Het bericht dat het een rommeltje is met de beloning van hbo-bestuurders |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gerommel met salaris onderwijsbestuurders»?1
Ja.
Klopt het dat nog altijd een aantal hbo-bestuurders meer verdient dan dat wettelijk is toegestaan? Zo ja, is het waar dat na het aannemen en inwerkingtreden van de Wet Normering Topinkomens (WNT) door instellingen voor hoger beroepsonderwijs contracten zijn afgesloten, waardoor onderwijsbestuurders meer gingen verdienen dan de WNT en/of hun eigen beloningscode voorschrijft?
De beloningsgegevens over 2013, het eerste jaar dat de WNT in werking is getreden, worden op dit moment geanalyseerd. Eind van dit jaar zal de eerste WNT-rapportage aan uw Kamer worden toegestuurd. Hieruit zal blijken of en hoeveel bestuurders de wettelijke norm overschrijden. Dit kan geoorloofd zijn vanwege het overgangsrecht. Mocht het zo zijn dat er na de inwerkingtreding van de WNT contracten zijn afgesloten in strijd met de WNT, dan zal dit ook uit de WNT-rapportage blijken.
Herkent u het beeld zoals dat wordt geschetst in het Onderwijsblad, dat er sprake is van een «ratjetoe van niet-afdwingbare codes»?2 Zo nee, hoe verklaart u de grote verschillen in beloning tussen bestuurders en het feit dat deze verschillen ogenschijnlijk niet logisch te verklaren zijn, zoals in het artikel wordt gesteld?
Het is aan de Aob om hier de kwalificatie «ratjetoe» aan te geven. De sector hbo heeft een beloningscode voor bestuurders vastgesteld, die als doel heeft om opwaartse druk van beloningen naar het wettelijk maximum te voorkomen. In deze code is een indeling in salarisklassen gemaakt op basis van de criteria studenten (50%), budget (30%) en sectoren (20%). Net als bij de WNT is ook in de code opgenomen dat bij teruggang in beloning – als gevolg van het overschrijden van de passende salarisklasse – een overgangstermijn van maximaal 3 jaar wordt gehanteerd; in geval van een herbenoeming wordt direct de passende beloning van toepassing. Deze vorm van zelfregulering door de sector wordt door mij gemonitord. Recent heeft u hiervan de nulmeting ontvangen (Kamerstuk 33 495, nr. 58).
Op welke wijze zal de wettelijke verankering van de salarisklassen, zoals vastgelegd in de motie Mohandis en Van Meenen3, bijdragen aan meer transparantie over de beloning van onderwijsbestuurders?
Op dit moment zijn alle beloningen van onderwijsbestuurders openbaar, omdat deze op grond van de WNT in het jaarverslag worden opgenomen. Het opnemen van de salarisklassen in de ministeriële regeling verandert niets daaraan. Wel zorgt het verankeren van de salarisklassen in een ministeriële regeling ervoor dat handhaving op de overschrijding van de toepasselijke klasse mogelijk wordt.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat zo snel mogelijk alle (hbo-)bestuurders onder de WNT vallen en zich houden aan de beloningsode die voor onderwijsbestuurders geldt?
Sinds 1 januari 2013 vallen alle onderwijsbestuurders onder de WNT. De Inspectie van het Onderwijs voert de handhaving op de naleving van de wet uit. Met de inwerkingtreding van de wet en het vaststellen van sectorale beloningsmaxima daaronder, hebben de Staatssecretaris en ik een belangrijke vervolgstap gezet in het voorkomen van topinkomens. Bovendien hebben wij in 2013 en 2014 met succes een moreel appel gedaan om bestuurders te bewegen eerder dan de wettelijke termijn in beloning terug te gaan: van de elf aangeschreven hbo-bestuurders hebben er tien positief gereageerd.
Ten slotte hebben toezichthouders en bestuurders op dit moment zelf de verantwoordelijkheid om de bestuurder conform de beloningscode te belonen. Om vast te stellen of deze vorm van zelfregulering door de sector werkt, wordt door mij een monitoring op de beloningsgegevens uitgevoerd.
De controle op Europese subsidies |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Controles op EU-subsidies moeten slimmer»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de heer Brenninkmeijer, lid van de Europese Rekenkamer, over de invulling die gegeven wordt aan de controles op een verantwoorde besteding van EU-subsidies? Zo nee, waarom niet?
De zorgen van de heer Brenninkmeijer zijn mij bekend. De Europese Commissie geeft lidstaten strikte voorschriften voor de uitvoering van controles op EU-subsidies. Deze voorschriften kunnen afwijken van de door lidstaten gehanteerde nationale principes voor de invulling van controles op nationale subsidies. Zo hanteert Nederland voor de controle op nationale subsidies het principe van risicoanalyse en het principe van Single Information Single Audit (SISA), waarbij controle-instanties steunen op elkaars controlebevindingen. Om het principe van risicogerichte controles bij Europese subsidies te bevorderen werk ik samen met de Minister van Financiën. Ik verwijs u naar de reactie van de Minister van Financiën op vragen van de leden de Vries en Verheijen naar aanleiding van het interview met de heer Brenninkmeijer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 293).
Deelt u de opvatting van mevrouw Van den Brink dat er een «handhavingskathedraal» ontstaan is? Zo nee, waarom niet?
Bij de Europese Structuur- en Investeringsfondsen is in meerdere of mindere mate sprake van een stapeling van controles door zowel nationale als Europese controle-instanties. Deze stapeling van controles kan leiden tot extra controlelasten voor de subsidie-aanvragers, ook al vinden de controles door de nationale en Europese instanties steekproefsgewijs plaats. Om de rechtmatigheid van de uitgaven te borgen ben ik van mening dat er sprake moet zijn van een goede balans tussen de controle-inspanningen door de nationale en Europese controle-instanties en de doelmatigheid daarvan. In het antwoord op vraag 6 noem ik een aantal voorbeelden waarbij wordt gewerkt aan bevordering van de doelmatigheid van de controle.
Zijn u signalen bekend van medeoverheden, bedrijven en/of anderen dat er terughoudendheid bestaat bij het aanvragen van Europese subsidies vanwege de verantwoordingslasten en de risico's die daarmee gepaard gaan? Zo ja, welke gevolgen heeft dat voor programma's ten behoeve van onderzoek en innovatie?
De wijze van uitvoering van de controles voor bedrijven (met name mkb-bedrijven) bij de Europese Structuur- en Investeringsfondsen kan een reden zijn om geen Europese subsidie aan te vragen. Dit leidt echter, voor zover ik dat nu kan overzien, niet tot onderbenutting van de Europese fondsen door Nederland.
Zoals aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 21 501-31, nr. 343) heeft Nederland een bovengemiddeld resultaat behaald bij het verwerven van financiering uit het 7e Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie.
Voor deelname in het nieuwe programma Horizon 2020 is een aantal regels gewijzigd ten opzichte van haar voorganger, het 7e Kaderprogramma. Op basis van ervaringen met het 7e Kaderprogramma zijn het niet zozeer de controles die deelnemers – en dan met name het mkb- weerhouden deel te nemen, maar is het de geringe kans op financiering van een onderzoeksvoorstel door de grote belangstelling ten opzichte van het beschikbare budget. Bovendien moet er vaak gewerkt worden in internationale consortia, want daarin zit een belangrijke Europese meerwaarde. Voor de vorming daarvan zijn wel investeringen in tijd en geld noodzakelijk zonder garantie op succes. De uitvoering is dit jaar gestart en daarom is het te vroeg hierover nu conclusies te trekken.
Welke programma's en steunpunten zijn er momenteel vanuit uw ministerie om medeoverheden, bedrijven en/of anderen te ondersteunen in de aanvraag, uitvoering en verantwoording van Europese subsidies?
De Europese Landbouw en Visserijsubsidies die vallen onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Economische Zaken (EZ) worden uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Bij dit agentschap van EZ kan men terecht voor algemene informatie over de aanvragen, de uitvoering en verantwoording. Voor subsidies uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) is ook het Regiebureau POP een belangrijk informatiepunt, onder andere voor medeoverheden. Concrete ondersteuning, bijvoorbeeld bij het invullen van aanvraagformulieren, is meer een zaak van particuliere adviesbureaus.
Voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), waar de uitvoering en het beheer decentraal plaatsvinden door de regionale overheden, hebben regionale overheden, zoals de vier grote steden (G4) en alle provincies, steunpunten ingericht die bedrijven kunnen ondersteunen bij het indienen van een aanvraag. Daarnaast organiseren de regionale uitvoeringsorganen regelmatig voorlichtingssessies. Voor de nieuwe programmaperiode 2014–2020 maken de regionale uitvoeringsorganisaties een handboek voor de potentiële projectindieners. Voor Horizon 2020, dat volledig wordt uitgevoerd door de Europese Commissie, worden (potentiële) deelnemers geadviseerd, geïnformeerd en getraind door de national contact points in de lidstaten, die in Nederland onderdeel uitmaken van RVO.nl. Zij houden op hun beurt weer nauw contact met ministeries die met de Europese Commissie in gesprek gaan over de implementatie van Horizon 2020.
Heeft u bij een of meerdere instellingen van de Europese Unie reeds aandacht gevraagd voor de ontstane verantwoordingslasten? Zo ja, om welke instellingen gaat het en hoe is daarop gereageerd?
Bij de onderhandelingen over de verordeningen en de uitvoeringsbepalingen voor de nieuwe programmaperiode 2014–2020 met de Raad, het Europees parlement, de nationale parlementen en de Europese Commissie heeft Nederland voortdurend aandacht gevraagd voor vermindering van de administratieve lasten als gevolg van de controledruk. Deze inzet gold zowel voor de in gezamenlijk beheer uit te voeren programma’s (Europese Structuur- en Investeringsfondsen) als voor Horizon 2020 en daarmee samenhangende publiek-private en publiek-publieke programma’s. De inzet van Nederland is gebaseerd op ervaringen in het veld en voorgelegd aan de Tweede Kamer. Op verschillende punten is de inzet van Nederland vertaald in vereenvoudigde regelgeving, bijvoorbeeld meer gebruik van forfaitaire vergoedingen van kosten voor subsidiabele activiteiten, digitalisering van het proces van aanvragen en verantwoorden van subsidie en het principe dat een begunstigde zijn gegevens maar éénmalig behoeft aan te leveren. Omdat de uitvoering dit jaar is gestart, is het nog te vroeg om te kunnen bepalen hoe de regels in de praktijk uitpakken. Dit laat onverlet dat Nederland zich op het standpunt stelt dat controles dienen te waarborgen dat subsidies rechtmatig worden besteed.
Komt het voor dat Europese subsidies moeten worden teruggevorderd, terwijl aan alle Europese subsidievoorwaarden voldaan is en enkel aanvullende Nederlandse voorwaarden geschonden worden? Zo ja, hoe vaak en waarom geldt in zo'n geval het Europese in plaats van het Nederlandse recht?
De Europese regelgeving voor Europese fondsen in gedeeld beheer schrijft voor dat bij controles op subsidies moet worden nagegaan of is gehandeld in overeenstemming met het toepasselijke recht van de Unie én het nationale recht ter toepassing daarvan. Aangezien het om Europese subsidies gaat, geldt hierbij in voorkomende gevallen het primaat van de Europese regelgeving boven het nationale recht. In hoeverre Europese subsidies moeten worden teruggevorderd omdat is gehandeld in strijd met het toepasselijke nationale recht is niet exact bekend, aangezien het hierbij niet enkel gaat om regelgeving van de rijksoverheid, maar ook van provinciale en gemeentelijke overheden.
Komt het voor dat Europese subsidies moeten worden teruggevorderd zonder dat de aanvrager voor de fout in de verantwoording zorg draagt, maar het een overheidsorgaan betreft waar het gebrek is ontstaan? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit?
Voor de Europese fondsen geldt dat als subsidie op een onrechtmatige wijze is verkregen, deze bij de subsidie ontvanger wordt teruggevorderd. Er is sprake van een onregelmatigheid indien de inbreuk op het Unierecht (mede) het gevolg is van een handeling of nalatigheid van een marktdeelnemer. Indien de fout bij de overheid ligt en derhalve niet – mede – kan worden toegeschreven aan een handeling of nalatigheid van de subsidie-aanvrager, neemt, in geval van programma’s in gedeeld beheer, de overheid de eventuele door de Europese Commissie opgelegde financiële correctie voor haar rekening.
Voor een nadere toelichting over de opgelegde correcties verwijs ik naar mijn brief van 20 december 2013 aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 21501-32 nr. 762) over de in 2013 opgelegde correcties en mijn brief van 12 mei 2012 (Kamerstuk 28 625 nr. 150) over de in de periode 2002–2012 opgelegde correcties.
