat leggen op activiteiten en onderdelen van het productieproces waar wij efficiënt in zijn. In algemene zin kan gesteld worden dat globalisering – waarvan offshoring een onderdeel is – niet leidt tot minder werkgelegenheid in Nederland. Globalisering heeft ons land juist veel welvaart gebracht, zoals ook CPB-onderzoek onderstreept3. Er zijn bijvoorbeeld ook veel buitenlandse bedrijven die zich in Nederland vestigen. Het CBS heeft onlangs berekend dat er bijna een miljoen Nederlandse banen zijn bij bedrijven die in buitenlands eigendom zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen om offshoring tegen te gaan en reshoring, het terughalen van arbeid naar Nederland, te bevorderen? Ziet u naar aanleiding van deze berichtgeving aanleiding om de inzet op reshoring te intensiveren en/of te versnellen? Zo nee, waarom niet?
Om de vruchten te plukken van globalisering is een goed vestigingsklimaat van essentieel belang. Ook bedrijven die overwegen een deel van de productie terug te verplaatsen naar Nederland, hebben daar belang bij. Nederland heeft een sterk vestigingsklimaat. Dat blijkt uit het gegeven dat bedrijven zich graag in Nederland vestigen of activiteiten terug naar Nederland halen. Volgens de ranglijst van het World Economic Forum behoort Nederland al jaren tot de meest competitieve economieën ter wereld; sinds 2007 is ons land onafgebroken terug te vinden in de top 10. Het kabinetsbeleid is er bij uitstek op gericht deze positie vast te houden en te verbeteren. Daarom wordt fors extra geïnvesteerd in de kwaliteit van het onderwijs, duurzaamheid en innovatie. Ook het bedrijvenbeleid, met specifieke aandacht voor de negen topsectoren, draagt bij aan ons vestigingsklimaat. Door in te zetten op ruimte voor ondernemerschap en ondersteuning voor innovatie en export wordt het vestigingsklimaat verder versterkt. Hiervoor worden fiscale regelingen, kredieten, garanties, regeldrukvermindering en publiek-private samenwerking ingezet.
Aanvullend op de maatregelen gericht op de versterking van het vestigingsklimaat, maken in het bijzonder de Participatiewet en de sectorplannen het aantrekkelijker voor bedrijven om activiteiten terug naar Nederland te halen. Deze maatregelen kunnen een impuls geven aan reshoring. Met de Participatiewet kunnen bedrijven een loonkostensubsidie ontvangen om het verschil tussen de loonwaarde van werknemers met een arbeidsbeperking en het wettelijk minimumloon compenseren. Dit maakt de doelgroep van de Participatiewet aantrekkelijker voor bedrijven die laaggeschoolde arbeid naar Nederland willen terughalen of bestaande activiteiten willen uitbreiden. Activiteiten die voorheen niet rendabel waren om in Nederland uit te voeren, worden mogelijk toch weer rendabel. Het kabinet zal de best practicesvan bedrijven die werken met de doelgroep van de Participatiewet actief uitdragen. Daarnaast kunnen sectoren gebruik maken van de sectorplannen om specifieke arbeidsmarktknelpunten in een sector op te lossen. Voor de sectorplannen is in totaal € 600 mln. voor gereserveerd. Ook bedrijven die via reshoring werk willen creëren voor kwetsbare groepen en mensen met een arbeidsbeperking kunnen rekenen op steun.
Hoe staat het met het ontwikkelen van het «total costs of ownership-model», dat bedrijven inzicht moet bieden in de brede kosten en baten van investeren in Nederland? Wordt dit model ook landelijk uitgerold?
Een belangrijke rol die de overheid kan vervullen is het voorzien in betrouwbare informatie, zodat bedrijven een goede afweging voor hun locatiebeslissing kunnen maken. Bestaande mogelijkheden zijn de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (www.antwoordvoorbedrijven.nl) en het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA; www.nfia.nl). Deze bronnen bieden praktische informatie over het investeren in Nederland en regelingen waar bedrijven gebruik van kunnen maken. Het «total cost of ownership»-model kan een goede aanvulling zijn in de informatievoorziening voor bedrijven. In Tilburg zijn wetenschappers samen met de gemeente Tilburg bezig om een «total cost of ownership»-model voor de regio te ontwikkelen. De Kamer van Koophandel heeft ook plannen voor de ontwikkeling van een dergelijk model, naast een meer kwalitatief informatieproduct. Omdat dit model de locatiebeslissing van bedrijven kan verbeteren en reshoring kan bevorderen, zal ik de ontwikkeling ervan nauwlettend volgen. Daarbij zal ik het landelijk uitrollen ervan zo veel mogelijk bevorderen. Voor de zomer zal ik de Kamer nader informeren over de voortgang rondom reshoring.
