Illegaal draagmoederschap |
|
Kees van der Staaij (SGP), Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Dit is de Dag over illegaal draagmoederschap?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het bericht dat de praktijk van het draagmoederschap een ethische grens heeft bereikt?2
Ja.
Heeft het toegezegde overleg met het Openbaar Ministerie (OM) over een aanscherping van het handhavingsbeleid plaatsgevonden en wat is daarvan het resultaat?3
Op 16 december 2011 heb ik uw Kamer een brief4 over draagmoederschap gestuurd waarin ik heb voorgesteld om, in samenhang bezien, op een aantal punten het beleid aan te passen. Een van die voorstellen was om, mede gezien de voorgestelde beleidsaanpassingen, in overleg met het Openbaar Ministerie te treden om te bezien of een aanscherping van het handhavingsbeleid mogelijk en wenselijk is. Over deze brief heeft geen debat met uw Kamer kunnen plaatsvinden.
Met het Openbaar Ministerie is gesproken over het handhavingsbeleid. Hieruit is naar voren gekomen dat voor zaken waarbij sprake is van overtreding van artikel 151b en 151c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) geldt dat het Openbaar Ministerie steeds afweegt of vervolging opportuun is gezien de ernst van het feit, beschikbare capaciteit en het maatschappelijk belang dat geraakt wordt door het feit. Een dergelijke afweging vindt altijd plaats in het licht van de gedachte dat het strafrecht ultimum remedium dient te zijn.
Het Openbaar Ministerie heeft in 1996 twee verdachten vervolgd voor overtreding van artikel 151b Sr.
Een overtreding van de artikelen 151b en 151c Sr gaat in een aantal gevallen gepaard met strafbare feiten die met (illegaal) draagmoederschap verbonden kunnen zijn, waaronder mensenroof. Ik verwijs hierbij naar het door het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF) uitgevoerde onderzoek «Draagmoederschap en illegale opneming van kinderen» uit 2011.5 Uit dit rapport blijkt dat het Openbaar Ministerie ter zake van deze feiten tot vervolging is overgegaan.
Ik zie op basis hiervan geen aanleiding het Openbaar Ministerie te verzoeken het huidige handhavingsbeleid ten aanzien van draagmoederschap aan te scherpen of het meer prioriteit te geven bij de politie.
Daar komt bij dat eventuele aanscherping van dit beleid samen hangt met de werkzaamheden van de Staatscommissie Herijking Ouderschap. De Staatscommissie bekijkt het fenomeen draagmoederschap in de volle breedte en betrekt hierbij ook de strafbepalingen. Het lijkt mij het meest zinvol om naar aanleiding van het rapport van de Staatscommissie, dat medio 2016 wordt verwacht, eens met uw Kamer in de volle breedte van gedachten te wisselen over dit complexe onderwerp, zo ook over (handhaving van) de huidige strafbaarstellingen.
Is het waar dat het OM nog nooit iemand heeft vervolgd voor de plaatsing van een advertentie omtrent het draagmoederschap? Zo ja, deelt u de mening dat het OM bij overtreding van de artikelen 151b en 151c van het Wetboek van Strafrecht dient te handhaven teneinde een halt toe te roepen aan de wildgroei van advertenties van draagmoeders en wensouders op het internet? Zo ja, krijgt de opsporing en de vervolging van commercieel draagmoederschap vanaf nu prioriteit bij politie en justitie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Raad voor de Kinderbescherming geen zicht heeft op een groot deel van de kinderen die door middel van een draagmoederconstructie geboren worden? Wat vindt u hiervan? Bent u bereid om te onderzoeken waar kinderen, die door middel van een dergelijke constructie geboren zijn, terecht zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: Raad) start een onderzoek nadat het kennis heeft genomen van een (vermoedelijke) draagmoederschapsconstructie, bijvoorbeeld indien wensouders zelf contact opnemen met de Raad om (uiteindelijk) het gezag over het kind te kunnen verkrijgen of na melding van een andere instantie. Zo kan een ambtenaar van de burgerlijke stand melding maken bij de Raad.