Welke mate van inspanning door aanvragers van Europese subsidies, om te controleren of de in Nederland gepubliceerde subsidievoorwaarden overeenstemmen met de Europese, acht u redelijk om een beroep te kunnen doen op het vertrouwensbeginsel?
Het uitgangspunt is dat aanvragers van Europese subsidies zichzelf afdoende op de hoogte moeten stellen van de Europese en nationale regelgeving die op hen van toepassing is.
De concrete vraag of een aanvrager van een subsidie gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan de wijze waarop de nationale overheid de Europese regelgeving interpreteert of toepast, moet worden beantwoord overeenkomstig het Europese recht, gelet op de in diverse Europese verordeningen opgenomen verplichting om onverschuldigd betaalde Europese subsidie terug te vorderen.
Op grond van de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie kan de betrokken subsidieaanvrager niet met een beroep op het vertrouwensbeginsel een subsidie ontvangen waarop hij volgens het Europese recht geen aanspraak kan maken.
Het bovenstaande laat onverlet dat een subsidieaanvrager die meent dat hij door onrechtmatig handelen van de nationale overheid financieel is gedupeerd, een schadeprocedure tegen de betrokken instantie kan initiëren.
Hoe verhoudt deze invulling van het vertrouwensbeginsel zich tot zowel het Nederlandse als het Europese vertrouwensbeginsel?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de status van de beantwoording van het door de Kamer in 2008 uitgebrachte verslag bij wetsvoorstel 31 418 (Wet terugvordering staatssteun)?
Naar aanleiding van het kritische verslag van de Tweede Kamer heeft een herbezinning plaatsgevonden. Inmiddels ben ik met de Minister van Veiligheid en Justitie overeengekomen dat het huidige, in opzet tamelijk complexe wetsvoorstel zal worden vervangen door een nieuw, door mij op te stellen wetsvoorstel, gelet op mijn coördinerende verantwoordelijkheid voor eerlijke mededinging en staatssteun voor de rijksoverheid. Dit wetsvoorstel zal simpeler van opzet zijn en enkel voorzien in de noodzakelijke wettelijke bevoegdheid voor publieke entiteiten om onrechtmatige staatssteun effectief terug te halen. In algemene zin kan nog in aanvulling hierop gemeld worden dat de wet NERPE (Naleving Europese Regelgeving Publieke Entiteiten) instrumenten biedt om in te grijpen daar waar publieke entiteiten niet in overeenstemming met Europese regels handelen.
Wat vindt u van de door mevrouw Van den Brink in haar proefschrift «De uitvoering van Europese subsidieregelingen in Nederland. Juridische knelpunten en uitdagingen» gedane suggesties voor een «Wet inzake Europese subsidies»?2
De door mevrouw Van den Brink gedane suggesties zullen worden betrokken bij de voorbereiding van het in het antwoord op vraag 11 aangekondigde wetsvoorstel.
Het bericht 'Ontsnapt uit islamitische familieschoot' |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat vindt u van het bericht in de Volkskrant dat het paspoort van de uit Saoedi-Arabië gevluchte Alya over negen maanden verloopt en ze zonder geldig paspoort van haar thuisland geen Nederlandse kan worden?1
Het bericht in de Volkskrant is bekend. Het kabinet gaat niet in op individuele zaken, vanuit het oogpunt van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. Dit geldt ook voor de vraag in hoeverre buitenlandse autoriteiten zijn aangesproken. In het algemeen geldt dat als personen in Nederland worden bedreigd, daarvan door betrokkenen bij de politie aangifte zou kunnen worden gedaan. Daarbij geldt uiteraard dat een ieder die in Nederland verblijft zich aan de Nederlandse wet- en regelgeving dient te houden.
Het uitgangspunt is dat alleen in zeer uitzonderlijke situaties aanleiding bestaat tot naturalisatie met terzijdestelling van een aantal reguliere naturalisatievoorwaarden. Dergelijke situaties komen niet vaak voor.
Wilt u de Minister van Buitenlandse Zaken vragen zijn invloed aan te wenden door in gesprek te gaan met de Saoedische ambassadeur opdat medewerking wordt verleend aan de beveiliging van Alya en Pim, en haar paspoort wordt verlengd zonder dat zij wordt uitgeleverd aan haar familie?2
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u mogelijkheden om Alya versneld de Nederlandse nationaliteit te laten verkrijgen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bij de Minister van Buitenlandse Zaken navraag doen wat maakt dat hij zich terecht inzet voor de zaak van de Soedanese Meriam Ibrahim terwijl in de zaak van Alya en Pim hij vooral onmogelijkheden lijkt te zien vanwege de Saoedische nationaliteit van Alya? Deelt u de mening dat dit op zijn minst tegenstrijdig lijkt, temeer omdat de huwelijkse vrijheid van Pim, die wel in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, genegeerd lijkt te worden, alsmede de wil van Alya om Nederlandse te worden met alles wat daarbij hoort?3
Het gaat hier om verschillende vraagstukken. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft meest recentelijk op 4 juli 20144 antwoord gegeven op Kamervragen over Meriam Ibrahim die ter dood was veroordeeld door een Sudanese rechtbank, omdat zij ervan beschuldigd werd het islamitische geloof te hebben verlaten en zich tot het christendom te hebben bekeerd. De hier door u gestelde vraag, of iemand al dan niet de Nederlandse nationaliteit kan verwerven, is een zaak die op grond van de rijkswet op het Nederlanderschap dient te worden beoordeeld en waar een buitenlandse diplomatieke vertegenwoordiging buiten staat.
Hoeveel mensen hebben in 2013 en 2014 tot op heden het landelijk nummer gebeld over achterlating, huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap? Kunt u dit specificeren naar minderjarigen en meerderjarigen? Hoeveel mensen hebben via de Nederlandse ambassades om hulp gevraagd inzake achterlating, huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap in 2013 en 2014? Wat is met deze verzoeken gebeurd?
Via het landelijk meldpunt en telefoonnummer voor alle vormen van huiselijk geweld komt men terecht bij het Steunpunt Huiselijk Geweld in de regio. De steunpunten registreren niet op het onderwerp huwelijksdwang. In de periode maart tot en met juni 2014 zijn minimaal 25 ernstige hulpvragen binnen gekomen waarvan een enkele zelfs tot beveiligde opvang heeft geleid.
In 2013 en 2014 (tot heden) hebben zich 15 zaken van achterlating, soms in combinatie met huwelijksdwang, voorgedaan bij de Nederlandse ambassades waarbij consulaire bijstand is geboden. In de meeste gevallen wilden de slachtoffers terugkeren naar Nederland.
Het bericht ‘Onderzoek naar jihadi-training in Ardennen’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Onderzoek naar jihadi-training in Ardennen»?1
Ja
Kunt u uitsluiten dat er in Nederland trainingsfaciliteiten zijn ten behoeve van de jihad? Zo neen, waarom niet?
Ik heb geen aanwijzingen dat zich in Nederland jihadistische trainingskampen bevinden. Mochten zich aanwijzingen voordoen dat personen in Nederland trainen ten behoeve van de jihad, dan worden deze onderzocht door de politie en de AIVD.
Kunt u uitsluiten dat jihadisten vanuit Nederland, met of zonder paspoort, afreizen naar andere EU-landen om te trainen ten behoeve van de jihad? Zo neen, waarom niet?
Deelname aan terroristische training is strafbaar op grond van artikel 134a van het Wetboek van Strafrecht. Indien personen zich hieraan schuldig maken, treedt het OM waar mogelijk op. Er zijn geen aanwijzingen van deelname door Nederlanders aan terroristische training binnen de Europese Unie, waarbij men militair zou worden voorbereid op deelname aan de gewapende jihad. Indien inlichtingendiensten beschikken over aanwijzingen dat jihadistische trainingsfaciliteiten binnen de EU bestaan, dan worden deze in het kader van de internationale samenwerking gedeeld en door de daartoe bevoegde diensten onderzocht.
Op dit moment zijn 48 paspoorten gesignaleerd op mijn verzoek. Het signaleren van reisdocumenten ter vervallen verklaring en/of weigering draagt bij om uitreis van Nederlanders naar jihadistische strijdgebieden te verstoren of te bemoeilijken. Dit heeft onder meer tot doel om te voorkomen dat men in strijdgebieden trainingen ondergaat en (gevechts)ervaringen opdoet die men vervolgens in Nederland kan gebruiken voor het uitvoeren van aanslagen. In dit verband verwijs ik u naar het DTN 36 van 30 juni 2014 (Kamerstuk 29 754 nr. 250) waar de dreiging zoals deze uitgaat van teruggekeerde uitreizigers reeds beschreven staat.
De recente aanslag in Canada is een voorbeeld van de dreiging zoals deze kan uitgaan van personen die zijn tegengehouden. Mijns inziens bevestigt dit de noodzaak van de aangekondigde bestuursrechtelijke maatregelen uit het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme van augustus 2014 (Kamerstuk 29 754, nr. 253). Hierin pleit ik voor de tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen met het oog op het verminderen van risico’s en het voorkomen van het plegen van ernstige strafbare feiten door jihadgangers.
Hoeveel van de 41 jihadisten wiens paspoort is afgepakt, zijn getraind binnen de EU? Hoeveel van hen lopen er nog vrij rond in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Wat moet er gebeuren om u in te laten zien dat we jihadisten beter in het buitenland dan in het binnenland kunnen hebben en dat het tegenhouden van deze lopende tijdbommen oerdom is? Realiseert u zich dat zij een aanslag in Nederland kunnen plegen doordat u ze heeft tegengehouden ons land te verlaten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid jihadisten te denaturaliseren en tot persona non grata te verklaren, uit te zetten en door middel van grenscontroles ervoor te zorgen dat ze nooit meer kunnen terugkeren om aanslagen in Nederland te plegen? Zo neen, waarom niet?
Ik heb een voorstel ingediend op basis waarvan in de rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) de mogelijkheid zal worden opgenomen om het Nederlanderschap in te trekken indien sprake is van een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf. Voorwaarde is dat de betrokken persoon naast de Nederlandse nationaliteit nog een andere nationaliteit bezit. Intrekking van het Nederlanderschap is namelijk niet mogelijk als staatloosheid daarvan het gevolg is (het Europees Verdrag inzake Nationaliteit, waarbij Nederland partij is, staat dit niet toe). Na het intrekken van het Nederlanderschap wordt betrokkene ongewenst vreemdeling verklaard en wordt hij uitgezet.
In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme van augustus 2014 (Kamerstuk 29 754, nr. 253) heb ik mijn voornemen kenbaar gemaakt om de rijkswet op het Nederlanderschap nog verder aan te scherpen.
Het bericht 'Social return kost taxichauffeurs baan' |
|
Roald van der Linde (VVD), Sjoerd Potters (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Social return kost taxichauffeurs baan»?1
Ja.
Herkent u het signaal van Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) dat medewerkers ontslagen worden door de taxiondernemers omdat ze verplicht werden om mensen uit een uitkeringssituatie aan te nemen? Zo nee, waarom niet?
Mede gelet op de economische recessie zijn er, zowel in het politieke als maatschappelijke debat, zorgen over verdringing op de arbeidsmarkt. Met regelmaat komen situaties voor het voetlicht waarbij de vraag is wat wel en niet toelaatbaar is. Zo ook in de uitzending «Altijd Wat Monitor» van 29 september. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft daarom op 1 oktober jl. een brief2 naar uw Kamer gestuurd met een uitgebreide reactie op het fenomeen verdringing. Tevens verwijs ik u naar de antwoorden op gelijkluidende vragen van het lid Karabulut (SP)3.
Deelt u de mening dat het ontslaan van werknemers om zo mensen uit een uitkeringssituatie aan te kunnen nemen, een onwenselijke invulling is van social return?
In algemene zin deel ik die mening. Dit heb ik zowel in de bij antwoord 2 genoemde brief als in de Verzamelbrief aan gemeenten van 25 april 2014 aangegeven.
Kunt u berekeningen geven van de maatschappelijke kosten van een dergelijk verdringingseffect, waarbij 5.000 chauffeurs volgens KNV inmiddels hun baan kwijt zijn?
Ik kan geen berekening maken van de maatschappelijke kosten van vermeende verdringing, omdat ik dan per geval zou moeten kunnen beoordelen of er sprake is van verdringing. Dat is niet aan mij. Daarnaast kan ik niet beschikken over de individuele financiële gegevens en omstandigheden van de door KNV bedoelde 5.000 taxichauffeurs en van 5.000 personen die daarvoor in de plaats zouden zijn gekomen.
Wat vindt u van de kritiek dat er te weinig of geen expertise in huis is bij de betrokken taxiondernemers om deze mensen te begeleiden?
