Dalende defensiebudgetten |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de persconferentie van president Obama, waarin hij zorgen uitspreekt over de dalende defensiebudgetten bij veel Europese bondgenoten?1
Ja.
Voelt u zich aangesproken door de vraag die president Obama opwerpt – «is everybody chipping in?» – nu de defensieuitgaven van Nederland gedaald zijn naar ruim 1% van het BNP, ongeveer de helft slechts van de NAVO-norm van 2%?
De Amerikaanse oproep aan de Europese Navo-lidstaten is niet nieuw. Eerder vroeg bijvoorbeeld voormalig Minister van Defensie Gates aandacht voor de krimpende budgetten in Europa en de scheefgroei tussen de Amerikaanse en Europese inbreng in de Navo. Die oproep heeft overigens bijgedragen tot uiteenlopende samenwerkingsinitiatieven. Ik ben het met president Obama eens dat vrijheid niet gratis is. Europese landen hebben een eigen én gezamenlijke verantwoordelijkheid om te blijven investeren in hun krijgsmachten en in onderlinge samenwerking. Ook de inzetbaarheid en de politieke bereidheid de krijgsmacht in te zetten, zijn van belang met het oog op burden sharing. Nederland levert regelmatig bijdragen aan internationale operaties. Die bijdragen zijn relevant en worden gewaardeerd.
Deelt u de opvatting van president Obama dat de crisis in Oekraïne ons eraan herinnert dat veiligheid niet gratis is en dat alle NAVO bondgenoten hun steentje moeten bijdragen aan collectieve veiligheid?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de reactie van de minister van Buitenlandse Zaken op de pleidooien om het defensiebudget te verhogen?2 Deelt u zijn opvatting dat een pleidooi voor meer geld voor Defensie pas geloofwaardig is op het moment dat eerst de nog bestaande verspilling door de versnipperde Europese samenwerking aangepakt wordt?
Internationale samenwerking is al lang geen keuze meer maar pure noodzaak. De inzetbaarheid en het voortzettingsvermogen kunnen worden versterkt en ontbrekende capaciteiten gecompenseerd. De Nederlandse krijgsmacht werkt al nauw samen met verscheidene Europese partners, waaronder België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Professionaliteit en technologische hoogwaardigheid maken onze krijgsmacht tot een aantrekkelijke partner. Verdergaande Europese samenwerking is van belang en daar zet Nederland zicht voor in. Hiermee vergroten we ons militaire handelingsvermogen. Wel geldt dat de kost vaak voor de baat uit gaat.
Was in uw ogen het extra geld voor Defensie in het Herfstakkoord «ongeloofwaardig»?
Nee.
Bent u bereid de volgende passage uit uw nota «In het belang van Nederland» onder de aandacht te brengen van de minister van Buitenlandse Zaken: «De verdere intensivering van internationale militaire samenwerking is een proces dat tijd vergt. En niet onbelangrijk, de kost gaat veelal voor de baat uit. Om op termijn de vruchten van doelmatige samenwerking te kunnen plukken, zijn vaak investeringen vooraf nodig.»?
De nota In het belang van Nederland is kabinetsbeleid. Deze nota legt een stabiel fundament onder de krijgsmacht.
Deelt u de opvatting van de officierenverenigingen dat de logica van de minister van Buitenlandse Zaken leidt tot een sterfhuisconstructie voor de krijgsmacht?3
Ik lees in het artikel niet dat de redenering zou leiden tot een sterfhuisconstructie.
Hoe beoordeelt u het standpunt van de minister van Financiën dat extra geld voor Defensie «een slecht idee» is?4
De Minister van Financiën heeft volgens de Comptabiliteitswet de bevoegdheid om binnen de volledige Rijksbegroting te zoeken naar mogelijkheden om de Rijksbegroting in evenwicht te houden. Daarbij wordt geen enkel ministerie uitgesloten.
Hoe beoordeelt u bovendien de aankondiging van de minister van Financiën dat hij bij de voorbereiding van de begroting 2015 op zoek gaat naar bestedingsruimte op de begrotingen van verschillende ministeries, om daar ruimte te maken voor de 500 miljoen die het aangepaste regeerakkoord tussen VVD en PvdA over de arbeidskorting kost?5 Klopt het dat de begroting van Defensie in die zoektocht niet uitgesloten is?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u in dat licht het feit dat de minister-president op de persconferentie na de ministerraad van 28 maart jl. niet wilde reageren op de vraag of er inmiddels al genoeg bezuinigd is op Defensie, en daarmee extra bezuinigingen op Defensie niet uitgesloten heeft?
Zie antwoord vraag 8.
Wilt u meer of minder geld voor Defensie?
Ik ben blij met de toevoeging van het extra budget aan de defensiebegroting bij het begrotingsakkoord in het najaar van 2013. Een robuuste en responsieve krijgsmacht is in het belang van Nederland. Dat gaat niet vanzelf. Het vraagt om een besef van de waarde van Defensie.
Indien u op de vorige vraag geen antwoord kunt of wilt geven, bent u dan tenminste bereid u uit te spreken tegen verdere bezuinigingen op Defensie komend begrotingsjaar?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘gaswinning zorgt opnieuw voor een conflict tussen provincie en het Rijk’ |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat de provincie Groningen grote bezwaren heeft tegen de eis van het Rijk om via het waterschap de helft van de kosten te betalen voor versterking (verzwaring) van dijken vanwege het economisch belang van de gaslocaties?1
Ik ben bekend met de uitspraken die de Groningse gedeputeerde Boumans hierover heeft gedaan.
Er is echter geen sprake van een eis van het Rijk dat het waterschap de helft van de kosten betaalt voor dijken die vanwege het economisch belang van de gaslocaties een strengere norm krijgen en daardoor versterkt zouden moeten worden. Wanneer een waterschap in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma maatregelen treft om primaire keringen te versterken, komt 50% van de totale kosten voor rekening van het Rijk en 40% voor rekening van de gezamenlijke waterschappen (het zogeheten solidariteitsdeel, waarbij waterschappen naar rato van financiële draagkracht bijdragen aan het Hoogwaterbeschermingsprogramma). Op deze wijze ontvangt het waterschap een bijdrage van 90% van de kosten. Het waterschap zelf betaalt een projectgebonden aandeel van 10%.
Daarnaast geldt dat kosten die waterschappen moeten maken om waterkeringen tegen aardbevingen bestand te maken worden vergoed uit het door de NAM gefinancierde budget van 100 miljoen Euro dat voor het aardbevingsbestendig maken van vitale infrastructuur beschikbaar is.
Deelt u de mening dat gaswinning een zaak van nationaal belang is en niet slechts een regionale kwestie die deels in de schoenen wordt geschoven van de provincie Groningen?
In zijn brief van 17 januari aan uw Kamer (kamerstuk 33 529, nr. 28) heeft de Minister van Economische Zaken aangegeven dat hij zich absoluut bewust is van de overlast voor de bewoners, die de aardbevingen in Groningen veroorzaken. Mijn ambtsgenoot heeft daarom samen met de gemeenten en provincie en NAM een akkoord gesloten over de wijze waarop tot een positieve regionale economische impuls gekomen kan worden. Over de invulling hiervan wordt nu hard gewerkt aan de Dialoogtafel.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de sociale, economische, maatschappelijke en psychische overlast rond de gaswinning en de problematiek van kwetsbare dijken afneemt in plaats van toeneemt?
De minister van Economische Zaken heeft uw Kamer in zijn brief van 17 januari (kamerstuk 33 529, nr. 28) geïnformeerd over het brede pakket van maatregelen van het kabinet om de overlast van de bevingen te verminderen door de gasproductie lokaal te beperken en huizen en infrastructuur preventief te versterken. Daarnaast wordt er ingezet op het versterken van de leefbaarheid en het economisch perspectief van de regio. Waar nodig worden dijken tegen aardbevingen bestand gemaakt.
In hoeverre vindt u de dijkversterking (verzwaring) in de provincie Groningen van een andere aard en prioriteit dan in andere provincies, gezien de ellende die gepaard gaat met de problematiek van de aardbevingen in de provincie Groningen?
Dijken en andere waterkeringen waar de risico’s van een overstroming het grootst zijn krijgen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma prioriteit bij de versterking. De problematiek van de aardbevingen zorgt in Groningen voor een uitzonderlijke situatie. Waar dit nodig is zullen primaire waterkeringen met voorrang tegen aardbevingen bestand worden gemaakt. Bij dijken die in de toetsing zijn afgekeurd zullen de werken om de dijken aardbevingsbestendig te maken met de uit de toetsing voortvloeiende versterking worden gecombineerd.
Welke afspraken zijn er precies tussen het Rijk en de provincie Groningen gemaakt over de financiering van de benodigde dijkversterking (verzwaring) in het aardbevingsgebied in de provincie Groningen?
In zijn brief van 17 januari aan uw Kamer (kamerstuk 33 529, nr. 28) heeft de minister van Economische zaken aangegeven dat er 100 miljoen Euro beschikbaar is in de komende vijf jaar voor het aardbevingsbestendig maken van de vitale infrastructuur. Wij zijn nu actief in overleg met de waterschappen over de invulling hiervan. Hierbij hebben de waterschappen het voortouw in hun rol als primair verantwoordelijke voor het beheer van de waterkeringen.
Het rapport van de Inspectie van het Onderwijs inzake de kwaliteit van schoolleiders |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van de Onderwijsinspectie inzake de kwaliteit van schoolleiders in het basis-, speciaal- en voortgezet onderwijs?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Onderwijsinspectie dat schoolleiders niet voldoen aan de door de eigen beroepsgroep opgestelde competenties?
Het beheersen en integraal kunnen inzetten van de competenties is belangrijk voor goed schoolleiderschap en daarmee ook voor goed onderwijs aan leerlingen. Het is goed dat er een uitdagende kwaliteitsnorm is, die door de beroepsgroep zelf is opgesteld. De Onderwijsinspectie toont in haar onderzoek aan dat schoolleiders over het algemeen naar behoren functioneren, maar dat er ruimte is voor verbetering. De schoolleiders in het funderend onderwijs hebben de afgelopen periode laten zien dat ze deze uitdaging oppakken door te werken aan hun eigen bekwaamheid. Dit sluit aan bij mijn beleid om de kwaliteit van schoolleiders te verbeteren. Ik zie daarbij een belangrijke rol voor het schoolleidersregister. Dit is een instrument waarmee de kwaliteit van schoolleiders zichtbaar gemaakt wordt en de verdere verbetering daarvan gestimuleerd wordt door eisen te stellen aan bevoegdheid, bekwaamheidsonderhoud en beroepshouding.
Wat zegt deze conclusie over de opleiding die docenten kunnen volgen voordat zij in een leidinggevende functie in het onderwijs aan het werk gaan of die zij kunnen volgen nadat zij in een leidinggevende functie zijn aangesteld?
Deze conclusie onderstreept het belang dat alle schoolleiders de basiscompetenties beheersen en integraal kunnen inzetten. Dit begint bij een goede opleiding en bij praktijkbegeleiding van startende schoolleiders. Op dit moment wordt in het primair- en het voortgezet onderwijs door de stichting schoolleidersregister PO en de VO-academie bekeken welke schoolleidersopleidingen in voldoende mate voldoen aan de beroepsstandaard (en dus aan de competenties waar de inspectie naar heeft gekeken).
Is het volgen van een dergelijke opleiding een voorwaarde om voor de positie van schoolleider in aanmerking te komen? Zo nee, in hoeverre zou dit wel wenselijk zijn?
Een afgeronde schoolleidersopleiding die in voldoende mate voldoet aan de beroepsstandaard is in het primair onderwijs een voorwaarde voor registratie in het schoolleidersregister PO. Schoolleiders mogen overigens ook via een assessment of een EVC traject (Erkenning Verworven Competenties) laten zien dat ze over de benodigde kennis en vaardigheden beschikken.
Met de VO-raad is afgesproken dat in 2013 alle beginnende schoolleiders zijn gestart met een basisopleiding. In de sectorakkoorden waarover ik in gesprek ben met de PO-Raad en de VO-raad wil ik afspraken maken over verdere professionalisering van schoolleiders.
Wat is het aanbod van opleidingen voor aankomend schoolleiders? In hoeverre is dit aanbod voldoende, zowel in kwalitatieve zin als in kwantitatieve zin?
Er zijn verschillende opleidingen en aanbieders voor (aankomend) schoolleiders. Een overzicht van dit aanbod, inclusief waardering is te vinden op http://www.schoolleidersregisterpo.nl/registreren/opleidingen/ en op www.vo-academie.nl . Ik heb geen signalen ontvangen dat dit aanbod ontoereikend zou zijn in kwantitatieve of kwalitatieve zin. Van het beoordelen van de opleidingen op het voldoen aan de beroepsstandaard gaat een sturende werking uit op de opleidingen.
Bent u het er mee eens dat een schoolleider een groot effect kan hebben op de kwaliteit van het onderwijs dat onder zijn of haar leiding wordt gegeven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het inspectieonderzoek toont aan dat de kwaliteit van schoolleiders samenhangt met de kwaliteit van lessen. Verbetering van de kwaliteit van schoolleiders is dus niet alleen zinvol voor schoolleiders zelf, maar heeft ook een positieve uitwerking op de kwaliteit van het onderwijs.