De resultaten van de zorgverzekeringsactiviteiten van verzekeraar ASR |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat ASR 579 miljoen euro aan zorgpremie binnen kreeg over 2013? Zo nee, hoeveel was dit?1
ASR heeft mij laten weten dat zij in 2013 in totaal 579 miljoen euro aan zorgpremie heeft ontvangen; 489 miljoen voor de basisverzekering en 90 miljoen voor aanvullende verzekeringen.
Hoeveel resultaat boekte ASR op haar zorgverzekeringsactiviteiten over 2013? Wat vindt u ervan dat dit niet terug te vinden is in de jaarcijfers van ASR?
Het resultaat dat ASR over 2013 op haar zorgactiviteiten heeft geboekt, is op dit moment niet bekend. In haar jaarcijfers presenteert ASR de zorgactiviteiten als onderdeel van de schadeverzekeringen.
ASR Basis Ziektekostenverzekeringen N.V. en ASR Aanvullende Ziektekostenverzekeringen N.V. stellen zelfstandig geen jaarverslagen op. Zij hebben zelf geen publicatieplicht. ASR levert haar resultaten in de Wft-staten aan bij DNB. De resultaten van de zorgverzekeringsactiviteiten van ASR – en overige zorgverzekeraars – over 2013 worden door DNB in het derde kwartaal van dit jaar op haar website door middel van rapportage van de statistieken gepubliceerd.
Desondanks zou het de transparantie over het resultaat ten goede komen wanneer ASR haar resultaat behaald op de basisverzekering expliciteert. Ik zal ASR vragen om in de toekomst, net als andere verzekeringsgroepen die naast zorgverzekeringen andere vormen van verzekeringen aanbieden, haar cijfers ten aanzien van resultaten van de zorgverzekeringsactiviteiten in haar publicatie van de jaarcijfers expliciet te vermelden.
Kunt u met zekerheid uitsluitsel geven of ASR al dan niet dividend uitkeert afkomstig uit de voor de basispremie opgebrachte premies? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit verder te onderzoeken?
Zoals eerder aangegeven worden de resultaten van de zorgverzekeringsactiviteiten van ASR over 2013 inzichtelijk wanneer deze in het derde kwartaal van dit jaar door DNB worden gepubliceerd.
Vooruitlopend hierop heeft ASR mij nadrukkelijk laten weten dat sinds de invoering van de Zorgverzekeringswet er vanuit ASR Basis Ziektekostenverzekeringen geen dividenduitkering heeft plaatsgevonden en de resultaten ten gunste of ten laste van het eigen vermogen zijn gebracht. Daarbij stelt ASR dat de negatieve overige reserves in ASR Basis Ziektekostenverzekeringen N.V. geen mogelijkheid geven om dividend uit te keren. Wel hebben kapitaalstortingen aan ASR Basis Ziektekostenverzekeringen plaatsgevonden om aan de solvabiliteitsvereisten te voldoen.
Hoeveel van de 99 miljoen euro die ASR voorstelt uit te keren is afkomstig uit de zorgverzekeringsactiviteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitsluiten dat het resultaat dat ASR boekt over haar zorgverzekeringsactiviteiten op enigerlei wijze wordt aangewend ten behoeve van het schadebedrijf? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, kunt u inzichtelijk maken op welke wijze ASR het resultaat over haar zorgverzekeringsactiviteiten aanwendt ten behoeve van het schadebedrijf, en welk bedrag hiermee is gemoeid?
ASR heeft mij nadrukkelijk laten weten dat zij op generlei wijze winsten overboekt naar andere bedrijfsonderdelen binnen ASR De genoemde publicatie van DNB in het derde kwartaal van dit jaar zal de resultaten van de zorgverzekeringsactiviteiten van ASR over 2013 inzichtelijk maken.