Ik kan niet oordelen over deze kritiek omdat ik geen zicht heb op de situatie in de betrokken bedrijven. Met de introductie van de WWB in 2004 behoort de uitvoering van de wet tot de verantwoordelijkheid van gemeenten. Daartoe behoort ook de verantwoordelijkheid voor het ondersteuningsaanbod aan uitkeringsgerechtigden, gericht op arbeidsinschakeling. Een bedrijf dat ondersteuning nodig heeft bij het begeleiden van de re-integratie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, kan daartoe expertise inhuren bij onder meer een arbozorg instelling.
Bent u bereid met de betrokken brancheorganisaties in gesprek te gaan over deze ongewenste effecten?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u signalen ontvangen dat dezelfde problematiek zich voordoet in andere sectoren, zoals bijvoorbeeld de bouwsector?
Mij zijn geen signalen bekend van een structureel gebrek aan kennis in bedrijfssectoren bij de re-integratie begeleiding van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Hoeveel mensen die in 2013 en 2014 via een aanbestedingseis social return in dienst zijn genomen, hebben daadwerkelijk een vaste baan gekregen?
Social return wordt door gemeenten, provincies en het Rijk toegepast. Dit kan op diverse manieren en met diverse doelen. Er zijn geen cijfers op centraal niveau met betrekking tot de duurzaamheid van plaatsingen.
Kunt u aangeven welke manieren u ziet om zodanig invulling te geven aan social return dat dit geen verdringing oplevert?
Het beleidsdoel van social return bij de rijksoverheid is het creëren van extra plaatsen om mensen aan werk of werkervaring te helpen. Het gaat dus om extra plekken, bovenop de bestaande formatie van een bedrijf, ten behoeve van specifieke aanbesteding. Wanneer een reële kans op verdringing bestaat is bij de rijksoverheid de afspraak dat het percentage wordt aangepast of geheel wordt afgezien van social return.
De beperking van de persvrijheid door justitie |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het kort geding welke fotograaf Robert Glas tegen het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft aangespannen om de mogelijkheid af te dwingen toegang te krijgen tot het Justitieel Complex Schiphol voor een fotorapportage?
Ja.
Kunt u aangeven waarom er wel veel beeldmateriaal van «gewone» gevangenissen is, blijkens documentaires over de long-stayafdeling van TBS-ers, de PPC in de Bijlmerbajes of een serie als «Buch in de Bajes», terwijl diverse verzoeken van Amnesty International en nu Robert Glas tot het filmen en fotograferen in detentiecentra zijn afgewezen? Kunt u aangeven of er plekken en voorwerpen vermeld zijn in de dagvaarding waarvan u vindt dat daarvan geen beeldmateriaal voor de publieke opinie beschikbaar hoeft te zijn? Zo ja, om welke plekken of voorwerpen gaat het dan en om wat voor redenen zou daarvan geen beeldmateriaal beschikbaar moeten zijn?
Wanneer een journalist of tv-producent verzoekt om in een bepaalde inrichting te mogen filmen of fotograferen, wordt op basis van de inhoud van zijn verzoek een beslissing genomen over het al dan niet geven van toestemming voor de opname. Het feit dat er meer beeldmateriaal beschikbaar zou zijn van penitentiaire inrichtingen dan van inrichtingen voor vreemdelingenbewaring komt dan ook vooral doordat journalisten en tv-producenten kennelijk daar meer belangstelling voor hebben getoond. Verzoeken voor opnames in inrichtingen voor vreemdelingenbewaring worden regelmatig goedgekeurd. Zo hebben in 2013 journalisten van Trouw, De Groene Amsterdammer, Telegraaf en het NOS journaal inrichtingen voor vreemdelingenbewaring bezocht. Bij die gelegenheden is ook beeldmateriaal gemaakt. Binnenkort start HUMAN met de opnamen voor een documentaire over Detentiecentrum Rotterdam.
Van alle plekken en voorwerpen die in de dagvaarding worden vermeld, kan beeldmateriaal voor de publieke opinie beschikbaar worden gesteld. Dat beeldmateriaal is ten dele al beschikbaar en onder meer te vinden op de website van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
Deelt u de mening dat de persvrijheid behoort tot een van de meest fundamentele vrijheden in onze rechtstaat en dat deze slechts wegens zwaarwegende redenen beperkt mag worden? Zo ja, welke zwaarwegende redenen leiden ertoe dat er geen toestemming voor een fotorapportage verleend kan worden? Klopt het dat dergelijke afwijzingen tot op heden nooit inhoudelijk zijn gemotiveerd? Zo ja, waarom niet?
Ik deel de mening dat het beginsel van persvrijheid een fundamenteel recht is in onze rechtsstaat. Het beginsel van persvrijheid brengt evenwel nog geen ongeclausuleerd recht op toegang tot elke plaats met zich. Een penitentiaire inrichting of inrichting voor vreemdelingenbewaring betreft een gesloten omgeving in welke setting op grond van de Penitentiaire beginselenwet beperkingen aan bezoek kunnen worden gesteld. De achtergrond van deze beperkingen is onder meer gelegen in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting en de bescherming van de privacy van personeel, alsook de gedetineerden of vreemdelingen. Er kan medewerking worden verleend aan een fotoreportage, mits daarbij wordt voldaan aan een aantal randvoorwaarden dat in zijn algemeenheid geldt voor mediaverzoeken. Het verzoek van de heer Glas voldeed daaraan niet en is om die reden afgewezen.
Maakt het nog verschil dat deze fotorapportage wordt gemaakt voor Vrij Nederland, het blad «Wordt vervolgd», Defence for Children en Kerk in Actie, met andere woorden, dat het gaat om de media en Non Governmental Organisation (NGO's)? Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens hebben de media en NGO’s namelijk een zogeheten waakhondenfunctie als het gaat om de vrijheid van nieuwsgaring. Vindt u dat het belang van de staat om toestemming te weigeren hier groter is dan het maatschappelijk belang dat de media en NGO's hebben om hierover beeldmateriaal beschikbaar te hebben?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 3, is DJI beginsel bereid om medewerking te verlenen aan een fotoreportage, mits wordt voldaan aan een aantal randvoorwaarden. Welk blad of welke organisatie tot publicatie overgaat, is daarbij niet relevant. Voor de media geldt dat het moet gaan om personen of organisaties die zich daadwerkelijk beroepshalve met het onderwerp bezig houden.
Bent u bereid opnieuw in overweging te nemen om Robert Glas toestemming te geven voor zijn reportage in de detentiecentra te fotograferen en te filmen?
Op 3 oktober jl. heeft de Hoofddirectie van DJI een brief verstuurd aan de heer Glas waarin deze wordt uitgenodigd om zijn verzoek aan te passen zodat wordt voldaan aan de geldende randvoorwaarden.
Het bericht dat Sociale Zaken mogelijk de privacywetgeving schond |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Paul Ulenbelt (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat vindt u van het artikel «Sociale Zaken overtrad mogelijk de privacywetgeving»?1
Zie mijn onderstaande antwoorden.
Wie heeft wanneer besloten dat er zonder wettelijke basis, gegevens aan elkaar konden worden gekoppeld om fraude op te sporen? Is de Tweede Kamer hier toentertijd over geïnformeerd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Voor het koppelen van bestanden met persoonsgegevens is een wettelijke basis noodzakelijk. De belangrijkste regels voor de omgang met persoonsgegevens zijn vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Op grond van artikel 8 Wbp mogen persoonsgegevens alleen worden verwerkt als hiervoor een in dit artikel genoemde verwerkingsgrond aanwezig is. Artikel 8, sub c respectievelijk e, van de Wbp geeft een grondslag om persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de fraudebestrijding. Persoonsgegevens mogen worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is en indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van de publiekrechtelijke taak. De wet Werk en bijstand (WWB) en de wet Structuur uitvoering werk en inkomen (SUWI) stellen regels voor bestandskoppeling in het sociale zekerheidsdomein. In artikel 64 van de WWB en in artikel 54 van de wet SUWI wordt een aantal bronnen genoemd op grond waarvan gegevensbestanden kunnen worden gekoppeld. De databestanden zijn gekoppeld en geanalyseerd binnen de kaders van de Wbp, de wet WWB en de wet SUWI.
Bij brief van 23 december 20052 heeft Staatssecretaris Van Hoof de Tweede Kamer geïnformeerd over de mogelijkheden tot gegevensuitwisseling en ontsluiting van gegevensbronnen in het kader van handhaving en het overleg met het CBP dat hij hierover heeft gehad.
De Tweede Kamer is op 19 december 2007 door staatsecretaris Aboutaleb geïnformeerd3 dat hij met het CBP tot overeenstemming was gekomen over de wijze waarop binnen de beveiligde omgeving van de «Black Box» persoonsgegevens konden worden gekoppeld en dat ten behoeve daarvan risicoprofielen werden ontwikkeld. Op deze wijze was het mogelijk om het koppelen van bestanden en de werkwijze van de interventieteams binnen de kaders van de Wbp te laten plaatsvinden. Op 3 september 2009 is de Tweede Kamer in de Integrale rapportage handhaving 20084 geïnformeerd over de voortgang van de «Black Box».
In de Integrale rapportage handhaving 20095 van 6 september 2011 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de afronding van het »Black Box» project en het ambtshalve onderzoek van het CBP. Tevens is in de brief aangegeven dat de techniek van het anoniem koppelen van gegevens in 2010 bij het Inlichtingenbureau (IB) werd doorontwikkeld.
Heeft het College Bescherming Persoonsgegevens (Cbp) toezicht gehouden op de koppeling van persoonsgegevens? Zo ja, op welke manier en hoe kan het dat het Cbp dit weerspreekt? Zo nee, waarom niet?
De Wbp is een wet met open normen. Belangrijk criterium is dat de gegevensuitwisseling expliciet bijdraagt aan en noodzakelijk is voor de uitvoering en handhaafbaarheid van de wettelijke regels, te weten het rechtmatig verstrekken van de uitkering en het bestrijden van fraude. Voorts moet voldaan worden aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De Wbp is sinds 1 september 2001 van kracht. Op 8 oktober 2003 heeft een aantal partijen6 zich verenigd in de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI) en een convenant gesloten om gezamenlijk interventieteamprojecten op te starten. In deze interventieteams werken partijen samen aan het bestrijden van fraude op het gebied van belastingen en sociale zekerheid, uitbuiting en illegale tewerkstelling. Omdat de LSI zoekende was over de toepassing van de normen van de Wbp, heeft het CBP de LSI tot 2007 op verzoek geadviseerd. Dit laat onverlet dat de verantwoordelijkheid om de wet- en regelgeving na te leven bij partijen blijft. Het CBP houdt toezicht op de naleving van wet- en regelgeving die ziet op de verwerking van persoonsgegevens en heeft de mogelijkheid ambtshalve onderzoek te doen en sancties op te leggen.
Om welke projecten ging het? Welke gegevens werden gekoppeld? Welke doelen werden hierbij beoogd? Van hoeveel mensen werden de gegevens gebruikt?
De eerste interventieteamprojecten zijn begin 2004 gestart. Tot en met het derde kwartaal van 2014 zijn 159 projecten door de LSI goedgekeurd. De projecten richten zich op verschillende onderwerpen. Het kan bijvoorbeeld gaan om illegale tewerkstelling, onderbetaling, ontduiking van belastingen en/of sociale premies, fraude met toeslagen en uitkeringsfraude. Ook vormen van adres- of samenwoonfraude en vermogensfraude en misstanden met huisvesting van (voornamelijk) tijdelijke, buitenlandse arbeidskrachten zijn onderwerp van interventieteamprojecten. Per project wordt op basis van de doelstelling van dat project bepaald welke gegevens nodig zijn om de doelgroep te identificeren. Elke organisatie die aan het project deelneemt, levert daarvoor langs beveiligde weg bestanden uit zijn eigen administratie aan.
Het is niet bekend van hoeveel mensen gegevens zijn gekoppeld. Nadat een bestandskoppeling heeft plaatsgevonden, worden alleen personen die tot de potentiële risicogroep behoren, voor analysedoeleinden geïdentificeerd. Alle overige persoonsgegevens worden vernietigd, zodra het betreffende project is beëindigd. De gegevens van personen die tot de risicogroep van dat project behoren, worden een jaar nadat de LSI het eindrapport van het project heeft vastgesteld, vernietigd.
Waarom werd het koppelen van gegevens pas in 2013, vijf jaar na de start hiervan, in een wet vastgelegd? Bent u het eens met de stelling dat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot 2013 in strijd met de wet handelde? Zo nee, waarom niet?