Welke stappen gaat u zetten om de kwaliteit van schoolleiders te verbeteren?
Dit kabinet investeert in de kwaliteit van schoolleiders en stelt sinds 2012 extra geld beschikbaar voor professionalisering van schoolleiders. Dit is jaarlijks ca. € 44 mln. voor het primair onderwijs (inclusief het speciaal onderwijs) en ca. € 28 mln. voor het voortgezet onderwijs.
Onderdelen van het beleid gericht op verdere professionalisering van schoolleiders zijn:
De inspectie is positief over deze ontwikkelingen, maar geeft aan dat het nog te vroeg is om de effectiviteit daarvan vast te stellen. Uw Kamer heb ik eind vorig jaar geïnformeerd over de stand van zaken bij brief met kenmerk: TK 33 750 VIII, nr. 13.
Hoe ziet de ondersteuning om van scholen «lerende organisaties» te maken, zoals deze in de lerarenagenda wordt beschreven, er concreet uit? Zitten hier ook specifieke maatregelen in die gericht zijn op de kwaliteitsverbetering van schoolleiders?
Een lerende organisatie begint met bekwame mensen, die elkaar en hun omgeving voortdurend aanspreken op leren en verbeteren. In de sectorakkoorden waarover ik in gesprek ben met de PO-Raad en de VO-raad wil ik afspraken maken over verdere professionalisering van schoolleiders en over een verbeteraanpak bij alle scholen en alle besturen. Ook het gedifferentieerde toezicht is een belangrijke bouwsteen om te komen tot een breed gedragen cultuur van continu verbeteren. Verder kunnen scholen ondersteuning krijgen via School aan Zet (www.schoolaanzet.nl ) bij het stellen van concrete doelen die passen bij de eigen verbeterambitie.
Het bericht dat Utrechtse raamexploitanten niet ingrepen ondanks berichten over mensenhandel |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
In hoeveel gevallen was op het Zandpad en de Hardebollenstraat in Utrecht sprake van door de gemeente gesignaleerde betrokkenheid bij mensenhandel, slecht toezicht, verstoring van de openbare orde en slecht levensgedrag van de exploitant?1 Op grond van welk type en aantal aanwijzingen werd dit geconstateerd?
In Utrecht zijn 6 exploitatievergunningen van 5 exploitanten van raamprostitutie aan het Zandpad en de Hardebollenstraat ingetrokken. De vergunningen zijn ingetrokken op basis van informatie uit bestuurlijke rapportages van de politie aan de burgemeester over de gang van zaken in de seksinrichtingen in de afgelopen jaren. Uit deze bestuurlijke rapportages komt het beeld naar voren dat de exploitanten en hun medewerkers zich schuldig hebben gemaakt en maakten aan (het faciliteren van) mensenhandel, uitbuiting en afpersing. Ook uit uitspraken van rechtbanken in de afgelopen jaren blijkt dat medewerkers van de verschillende exploitanten betrokken waren bij (het faciliteren van) mensenhandel. Het betrof vele aanwijzingen. Vanwege het vertrouwelijke karakter van de bestuurlijke rapportages kan ik hier echter geen verdere details over verstrekken.
Wat is naar schatting het aantal mogelijke slachtoffers hiervan? Waaruit bestond concreet het hulpaanbod? Hoe is deze hulpverlening ingezet? Hoe vaak heeft de politie in deze periode contact gelegd met alle prostituees die werkten aan het Zandpad en de Hardebollenstraat? Hoeveel opsporingsonderzoeken hebben plaatsgevonden naar verdachten die in verband konden worden gebracht met deze misstanden?
Het Zandpad was een prostitutiezone waar vrouwen uit verschillende delen van het land en uit het buitenland werkten. Er zijn niet alleen onder leiding van het parket Midden-Nederland, maar ook door het Landelijk Parket diverse Zandpad-gerelateerde opsporingsonderzoeken gedraaid. Het is mogelijk dat ook andere politie-eenheden onderzoeken hebben gedaan waarbij slachtoffers in beeld kwamen die (ook) op het Zandpad hebben gewerkt. Een totaaloverzicht van opsporingsonderzoeken en mogelijke slachtoffers is om die reden niet te geven.
De gemeente Utrecht heeft alle prostituees persoonlijk van te voren ingelicht over de intrekking van de vergunningen en de mogelijke gevolgen daarvan. Inspecteurs van de gemeente zijn alle ramen langsgegaan om de prostituees een brief (in de eigen taal) uit te reiken met de betreffende informatie en konden zo vragen beantwoorden, indien gewenst met behulp van een tolk. Daarnaast heeft de hulpverlening de prostituees overdag en ’s avonds bezocht op hun werkplekken om hen het hulpaanbod aan te reiken. Dit geldt ook voor de politie; ook zij hebben in deze periode in de dag- en avonddiensten extra toezicht gehouden en waren dagelijks aanwezig om contact te leggen met de prostituees. De gemeente heeft, in samenwerking met hulpverlening en politie, inloopbijeenkomsten georganiseerd om het besluit toe te lichten, vragen te beantwoorden en informatie over hulpverlening te geven. Bij deze bijeenkomsten waren ook tolken aanwezig (Spaans, Roemeens, Hongaars).
Concreet bestond/bestaat het hulpaanbod uit de volgende elementen:
Waarop baseert de gemeente Utrecht haar overtuiging dat de sluiting heeft bijgedragen aan het tegengaan van mensenhandel? Wat is uw verklaring voor het feit dat de inzet van politie, gemeente en hulpverlening niet heeft geleid tot extra aangiften?
Door het intrekken van de vergunning(en) staat vast dat in ieder geval geen verdere slachtoffers konden worden gemaakt dan wel te werk worden gesteld binnen een door de gemeente Utrecht vergunde seksinrichting. De mogelijkheid dat de praktijken zich hebben verplaatst naar andere steden en/of naar niet-vergunde seksinrichtingen is daarmee niet uitgesloten. Ik verwijs ook naar wat ik in mijn antwoorden op eerdere Kamervragen (zie de verwijzing in vraag2 heb opgemerkt over verplaatsingseffecten.
De aangiftebereidheid onder slachtoffers van mensenhandel is niet groot. Deze slachtoffers verkeren doorgaans in een afhankelijke, kwetsbare positie. Mensenhandelaren hebben er alle belang bij slachtoffers sociaal te isoleren, onwetend te laten en afhankelijk te houden om zo lang mogelijk profijt te trekken uit de uitbuitingssituatie. De rapportages van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen gaan uitvoerig in op deze problematiek. Voor een uiteenzetting over wat er wordt gedaan om de aangiftebereidheid te vergroten verwijs ik naar mijn antwoord op uw in vraag 1 eerdere vragen over dit onderwerp.
Het bericht ‘Large increase to almost 435000 asylum applicants registered in the EU28 in 2013’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Eurostat «Large increase to almost 435.000 asylum applicants registered in the EU28 in 2013»?1
Ja.
Hoe kan de stijging van de instroom van asielzoekers uit Somalië verklaard worden?
De asielinstroom in Nederland vanuit Somalië was in 2013 hoger dan in 2012. In 2013 bedroeg het aantal asielaanvragen door Somaliërs namelijk 3.080 ten opzichte van 880 asielaanvragen in 2012.2 De instroom van Somaliërs in 2013 bestond vooral uit Somalische gezinsleden die via nareis naar Nederland zijn gekomen om zich te herenigen met een Somalische asielzoeker die in Nederland een asielvergunning heeft gekregen. Dit kunnen ook asielaanvragen betreffen van gezinsleden van wie de nareisaanvraag reeds in 2012 is ingediend en ingewilligd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Gezinsleden hebben immers na een positief besluit van de IND, drie maanden de tijd om een Machtiging tot Voorlopig Verblijf (MVV) op te halen bij de ambassade en drie maanden de tijd om Nederland in te reizen na ontvangst van de MVV. Het aantal aanvragen voor deze MVV-nareis is in 2013 gedaald ten opzichte van 2012. In 2012 bedroeg het aantal MVV-nareisaanvragen door Somaliërs ongeveer 4.880. In 2013 was er sprake van 2.370 MVV-nareisaanvragen. Wel lag het inwilligingspercentage in 2013 (56%) hoger dan in 2012 (11%), hetgeen de hogere asielinstroom van Somaliërs in 2013 mede kan verklaren. 3
In hoeverre is de hoge instroom vanuit Somalië het gevolg van beleid ten aanzien van asielzoekers uit dit land en ten aanzien van hun familieleden?
De instroom van Somalische asielzoekers in Nederland in 2013 betreft, zoals uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt, voor een deel asielaanvragen van hoofdpersonen en voor een groter deel nareizigers (gezinsleden).
De keuze van asielzoekers voor een bepaald bestemmingsland is vaak niet eenduidig te verklaren. Factoren die in algemene zin een rol kunnen spelen zijn geografische ligging, historische (koloniale) banden tussen landen, een substantiële reeds aanwezige diaspora, de ervaren aantrekkelijkheid van het gevoerde asielbeleid, de aanwezigheid van smokkelnetwerken en toevalsfactoren. Het is dus niet te zeggen in hoeverre het Nederlandse (nareis)beleid bijdraagt aan de hoge instroom vanuit Somalië.
De situatie in Somalië is, zoals u weet, al jarenlang zorgwekkend en dat wordt weerspiegeld in het landgebonden asielbeleid. Zo is er enige tijd sprake geweest van een zogenaamde 15c-situatie in Mogadishu, waarbij de stad te onveilig werd geacht om naar terug te keren. Ook de situatie in de gebieden onder controle van Al-Shabaab is zorgwekkend.
Zijn er verschillen tussen het nareisbeleid voor familieleden van Somalische asielstatushouders en het nareisbeleid voor familieleden van asielstatushouders uit andere landen?
Nee. Er is geen specifiek beleid voor de gezinshereniging van mensen met de Somalische nationaliteit. Voor hen geldt, net als voor andere nationaliteiten, het algemene nareisbeleid.
Deelt u de mening dat, gezien de grote maatschappelijke problemen met Somaliërs in ons land, bekeken zou moeten worden of de instroom van (familieleden van) Somaliërs beperkt zou kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Het toelaten van asielzoekers is gebonden aan internationale verplichtingen, te weten het Vluchtelingenverdrag, het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens en de zgn. Kwalificatierichtlijn4. Deze vormen het juridisch kader voor het Nederlandse asielbeleid in het algemeen en het vormgeven van het landgebonden asielbeleid in het bijzonder. De noodzaak aan bescherming is en blijft het leidende principe voor de beoordeling van asielaanvragen. Ik heb uw Kamer dit jaar geïnformeerd over de wijze waarop ik het landgebonden asielbeleid Somalië vormgeef, rekening houdend met de informatie over de situatie in Somalië.5
De voorwaarden waaronder gezinshereniging kan plaatsvinden tussen een asielzoeker die in Nederland een asielvergunning heeft gekregen en zijn gezinsleden, staan beschreven in de Richtlijn Gezinshereniging6. De situatie van vluchtelingen vraagt bijzondere aandacht vanwege de redenen die hen ertoe hebben gedwongen hun land te ontvluchten en die hen beletten aldaar een gezinsleven te leiden. Om die reden gelden er in deze richtlijn voor hen gunstigere voorwaarden voor de uitoefening van hun recht op gezinshereniging, dan voor reguliere gezinshereniging. Aanpassingen in het nareisbeleid dienen dus ook steeds conform deze Richtlijn te zijn.
Zonder een uitspraak te doen over de eventuele omvang van maatschappelijke problemen met Somaliërs, zie ik dan ook geen mogelijkheden om de instroom van Somaliërs te beperken.
Ziet u mogelijkheden tot aanpassing van het (nareis)beleid ten aanzien van Somaliërs teneinde de instroom te beperken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kan verklaard worden dat het aantal asielaanvragen dat leidt tot een inwilliging in eerste aanleg in Nederland met 61% aanzienlijk hoger ligt dan in andere Europese landen? Zijn de verschillen in het asielbeleid, met name het nareisbeleid, hier een verklaring voor?
Het relatief hoge inwilligingspercentage in Nederland over 2013 is deels te verklaren door aanvragen van vreemdelingen uit Syrië en Somalië. De Somalische inwilligingen betreffen grotendeels nareizigers die met een MVV Nederland inreizen om met familieleden herenigd te worden die een verblijfsvergunning asiel hebben gekregen.
Voordat ik in ga op de oorzaken van de relatieve hoge inwilligingscijfers in Nederland wil ik benadrukken dat de inwilligingspercentages van Europese bestemmingslanden onderling moeilijk met elkaar te vergelijken zijn. Elke lidstaat heeft met een andere samenstelling van herkomstlanden te maken, waardoor een vergelijking tussen lidstaten geen zuivere vergelijking oplevert.
Indien de vergelijking van de inwilligingspercentages wordt beperkt tot de internationale verleningsgronden, te weten de afgegeven asielvergunningen op grond van het Vluchtelingenverdrag en op grond van artikel 3 EVRM, blijkt dat Nederland een lager inwilligingspercentage heeft dan de 61% van de algemene methode en daarmee minder afwijkt van de percentages in de EU. Het inwilligingspercentage in Nederland is dan 30% waar het gemiddelde in de EU 29% betreft.