Is het wat u betreft acceptabel dat ASR de resultaten van haar zorgverzekeringsactiviteiten weinig transparant in haar jaarcijfers presenteert, waardoor het nagenoeg onmogelijk is na te gaan welk resultaat over deze activiteiten werd geboekt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars die een winstoogmerk hebben (ASR en Achmea) een extra verantwoording zouden moeten inbouwen, zodat het onmogelijk wordt gemaakt om zorgpremies aan te wenden ten behoeve van het schadebedrijf? Zo ja, wanneer kan een voorstel tegemoet worden gezien? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Het publieke belang en transparantie zijn in de huidige opzet van het stelsel (gereguleerde marktwerking) in voldoende mate geborgd. In de huidige constellatie ziet de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) toe op de publieke randvoorwaarden van de zorgverzekering. Voor ASR gelden in die zin dezelfde regels en voorwaarden als voor zorgverzekeraars zonder winstoogmerk.
Heeft u geconstateerd dat er geen sprake is van dividenduitkering afkomstig uit de voor de basisverzekering opgebrachte premies, of baseert u dit op de woorden van Achmea? Kunt u derhalve met zekerheid uitsluiten dat er dividend wordt uitgekeerd afkomstig uit voor de basisverzekering opgebrachte premies? Zo nee, kunt u dit onderzoeken en uitsluitsel geven?2
Zoals aangegeven in mijn beantwoording van de Kamervragen van Kamerlid van Gerven (SP) over de jaarcijfers van Achmea die ik op 1 april jl. naar uw Kamer heb gestuurd3, heeft Achmea mij laten weten geen dividend uit te keren vanuit haar zorgentiteiten. Achmea geeft dit desgevraagd nogmaals aan. Uit het jaarverslag van de groep Achmea BV is dit niet expliciet op te maken. Echter, de onafhankelijke externe accountant heeft bevestigd dat er geen sprake is van dividenduitkering vanuit zorgentiteiten. Daarnaast heeft Achmea mij laten weten dat uit de jaarrekeningen 2013 van de zorgentiteiten, die binnenkort bij de Kamer van Koophandel worden gedeponeerd, tevens op te maken is dat er geen dividenduitkeringen hebben plaatsgevonden vanuit de zorgentiteiten. Deze informatie is openbaar.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars die een winstoogmerk hebben (ASR en Achmea) een extra verantwoording zouden moeten inbouwen, zodat volledig transparant wordt of er ja dan nee dividend wordt uitgekeerd over zorgverzekeringsactiviteiten? Zo ja, wanneer kan een voorstel tegemoet worden gezien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 7.
Hoe is het verschil te verklaren tussen de 7.854 miljoen euro aanwezige solvabiliteit in 2012, waar u melding van maakt, en de 9 miljard euro solvabiliteit waar De Nederlandsche Bank melding van maakt?3
Zoals in de voetnoot van de tabel – zoals ik deze heb opgenomen in mijn beantwoording van de vragen naar aanleiding van de jaarcijfers van Achmea – vermeld wordt, wijken de cijfers van Achmea af van de cijfers die DNB presenteert in hun statistieken. Dit is het gevolg van de aanpassing van de definitie van solvabiliteit aan de marktstandaard door Achmea. Dit veroorzaakt het verschil tussen 7.854 miljoen en 9 miljard.
Het bericht dat het declaratiesysteem voor de zorg foute declaraties uitlokt |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Systeem lokt foute declaraties uit»?1
Ja, ik ken dit bericht. Zorg die geleverd wordt, moet voldoen aan de stand van de wetenschap en praktijk. Artsen moeten deze leveren. Vervolgens behoren zij datgene te registreren wat zij geleverd hebben. Deze gegevens worden naar de grouper gestuurd en hieruit volgt een DOT. Bij twijfel over de wijze van registreren kunnen ziekenhuizen een situatie aan de NZa voorleggen, bijvoorbeeld de vraag of een behandeling in één keer gedeclareerd dient te worden of in delen. Ziekenhuizen worden dus niet gedwongen om te frauderen met declaraties. Wanneer ziekenhuizen toch bewust op een andere manier registreren zodat een andere DOT gedeclareerd kan worden die meer oplevert, is dat strafbaar.
Hoe beoordeelt u het feit dat ziekenhuizen aangeven gedwongen te worden om te kiezen tussen fraude met declaraties, dan wel het niet leveren van optimale zorg aan patiënten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de stelling van hoogleraar gezondheidszorg Jaap Sijmons dat de Nederlandse Zorgautoriteit haar eigen vlees keurt door toe te zien op haar eigen declaratieregels?
