Een toekomstig tekort bij het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het jaarverslag over 2015 van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) en de door het NRGD aangekaarte taakstellingsproblematiek?1
Ieder jaar voer ik met het NRGD overleg over de wettelijke taken van het NRGD in relatie tot het beschikbare budget. Daarbij verwacht ik dat ook het NRGD, net zoals andere organisaties van het Rijk, de in het regeerakkoord opgenomen taakstellingen op de bedrijfsvoering invult. De continuïteit en de kwaliteit van het register blijven ondanks de taakstelling gewaarborgd. Dit zorgt ervoor dat het NRGD haar wettelijke taken kan blijven doen, zoals vervat in het Besluit register deskundigen in strafzaken.
Kunt u uw visie geven op (de toekomst van) het NRGD? Welke middelen zijn nodig om deze visie te realiseren?
Uit de evaluatie van het NRGD, uitgevoerd in 2014 en 2015, is gebleken dat het NRGD erin is geslaagd een systeem te ontwikkelen waarmee uitsluitend forensische deskundigen zijn geregistreerd die aan een bepaald minimum kwaliteitsniveau voldoen. Het NRGD is er voorts in geslaagd om de meest voorkomende deskundigheidsgebieden onder de registratie te brengen en om daarmee ook het grootste gedeelte van de Nederlandse forensische deskundigen te registreren.
Vanuit mijn visie op de toekomst van het NRGD heb ik in mijn reactie op deze evaluatie (zie ook mijn brief d.d. 9 april 2015 aan uw Kamer) het NRGD gevraagd het register verder uit te breiden met een aantal natuurwetenschappelijke deskundigheidsgebieden. Voorts heb ik het NRGD gevraagd een oplossing te vinden voor de borging en kwaliteit van weinig voorkomende, zeer gespecialiseerde en hoogwaardig-academische deskundigheden die vanwege de werkwijze van NRGD noodgedwongen buiten de werking van het register zullen blijven. Tot slot heb ik het NRGD gevraagd nog eens kritisch te kijken naar het kostenaspect, omdat het register een aanzienlijke uitgavenpost vormt in relatie tot de uitgaven voor gerechtelijke rapportages. Over dit laatste aspect heb ik eerder toegezegd uw Kamer daarover in het voorjaar van 2016 nader te informeren. Een brief daarover kunt u op korte termijn tegemoet zien.
Deelt u de ambities van het NRGD? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het NRGD deze ambities waarmaken met de door u ter beschikking gestelde financiële middelen?
De primaire taak van het NRGD is het beheren van een register. Daarop zien ook de ter beschikking gestelde middelen. Vanuit die taakstelling beschikt NRGD over expertise die overigens benut kan worden voor bijvoorbeeld de kwaliteitsverbetering op forensisch gebied bij de politie. Het NRGD is een van de partijen die een bijdrage levert aan de ontwikkeling van de Europese Forensische Ruimte.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg forensisch onderzoek voorzien op 15 juni 2016?
Ja.
Het bericht 'Samenscholingsverbod na 'Marokkaanse' onlusten in Ede' |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hebt u kennis genomen van het artikel «Samenscholingsverbod na «Marokkaanse» onlusten in Ede»?1
Ja
Begrijpt u de grote zorgen van veel inwoners van Ede na brandstichtingen, vernielingen en geweld tegen agenten door een groep jeugdig crapuul?
Ja, die begrijp ik. Brandstichting, vernieling en geweld zijn onder alle omstandigheden onaanvaardbaar.
Kunt u aangeven hoeveel van de rellende jongeren zijn opgepakt door de politie en inmiddels vastzitten?
Er zijn tot nu toe 10 verdachten aangehouden voor respectievelijk overtreding van het samenscholingsverbod, wederspannigheid, belediging, niet voldoen aan een ambtelijk bevel, het opzettelijk overtreden van het gebiedsverbod, overtreding van de Wet op de Identificatieplicht, baldadigheid of voor een combinatie van deze feiten.
Alle verdachten zijn heengezonden. Drie verdachten hebben een dagvaarding voor de zitting meegekregen, één verdachte een OM strafbeschikking, vier ontvingen een proces-verbaal wegens een overtreding en in twee zaken heeft nog geen beoordeling plaatsgevonden.
Wat is volgens u de reden dat Marokkaanse jongeren zo extreem zijn oververtegenwoordigd in de criminaliteit (en met name geweldsdelicten), met in achtneming van het feit dat deze groep ook na correctie van de sociaaleconomische achterstand oververtegenwoordigd blijft (https://www.wodc.nl/images/ob277_volledige_tekst_tcm44–225797.pdf)?
Het onderzoek waar naar wordt verwezen dateert uit 2009. Uit meer recent onderzoek2 blijkt dat de belangrijkste risicofactoren voor jeugdcriminaliteit voornamelijk te vinden zijn in de sociale en ruimtelijke omstandigheden: (foute) vriendengroep, armoede en wonen in grootstedelijke concentraties zoals achterstandwijken. En in dezelfde omstandigheden blijkt dat jongeren van diverse herkomst zich min of meer gelijk gedragen.
Binnen de aanpak van jeugdcriminaliteit wordt geen onderscheid gemaakt naar doelgroepen. De aanpak zet in op maatwerk en met inachtneming van beschermende en risicofactoren en goede screening (Landelijk instrumentarium Jeugdstrafrechtketen) wordt gekomen tot een aanpak die toegesneden is op niet alleen het gepleegde delict maar ook op andere van belang zijnde factoren die liggen in de persoon van de jeugdige verdachte.
Deelt u de mening dat veel ontspoorde jongeren, zeker ook Marokkaanse, baat zouden hebben bij een aantal maanden militaire tucht om zo de broodnodige manieren alsnog mee te krijgen? Zo ja, op welke termijn denkt u ons initiatief (https://www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=bc379bf4-c9ae-49a8-b924-fc5a2802844c&title=Initiatiefnota%20.pdf) om te zetten in beleid?
Nee, die mening deel ik niet. Er zijn verschillende effectieve interventies met gebruik van rolmodellen, een integrale gezinsaanpak en aandacht voor een nuttige vrijetijdsbesteding. Stevige aanpakken die zowel preventief als repressief worden ingezet. Hierbij is veel aandacht voor het corrigeren van grensoverschrijdend gedrag en het omgaan met gezag. Daarnaast wordt de jongere meer bewust gemaakt van zijn eigen verantwoordelijkheid en krijgt een reële reflectie op zijn eigen gedrag aandacht. In deze interventies staat maatwerk centraal.
Het bericht ‘Pak criminelen hun geld af, dan tref je ze het hardst’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat een bredere toepassing van de ZSM-werkwijze, zoals thans in Brabant plaatsvindt, niet op juridische problemen stuit?1
Er is geen sprake van een bredere toepassing van de ZSM-werkwijze.
Deelt u de analyse dat criminele samenwerkingsverbanden ten aanzien van overtreding van bepaalde drugsdelicten met deze brede ZSM-toepassing harder getroffen worden dan met een (langdurig) strafproces het geval zou zijn?
Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 3, 10 en 12 van de leden Recourt en Volp over bestraffing van misdrijven buiten de rechter om (2016Z08829).
Kunt u aangeven wat deze werkwijze de Staat tot nu toe heeft opgeleverd aan geïncasseerde afdoeningstransacties?
Het College van procureurs-generaal heeft mij gemeld dat het OM niet over een totaaloverzicht beschikt van geïncasseerde afdoeningstransacties in hennepzaken. Met betrekking tot de hennepzaken die in het arrondissement Zeeland-West-Brabant zijn afgedaan in het kader van de ZSM-werkwijze is in de periode van januari 2015 tot mei 2016 in elk geval een bedrag van ruim € 150.000 geïncasseerd.
Herkent u de signalen op de werkvloer dat medewerkers van politie en justitie gemotiveerd zijn en blijven door de snelle resultaten die worden geboekt met deze werkwijze?
Dit is sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden van de individuele zaak. In relatief eenvoudige zaken kan het zeer motiverend zijn direct resultaat te zien. In grotere, complexere zaken kan een langdurig opsporingsonderzoek met een daarop volgende gang naar de rechter evenzeer voldoening geven.
Kunt u bevestigen dat het regelmatig voorkomt dat wanneer de voorlopige hechtenis van drugsverdachten wordt opgeheven, zij de grens oversteken en uit het zicht van politie en justitie verdwijnen?
Het OM kan deze gang van zaken niet bevestigen. Verdachten hebben de mogelijkheid om na ontslag uit de voorlopige hechtenis voor kortere of langere tijd naar het buitenland te gaan, tenzij er door de rechter bij de schorsing uit de voorlopige hechtenis de voorwaarde is opgelegd dat de verdachte niet naar het buitenland mag gaan.
Kunt u bevestigen dat de werkwijze van politie en justitie in Brabant niet wordt toegepast bij zware criminaliteit, dat wil zeggen dat bij ernstige verdenkingen zoals wapenbezit, bedreiging en geweld wél altijd een gang naar de rechter volgt?2 Wat is uw eigen definitie van «zware criminaliteit» in dat kader, gelet op uw opmerking d.d. 26 april jl. dat bij zware criminaliteit zaken wél aan de rechter moeten worden voorgelegd?3
Ik kan bevestigen dat deze werkwijze niet wordt toegepast bij zware criminaliteit. Ik verwijs u ook naar het antwoord op de vragen 2 en 6 en 10 en 12 van de leden Recourt en Volp over de bestraffing van misdrijven buiten de rechter om (2016Z08829). Ik kan echter niet bevestigen dat bij zware criminaliteit altijd een gang naar de rechter volgt. De beoordeling van een zaak is afhankelijk de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Er zijn meerdere afdoeningsmodaliteiten mogelijk, zoals een sepot, transigeren (al dan niet met het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel) en dagvaarden.
Kunt u bevestigen dat deze ZSM-werkwijze een uitwerking is van het idee van burgemeester Noordanus inzake integraal afpakken, concreet vormgegeven in een gezamenlijke werkgroep onder leiding van het Ministerie van Financiën, met de ketenpartners, onder wie de regioburgemeesters?
Nee, deze veronderstelling is onjuist. De geschetste ZSM-werkwijze ziet op de aanpak van relatief eenvoudige hennepzaken. De werkgroep van burgemeester Noordanus heeft betrekking op de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit.
Kunt u bevestigen dat de financiële dekking voor deze ZSM-werkwijze van 3 miljoen euro afkomstig is uit de begroting Veiligheid en Justitie voor 2016?4 Kunt u aldus bevestigen dat u met de laatstgenoemde financiële ondersteuning ook feitelijke toestemming heeft gegeven voor deze werkwijze? Hoe verhoudt zich in dat opzicht de kritiek die u dinsdag 26 april jl. openlijk heeft geuit op deze werkwijze?5
De in de begroting van mijn departement vrijgemaakte structurele investering van € 3 mln. in het versterken van het afpakken in Zuid-Nederland, heeft niets van doen met de werkwijze die in de Volkskrant en andere media wordt beschreven. De businesscase vormt dus geen evaluatie van de in de media aangehaalde aanpak.
Het OM is nog druk doende met de praktische uitwerking van haar plan van aanpak voor de investering van de € 3 mln. De eerste operationele resultaten verwacht ik pas in 2017 en kunnen daarom ook niet in de businesscase worden opgenomen. De werkgroep voor de businesscase legt op dit moment de laatste hand aan het verslag. Ik en de Minister van Financiën verwachten het rapport in juni te ontvangen en zullen dit na overleg en besluitvorming aan uw Kamer aanbieden.
Kunt u bevestigen dat de evaluatie van deze ZSM-werkwijze de door u toegezegde uitkomsten van de businesscase vormt, die u dit voorjaar naar de Kamer zou sturen?6 Wanneer kan de Kamer deze evaluatie verwachten?
Zie antwoord vraag 8.
Is het niet vreemd dat u alvorens deze evaluatie is opgesteld zich al negatief uitlaat over deze werkwijze van Openbaar Ministerie en de politie?7
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 8 en 9. Deze «trajecten» hebben niets met elkaar van doen.
Op basis van welke gronden/beslispunten neemt u samen met de Minister van Financiën een besluit over het vervolg? Welke rol heeft de Kamer volgens u hierin, gelet op de eerdere steun van de Kamer om op deze wijze een intensivering van de opsporingsgelden ten goede te laten komen van politie en justitie zelf?
De centrale vraag van de businesscase is of er een investering vanuit het Rijk in het integraal afpakken van crimineel vermogen kan worden gedaan op basis van de daaruit te verwachten meeropbrengsten; conform het Rijksbrede kader voor businesscases. Ik verwacht het verslag van de werkgroep voor de businesscase deze maand te ontvangen en zal op basis daarvan samen met de Minister van Financiën een besluit nemen.
Dit besluit en verslag zal ik samen met de Minister van Financiën aan uw Kamer aanbieden.
Kunt u bevestigen dat bij drugsdelicten de oriëntatiepunten van de Rechtspraak veelal uitkomen op het (enkel) opleggen van een werkstraf of een boete? In hoeverre acht u dit wenselijk en ziet u reden, gelet op de ernstig van deze delicten alsmede gelet op ZSM-werkwijze, de strafbedreiging op drugsdelicten te verhogen?
Nee. In de op internet gepubliceerde oriëntatiepunten van de Rechtspraak worden voor drugsdelicten drie wetsartikelen uitgewerkt8. Voor twee van de drie wetsartikelen staan bij de oriëntatiepunten alleen onvoorwaardelijke gevangenisstraffen vermeld. Bij het laatste wetsartikel staat eenmaal een boete en tweemaal een taakstraf plús een voorwaardelijke gevangenisstraf als oriëntatiepunt vermeld.
Kunt u aangeven hoe vaak het is voorgekomen sinds deze toepassing van ZSM in Brabant dat een verdachte niet met een strafbeschikking akkoord gaat en alsnog de zaak voor de rechter wil laten voorkomen? Deelt u de analyse van hoogleraar Sackers dat de tijdwinst die hiermee geboekt is, «aan de achterkant» weer verloren zou gaan?
Het College van procureurs-generaal heeft mij gemeld dat in de periode van 1 januari 2015 tot 1 mei 2016 in het arrondissement Zeeland-West-Brabant in totaal 23 (in 9,5% van de gevallen) keer verzet is ingesteld tegen een uitgevaardigde OM-strafbeschikking in een zaak waarbij artikel 3 van de Opiumwet was overtreden.
In z’n algemeenheid kan worden gezegd dat bij de keuze voor het opleggen van een OM-strafbeschikking de bereidheid van verdachte om deze te voldoen een grote rol speelt. Indien van tevoren duidelijk is dat een verdachte de strafbeschikking niet zal voldoen of daartegen in verzet zal gaan, zal de keus voor een strafbeschikking minder snel worden gemaakt.
Het bericht dat Zeeuwse gemeenten medische gegevens eisen van kinderen |
|
Joyce Vermue (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zeeuwse gemeenten eisen medische gegevens van kinderen»?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat ambtenaren naar medische gegevens van kinderen vragen en op grond van deze gegevens beoordelen of zorg vergoed wordt? Is dit naar uw mening in lijn met de Wet bescherming persoonsgegevens, de daaraan gekoppelde verwerkingsbasis in de Jeugdwet en de tijdelijke ministeriële regeling2, waarin beschreven staat welke persoonsgegevens aan de gemeente versterkt mogen worden voor de bekostiging van zorg?