Voorts heb ik u eerder gemeld dat het verschil in inwilligingspercentages mogelijk mede toe te schrijven is aan de aard van de Nederlandse asielprocedure en de aandacht voor het snel afdoen van kansloze aanvragen in de korte aanmeldcentrumprocedure.7 Het is zeer wel mogelijk dat Nederland daarmee weinig aantrekkelijk is voor vreemdelingen die geen bescherming tegen terugkeer behoeven, maar toch door middel van een asielprocedure toegang tot Europa zoeken.
De bezuinigingen door de NAVO op radarvliegtuigen (AWACS; Geilenkirchen) |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de NAVO wil bezuinigen op de AWACS basis in Geilenkirchen en dat er meerdere radarvliegtuigen zullen worden afgestoten?1 Hoe beoordeelt u deze voornemens?
Ja. Deze voornemens zijn mij bekend en zijn een gevolg van twee ontwikkelingen. Ten eerste besloot de Navo in 2012 tot aanschaf van een nieuwe gezamenlijke inlichtingencapaciteit: het Alliance Ground Surveillance (AGS) initiatief. Met dit initiatief verwerft de Navo onbemande toestellen die vanaf omstreeks 2017 kunnen worden ingezet. Verder spraken de Navo-lidstaten af dat een gezamenlijk personeelsplafond gaat gelden voor de AWACS en AGS-capaciteiten. Hierdoor zullen er in de AWACS-eenheid functies vervallen om ruimte te maken voor de nieuwe AGS-eenheid.
Ten tweede verliet Canada in februari 2013 het AWACS-programma en betaalt sindsdien ook niet langer mee aan de moderniserings- en exploitatiekosten van AWACS. Hierdoor is het beschikbare AWACS-budget kleiner geworden. Het resterende budget is voldoende om veertien toestellen te moderniseren. SACEUR heeft vastgesteld dat met veertien AWACS-toestellen een prudente militaire capaciteit in stand blijft. Daarom is gekozen voor het verkleinen van het aantal toestellen van zeventien naar veertien.
Ik teken tot slot aan dat de AWACS-toestellen niet boven Oekraïne vliegen, maar hun waarnemingsvluchten uitvoeren boven Polen en Roemenië.
Is het afstoten van deze vliegtuigen louter een gevolg van bezuinigingen of is er ook inhoudelijk minder behoefte aan de inzet van deze vliegtuigen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre gaat het afstoten van deze vliegtuigen ten koste van de westerse inlichtingencapaciteit, mede gelet op het feit dat deze vliegtuigen momenteel intensief worden benut boven de Oekraïne en Afghanistan? Ligt het snijden in deze capaciteit dan wel in de rede gezien de onvoorspelbaarheid en onrust op het wereldtoneel?
Zie antwoord vraag 1.
Welke consequenties heeft het afstoten van deze radarvliegtuigen voor het beheer van het Nederlandse luchtruim?
Geen.
Mochten de genoemde besluiten onomkeerbaar zijn, welke werkgelegenheidseffecten heeft dit voor de provincie Limburg? Zijn hier compenserende maatregelen mogelijk voor Limburg?
Een deel van de functies die zullen vervallen, wordt vervuld door militairen van de deelnemende Navo-lidstaten. Daarnaast zullen er op de vliegbasis Geilenkirchen burgerfuncties vervallen die voor een deel worden vervuld door Nederlanders woonachtig in Limburg. De werkgelegenheidseffecten voor de provincie Limburg zijn op dit moment nog niet bekend, omdat nog niet definitief vaststaat welke functies vervallen en welke medewerkers hierdoor overtollig worden. Ook is nog niet vastgesteld wanneer een en ander zijn beslag zal krijgen, welke afvloeiingsregelingen van toepassing zullen zijn en hoe het natuurlijk verloop zal zijn.
De noodzaak om in het kader van training vlieguren te maken blijft bestaan; in hoeverre zou hier vaker gebruik kunnen worden gemaakt van simulatoren om overlast terug te dringen?
Het gebruik van simulators is de afgelopen drie jaar al sterk geïntensiveerd en heeft mede geleid tot een afname van het aantal trainingsvliegbewegingen vanaf Geilenkirchen. Defensie spant zich samen met de Navo en de vliegbasis in om de overlast zoveel mogelijk te beperken.
Welke verdere bezuinigingen – met mogelijke consequenties voor Nederland – heeft de NAVO nog op stapel staan?
In de context van de herziening van de Navo-commandostructuur zijn tevens afspraken gemaakt over Host Nation Support(HNS) aan de betreffende hoofdkwartieren. Deze afspraken betekenen een uitbreiding van de taken en verantwoordelijkheden van het gastland, met als gevolg een personele vermindering in de huidige commandostructuur. Voor Nederland heeft dit betrekking op het Allied Joint Forces Command in Brunssum.
Voorts heeft de Navo besloten de activiteiten van het NATO Communications and Information Agency (NCIA) te concentreren in Brussel en Mons (België) alsmede in Den Haag, en de vestiging in het Belgische Glons te sluiten. Deze aanpassing leidt tot meer arbeidsplaatsen bij de NCIA-vestiging in Den Haag.
In hoeverre en langs welke weg bent u betrokken bij de besluitvorming over de concrete vertaling van beoogde bezuinigingen door de NAVO? Bent u gerust over de uitkomsten hiervan, met name als het gaat om de veiligheidsbelangen van Nederland en West-Europa?
Besluitvorming over bezuinigingen is een aangelegenheid van alle 28 lidstaten. Nederland is daar dus bij betrokken. De Nederlandse belangen en de bredere Europese veiligheidsbelangen komen aan de orde in de diverse Navo-fora waarin de militaire en de politieke aspecten van de voorgenomen maatregelen worden besproken.
De stijging van de grafrechten |
|
Roelof Bisschop (SGP), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de grafkosten sinds 2013 weer fors gestegen zijn?1 Is het waar dat er bij grafkosten prijsverschillen zijn tot 7.500 euro?
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek van Dela. De conclusies uit het onderzoek zijn inmiddels deels door Dela aangepast. De aanpassing is positief: het tariefverschil tussen de goedkoopste en duurste gemeentelijke begraafplaats is minder groot dan aanvankelijk gedacht. Deze is nu bijgesteld tot € 6.500,–.
Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Het vaststellen van de gemeentelijke grafrechten is een autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de gemeenteraad. De afweging over de hoogte van de tarieven kan het beste lokaal worden gedaan. Er zijn veel aspecten die de hoogte van de tarieven beïnvloeden, zoals de historische kostprijs van de grond van de begraafplaats, de bodemgesteldheid, het aanbod, mate van dienstverlening, kosten van onderhoud, en personeel, aanwezigheid van alternatieven, en dergelijke. Allemaal elementen die een gemeenteraad meeweegt bij het bepalen van het tarief. Belangrijk daarbij is echter dat wettelijk is bepaald dat de grafrechten maximaal kostendekkend mogen zijn.
Op welke wijze toetst u of gemeenten geen tarief hanteren dat hoger is dan ten hoogste de daadwerkelijke kosten?
Omdat het gaat om lokale heffingen, heeft het Rijk geen bemoeienis met de hoogte van de tarieven. Indien een belanghebbende aan wie de grafrechten worden berekend van mening is dat deze te hoog zijn vastgesteld kan tegen de aanslag bezwaar worden aangetekend bij de betreffende gemeente. Mocht dat niet leiden tot een bevredigend resultaat kan daarna eventueel beroep worden ingesteld bij de rechter.
Hoe komt het dat er tot op heden nog geen sprake is van een transparant overzicht van de kosten die gemeenten doorberekenen?
Het Rijk heeft in 2010 de «handreiking leges en tarieven« gepubliceerd daarin wordt precies aangegeven welke kosten kunnen worden doorberekend als het gaat om retributieve heffingen. Op dit moment wordt deze handreiking door Deloitte in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geactualiseerd. We verwachten de herziene versie nog voor de zomer zal worden gepubliceerd. Deze publicatie is zowel beschikbaar voor gemeenten als voor andere belanghebbenden en is te vinden op de website van het ministerie. Deze handreiking kan worden gebruikt bij het beoordelen van de juistheid van de tarieven.
Jaarlijks publiceert ook het CBS een overzicht van de ontwikkeling van de lokale lasten (gebaseerd op primitieve begrotingen). Daarin worden de grafrechten opgenomen onder de overige gemeentelijke heffingen (de hondenbelasting, de forensenbelasting, de reclamebelasting, de baatbelasting, de roerendezaakbelasting, de begraafplaatsrechten en de marktgelden). Uit het persbericht van het CBS van 21 januari 2014, blijkt dat de overige heffingen in 2014 slechts met 0,5% stijgen ten opzichte van 2013.
Bent u bereid om in overleg te gaan met gemeenten om te komen tot een matiging van de tarieven voor grafrechten en meer inzicht in de wijze waarop gemeenten hun tarieven bepalen?
Nee, zie vraag 2
Is u bekend waarom er in het COELO-onderzoek2 over lokale lasten de kosten van de grafrechten niet zijn meegenomen?
Het Coelo rapport dat in opdracht van het Rijk wordt gepubliceerd bekijkt alleen de macro opbrengsten en kijkt niet naar kosten van individuele gemeenten. De focus ligt met name op de woonlasten. In de Coelo atlas worden daarnaast per gemeente de tarieven geïnventariseerd. De grafrechten vallen in de categorie overige heffingen (p. 28 van het Coelo rapport). Macro gezien stijgen de overige heffingen volgens het COELO niet, vandaar dat er vooralsnog geen reden is voor het rijk om deze nauwkeuriger te monitoren. De grote verschillen in lokale situaties maken een verdere analyse van de grafrechten lastig en daarom is besloten dit over te laten aan de lokale democratie en deze niet op te nemen in de rapportage.
Bent u bereid te bevorderen dat in dit COELO-onderzoek ook de lokale lasten inzake begraven worden meegenomen?
Nee, zie vraag 6.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat mensen alleen vanwege de sterk gestegen kosten de keuze moeten maken voor een crematie? Bent u bereid gemeenten hierop aan te spreken?
Nee, zie vraag 2
Het bericht dat BinckBank Amerikanen uitsluit van een beleggingsrekening |
|
Arnold Merkies (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat Binckbank Amerikanen uitsluit van een beleggingsrekening?1
Het College voor de Rechten van de Mens heeft op 2 april een oordeel geveld. BinckBank stelt op bedrijfseconomische gronden een besluit genomen te hebben om de dienstverlening aan cliënten in een aantal gevallen te beëindigen. Dat betreur ik.
Het College doet overigens geen bindende uitspraak maar geeft een oordeel of de wet gelijke behandeling is overtreden. Indien het oordeel niet wordt opgevolgd kan de eiser met het oordeel van het College naar de civiele rechter stappen. De rechtbank zal het oordeel van het College moeten meewegen en kan het oordeel alleen gemotiveerd naast zich neerleggen.
Klopt het dat voor de toepassing van de Intergovernmental Agreement (IGA) van 18 december 2013 en de Foreign Account Tax Compliance Act (Fatca) de definitie van de Internal Revenu Service (IRS) voor «US person» geldt? Zo ja, vallen ingezetenen die genaturaliseerd zijn hieronder?
FATCA is een Amerikaanse wet die bedoeld is om wereldwijd belastingontduiking en zwartsparen door Amerikaanse belastingplichtigen te bestrijden. FATCA verplicht financiële instellingen rechtstreeks aan de Amerikaanse belastingdienst te rapporteren over Amerikaanse personen («US Persons»). De IGA regelt dat de Nederlandse financiële instellingen deze informatie aan de Nederlandse belastingdienst kunnen rapporteren in plaats van aan de Amerikaanse belastingdienst. De Nederlandse belastingdienst wisselt deze informatie uit met de Amerikaanse belastingdienst en verkrijgt informatie van de VS. Zo hoeven de Nederlandse financiele instellingen geen individuele overeenkomsten te sluiten met de Amerikaanse belastingdienst en komt de 30% bronheffing te vervallen. De IGA zal naar verwachting voor het zomerreces aan het parlement ter goedkeuring worden aangeboden.
FATCA gaat uit van het begrip «US Person». Hierbij wordt aangesloten bij de Amerikaanse belastingwetgeving, het gaat immers om de identificatie van Amerikaanse belastingplichtigen. Dit begrip omvat Amerikaanse staatsburgers waar ze ook wonen, of (Amerikaanse en niet-Amerikaanse) inwoners van de Verenigde Staten. Volgens de Amerikaanse wetgeving behoudt een Amerikaan bij de verkrijging van het Nederlanderschap de Amerikaanse nationaliteit. De Nederlandse nationaliteitswetgeving kent echter de hoofdregel dat de nieuwe Nederlander, indien mogelijk, afstand doet van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Op deze hoofdregel bestaan uitzonderingen waardoor niet alle tot Nederlander genaturaliseerde Amerikanen verplicht zijn afstand te doen van de Amerikaanse nationaliteit. Om aan te tonen dat afstand is gedaan van de Amerikaanse nationaliteit moet na het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit een «Certificate of loss of nationality of the United States» worden ingeleverd bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Zolang een tot Nederlander genaturaliseerde Amerikaan geen afstand heeft gedaan van het Amerikaanse staatsburgerschap bezit hij die nationaliteit naast het Nederlanderschap. Dit betekent dat deze persoon voor FATCA nog steeds een US Person is. Op de website van de Amerikaanse Belastingdienst is informatie te vinden over de «Certificate of loss of nationality of the United States».