Op basis van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) heeft de NZa de bevoegdheid om regelgeving op te stellen, toezicht te houden op naleving van deze regels en daarnaast kan zij ook sancties toepassen inden de regels niet worden nageleefd. Deze bevoegdheden zijn binnen de NZa organisatorisch gescheiden.
Deelt u de mening dat het DOT-systeem (DBC’s op weg naar Transparantie) (DBC's: Diagnose Behandeling Combinaties) de problemen inzake transparantie in de financiering van zorg niet heeft verholpen? Zo nee, waarom niet?
Met de invoering van prestatiebekostiging en de invoering van DOT is een nieuwe situatie ontstaan voor de financiering van de medisch specialistische zorg vanaf 2012. Partijen moeten wennen aan deze nieuwe situatie, waarbij ook andere aspecten een rol spelen die de financiering in 2012 en 2013 – de transitiejaren- complex maken. Tegelijkertijd kan opgemerkt worden dat dit niet het eindmodel is: ook in het DOT systeem zullen verbeteringen nodig zijn. Bijvoorbeeld in het verder verduidelijken en vereenvoudigen van de regelgeving. Ik ben in gesprek met de NZa en veldpartijen om hierover concrete afspraken te maken.
Bent u voornemens naar aanleiding van deze berichtgeving verbeteringen aan te brengen in het declaratiesysteem voor de zorg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat deze fraude de noodzaak vergroot patiënten meer inzicht te geven in de kosten die hen in rekening worden gebracht en dat het huidige gebrek aan transparantie fraude en misbruik in de hand werkt?
Ik ben met u van mening dat het van belang is dat patiënten en verzekerden meer inzicht dienen te krijgen in de kosten die hen in rekening worden gebracht. Om die reden ben ik samen met de verzekeraars, patiënten en aanbieders een traject kostenbewustzijn gestart. Ik heb u hier in een aantal brieven reeds over geïnformeerd, voor het laatst in mijn brief van 25 oktober 2013, met Kamerstuk 28 828, nr. 53. Voor de zomer ontvangt u een nieuwe voortgangsbrief.
Wat bent u voornemens te ondernemen om patiënten meer inzicht te geven in de kosten die hen in rekening worden gebracht? Op welke termijn verwacht u dit te realiseren?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat een deel van de Nederlandse jihadstrijders in Syrië studiefinanciering ontvangt |
|
Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Studiefinanciering voor jihadstrijders»1, waarin de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) aangeeft signalen te hebben ontvangen dat een deel van de Nederlandse jihadstrijders in Syrië studiefinanciering ontvangt?
Ja.
Deelt u de mening dat studiefinanciering nooit een instrument kan zijn om jonge jihadisten die zich in naam van de islam overgeven aan geweld en terreur tegen onder meer christenen, financieel te ondersteunen?
Recent is gebleken dat enkele uitgereisde jihadstrijders studiefinanciering ontvingen. Studiefinanciering heeft tot doel jonge mensen die het talent en de motivatie daartoe bezitten financieel in staat te stellen een studie te volgen. Echter, daar het hier om personen gaat die aansluiting zoeken en vinden bij aan Al-Qa’ida gelieerde strijdgroepen in bijvoorbeeld Syrië, komen de doel- en rechtmatigheid van het gebruik van studiefinanciering in het geding. Wanneer dergelijke concrete gevallen zich voordoen, wordt studiefinanciering daarom direct stopgezet. Ook eventuele sociale uitkeringen van uitgereisde jihadstrijders worden direct stopgezet. Het is niet ondenkbaar dat zich in de toekomst meer gevallen gaan voordoen. Samen met mijn collega van Veiligheid en Justitie zet ik mij daarom blijvend in om studiefinanciering in voornoemde gevallen snel stop te zetten.
In het belang van de effectiviteit van de aanpak doe ik geen mededelingen over concrete gevallen. Wel kan ik melden dat daar waar studiefinanciering aan de orde was, deze inmiddels is stopgezet.