Het zorgloket Portos heeft al zo’n 13.000 mensen geholpen met een vraag naar Jeugdhulp en een aanbod Wmo2015. Deze klacht is vooralsnog de enige in dit kader. Er is door de gemeente geen diagnose informatie uitgevraagd. Wel is door de professional ingegaan op behandeldoelen voor de cliënt.
De Wet bescherming persoonsgegevens vereist dat persoonsgegevens in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze worden verwerkt. De Jeugdwet en de tijdelijke ministeriële regeling van 6 augustus 2015 bieden grondslagen voor de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens in het kader van de toegang tot en het aanbod van jeugdhulp. De tijdelijke ministeriële regeling geeft aan welke gegevens maximaal met gemeenten mogen worden gedeeld. Met betrekking tot de GGZ betreffen deze gegevens maximaal de in DSM IV opgenomen diagnosehoofdgroep. Op grond van de tijdelijke ministeriële regeling is het voor betrokkenen mogelijk te kiezen voor een opt-out, waardoor er geen medische gegevens bij de declaratie hoeven worden gevoegd.
Het college van burgemeester en wethouders is primair verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat de gemeente voldoet aan de wettelijke vereisten ten aanzien van informatiebeveiliging en privacybescherming. De gemeenteraad ziet hier op toe. De Autoriteit Persoonsgegevens (voorheen bekend als het College bescherming persoonsgegevens) houdt vanuit de wettelijke kaders toezicht op de vraag of de gemeenten, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen voldoen aan de beveiligingseisen en de privacywetgeving. Het College van de gemeente Middelburg heeft de suggestie van de gemeenteraad overgenomen, om de Autoriteit Persoonsgegevens over deze casus te raadplegen.
Ik heb niet in beeld of, en zo ja, hoeveel gemeenten sinds de inwerkingtreding van de Jeugdwet medische gegevens van jeugdhulpcliënten vragen voor de beoordeling of medische kosten vergoed kunnen worden. Ik houd daar geen gegevens van bij. Het toezicht hierop is immers in eerste instantie lokaal geregeld en daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens de toezichthouder inzake de naleving van de wettelijke bepalingen inzake de verwerking van persoonsgegevens.
Zijn er bij u meer voorbeelden van gemeenten bekend die medische gegevens van jeugdzorgcliënten vragen voor de beoordeling of medische kosten vergoed kunnen worden? Zo ja, om hoeveel gemeenten gaat het? Zo nee, waarom gaat het in andere gemeenten wel goed?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat niet alle gemeenteambtenaren uitgerust zijn om te beoordelen welke (psychiatrische) zorg een jeugdzorgcliënt nodig heeft en dat dit moet worden overgelaten aan medische professionals of ambtenaren met expertise op het gebied jeugdproblematiek? Zijn er in de betreffende gemeenten voldoende fte beschikbaar die expertise hebben op jeugdproblematiek, zoals wordt geadviseerd in het «toetsingskader essentiële vereisten toegang jeugdhulp»?3 Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen tegen de desbetreffende gemeenten om te voorkomen dat deze schendingen van de privacy van kinderen nog langer plaatsvinden en om ervoor te zorgen dat de zorg voor de kinderen in deze Zeeuwse gemeenten tijdig wordt vergoed?
Ik deel uw mening dat niet alle gemeenteambtenaren zijn toegerust om te beoordelen welke (psychiatrische) zorg een jeugdige nodig heeft. Ook deel ik uw mening dat dit moet worden overgelaten aan medische professionals of professionals met expertise op het gebied van jeugdproblematiek, los van de vraag of zij wel of niet in dienst zijn van de gemeente. De Jeugdwet stelt eisen aan de kwaliteit van de hulpverlener in de jeugdhulp. Dit dienen geregistreerde beroepsbeoefenaren te zijn die gehouden zijn aan een beroepsgeheim. Verder bepaald de mate waarin de professional is betrokken bij de behandeling van de cliënt, welke gegevens mogen worden ingezien. Het College geeft in antwoord op vragen van de gemeenteraad dat de professionals van het zorgloket Portos minimaal een hbo-opleiding hebben gevolgd. Het zorgloket Portos bekijkt per geval welke professionals het meest geschikt zijn om de casus op te pakken.
Het «toetsingskader essentiële vereisten toegang jeugdhulp» is ontwikkeld vanwege het belang van een adequate inrichting van de toegang tot jeugdhulp en ondersteuning daarbij. Dit toetsingskader bevat een lijst met de meest essentiële vraagstukken voor de inrichting van de toegang tot jeugdhulp. De items op de lijst zijn essentieel, omdat afwezigheid of onvoldoende inrichting ervan kan wijzen op onvoldoende toegang tot jeugdhulp. De uiteindelijke taxatie is een afweging van de verschillende items in samenhang door de betrokken gemeente. Het toetsingskader geeft niet aan hoeveel fte een gemeente in een bepaalde situatie op een bepaalde positie moet inzetten. Het is aan de betrokken gemeente hier invulling aan te geven. Eventuele intensivering van inzet bij een negatieve uitkomst is dan ook primair de verantwoordelijkheid van de betrokken gemeente.
De privacy van jeugdhulpcliënten is geen separaat item in het «toetsingskader essentiële vereisten toegang jeugdhulp.
De bescherming van persoonsgegevens zal vooral in de dagelijkse uitvoering gestalte moeten krijgen. Belangrijk is vooral dat gemeenten, branches van aanbieders en professionals, alsmede cliëntenorganisaties, zelf verantwoordelijkheid nemen voor het maken van goede afspraken over het respecteren van de privacy van cliënten in het Jeugddomein. Op 22 juni 2016 jl. heeft de bestuurlijke conferentie «In goed vertrouwen plaatsgevonden waar partijen een gezamenlijk privacy manifest en een set vuistregels voor de dagelijkse praktijk hebben ondertekend.
Voor een juiste balans tussen de bescherming van privacy en het rechtmatig betalen van rekeningen van aanbieders, bereid ik een definitieve ministeriële regeling voor die na internetconsultatie is voorgelegd aan de Autoriteit persoonsgegevens. Voor de internetconsultatie is deze regeling ook naar uw Kamer gestuurd.
Bovendien ondersteun ik het programma Informatievoorziening Sociaal Domein dat door de VNG en zes brancheorganisaties (Actiz, Branchebelang Thuiszorg Nederland, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland, GGZ Nederland, Federatie Opvang en Jeugdzorg Nederland) wordt uitgevoerd. Ondersteuning van gemeenten en zorgaanbieders bij betere borging van de privacy van betrokkenen is daarin een belangrijk onderdeel. De door de VNG en branches beschreven inkoopmodellen, met vereisten inzake privacy en verantwoording, kunnen hier behulpzaam zijn.
Wordt in gemeenten gewerkt met het «toetsingskader essentiële vereisten toegang jeugdhulp» en zijn gemeenten voldoende uitgerust om in jeugdhulp te voorzien? Is privacy van jeugdhulpcliënten vanuit dit toetsingskader voldoende gegarandeerd? Zo nee, bent u bereid dit op te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe worden gemeenteambtenaren in het algemeen voorgelicht over het omgaan met en verwerken van persoonsgegevens van jeugdzorgcliënten zoals voorgeschreven in de Wet bescherming persoonsgegevens en de Jeugdwet. Is dit in uw ogen voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u gemeenteambtenaren hier nog beter over informeren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te onderzoeken op welke schaal de schending van de privacy van jeugdzorgcliënten in het algemeen nog meer voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van gemeenten voortvloeiend uit de Grondwet en de Gemeentewet, voeren gemeenten hun wettelijke taken zelfstandig uit. In die zin acht ik gemeenteraden zeer wel in staat om zorg te dragen voor toezicht op de naleving van privacyregels door het gemeentebestuur.
De Autoriteit Persoonsgegevens houdt vanuit de wettelijke kaders toezicht op de vraag of de gemeenten, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen voldoen aan de beveiligingseisen en de privacywetgeving.
De handreiking schriftelijk euthanasieverzoek |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de ingezonden reactie in Medisch Contact «Helder taalgebruik overheid»? Wat vindt u van dit bericht?1
Ja, wij zijn bekend met dit bericht. Wij vinden het positief dat er aandacht is voor de handreikingen schriftelijk euthanasieverzoek. Het is goed om te merken dat de teksten zorgvuldig worden gelezen.
Kunt u nader toelichten op welke wijze de tekst van de brochure, zowel de versie voor artsen als de publieksversie, tot stand gekomen is? Hoe is ervoor gezorgd dat de teksten geen verwachtingen wekken over een ruimere interpretatie van de euthanasiewetgeving?
De aanleiding voor het opstellen van de handreikingen was de bestaande discussie over de reikwijdte van de euthanasiewet (Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, Wtl). In het bijzonder ontstond er in het voorjaar van 2013 maatschappelijke discussie over de betekenis en waarde van de schriftelijke wilsverklaring. Op basis van een aan uw Kamer gedane toezegging om juridische en praktische duidelijkheid te bieden omtrent de betekenis van de schriftelijke wilsverklaring bij wilsonbekwame patiënten (Kamerstuk 32 647, nr. 40), is een ambtelijke werkgroep «Schriftelijke wilsverklaring euthanasie» ingesteld, waarin het Ministerie van VenJ, het Ministerie van VWS en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) vertegenwoordigd waren. Het doel van de handreikingen is om de betekenis en waarde van de schriftelijke wilsverklaring te verhelderen en daarmee ook de reikwijdte van de Wtl, juist om te voorkomen dat er verschillende interpretaties bestaan ten aanzien van wat wel en niet mogelijk is volgens de wet. De werkgroep heeft zowel de publieksversie als de artsenversie opgesteld.
Voorafgaand hieraan heeft de werkgroep een analyse gemaakt van de parlementaire geschiedenis van de Wtl en van de jurisprudentie hieromtrent. Voor de handreiking is gezocht naar draagvlak door consultatie van verschillende veldpartijen, waaronder de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE), de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV), het Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG), maar ook patiëntenfederatie NPCF, de Nederlandse Patiëntenvereniging en natuurlijk de regionale toetsingscommissies euthanasie (RTE’s). Ook is de tekst van de handreiking beoordeeld door de Stichting Makkelijk Lezen, die het keurmerk Gewone Taal heeft toegekend aan de handreiking. Dit keurmerk betekent dat een tekst goed leesbaar is voor iedereen. De handreikingen zijn door de leden van de werkgroep geaccordeerd.
Kunt u aangeven op welke schaal er door artsen gebruik gemaakt wordt van de handreiking «Schriftelijk euthanasieverzoek»?
We hebben geen inzicht in de schaal waarop artsen gebruikmaken van de handreiking. Navraag bij de KNMG leerde dat het voor hen ook niet mogelijk is dit te beantwoorden.
Deelt u het standpunt dat dementie als oorzaak van ondraaglijk en uitzichtloos lijden van een patiënt uiterst ingewikkelde ethische materie is?
De ondraaglijkheid van het lijden is in eerste instantie een subjectief criterium, vooral bepaald door de persoonlijke ervaring van de patiënt. Bij het toetsen van het ondraaglijk lijden door de arts gaat het erom of het voor de arts invoelbaar is dat het lijden voor de patiënt ondraaglijk en uitzichtloos is. Vanwege de wisselende wilsbekwaamheid en verminderde vermogens van patiënten met dementie om te communiceren, kan het voor een arts lastig zijn om een inschatting te maken van de ondraaglijkheid van het lijden, en of de patiënt op dat moment de euthanasie nog wenst.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de opmerking: «Patiënten met gevorderde dementie wekken soms de indruk niet ondragelijk te lijden aan de dementie» uit de brochure verwarrend is voor artsen en het publiek? Bent u bereid om te tekst van de handreiking in overleg met de KNMG aan te passen?2
De tekst van de handreiking verwijst naar de beoordeling die van de arts wordt verwacht. De arts zal per geval tot de overtuiging moeten komen dat sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Daaraan, en ook aan de andere zorgvuldigheidseisen van de Wtl, zal moeten zijn voldaan voordat tot euthanasie mag worden overgegaan.
Het bericht Help! Mijn demente ouders worden beroofd!" |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Help! Mijn demente ouders worden beroofd!»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat naar schatting slechts 25% van de bewindvoerders lid is van een branchevereniging?
In het bericht wordt het aantal professionele beschermingsbewindvoerders (hierna ook: bewindvoerders) geschat op 1.600, van wie er 400 lid zouden zijn van de Branchevereniging voor Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI). BPBI is één van de brancheverenigingen voor professionele bewindvoerders. Er zijn ook professionele bewindvoerders die lid zijn van een van de andere verenigingen, zoals de Nederlandse Branchevereniging voor Professionele Bewindvoerders (NBPB). Het aantal bewindvoerders dat lid is van BPBI, kan bovendien hoger liggen, omdat deze vereniging uitsluitend het aantal kantoren telt dat lid is. Bij een kantoor kunnen verschillende bewindvoerders werkzaam zijn.
Een professionele bewindvoerder is een bewindvoerder die drie of meer rechthebbenden onder zijn hoede heeft. Een bewindvoerder die één of twee rechthebbende(n) onder zijn hoede heeft, wordt ook wel «familiebewindvoerder» genoemd. Professionele bewindvoerders kunnen zich bij een van de brancheverenigingen aansluiten; zij zijn hiertoe niet verplicht. Deze verenigingen kunnen naast de wettelijke kwaliteitseisen aanvullende eisen aan hun leden stellen. Elke professionele bewindvoerder, lid of geen lid van een vereniging, zal ten minste aan de wettelijke kwaliteitseisen moeten voldoen en is onderworpen aan het toezicht van de kantonrechter.
Waarom is de titel «bewindvoerder» niet beschermd?
Beschermingsbewind kan door een kantonrechter worden ingesteld wanneer de betrokkene tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, door (a) zijn lichamelijke of geestelijke toestand, of (b) verkwisting of het hebben van problematische schulden (zie art. 431, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek). Een bewindvoerder kan alleen in deze door de wet omschreven gevallen worden aangesteld door de kantonrechter. Hierbij dient hij zich op grond van de wet een oordeel te vormen over de geschiktheid van de kandidaat-bewindvoerder. Professionele bewindvoerders komen bovendien alleen voor benoeming in aanmerking wanneer zij voldoen aan de eisen uit het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren (hierna: het Besluit kwaliteitseisen; Stb. 2014, 46). Eenmaal benoemd dienen alle bewindvoerders jaarlijks rekening en verantwoording af te leggen ten overstaan van de kantonrechter. Professionele bewindvoerders zijn bovendien verplicht onder meer een verslag van een accountant aan de kantonrechter te overleggen, betreffende de bedrijfsvoering van de bewindvoerder. In het licht hiervan meen ik dat reeds voldoende waarborgen bestaan om het aanstellen en het werk van beschermingsbewindvoerders te controleren.
Bewindvoerders hebben geen publieke taak binnen het rechtsbestel, zoals advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders, maar verlenen maatschappelijke bijstand.In beginsel kan elke meerderjarige tot bewindvoerder worden benoemd. Aan familiebewindvoerders worden geen aanvullende eisen gesteld. Dit is aan de orde geweest bij de behandeling van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap (Stb. 2013, 414).2 De kantonrechter gaat na of de familiebewindvoerder geschikt is.