Begin 2011 brengt het onderzoeksbureau Hec-Zenc een in opdracht van het Ministerie van SZW uitgevoerde evaluatie naar de «Black box» uit. Ofschoon het bureau concludeert dat de Wbp voldoende juridische basis heeft om binnen een «Black Box» omgeving te werken, wordt er om redenen van transparantie en heldere taak- en verantwoordelijkheidsverdeling voor gekozen een aparte wettelijke basis te creëren. De in de «Black Box» ontwikkelde risicoprofielen worden nu toegepast in het Systeem Risico Indicatie (SyRI). Dit heeft geresulteerd in een wijziging van de Wet SUWI die per 1 januari 2013 in werking is getreden.
Twee urgente patiënten in een huisartsenpraktijk die de afgelopen week niet opgenomen konden worden in een verzorgings/verpleeghuis terwijl kamers leeg staan |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het bericht van een huisarts uit Echt die zich grote zorgen maakt over twee patiënten die acuut opgenomen dienen te worden in een verpleeg- dan wel verzorgingshuis?1
Voor crisissituaties geldt dat binnen 24 uur een passende oplossing gevonden moet worden voor de cliënt. Zorgaanbieders houden daarvoor capaciteit beschikbaar. Er is echter geen garantie dat elke cliënt terecht kan bij de instelling van 1e voorkeur.
Ik heb op 17 oktober 2014 contact gehad met de betrokken huisarts over de twee patiënten die hij onder uw aandacht bracht. Daaruit bleek dat in de eerste zaak de betreffende patiënt er de voorkeur aan gaf te wachten op een plaats in het verzorginghuis van haar voorkeur. Zij is inmiddels opgenomen en kan naar verwachting snel weer naar huis. In de tweede situatie is de patiënt aan een verergering van haar ziekte in het ziekenhuis overleden. Dit stond los van haar verzoek om opgenomen te worden in een verpleeg- dan wel verzorgingshuis.
Kunt u garanderen dat deze patiënten een adequaat intramuraal zorgaanbod wordt gedaan zodat ze goed kunnen revalideren dan wel een menswaardig leven kunnen lijden? Zo nee, waarom niet?
Iedereen die dat nodig heeft dient passende zorg te kunnen krijgen. Zorgaanbieders en zorgkantoren maken afspraken over hoe dat regionaal zijn beslag krijgt. Het is de opdracht aan bestuurders in de zorg daarbij zo effectief mogelijk met de regels en kaders om te gaan en hun verantwoordelijkheid te nemen voor het feit dat iedereen die dat nodig heeft waardige zorg krijgt.
Hoe is het mogelijk dat er kamers leeg staan in een verzorgings- of verpleeghuis in de buurt maar dat deze patiënten daar niet terecht kunnen?
In Nederland is al vele jaren een trend zichtbaar dat mensen die zorg nodig hebben langer thuis blijven wonen. Doordat mensen langer thuis blijven wonen is er minder behoefte aan intramurale capaciteit. Zorgkantoren maken productieafspraken met zorgaanbieders waardoor zorgaanbieders zekerheid krijgen over de hoeveelheid cliënten die ze kunnen helpen. Deze methodiek zorgt ervoor dat de benodigde capaciteit verspreid over de regio wordt ingekocht. Dit betekent dat een cliënt niet altijd direct geholpen kan worden op de eerste plek van voorkeur. Er is echter voldoende capaciteit aanwezig. Voor urgente gevallen moet binnen afgesproken termijnen een goede oplossing worden gevonden, al kan dat soms betekenen dat iemand niet op de eerste plek van voorkeur wordt opgenomen.
Kan er een inschatting gegeven worden hoeveel patiënten jaarlijks in vergelijkbare situaties verkeren als deze huisarts schetst? Zo ja, waarop baseert u deze? Klopt het dat dit er tenminste tienduizenden moeten zijn gezien het feit dat deze huisarts dit in één week en naar zijn zeggen vaker meemaakt?
In een crisissituaties dient er voor de cliënt binnen 24 uur een passende oplossing te zijn. Daarover hebben zorgaanbieders en zorgkantoren afspraken gemaakt. Zorgaanbieders houden capaciteit beschikbaar voor crisissituaties. Zoals gemeld bij de eerste vraag is er geen garantie dat elke cliënt terecht kan bij de instelling van 1e voorkeur. Wanneer er sprake is van een urgente zorgvraag, kan indien nodig het zorgkantoor bemiddelen om op korte termijn zorg te regelen. De gevallen waarin dat niet gebeurd zijn schrijnend. Momenteel wordt onderzoek gedaan naar het werkelijk aantal schrijnende gevallen binnen de populatie «wenswachtenden». Zorgaanbieders zijn door het zorgkantoor gevraagd de status van de betreffende cliënten op de wachtlijst te verifiëren. Dit onderzoek is naar verwachting begin november afgerond. In november zal ik de Kamer informeren over de uitkomsten.
Wilt u de mogelijkheid bezien dat huisartsen in crisissituaties zoals hierboven geschetst doorzettingsmacht krijgen om patiënten opgenomen te krijgen in een verzorgings- of verpleeghuis gedurende bijvoorbeeld zes weken, een tijd waarin een verdere indicatiestelling door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) kan plaatsvinden? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Afvalstoffenbelasting |
|
Remco Dijkstra (VVD), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de bezwaren die de afvalsector, samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten en VNO-NCW, heeft tegen de afvalstoffenbelasting die op 1 januari 2015 van kracht wordt?
Ja.
Klopt de inschatting van de afvalbranche dat – bij invoering van de afvalstoffenbelasting – er meer afval geëxporteerd wordt naar andere landen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe groot verwacht u dat dit weglekeffect is? Naar welke landen wordt naar uw verwachting afval geëxporteerd als gevolg van deze maatregel en op welke wijze wordt het afval in die betreffende landen verwerkt?
Het kabinet gaat er vanuit dat het relatief lage tarief van € 13 per ton geen extra stimulans van betekenis zal vormen voor de export van afvalstoffen naar het buitenland. Ook nu zijn er al aanzienlijke verschillen tussen de tarieven aan de poort (exclusief belasting) van afvalverbrandingsinrichtingen binnen en buiten Nederland. Bovendien kunnen deze tarieven behoorlijk fluctueren. Daarbij kan worden opgemerkt dat het meestal om langlopende contracten gaat. De overheid heeft geen rol bij de totstandkoming van de verschillen tussen de tarieven aan de poort, exclusief belastingen. Het antwoord op de vraag in hoeverre export van afval zal toenemen hangt af van vele factoren. Het tariefverschil aan de poort inclusief belastingen is slechts een van de factoren. Of een afvalstoffenbelasting leidt tot een toename van de export is bijvoorbeeld ook afhankelijk van de transportkosten zoals brandstof- en personeelskosten, afschrijving materieel, verzekering en onderhoud. Verder zijn er met export gepaard gaande administratieve lasten. Daarnaast is van belang of er sprake is van over- of ondercapaciteit, de efficiency van de installatie, en of er sprake is van stimuleringsbeleid op nationaal of regionaal niveau, zoals bijvoorbeeld subsidies voor de productie van duurzame energie. Ook kan de toename van import van invloed zijn op de capaciteit en prijsstelling op de afvalmarkt. Het kabinet zal de export- en importstromen per land nauwlettend blijven monitoren. Dit is ook besproken met de branche. Daarbij zal ook worden gekeken, voor zover mogelijk, hoe deze afvalstromen in het buitenland worden verwerkt. Mocht uit deze monitoring blijken dat er toch sprake is van een ongewenste ontwikkeling met weglek naar het buitenland dan zal worden bezien welke maatregelen passend zijn.
Hoeveel afval wordt er minder gestort door de invoering van de stortbelasting?
De stortbelasting is ingevoerd op 1 april 2014. De maand maart laat een flinke stijging zien van de hoeveelheid afval die wordt gestort. De bedrijven anticipeerden al op de invoering per 1 april. In april daalt vervolgens de hoeveelheid afval die wordt gestort. Inmiddels wordt er weer meer afval gestort. In het tweede kwartaal 2014 wordt nog maar rond de 100 kiloton per maand gestort. In de maand juli is de hoeveelheid gestort afval weer opgelopen tot rond de 120 kiloton. Om deze cijfers goed te kunnen plaatsen, moet worden gekeken naar de afwijking ten opzichte van de maandgemiddelden van de voorafgaande jaren. In 2013 werd gemiddeld 150 kiloton op maandbasis gestort. In 2010 en 2011 werd gemiddeld 105–110 kiloton op maandbasis gestort, maar in 2012 na afschaffing van de stortbelasting was het 210 kiloton per maand. Over de hele periode 2010–2013 is het maandgemiddelde ruim 145 kiloton per maand. In juli zitten we daar weer ongeveer 25 kiloton onder. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met het feit dat in de eerste drie maanden van dit jaar de voorraden versneld zijn aangeboden. Pas op termijn is beter aan te geven wat de effecten zijn van de invoering van de stortbelasting per 1 april 2014.
Welke gevolgen heeft het weglekken van afval naar het buitenland voor de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven? Kunt u bij beantwoording van deze vraag ingaan op de positie van zowel de afvalverwerking- als de afvalrecyclingindustrie, alsmede op de koppositie van deze sector in mondiaal en Europees verband? Zo nee, waarom niet?
Op de gevolgen van het belasten van het verbranden van afval voor de export daarvan naar het buitenland ben ik bij vraag 2 ingegaan. Wat betreft de positie van zowel de afvalverwerking- als de afvalrecyclingindustrie kan ik u als volgt informeren. Een eerste inschatting van het kabinet is dat de afvalstoffenbelasting leidt tot een verschuiving van storten en verbranden naar recycling zodat er minder restafval ontstaat. De voorgestelde verbreding heeft mede als doel om conform het beleid «Van Afval Naar Grondstof» (VANG) recycling te stimuleren. De verbreding van de afvalstoffenbelasting tot afvalstoffen die worden verbrand, maakt dat afvalscheiding met hergebruik en recycling van de uitgesorteerde materialen relatief aantrekkelijker wordt. De verwachting is dan ook dat deze heffing afvalscheiding verder zal stimuleren en daarmee de koppositie van Nederland in de afvalverwerking en -recycling kan versterken en nieuwe banen zal creëren. In het Landelijk Afvalbeheerplan 2009–2021 (LAP) zijn bovendien voor iedere materiaalstroom minimumeisen geformuleerd. Het is niet mogelijk om afvalstromen waarvoor de minimumeis recycling is, te verbranden of te storten. Restafval dat na recycling alsnog wordt gestort of verbrand, wordt normaal in de heffing betrokken. Hoe beter het afval wordt uitgesorteerd, hoe minder belasting verschuldigd wordt. Voor zover het residu wordt gestort betekent de verbreding van de belastinggrondslag verder een verlaging van het verschuldigde bedrag, nu het tarief voor stortafval wordt verlaagd van € 17 naar € 13 per ton. De verwachting is dat de verbreding van de belasting per saldo een stimulerend effect zal hebben op recyclingbedrijven. Bij een tarief van € 13 per ton en een residu van 20% betekent het per ton te sorteren materiaal slechts een verhoging van de kostprijs van € 2,60 per ton. Alleen sorteerders die meer residu overhouden hebben meer kosten, maar juist dat stimuleert die bedrijven de hoeveelheid residu te minimaliseren. De verwachting is dat de verbreding van de belasting per saldo een stimulerend effect zal hebben op de werkgelegenheid in de recyclingbedrijven.
Leidt het weglekken van afval naar het buitenland tot verlies van banen? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe hanteren andere landen, zoals België, Duitsland en Oostenrijk, soortgelijke belastingmaatregelen en exportheffingen? Is er in dit licht sprake van een gelijk speelveld in de Europese Unie?
Denemarken, Frankrijk, Vlaanderen, Italië, Catalonië en Oostenrijk kennen een belasting op het verbranden van afval. Duitsland kent dus geen belasting op het verbranden van afval. Bij de invoering van de afvalstoffenbelasting in Denemarken met destijds nog een tarief van circa € 50 per ton bestond aanvankelijk ook de vrees voor een toename van de export. Achteraf bleek het effect alleszins mee te vallen. Ook in Frankrijk is er, voor zover ik ben geïnformeerd, geen sprake van substantiële weglek naar het buitenland. Vlaanderen kent formeel wel een exportheffing. Voor zover bekend wordt er in de praktijk nauwelijks geëxporteerd door milieuwetgeving die voorschrijft dat binnenlands huishoudelijk afval en vergelijkbaar bedrijfsafval binnen Vlaanderen wordt verwerkt. Oostenrijk kent een verbrandbelasting met een relatief laag tarief. Oostenrijk kent wel een exportheffing maar geen vrijstelling voor de import van afvalstoffen. Geen enkel land kent voor zover bekend zowel een importvrijstelling als een exportheffing.