Bent u bereid om met spoed, eventueel per algemene maatregel van bestuur, een maatregel om de studiefinanciering stop te zetten, toe te voegen aan reeds in gang gezette maatregelen, zoals als het laten vervallen van paspoorten en het bevriezen van financiële tegoeden van deze jihadstrijders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het onderzoek van Panteia naar het bezit van een arbeidsongeschiktheidsverzekering onder zzp’ers |
|
Grace Tanamal (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen van zzp’ers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het merendeel van de zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) geen arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft? Zo ja, bent u bereid om stappen te zetten om de verzekeringsgraad te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Zzp’ers hebben de keuzevrijheid om zich wel of niet te verzekeren tegen het risico van inkomstenderving als gevolg van arbeidsongeschiktheid. Dit omvat ook de keuzemogelijkheid om geen verzekering tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico af te sluiten. Er zijn zelfstandigen die zich niet willen verzekeren, bijvoorbeeld omdat zij ingeval van arbeidsongeschiktheid kunnen terugvallen op het inkomen van hun partner of eigen vermogen. Daarnaast zijn er zelfstandigen die zich willen verzekeren, maar zich op de private markt niet kunnen verzekeren, bijvoorbeeld omdat zij te maken krijgen met uitsluitingen, premie-opslagen of omdat zij door een verzekeraar geweigerd worden voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV).
In deze situatie kunnen startende ondernemers gebruik maken van de vangnetverzekering van private verzekeraars of de vrijwillige verzekering van het UWV. Van deze opties wordt echter maar in beperkte mate gebruik gemaakt.
Het kabinet heeft in een brief van 23 april jl. over de aanpak schijnzelfstandigheid aangekondigd interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) uit te gaan voeren naar de balans op de arbeidsmarkt tussen zelfstandigen en werknemers. Daarin zal hun positie binnen de sociale zekerheid worden meegenomen, inclusief de verzekering tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico. Een rapportage van het IBO volgt voor het einde van het jaar. Op basis van het IBO wil ik onder meer bezien of er aanleiding is en mogelijkheden zijn om de verzekeringsgraad te verhogen.
Uit het onderzoek blijkt dat de belangrijkste reden om geen arbeidsongeschiktheidsverzekering de hoogte van de premies is; wat is uw reactie hierop?
Uit het onderhavige onderzoek van Panteia blijkt dat de verzekerde zzp’ers jaarlijks gemiddeld € 4.050 aan hun AOV betalen, hetgeen neerkomt op een maandelijks bedrag van € 340. In dit licht vind ik het niet verwonderlijk dat een belangrijke reden voor de onverzekerde zzp’ers om géén AOV af te sluiten de prijs / de hoogte van de premies (60%) is. Deze uitkomst komt overeen met het onderzoek dat verricht is in 2009 in het kader van de evaluatie van de Wet einde toegang verzekering WAZ.2 De premie is mede zo hoog omdat het arbeidsongeschiktheidsrisico een omvangrijk risico is dat wordt afgedekt. Voorts is van belang dat de premie voor periodieke uitkeringen bij invaliditeit, ziekte of ongeval (waaronder de aov-premie) aftrekbaar is.
Kunt u aangeven hoeveel zzp’ers zonder arbeidsongeschiktheidsverzekering een beroep moeten doen op de bijstand vanwege arbeidsongeschiktheid?
Het ontbreekt mij aan gegevens over het aantal zzp’ers zonder arbeidsongeschiktheidsverzekering dat een beroep heeft gedaan op de bijstand vanwege arbeidsongeschiktheid.
Bent u bereid te onderzoeken wat de voor- en nadelen zijn van herinvoering van een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen, met in ieder geval een variant verplichte basisverzekering – vrijwillige aanvullende verzekering?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven zal het kabinet een breed onderzoek uitvoeren naar de positie van zzp’ers. Ook hun relatie tot het stelsel van de sociale verzekeringen, inclusief het de verzekering tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico, zal daarbij aan de orde komen. Een rapportage volgt voor het einde van het jaar.
Het rapport van Watermaatschappij Limburg over mogelijke overschatting van nitraatgehaltes in lössgrond |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Helma Lodders (VVD), Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van Watermaatschappij Limburg (WML) over nitraatmetingen in bodemvochtonderzoek op lössgrond?1
Ja.
Hoe waardeert u het geconstateerde verschil in uitkomst tussen de nitraatmetingen volgens de methode van WML (+/- 30% lager) en volgens de methode van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
Het is bekend dat er, afhankelijk van methoden en opzet van meetnetten, verschillen in gemeten nitraatconcentraties kunnen optreden. Het is niet evident welke methode en opzet de beste is. De WML concludeert in dit verband in haar rapport: «Op basis van dit onderzoek kan niet aangegeven worden welke methode de beste voorspeller is voor de hoeveelheid nitraat die uit kan spoelen naar het grondwater.» Het rapport van WML is gebaseerd op een zeer beperkte dataset (eenmalig twintig monsters afkomstig van acht boorpunten op twee percelen). Het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) omvat meetpunten op circa 450 bedrijven. WML en RIVM gaan in gesprek over de in het rapport van het WML geconstateerde verschillen met het LMM.