Bent u van mening dat de IGA en de Fatca een rechtvaardiging bieden om onderscheid op grond van nationaliteit te maken bij het aanbieden van bankdiensten? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Nee, FATCA is er op gericht dat de Amerikaanse belastingdienst informatie van Amerikaans belastingplichtigen verkrijgt. Het begrip belastingplicht heeft een ruimere strekking en omvat meer dan nationaliteit. De specifieke FATCA klantidentificatieregels moeten er voor zorgen dat als sprake is van een Amerikaans belastingplichtige, deze informatie wordt gerapporteerd. Het gaat niet alleen om staatsburgers. Het betreft onder andere ook personen die ten minste 6 maanden in de VS verblijven en personen met een zogenoemde «greencard». Om deze personen te identificeren zijn in de Amerikaanse FATCA uitvoeringsvoorschriften en in de IGA uitgebreide regels beschreven.
Voor bestaande rekeningen van natuurlijke personen moeten financiële instellingen aan de hand van een aantal Amerikaanse indicatoren bezien of hun klanten potentieel een Amerikaans persoon zijn. Als dat zo lijkt, dan biedt de regelgeving de mogelijkheid voor financiële instellingen om hun klanten tegenbewijs te laten verstrekken dat zij geen Amerikaans belastingplichtige zijn. Indien geen tegenbewijs wordt geleverd, moet de informatie gerapporteerd worden in plaats van dat een bestaande klantrelatie wordt beëindigd. Ten aanzien van nieuwe rekeningen van natuurlijke personen die worden geopend vanaf 1 juli 2014 moeten financiële instellingen aan de hand van een eigen verklaring van de klant kunnen bezien of sprake is van een Amerikaanse belastingplichtige of niet. Het staat de financiële instelling bij het openen van een nieuwe rekening vrij om dit te weigeren als de klant geen eigen verklaring overlegt. De financiële instelling is dan immers niet in staat om te beoordelen of sprake is van een Amerikaans belastingplichtige of niet. Dit valt te onderscheiden van het beëindigen van een bestaande klantrelatie met een persoon die reeds geïdentificeerd is als Amerikaans persoon maar die geen gebruik heeft gemaakt van zijn tegenbewijsmogelijkheid.
Deelt u de mening van het College voor de Rechten van de Mens (CRM) dat BinckBank ingezetenen met een Amerikaanse nationaliteit discrimineert?
Zoals in de antwoorden op vraag 2 en 3 aangegeven ben ik van mening dat FATCA en de IGA geen grondslag bieden om Amerikanen louter op grond van hun nationaliteit uit te sluiten van dienstverlening. Van de zijde van BinckBank heb ik vernomen dat BinckBank de dienstverlening aan cliënten niet zozeer beëindigt op grond van nationaliteit doch op grond van belastingplicht, waarbij de Amerikaanse belastingplicht niet per se samenvalt met de Amerikaanse nationaliteit. Het oordeel van de College gaat op dit punt niet in.
Bent u bekend met andere financiële instellingen die op grond van de IGA en de Fatca ingezetenen een dienst ontzeggen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze instellingen? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken of financiële instellingen dergelijke voorwaarden hanteren?
De NVB heeft in een vroeg stadium bij Nederlandse banken de aandacht op FATCA gevestigd met als doel om de banken tijdig op FATCA voorbereid te krijgen. Voorts heeft het Ministerie van Financiën met de IGA een instrument aan financiële instellingen in handen gegeven om op een zo kostenefficiënt mogelijke wijze aan FATCA te kunnen voldoen. Ik verwacht dan ook dat alle financiële instellingen zich aan de wettelijke verplichtingen zullen conformeren zonder de dienstverlening aan hun cliënten op te zeggen.
De relatie tussen prins Bernhard en de geheime diensten |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat prins Bernhard in 1995 opdracht heeft gegeven aan de toenmalige Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), de voorganger van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), om hem inlichtingen te verschaffen over het dossier dat de Amerikaanse geheime diensten over de prins zouden hebben?1
Prins Bernhard is in 2004 overleden. De BVD is in 2002 opgevolgd door de AIVD.
Wijlen prins Bernhard was geen opdrachtgever van de BVD of andere geheime diensten. De BVD en andere geheime diensten zijn werkzaam geweest binnen de hiervoor geldende wettelijke kaders. De motie inzake een onderzoek die op 4 december 2013 is ingediend (Kamerstuk 33 750 III, nr. 5) is op 5 december 2013 door de Tweede Kamer verworpen.
Welke opdrachten of suggesties heeft prins Bernhard nog meer gegeven aan de BVD of aan andere geheime diensten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft prins Bernhard de toenmalige Minister-President op de hoogte gesteld van zijn verzoek aan de BVD?
Zie antwoord vraag 1.
Voor welke andere personen is de BVD of zijn andere geheime diensten nog meer bereid geweest opdrachten uit te voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Commissie voor Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) te vragen een onderzoek te doen naar de contacten tussen prins Bernhard en de Nederlandse veiligheidsdiensten?
Zie antwoord vraag 1.
Het rapport van CE Delft ‘Kosten statiegeldsystemen voor grote PET-flessen’ |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van CE Delft «Kosten statiegeldsystemen voor grote PET-flessen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van CE Delft dat de kosten voor statiegeld per ingezamelde fles geen 6 cent bedragen, maar 3 cent?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de conclusie van CE Delft dat het inzamelen van PET-flessen via het Plastic Heroes-systeem duurder is dan het huidige statiesgeldsysteem?
U vraagt mij te reageren op het rapport van CE Delft. Over de conclusie van onder andere Tomra dat het WUR rapport onjuist is, heb ik geen oordeel, omdat IenM geen partij is in een inhoudelijke discussie over de onderbouwing van de kosten. Wel is duidelijk dat WUR niet in de gelegenheid is gesteld te reageren op de bevindingen van CE Delft. Er is blijkbaar sprake van twee verschillende inzichten waarbij onbekend is welke de juiste is.
Hoe beoordeelt u de conclusie van CE Delft dat door het afschaffen van statiegeld en de introductie van het nieuwe inzamelingsmodel de CO2-uitstoot jaarlijks extra met 71 tot 77 kiloton toeneemt?
Zie antwoord 3.
De eindconclusie van CE Delft is dat het mogelijk vrijgeven van het statiegeldsysteem is besloten op basis van onjuiste gegevens; deelt u deze opvatting? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De raamovereenkomst is afgesloten op basis van de afspraken die gemaakt zijn tussen de raamovereenkomstpartijen. Insteek van het kabinet is dat het verpakkende bedrijfsleven moet zorgen dat recycledoelen gehaald worden. De sector kan dan zelf organiseren dat dit zo efficiënt mogelijk gebeurt. In de debatten met uw Kamer hierover zijn de kosten van het statiegeldsysteem gepasseerd als argument dat voor het bedrijfsleven bij het uitoefenen van hun producentverantwoordelijkheid is aangevoerd. Daarop heeft de Kamer hierover meer informatie gevraagd, waarna deze informatie is aangeleverd.
In de aanbieding van het onderbouwende rapport van WUR heeft de Staatssecretaris expliciet aangegeven primair te sturen op doelen en dat het efficiënt invullen van het systeem dat deze doelen haalt een zaak is van het verantwoordelijke bedrijfsleven. Met andere woorden, de onderbouwing van de raamovereenkomst is niet gedaan op basis van de kostenonderbouwing. De raamovereenkomst is gebaseerd op het sturen op doelen.
Daarnaast is er door de recente review van CE Delft blijkbaar sprake van twee verschillende inzichten. Daarmee is niet gezegd dat de onderbouwing van WUR niet juist is. WUR heeft destijds als wetenschappelijk instituut op basis van openbare, verifieerbare bronnen op transparante wijze een onderbouwing gegeven, met peer-review plus een schets van de wetenschappelijke context. Deze informatie is destijds transparant met de Tweede Kamer gedeeld. Het is niet mijn rol een oordeel te geven over de juistheid van de twee rapporten.
Samenvattend: het mogelijk vrijgeven van statiegeld is niet gebaseerd op de kostenonderbouwing en er zijn twee verschillende inzichten over de kosten van het statiegeldsysteem waarbij het niet mijn rol is om uitspraken te doen welke de juiste onderbouwing is.
Deelt u de mening dat het statiegeldsysteem een goed werkend systeem is dat veel vertrouwen geniet bij de consument waardoor het eventueel vrijgeven ervan (en daardoor deels afschaffing ervan) gevoelig ligt? Deelt u voorts de mening dat het mede daarom onwenselijk is dat er wellicht gebruik wordt gemaakt van een verkeerde onderbouwing van de milieueffecten van eventuele afschaffing?
De resultaten van het huidige statiegeldsysteem zijn als goed te kwalificeren.
Het vrijgeven van het statiegeldsysteem voor grote PET-flessen ligt gevoelig. Dat is de reden waarom er in de behandeling in de Tweede Kamer in 2012 uitgebreid bij stil is gestaan. Het resultaat van deze debatten was dat uw Kamer verzocht heeft om de prestatiegaranties op te nemen in de Raamovereenkomst en dat de Kamer haar steun aan de raamovereenkomst heeft uitgesproken. Besluitvorming heeft daarmee transparant plaatsgevonden en de raamovereenkomst is de basis voor de uitvoering vanaf januari 2013.
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven deel ik uw mening niet dat er gebruik is gemaakt van een verkeerde onderbouwing.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Grondstoffen en Afval op 16 april 2014?
Ja.
Het verdwijnen van het Openbaar Ministerie uit Vlissingen |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verdere uitholling van OM Zeeland»?1 Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van het lid Recourt over het verdwijnen van het OM uit Zeeland?2
Ja.
Vanaf wanneer is de zittingszaal van het OM in Vlissingen gesloten?
De zittingszaal in Vlissingen is niet gesloten. Er is derhalve geen sprake van een lacune.
Over welke mogelijkheden beschikken Zeeuwse verdachten om zich voor verkeersdelicten bij het OM te verantwoorden, anders dan naar Breda te gaan?
Vooralsnog blijven de zogenaamde CVOM-zittingen, waar onder andere lichte verkeersdelicten worden behandeld, in het Veiligheidshuis Vlissingen gehandhaafd. Op termijn zal telehoren in Zeeland mogelijk worden.
Vanaf wanneer krijgen Zeeuwse verdachten de mogelijkheid om zich voor het OM te verantwoorden door middel van videoconferencing?
Op dit moment wordt door het parket Zeeland-West-Brabant onderzocht wat de meest geschikte locatie is voor telehoren in Zeeland. Zodra deze locatie bekend is en aan alle overige randvoorwaarden is voldaan, zal worden gestart met telehoren in CVOM-zaken. Het streven is naar een invoeringsdatum voor deze locatie in de loop van juni 2014. Telehoren zal op één plaats in Zeeland mogelijk worden.
Deelt u de mening dat de zittingszaal in Vlissingen niet gesloten had mogen worden voordat de mogelijkheid van videoconferencing was opengesteld? Zo ja, waarom zit er dan toch een lacune in de tijd tussen beide tijdstippen?
Zie antwoord vraag 2.
Waar zal de mogelijkheid tot het genoemde videoconferencing ingericht worden? Is dat op meer dan één plaats in Zeeland?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt het in het bericht gestelde zich tot uw eerdere toezegging dat het sluiten van het OM-kantoor in Middelburg geen nadelige gevolgen voor de bewoners van Zeeland heeft?
In mijn brief van 14 december 20123 heb ik uiteengezet wat het locatiebeleid is ten aanzien van onder meer het Openbaar Ministerie (OM). Het OM is ook buiten de hoofdlocatie robuust, zichtbaar en herkenbaar in het arrondissement aanwezig. In Zeeland wordt dit vorm gegeven doordat het OM een aantal werkplekken heeft in de zittingsplaats Middelburg van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en betrokken is bij het Veiligheidshuis in Vlissingen. Voor het overige verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen 2 tot en met 6.
Het afkopen van een klein pensioen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de problemen die zich voordoen wanneer een klein pensioen van mensen wordt afgekocht, vooral wanneer dit voor de pensioenleeftijd gebeurt?1
Ja.
Is het mogelijk dat pensioenfondsen standaard doorgeven aan de belastingdienst dat het een afgekocht pensioen is, zodat het inkomen niet meetelt voor de huurtoeslag?
De wettelijke toeslagensystematiek gaat uit van één inkomensbegrip voor alle toeslagen. Het geharmoniseerde inkomensbegrip is voor de burger transparant en maakt een doelmatige uitvoering mogelijk. Alleen voor de huurtoeslag is het vanaf 2006 op grond van het Besluit op de huurtoeslag mogelijk, om een afkoopsom van het pensioen buiten beschouwing te laten voor het toetsingsinkomen. De burger moet daartoe een verzoek indienen bij de Belastingdienst/Toeslagen. De verwerking van deze verzoeken is een handmatig proces.