Dat in beginsel elke meerderjarige tot bewindvoerder kan worden benoemd, brengt met zich dat «bewindvoerder» geen beschermde titel is. Bovendien houdt de kantonrechter toezicht. Een dergelijke controle is niet aan de orde bij de eerder genoemde beroepsgroepen met beschermde titel. Derhalve acht ik het niet passend om het toezicht van overheidswege op de bewindvoerder op dezelfde wijze vorm te geven als het toezicht op de advocaat, notaris of gerechtsdeurwaarder. Zie in dit verband ook de nota naar aanleiding van het verslag bij voornoemde wetswijziging.3
Deelt u de mening dat bescherming van de titel bewindvoerder van groot belang is ter bescherming van de kwetsbare groep die een bewindvoerder nodig heeft tegen kwaadwillenden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid meer onderzoek te doen naar het aantal mogelijke malversaties onder bewindvoerders? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2017 wordt de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap geëvalueerd. Zoals reeds vermeld in de beantwoording van de vragen van het lid Karabulut door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens mij (2016Z01873), zal bij deze evaluatie nadrukkelijk aandacht worden geschonken aan de handhaving van de kwaliteitseisen. Een belangrijke aanleiding voor deze wet was het slecht functioneren van sommige bewindvoerders. De kwaliteitseisen uit deze wet en het Besluit kwaliteitseisen zijn in werking getreden op 1 april 2014. Bestaande bewindvoerders moeten sinds 1 april 2016 ook aan de eisen voldoen. Op de evaluatie van de wet en het Besluit kwaliteitseisen wil ik niet vooruitlopen.
Overigens onderhoudt het Ministerie van Veiligheid en Justitie regelmatig contact met brancheverenigingen en de expertgroep curatele, bewind en mentorschap van het Landelijk overleg vakinhoud civiel en kanton (LOVCK) van de Raad voor de rechtspraak, waarbij zo nodig ook aandacht wordt besteed aan eventuele misstanden.
Hoe oordeelt u over het feit dat de controle van bewindvoerders bij een kantonrechter ligt, terwijl kantonrechters in toenemende mate overbelast zijn, waardoor zij onvoldoende tijd hebben deze controle goed uit te voeren?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is gemeld, wordt de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap in 2017 geëvalueerd. De werklast van kantonrechters zal hierbij ook aan bod komen.
Elke bewindvoerder dient jaarlijks rekening en verantwoording af te leggen ten overstaan van de kantonrechter. Professionele bewindvoerders dienen daarnaast te voldoen aan de kwaliteitseisen. De controle hierop is in handen van de kantonrechter. Met ingang van 1 januari 2016 vindt de jaarlijkse controle plaats door het Landelijk Kwaliteitsbureau Curatoren, Bewindvoerders en Mentoren, dat is ondergebracht bij de Rechtbank Oost-Brabant.
De centralisatie is van zo’n recente datum dat over de uitwerking ervan nu nog geen uitspraken kunnen worden gedaan. Het is evenwel te verwachten dat deze centralisatie een positief effect heeft op de werklast van kantonrechters, omdat de controle efficiënter kan plaatsvinden.
Kantonrechters blijven overigens verantwoordelijk voor de benoeming van bewindvoerders in individuele zaken en blijven toezicht houden in die zaken. Het Landelijk Kwaliteitsbureau stelt alle kantonrechters ervan op de hoogte wanneer een kandidaat-bewindvoerder niet voldoet aan de kwaliteitseisen. Hetzelfde gebeurt wanneer een reeds benoemde bewindvoerder niet meer aan de eisen voldoet. Voldoet de bewindvoerder niet (langer) aan de kwaliteitseisen, dan is dit een grond voor ontslag (art. 448, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek).
Aan de controle van de kantonrechter op bewindvoerders in het algemeen, en aan de handhaving van de kwaliteitseisen in het bijzonder, zal nadrukkelijk aandacht worden besteed bij de wetsevaluatie.
Klopt de observatie dat veel kantonrechters en plaatsvervangend kantonrechters, gezien de bezuinigingen bij justitie en hun hoge werkdruk, de controle noodgedwongen moeten overlaten aan een administratieve afdeling?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de oprichting van een Orde van Bewindvoerders te stimuleren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Welke verdere mogelijkheden ziet u teneinde het toezicht op bewindvoerders en de situatie op korte termijn te verbeteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
De registratie van jihadgangers en terugkeerders |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe is het mogelijk dat er zoveel registraties van jihadgangers bij zijn gekomen in het Focal Point Travellers en het Europol Information System (EIS) sinds maart 2015? Betreft het allemaal nieuwe jihadgangers of gaat het ook om registraties van jihadgangers die al voor maart 2015 waren uitgereisd?
De significante stijging van terrorisme gerelateerde informatie uitwisseling op EU niveau en specifiek de deling van informatie over jihadgangers, is het resultaat van gezamenlijke inspanningen van opsporingsorganisaties in de EU lidstaten en derde landen. Zowel de kwaliteit als kwantiteit van informatie zijn in de afgelopen anderhalf jaar gestegen. Een voorbeeld daarvan is de informatie deling met Europol’s European Counter Terrorism Centre (ECTC), specifiek met het EIS en het Focal Point Travellers.
In 2015 hebben de lidstaten in de JBZ Raad met steun van de Europese Raad en het Europees Parlement, de Europese Commissie en de EU Contra Terrorisme Coördinator, ingezet op het verder versterken van de informatie uitwisseling als prioriteit voor contraterrorisme beleid. Hier waren concrete en meetbare afspraken voor nodig, waar direct op is ingezet. De acties zijn daarnaast uitgebreid en verder uitgewerkt tijdens het Nederlands voorzitterschap. In de JBZ Raad van 9 en 10 juni aanstaande wordt een routekaart geformaliseerd met concrete maatregelen en een strategische visie voor informatie deling en informatie management op het gebied van rechtshandhaving, contraterrorisme en grensbewaking.
Op welke wijze waren jihadgangers die nu wel, maar in maart 2015 niet stonden geregistreerd in beeld?
Nederland signaleert personen die gerelateerd kunnen worden aan «reizen naar een conflictgebied» internationaal in het Schengen Informatie Systeem (SISII) en via Interpol. Deze signaleringen worden gedaan door de Nationale Politie. Sinds 2015 worden personen op deze lijst ook geregistreerd in het EIS en wordt informatie gedeeld met het Focal Point Travellers. Nederland is een van de vijf landen die de meeste informatie deelt met Europol in zowel het EIS als bij het Focal Point Travellers. Nederland registreert tevens gestolen, vermiste of vervallen verklaarde documenten van personen die gerelateerd kunnen worden aan «reizen naar een conflict gebied», in het SISII en in de Interpol Stolen and Lost Travel Documents (SLTD) database.
Kunt u aangeven op welk moment het u duidelijk werd dat het aantal registraties in het Focal Point Travellers en EIS te laag was ten opzichte van het aantal daadwerkelijk uitgereisde jihadgangers?
De EU Contra Terrorisme Coördinator gaf eerder dit jaar aan dat volgens goed gefundeerde inschattingen ongeveer «5000 EU burgers naar Syrië en Irak zijn gereisd om zich aan te sluiten bij ISIS en andere extremistische groepen». Voor de huidige cijfers verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 9. Tevens verwijs ik u graag naar mijn brief van 28 april jl. met de beantwoording van de vragen van het lid Segers over de cijfers van Europol over jihadgangers.1
Worden naar aanleiding van een registratie in het Focal Point Travellers jihadgangers en terugkeerders tegengehouden als ze de grens over gaan?
Voor het uitvoeren van de grenscontroles aan de Schengenbuitengrens mag conform de Schengen Grens Code gebruik worden gemaakt van daartoe relevante databases. Dit zijn het SISII en het SLTD. Het Focal Point Travellers en het EIS zijn niet bedoeld, noch beschikbaar voor naslag bij het uitvoeren van de grenscontroles. Er vindt een automatische naslag plaats van het SISII en het SLTD wanneer de grenscontrole wordt uitgevoerd. Wanneer een jihadganger of terugkeerder gesignaleerd staat in het SISII en wordt gecontroleerd, zal deze aan de Schengenbuitengrens worden staande gehouden of tegengehouden, afhankelijk van de gevraagde actie door het signalerende land. Het SISII wordt tevens geraadpleegd tijdens reguliere politiecontroles.
Ten aanzien van het gebruik van het Focal Point Travellers, het EIS en het SISII, wordt ingezet op een «3-traps-benadering» bij het registreren en gebruik van informatie. Informatie wordt gedeeld in het SISII voor controles, zowel aan de grens als reguliere politie controles in de lidstaten zelf, in het EIS voor het genereren van onderzoeksinformatie op nationaal niveau, en in het Focal Point Travellers voor diepte analyse door Europol. Nederland hanteert deze benadering. Het is ook onderdeel van de acties op het gebied van informatie uitwisseling en de detectie van personen en reisbewegingen inzake terrorismebestrijding die in juni in de JBZ Raad worden geformaliseerd.
Klopt het dat de registraties in het Focal Point Travellers alleen raadpleegbaar zijn door Europol?
Ja. Met het oog op de gevoelige aard van deze informatie en intelligence, is slechts een beperkt aantal Europol ambtenaren en vertegenwoordigers van de lidstaten geautoriseerd voor toegang tot deze gegevens. Hierbij verwijs ik u ook graag naar mijn brief van 28 april jl. met de beantwoording van de vragen van het lid Segers over de cijfers van Europol over jihadgangers. In navolging van de aanslagen in Brussel, is een Joint Liaison Team (JLT) opgericht binnen het ECTC waar contraterrorisme experts van de lidstaten in deelnemen. Het doel van het JLT is deze analyses continu te ondersteunen. Ook Nederland is lid van dit JLT.
Wordt in het geval dat een jihadganger, die geregistreerd staat in het EIS, via een Nederlandse luchthaven Nederland uit-, danwel inreist, deze jihadganger in alle gevallen opgemerkt? Zo nee, in welke gevallen niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt in het geval dat een jihadganger, die geregistreerd staat in het Focal Point Travellers, via een Nederlandse luchthaven Nederland uit-, dan wel inreist, deze jihadganger in alle gevallen opgemerkt? Zo nee, in welke gevallen niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het dat in het Focal Point Travellers meer jihadgangers staan geregistreerd dan in het voor alle lidstaten raadpleegbare EIS en vormt dat een veiligheidsrisico?
Nederland registreert zoals toegelicht bij de beantwoording van vragen 2 en 10 in het SISII en via Interpol. Zoals ook toegelicht bij het antwoord op vraag 4, 6 en 7 worden die systemen ingezet voor de uitvoering van grenscontroles, reguliere politie controles, opsporing en handhaving.
Aanvullend op het SISII en Interpol, wordt informatie gedeeld in het EIS en het Focal Point Travellers. Gebaseerd op tactische en operationele overwegingen hebben de lidstaten aanvullend besloten gevoelige informatie te delen met het Focal Point Travellers voor analyse, en parallel daaraan of in een latere fase in opsporingsonderzoeken, informatie te registreren in het EIS. Zo worden bijvoorbeeld de resultaten van analyse uit het Focal Point Travel bestendigd in onderzoek op nationaal niveau en leiden daarna tot registratie van informatie in het EIS. Voor nadere toelichting op de functie van het Focal Point Travellers en het EIS verwijs ik u ook graag naar mijn brief van 28 april jl. met de beantwoording van de vragen van het lid Segers over de cijfers van Europol over jihadgangers.
Hoeveel registraties in het EIS dubbelen met registraties in het Focal Point Travellers?
In april waren er 4044 jihadgangers geregistreerd in het EIS (waarvan 1615 door de EU lidstaten, 2429 door derden) en 5.353 geverifieerde jihadgangers bij het Focal Point Travellers staan geregistreerd (waarvan 2.956 geverifieerde jihadgangers geregistreerd door de EU lidstaten). De cijfers van geregistreerde jihadgangers zijn aan constante verandering onderhevig. In april waren er 1329 exacte identiteitsovereenkomsten met personen geregistreerd in het EIS en het Focal Point Travellers. Afhankelijk van lopend onderzoek, zijn er potentieel 480 aanvullende identiteitsovereenkomsten.
Worden jihadgangers ook nog in andere door Nederland raadpleegbare registers als zodanig geregistreerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel jihadgangers staan naar schatting niet geregistreerd in het Focal Point Travellers of het EIS?
Het is niet mogelijk met zekerheid te zeggen hoeveel onbekende jihadgangers niet geregistreerd zijn in het Focal Point Travellers of het EIS, noch in enig ander system, zoals het SISII.
Stond één van de aanslagplegers in het EIS of het Focal Point Travellers geregistreerd? Zo ja, in welk register en vanaf welk moment?
Ervan uitgaande dat u verwijst naar de aanslagen in Parijs of Brussel in de afgelopen maanden meld ik u het volgende. Europol werkt nauw samen met de Belgische en Franse autoriteiten ter ondersteuning van hun onderzoeken naar de aanslagen in Brussel en Parijs. Vanwege deze lopende onderzoeken wordt hierover door Europol op dit moment geen informatie gedeeld. Het is niet mogelijk voor een lidstaat om te zien of een persoon in het verleden geregistreerd stond in het EIS.
Online-casino’s vanuit Curaçao in Nederland |
|
Ronald van Raak |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het dat Zon Casino met een Curaçaose sublicentie actief is op de Nederlandse markt?1
Indien Curaçaose kansspelaanbieders actief zijn op de Nederlandse markt, beschikt de Nederlandse Kansspelautoriteit over de handhavingbevoegdheden zoals opgenomen in de Wet op de kansspelen. De kansspelautoriteit heeft meerdere meldingen over Curaçaose aanbieders die illegaal in Nederland kansspelen zouden aanbieden, onderzocht. Het bleek te gaan om illegale kansspelen met een beperkte omvang op de Nederlandse markt. Het onderzoek heeft geleid tot interventies, waarna de overtredingen zijn beëindigd. Tot nog toe kon worden volstaan met informele handhavinginstrumenten jegens illegale loterijen en het opleggen van boetes aan de aanbieders van online-kansspelen.
Klopt het dat de eigenaren van Zon Casino (YellowStone en Tecst International) Nederlanders zijn?
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik nemen de door u geuite zorgen over de kansspelmarkt op Curaçao serieus en zetten ons in om de uitbreiding van illegaal kansspelaanbod vanuit Curaçao in Nederland te voorkomen.
De Nederlandse Minister van Veiligheid en Justitie heeft daarom, en marge van het Justitieel Vierpartijen Overleg (JVO) van 1 juni jl., bij de Minister van Justitie van Curaçao aandacht gevraagd voor het toezicht op internetgokken. Voor regeling van het toezicht is op Curaçao een landsverordening in voorbereiding.
Het aanbieden van kansspelen vanuit Curaçao en de aanpak van mogelijke misstanden daarbinnen betreft immers een landsaangelegenheid van Curaçao. Daarmee is het een aangelegenheid van de regering en het Openbaar Ministerie van Curaçao om het toezicht op online-kansspelen goed te regelen. Het is niet mogelijk om vragen over individuele Curaçaose bedrijven, bedrijfsconstructies en burgers te beantwoorden.