Voor wat betreft de uitvoerbaarheid van een exportheffing wil ik het volgende opmerken. De controle op een heffing voor afval dat in het buitenland wordt verwerkt is een lastige en arbeidsintensieve zaak. De registratie in het kader van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) gaat uit van schattingen met betrekking tot hoeveelheden en de wijze waarop die zullen worden verwerkt. Er wordt pas achteraf vastgesteld hoeveel afvalstoffen daadwerkelijk zijn verwerkt. Dit is een administratieve procedure waarbij bovendien alleen de door de buitenlandse verwerker ontvangen hoeveelheid wordt opgegeven, maar niet de wijze van verwerking. Voor de handhaving van zo’n regeling zou de Belastingdienst de administratie van de buitenlandse afvalverwerkende bedrijven moeten controleren. Daarvoor zou de Belastingdienst echter afhankelijk zijn van buitenlandse autoriteiten. Oostenrijk heeft een exportheffing die ook is gebaseerd op het EVOA en loopt dan ook tegen dezelfde handhavings- en controleproblemen op.
Bent u bereid om het gelijke speelveld te borgen als blijkt dat deze in het geding is? Is het voorstel van de branche om een exportheffing in te voeren mogelijk? Hoe zou zich dit verhouden tot exportheffingen in andere EU-landen?
Zoals blijkt uit het voorgaande kennen de verschillende lidstaten verschillende regimes, waar het in de heffing betrekken van het verbranden van afval, het heffen op import of juist op export betreft. Op dit moment bestaat dan ook geen gelijk speelveld in de Europese Unie. Het al dan niet nationaal belasten van de import of de export zal naar mijn mening niet leiden tot een meer gelijk speelveld in Europa dan nu het geval is. Het kabinet zal de export- en importstromen per land nauwlettend blijven monitoren. Dit is ook besproken met de branche. Daarbij zal ook zal worden gekeken, voor zover mogelijk, hoe deze afvalstromen in het buitenland worden verwerkt. Mocht uit deze monitoring blijken dat er toch sprake is van een ongewenste ontwikkeling met weglek naar het buitenland dan zal worden bezien welke maatregelen passend zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de behandeling van het belastingplan 2015 in de Kamer?
Ja.
Het Islamitisch Offerfeest op Werelddierendag |
|
Machiel de Graaf (PVV), Dion Graus (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat de start van het Islamitisch Offerfeest dit jaar op dezelfde dag valt als Werelddierendag?1
Ja.
Heeft u ooit een Islamitische slachtpartij bijgewoond? Zo neen, bent u op de hoogte van de respectloosheid en het grote dierenleed dat hiermee gepaard gaat?
Het kabinet respecteert de tradities en de bijbehorende rituelen van religieuze groepen in Nederland binnen de grenzen van de rechtsstaat.
Deelt u voorts de mening dat de botte weigering om het Islamitische offerleed zelfs maar één dag uit te stellen, een grove belediging is voor de Nederlandse bevolking en hun traditie? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wist u dat Werelddierendag een dag is die wereldwijd op de agenda staat als hét moment waarop extra aandacht wordt besteed aan het welzijn van dieren, een dag om te vieren dat dieren rechten hebben en dat zij beschermd dienen te worden? Zo ja, waarom staat u toe dat er talloze dieren zwaar worden mishandeld?
De wijze waarop onbedwelmde rituele slacht mag plaatsvinden is vastgelegd in de Nederlandse wet- en regelgeving. Op naleving hiervan wordt, ook tijdens het offerfeest, door de NVWA toegezien.
Deelt u onze mening dat er een einde moet komen aan deze barbaarse praktijken? Zo neen, waarom niet?
In de Nederlandse democratische rechtsstaat als vrije samenleving respecteren wij eenieders mening, traditie en religieuze achtergrond, ook als hierbij belangen van verschillende groeperingen kunnen botsen. De rechtsstaat en zijn verworvenheden bieden binnen de grenzen van de wet ruimte aan pluriformiteit, en tevens ruimte aan tradities en rituelen van religieuze groepen.
De miljardenkosten van toeslagen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kosten van toeslagen blijven toenemen tot ruim 10 miljard»?1
Daarmee ben ik bekend.
In hoeverre deelt u de mening dat de verdubbeling van de uitgaven voor de zorgtoeslag sinds 2006 tot liefst € 5,1 miljard, tekenend is voor de onhoudbaarheid van het stelsel?
De zorgtoeslag is bedoeld om de zorg financieel toegankelijk te houden voor huishoudens met een beperkte draagkracht. Het budgettair beslag van de zorgtoeslag is van 2006 tot 2013 gestegen, maar vanaf 2013 daalt het aantal huishoudens dat zorgtoeslag ontvangt en daarmee eveneens het budgettair beslag. Dit betreft de huishoudens met een inkomen boven het minimumloon.
Het kabinet heeft voor het jaar 2015 maatregelen getroffen om het aantal ontvangers van zorgtoeslag met een half miljoen te verminderen naar 4,2 miljoen huishoudens.
Het kabinet beziet in hoeverre de ambitie om het aantal toeslagen verdergaand te verminderen, kan worden meegenomen in de bredere stelselherziening.
Deelt u de mening dat het grotendeels afschaffen van het toeslagencircus en de invoering van een vlaktaks met een zeer laag tarief, meer werken aantrekkelijker kan maken en middelen kunnen zijn om mensen minder afhankelijk te maken van overheidstoeslagen?
Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de diverse gesprekken die ik wil voeren met de fracties over de stelselherziening en de in dat kader te verrichten onderzoeken. Mede op basis hiervan wil het kabinet met nadere voorstellen komen.
Deelt u de mening dat de verzorgingsstaat en het belastingstelsel in zijn huidige vorm een enorme rem op de economische groei vormen?
In de brief over de stelselherziening heb ik beschreven dat de activerende en groeibevorderende werking van het belastingstelsel kan worden vergroot en dat het verstandig is de belastingdruk op arbeid en ondernemen te verlagen. Dit vereist dan wel de politieke en maatschappelijke bereidheid om te schuiven in de belastingmix en grondslagen te verbreden.
Zo ja, wilt u zich dan zo spoedig mogelijk inzetten op het vergroten van de economische vrijheid van de burger door de belastingen fors te verlagen?
Het kabinet wil dat de lasten op arbeid en ondernemen omlaag gaan, wat de werkgelegenheid en economische groei ten goede komt. Dat is, samen met complexiteitsreductie, de inzet van de belastingherziening.
De toelating van eieren van Avangardco op de Europese interne markt |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Oekraïense eiergigant krijgt exporttoelating naar EU»?1
Ja.
Klopt het dat Avangardco toestemming heeft gekregen om verwerkte eierproducten op de Europese interne markt te brengen? Zo ja, welke instanties zijn betrokken geweest bij de besluitvorming en welke rol hadden zij?
Ja. Imperovo Food Ltd, een onderdeel van Avangardco, heeft toestemming om eieren en eiproducten naar de EU te exporteren.
De besluitvorming over toestemming van Oekraïense eierproducenten tot de Europese markt vindt plaats volgens de algemeen geldende procedure om te bepalen of een land en/of bedrijf toestemming krijgt om te exporteren naar de EU. Besluitvorming vindt plaats door de Europese Commissie met een belangrijke rol voor de «Food and Veterinary Office» (FVO). Nadat een land een aanvraag heeft ingediend en uitgebreide informatie heeft verstrekt over het toezichts- en controlesysteem op voedselveiligheid-, volksgezondheid- en diergezondheidaspecten, vindt een controle plaats door de FVO om te controleren of dit systeem op orde is.
Wanneer de FVO het toezichts- en controlesysteem goedkeurt moet de toezichtautoriteit van het betrokken land een lijst samenstellen van bedrijven die mogen exporteren naar de EU en deze lijst bij de FVO indienen.
Hoe beoordeelt u de toelating van de verwerkte eierproducten van Avangardco?
Over de precieze productieomstandigheden van Avangardco heb ik geen informatie. Aangezien er geen twijfel is over de rechtmatigheid van de toelating van producten van Avangardco tot de EU, is er mijns inziens geen reden voor nader onderzoek. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 5 en 6.
Kunt u bevestigen dat Avangardco leghennen houdt in legbatterijen en deze voorzieningen niet aan de Europese minimum normen voldoen? Zo nee, bent u voornemens dit nader te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens bij de volgende Landbouw- en Visserijraad of bij een andere geschikte gelegenheid de Europese Commissie op te roepen de ongelijke concurrentie door de toelating van Avangardco te stoppen? Zo ja, schat u in dat uw verzoek gehoor krijgt? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 17 oktober jl. heb ik in de Landbouw- en Visserijraad van 13 oktober jl. opgemerkt dat ik mij in algemene zin zorgen maak over het gelijke speelveld voor Europese landbouwers op het terrein van dierenwelzijn in het relatie tot bilaterale en multilaterale onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden. In het kader van de WTO moet er dan ook op worden ingezet om dierenwelzijn als zogeheten «non-trade concern» erkend te krijgen. Als voorbeeld heb ik de invoer van eieren en eiproducten uit de Oekraïne genoemd. In het vrijhandelsakkoord met Oekraïne is vastgelegd dat Oekraïne zich zal inspannen om zijn wetgeving op één lijn te brengen met die van de EU, onder andere ook op het terrein van dierenwelzijn. Deze afspraak is met de huidige eenzijdige toepassing van het akkoord door de EU echter nog niet formeel van kracht. Aangezien Oekraïne er nu formeel niet aan gebonden is om zich in te spannen om zijn dierenwelzijnswetgeving op één lijn te brengen met die van de EU, heeft de Nederlandse vertegenwoordiger in het beheerscomité op mijn instructie tegen de heffingsvrije toelating van eieren uit Oekraïne gestemd.
Hierbij heeft Nederland toegelicht tegen heffingsvrije import te zijn van eieren en eiproducten uit Oekraïne die niet voldoen aan de EU-dierenwelzijnsnormen. Helaas was Nederland de enige met dit standpunt. Tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 13 oktober jl. heb ik de Europese Commissie opgeroepen om bij de Oekraïne aan te dringen op hervorming van de wet- en regelgeving ten aanzien. Waar nodig is de EU daarbij bereid Oekraïne te ondersteunen bij het verbeteren van dierenwelzijn, onder meer in de eiersector. Tegelijkertijd moeten we dit probleem ook in proportie zien. Jaarlijks mag er in totaal 3.000 ton eieren en 1.500 ton eiproducten uit Oekraïne heffingsvrij worden ingevoerd in de EU. De hoeveelheid eiproducten wordt in jaarlijkse stappen verhoogd naar uiteindelijk 3.000 ton in 2020. Dit zijn zeer bescheiden hoeveelheden in vergelijking met de 7.25 miljoen ton eieren die de EU jaarlijks produceert. Commissaris Çiolos gaf tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 13 oktober jl. ook aan dat bij de samenstelling van het quotum voor eieren en eiproducten uit de Oekraïne rekening is gehouden met het gelijke speelveld in de EU. Hij verwacht geen grote instroom in de EU.
Bent u van mening dat wanneer Avangardco in welke omvang dan ook leghennen houdt die niet op z’n minst in een verrijkte kooi leven zij geen toegang mogen hebben tot de Europese interne markt? Zo nee, hoe worden de Europese normen dan gehandhaafd? Zo ja, welke stappen gaat u verder zetten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven of uw toezegging bij de viering van het 10-jarig bestaan van de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders om te komen tot een masterplan voor de legsector al inhoud heeft gegeven? Hoe staat dit proces er nu voor?
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoord op Kamervragen van het lid Lodders (VVD) van 9 september 2013 (Aanhangsel 2012–2013, 3191) is de slechte marktsituatie voor de legpluimveesector het gevolg van overaanbod door de hoge eierproductie in de Europese Unie en zal de markt zelf voor een nieuw evenwicht tussen vraag en aanbod moeten zorgen. Ik verwijs u ook naar de antwoorden op de Kamervragen van het lid Geurts van 3 oktober jl. (Aanhangsel 2014–2015, 174). Gelet hierop zie ik het niet als mijn rol om vanuit de overheid een masterplan op te stellen voor de legpluimveesector. Ik heb dit ook kenbaar gemaakt in mijn brief aan de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders van 13 januari 2014, waarvan ik een afschrift naar uw Kamer heb gestuurd (2014D00773 en 2014D00774). Wanneer de sector zelf met een plan komt ben ik uiteraard bereid om te bezien hoe ik uitvoering hiervan kan faciliteren en ondersteunen.