Het standaard geautomatiseerd buiten beschouwing laten van een afgekocht pensioen voor het toetsingsinkomen zou betekenen dat de uitzondering voor de huurtoeslag gaat gelden voor alle toeslagen. Bovendien moet dan de loonaangifte worden uitgebreid zodat achterhaald kan worden dat het om een afgekocht pensioen gaat. Daarmee zou een generieke maatregel in de loonaangifte moeten worden genomen voor een slechts zeer beperkte groep burgers. Om deze redenen acht het Kabinet het niet zinvol om pensioenfondsen aan de Belastingdienst te laten melden of een uitkering een afgekocht pensioen betreft.
Informatie over bijzondere inkomens voor de huurtoeslag, waaronder de afkoop van pensioenen, staat duidelijk vermeld op de website van de Belastingdienst/Toeslagen.
Hoeveel mensen hebben in 2010, 2011, 2012 en 2013 een klein pensioen afgekocht?
Deze gegevens zijn niet beschikbaar.
Hoe vaak is in 2010, 2011, 2012 en 2013 (per jaar) een beroep gedaan op de uitzonderingsgrond afkoop klein pensioen voor de huurtoeslag?
De redenen van bezwaar- of verzoekschriften worden niet naar onderwerp geadministreerd.
Op basis van een expertbenadering kan echter worden aangenomen dat tot nu toe voor het toeslagjaar 2012 ca. 2500 verzoeken zijn toegewezen voor een afgekocht pensioen.
Waarom bericht de Autoriteit Financiele Markten (AFM) op haar website dat de afkoop van pensioen gevolgen kan hebben voor de huurtoeslag en wijst de AFM niet op de mogelijkheid om het inkomen niet mee te laten tellen voor de huurtoeslag?2
Op de website van de AFM, staat, naast de tekst waar u naar verwijst: «Afkoop kan ook gevolgen hebben voor het kindgebonden budget of de kinderopvangtoeslag. Voorkom dat je een toeslag moet terugbetalen! Voor huurtoeslag gelden aparte regels bij pensioenafkoop. Het telt eerst wel mee als inkomen, vervolgens moet je hiertegen bezwaar maken. Kijk op www.belastingdienst.nl wat de gevolgen van afkoop voor je kunnen zijn en wat je eventueel moet doen. Of bel met de belastingdienst.»3
Het gaat hier om de fiscale en toeslag-gevolgen bij afkoop van een klein pensioen. De AFM heeft met haar tekst op haar website voor ogen gehad om consumenten in algemene zin te informeren over de gevolgen van afkoop van een klein pensioen. Hierbij hoort ook een algemene verwijzing naar de mogelijke fiscale en toeslag-gevolgen. De AFM heeft ervoor gekozen om voor de specifieke informatie een verwijzing op te nemen naar de instantie die de bron is van de relevante regelgeving om te borgen dat consumenten dan steeds toegang hebben tot de meest actuele informatie, zonder dat de AFM steeds zelf behoeft na te gaan of de specifieke informatie over die regelgeving op haar website actueel is.
Indien een financieel adviseur het advies zou geven dat de AFM geeft, namelijk « misschien moet je meer belasting betalen of wellicht heb je recht op minder huur- of zorgtoeslag», is die informatie dan correct of is de adviseur dan in overtreding van de Wet op het Financieel Toezicht (WFT/WFD) en strafbaar omdat de informatie onjuist en onvolledig is?
De financiële wet- en regelgeving (Wet op het financieel toezicht (Wft)) is van toepassing op activiteiten met betrekking tot financiële producten en financiële diensten. De tekst op de website van de AFM waar het hier over gaat, namelijk het wijzen op mogelijke fiscale en toeslag-gevolgen bij afkoop van een klein pensioen, is geen advies zoals dat is gereguleerd in de Wft. Deze verwijzing is algemeen van aard en informeert over de regels die in een bepaalde situatie van toepassing zouden kunnen zijn, en deze verwijzing is gecompleteerd met een handelingsperspectief, namelijk een doorverwijzing naar de actuele bron van specifieke informatie over de mogelijke fiscale en toeslag-gevolgen.
Bent u bereid om mensen die de afgelopen jaren een afgekocht pensioen ontvangen hebben, alsnog de mogelijkheid te geven om de huurtoeslag opnieuw aan te vragen omdat de informatie zo onduidelijk was?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven kunnen mensen op grond van het Besluit op de huurtoeslag uitsluitend door middel van een verzoek ervoor zorgen dat een afgekocht pensioen buiten beschouwing wordt gelaten voor het in aanmerking te nemen toetsingsinkomen voor de huurtoeslag. Dat kan nog tot het moment dat een definitieve toekenning over het toeslagjaar waarin de afkoopsom is ontvangen onherroepelijk is geworden. Het Kabinet acht het niet nodig hier vanaf te wijken.
Voor het toeslagjaar 2013 moet het proces van het definitief toekennen nog van start gaan en dus kunnen deze verzoeken voor het toeslagjaar 2013 nog gedaan worden.
Welke stappen zult u ondernemen om ervoor te zorgen dat niemand meer huurtoeslag verliest door de afkoop van eenmalige pensioenrechten?
De informatie over het buiten beschouwing laten in het toetsingsinkomen voor de huurtoeslag van het afgekochte kleine pensioen staat op de website van de Belastingdienst/Toeslagen. Het kabinet zal de pensioenfondsen verzoeken de informatievoorziening op dit punt aan burgers die het betreft te verduidelijken.
Deelt u de mening dat het op zich wenselijk is dat mensen hun afgekocht pensioen pas ontvangen nadat zij de AOW-leeftijd bereikt hebben, omdat zij voor de AOW-leeftijd nog AOW-premies verschuldigd zijn en daarna niet?
Ja.
Heeft u een oplossing voor mensen die een relatief groot bedrag uitgekeerd krijgen als afkoop en door de middeling van de jaartarieven in het jaar dat de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt wordt, er alsnog effectief AOW-premie afgedragen moet worden over het afgekochte pensioen, terwijl er geen AOW-premie betaald zou worden als het pensioen niet afgekocht zou worden?
De pensioenafkoopsom onderscheidt zich niet van andere inkomensbestanddelen in een middelingssituatie. Ook daarvoor geldt, dat daarover geen AOW-premie betaald zou hoeven te worden als die na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd zou worden uitbetaald. Bij middeling als bedoeld in artikel 3.154, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt fictief rekening gehouden met de AOW-premie om te voorkomen dat iedereen bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd een onbedoeld voordeel krijgt door het niet langer verschuldigd zijn van AOW-premie.
Indien iemand een bijstandsuitkering of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IAOW-uitkering) ontvangt en de mogelijkheid krijgt om een pensioen af te kopen, kan de gemeente hem/haar dan daartoe verplichten en de uitkering inhouden/korten?
Voor de WWB volgt uit constante jurisprudentie (ECLI:NL:CRVB:2012:BP2458 en ECLI:NL:CRVB:BX3329) dat een afkoopsom betrekking heeft op de periode waarvoor het pensioen geacht moet worden bestemd te zijn. Dat betekent dat de afkoopsom van het pensioen bij de bijstand moet worden toegerekend aan de periode die aanvangt nadat iemand de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. De afkoopsom heeft dan -uiteraard- alleen invloed op het recht op en de hoogte van de bijstand als de belanghebbende daar na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd (nog) een beroep op moet doen. Ontvangt de bijstandsgerechtigde de afkoopsom vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, dan wordt die tot diens vermogen gerekend. Dan kunnen er gevolgen zijn voor het recht op bijstand als sprake is van overschrijding van het vrij te laten vermogen. Die gevolgen zijn ter beoordeling aan de gemeente.
In de Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) is geregeld dat de uitkering het verschil bedraagt tussen de van toepassing zijnde grondslag en het inkomen. Onder inkomen wordt verstaan de som van het inkomen uit arbeid en overig inkomen van de uitkeringsgerechtigde en zijn eventuele partner. In het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) is geregeld dat een uitkering op grond van een pensioenregeling, een regeling voor vervroegde uittreding en op grond van functioneel leeftijdsontslag als overig inkomen wordt aangemerkt. De gemeenten kan een uitkeringsgerechtigde niet verplichten tot het afkopen van een pensioen. Maar als de uitkeringsgerechtigde of zijn eventuele partner een pensioen afkoopt zoals bedoeld in het AIB, dan wordt dit bedrag verrekend met de IOAW-uitkering.
Indien iemand een overbruggingsuitkering AOW krijgt, is hij dan verplicht om een pensioen af te kopen om zo geen of minder aanspraak te maken op de overbruggingsuitkering?
Nee, indien iemand aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de Tijdelijke regeling Overbruggingsregeling AOW is hij – net als iemand die aanspraak maakt op een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) – niet verplicht een pensioen af te kopen om zo geen of minder aanspraak te maken op de genoemde overbruggingsregeling.
Indien iemand een aanbod tot afkoop krijgt, deelt u dan de mening dat het pensioenfonds hem/haar zou moeten informeren over de gevolgen van de afkoop van het pensioen voor de Algemene nabestaandenwet (Anw), Bijstand, IAOW, Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW), AOW-partnertoeslag en andere uitkeringen?
De afkoop van kleine pensioenen vindt plaats op initiatief van pensioenuitvoerders. Pensioenuitvoerders zullen betrokkenen voortaan op een adequate manier voorzien van algemene informatie over de gevolgen van een afkoopsom voor het ontvangen van bepaalde uitkeringen en toeslagen. Pensioenuitvoerders zullen de betreffende informatie onder meer opnemen in de brief over afkoop, die (gewezen) deelnemers ontvangen.
Bent u bereid om mensen tegemoet te komen die een pensioen afgekocht hebben zonder te weten dat dat gevolgen zou hebben voor hun uitkering en daardoor forse uitkeringsrechten zijn kwijtgeraakt en eveneens al hun toekomstige pensioenrechten?
Ik betreur het ten zeerste dat mensen nadelige financiële gevolgen hebben ondervonden van de afkoop van een klein pensioen. Ik zal mij er samen met de betrokken organisaties voor inzetten om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet meer zal gebeuren. Het is voor mij echter niet mogelijk om mensen tegemoet te komen omdat een juridische grondslag daarvoor op dit moment ontbreekt.
Hoe beoordeelt u het feit dat de afkoop van een pensioen in mindering gebracht wordt op de AOW-partnertoeslag als de ontvangende persoon verder geen inkomen heeft, maar wel een partner met AOW rechten?
De AOW is een minimuminkomensvoorziening die voorziet in een uitkering bij ouderdom. Indien de jongere partner van de AOW-gerechtigde geen of weinig inkomen heeft, bestaat voor de AOW-gerechtigde recht op partnertoeslag tot het moment waarop de jongere partner zelf AOW gaat ontvangen. Gezien het aanvullende karakter van de partnertoeslag wordt hierop (alleen) het inkomen van de jongere partner in aanmerking genomen. Een afkoop van een pensioen wordt als inkomen aangemerkt, waarbij het moment van betalen van de afkoop van het pensioen moet samenlopen met de verstrekking van de partnertoeslag.
Als de afkoop van het pensioen plaatsvindt nadat de jongere partner zelf AOW ontvangt, vindt geen korting op de partnertoeslag plaats omdat het recht daarop inmiddels is geëindigd.
Bent u bereid te bevorderen dat de pensioenwet wordt aangepast door middel van een nota van wijziging op de verzamelwet pensioenen, opdat een pensioen in principe niet meer voor de AOW-gerechtigde leeftijd afgekocht wordt, nog wanneer afkoop eenzijdig plaatsvindt, noch wanneer het na instemming van de deelnemer plaatsvindt (behoudens wellicht uitzonderingen zoals emigratie)?
De Pensioenwet biedt voldoende ruimte voor pensioenuitvoerders om het moment van betaling van de afkoopsom na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd te laten plaatsvinden. Een aanpassing van de Pensioenwet is mijns inziens op dit moment niet nodig. Wel zal ik in overleg met de Staatssecretaris van Financiën en de betrokken organisaties bezien welke andere aanpassingen nodig zijn om te zorgen dat de afkoop van een klein pensioen na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd plaats kan vinden.
Klopt het dat mensen hun hele recht op AOW-partnertoeslag verliezen als zij bijvoorbeeld in januari 2015 eigen inkomen hebben (bijvoorbeeld afkoop pensioenen, de laatste maand van een WW-uitkering) en daarna geen inkomen meer hebben? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit tot schrijnende situaties kan leiden en bent u bereid een oplossing voor te stellen?