Op Curaçao treedt het Openbaar Ministerie zichtbaar op tegen misstanden die raken aan de integriteit van bestuur, waarbij ook de gokindustrie in beeld is (ik verwijs u naar de veroordeling in de Bientu-zaak van 1 april jl.).
De kansspelautoriteit heeft geen handhavingsbevoegdheden buiten het Nederlandse grondgebied en dus ook niet op Curaçao. Zij zet zich wel in voor een verbetering en meer structurele samenwerking met Curaçao. De motie van de leden Kooiman en Van Wijngaarden over het actief bestrijden van de illegale gokindustrie op Curaçao en Sint Maarten die op 5 juli jl. door uw Kamer is aangenomen, benadrukt dat hier bijzondere aandacht naar uit dient te gaan. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal op een later moment reageren op deze motie.
Klopt het dat op Curaçao de eigenaar van Antillephone NV de masterlicentie-houder is?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de activiteiten van Zon Casino gericht op de Nederlandse markt legaal? Wie moet hier in Curaçao toezicht op houden, en wie in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat Bellmark Casino, dat ook actief was op de Nederlandse markt, de dag nadat over dit online-casino vragen zijn gesteld, offline is gegaan?2
Hoe waardeert u in dit verband de opmerking van de masterlicentie-houder (E-management NV) dat de activiteiten rondom Bellmark casino in 2014 «afdoende» zouden zijn geregeld met de Nederlandse Kansspelautoriteiten, maar deze (illegale) praktijk richting Nederland tot voor zeer kort toch is voortgezet?3
Hoe waardeert u dat Curaçao illegale loterijen (Wega di Number) en illegale online casino-praktijken zoals Bellmark Casino en Zon Casino uitbreidt naar Nederland, alsook naar de rest van de wereld, zoals Australië (Emu Casino) en de Verenigde Staten (Pinnacle Sports)?4
Wanneer en door wie is de constructie masterlicentie-houder en sublicentie-houder voor online gokken (vooral vanuit de e-zones) bedacht en opgezet?5
Deelt u de opvatting dat deze master-sublicentie-constructie grote risico’s in zich draagt van witwassen en andere vormen van financiële criminaliteit? Deelt u de opvatting dat het ontbreken van wetgeving en toezicht zo mogelijk nog grotere risico’s in zich draagt van witwassen en andere vormen van financiële criminaliteit?6
Klopt het dat telecombedrijf UTS (al dan niet via haar dochtermaatschappijen) als telecomprovider een deel van bovengenoemde online-casino’s faciliteert?
Klopt het dat UTS onlangs datacenter CTEX heeft aangekocht (mede) om haar diensten aan Curaçaose online gokbedrijven wereldwijd verder uit te breiden?
Klopt het dat UTS tevens nauw samenwerkt met de veroordeelde loterijenbaas Dos Santos?7
Klopt het dat UTS de smsloterijen joint-venture SMS2WIN faciliteert? Klopt het dat UTS deze smsloterijen op Curaçao, op Sint Maarten en in het buitenland (en dus internationaal) via haar netwerk aanbiedt?
Klopt het dat KPMG (KPMG Meyburg) al meer dan 15 jaar de externe accountant is van UTS?
Klopt het dat KMPG eveneens management-consultancy, onderzoeksrapportage en technische advisering en diensten levert aan UTS? Klopt het dat huidige UTS CEO eerder werkzaam was voor KMPG (BearingPoint)? Klopt het dat KMPG tevens betrokken is bij verkoopactiviteiten van dochteronderneming Uniqa?
Klopt het dat de jaarrekeningen van UTS feitelijk niet door de eigen Raad van Commissarissen (en dus ook niet door haar aandeelhouder) inhoudelijk kunnen worden gecontroleerd, omdat zij geheim dienen te blijven en aan de Raad van Commissarissen alleen geconsolideerd ter controle worden aangeboden? Klopt het ook dat dit soort praktijken feitelijk al jaren gaande zijn?
Hoe verklaart u dat UTS en haar dochterondernemingen wel een overheidsbedrijf zijn, maar niet worden gerekend tot het Land en diens organen en dat toezicht door de Algemene Rekenkamer niet is toegestaan?8
Wie is de feitelijke overheidstoezichthouder op UTS, het bedrijf dat eerder (16 mei 2013) verklaarde dat de toezichthoudende instanties nooit zouden hebben aangegeven of opgelegd dat het zou moeten ingrijpen in door haar geleverde diensten aan (illegale) gokbedrijven?9
Kunt u een overzicht geven van de totale omzet van de goksector van Curaçao, gespecificeerd in de casinosector, de loterijensector, de smsloterijensector en de online goksector? Zo nee, waarom niet? Hoeveel belastinginkomsten loopt Curaçao hierbij mis?
Deelt u de mening dat het toezicht van Curaçao op de goksector faalt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol ziet u voor het Koninkrijk om deze bestuurlijke misstanden weg te nemen?10
Het bericht dat de Haagse politie een rapport over discriminatie zou hebben gemanipuleerd |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Haagse politie manipuleerde rapport over discriminatie», kent u het artikel «Wetenschappers in dienst van de overheid»1 en herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over onderzoek naar etnisch profileren door de politie?2 3 4
Ja.
Deelt u de mening van bureau Jansen &Jansen «dat de overheid en de UvL de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad stelselmatig onvolledig hebben geïnformeerd over de totstandkoming» van het onderzoek naar etnisch profileren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Zo nee, was er dan wel sprake van het incidenteel onvolledig informeren en waaruit bestond dat dan?
Nee, deze mening deel ik niet. In mijn reactie5 van 14 november 2013 op het rapport betreffende etnisch profileren van Amnesty International heb ik u op de hoogte gesteld over een lopend onderzoek in Den Haag van de Universiteit Leiden. Deze informatie heb ik aangereikt gekregen van de gemeente Den Haag en de Universiteit Leiden. Bij de beantwoording6 van de door u gestelde Kamervragen heb ik de kamer nogmaals geïnformeerd over het onderzoek. Het rapport is op 4 juni 2014, gelijktijdig met de bespreking in de algemene raadscommissie van Den Haag, aan mij beschikbaar gesteld. Bij brief7 van 16 juni 2014 heb ik het rapport aan uw Kamer aangeboden. Na de bespreking in de algemene raadscommissie van Den Haag op 25 juni en 2 juli heb ik middels een brief8 van 8 juli 2014 aan uw kamer inhoudelijk gereageerd op het rapport.
Gelet op het feit dat het ministerie geen opdrachtgever is geweest van dit onderzoek verwijs ik u voor informatie aangaande de totstandkoming van het onderzoek en het informeren van de gemeenteraad daarover naar het antwoord9 op de raadsvragen van de gemeente Den Haag.
Zijn er voorafgaand aan het onderzoek door de Universiteit van Leiden en de politie Haaglanden afspraken gemaakt om een mogelijk «afbreukrisico» voor het korps te voorkomen? Zo ja, waarom en wat was de aard van die afspraken?
Nee, zoals blijkt uit de beantwoording van de raadsvragen aangaande dit onderzoek hebben de gemeente Den Haag en politie geen afspraken met de onderzoekers gemaakt die het onderzoek of de resultaten daarvan zouden kunnen beïnvloeden.
De studie is uitgevoerd op initiatief van de Afdeling Criminologie van de Universiteit Leiden, na overleg met en toestemming van de politie-eenheid Den Haag. De politieleiding van de eenheid Den Haag heeft destijds medewerking verleend aan het onderzoek om waar mogelijk lering te trekken uit de uitkomsten. In de afweging om de medewerking te verlenen zijn door de politieleiding en de Universiteit Leiden ook mogelijke afbreukrisico’s besproken. Die zien op het feit dat individuele politieambtenaren zich open en kwetsbaar op zouden stellen door mee te werken aan het onderzoek. Derhalve is tussen de politieleiding en de Universiteit Leiden afgesproken dat de resultaten uit de masterscripties uitsluitend voor intern gebruik zullen dienen en enkel geanonimiseerd als basis kunnen dienen voor wetenschappelijke artikelen.
Daarnaast is de gebruikelijke samenwerkingsafspraak gemaakt dat publicaties in het kader van het vervolgonderzoek, die (deels of geheel) gaan over het politiewerk in Den Haag, altijd eerst worden toegezonden aan de politie zodat men van tevoren weet wat er wordt gepubliceerd. In de verdiepende studie van professor Van der Leun is gebruik gemaakt van de gegevens die zijn vergaard in het veldwerk ten behoeve van de bedoelde masterscripties.
Dat de Universiteit van Leiden en de politie het onwenselijk vonden «indien het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatie door de Haagse politie», is niet juist. Het doel van het de verdiepende studie van professor Van der Leun was juist om wetenschappelijk vast te stellen in welke mate in de beslissingen van de politie sprake is geweest van structurele etnische profilering, en hoe dit zich verhoudt met de percepties bij jongvolwassenen en ook bij de politie zelf.
Is het waar dat zowel de Universiteit van Leiden als de politie het onwenselijk vonden «indien het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatie door de Haagse politie»? Zo ja, wat zegt het over de objectiviteit van het onderzoek en de waarde van de uitkomsten als van te voren al is bepaald dat er geen sprake van discriminatie mocht zijn? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom plaatst u in de antwoorden op de eerdere vragen het onderzoek van de Universiteit van Leiden wel in het kader van etnisch profilering en discriminatie en heeft u de uitslag van dit onderzoek bij uw rapportages aan de Tweede Kamer over etnisch profileren betrokken als het onderzoek daar niet op gericht blijkt te zijn?
Zowel de antwoorden op voornoemde Kamervragen als het onderzoek van de Universiteit Leiden zijn geplaatst in het kader van etnisch profileren. Ook het onderzoek is uitgevoerd met speciale aandacht voor (mogelijk) etnisch profileren.
Is het waar dat, toen u in januari 2014 antwoordde op de genoemde eerdere vragen over een nog lopend onderzoek, dat onderzoek feitelijk al was afgerond en de belangrijkste resultaten al met uw ministerie waren gedeeld? Zo nee, wat is er dan niet waar? Welk deel van het onderzoek liep nog in januari 2014?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 heb ik uw Kamer d.d. 13 januari 2014 geïnformeerd over het onderzoek dat op dat moment werd uitgevoerd. De gemeente Den Haag heeft in haar antwoord op de raadsvragen, evenals in de methoden van onderzoek, zoals opgenomen in het rapport, aangegeven dat in de verdiepende studie van professor Van der Leun gebruik is gemaakt van de gegevens die zijn vergaard in het veldwerk in 2012 ten behoeve van de bedoelde masterscripties. Uit navraag bij de gemeente Den Haag blijkt dat in januari 2014 het verdiepende onderzoek van professor Van der Leun nog gaande was. Wel waren de resultaten van de masterscripties al bij de politie bekend. Het ministerie heeft in december 2013 een ambtelijke terugkoppeling gehad over deze masterscripties.
Is het in juni 2014 gepresenteerde rapport van de Universiteit van Leiden op ander onderzoek gebaseerd dan twee masterscripties die reeds in 2013 waren afgerond? Zo ja, welk onderzoek?
Gelet op het feit dat het ministerie niet betrokken is geweest bij (de totstandkoming van) dit onderzoek verwijs ik voor de beantwoording van deze vraag naar de antwoorden van het College van B&W. Voorts is een methodologische verantwoording van het onderzoek opgenomen in de publicatie van het rapport.
Deelt u de mening dat uit het onderzoek van de Universiteit van Leiden, bij gebrek aan systematisch observatieonderzoek en omdat aan agenten nauwelijks is gevraagd waarop zij hun keuze baseerden om bepaalde personen te controleren, niet kan blijken of er structureel sprake was van etnisch profileren? Zo ja, wat zegt dat dan over de waarde van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de Universiteit Leiden is van toegevoegde waarde geweest om een beeld te krijgen van (mogelijk) etnisch profileren. Tot op heden zijn er meerdere onderzoeksrapporten verschenen die eveneens een zeker inzicht geven in de aard en omvang van etnisch profileren door de politie. Het beeld is niet geheel eenduidig. Geen van de onderzoeken wijst op stelselmatig discriminerende profilering door de politie in Nederland.
Het is goed dat er onderzoek wordt gedaan naar dit thema en dat de politie Den Haag daar de ruimte voor heeft gegeven. Kort na publicatie van het onderzoek van de Universiteit van Leiden verscheen het onderzoeksrapport10 van de Nationale ombudsman naar het optreden van politieambtenaren van Bureau De Heemstraat in de Schilderswijk in Den Haag. De ombudsman concludeert dat niet is gebleken van een cultuur waarin het geoorloofd is om burgers discriminerend of racistisch te bejegenen.
Momenteel laat ook de driehoek Rotterdam (opdrachtgever gemeente Rotterdam) onderzoek doen naar discriminatie door de politie en beelden van de samenleving over de politie. Naast inzicht in beelden, ervaringen en verklarende factoren wordt (de effectiviteit van) de bestaande aanpak onderzocht.
Mede in verband met de reeds verschenen onderzoeksrapporten en dit lopende onderzoek zie ik op dit moment geen aanleiding om nog een onderzoek naar etnisch profileren te initiëren.
Tot slot verwijs ik u voor de maatregelen die zijn en worde genomen om etnisch profileren te voorkomen naar mijn reactie op het rapport. Deze liggen op het gebied van politieonderwijs, klachtbehandeling en initiatieven die de relatie tussen de politie en bewoners verbeteren. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd via het Nationaal Actieprogramma Discriminatie van 22 januari jl.11
Bieden de uitkomsten van het onderzoek van de Universiteit van Leiden naar uw mening nog steeds voldoende inzicht naar de aard en de omvang van etnisch profileren door de politie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Gaat u dan nu zelf een onafhankelijk onderzoek laten houden waarbij onderzoeksmethode, achterliggend bronmateriaal en uitkomst wel voor een ieder openbaar gemaakt wordt?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Geen straf coffeeshop Meetpoint Den Bosch’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Den Bosch d.d. 5 april jl?1 Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van het hoger beroep dat hiertegen is ingesteld door het Openbaar Ministerie?
Ja. Er is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De behandeling daarvan is nog niet ingepland bij het Hof.
Heeft u voorts kennisgenomen van uitspraken van de rechtbank Amsterdam d.d. 3 februari 2016, de rechtbank Den Haag d.d. 4 september 2015 en de rechtbank Zwolle d.d. 7 juli 2015? Kunt u de stand van zaken weergeven ten aanzien van het hoger beroep dat per uitspraak is aangetekend en kunt u ook aangeven welke van deze uitspraken inmiddels onherroepelijk zijn geworden?2
Er is appel ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Amsterdam en de rechtbank Zwolle. Er is nog geen zittingsdatum beschikbaar in deze zaken. Tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag is geen beroep ingesteld en inmiddels is deze uitspraak onherroepelijk geworden.
Kunt u een uitputtend overzicht geven van alle (strafrechtelijke) uitspraken de afgelopen drie jaar, waarin overtreders van de Opiumwet wel schuldig zijn bevonden, maar geen straf kregen opgelegd omdat de aanwezige drugsvoorraad nodig zou zijn c.q. normaal wordt geacht voor de bevoorrading van een coffeeshop?