Dat de Raad geen zicht heeft op een deel van de kinderen die door middel van een draagmoederschapsconstructie worden geboren, is aannemelijk. Het vermoeden bestaat immers dat een deel van draagmoederschap buiten het zicht van (overheids)instanties plaatsvindt. Dit werd geconcludeerd in het eerder genoemde onderzoek van UCERF uit 2011. Een soortgelijke conclusie trekt ook het rapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht van maart 2014, genaamd «A study of legal parentage and the issues arising from international surrogacy arrangements».6
Dit maakt dat het niet mogelijk is onderzoek te doen naar waar kinderen die als gevolg van een illegale draagmoederschapsconstructie zijn geboren, terecht zijn gekomen. Geen enkele instantie weet immers dat dit heeft plaatsgevonden en dit was ook de intentie van deze ouders.
Bent u in het licht van voorgaande vragen nu bereid een doorzichtige meldingsstructuur voor de verschillende instanties (zoals zorgverleners, de Raad voor de Kinderbescherming, de ambassades en de Immigratie- en Naturalisatiedienst) die met onderhavige problematiek in aanraking komen te ontwikkelen om te bewerkstelligen dat in de toekomst beter vast kan worden gesteld op welke schaal draagmoederschap en illegale opneming van kinderen in Nederland plaatsvindt? Zo ja, hoe zou een dergelijke meldstructuur het beste geïmplementeerd kunnen worden? Zo niet, waarom niet?
Betrokken instanties werken nauw samen en wisselen waar nodig informatie en ervaringen uit over (vermoedelijke) draagmoederschapsconstructies.
Bovendien is, zoals in antwoord op de vorige vraag aangegeven, het vermoeden dat een deel van draagmoederschap buiten het zicht van (overheids)instanties plaatsvindt.
Uit het rapport van UCERF kan ook worden opgemaakt dat draagmoederschap in Nederland vermoedelijk in omvang beperkt is.
Om deze redenen zie ik geen meerwaarde in de ontwikkeling van een meldingsstructuur voor instanties.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de NVOG dat draagmoeders en wensouders in het belang van het kind net als bij adoptie en pleegouderschap zouden moeten worden gescreend door de Raad voor de Kinderbescherming?
Indien wensouders en draagmoeders de procedure voor hoogtechnologisch draagmoederschap in Nederland volgen, worden zij uitgebreid gescreend door het VUMc, dat deze behandeling verricht. Zo moeten wensouders een verklaring omtrent gedrag overleggen en voert de draagmoeder gesprekken met een psycholoog.
Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven kan de Raad eerst een onderzoek starten na kennisname van een draagmoederschapsconstructie.
Een procedure inrichten vergelijkbaar met (interlandelijke) adoptie, waarbij de Raad wensouders en draagmoeders vooraf screent, zou een andere rol voor de Raad betekenen, waarvoor een wetswijziging nodig is.
Dergelijke vragen liggen voor bij de Staatscommissie Herijking Ouderschap, waarvan ik de adviezen medio 2016 met interesse tegemoet zie.
Wanneer kan de Kamer een reactie van de regering verwachten op het eindrapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht over de mogelijkheid en wenselijkheid van een mondiaal instrument op het terrein van draagmoederschap?
Ik kan u hierbij aangeven wat de uitkomsten waren van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht. De Haagse Conferentie heeft in april 2014 twee documenten gepubliceerd, namelijk «The desirability and feasibility of further work on the Parentage / Surrogacy Project» en de «Study of Legal Parentage and the issues arising from International Surrogacy Arrangements»7. Hierin wordt voorgesteld een expert-groep te formeren die verder verkent wat de mogelijkheid en wenselijkheid is voor een multilateraal instrument.
De Algemene Vergadering van de Haagse Conferentie heeft in de vergadering van april 2014 besloten dat de verkenning van de mogelijkheid om een multilateraal instrument op dit gebied in te richten dient te worden gecontinueerd. De volgende Algemene Vergadering in 2015 zal definitief besluiten of een dergelijke expert-groep geformeerd gaat worden.
Het bericht dat statiegeldproject op een school wordt tegengewerkt |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Directeur Afvalfonds chanteerde ons om statiegeld»?1
Ja.