De tarieven van NS op korte afstanden |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Stop met het rare prijsverschil bij NS op korte afstanden»1 en het LOCOV-advies over de tarieven van NS in 2015?2
Ja. NS heeft mij, zoals de concessie voorschrijft, geïnformeerd over haar besluit. Het advies van de consumentenorganisaties die vertegenwoordigd zijn in het Locov en diverse berichten in de media zijn mij ook bekend. De besluiten van NS over de tarieven voor 2015 voldoen aan de huidige vervoerconcessie voor het hoofdrailnet. NS heeft mij gemeld ook te voldoen aan de tariefparagraaf in de concept concessie 2015–2024.
Deelt u de mening van consumentenorganisaties dat er geen reden is om het reizen met NS op korte afstanden te ontmoedigen? Deelt u de constatering van deze organisaties dat korte-afstandreizigers bij NS vaak geen goed alternatief met het openbaar vervoer hebben, zeker nu steeds vaker parallelle buslijnen verdwijnen door bezuinigingen of het invoeren van het zogenaamde visgraatmodel?
Ik stel vast dat NS zorgvuldig met het advies van de consumentenorganisaties in het Locov is omgegaan en dat NS, mede naar aanleiding van dit advies en binnen de grenzen die de vervoerconcessie stelt, een besluit heeft genomen over de tarieven en proposities in 2015.
NS kent net als de regionale spoorvervoerders Veolia, Connexxion en Arriva (Noordelijke concessie) en vele spoorwegmaatschappijen in het buitenland een minimum- en een maximumtarief. Een belangrijke reden voor het hanteren van een minimumtarief is dat de kosten van een korte rit voor de vervoerder vaak hoger zijn dan de opbrengsten van het kaartje van de reiziger. Er is dus niet zozeer sprake van het ontmoedigen van korte-afstandsreizen, als wel van het vragen van een reële bijdrage.
Op korte afstanden kunnen bus, tram, metro en fiets alternatieven zijn voor de trein. Met de decentralisatie is de bevoegdheid om keuzes te maken in het aanbod van bus, tram en metro bij de decentrale overheden komen te liggen. Hoe zij daarbij omgaan met parallelle buslijnen en een visgraatmodel is aan hen.
Een wijziging van het NS-tariefsysteem zou redelijkerwijs geen financiële consequenties mogen hebben voor NS en voor alle reizigers samen. Zoals ook in het schriftelijk overleg van mei 2013 gewisseld (zie Kamerstuk 23 645 nummer 542), kent elke wijziging van het tariefsysteem (groepen) reizigers die erop vooruit gaan en (groepen) reizigers die erop achteruit gaan. Dat geldt ook in dit geval. Een tariefverlaging voor de korte afstanden zou gepaard moeten gaan met een tariefstijging voor de langere afstanden. NS heeft niet voor een dergelijke wijziging gekozen. Een verhoging op de langere afstanden maakt de trein daar onaantrekkelijker waar de auto vaak de «concurrent» vormt.
Bent u er mee bekend dat het tarief enkele reis ook bepalend is voor maand- en jaarabonnementen, waardoor NS-reizigers op korte afstanden op jaarbasis een paar honderd euro duurder uit kunnen zijn dan wanneer er niet met een minimumtarief van acht tariefeenheden zou worden gewerkt?
Het is mij bekend dat in de vervoerconcessie staat dat een jaartrajectabonnement tweede klas niet meer mag kosten dan 400 keer de prijs van een enkele reis tweede klas. De concessie bevat geen voorschrift over de prijs van maandabonnementen, maar redelijkerwijs zou deze niet meer dan 40 keer de enkele reis prijs moeten zijn. De tarieven voor 2015 voldoen hieraan.
Ook voor abonnementen geldt dat elke wijziging in de manier waarop het tarief wordt berekend voor sommige reizigers gunstig en voor andere ongunstig zou zijn.
Deelt u de mening dat het prijsverschil tussen heen-en terugreis voor een korte afstand met NS met een overstap naar een regionale vervoerder momenteel te groot is?
Op een beperkt aantal trajecten worden reizigers geconfronteerd met verschillende tarieven voor de heen- en de terugreis. Ik kan me voorstellen dat sommige reizigers dit als verwarrend ervaren. Deze situatie wordt veroorzaakt door een combinatie van een aantal factoren:
Volledig oplossen van deze verschillen is alleen mogelijk door het afschaffen van de regionale tariefvrijheid. Dat is niet aan de orde. De regionale tariefvrijheid vormt de kern van de decentralisatie. Overigens hebben alle betrokken partijen de kleine verschillen in de prijs van de heen- en terugreis geaccepteerd als onderdeel van de oplossing voor de lange-afstandskorting en invoering regionale prijzen.
NS heeft in reactie op het advies van de consumentenorganisaties gemeld dit punt te zullen inbrengen in het reguliere overleg tussen de spoorvervoerders met als doel de mogelijke opties en hun consequenties in beeld te brengen. Ik vind het een goed idee dat de spoorvervoerders hier samen naar kijken.
Bent u bereid met NS overeen te komen dat NS met ingang van de nieuwe hoofdrailnetconcessie geen minimumtarief meer rekent van acht tariefeenheden, maar net als alle andere OV-aanbieders in Nederland gaat werken met een landelijk opstaptarief plus een tarief gebaseerd op het aantal kilometers?
Over het wijzigen van het huidige systeem gebaseerd op tariefeenheden in een systeem gebaseerd op kilometers is ook eerder met uw Kamer gesproken3. Het wijzigen van het systeem (wat ook gedaan wordt bij het afschaffen van het minimumtarief) heeft gevolgen voor alle reizigers, zie hiervoor ook de antwoorden op de vragen 2 en 4. Het is daarom niet mogelijk om een dergelijke wijziging voor de nieuwe concessie te regelen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat voor reizen in het hele openbaar vervoer één regel gaat gelden, namelijk dat er pas opnieuw een opstaptarief hoeft te worden betaald als na 35 minuten wordt overgestapt? Bent u daarom bereid met alle vervoerders en concessieverleners in het Nationaal Openbaar Vervoerberaad (NOVB) in overleg te gaan om ook het dubbele opstaptarief bij een overstap van trein op bus/tram/metro of vice versa af te schaffen en in de nieuwe hoofdrailnetconcessie op te nemen dat NS hieraan moet meewerken?
De wens voor een enkel opstaptarief in het gehele openbaar vervoer is sympathiek. Aan de wens om één opstaptarief te hanteren voor het gehele openbaar vervoer hangt meer vast dan op het eerste gezicht lijkt. Bij het afschaffen van het dubbele opstaptarief op het spoor (bij een overstap op een andere spoorvervoerder opnieuw een opstaptarief) bleken er veel verdelingskwesties en andere vraagstukken te zijn.
Er bestaat geen inzicht in de financiële en andere consequenties van een enkel opstaptarief voor het hele OV. Omdat ook in dit geval een wijziging zowel voor de vervoerders als voor de reizigers financieel neutraal zou moeten zijn, zou deze een verschuiving inhouden van de ene klantgroep naar een andere. Reizigers die overstappen tussen bus/tram/metro en trein zouden bij hun overstap niet opnieuw een opstaptarief hoeven; reizigers die niet overstappen zouden ter compensatie meer moeten gaan betalen. Om hoeveel reizigers en welke bedragen het gaat, is niet bekend. Daarom kan hierover niet op korte termijn een voorschrift opgenomen in de nieuwe concessie. Wel is het iets waar partijen naar kunnen kijken. Het NOVB heeft veel onderwerpen op de werkagenda staan. Hierbij kunnen alle partijen ideeën inbrengen, ik breng de door u gedane suggestie in.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de tweede termijn van het Algemeen overleg Vervoer en beheer hoofdrailnet voorzien op 15 oktober 2014?
Ja.
Het voornemen van het vliegveld Princess Juliana International Airport en het havenbedrijf The Harbour Group of Companies van Sint Maarten om casino’s te bouwen |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het voornemen van het vliegveld Princess Juliana International Airport en het havenbedrijf The Harbour Group of Companies van Sint Maarten om casino’s te bouwen?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het in hemelsnaam mogelijk is dat er vergunningen worden verleend voor casino’s terwijl er een moratorium is op casino- en loterijvergunningen?2
Er is geen moratorium op casinovergunningen. Minister T. Richardson heeft het bestaande moratorium voor casino-vergunningen op 1 oktober 2014 opgeheven.
Beaamt u de conclusies uit het integriteitsrapport van PWC dat overheidsbedrijven, waaronder The Harbour Group of Companies, lak hebben aan regels omtrent integriteit en transparantie?
De conclusies in het PWC rapport zijn opgesteld door een onderzoeksteam van een gerenommeerd onderzoeksbureau. Het onderzoek is begeleid door een commissie onder voorzitterschap van de heer mr.dr. M. Oosting in opdracht van de Gouverneur. Ik heb geen reden te twijfelen aan de kwalificatie van hun bevindingen.
Hoe verhoudt deze vergunningverstrekking zich tot bovenstaand rapport?
Een van de aanbevelingen in het PWC rapport is om een onafhankelijke «gaming oversight board» in het leven te roepen, een raad die de uitgifte en verlengingen van casino-vergunningen regelt onder toezicht van het Openbaar ministerie (OM). Het is een van de onderwerpen die bij de opstelling van het plan van aanpak door de regering van Sint Maarten moet worden geadresseerd.
Kunt u aangeven waarom de financiën van The Harbour Group of Companies geheim worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is mij niet bekend.
Wat wordt er gedaan om ervoor te zorgen dat corruptie en criminaliteit op het eiland bij de overheids NV’s aangepakt wordt?
De opsporing van strafbare feiten en deze bij het OM voor vervolging voordragen is aan de justitiële autoriteiten van Sint Maarten, die dit zo nodig kunnen intensiveren. De deugdelijke uitvoering van deze taken is echter voor een groot deel afhankelijk van de capaciteit die de opsporingsdiensten en het OM hebben. Er is in de recente integriteitsrapporten vastgesteld dat deze gering is. Dit onderwerp zal bezien worden in het kader van het plan van aanpak dat naar aanleiding van de uitgebrachte integriteitsrapporten moet worden opgesteld en dat ik in tijdens de begrotingsbehandeling op 1 oktober 2014 heb aangekondigd.
Deelt u de mening dat de situatie op het eiland zeer ernstig is en dat er totaal geen besef van integriteit is op Sint Maarten? Zo nee, waarom niet?
De integriteitsituatie op het eiland is inderdaad zeer ernstig. De integriteitsrapporten zijn over de hele linie zeer kritisch en wijzen uit dat het gebrek aan integriteit zich tot in de haarvaten van de samenleving heeft vastgezet. Uit het feit dat er geen signalen zijn dat de regering zelfs maar een begin heeft gemaakt met het opstellen van een plan van aanpak dat moet leiden tot herstel van de situatie, kan worden afgeleid dat zij de ernst en omvang van de problematiek en de urgentie die het heeft om dit op te lossen, niet of onvoldoende onderkent.
Deelt u de mening dat er klaarblijkelijk geen sprake is van bestuurlijk ingrijpen door Sint Maarten en het tijd is om Sint Maarten een aanwijzing te geven op basis van artikel 43, tweede lid, van het Statuut, de zogenaamde waarborgfunctie? Zo nee, waarom niet?
Artikel 43, eerste lid, van het Statuut draagt de verantwoordelijkheid voor deugdelijk bestuur aan ieder land van het Koninkrijk afzonderlijk op. Die zorgtaak wordt echter een gedeelde verantwoordelijkheid in Koninkrijksverband als die zorgtaak door een land wordt verwaarloosd. Het Koninkrijk moet er op toezien dat de in artikel 43 Statuut genoemde waarden, te weten fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en deugdelijkheid van het bestuur, in de landen worden gerespecteerd. Met betrekking tot de deugdelijkheid van bestuur heeft de Koninkrijksregering de Gouverneur opgedragen onderzoek te laten doen naar de integriteit van het openbaar bestuur op Sint Maarten. De bevindingen daarvan zijn inmiddels bekend. Het is aan de regering van Sint Maarten actief te werken aan een herstel van de deugdelijkheid van het bestuur op basis van de aanbevelingen in het rapport van de Commissie-Wit evenals die in het rapport van de Commissie-Oosting, rekening houdend met door de Rijksministerraad benoemde prioriteiten. Nederland is bereid daaraan bijstand te verlenen. Het nemen van een maatregel komt in overweging wanneer de zorgtaak die elk der landen op grond van het eerste lid van artikel 43 Statuut heeft met betrekking tot onder andere het deugdelijk bestuur, structureel verwaarloosd wordt en er intern geen redres wordt geboden.
Deelt u de mening dat zolang er geen transparantie is bij de overheidsbedrijven, met name The Harbour Group of Companies en Princess Juliana International Airport, Sint Maarten nooit in aanmerking kan komen voor een lening? Zo nee, waarom niet?