Er wordt door het Ministerie van Veiligheid en Justitie niet geregistreerd op uitspraken waarin overtreders van de Opiumwet wel schuldig zijn bevonden, maar geen straf hebben kregen opgelegd omdat de aanwezige drugsvoorraad nodig zou zijn c.q. normaal wordt geacht voor de bevoorrading van een coffeeshop. Uit navraag bij het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Rechtspraak blijkt dat ook zij hierop niet registreren. Ik kan dan ook geen uitputtend overzicht geven van alle uitspraken.
Kunt u, ten aanzien van de hierboven of door u zelf gevonden uitspraken die onherroepelijk zijn geworden, aangeven hoe u beoordeelt dat de rechter klaarblijkelijk een overschrijding van de handelsvoorraad van 500 gram toestaat en daarmee overtreding van de Opiumwet onbestraft laat?
Ik treed niet in het oordeel van de rechter in individuele strafzaken. Het is aan de rechter om te oordelen in individuele gevallen, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden. Overigens vinden er ook wel degelijk veroordelingen plaats op grond van overtreding van het handelsvoorraadcriterium.
Hoe verhoudt het onbestraft laten van handelsvoorraden van 30 kilo hennep en 15 kilo hasj zich tot uw uitspraak dat de Nederlandse regering de strijd tegen drugscriminaliteit onverkort doorzet?3
De rechtspraak is onafhankelijk. Het oordeel van de rechter in individuele zaken staat er niet aan in de weg dat de Nederlandse regering de strijd tegen de drugscriminaliteit doorzet. We bestrijden deze ondermijnende vormen van criminaliteit, niet alleen de grootschalige hennepteelt, maar ook de productie van synthetische drugs en de criminele samenwerkingsverbanden die zich met drugscriminaliteit bezighouden. De Tweede Kamer heeft zich meermaals achter het huidige softdrugsbeleid geschaard, bijvoorbeeld bij de motie Oskam, aangenomen op 19 mei 2015 (Kamerstuk 29 911, nr. 104). Zoals hierboven al gerefereerd worden in andere zaken wel degelijk veroordelingen uitgesproken en straffen opgelegd voor het bezit van meerdere kilo’s hennep. Ook worden er door de rechter straffen opgelegd voor overtreding van het nieuwe wetsartikel 11a Opiumwet, dat 1 maart 2015 in werking trad en waarmee voorbereidingshandelingen voor hennepteelt strafbaar zijn gesteld.
Intimidatie van Molukkers bij hoog Indonesisch bezoek |
|
Grace Tanamal (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Intimidatie Molukkers bij hoog Indonesisch bezoek» en van het gefilmde incident, te bekijken op https://youtu.be/NNvSEbOmkNI?1
Ja.
Klopt het dat bij dit incident een vrouw en haar dochter werden gesommeerd de Molukse vlag te verwijderen, geen sjaal mochten dragen met de Molukse vierkleur en ook niet mochten zingen onder het dreigement te worden verwijderd door de beveiliging?
Zoals uit het betreffende filmpje op YouTube blijkt, is dit inderdaad gezegd.
Klopt het dat deze beveiligers tot de Dienst Bewaken en Beveiligen behoren? Hebben zij specifieke instructies gekregen met betrekking tot uitingen van de Molukse gemeenschap in het zicht van de Indonesische delegatie? Zo ja, welke instructies hebben zij gekregen en waren deze instructies alleen van toepassing in de nabijheid van de Indonesische delegatie of ook voor uitingen van de Molukse identiteit op andere plaatsen dan de haven van Hoek van Holland?
Het betreft inderdaad medewerkers van politie die werkzaam zijn bij de Dienst Bewaken en Beveiligen (hierna: DBB). De DBB is belast met de uitvoering van persoonsbeveiliging van onder andere buitenlandse staatshoofden.
De betreffende medewerkers van politie hebben geen specifieke instructies gekregen met betrekking tot uitingen van de Molukse gemeenschap, anders dan het waarborgen van de veiligheid van de te bewaken persoon. De lokale gezagen zijn zoals gebruikelijk, geïnformeerd over het bezoek van de Indonesische president en de beveiliging hieromheen. De beveiliging is verzorgd door de DBB, omdat hier sprake was van een te beveiligen persoon die binnen het rijksdomein van het stelsel bewaken en beveiligen valt.
Zijn deze instructies ook gedeeld met anderen zoals het gemeentebestuur van Rotterdam, waar Hoek van Holland onder valt? Zo nee, kunt u een toelichting geven op de acties van de beveiliging?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het tonen van de Molukse vlag, weliswaar verboden is in Indonesië, maar in Nederland niet strafbaar is? Zo ja, waarom moest de Molukse vlag worden verwijderd inclusief andere uitingen van de Molukse vierkleur op Nederlands grondgebied? Zo nee, waar staat in het wetboek van strafrecht dat het verboden is de Molukse vlag te tonen en waar staat dit in de algemene politie verordering van Rotterdam zoals werd beweerd door de beveiliging?
Vrijheid van meningsuiting is in Nederland een groot goed, dat grondwettelijke bescherming geniet. Het tonen van de Molukse vlag is in Nederland niet strafbaar. Bij het bezoek van de president van Indonesië zijn dan ook geen beperkingen opgelegd voor het tonen van vlaggen bij de demonstraties die conform de Wet Openbare Manifestaties waren aangekondigd en waarvoor een bewijs van kennisgeving was verleend. Uit informatie van politie en gemeente is mij duidelijk geworden dat in deze situatie de gemeente niet de verplichte kennisgeving had ontvangen. Was dat wel het geval geweest, hadden er tussen de demonstrante(n), gemeenten en de politie afspraken gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld over de locatie voor de demonstratie.
Uit de aangereikte informatie blijkt tevens dat het optreden van de betreffende medewerker(s) van de DBB gebaseerd is op een inschatting van de situatie op dat moment en de risico’s voor de veiligheid van de Indonesische president. Met name het oordeel dat sprake was van een onoverzichtelijke situatie voor de persoonsbeveiliging, is daarbij bepalend geweest. Voor een toelichting op de feiten en context van dit optreden, mede gebaseerd op een schriftelijk feitenrelaas van de betrokken medewerkers van de DBB, verwijs ik u naar de brief van 2 mei jl. van de burgemeester van Rotterdam aan de Gemeenteraad naar aanleiding van het incident2.
Het is niet aan mij om middels de beantwoording van schriftelijke Kamervragen een uitspraak te doen over het individuele functioneren van deze medewerkers van de DBB. Uiteraard staat het betrokkene(n) altijd vrij een klacht in te dienen bij de politie inzake de bejegening door de medewerker van de DBB. De politie zal deze klacht dan in behandeling nemen en op basis van de feiten en omstandigheden tot een afgewogen oordeel komen over de handelwijze van de medewerker(s).
Waaraan ontleent de betreffende beveiliger de bevoegdheid de vrouwen te gelasten de Molukse vlag te verwijderen, hun sjaal niet te dragen, en het zingen te verbieden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat de beide vrouwen hun recht op de vrijheid van meningsuiting is ontnomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit recht te zetten?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de beveiliging juist deze vrouw aansprak omdat men vermoedde dat de gedane uitingen de president van Indonesië of zijn delegatie onwelgevallig zouden kunnen zijn en dat zij preventief werden geïntimideerd door de beveiliging?
Zie antwoord vraag 5.
Is er volgens u sprake van een demonstratie, wanneer er diverse toeschouwers staan waaronder twee Molukse vrouwen waarvan er eentje een sjaal draagt met de Molukse vierkleur die aangeven daar rustig en vreedzaam te staan en naar de Indonesische president te willen kijken?
Zodra meerdere mensen uiting willen geven aan hun gedachten, wordt dit al snel aangemerkt als een betoging, waarop de Wet openbare manifestaties van toepassing is. Het tonen van deze vlag bij het bezoek van de Indonesische president door meerdere personen kan worden gezien als een betoging in de zin van deze wet. In het onderhavige geval voerden de vrouwen zelf aan dat ze daar stonden om hun mening te uiten, zo blijkt uit het filmpje.
Welke criteria worden gebruikt om te beoordelen of een bepaalde uiting een demonstratie is die kan worden verhinderd of verboden omdat er vooraf geen toestemming is gevraagd?
Op grond van de Wet openbare manifestaties en de daarmee samenhangende APV-bepaling(en) kunnen eisen worden gesteld aan het houden van een betoging.
De bevoegdheden tot beperking van het recht tot betoging kunnen slechts worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Deelt u de mening dat het recht op de vrijheid van meningsuiting is geschonden van Nederlandse staatsburgers teneinde de goede betrekkingen met een bevriend staatshoofd niet te verstoren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De reden dat de beveiliging juist deze dames aansprak, was niet gelegen in het onwelgevallig zijn van de uitingen voor de Indonesische president, maar op een inschatting van de situatie en de risico’s voor de veiligheid van de te beveiligen persoon.
Bestraffing van misdrijven buiten de rechter om |
|
Marith Volp (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Pak criminelen hun geld af, dan tref je ze het hardst»?1
Ja.
Is het waar dat de politie en het Openbaar Ministerie (OM) in Brabant er steeds meer voor kiezen niet alleen kleine delicten buiten de rechter om te bestraffen, maar ook zwaardere delicten? Zo ja, wat is de aard en de omvang van die delicten? Zo nee, wat is er niet waar?
Het is onjuist dat de ZSM-werkwijze in Brabant wordt opgerekt naar zwaardere delicten. Sinds 2011 wordt binnen het Openbaar Ministerie (OM) gewerkt met de ZSM-werkwijze voor relatief eenvoudige delicten. Via deze werkwijze kunnen zaken die betrekking hebben op dergelijke relatief eenvoudige delicten op verschillende wijze worden afgedaan, bijvoorbeeld met een (voorwaardelijk) sepot, transactie, OM-strafbeschikking of dagvaarding. Deze werkwijze past binnen de bevoegdheden die de Wet OM-afdoening biedt. De in het krantenartikel geschetste aanpak ziet overigens ook alleen op de behandeling van deze relatief eenvoudige hennepzaken. Grotere drugsgerelateerde onderzoeken die zich naast hennep vaak tevens richten op andere soorten drugs, witwassen, mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie – zaken waarbij sprake is van georganiseerde ondermijnende misdaad en die vaak een grote maatschappelijke impact hebben – worden niet via de ZSM-werkwijze afgedaan.
Ter toelichting wil ik daarbij graag nog het volgende opmerken. De essentie van de ZSM-werkwijze is de parallelle samenwerking waarbij OM, politie, reclasseringsorganisaties, Raad voor de Kinderbescherming en Slachtofferhulp op een gemeenschappelijke werkvloer, ook buiten kantooruren, met vroegtijdige betrokkenheid en regie door de officier van justitie strafbare feiten zorgvuldig, snel en betekenisvol afdoen.
Het OM maakt bij het beoordelen en afhandelen van (hennep)zaken die via ZSM-werkwijze binnenkomen gebruik van alle wettelijke mogelijkheden. Bij de beoordeling wordt door het OM gekeken naar de meest geschikte, passende afdoening. De Wet OM-afdoening maakt het mogelijk dat het OM alle overtredingen en misdrijven waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf staat op een andere wijze af kan doen, te weten door middel van het uitvaardigen van een strafbeschikking. Ook kan het OM besluiten tot het aanbieden van een transactie, die strekt tot voorkoming van vervolging.
Deelt u de mening van het in dat bericht genoemde hoofd van de recherche en de officier van justitie dat «geld en waardevolle spullen ontnemen van verdachten effectiever [is] dan een langdurig strafproces»? Zo ja, waarom en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Het OM beoordeelt per individueel geval, gelet op alle feiten en omstandigheden, welke afdoening passend is en met welk instrument het maximale effect kan worden bereikt. In algemene zin kan gesteld worden dat veel strafbare feiten worden gepleegd vanuit een winstoogmerk. Ik onderschrijf daarom ook het standpunt dat het afnemen van crimineel vermogen mede daarom een effectief middel in de bestrijding van ondermijnende criminaliteit is. Het OM kan verschillende instrumenten inzetten om crimineel vermogen langs strafrechtelijke weg af te pakken: met een transactie of via een ontnemingsprocedure. Elk van deze instrumenten heeft zijn eigen specifieke mogelijkheden en voordelen.
De strafrechtelijke aanpak in Zeeland-West-Brabant maakt deel uit van een bredere integrale aanpak waarbij ook fiscaal en bestuurlijk crimineel vermogen wordt afgenomen.
Deelt u de mening dat de zo spoedig mogelijk (ZSM)-aanpak alleen bedoeld en geschikt is voor relatief kleine strafbare feiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie het antwoord op vraag 2. De ZSM-werkwijze wordt inderdaad gebruikt voor relatief eenvoudige zaken.
Deelt u de mening dat straffen zoveel mogelijk door de strafrechter in een met alle procedurele waarborgen omkleed strafproces dienen te worden opgelegd en dat het OM daar niet in de eerste plaats de meest geschikte instantie voor is? Zo ja, waarom en hoe verhoudt zich dat tot de mening van de genoemde officier van justitie dat hij beter in staat is te straffen dan de strafrechter? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
In Nederland worden straffen opgelegd door rechters in een strafproces. Bij de invoering van de Wet OM-afdoening is het mogelijk gemaakt dat het OM bepaalde strafbare feiten zelf, buitengerechtelijk, bestraft. De Wet OM-afdoening geeft de officier van justitie de bevoegdheid om zonder tussenkomst van de rechter in een strafbeschikking sancties op te leggen ter zake van overtredingen en misdrijven waarop een gevangenisstraf is gesteld van maximaal zes jaar.
De OM strafbeschikking is een wettelijk middel, met waarborgen omkleed. Zo moet er uiteraard voldoende bewijs zijn, anders mag geen strafbeschikking worden uitgevaardigd. Bovendien staan rechtsmiddelen open: de verdachte kan in verzet gaan tegen de strafbeschikking waarna de zaak in volle omvang door de rechter wordt beoordeeld.
Is het waar dat de strafrechtketen verstopt is en dat daarom het OM er voor kiest zelf de zaken af te doen? Zo ja, wat gaat u doen teneinde deze verstopping op te lossen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De strafrechtketen is niet verstopt. De prestaties van de strafrechtketen kunnen en moeten wel beter. Over de aanpak om deze prestaties te verbeteren, onder andere op het gebied van de verbetering van de kwaliteit van processen-verbaal en doorlooptijden, ontvangt u twee keer per jaar een rapportage. De eerstvolgende rapportage ontvangt u medio 2016.
Deelt u de mening dat het beleid ten aanzien van de achterdeur van coffeeshops bijdraagt aan een groot aantal strafzaken met betrekking tot drugs en dat het reguleren van de hele wietsector zou kunnen bijdragen aan een minder groot beslag op de strafrechter? Zo ja, waarom en hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Als iets verboden is, is het uitgangspunt dat dit ook gehandhaafd wordt. Dit zal effect hebben op de strafrechtsketen. Als een verbod uit het strafrecht gehaald wordt, zullen ten aanzien van dat specifieke onderwerp logischerwijs geen daarop ziende zaken meer de strafrechtsketen instromen.