In de huidige wet (artikel 8, tweede lid) is geregeld dat er op of na 1 januari 2015 geen recht op toeslag kan ontstaan op het moment dat de jongste partner meer verdient dan € 1.304 per maand. Het inkomen van de AOW-gerechtigde wordt daarbij niet mee geteld. Het besluit om de partnertoeslag na 1 januari 2015 definitief te laten vervallen, ongeacht de inkomensontwikkeling van de jongste partner, is al in 1995 genomen en per 1 januari 2013 met artikel 8, tweede lid, verduidelijkt. Vanaf 2015 kan er dus geen recht op partnertoeslag meer ontstaan, ook niet als het inkomen van de jongere partner daarna zou dalen. Het zou echter niet rechtvaardig zijn als een pensioengerechtigde als gevolg van incidentele inkomsten van zijn echtgenoot het recht op partnertoeslag definitief zou verliezen. Daarom wordt wettelijk geregeld dat als het recht op toeslag is geëindigd uitsluitend als gevolg van een incidentele stijging van het inkomen van de echtgenoot het recht op toeslag weer kan herleven.
Bent u bereid om samen met de pensioenfederatie, mensen de gelegenheid te geven hun afkoop ongedaan te maken, danwel fictief en/of feitelijk met terugwerkende kracht later te laten plaatsvinden zodat fouten uit het verleden rechtgezet worden?
Zoals ik ook in antwoord op vraag 14 heb aangegeven, betreur ik ten zeerste dat mensen nadelige financiële gevolgen hebben ondervonden van de afkoop van een klein pensioen. Daarbij hecht ik er aan op te merken dat er naar mijn mening geen sprake is van gemaakte fouten bij de afkoop van kleine pensioenen. De betrokken organisaties hebben volgens de daarvoor geldende regels gehandeld. Ik realiseer me dat dit een zeer ongelukkige uitkomst heeft gehad voor de mensen die het betreft, maar er zijn geen mogelijkheden om de afkoop van kleine pensioenen ongedaan te maken dan wel met terugwerkende kracht te laten plaatsvinden. Een juridische grondslag daarvoor ontbreekt op dit moment. Bovendien zou dit tot hoge kosten en administratieve lasten voor pensioenuitvoerders leiden.
Bent u bereid om met grote spoed met de pensioenfederatie in overleg te treden en ervoor te zorgen dat er geen afkoop meer plaatsvindt voor de AOW-gerechtigde leeftijd?
Het overleg met de Pensioenfederatie en de andere betrokken organisaties loopt op dit moment. Zoals ik tijdens het AO pensioenonderwerpen van 16 april jl. heb toegezegd, zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren over de uitkomst van het overleg.
Het bericht dat er geld voor het persoonsgebonden budget (pgb) naar snoepreisjes gaat |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van nieuwe meldingen over fraude met het persoonsgebonden budget?1
Fraude met persoonsgebonden budgetten is niet acceptabel en wordt langs verschillende wegen aangepakt. Voor het einde van dit jaar worden door zorgkantoren 30.000 huisbezoeken afgelegd om fraude met lopende pgb’s op te sporen. Het CIZ voert met potentiële nieuwe budgethouders een persoonlijk indicatiegesprek en zorgkantoren bespreken met deze nieuwe cliënten de mogelijkheden en verplichtingen van het pgb in een bewustekeuzegesprek. De inspectie SZW heeft extra capaciteit om fraudezaken op te sporen en via het OM voor de rechter te brengen. Voorts geldt vanaf 2015 voor alle budgethouders het systeem van trekkingsrechten, waarbij budgethouders geen geld meer op de eigen rekening krijgen, maar hun facturen indienen bij de SVB, die deze na controle pas betaalt aan de zorgverlener.
Wat zijn volgens u de oorzaken van het feit dat er nog steeds organisaties zijn die via het pgb snoepreisjes aanbieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
In antwoord op vragen van het lid Bergkamp van 26 november 2013 heb ik aangegeven welke mogelijkheden er bestaan voor budgethouders om het pgb in het buitenland te besteden. Een pgb-houder kan, net als zorg in natura onder de AWBZ, voor maximaal 13 weken van zorg in het buitenland gebruik maken. Daarnaast kan een pgb-houder Kortdurend Verblijf geïndiceerd hebben gekregen. Kortdurend Verblijf is een etmaal verblijf waarmee bijvoorbeeld mantelzorgers waarvan het kind (de budgethouder) thuis woont een etmaal kunnen worden ontzien. Een budgethouder is verantwoordelijk voor de kwaliteit van ingekochte zorg en de besteding van zijn budget. De budgethouder is vrij om andere zorg en ondersteuning in te kopen dan daadwerkelijk is geïndiceerd. Zo is het mogelijk om meer Kortdurend Verblijf in te kopen dan was geïndiceerd of Kortdurend verblijf in te kopen zonder dat het was geïndiceerd. Bovendien is het mogelijk om meerdere etmalen achtereen Kortdurend Verblijf in te zetten. Op deze wijze kan verblijf in binnen- en buitenland met pgb-geld worden bekostigd.
Wat is er terecht gekomen van uw eerdere beloften om fraude met pgb’s aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Voor de voortgang van de aanpak van fraude met pgb verwijs ik naar de voortgangsrapportages hierover. De laatste voortgangsrapportage is u op 19 december 2013 aangeboden (TK 28 828, nr. 54). In het najaar ontvangt een brief waarin ik u informeer over de resultaten en geleerde lessen van de aanpak van pgb-fraude over 2013 en 2014 en hoe ik de fraudeaanpak met pgb’s voortzet. Dat fraude met pgb bestraft wordt laat de veroordeling zien van een organisatie/persoon die voor vele budgethouders ondermeer reizen naar het buitenland organiseerde en daarbij facturen vervalste.
Hoe is het mogelijk dat organisaties dergelijke snoepreisjes buiten Europa kunnen blijven organiseren met geld dat bedoeld is voor het pgb, terwijl dit sinds 1 januari 2013 wettelijk onmogelijk is gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Per 1 januari 2013 is in de Regeling Subsidies Awbz (waarin de pgb-regeling is opgenomen) geregeld dat pgb-houders voor maximaal 13 kalenderweken Awbz-zorg kunnen inkopen in het buitenland, als het gaat om voortzetting van in (Europese deel van) Nederland aangevangen zorg. Een uitzondering werd gemaakt voor palliatief terminale zorg, die maximaal een jaar buiten Nederland mogelijk is. De pgb-regeling werd daarmee in overeenstemming gebracht met de tevens op 1 januari 2013 aangepaste Wet AWBZ-zorg buitenland en het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza) die het doel hadden om een beperking aan te brengen in de mogelijkheden om in het buitenland AWBZ-zorg te ontvangen.
Met deze aanpassingen werd geen beperking opgelegd ten aanzien van «waar» het pgb mag worden besteed. De 13-weken regel gold en geldt zowel binnen als buiten Europa. Per 1 januari 2014 is een beperking gemaakt waar budgethouders Kortdurend Verblijf kunnen inkopen, te weten alleen binnen de Europese Unie. Zo wordt voorkomen dat het verblijf in het verre buitenland kan worden bekostigd met het pgb. In 2014 is deze maatregel voor nieuwe budgethouders gaan gelden, omdat de afspraak is dat vlak voor het nieuwe jaar bestaande budgethouders niet met een zodanige verandering kunnen worden geconfronteerd.
Per 1 januari 2015 wordt een volgende stap gezet. In de Wlz blijft het mogelijk om te logeren om mantelzorgers enige tijd te ontlasten. De verblijfskosten van het logeren kunnen dan, naast de zorg zelf, uit het pgb worden betaald mits sprake is van verblijf in een zorginstelling. Met de invoering van de trekkingsrechten wordt bovendien aan de voorkant, op basis van het budgetplan en goedgekeurde zorgcontracten, bezien en goedgekeurd waar het pgb aan wordt uitgegeven in plaats van achteraf bij de verantwoording. Ik onderzoek met betrokken partijen of en op welke wijze het zorgkantoor, op basis van budgetplan en zorgcontract, zal kunnen beoordelen of de voorgenomen aanwending van (een deel van) het budget in het buitenland doelmatig is en of sprake is van een instelling waar naast de zorg ook de verblijfskosten betaald kunnen worden uit het pgb.
Kunt u aangeven hoe lang de situatie waarbij snoepreisjes worden georganiseerd van pgb-geld al gaande is? Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van het aantal snoepreisjes in de afgelopen 10 jaar (inclusief de organisatie die deze aanbiedt)? Zo nee, waarom niet?
Er is geen landelijke gespecificeerde informatie beschikbaar over zorginkoop en besteding van het pgb in het buitenland.
Kunt u aangeven in hoeverre de door u aangestelde fraudeteams fraudezaken en snoepreisjes door middel van het pgb aanpakken? Welke resultaten heeft u ondertussen geboekt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De aanpak van fraude met besteding van pgb in het buitenland, is onderdeel van de aanpak van fraude met pgb. Zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven, doen de zorgkantoren tot eind 2014 in totaal 30.000 huisbezoeken om oneigenlijk gebruik en fraude op te sporen. Ook kunnen zij bij de reguliere intensieve controle oneigenlijk gebruik vaststellen. Het pgb-team van de directie Opsporing van de Inspectie SZW doet onder leiding van het Functioneel Parket strafrechtelijke onderzoeken naar zaken waarbij een vermoeden bestaat van pgb-fraude. In deze onderzoeken komen zij ook vermoedens van verkeerde besteding van het pgb in het buitenland tegen.
Hoeveel van deze pgb-zaken zijn onder de rechter geweest, en hoeveel zaken komen nog onder de rechter? Bent u bereid de Kamer hierover gedetailleerd te informeren?
De registratie van fraudezaken met het pgb bij de betreffende instanties is niet zodanig specifiek dat aangegeven kan worden hoeveel zaken op gebied van fraude met pgb in het buitenland onder de rechter zijn of komen. Op strafrechtelijke zaken kan ik verder ook niet inhoudelijk ingaan of mededelingen doen.
Hoe kan het dat sommige zorgverzekeraars deze snoepreisjes afwijzen, en andere zorgverzekeraars niet? Op basis van welke argumenten worden dergelijke reisjes afgewezen of toegewezen?
Zorgkantoren beoordelen individuele gevallen in het licht van de huidige regelgeving. Daarnaast vindt periodiek overleg plaats om te komen tot onderlinge afstemming in de beoordeling. Ik spreek de zorgkantoren ook op dit punt aan om waar nodig te komen tot verdere harmonisatie van beoordelingen. Als aangegeven onder 4 onderzoek ik met partijen of en op welke wijze het zorgkantoor, op basis van budgetplan en zorgcontract, zal kunnen beoordelen of de voorgenomen aanwending van (een deel van) het budget in het buitenland doelmatig is en of sprake is van een instelling waar naast de zorg ook de verblijfskosten betaald kunnen worden uit het pgb.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van zorgverzekeraars die deze snoepreisjes afwijzen, en welke zorgverzekeraars deze snoepreisjes via het pgb goedkeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u in zijn algemeenheid de mening dat dergelijke snoepreisjes onnodig zijn, en dat zorggeld besteed moet worden aan zorg?
Ja.
Gsm-ontvangst in Nederland |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gemeenten willen slecht mobiel bereik aanpakken»?1
Ja, ik ben bekend met deze berichten. Als Minister van Veiligheid en Justitie ben ik verantwoordelijk voor 1-1-2. Ik vind het heel belangrijk dat burgers in nood een beroep kunnen doen op snelle en adequate noodhulp. Tegelijkertijd moet worden bedacht dat 100% dekking voor mobiele telefonie in Nederland, net als in andere landen, niet realiseerbaar is. 112 kan dus niet in alle gevallen met een mobiele telefoon worden bereikt. Het Ministerie van EZ voert een onderzoek uit naar de reikwijdte van mobiele dekking in Nederland. De uitkomsten hiervan zullen zo spoedig mogelijk met uw Kamer worden gedeeld.
Bent u bekend met de diverse mediaberichten over de bereikbaarheid in oostelijke en zuidelijke grensgemeenten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel klachten over de bereikbaarheid van 112 heeft u het afgelopen jaren ontvangen? Wat was de aard van de klachten?
Mijn ministerie en het Ministerie van Economische Zaken (EZ) hebben enkele brieven ontvangen van gemeenten. Eind 2013 is een brief van de gemeente Vaals ontvangen waarin werd aangegeven dat door het ontbreken van mobiele dekking in de buitengebieden in de buurt van Vaals, burgers met hun mobiele telefoon verminderd 112 kunnen bellen. Sinds begin dit jaar hebben mijn ministerie en het Ministerie van Economische Zaken ook enkele brieven ontvangen van de gemeente Zaltbommel en van enkele gemeenten en veiligheidsregio’s liggend in grensregio’s over het ontbreken van mobiele dekking. Deze worden door mijn ministerie en het Ministerie van Economische Zaken beantwoord.
Hoeveel keer was in een acuut noodgeval 112 niet bereikbaar? Waar deed zich dit voor? Wat was hiervan de achtergrond?
112 is in principe altijd bereikbaar. Echter, om 112 mobiel te kunnen bereiken, is mobiele dekking noodzakelijk. Er wordt niet geregistreerd in hoeveel gevallen een acute noodoproep niet mogelijk was, omdat er geen mobiele dekking voorhanden was. Naar de aard der zaak is een dergelijke registratie ook niet mogelijk. Wel is onder meer via de media een een aantal gevallen bekend waarbij burgers 112 mobiel niet konden bereiken.
Welke acties heeft u ondernomen?