Klopt het dat gemeente Apeldoorn in 2013 een financieringsaanvraag heeft ingediend bij het afvalfonds voor een schoolproject over afval, duurzaamheid en recycling? Zo ja, op welke gronden is dat afgewezen?
De gemeente Apeldoorn heeft in 2013 inderdaad een financieringsaanvraag ingediend. Deze financieringsaanvraag is inhoudelijk beoordeeld door Stichting NL Schoon. De eerste ingediende versie van de aanvraag is afgekeurd door Stichting NL Schoon omdat deze aanvraag teveel onduidelijkheid over de zijdelingse effecten op het voorkomen van zwerfafval bevatte. Na een toelichtend gesprek tussen de gemeente Apeldoorn en Stichting NL Schoon is de aanvraag door de gemeente Apeldoorn aangepast en door Stichting NL Schoon goedgekeurd.
Deelt u de mening dat een dergelijk initiatief van leerlingen uit Apeldoorn een goed initiatief is om leerlingen bewust te maken van milieuvervuiling en ons afvalbeleid? Zo ja, past bij een dergelijk initiatief een ondersteunende rol vanuit de overheid, waarbij ook sprake is van de samenwerking van de 3 O's (Overheid, Ondernemers en Onderwijs)?
Het initiatief van leerlingen uit Apeldoorn vind ik sympathiek. Dat leerlingen hiervoor zelf het initiatief hebben genomen, laat de betrokkenheid van de leerlingen zien bij afval, recycling en duurzaamheid.
Een ondersteunende rol van de overheid bij dit initiatief is voorzien vanuit de afspraken die gemaakt zijn over bestrijding van zwerfafval in de Raamovereenkomst Verpakkingen.
Hoe beoordeelt u de rol van het Afvalfonds in deze kwestie?
Stichting NL Schoon is verantwoordelijk voor de inhoudelijke beoordeling van aanvragen. Nedvang, aan wie Stichting Afvalfonds de monitoring en stimulering van de inzameling en recycling van verpakkingsafval heeft uitbesteed, organiseert het proces voor gemeenten om een aanvraag in te kunnen dienen. Stichting Afvalfonds Verpakkingen betaalt de vergoedingen uit. Stichting Afvalfonds speelt geen inhoudelijke rol bij de beoordeling van een aanvraag.
Klopt het dat u in eerste instantie enthousiast was over het project? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is het project alsnog afgewezen?
Het project is niet afgewezen maar toegekend. De inhoudelijke beoordeling ligt niet bij mij maar bij Stichting NL Schoon. Zie verder mijn antwoord in reactie op vraag 3.
Welke criteria gelden er voor projecten die een beroep doen op het Afvalfonds en wie beoordeelt die aanvragen?
Stichting NL Schoon beoordeelt de aanvragen inhoudelijk. Hiervoor hanteert zij de volgende criteria:
Is er binnen het Van Grondstof Naar Afval (VANG)-beleid ruimte voor het ondersteunen van onderwijsprojecten van leerlingen ten aanzien van het afval en recycling?
Ja, die ruimte is er. Binnen VANG wordt gekeken hoe scholen kunnen worden gestimuleerd in educatie over afvalpreventie en afvalscheiding.
Het bericht dat de rechtbank Utrecht niet goed beveiligd is |
|
Nine Kooiman (SP), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er nepwapens de rechtbank Utrecht zijn binnengesmokkeld via de achterdeur?1
Een journalist is erin geslaagd met een pas van een oud-medewerker van de Rechtspraak de rechtbank Midden-Nederland binnen te komen. De Raad voor de rechtspraak heeft daarna bekend gemaakt dat de registratie en autorisatie van passen bij de rechtbank Midden-Nederland niet op orde bleek te zijn.3 Ik vind dit een zorgwekkend incident waar de rechtbank Midden-Nederland adequaat op heeft gereageerd. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 2 en 4.