Hoe waardeert u de in het rapport genoemde mogelijke tekortkomingen van de door het RIVM gehanteerde meetmethode?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel tijd er de afgelopen jaren ongeveer zat tussen de monsternames in lössgrond door het RIVM en de daadwerkelijke nitraatanalyses op het laboratorium?
Het grootste deel van de monsters wordt binnen enkele weken na monstername geanalyseerd. Het RIVM bewaart monsters onder geconditioneerde omstandigheden, om veroudering en uitdroging van de monsters te voorkomen.
In hoeverre wordt de door het RIVM gehanteerde meetmethode op lössgrond ook in gebieden op zandgrond toegepast?
In de zandgebieden wordt de bemonsteringsmethodiek voor lössgronden gebruikt daar waar het grondwater diep zit. Dat was in het basismeetnet in de periode 2007–2010 jaarlijks op 3 tot 4 bedrijven (van de circa 190 bedrijven) het geval. In het derogatiemeetnet betrof dit jaarlijks 2 (van de circa 150 bedrijven) in de zandregio.
Erkent u dat de gekozen meetmethode voor het bepalen van het nitraatgehalte in bodemvocht op lössgrond belangrijke consequenties kan hebben voor de uitkomst?
Zie antwoord vraag 2.
Is de veronderstelling juist dat mogelijke overschatting van het nitraatgehalte in bodemvocht onder lössgrond een te negatief beeld zou geven van de grondwaterkwaliteit in lössgrond en daarom de gebruiksnormen voor lössgrond ter discussie zou stellen?
Deze veronderstelling is niet juist. De hoogte van de gebruiksnormen wordt niet gebaseerd op metingen, maar is gebaseerd op modelberekeningen. Daarbij is het zo dat de modelberekeningen op basis van de maatregelen uit het vierde actieprogramma Nitraatrichtlijn (4e AP) voor het lössgebied lagere nitraatconcentraties voorspellen dan gemeten worden in het LMM, net zoals de metingen van WML.
Zowel de modelberekeningen als WML als LMM laten echter concentraties zien die duidelijk boven de streefwaarde van 50 milligram nitraat per liter liggen. Ook in het geval de gebruiksnormen gebaseerd zouden zijn op metingen in plaats van de modelberekeningen is er aanleiding voor extra maatregelen ten opzichte van het vierde actieprogramma. Het 4e AP bevatte een toezegging om uiterlijk per 2015 beleid geïmplementeerd te hebben waarmee op termijn de streefwaarde van 50 milligram nitraat per liter gehaald wordt, ook in het lössgebied. Op basis daarvan is in het 5e AP gekozen voor een verlaging per 2015 van de gebruiksnormen voor totaal-stikstof voor uitspoelingsgevoelige akker- en tuinbouwgewassen in het lössgebied. Zoals aangegeven is de hoogte van deze gebruiksnormen is gebaseerd op modelberekeningen.
Gaat u op korte termijn vervolgonderzoek uit laten voeren naar de nitraatmetingen volgens de beide methoden en de mogelijke tekortkomingen van de door het RIVM gehanteerde methode?
RIVM en WML gaan op korte termijn in gesprek over de methodiek van nitraatmetingen. Op basis van de uitkomsten van dat gesprek zal ik de afweging maken of vervolgonderzoek nodig is en of het zinvol is om de Europese Commissie te informeren.
Gaat u de Europese Commissie op korte termijn informeren over de analyse van Watermaatschappij Limburg, de mogelijke overschatting van nitraatgehaltes in lössgrond in het basis- en derogatiemeetnet en over eventueel vervolgonderzoek en mogelijke aanpassing van gebruiksnormen en maatregelen naar aanleiding hiervan?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om naast vervolgonderzoek ook een pilot in de lössgebieden te starten om in het kader van de equivalente maatregelen zo snel mogelijk maatwerk te kunnen gaan leveren aangezien melkveebedrijven op lössgrond kunnen aantonen dat zij de nitraatnorm ruim halen? Zo nee, waarom niet?
Ik sta positief tegenover een pilot met equivalente maatregelen in het lössgebied en ben daarover met de sector in gesprek.