Echter, het effect van het reguleren van de achterdeur op de strafrechtsketen zal beperkt zijn. Een groot deel van de hennepteelt is bedoeld voor de export. Dat is en blijft illegaal, ook als de teelt voor de achterdeur van de coffeeshop gereguleerd wordt. Deze illegale teelt zal bestreden moeten worden, onder meer via de inzet van het strafrecht.
Door in dit pleidooi voor regulering de nadruk te leggen op de overweging of iets wel of niet een beslag legt op de strafrechtsketen wordt het vraagstuk onaanvaardbaar vereenvoudigd. Er liggen meerdere redenen ten grondslag aan het standpunt van het huidige kabinet om de wietteelt voor recreatief gebruik niet te reguleren. Dit standpunt is dan ook niet gewijzigd.
Deelt u de mening dat het geen pas geeft als een officier van justitie een verdachte een overeenkomst aanbiedt met als argument dat als de zaak voorkomt, wij verder gaan rechercheren om het dossier voor de rechter te completeren en er een grote kans bestaat dat wij dan veel meer ontdekken»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Indien de officier van justitie voornemens is een OM-strafbeschikking op te leggen of een transactie aan te bieden gaat hij hierover in gesprek met de verdachte. Het is niet ongebruikelijk dat hierbij alle mogelijkheden en scenario’s ter sprake komen, waarbij ook de beschikbare opsporingscapaciteit een rol kan spelen. Vanzelfsprekend staat het de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat, vrij om de strafbeschikking te voldoen dan wel in verzet te gaan. In geval van een aanbod tot transactie kan de verdachte er toe overgaan het aanbod niet te accepteren, waarna de zaak aan de rechter zal worden voorgelegd.
Deelt u de mening dat het juist de taak van het OM zou moeten zijn verder te rechercheren om meer te ontdekken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals bekend moeten OM en politie altijd keuzes maken waarvoor zij hun schaarse (opsporings)capaciteit het beste kunnen inzetten. Dit betekent dat steeds keuzes moeten worden gemaakt of in een concrete zaak tot opsporing wordt overgegaan en met welke inzet (in tijd, middelen en capaciteit). De officier van justitie bepaalt – gelet op de omstandigheden van de individuele zaak – of nader onderzoek wordt gedaan of niet.
Deelt u de mening dat de taskforce Brabant-Zeeland juist mede is opgericht om verder te rechercheren en de structuren achter de georganiseerde criminaliteit bloot te leggen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de ZSM aanpak waar in Brabant door de genoemde officier van justitie blijkbaar voor wordt gekozen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De Taskforce Brabant Zeeland is een samenwerkingsverband dat is opgericht om de georganiseerde criminaliteit in Brabant en Zeeland effectiever te bestrijden. Binnen die integrale aanpak worden fiscale, bestuurlijke en strafrechtelijke interventies gepleegd; is er sprake van zowel «korte klappen» als diepgravende onderzoeken. Het gehele wettelijke instrumentarium wordt gebruikt. Van belang is onderscheid te maken tussen relatief eenvoudige hennepzaken (de kleinere hennepplantages) en grotere, drugsgerelateerde onderzoeken die zich (naast hennep) vaak richten op andere soorten drugs, witwassen, mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie. De geschetste aanpak ziet alleen op de behandeling van relatief eenvoudige hennepzaken.
Acht u het mogelijk dat als criminelen van wie zonder verdere straf enkel het vermogen wordt afgeroomd er toe kan leiden dat dergelijke criminelen in hun business plan dergelijke transacties gaan incalculeren en zich daardoor nauwelijks laten afschrikken teneinde opnieuw strafbare feiten te begaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Criminelen lopen het risico om gepakt te worden en calculeren zowel een gevangenisstraf, taakstraf als ontneming in. Het gaat bij de aanpak van criminaliteit vooral om het verhogen van de subjectieve én objectieve pakkans en om criminelen een gepaste sanctie op te leggen met een speciaal en generaal preventief effect. Bij georganiseerde criminaliteit is geld het leidmotief. Door het afnemen van crimineel vermogen hebben criminelen geen profijt van hun criminele activiteiten. Zo wordt bovendien voorkomen dat criminele winsten opnieuw worden geïnvesteerd. Het OM kan verder in het kader van de OM-strafbeschikking sancties opleggen als een taakstraf, een geldboete, de maatregel onttrekking aan het verkeer of een schadevergoedingsmaatregel voor het slachtoffer.
Zou de grote drugsactie in Brabant2, waarbij drugslabs zijn opgerold heel veel drugs en wapens zijn gevonden en personen zijn opgepakt, mogelijk zijn geweest als er gekozen zou zijn voor een ZSM-aanpak van verdachte personen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u voornemens in uw overleg met het College van Procureurs-Generaal de in het eerste bericht genoemde aanpak van criminelen via het OM aan de orde te stellen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het OM om per individueel geval, gelet op alle feiten en omstandigheden, te bepalen op welke wijze de zaak wordt afgehandeld. Het OM is immers onafhankelijk. Ik zal dit onderwerp wel meenemen bij mijn reguliere overleg met het College van procureurs-generaal.
Klopt het bericht dat de politie en het openbaar ministerie in Brabant de ZSM-afdoening oprekken van lichte vergrijpen naar zwaardere delicten en er daarbij voor kiezen om drugscriminelen niet langer voor de rechter te brengen? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich tot het doel van ZSM-afdoening, namelijk om alleen lichte vergrijpen buiten de rechter om af te doen?1 2
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 6 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829). In aanvulling daarop merk ik op dat een afdoening via de ZSM-werkwijze ook kan betekenen dat aan de verdachte een dagvaarding wordt uitgereikt om te verschijnen voor de rechter.
Is het besluit van Justitie in Brabant aan u voorgelegd? Zo ja, heeft u ingestemd met het besluit om zwaardere zaken onder ZSM-afdoening te brengen en drugscriminelen en georganiseerde criminaliteit niet langer voor de rechter te brengen? Zo nee, waarom is het besluit niet aan u voorgelegd?
Nee. Het is aan het OM om per individueel geval, gelet op alle feiten en omstandigheden, te bepalen op welke wijze een zaak wordt afgehandeld. Het OM is immers onafhankelijk.
Is over het besluit tot oprekken van de ZSM-afdoening, waardoor meer zaken buiten de rechter om zullen worden afgedaan, overleg geweest met de Raad voor de Rechtspraak? Zo ja wat is de reactie van de Raad voor de Rechtspraak hierop?
Er is geen sprake van oprekken van de ZSM-werkwijze.
In hoeverre beschouwt u het als wenselijk dat het openbaar ministerie met dit besluit voortaan niet langer door rechercheert op een drugsdelict en op criminele samenwerkingsverbanden, maar al in een veel eerder stadium tot een overeenstemming komt met de crimineel en de zaak zelf buiten de rechter om afdoet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 9, 10 en 12 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829).
Hoe past naar uw opvatting het oprekken van de reikwijdte van de ZSM-afdoening bij de kritische evaluatie van de OM-afdoening door de Procureur-generaal bij de Hoge Raad, die tekortkomingen in de uitvoering door het openbaar ministerie constateert en vaststelt dat de wettelijke voorschriften niet naar behoren worden gehandhaafd of uitgevoerd?
Naar aanleiding van het rapport «Beschikt en Gewogen» van de procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft het College van procureurs-generaal verbetermaatregelen genomen. De procureur-generaal is een vervolgonderzoek gestart naar de wijze waarop het OM gevolg heeft gegeven aan de aanbevelingen in voornoemd rapport. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Vindt u het argument dat de strafrechtketen in Brabant dichtslibt door toenemende criminaliteit een reden om meer zaken buiten de rechter om af te doen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 6 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829).
Ziet u een verband tussen het Nederlandse gedoogbeleid, waarin het telen van hennep illegaal is, en het dichtslibben van de strafrechtketen in Brabant?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 7 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829).
In hoeverre heeft het dichtslibben van de strafrechtketen in Brabant, als gevolg van toenemende criminaliteit, te maken met het aantal zaken rondom henneptelers? Hoeveel zaken in Brabant betreft illegale hennepteelt en hoeveel van deze zaken denken politie en Openbaar ministerie met een ZSM-afdoening te kunnen afdoen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 6 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829). De officier van justitie bepaalt per individuele zaak op welke wijze de zaak wordt afgehandeld. Er valt dan ook geen overzicht te geven van het aantal zaken dat voor een ZSM-werkwijze in aanmerking komt.
In hoeverre is sprake van efficiencywinst als een verdachte niet met een strafbeschikking van de officier akkoord gaat en alsnog naar de rechter stapt?
Ik kan hier geen algemene uitspraak over doen; het OM maakt aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het geval een keuze voor de meest geschikte, passende afdoening. Het staat een verdachte altijd vrij om tegen een strafbeschikking in verzet te gaan.
In hoeverre is het dichtslibben van de strafrechtketen vooral te wijten aan en op te lossen door het weghalen van zaken bij de rechter?
Ik herken het beeld dat de strafrechtketen dichtslibt niet. Zoals hiervoor is vermeld (antwoord op Kamervraag 6 van de leden Recourt en Volp) zijn en worden diverse maatregelen getroffen om de prestaties van de keten te verbeteren en wordt u hierover halfjaarlijks geïnformeerd.
Het bezoek van een terreurprediker aan een moskee in Boskoop |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend het bericht «Omstreden imam sprak in Boskoop»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat Tarik «Ibn Ali» Chadlioui, behalve aan Sharia4Belgium, ook gelieerd wordt aan jihadisten in Syrië en aan de gewelddadige Duitse organisaties Millatu Ibrahim en Dawa FFM?
Ik stel vast dat in de media dhr. Tarik Charlioui wordt gelieerd aan genoemde groepen. Ik kan deze berichtgeving op basis van de bij mij beschikbare gegevens evenwel niet bevestigen.
Deelt u de visie dat geweldspredikers en zeker ook aan terreurorganisaties gelieerde predikers nooit een platform in Nederland dienen te krijgen?
De prediker waar in dit geval aan wordt gerefereerd heeft de Belgische nationaliteit. Met betrekking tot de Belgische nationaliteit is van belang dat volgens Europese richtlijn 2004/38 aan een burger van de Unie alleen de toegang geweigerd kan worden indien hij op grond van zijn persoonlijk gedrag een actueel, werkelijk en ernstig gevaar vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Over individuele casuïstiek doe ik geen uitspraken.
Het kabinet vindt het onacceptabel als sprekers onverdraagzaam gedachtegoed in Nederland propageren. Voor niet-visumplichtige sprekers is hier aandacht voor in de drie-sporen-aanpak zoals beschreven in de beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek». Indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven worden niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Indien tijdens een bijeenkomst sprake is van strafbare feiten, zoals het beledigen van personen, opruien tot geweld of haat zaaien tegen bevolkingsgroepen, dan kan strafrechtelijk worden opgetreden.
Binnen de dialoog kunnen zowel de (lokale) overheid als de islamitische gemeenschappen wederzijds inzicht bieden in welke gedragingen en uitingen problematisch zijn. Dit stelt moskeebesturen en andere maatschappelijke instellingen in staat een betere afweging te maken bij bijvoorbeeld hun uitnodigingsbeleid van gastsprekers.
Op welke wijze gaat u boodschappen die haaks staan op het Nederlandse integratiebeleid ontmoedigen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven waarom er in Nederland tot op heden nog nooit één moskee is gesloten vanwege het faciliteren van geweldspredikers?
Op grond van Art. 2:20 BW heeft de rechtbank de bevoegdheid een rechtspersoon te verbieden en te ontbinden. Indien daartoe aanleiding is kan het Openbaar Ministerie een verzoek hiertoe doen. Op basis van feiten en omstandigheden heeft het OM tot op heden geen aanleiding gezien om de rechter te verzoeken een moskee te sluiten.
Bent u bereid organisaties die geweldspredikers faciliteren te laten ontbinden en hen de eventuele ANBI-status te ontnemen?
De wet biedt de Belastingdienst de mogelijkheid om op basis van een weging van feiten en omstandigheden aan instellingen die uitingen van haat of geweld mogelijk maken de ANBI-status te ontnemen. Als de Belastingdienst signalen ontvangt dat er instellingen zijn die haat en geweld ondersteunen of propageren, zal de Belastingdienst van die mogelijkheid gebruik maken. Het propageren van geweld en haat kan immers als strijdig met het algemeen nut worden aangemerkt.
Kunt u de betreffende prediker tot persona non grata laten verklaren en dit eveneens doen met andere buitenlandse geweldspredikers, daar zij een gevaar vormen voor de openbare orde?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de burgemeester van Boskoop te verzoeken de betreffende geweldsmoskee te laten sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij in het antwoord op vraag 5 is het aan het Openbaar Ministerie om de rechter te verzoeken een moskee te sluiten.
Burgemeester Spies van Alphen aan de Rijn heeft aangegeven ernstig in de verlegenheid te zijn gebracht door het moskeebestuur, aldus een persbericht2. Zaterdagochtend 23 april was burgemeester Spies aanwezig bij de feestelijke opening van de moskee in Boskoop. Dinsdagavond 26 april kwam haar ter ore dat imam Tarik Chadlioui een bijdrage aan het avondprogramma leverde. De burgemeester heeft direct het bestuur ontboden voor een gesprek. Dat gesprek met het bestuur van de moskee heeft op 28 april plaatsgevonden. Tijdens het gesprek heeft de burgemeester aangegeven dat de verstandhouding tussen gemeente en moskee ernstig is beschadigd. Het vertrouwen tussen gemeentebestuur en het bestuur van de moskee is geschaad en moet hersteld worden, aldus het persbericht.
Het melden van verdachte of ongebruikelijke transacties door notarissen en de angst voor bedreigingen als gevolg daarvan |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over witwasdossiers en de Financial Intelligence Unit1? Kan duidelijk toegelicht worden hoe het nu komt dat de naam van het kantoor van de notaris, die melding heeft gemaakt van een ongebruikelijke of verdachte transactie (MOT-melding), later in het strafproces bekend wordt, een en ander ogenschijnlijk in tegenstelling tot hetgeen uit uw beantwoording blijkt?
In de eerdere Kamervragen wordt gevraagd naar hoeveel verdacht verklaarde transacties er onderzoek is gedaan, door welke instantie en in hoeveel gevallen dat onderzoek heeft geleid tot strafrechtelijk vervolging. Ik heb uitgelegd dat een verdacht verklaarde transactie niet zonder meer als zodanig is terug te vinden in een strafdossier, onder meer omdat een verdacht verklaarde transactie op zich niet altijd leidt tot een strafrechtelijk onderzoek. In de gevallen dat een door de (Financial Intelligence Unit Nederland) FIU verdacht verklaarde transactie van belang is voor het strafdossier kan het voorkomen dat de verdachte transactie in het strafdossier wordt vermeld. Immers, de verdachte alsook de rechter moeten in de gelegenheid worden gesteld het onderzoek en dus ook de verdachte transactie te kunnen toetsen. Waar mogelijk betracht het OM terughoudendheid met het noemen van de naam van een melder.
Bent u bekend met het probleem dat notarissen soms bedreigd worden vanwege het melden van ongebruikelijke of verdachte transacties?
Vorig jaar heeft de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie deze problematiek aan de orde gesteld in de commissie meldplicht. Destijds is afgesproken dat notarissen bedreigingen kunnen melden bij de Landelijk Officier van Justitie Witwasbestrijding. Bij het OM zijn geen meldingen van notarissen binnengekomen met betrekking tot bedreigingen die zij hebben ervaren en gerelateerd zijn aan hun meldingen van ongebruikelijke transacties.