Vanuit de verantwoordelijkheid die ik heb voor 112, heb ik met de Minister van EZ afgesproken dat het Ministerie van EZ een onderzoek doet naar de reikwijdte van de mobiele dekking in Nederland. Het Ministerie van EZ heeft ook met de mobiele operators gesproken en zij toonden zich bereid mee te werken aan dit onderzoek. De uitkomsten van het onderzoek worden zoals eerder gemeld na oplevering van het onderzoek zo spoedig mogelijk met uw Kamer gedeeld.
Als een burger 112 onverhoopt mobiel niet kan bereiken, zijn er voor burgers verschillende manieren om de hulpverleningsdiensten toch te bereiken. Het handelingsperspectief voor burgers als zij 112 mobiel niet kunnen bereiken wordt structureel gecommuniceerd op de website van de rijksoverheid, van de verschillende hulpverleningsdiensten en door veiligheidsregio’s.
Specifiek bij storingen wordt via de woordvoeringslijn van mijn ministerie het handelingsperspectief voor burgers gecommuniceerd. Het handelingsperspectief is extra onder de aandacht gebracht in een campagne eind 2013. Een social media campagne, een lokaal en regionaal TV en radio-item en een artikel voor huis aan huis bladen waren onderdeel van deze campagne.
Bewoners in gebieden met verminderd mobiele dekking, waaronder delen van het grensgebied, beveel ik aan om in noodsituaties met een vaste lijn 112 te bellen. Het communiceren van het handelingsperspectief voor burgers heeft mijn blijvende aandacht.
Overigens zijn eerder al afspraken tussen de meldkamers aan weerzijden van de grens gemaakt om noodoproepen indien nodig direct door te verbinden naar de meldkamer aan de juiste zijde van de grens.
Bent u bereid om een afschrift van de kabinetsreactie op de brief van het CDA-gemeenteraadslid de heer Van Bree uit Dinkelland aan de Kamer ter beschikking te stellen?2
De brief van de heer Van Bree was gericht aan de Minister van Infrastructuur en Milieu. De heer van Bree vraagt in zijn brief aandacht voor de leefbaarheid van dunbevolkte gebieden waar de mobiele bereikbaarheid in het algemeen beperkt is. De Minister van Economische Zaken neemt de beantwoording van de brief van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu over. Een afschrift van de antwoordbrief zal worden gedeeld met uw Kamer.
Het bericht dat de rol van THC in beperkte mate een rol speelt bij cannabisverslaving |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat verwijst naar een proefschrift «Rol THC-blootstelling beperkt bij cannabisverslaving»?1
Ja
Was u op de hoogte van dit onderzoek? Zo ja, heeft u de onderzoekster gesproken bij de totstandkoming van het ontwerpbesluit houdende wijziging van lijst I, behorende bij de Opiumwet in verband met plaatsing op deze lijst van hasjiesj en hennep met een gehalte aan tetrahydrocannabinol (THC) van 15 procent of meer?
Ja, ik was op de hoogte van het feit dat dit promotieonderzoek werd uitgevoerd. De uitkomsten van het deelonderzoek naar blowgedrag en de sterkte van cannabis zijn overigens pas recent beschikbaar gekomen. Ik heb de onderzoekster niet gesproken bij de totstandkoming van de THC-maatregel.
Als u niet op de hoogte bent van dit onderzoek, bent u dan alsnog bereid met de onderzoekster te overleggen over de hoogte van het THC-gehalte en de (beperkte) rol die de THC-gehalte speelt bij cannabisverslaving? Zo nee, waarom niet?
Hoewel het onderzoek een aantal belangrijke vragen aan de orde stelt wil ik toch wijzen op een aantal beperkingen. De studie richt zich op ervaren blowers, dus niet op beginnende gebruikers. Dat is van belang omdat bekend is dat jongeren in het algemeen gevoeliger zijn voor de schadelijke effecten van alcohol en drugs. Bovendien kijkt de studie naar de ontwikkeling van verslaving en niet naar acute gezondheidseffecten of andere gezondheidsgevolgen.
De maatregel om cannabis met een THC-gehalte van 15 procent of meer op lijst I van de Opiumwet te plaatsten was aanbevolen door de Commissie Garretsen in haar rapport «Drugs in Lijsten» uit 2011. Deze commissie adviseerde het kabinet over de lijstensystematiek van de Opiumwet. De commissie was van oordeel dat er, gelet op de toegenomen schadelijkheid voor de gezondheid van de gebruiker en de schade voor de samenleving, genoeg aanwijzingen waren om naast hennepolie ook hennep en hasjiesj met een hoog THC-gehalte op lijst I te plaatsen.
Het toenmalige kabinet heeft deze aanbeveling overgenomen en is gestart met de voorbereiding van de bedoelde maatregel. Het huidige kabinet heeft in het regeerakkoord opgenomen een maximum te willen stellen aan werkzame stoffen in cannabis.
Zoals ook de Commissie Garretsen constateerde is de laatste jaren (2012/2013 uitgezonderd) het THC-gehalte in cannabis gemiddeld 17 procent geweest, daar waar het begin 2000 nog gemiddeld 11 procent was.
Uit onderzoek is gebleken dat het roken van cannabis met een hoog THC-gehalte een hoger risico op het ontstaan van gezondheidsproblemen met zich meebrengt dan het roken van cannabis met een laag THC-gehalte. Het feit dat ook de hulpvragen voor cannabisproblematiek de laatste jaren flink zijn gestegen, deed veronderstellen dat de stijging van het THC-gehalte één van de mogelijke oorzaken zou kunnen zijn. Daarnaast kan met de plaatsing van sterke cannabis op lijst I de bestrijding van drugsgerelateerde criminaliteit worden verbeterd door het introduceren van hogere strafbedreigingen. Op grond hiervan zie ik dan ook geen aanleiding om van de voorgenomen THC-maatregel af te zien.
Was een van de redenen om de hoogte van het THC-gehalte te maximeren de verslavingsgevolgen van THC in cannabis? Zo ja, wat betekent de conclusie van dit onderzoek, namelijk dat THC maar een beperkte invloed heeft op de verslaving van cannabis, voor de motivering achter het ontwerpbesluit? Zo nee, is de uitkomst in dit onderzoek in het algemeen gesproken van belang voor de inhoud en motivering van het Ontwerpbesluit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de onderzoekster dat gerichte preventie een betere strategie is om chronische verslaving te voorkomen? Zo ja, heeft u (aanvullende) preventieve maatregelen in gedachte om chronische verslaving beter te voorkomen of te verhelpen? Zo ja, om welke maatregelen gaat het?
Het ontstaan van verslaving is een complex proces waarbij diverse factoren een rol spelen. De genoemde studie laat zien dat bij de ontwikkeling van cannabisverslaving psychische factoren een grotere rol lijken te spelen dan het THC-gehalte. Het is bekend dat ook andere omstandigheden, zoals op jonge leeftijd starten met gebruik, slechte schoolprestaties, schooluitval of een ongunstige gezinssituatie, van invloed zijn op de ontwikkeling van verslavingsgedrag. Preventieactiviteiten gericht op dergelijke factoren zijn zeker essentieel bij het voorkomen van verslaving. Verslavingspreventie is een taak van de gemeenten. De instellingen voor verslavingszorg hebben al veel preventieactiviteiten op lokaal of regionaal niveau ontwikkeld. Ik zie geen reden om aanvullende maatregelen te initiëren.
Het bericht "Bestuur Universiteit Utrecht declareert 24 mille aan onkosten" |
|
Pieter Duisenberg (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bestuur UU declareert 24 mille aan onkosten»?1
Ja.
Klopt het bericht dat het bestuur 24.000 euro heeft uitgegeven aan onder andere etentjes bij sterrenrestaurants en buitenlandse reisjes?
Dit bedrag betreft representatiekosten, reiskosten en overige kosten die volgens het reis-en declaratiereglement van de Universiteit Utrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Volgens de verantwoordingen van Universiteit Utrecht en de informatie die ik recentelijk van Universiteit Utrecht heb ontvangen betreft het bedrag van 24.000 euro het totaal aan declaraties van de drie bestuurders over drie jaren.
Uit de informatie die ik van Universiteit Utrecht heb gekregen blijkt dat de vergoedingen betrekking hebben op 7 lunches en diners waarmee in 2012 in totaal een bedrag van 470 euro is gemoeid. De declaraties betreffen verder geen lunches en diners in sterrenrestaurants. In het kader van de noodzakelijke internationalisering was Universiteit Utrecht vertegenwoordigd bij buitenlandse partners en heeft daarvoor buitenlandse dienstreizen moeten maken.
Universiteit Utrecht onderhoudt diverse strategische samenwerkingsrelaties met universiteiten in het buitenland, niet alleen met het oog op studentenuitwisseling, maar ook in verband met samenwerking op onderzoeksgebied. Deze relaties, van belang voor de positie van de universiteit, ook op bestuurlijk niveau, moeten worden onderhouden.
Kunt u aangeven wat het doel was van de etentjes en reisjes en op welke wijze deze een bijdrage hebben geleverd aan de kwaliteit van het onderwijs dat wordt gegeven aan de Universiteit Utrecht?
Bestuurders van onderwijsinstellingen mogen bepaalde (on)kosten die zij voor de uitoefening van hun taken maken, declareren. Bij een instelling zoals Universiteit Utrecht is, naast binnenlandse contacten ook sprake van veel internationale contacten om bij te dragen aan de kwaliteit van het onderwijs en het onderzoek. Daarvoor moeten de bestuurders ook reis-, verblijfs- en overige kosten maken.
Iedere onderwijsinstelling moet over een reis- en declaratiereglement beschikken.
Net als andere onderwijsinstellingen moet Universiteit Utrecht in het jaarverslag een overzicht opnemen waarin per bestuurder het totaal gedeclareerde bedrag wordt weergegeven. Dat overzicht wordt door de accountant gecontroleerd.
Deelt u de mening dat geld dat is uitgegeven aan sterrenrestaurants beter besteed zou kunnen worden aan de kwaliteit van het onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op vraag 2 en 3.
Het hoger onderwijs is bezig met het schrijven van een governance code; ziet u naar aanleiding van dit bericht alsook het rapport van de commissie Behoorlijk Bestuur (commissie Halsema)2 aanleiding om soberheid van uitgaven van instellingen in het hoger onderwijs beter te verankeren in deze code?
Enkele jaren geleden zijn de eisen ten aanzien van declaraties en de verantwoording aangescherpt. Om de medezeggenschap en de andere horizontale en verticale toezichthouders goed in positie te plaatsten moet iedere instelling over een declaratiereglement beschikken en de accountant moet controleren of de declaraties conform dat reglement zijn verstrekt. Ook moeten de instellingen declaraties verantwoorden in hun jaarverslag. Ik zie geen aanleiding om de versobering nog verder te verankeren.
Bilaterale handelsverdragen |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verzet tegen schadeclaims via Nederland»1 waarin geschreven wordt dat Indonesië per juli 2015 het investeringsverdrag met Nederland opzegt?
Ja.
Met welke motivatie zegde Indonesië dit investeringsverdrag op? Hoe beoordeelt u deze motivatie?
De Indonesische autoriteiten hebben aangegeven dat alle investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO's) per eerst mogelijke datum worden opgezegd. Italië, Frankrijk, Bulgarije en Slowakije hebben inmiddels ook een opzeggingsnota ontvangen en tegenover Spanje is deze aangekondigd.
Klopt het dat Indonesië het investeringsverdrag opzegt uit angst voor claims?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bij eventuele nieuwe onderhandelingen tussen Indonesië en Nederland over een investeringsverdrag van plan om voorafgaand een mensenrechten impact-assessments uit te voeren? Ziet u hier een rol voor de draft Guiding Principles on Human Rights Impact Assessments of Trade and Investment Agreements die door de VN Special Rapporteur on the Right to Food, prof. Olivier De Schutter zijn opgesteld?
Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon (2009) heeft de Europese Unie de exclusieve bevoegdheid op het gebied van buitenlandse directe investeringen. In eerste instantie zou dus de Unie met Indonesië over een IBO of een Vrijhandelsverdrag met een investeringshoofdstuk kunnen onderhandelen. Mocht de Unie niet van plan zijn om met Indonesië te gaan onderhandelen over een investeringsbeschermingsverdrag, dan zou Nederland – na het verkrijgen van een machtiging van de Europese Commissie – onderhandelingen met Indonesië kunnen starten.
In nieuwe IBO’s wordt steeds vaker naar de OESO-Richtlijnen voor multinationale ondernemingen verwezen, ook door Nederland. Als beide partijen bij de onderhandeling van een nieuwe IBO dit zouden wensen, zou ook naar de Guiding Principles on Human Rights Impact Assessments of Trade and Investment Agreements van de VN verwezen kunnen worden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat internationale bedrijven op dusdanige wijze investeringsbescherming genieten dat overheden bij het invoeren van wetgeving om publieke belangen te bevorderen (bijvoorbeeld op gezondheidszorg, milieu, mensenrechten en arbeidsrechten) tegenover miljoenen claims komen te staan omdat deze verandering van beleid onwelgevallig is voor de winst van het bedrijf? Zo ja, wat bent u van plan hiertegen te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse IBO’s zijn zo vormgegeven dat de bescherming van publieke belangen gewaarborgd wordt. In alle Nederlandse IBO’s is opgenomen dat onteigening van investeringen ter bescherming van publieke belangen mogelijk is, indien dit gebeurt met inachtneming van een behoorlijke rechtsgang op niet-discriminatoire wijze en tegen betaling van een redelijke schadevergoeding.