Het verzoek om een lening heeft mij niet bereikt en is ook thans niet aan de orde. Ik sluit niet uit dat de regering van Sint Maarten in de toekomst wellicht wel een dergelijk verzoek zal doen. Dit zal dan te zijner tijd dienen te worden beoordeeld mede in het licht van de rijkswet financieel toezicht.
De financiële steun van Reinier Haga Groep aan het LangeLand Ziekenhuis en de mogelijke overname |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe oordeelt u over de ontheffing van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aan de Reinier Haga Groep om het LangeLand Ziekenhuis in Zoetermeer financieel te steunen?1
Ik heb hier kennis van genomen. De Reinier Haga Groep en het LangeLand Ziekenhuis hebben hierom gevraagd vanwege dreigende betalingsproblemen.
Wie heeft er precies verzocht om de spoedprocedure, en waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Is met de ontheffing de voorgenomen overname van het LangeLand Ziekenhuis door de Reinier Haga Groep onontkoombaar geworden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, partijen hebben een ontheffing gekregen om een concentratie aan te gaan. Aan de ontheffing is het voorschrift verbonden dat Reinier Haga Groep en het LangeLand Ziekenhuis na de concentratie geen stappen zullen zetten gericht op (verdere) organisatorische of operationele integratie van de beide ondernemingen zolang de ACM nog geen definitieve toestemming heeft gegeven. Dat heeft ACM op 24 september 2014 besloten.
Heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) reeds ingestemd met een mogelijke overname? Op welke termijn wordt dit duidelijk?
Op de website van de NZa is te lezen dat op 18 september 2014 de NZa toestemming heeft gegeven aan partijen om hun plannen aan te melden bij de ACM. Dit omdat de betrokken ziekenhuizen hun samenwerkingsplannen hebben afgestemd met de ondernemingsraden, cliëntenraden en de medische staf, zoals de wet voorschrijft.
Wat zijn de gevolgen van de voorgenomen overname voor het voortbestaan van het ziekenhuis in Zoetermeer en de werkgelegenheid aldaar? Worden er gedwongen ontslagen verwacht? Zo ja, hoeveel en in welke mate? Is de vakbond erbij betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mocht de concentratie doorgaan, dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij invulling willen geven aan de concentratie en wat de gevolgen zijn, zowel naar het personeel als naar andere partijen zoals de gemeente Zoetermeer. Het is niet aan mij om dit te beoordelen. Bovendien zijn allerlei scenario’s denkbaar totdat het bestuur een definitief besluit neemt.
Klopt het dat er al reserveringen zijn voor ontslag van personeel? Zo ja, hoeveel geld is er gereserveerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Zal de overname, wellicht op termijn, leiden tot het ontmantelen van het LangeLand Ziekenhuis in Zoetermeer? Welke plannen liggen ten grondslag aan de financiële steun en overnameplannen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is het gevolg voor het huidige verzorgingsgebied van het betreffende ziekenhuis wanneer dit verdwijnt? Erkent u dat niet alleen aanrijtijden van belang zijn bij een analyse van de bereikbaarheid van zorg, maar ook de zwaarte (en grootte) van het verzorgingsgebied dat een ziekenhuis bedient? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de gevoelige ziekenhuisanalyse van het RIVM uit 2013 is het Langeland Ziekenhuis niet gevoelig voor de 45-minuten norm voor spoedeisende hulp en acute verloskunde. Er zijn geen gevolgen voor de bereikbaarheid binnen 45 minuten met een ambulance van de spoedeisende hulp en acute verloskunde in de regio bij mogelijke sluiting van het Langeland Ziekenhuis.
Het is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om voldoende zorg in te kopen waarbij zij dienen te voldoen aan hun zorgplicht.
Is het voortbestaan van de klinische functies, zoals verloskunde, gewaarborgd? Blijft in het ziekenhuis 7x24 uur het licht branden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mocht de concentratie doorgaan, dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij invulling willen geven aan de concentratie en wat de gevolgen zijn.
Zijn bij deze overname de omgeving, patiënten en personeel (zwaarwegend) geraadpleegd, zoals de fusiewet voorschrijft? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, hoe luidde hun oordeel?2
Zie antwoord vraag 4.
Welk advies geeft de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) voor deze overname? Is de zorg binnen beide zorginstellingen «op orde» om een grote verandering te kunnen ondergaan?
De NZa geeft een zienswijze aan de ACM over de concentratie. De NZa zal in haar zienswijze de eventuele inbreng van de IGZ meenemen. Na het besluit van de ACM wordt de eventueel uitgebrachte zienswijze openbaar.
Op welk onderzoek is gebaseerd dat grote instellingen in de zorg efficiënter zijn? Welke omvang zou een ziekenhuis idealiter moeten hebben naar uw mening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is mij niet bekend dat grote instellingen in de zorg per definitie efficiënter zijn. Belangrijk is dat er keuzemogelijkheden blijven bestaan voor verzekeraars en verzekerden.
Klopt het dat een adviseur bij het LangeLand Ziekenhuis een gage van 2.500 euro per dag krijgt? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het is mij niet bekend welke gage personen krijgen die advies geven aan het LangeLand Ziekenhuis. In de wet normering topinkomens (Wnt) is vastgelegd dat er een verplichting is tot transparantie van niet-topfunctionarissen in het jaardocument, maar er is geen inkomensnormering voor niet-topfunctionarissen. Het is dan ook aan de raad van toezicht om hier wat van te vinden en te verantwoorden in het jaardocument dat over 2014 medio 2015 zal verschijnen.
Het bericht van RTV Oost “Mogelijk chloortrein van AkzoNobel door Overijssel vanwege staking Rotterdam |
|
Paul Ulenbelt (SP), Eric Smaling (SP) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat AkzoNobel voorbereidingen treft om weer chloortreinen te laten rijden, nu er een tekort aan chloor dreigt te ontstaan vanwege stakingen bij de chloorfabriek in het Botlekgebied?1
Ja.
Ben u van mening dat dit transport is toegestaan binnen het convenant dat AkzoNobel heeft afgesloten met de rijksoverheid in 2006, waarin duidelijk gesteld wordt dat er alleen uitzonderlijk transport mag plaatsvinden in geval van onderhoud bij de fabriek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Incidentele transporten in opdracht van Akzo Nobel Nederland te Rotterdam worden uitgevoerd op basis van het «Convenant Akzo chloortransporten» dat is afgesloten in 2002. Dit convenant staat Akzo Nobel incidenteel transport van chloor door Nederland toe in geval van voorziene en onvoorziene vermindering en om uitval van de lokale productie op te vangen, met het doel bestaande afnamecontracten te kunnen nakomen.
Deelt u de mening dat dit stakingsbreking betreft, wat regelrecht ingaat tegen het internationale stakingsrecht, zoals vastgelegd door de Verenigde Naties? Zo nee, waarom niet?
Het in 2002 gesloten convenant stelt Akzo Nobel Nederland in staat om in bepaalde gevallen incidentele transporten uit te laten voeren die voldoen aan alle veiligheidseisen. Het loonconflict en de hieruit voortvloeiende staking is een kwestie tussen werkgever en werknemers. Het is in voorkomende gevallen aan de rechter om een uitspraak te geven of dit stakingsbreking betreft.
Gaat u in gesprek met AkzoNobel om dit mogelijke transport tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord vraag 3. Er is geen wettelijke grondslag om deze transporten tegen te houden.
Gaat u zich inzetten om te voorkomen dat dit soort situaties zich vaker voordoen, door met de werkgever in overleg te treden om de arbeidsvoorwaarden van de stakende werknemers te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Nee, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu gaat niet over het arbeidsrecht en de arbeidsrechtelijke verhoudingen tussen werkgever en werknemer.
Wilt u deze vragen beantwoorden voordat AkzoNobel een besluit neemt dat invloed op de staking heeft?
Ik streef naar spoedige beantwoording van deze vragen, maar ik ga niet over de bedrijfsvoering van Akzo Nobel en kan dus niet toezeggen dat zij een nader besluit met invloed op de staking aanhoudt tot na de beantwoording.
Het bericht dat de Schenkingsvrijstelling nieuwbouw volgens NVB-bouw in feite nu al verlopen’ is |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het krantenartikel waarin wordt bericht dat de schenkingsvrijstelling nieuwbouw volgens NVB-bouw, de Vereniging voor ontwikkelaars en, bouwondernemers in feite nu al verlopen is?1
Ja.
Volgens de verruimde schenkingsvrijstellingsregeling in verband met de eigen woning moet het geschonken bedrag van maximaal € 100.000 vóór 1 januari 2015 aan de aankoop van de woning zijn besteed; is het waar dat aankoop van een nieuwbouwwoning – waarbij in de regel in termijnen wordt betaald – door de strikte formulering in de wet (de Uitvoeringsregeling) in de dagelijkse praktijk dus al ruim vóór 1 januari 2015 niet meer mogelijk is?
De tijdelijk verruimde vrijstelling voor de schenkbelasting heeft voor zowel nieuwbouwwoningen als voor bestaande woningen de voorwaarde dat als de schenking wordt gebruikt voor de betaling van (een deel van) de koopsom of aflossing van (een deel van) de eigenwoningschuld, de betaling respectievelijk de aflossing plaatsvindt in de periode 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014. De systematiek van de tijdelijk verruimde vrijstelling is hiermee gelijk aan de systematiek voor de reguliere verhoogde vrijstelling voor schenkingen voor de eigen woning. Vanaf 1 januari 2015 zal de reguliere verhoogde vrijstelling weer gelden, waarbij een schenking aan een kind tussen 18 en 40 jaar ten behoeve van de eigen woning eenmalig is vrijgesteld van schenkbelasting tot een bedrag van € 52.752.
Bij de aanschaf van een woning in aanbouw is de aankoopsom doorgaans niet ineens verschuldigd, maar worden aan de koper slechts de bouwtermijnen in rekening gebracht die overeenstemmen met de voortgang van de bouw. De koper betaalt in de praktijk de eerste termijn zodra hij eigenaar wordt van de grond, de tweede zodra de fundering is opgeleverd etc. Naar de letter van de wet kan de vrijstelling dus alleen worden gebruikt voor de termijnen die voor 31 december 2014 worden betaald. Het kabinet heeft besloten de tijdelijk verruimde vrijstelling niet te verlengen maar acht het wel wenselijk om soepel om te gaan met de regels waar het gaat om een woning in aanbouw. Voor situaties waarin in 2014 al een begin is gemaakt met de besteding van een geschonken bedrag voor een woning in aanbouw, zal het kabinet goedkeuren dat, indien het geschonken bedrag in 2014 nog niet geheel kan worden besteed aan de woning in aanbouw omdat in 2014 nog onvoldoende bouwtermijnen zijn vervallen om het geschonken bedrag volledig te besteden, de tijdelijk verruimde vrijstelling toch van toepassing is op de besteding van het resterende bedrag in 2015. Het bedrag dat in 2014 nog niet besteed is, zal dan besteed moeten worden aan de eerstvolgende bouwtermijn(en) in 2015. De exacte voorwaarden waaraan deze goedkeuring gebonden is, zullen op korte termijn in een beleidsbesluit worden bekendgemaakt.
Kunt u uw visie geven op inhoud en argumenten, aangevoerd in de brief van NVB-bouw van 1 oktober jl?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat een deel van de begunstigden door de regeling niet optimaal – in de geest van de wet – gebruik kan maken van de verruimde schenkingsregeling in voor 1 januari 2015?
De tijdelijk verruimde vrijstelling is een eenmalige crisismaatregel waarmee is beoogd om extra middelen voor de financiering of verbouwing van een koopwoning of aflossing van een eigenwoningschuld te genereren. Hiermee is een impuls gegeven aan de woningverkoop in een periode van crisis op de woningmarkt. De groep die tot aanschaf en gedeeltelijke betaling van een nieuwbouwwoning is overgegaan in de periode vanaf 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014 behoort dus ook tot de groep waarvan beoogd is om deze te stimuleren tot aankoop van de woning. Ik vind het dan ook redelijk dat aan deze groep, onder de voorwaarden zoals hierboven beschreven in het antwoord op de vragen 2, 3 en 7, tegemoet wordt gekomen.
Bent u van mening dat de positieve impuls die van de schenkingsregeling uitgaat voor de nieuwbouw hierdoor ook beperkt wordt, en dat dit ongewenst is?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de belastingvrijstelling voor de verbouwing van een bestaand huis nog wél tot 2017 mogelijk is?