Verder wil ik opmerken dat een meldingsplichtige zoals een notaris of een bank, melding dient te doen van een ongebruikelijke transactie bij de FIU. Het is aan de FIU om aan de hand van overige informatie en een analyse te beoordelen of een ongebruikelijke transactie dient te worden aangemerkt als een verdachte transactie. De FIU stelt vervolgens de verdachte transactie ter beschikking aan de opsporings- en vervolgingsdiensten.
Een notaris dient – alvorens hij de cliënt accepteert – cliëntonderzoek in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) te verrichten en net als alle meldingsplichtige instellingen genoemd in artikel 1 sub a van de Wwft ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU. Indien een notaris of een meldingsplichtige instelling verzuimt melding te maken van een ongebruikelijke transactie maakt hij zich schuldig aan een overtreding van de Wwft.
Het voldoen aan de meldplicht geeft ook waarborgen. Zo geniet de melder die te goeder trouw meldt, zowel civielrechtelijke als strafrechtelijke vrijwaring. De civielrechtelijke vrijwaring betekent dat de melder niet civielrechtelijk aansprakelijk gesteld kan worden voor de schade die iemand anders (de cliënt of een derde) als gevolg van de melding lijdt. De strafrechtelijke vrijwaring houdt in dat de gegevens die de melder aan de FIU verstrekt niet gebruikt kunnen worden in een strafrechtelijk onderzoek tegen de melder, mits de gegevens of inlichtingen te goeder trouw zijn verstrekt. Deze vrijwaring zou in het geval van anoniem melden niet mogelijk zijn.
Wanneer een dreigende situatie ontstaat naar aanleiding van een melding of het afleggen van een verklaring daarover, dan zijn er mogelijkheden om melders te beschermen. Een dergelijke situatie wordt zeer serieus genomen door politie en OM. In uitzonderlijke gevallen kan de melder worden verhoord volgens de procedure voor het verhoor van anonieme getuigen. Tevens kunnen maatregelen worden genomen in het kader van getuigenbescherming.
Erkent u het dilemma dat voor de notaris kan ontstaan omdat op grond van de wet een ongebruikelijke of verdachte transactie verplicht gemeld moet worden en dat bij gebreke daarvan het tuchtrecht dreigt, maar dat de angst voor bedreigingen en gevaarlijke situaties soms reëel is met als gevolg dat de melding van de transactie achterwege blijft, dan wel de notaris de zaak uit voorzorg niet aanneemt zodat er geen verplichting tot het doen van een MOT-melding ontstaat?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk, maar desalniettemin begrijpelijk is, dat soms uit angst voor serieuze bedreigingen geen melding plaats vindt of dat de notaris er voor kiest de zaak niet in behandeling te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het een wenselijke gang van zaken dat het Openbaar Ministerie (OM) de MOT-melding met naam van de notaris in het strafdossier vermeldt? Zo nee, bent u dan bereid om het OM te verzoeken in het vervolg de melder van een MOT-melding niet meer in het strafdossier op te nemen?
Anoniem melden bij de FIU van een ongebruikelijke transactie is binnen de huidige wettelijke kaders niet mogelijk, zie hiertoe ook mijn antwoord op de vragen 2, 3, 4 en 7. Dat zou ook niet wenselijk zijn. Indien anoniem gemeld zou worden, zonder herleiding naar de meldende instelling, wordt de opsporing relevante informatie onthouden. De FIU en het OM kunnen alleen iets met de melding wanneer deze ook geverifieerd kan worden. Bovendien moet het OM de mogelijkheid hebben om aanvullende en verduidelijkende gegevens te kunnen vragen bij de melders, hetgeen belastend of ontlastend bewijs kan vormen. Verder kunnen er – zeker in de complexere zaken – bewijsproblemen ontstaan als de meldende instelling of persoon, die gebruikt zou zijn om bijvoorbeeld wit te wassen, niet bekend is.
Wel is het van belang dat zorgvuldig wordt omgegaan met de gegevens van melders. Verwijzingen naar namen van medewerkers zullen bij de analyse en verdachtverklaring van een transactie zoveel mogelijk achterwege blijven. De gegevens van de melder zijn ook na de verdachtverklaring slechts zeer beperkt toegankelijk. Alleen een beperkt aantal geautoriseerde medewerkers van de opsporingsdiensten heeft toegang tot de gegevens, die vallen onder de strikte geheimhouding van o.a. de Wet politiegegevens.
Kunt u toelichten in hoeverre de mogelijkheden reeds zijn bezien om het anoniem melden van ongebruikelijke of verdachte transacties mogelijk te maken en waarom daar tot nu toe van is afgezien?
Zie antwoord vraag 5.
Wat kunt u voor deze notarissen, in het belang van een goede rechtspleging en de integriteit van het notariaat, betekenen? Bent u bereid de mogelijkheden hiertoe te bezien, rekening houdend met het recht op een eerlijk proces en de volledigheid van het strafdossier, tevens rekening houdend met het feit dat het voor de betrouwbaarheid van de melding van belang is voor opsporingsinstanties te weten dat de melding door een notaris is gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er mogelijkheden om de persoonsgegevens of het kantoor van de melder niet in het strafdossier op te nemen, zodat de transactie zelf wel in het dossier zit en daar zo nodig verweer tegen gevoerd kan worden maar de gegevens van degene die gemeld heeft niet bekend raken bij de persoon tegen wie het onderzoek zich richt? Met andere woorden, bent u bereid de mogelijkheden om de anonimiteit en daarmee de veiligheid van de melder te waarborgen nogmaals te bezien en de Kamer daarover te informeren?
Zie antwoord vraag 5.
Nader onderzoek naar het verband tussen het gebruik van bepaalde medicijnen en agressie |
|
Henk van Gerven , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de artikelen «Ruzie deskundigen over effect antidepressiva bemoeilijkt rechtszaken» en «Bewijs maar eens dat het de pillen waren»?1
Ja.
Herinnert u zich eerdere vragen over dit onderwerp? Wat zijn we sindsdien opgeschoten op dit gebied, in hoeverre is het kennisniveau verbeterd?2
Ja, eerdere vragen over het verband tussen het gebruik van bepaalde geneesmiddelen en agressie zijn gesteld door het Kamerlid Kuzu (destijds PvdA) over de bijwerkingen van antidepressiva (SSRI’s) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2209) en tevens vragen van het lid Klever (PVV) over het bericht dat experts alarm slaan over gevaarlijke bijwerkingen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2210). Beide sets vragen zijn door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport schriftelijk beantwoord.
In het antwoord op vragen 2 en 5 van de leden Van Nispen en Van Gerven (beiden SP) over onderzoek naar het verband tussen medicijngebruik en agressie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2412) is vermeld dat er, nadat geneesmiddelen op de markt zijn gekomen, aandacht blijft voor bijwerkingen en het opsporen ervan. Dit gebeurt onder meer door meldingen via een meldsysteem dat wordt onderhouden door het Nederlands Bijwerkingencentrum Lareb. Het Lareb analyseert deze meldingen en rapporteert hierover aan het College voor Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Het CBG neemt ook de Europese gegevens van onder meer de European Medicines Agency (EMA) mee en beoordeelt deze meldingen. Vervolgens beslist het CBG of, en zo ja, welke maatregelen er genomen moeten worden, zoals bijvoorbeeld het wel of niet opnemen van bijwerkingen in de bijsluiter. Met deze procedure is voorzien in het treffen van de noodzakelijke maatregelen, zoals bijvoorbeeld het aanpassen van de bijsluiters van geneesmiddelen.
In 2014 zijn de patiëntenbijsluiters van Paroxetine en Fluoxetine aangepast en is agressie als mogelijk optredende bijwerking vermeld. De bijsluiter van Fluvoxamine wordt ook op dit moment aangepast in het kader van de zogeheten periodic safety update report (PSUR)-beoordeling in Europees verband. Patiëntenbijsluiters van de antidepressiva Citalopram, Estalopram, Sertraline en Venlafaxine vermelden sinds 2014 reeds agressie en suïcidaal gedrag als mogelijke bijwerkingen. Dit betekent dat de patiëntenbijsluiters van alle SSRI’s (serotonine-heropnameremmers), behalve van Fluvoxamine, de vermelding van agressie als mogelijke bijwerking van het geneesmiddel bevatten.
Eind 2015 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het Lareb en het CBG verzocht om na te gaan welke inzichten er zijn over agressie en suïcidaal gedrag bij het gebruik van antidepressiva. Het Lareb heeft eind 2015 opnieuw het aantal meldingen van agressie en suïcidaal gedrag bij het gebruik van antidepressiva in kaart gebracht vanaf 1986 tot en met oktober 2015. Van het aantal meldingen in de afgelopen 30 jaar heeft ongeveer een derde van het aantal meldingen betrekking op agressie en het overige aantal meldingen had betrekking op suïcidaliteit. In de Jaarrapportage landelijke suïcidecijfers en voortgang Landelijke agenda suïcidepreventie d.d. 30 maart 2016 (Kamerstuk 32 793, nr. 218, pag. 7) heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de Tweede Kamer geïnformeerd over deze meldingen die door het Lareb in kaart zijn gebracht.
In 2016 hebben onderzoekers van Bijwerkingencentrum Lareb en het Erasmus MC geen verband aangetoond tussen het optreden van agressie tijdens het gebruik van SSRI’s en het bestaan van een eventuele erfelijke aanleg waardoor deze geneesmiddelen minder snel in het lichaam worden omgezet.3
Deelt u de mening dat om problemen, zoals beschreven in het artikel, in de toekomst te verminderen nader wetenschappelijk onderzoek zou moeten worden gedaan naar de relatie tussen agressie en antidepressiva, dit niet alleen vanwege de mogelijke gevolgen voor de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van individuen maar ook vanwege de mogelijkheden informatie in bijsluiters te verbeteren en gebruikers te waarschuwen voor bijwerkingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat advocaten stellen dat het Openbaar Ministerie zich verzet zou hebben tegen onderzoeken naar het verband tussen antidepressiva en agressie en dat deze zelfs zijn tegen gewerkt? Wat vindt u hiervan?
Het Openbaar Ministerie (OM) herkent zich niet in het geschetste beeld dat het advocaten tegenwerkt. Dat beeld wordt ook niet bevestigd in rechterlijke uitspraken.
Indien een onderzoek naar het gebruik van geneesmiddelen van een verdachte kan bijdragen aan het onderzoek ter terechtzitting en van belang kan zijn voor een door de rechter te nemen beslissing, zal het OM zich tegen een dergelijk onderzoek van de verdediging niet verzetten. Indien het OM en de advocaat van de verdachte in een concrete strafzaak met elkaar van mening verschillen over de noodzaak van een dergelijk onderzoek, is het uiteindelijk de rechter die daarop beslist.
Wat is uw reactie op het voorstel na ernstige (gewelds)misdrijven bij verdachten te vragen of er sprake is van medicijngebruik en vervolgens bloed af te nemen om te bepalen hoe hoog de concentratie medicatie is, zodat duidelijk wordt hoeveel antidepressiva en/of benzodiazepines (slaap en kalmeringsmiddelen) een verdachte heeft geslikt? Erkent u hier de voordelen van, al is het maar ten behoeve van de wetenschap en het nader onderzoek hiernaar? Wat zou hier op tegen zijn?
Op dit moment is er geen wettelijke grondslag om na een (gewelds)delict bloedmonsters af te nemen bij verdachten om te achterhalen of er sprake is van gebruik van geneesmiddelen. Ik acht het niet wenselijk – ook niet ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek – om een dergelijke grondslag te creëren. Bovendien zou een onderzoek naar gebruik van geneesmiddelen een grotere en minder te rechtvaardigen inbreuk maken op de privacy van de verdachte, in vergelijking met een onderzoek naar het gebruik van alcohol of drugs in dergelijke omstandigheden. Het staat een verdachte uiteraard vrij om zelf een dergelijk bloedonderzoek te laten uitvoeren.
Overigens is wel thans in behandeling bij de Eerste Kamer het wetsvoorstel Middelenonderzoek bij geweldplegers4. Dit voorstel heeft als doel om bij de straftoemeting rekening te kunnen houden met drank- of drugsgebruik en verdachten van geweldsmisdrijven te bevelen mee te werken aan een onderzoek naar het gebruik van alcohol of drugs. Dit omdat bekend is dat het gebruik van alcohol en een aantal nader bij AmvB te omschrijven drugs agressieverhogend kan werken en het gebruik daarvan als strafverzwarende omstandigheid kan gelden. Het voorgeschreven gebruik van reguliere geneesmiddelen valt niet onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel.
In hoeverre wordt nu bij verdachten onderzocht hoe ze reageren op antidepressiva en benzodiazepines? Zijn daar mogelijkheden om het kennisniveau op dit gebied uit te breiden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 acht ik het niet wenselijk om een strafrechtelijk traject te gebruiken om het inzicht in de effecten van geneesmiddelengebruik, waaronder antidepressiva en benzodiazepines, op agressief gedrag te vergroten. De vraag in hoeverre bij verdachten wordt onderzocht hoe ze reageren op antidepressiva en benzodiazepines valt in zijn algemeenheid ook niet te beantwoorden. Het laten verrichten van een dergelijk onderzoek is sterk afhankelijk van alle omstandigheden van het geval en wordt niet standaard verricht.
Welke mogelijkheden ziet u verder nog om het kennisniveau over het verband tussen agressie en medicijngebruik te bevorderen?
In het kader van het Programma Goed Gebruik Geneesmiddelen dat door de Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie (Zonmw) wordt uitgevoerd, bestaat de mogelijkheid om onderzoeksvoorstellen in te dienen. Het staat onderzoekers vrij om dit te doen met onderzoeksvoorstellen die passen binnen dit programma. In juli aanstaande gaat een nieuwe ronde van start.
Het bericht dat steeds meer schadevergoedingen worden uitgekeerd voor het onterecht vastzitten |
|
Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Verdachte vaker in cel»1 en «Voor niets in de cel? Toch 105 euro»?2
Ja.
Wordt voorlopige hechtenis in Nederland in vergelijking met andere Europese landen vaker toegepast of niet?
Nee. Uit een recent in het blad Trema gepubliceerde analyse3 blijkt dat Nederland in Europees verband in de middenmoot bivakkeert als we kijken naar het aantal voorlopig gehechten per 100.000 inwoners (23 per 100.000).
Met name in 2013 en 2014 is de insluiting van verdachten in het kader van de voorlopige hechtenis aanzienlijk gedaald. Vanaf 2013 is het aantal voorlopig gehechten in zaken die dienen in eerste aanleg met bijna een derde verminderd. Het is een tendens die zich bovendien breed voordoet, ongeacht het type verdachte en misdrijf.
Hoe verklaart u de toename van onterechte inverzekeringstelling op het politiebureau? Bent u van plan hierover met het openbaar ministerie in gesprek te gaan?