IBO’s bieden uitsluitend een rechtsgang als er claims zijn, bijvoorbeeld wegens onredelijke of discriminatoire maatregelen, of onrechtmatige onteigening van de investering.
Bent u bekend met de uitspraak van Eurocommissaris de Gucht op 2 maart in het tv-programma Buitenhof dat de investeringsverdragen van de lidstaten van de Europese Unie, waaronder Nederland, verouderd zijn?2 Deelt u de mening dat investeringsverdragen die Nederland gesloten heeft met ruim 90 landen toe zijn aan herziening en modernisering? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe? In hoeverre kunnen de ontwikkelingen in Europa, zoals onlangs gepresenteerd in de publieke consultatie rondom het Investor-state dispute settlement (ISDS), hier een rol in spelen?3
Ja, ik ben bekend met de genoemde uitspraak. Er loopt een onderzoek naar de effecten van Nederlandse IBO’s. Met de conclusies van dit onderzoek zal rekening worden gehouden wanneer herziening en modernisering van Nederlandse IBO’s aan de orde is. Overigens worden de bestaande IBO’s reeds gemoderniseerd, bijvoorbeeld door de toepassing van de UNCITRAL-transparantieregels die per 1 april 2014 in werking zijn getreden, en ook door verwijzing naar de OESO-Richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
De genoemde publieke consultatie gaat over investor-state dispute settlement (ISDS) in het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) en wordt georganiseerd door de Europese Commissie. TTIP is een veelomvattend ontwerpverdrag, waarover door de EU wordt onderhandeld met de Verenigde Staten, en waarin investeringsbescherming één van de onderwerpen zal zijn. Mochten de uitkomsten van deze TTIP-specifieke consultatie bruikbaar zijn voor IBO’s in bredere zin, dan zullen deze worden betrokken bij de modernisering van de IBO’s.
Bent u van plan om mensenrechtenverplichtingen voor bedrijven op te nemen in toekomstige Nederlandse en Europese investeringsverdragen? Welke handhavings- en monitoringsmechanismen worden daar aan gekoppeld?
Investeerders en hun investeringen dienen zich aan de geldende wetgeving van het gastland te houden. Hieronder vallen ook mensenrechtenverplichtingen. Daarnaast leggen bijvoorbeeld de OESO-Richtlijnen voor multinationale ondernemingen investeerders additionele verplichtingen op. In Europese investeringsverdragen worden deze verplichtingen aangevuld met betrekking tot duurzaamheid, bescherming van milieu en arbeidsomstandigheden.
Klopt het dat ook Ecuador en Bolivia overwegen om het handelsverdrag met Nederland op te zeggen? Zo ja, wat is hun motivatie hiervoor?
Bolivia heeft de IBO met Nederland opgezegd per 1 november 2009. Bolivia heeft geen reden voor de opzegging gegeven.
In Ecuador is al een aantal jaren discussie over het opzeggen van IBO's, en zijn de IBO's met een aantal staten zijn ook opgezegd. De IBO met Nederland is niet opgezegd.
Uitspraken van de directeur Openbaar Vervoer van het ministerie van Infrastructuur en Milieu |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de uitspraken die de directeur Openbaar Vervoer van uw ministerie op 27 maart 2014 heeft gedaan tijdens het Nationaal Congres Openbaar Vervoer?1
Ja.
Is de verwachting die de directeur Openbaar Vervoer daar heeft uitgesproken, namelijk dat de NS ook na 2020 op het Nederlandse hoofdrailnet zal rijden, ook uw verwachting?
De duur van de concessie is 10 jaar. Dit is conform de uitgangspunten voor de nieuwe vervoerconcessie, zoals vastgelegd in het regeerakkoord, het beleidsvoornemen voor de nieuwe concessie en het Programma van Eisen.
Hoe verhouden bovengenoemde uitspraken van de directeur Openbaar Vervoer zich tot de mogelijkheid om de concessie in te korten tot 2020 en de concessie openbaar aan te besteden als de NS niet aan de voorwaarden voldoet?
Zoals in vraag 2 gesteld, wordt de concessie 10 jaar gegund. Dit laat onverlet dat ik bij een midterm review de prestaties van NS scherp ga beoordelen. Die midterm review kan in bepaalde situaties leiden tot aanpassing van de concessie. En bij zeer slechte prestaties biedt de Wet personenvervoer 2000 altijd – dus ook tijdens de midterm review – de mogelijkheid tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van de concessie.
Wat is de midtermreview die de Kamer in de Lange Termijn Spooragenda is voorgesteld nog waard als het ministerie en uzelf er van uit gaan dat de NS tot het einde van de concessieperiode concessiehouder blijft?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3. De midterm review is voor mij een belangrijk moment om de prestaties en ambities scherp te beoordelen. En daar kan – in bepaalde situaties die in de concessie worden vastgesteld – besloten worden om de concessie op punten te wijzigen.
Bent u bereid om de nucleaire optie om een concessie voortijdig te beëindigen als de vervoerder niet aan de voorwaarden voldoet, zo nodig ook daadwerkelijk uit te voeren?
Bij grove nalatigheid bij de uitvoering van de concessie biedt de Wet personenvervoer 2000 de mogelijkheid om de concessie geheel of gedeeltelijk in te trekken. Het moet echter wel een proportionele maatregel zijn. Dit is geen lichtvaardig besluit en moet als dan goed worden doordacht op alle consequenties (inhoudelijk en financieel).
Kunt u aangeven hoe, in het kader van de komende concessie, een vervoerder moet voldoen aan de voorwaarden van de concessie en wanneer de grens is bereikt waarbij genoemde vergaande optie ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd?
Dit zal duidelijk worden in de concessie zelf. U zult binnenkort de concept ontwerpconcessies ontvangen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Lange Termijn Spooragenda op 15 april 2014?
Ja.
Thuisprostitutie |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de reportage van Dit is de Dag over thuisprostitutie?1
Ja.
Wat houdt de toezegging van de plaatsvervangende korpschef van de Nationale Politie in dat er meer prioriteit gegeven gaat worden aan toezicht op thuisprostitutie? Waar bestaat die aanpak uit?
Het is van belang onderscheid te maken tussen legale en illegale prostitutie en vergunde en onvergunde prostitutie.
Onder voorwaarden is het in Nederland legaal om als prostituee te werken. Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, is sprake van illegale prostitutie. Verder hebben gemeenten sinds de opheffing van het bordeelverbod in 2000 de bevoegdheid gekregen om de exploitatie van prostitutie in hun gemeente te reguleren via de algemene plaatselijke verordening (APV). Aangezien gemeenten op dit moment nog niet allemaal in hun APV een vergunningplicht voeren voor alle prostitutiebedrijven, is niet alle onvergunde prostitutie op dit moment illegaal. Thuisprostitutie kan in de huidige situatie dan ook zowel de vergunde als de onvergunde bedrijfsmatige prostitutie vanuit woningen betreffen. Afhankelijk van de gemeente is dit legaal of illegaal.
Met invoering van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) zal het onderscheid tussen legaal en illegaal en vergunde en onvergunde prostitutie in heel Nederland samenvallen. Met de Wrp worden alle vormen van bedrijfsmatige prostitutie vergunningplichtig. Exploitatie van prostitutie zonder vergunning, werken als prostituee zonder een geldige verblijfsvergunning en werken als prostituee onder de 21 jaar is vanaf dat moment illegaal en strafbaar.
Sinds enige jaren worden in diverse politie-eenheden acties (onder andere opsporing & handhaving) georganiseerd tegen illegale (thuis-)prostitutie. De in de uitzending genoemde extra investering bestaat voornamelijk uit het uitvoeren van landelijke actiedagen, waarbij alle eenheden gezamenlijk de krachten bundelen en na een gedegen voorbereiding door het hele land aanbieders van seksadvertenties controleren.
Bent u bereid om mensen die illegale thuisprostitutie faciliteren in de toekomst meer en harder aan te pakken? Waaruit bestaat die aanpak?
Dit gebeurt al in de praktijk. Al langere tijd is de aanpak van zogenaamde facilitators (dienstverleners) een aandachtspunt, omdat deze personen over het algemeen meerdere netwerken bedienen. Waar dergelijke personen worden gesignaleerd, en er sprake is van bewuste facilitators, worden ze aangepakt, onder andere door middel van het uitvoeren van strafrechtelijke onderzoeken. Waar sprake is van onbewuste facilitators, wordt er geïnvesteerd in een meer preventieve aanpak zoals het vergroten van de bewustwording door middel van voorlichting en persoonlijke gesprekken.
Heeft u zicht op de omvang van thuisprostitutie in Nederland?
De totale aard en omvang van de prostitutiesector in Nederland is mij niet bekend. Het WODC voert momenteel een nulmeting uit in het kader van de Wrp. Deze nulmeting zal meer zicht geven op de aard en omvang van de prostitutiesector, waaronder prostitutie vanuit huis. Als deze is afgerond, zal ik de nulmeting met een beleidsreactie aan uw Kamer aanbieden.
Op welke manier wordt er toezicht gehouden op de gezondheid, werkomstandigheden en veiligheid van mannen en vrouwen in de thuisprostitutie?
In het geval een prostituee een vergunning voor thuisprostitutie heeft verkregen van de gemeente, houdt de gemeente toezicht op de vergunningsvoorwaarden waaraan de prostituee moet voldoen. In deze vergunning kunnen voorwaarden zijn opgenomen ten behoeve van de bescherming van de gezondheid, werkomstandigheden en veiligheid van de prostituee.
Werken als zelfstandige vanuit huis impliceert dat men zelf kiest voor het dragen van verantwoordelijkheid en de daaraan verbonden risico’s. Zelfstandigen vallen onder de Arbowet om hen te beschermen tegen ernstige (levensbedreigende) risico’s en gevaar voor derden (zoals passanten, klanten, omwonenden) te voorkomen. De maatregelen in de Arbowet gelden voor alle zelfstandigen in Nederland. De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid is verantwoordelijk voor het toezicht op de Arbowet. Daarnaast vinden integrale prostitutiecontroles plaats die erop zijn gericht misstanden, waaronder mensenhandel, in deze sector aan te pakken.
Bent u bereid om nader onderzoek te (laten) doen naar thuisprostitutie in Nederland?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de Kamer op basis van de uitkomsten van dat onderzoek een brief te schrijven over uw beleid ten aanzien van thuisprostitutie?
Zie antwoord vraag 4.
De bouw van zeven schepen voor Qatar Armed Forces |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nakilat Damen Shipyards to Build 7 Vessels for Qatar’s Army»?1
Ja.
Klopt het dat naast Damen ook de Nederlandse onderneming Keppel Verolme B.V. via concernconstructies betrokken is bij het Nakilat-concern?
Ja. Nakilat-Keppel Offshore & Marine Limited, waar Keppel Verolme B.V. deel van uitmaakt, voert onderhoudswerkzaamheden uit op de Erhama Bin Jaber Al Jalahma Shipyard in Qatar.
Kunt u zich voorstellen dat Nederlandse kennis en kunde omtrent het bouwen van oorlogsschepen langs die weg wordt ingezet bij de bouw van oorlogsschepen voor andere naties?
Damen Schelde Naval Shipbuilding uit Vlissingen, onderdeel van de Damen Shipyards Group, is een belangrijke leverancier op de internationale markt voor marineschepen. De Damen Shipyards Group heeft scheepswerven en Joint Ventures in verschillenden landen (onder meer in Roemenië, Vietnam en Zuid- Afrika).
Deelt u de mening dat daardoor het restrictieve Nederlandse wapenexportbeleid kan worden omzeild/ondergraven/uitgehold?
Voor de export van marineschepen en ook van relevante technische ondersteuning of bouwplannen is een exportvergunning noodzakelijk. Vergunningaanvragen worden getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport en aan de toetsingscriteria uit het VN-wapenhandelsverdrag. Het omleidingsrisico wordt, uiteraard ook in dit geval, meegewogen in die toetsing.
De specifieke transactie die in het artikel wordt genoemd betreft een Memorandum of Understanding voor de bouw van zes patrouillevaartuigen voor kustwacht- en marinetaken en een duikondersteuningsvaartuig. Hoewel de bouw – als het contract getekend wordt – plaatsvindt op een lokale werf in Qatar, die voor 30% eigendom is van Damen, zal het Nederlandse bedrijf wel een exportvergunning aanvragen voor technische ondersteuning en mogelijk voor overige dienstverlening (brokering). De bijbehorende toetsing zal geschieden conform het zorgvuldige Nederlandse wapenexportbeleid.
Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat door deze en andere zakelijke constructies het Nederlands wapenexportbeleid wordt omzeild/ondergraven/uitgehold?
De beslissing van de Nederlandse defensie-industrie om samen te werken in derde landen met lokale bedrijven is in eerste instantie een bedrijfseconomische beslissing. Daar waar kennisoverdracht plaatsvindt biedt het Nederlandse wapenexportbeleid afdoende garantie tegen ongewenste resultaten.