Bij verbetering of onderhoud van een eigen woning mag een in 2014 gedane schenking in 2014, 2015 en 2016 worden aangewend. De achtergrond hiervan is dat een verbouwing vaak over een langere periode loopt zodat het moment van besteding van de schenking lastiger te plannen is dan het geval is als de schenking aangewend wordt voor aanschaf van een eigen woning of aflossing op een eigenwoningschuld. Ook op dit punt is aangesloten bij de voorwaarden die gelden voor toepassing van de reguliere verhoogde vrijstelling met betrekking tot de eigen woning. Overigens kan, in tegenstelling tot de recente berichtgeving door Netwerk Notarissen, alleen gebruik worden gemaakt van de tijdelijk verruimde vrijstelling voor verbetering of onderhoud indien de begunstigde van de schenking in 2014 al de eigen woning bezit.
Bent u van mening dat in geval van een nieuwbouwwoning het billijk is het aankoopmoment bepalend te laten zijn voor de belastingvrijstelling en niet de tenaamstelling? Bent u bereid het beleid voor de bedoelde groep begunstigden nog aan te passen of coulance te betrachten op dit punt?
Zie antwoord vraag 2.
De lucratieve bijstand |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Bijstandsmoeder kan zelfs meer dan 2.000 euro netto krijgen»?1
Ja.
Erkent u dat in Nederland een absurde situatie is ontstaan waardoor een bijstandsmoeder tot meer dan 2.000 euro netto per maand binnenkrijgt waar een groot deel van werkend Nederland fors minder verdient?
Het is van belang dat werken vanuit een bijstandsuitkering lonend is. Op dit moment is dat voor alleenstaande ouders onvoldoende het geval. Alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering die 4 dagen per week tegen het wettelijk minimumloon aan het werk gaan, gaan er momenteel financieel op achteruit. Deze zogenoemde «armoedeval» is voor het kabinet niet acceptabel. Het is van groot belang dat werken financieel loont. Daarom heeft het kabinet besloten om het stelsel van kindregelingen te hervormen, zodat deze «armoedeval» per 2015 wordt opgelost.
Deelt u de visie dat deze situatie onrechtvaardig is en zo spoedig mogelijk dient te veranderen in het voordeel van werkend Nederland?
Door de herziening van de kindregelingen wordt de armoedeval per 2015 opgelost.
Bent u bereid de marginale druk nu eindelijk eens echt aan te pakken en te zorgen dat meer werken gaat lonen, door het invoeren van een vlaktaks met een zeer laag tarief en een start te maken met het ontmantelen van het toeslagencircus? Zo neen, waarom niet?
Het bevorderen van de werkgelegenheid is één van de doelstellingen van het kabinet bij de herziening van het belastingstelsel. Dat is bovendien een belangrijke pijler van het regeerakkoord. Daarnaast is in het regeerakkoord afgesproken dat het kabinet staat voor evenwichtige inkomensverhoudingen. Deze doelstellingen zijn ook terug te zien in het koopkrachtbeeld voor 2015. Werken wordt lonender door een verhoging van de arbeidskorting. Door de herziening van de kindregelingen wordt de armoedeval van alleenstaande ouders in de bijstand opgelost. Door 2/3e van de tijdelijke verlaging van het tarief van de eerste schijf in de loon- en inkomstenbelasting structureel te maken wordt de koopkracht van iedereen, maar vooral van lage inkomens, ondersteund. Kortom: het kabinet verkleint de wig en zorgt voor een evenwichtig inkomensbeeld. Bij de herziening van het belastingstelsel staat, naast complexiteitsreductie, het bevorderen van economische groei en werkgelegenheid voorop. Het kabinet heeft diverse keuzes gemaakt om dit te bereiken en gaat de komende tijd hierover het gesprek aan met de fracties van de Tweede Kamer.
Begrijpt u dat door het systeem van toeslagen en extraatjes juist de minima gevangen zitten in hun inkomensgroep omdat meer werken betekent dat zij verschillende toeslagen en aanvullingen kwijtraken en zo te maken krijgen met de zogenaamde armoedeval?
Zie antwoord vraag 4.
Zo ja, bent u bereid te kiezen voor doelmatigheid (economische groei en werkgelegenheid) in plaats van links gedefinieerde rechtvaardigheid (nivellering middels enorme aanvullingen en toeslagen) zodat, zeker op termijn, iedereen profiteert?
Zie antwoord vraag 4.
De invloed van de humanitaire crisis in Jemen op de ontwikkelingssamenwerking van Nederland met Jemen |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Ineenstorting dreigt» en «Veel doden bij aanslagen Jemen»?1 2
Ja.
Heeft de humanitaire crisis in Jemen gevolgen voor het ontwikkelingssamenwerking programma dat Nederland met Jemen heeft? Zo ja, in hoeverre worden de in het verleden met ontwikkelingssamenwerking behaalde resultaten door de huidige onrustige situatie teniet gedaan?
Er zijn geen berichten uit Jemen gekomen die erop duiden dat met Nederlandse ontwikkelingssamenwerking behaalde resultaten teniet worden gedaan door de huidige humanitaire crisis in het land. In Jemen is momenteel 57% van de bevolking afhankelijk van humanitaire hulp. Dit cijfer is niet veranderd na de recente onlusten in Sana’a en in de provincie Amran.
Kunt u aangeven of de huidige crisis gevolgen heeft voor het strategische meerjarenplan van Nederland voor Jemen? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor het waterprogramma, het SRGR (Sexual and Reproductive Health and Rights)-programma en het veiligheid en rechtsordeprogramma?
Het is te vroeg om te kunnen bepalen of de huidige crisis gevolgen heeft voor het strategisch meerjarenplan van Nederland voor Jemen. De uitvoering van het strategisch meerjarenplan vanuit de ambassade in Sana’a kan vooralsnog doorgaan. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat bepaalde activiteiten door de huidige situatie geen doorgang kunnen vinden. De Ambassade blijft uiteraard terzake alert en rapporteert over zowel politieke ontwikkelingen als potentiele impact op het OS-programma.
Kunt u aangeven of de huidige situatie consequenties heeft voor het NICHE(Netherlands Initiative for Capacity development in Higher Education)-programma, gericht op versterking van het hoger- en beroepsonderwijs? Zo ja, loopt dit programma door de onrustige situatie en het negatieve reisadvies wederom vertraging op? Zo nee, waarom niet?
Er zijn nog geen aanwijzingen dat het NICHE-programma extra vertraging oploopt als gevolg van de recente onlusten. Wel is het voor partnerorganisaties en voor de Nederlandse ambassade momenteel moeilijk om de voortgang van projecten te monitoren in een situatie waarin reizen in het land ernstig bemoeilijkt wordt.
Onterechte ziekenhuisrekeningen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Schadepost van tientallen miljoenen voor ziekenhuizen» en «Waanzinrekeningen blijven komen, ondanks invoering «vereenvoudigde ziekenhuisnota»»?1
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraken dat, indien de uitkomsten van de onderzoeken naar de jaarrekeningen aanleiding geven om de correctie op het eigen risico nader te bezien, u dat met ziekenhuizen en zorgverzekeraars afspreekt?2 Heeft de extra ronde van controles die, zoals uit eerst genoemd artikel blijkt, tientallen miljoenen euro's aan onterechte declaraties heeft opgeleverd, aanleiding gegeven om inderdaad de correctie op het eigen risico nader te bezien? Zo ja, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
De uitkomsten van de omzetonderzoeken zijn nog niet bekend. Ik kan dan ook niet bevestigen dat het om tientallen miljoenen euro’s zou gaan. In het kader van de aanpak jaarrekeningen vraagt de motie-Bruins Slot/Pia Dijkstra (Kamerstuk 28 828, nr. 66), de regering zich ervoor in te zetten dat ook de gedupeerde patiënten die zich niet zelf melden, het onterecht betaalde eigen risico terugkrijgen. Hiervoor ben ik met partijen, waaronder de zorgverzekeraars, in overleg.
Herinnert u zich de eerdere vragen hoe het door patiënten ten onrechte betaalde eigen risico teruggegeven zal worden aan de patiënt en u in reactie hierop heeft aangegeven dat u de zorgverzekeraars zou vragen expliciet informatie te geven aan hun verzekerden over het eigen risico?3 Heeft u hierover inmiddels contact gehad met de zorgverzekeraars? Wat was hun reactie op uw verzoek? Bent u van mening dat hierover momenteel door de zorgverzekeraars voldoende expliciete informatie en voorlichting wordt gegeven aan verzekerden? Zo nee, hoe gaat u de zorgverzekeraars bewegen dit dan toch te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat u in het eerder genoemde debat verwees naar afspraken tussen u en de zorgverzekeraars, die behelzen dat als de verzekerde hierom vraagt de zorgverzekeraar in detail nagaat of het eigen risico terugbetaald moet worden? Hoeveel verzekerden hebben inmiddels een verzoek om teruggave van het eigen risico ingediend bij hun verzekering naar aanleiding van deze onterechte declaraties door de verschillende ziekenhuizen? Welke andere oplossingen zijn eventueel nog denkbaar om het ten onrechte betaalde eigen risico terug te geven aan verzekerden?
Navraag bij ZN leert dat, voor zover bekend, er nog geen verzekerden zijn die de zorgverzekeraars hebben benaderd ten aanzien van de onderhavige declaraties.
Over de motie-Bruins Slot/Pia Dijkstra ben ik in overleg met betrokken partijen.
Deelt u de mening dat de oorzaak van de declaratieproblemen en de waanzinnige rekeningen waar de genoemde artikelen over gaan, is gelegen in een combinatie van onduidelijke regelgeving en een onduidelijk declaratiesysteem? Deelt u de mening dat dit overdeclaratie uitlokt en weinig ruimte biedt voor het in rekening brengen van een eerlijke prijs voor de verleende zorg? Wat is volgens u de voornaamste oorzaak van de problemen met de ziekenhuisrekeningen, zoals die in de artikelen beschreven worden? Welke acties onderneemt u om de declaratieproblematiek op orde te krijgen en zodoende de waanzinnige rekeningen en naheffingen bij ziekenhuizen tot het verleden te laten behoren?
Het artikel uit het Financieel Dagblad van 24 september 2014 betreft het plan van aanpak jaarrekeningen. De oorzaak van de jaarrekeningenproblematiek en het met veldpartijen overeengekomen plan van aanpak staat beschreven in mijn brief van 22 mei 2014 (Kamerstuk 32 620, nr. 117). Kortheidshalve verwijs ik naar deze brief.
Hoewel partijen onduidelijkheid in de regelgeving hebben ervaren deel ik uw mening niet dat dit overdeclaratie uit lokt en er dus weinig ruimte zou zijn voor het in rekening brengen van een eerlijke prijs. Zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben alle ruimte om een reële prijs voor zorgproducten af te spreken. Rekeningen die als waanzinnig hoog worden ervaren zijn meestal het gevolg van te hoog afgesproken prijzen in combinatie met het feit dat de DBC systematiek uit gaat van gemiddelde prijzen. Dit staat los van de genoemde declaratieproblematiek. De aanpak van het terugdringen van (te) hoge rekeningen ligt in eerste instantie bij zorgverzekeraars en zorgaanbieders zelf. Zij zullen producten van een reële prijs moeten voorzien. Dat geldt met name voor lichtere producten waarbij de prijs direct van invloed kan zijn op de vraag of het gehele eigen risico moet worden betaald, of maar een deel daarvan. Daarnaast doet de NZa continue onderzoek naar verbeteringen in de DBC’s. Zo onderzoekt de NZa momenteel de herkenbaarheid van DBC’s die voor SEH zorg worden gedeclareerd. Voor die producten die zo breed zijn geformuleerd dat de gemiddelde prijs vaak niet goed past bij de uitgevoerde zorgactiviteiten bekijkt de NZa of deze opgeknipt kunnen worden in lichte en zware producten.
Kunt u een overzicht geven van het aantal ziekenhuizen dat als gevolg van deze onterechte declaraties, extra controles en naheffingen, geen goedkeurende verklaring krijgen van hun accountant? Heeft u signalen dat ziekenhuizen als gevolg hiervan in financiële problemen komen, doordat leningen worden opgeëist en/of nieuwe leningen niet meer worden verstrekt?
Nee, een dergelijk overzicht kan ik niet geven. De uitkomsten van het jaarrekening traject zijn nog niet bekend. Ten overvloede merk ik op dat het plan van aanpak erop is gericht dat ziekenhuizen juist wel een goedkeuring bij de jaarrekening kunnen krijgen. Overigens is het mij bekend dat een aantal ziekenhuizen er zelf voor heeft gekozen om hun jaarrekening al zonder goedkeurende accountantsverklaring te deponeren, maar wel mee te doen met de uit te voeren omzetonderzoeken. Ik heb geen concrete signalen dat ziekenhuizen hierdoor in de financiële problemen komen.