Uit cijfers van het CBS (CBS/Statline) blijkt dat het aantal door de rechter toegekende schadevergoedingen wegens onterechte hechtenis de afgelopen jaren gestaag is toegenomen. Tegelijkertijd is het gemiddeld toegekend bedrag in de afgelopen tien jaar bijna gehalveerd. Hieruit valt af te leiden dat schadevergoedingen vaker worden toegekend voor korte hechtenissen. In het bij antwoord 2 genoemde artikel wordt op basis van een analyse van het aantal dagen hechtenis waarvoor schadevergoeding is toegekend geconcludeerd dat het hier vooral gaat om de inverzekeringstelling. Een mogelijke verklaring is dat sprake lijkt te zijn van een verruiming van toepassing van inverzekeringstelling naar relatief lichte vergrijpen. Dit valt onder meer af te leiden uit het feit dat bij een dalende criminaliteit het aantal inverzekeringstellingen niet daalt.
Zoals ik heb aangegeven in reactie op mondelinge vragen van het lid Van Tongeren (GroenLinks)4 zal ik de ontwikkeling van het aantal inverzekeringstellingen meenemen in het kader van de evaluatie van de wettelijke regelingen betreffende het recht van verdachten op bijstand van een raadsman bij het politieverhoor. Naar aanleiding van de evaluatie zal ik besluiten welke verdere acties ingezet worden
Klopt het dat het aantal jongeren onder de 21 jaar dat een nacht in een politiecel heeft moeten verblijven de afgelopen jaren is toegenomen? Zo ja, welke oorzaak of oorzaken liggen hieraan ten grondslag? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Wanneer wordt gekeken naar de beschikbare cijfers blijkt dat de afgelopen jaren over de hele linie sprake is van een aanzienlijke daling van de jeugdcriminaliteit. Parallel hieraan laat het totaal aantal minderjarigen (< 21 jaar) dat in verzekering wordt gesteld over de jaren 2012 – 2014 een dalende tendens zien. Of de stabilisering van dat aantal in 2015 het einde van de tendens betekent, kan pas worden vastgesteld als ook de komende jaren geen verdere daling te zien zou zijn.
De onderstaande tabel (peildatum 4 mei 2016) geeft een overzicht hoeveel minderjarigen (<21 jaar) ’s nachts in verzekering zijn gesteld. Daarbij is gekeken naar het tijdvak van 00:00 tot 6:00u. Het «aantal unieke acties» betekent dat iedere inverzekeringstelling uniek is geteld; als één persoon in een jaar 2 keer in verzekering is gesteld, is dit ook als 2 keer meegeteld.
Jaar
Aantal unieke acties
2012
3.810
2013
3.599
2014
2.983
2015
3.159
2016*
1.058
(* tot 4 mei 2016)
Hoe verhoudt het onterecht vastzetten van personen zich tot de fundamentele uitgangspunten van het strafrecht, namelijk de onschuldpresumptie en het uitgangspunt dat een rechterlijke uitspraak pas mag worden uitgevoerd als deze onherroepelijk is geworden?
Ondanks deze fundamentele uitgangspunten van het strafrecht kan het in het belang van het opsporingsonderzoek noodzakelijk zijn een verdachte in hechtenis te nemen en te ondervragen in verband met mogelijke betrokkenheid bij een strafbaar feit, terwijl na afronding van het strafrechtelijk onderzoek het Openbaar Ministerie of de rechter niet tot strafvervolging of strafoplegging overgaat. Een hechtenis waarvoor later schadevergoeding wordt uitgekeerd is niet per definitie onrechtmatig of onterecht. Hoe dan ook geldt dat voor het preventief vastzetten van verdachten in het kader van de inverzekeringstelling en de eventueel daaropvolgende voorlopige hechtenis moet worden voldaan aan een aantal wettelijke criteria. Zo dient in het geval van inverzekeringstelling sprake te zijn van een verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en moet er een onderzoeksbelang zijn. In geval van voorlopige hechtenis wordt door de rechter getoetst of voldaan is aan de vereisten van de artikelen 67 en 67a van het Wetboek van Strafvordering.
Bent u bereid met de politie en het openbaar ministerie in gesprek te gaan over mogelijke alternatieven voor de voorlopige hechtenis, zoals het verbinden van voorwaarden aan vrijlating, waaronder het betalen van een borgsom, om zo het risico dat mensen onterecht vastzitten te minimaliseren? Zo ja, op welke termijn bent u dit van plan? Zo nee, waarom niet?
Het toepassen van alternatieven voor voorlopige hechtenis, door middel van het verbinden van voorwaarden aan vrijlating (schorsing van de voorlopige hechtenis), is aan de rechter. Ik zal de mogelijke alternatieven voor voorlopige hechtenis, waaronder het betalen van een borgsom, nog voor de zomer aan de orde stellen in mijn reguliere overleggen met het College van procureurs-generaal en de Raad voor de rechtspraak.
Het bericht 'Gemaskerd protest tegen ‘asielfabriek’ |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Gemaskerd protest tegen «asielfabriek»»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat Kameraadschap Noord-Nederland als een organisatie aan de extreemrechtse kant van het politiek spectrum kan worden gezien dan wel, zoals in het genoemde bericht wordt gesteld, «ook wel gezien (wordt) als neo-nazi’s»? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Kameraadschap Noord-Nederland kan worden beschouwd als een extreemrechtse groepering. De groep komt namelijk voort uit de neonazistische groepering Blood & Honour. Kameraadschap Noord-Nederland tracht met demonstraties naar aanleiding van de verhoogde instroom van asielzoekers xenofobie en nationalisme in Nederland aan te wakkeren.
Is er voor de genoemde demonstraties van Kameraadschap Noord-Nederland toestemming van de gemeente nodig, dan wel moeten die demonstraties tijdig aan de burgemeester worden gemeld? Is daar bij de genoemde demonstraties sprake van geweest?
De Wet openbare manifestaties (Wom) schrijft niet voor dat er om toestemming moet worden gevraagd indien het voornemen bestaat een demonstratie te organiseren. Dit komt voort uit het gegeven dat de Grondwet het recht op vergadering en betoging erkent.
Artikel 4 van de Wom bepaalt wel dat de gemeenteraad bij verordening regels kan vaststellen met betrekking tot de gevallen waarin voor vergaderingen en betogingen op openbare plaatsen een voorafgaande kennisgeving vereist is.
De gemeente Oldambt heeft op 18 december 2013 de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Oldambt 2014 (verder APV) bekendgemaakt.
Artikel 2.3 lid 1 van deze APV verplicht degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester. Overtreding van dat voorschrift levert een strafbaar feit op (art 6:1 APV en art 11, eerste lid, sub a, Wom).
De gemeente heeft een melding ontvangen voor het houden van een betoging op 27 februari (optocht vanaf station naar De Klinker). In de overige gevallen waarin er sprake is geweest van betogingen is dat niet het geval geweest.
Mogen er in het belang van de openbare orde en/of veiligheid vooraf eisen worden gesteld om te voorkomen dat deelnemers aan een demonstratie hun identiteit met gelaatbedekking kleding verhullen? Zo ja, welke eisen? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 5 van de Wom kan de burgemeester naar aanleiding van een kennisgeving van een demonstratie in het belang van de openbare orde en veiligheid voorschriften en beperkingen stellen aan een demonstratie. Hierbij geldt dat een voorschrift, beperking of verbod geen betrekking mag hebben op de inhoud van hetgeen wordt beleden, onderscheidenlijk van de te openbaren gedachten of gevoelens. Het is wel mogelijk om eisen te stellen met betrekking tot het achterwege laten van gelaatbedekking. Het opnemen van het voorschrift om geen gebruik te maken van gelaatbedekking, mag zolang de openbare orde c.q. het voorkomen van wanordelijkheden het motief is.
Tevens kan op basis van de gemeentewet artikel 175 een noodbevel worden uitgevaardigd indien er sprake is van buitengewone omstandigheden. Van deze mogelijkheid heeft de burgemeester van de gemeente Oldambt op 20 april jl. gebruik gemaakt. In dit noodbevel is voorzien in een verplichting voor demonstranten met gezichtsbedekkende kleding die zich in Winschoten bevinden om zich voor, tijdens en na de bijeenkomst op eerste aanzegging van de politie verwijderd te houden dan wel te verwijderen naar een door de politie, op last van de burgemeester aangewezen plaats tot 23.00 uur.
Mag aan deelnemers die gemaskerd aan een demonstratie meedoen om een identiteitsbewijs worden gevraagd? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Wet op de identificatieplicht is eenieder die de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt verplicht op de eerste vordering van een ambtenaar, als bedoeld in artikel 8 van de Politiewet 2012 of artikel 6a van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, een identiteitsbewijs, als bedoeld in artikel 1 van deze wet, ter inzage aan te bieden. De politie mag alleen om een identificatiebewijs vragen als daar een goede reden voor is. Dat is het geval als de politie redelijkerwijs de identiteit nodig heeft om haar taak in het kader van de handhaving van de openbare orde of de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde uit te voeren. Bij openbare manifestaties en demonstraties kan identiteitscontrole plaatsvinden bij onrust of indien rellen of geweld (dreigen te) ontstaan.
De Israëlische dreigementen tegen aanhangers van de boycot, desinvesteringen en sancties (BDS)-beweging |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de anti-BDS-conferentie die op 28 maart is gehouden in Jeruzalem?
Ja.
Hoe beoordeelt u de opmerking van Minister van inlichtingendiensten Yisrael Katz dat Israël «targeted civil eliminations» moet inzetten tegen de leiders van de BDS-beweging?1
Het kabinet heeft kennis genomen van de berichtgeving over uitspraken van Israëlische bewindspersonen waar u naar verwijst. Het is niet aan het kabinet om uit te leggen wat bewindspersonen van een andere staat met hun uitspraken precies bedoelen. Wel heeft de Israëlische Minister van Openbare Veiligheid Erdan toegelicht dat hij niet doelde op fysieke maatregelen. De uitspraken zijn evenwel een voorbeeld van het gepolariseerde debat in Israël over het Israëlisch-Palestijnse conflict. Het kabinet maakt zich grote zorgen over deze polarisatie.
Hoe beoordeelt u de opmerking van Minister van openbare veiligheid Gilad Erdan dat «Soon any activist who uses their influence to delegitimize the only Jewish state in the world will know they will pay a price for it»?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van concrete maatregelen die de staat Israël neemt tegen aanhangers van de BDS-beweging? Zijn hierbij ook maatregelen gericht tegen Nederlanders of andere EU-burgers?
Israël voert actief beleid tegen de BDS-beweging in brede zin. Het land voert internationaal campagne tegen de beweging. In juli 2011 heeft het Israëlische parlement de zogenaamde Anti-Boycot wet aangenomen, die het mogelijk maakt om een civiele procedure te starten tegen hen die oproepen tot een boycot van Israël of Israëlische nederzettingen in bezet gebied. In april 2015 besloot het Israëlische Hooggerechtshof de wet grotendeels in stand te houden, maar als voorwaarde te stellen dat diegene die een civiele zaak aanhangig maakt moet kunnen aantonen daadwerkelijk zelf schade geleden te hebben door de boycot oproep. Er is overigens nog geen civiele zaak aangespannen op grond van deze wet. Het kabinet is niet bekend met andere concrete maatregelen tegen individuele BDS-aanhangers, uitsluitend omdat ze de BDS-beweging zouden steunen.
Schat u in dat de staat Israël inderdaad strafmaatregelen zal nemen tegen aanhangers van de BDS-beweging? Schat u in dat Nederlanders of andere EU-burgers hier slachtoffer van kunnen worden?
Op 11 november jl. werd in eerste lezing in de Knesset een voorstel van een voormalig Knessetlid tot wetswijziging van de Entry into Israel Law aangenomen. Dit voorstel voorziet in het niet geven van visa of verblijfsvergunningen aan niet-Israeli’s die zich uitspreken voor een boycot van Israël. Sindsdien is echter niets meer van het voorstel vernomen.
Deelt u de mening dat het steunen of leiden van een organisatie die BDS steunt, niet in strijd met Nederlandse en internationale wetgeving is en binnen de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering valt?
Uitlatingen of bijeenkomsten betreffende BDS worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, zoals onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Bent u bereid over de anti-BDS-strategie opheldering te vragen in bilaterale contacten met uw Israëlische collega’s?
Op verzoek van Israël komt dit onderwerp met enige regelmaat aan de orde in bilaterale contacten, waarbij Nederland de gebruikelijke lijn uitdraagt dat het kabinet tegen een boycot van Israël is, maar dat het onderschrijven van BDS onder de vrijheid van meningsuiting valt.
Het bericht over een bedreigd Rotterdams gezin |
|
Sadet Karabulut , Nine Kooiman |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een Rotterdams gezin als gevolg van een eergerelateerde familievete met de dood wordt bedreigd?1
Ik heb kennisgenomen van de casus. Ik kan echter niet ingaan op de details van een individuele casus, vanwege de privacy van betrokkenen en in het belang van het strafrechtelijk onderzoek dat momenteel nog gaande is.
Herkent u de signalen dat er bij betrokken instanties sprake is van een kennisachterstand en dat eergerelateerd geweld soms niet als zodanig wordt herkend en er te laat of niet wordt opgetreden? Zo nee, hoe duidt u betreffende Rotterdamse casus?
Nee, op basis van de informatie van de betrokken instanties herken ik deze signalen niet. Zoals ik al heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 kan ik de casus niet duiden, omdat het strafrechtelijk onderzoek momenteel nog gaande is.
Als het gaat om de vroegsignalering en aanpak van eergerelateerd geweld hanteert de politie sinds een aantal jaren de zogeheten LEC methode, ontwikkeld door het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld (hierna: LEC EGG) van de politie. Binnen de politie zijn contactpersonen aangewezen en er wordt in onderwijs en voorlichting geïnvesteerd.
De huidige structuur met gespecialiseerde kennisfunctionarissen in de eenheden, de deskundigheid binnen de relevante organisaties voor hulp en advies, waaronder de Veilig Thuis organisaties, en het LEC EGG resulteert in een goede en deskundige structuur op het gebied van deze problematiek.
Bent u bereid om in samenwerking met het Knooppunt Huwelijksdwang en het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld te onderzoeken wat er nodig is zodat eergerelateerd geweld eerder door politie en hulpverlenende instanties wordt herkend?
Nee, daartoe is geen noodzaak omdat bij de aanpak van eergerelateerde geweld al nauw wordt samengewerkt door politie, OM, gemeente en hulpverlenende instanties. Vroegsignalering is een belangrijk onderdeel van de gezamenlijke aanpak. Door de LEC methode worden zaken in een vroeg stadium aangemerkt en behandeld als een eergerelateerde zaak. Indien nodig wordt in het geval van een eergerelateerde zaak het LEC EGG ingeschakeld voor extra expertise.
Verder is het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating juist mede ingesteld om de kennis op gebied van huwelijksdwang en achterlating bij de hulpverlening en Veilig Thuis te vergroten en deze kennis actief te verspreiden.
Bent u het eens met de constatering dat het wenselijk is dat kennis over eergerelateerd geweld bij alle regionale eenheden van de politie aanwezig moet zijn? Zo ja, bent u bereid om te kijken naar de mogelijkheden om hier aanvullende middelen dan wel capaciteit vrij te maken?
Ja dat ben ik met u eens. De politieorganisatie heeft hierin al voorzien door de contactpersonen eergerelateerd geweld in de eenheden en het LEC EGG dat ingeroepen wordt als een zaak wordt gekwalificeerd als complex.