Welke veiligheidsmaatregelen zijn de afgelopen jaren door rechtbanken genomen om bijvoorbeeld aanslagen en schietpartijen zoveel als mogelijk te voorkomen? Wat is de stand van zaken bij de gerechtshoven, de Hoge Raad en andere overheidsgebouwen zoals penitentiaire inrichtingen, tbs-klinieken en de ministeries?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft mij meegedeeld dat alle ministeries op basis van een gemeenschappelijk afsprakenstelsel de Rijkspas hebben ingevoerd. Om de Rijkspas in gebruik te mogen nemen, dient iedere organisatie binnen het Rijk aan normen op het gebied van systemen en processen te voldoen. Iedere organisatie wordt hierop getoetst door de Audit Dienst Rijk. Pas wanneer op alle onderdelen voldoende wordt gescoord, mag een organisatie de passen bestellen. Verder vinden er periodiek audits plaats om te toetsen of de deelnemende organisaties ook na invoering voldoen aan het afsprakenstelsel.
Er bestaan persoonlijke en niet-persoonlijke Rijkspassen. De persoonlijke passen zijn bedoeld voor eigen medewerkers en externe medewerkers, waaronder schoonmaakpersoneel, beveiliging en catering. Niet-persoonlijke passen zijn bijvoorbeeld bezoekerspassen voor toegang. Ook deze passen worden geregistreerd en beheerd in een cardmanagementsysteem en bij vertrek dient te worden afgedwongen dat de pas wordt ingeleverd en gedeactiveerd.
Als gevolg van de invoering van het Rijkspas-concept is een veiligere situatie ontstaan. Op basis van geautomatiseerde systeemketens wordt het risico op menselijke fouten verminderd. Doordat medewerkers minder pasjes hebben, is het risico op verlies zonder dat op te merken verminderd. Verder is de pas voorzien van geavanceerde en gecertificeerde chiptechnologie waardoor het risico op compromitteren sterk is verminderd.
Daarnaast gebruikt ook de Rechtspraak de Rijkspas, met uitzondering van de Hoge Raad. De Hoge Raad maakt gebruik van een eigen type toegangspas. In de nieuwbouw die de Hoge Raad eind 2015 zal betrekken, zullen toegangspassen worden ingevoerd overeenkomstig de protocollen en procedures die gelden voor de Rijkspas.
Sinds 2003 is het veiligheidsbeleid van de Rechtspraak aanzienlijk verscherpt. Naast toegangscontroles voor bezoekers is er in- en extern cameratoezicht. De beveiligingsmedewerkers van de gerechten kunnen een onderzoek instellen naar de identiteit van personen die zich in het gebouw bevinden of het gebouw willen verlaten en naar de inhoud van bagage, kleding en meegebrachte goederen. Het laatstgenoemde onderzoek kan mede worden uitgevoerd met behulp van daartoe bestemde detectieapparatuur. Dit onderzoek richt zich op de aanwezigheid van wapens, explosieven of andere voorwerpen en (vloei)stoffen die de veiligheid en gezondheid van personen kunnen bedreigen, die geschikt zijn om personen te bedreigen of die de veiligheid en de orde in het gebouw in gevaar kunnen brengen. Personen die het gerechtsgebouw betreden, zijn verplicht mee te werken aan deze controle door daartoe bevoegde personen.
In- en externe medewerkers van een gerecht maken gebruik van de voor hen bestemde ingangen met de Rijkspas.
Overheidsgebouwen van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), zoals penitentiaire inrichtingen en Tbs-klinieken, zijn beveiligd met organisatorische, bouwkundige en elektronische beveiligingsmaatregelen, waaronder een toegangscontrolesysteem. Personeelsleden van penitentiaire inrichtingen en Tbs-klinieken beschikken over een ander type toegangspas dan de Rijkspas. Functionele bezoekers en relationele bezoekers van justitiabelen dienen zich te legitimeren met een wettelijk ID- bewijs, en dienen vooraf te zijn aangemeld. Een ieder die de inrichting betreedt, dient vrij te zijn van voorwerpen zoals wapens en andere in de inrichting verboden middelen. Er wordt structureel of steekproefsgewijs gecontroleerd op niet toegestane voorwerpen, bijvoorbeeld met behulp van detectiepoortjes, X-ray apparatuur en speurhonden.
Heeft elke rechtbank eenzelfde veiligheidsprotocol of werkt elke rechtbank met een eigen protocol?
Alle gerechten hanteren dezelfde veiligheidsprotocollen, namelijk het centraal vastgestelde protocol Rijkspas, de richtlijn Toegang tot gerechtsgebouwen en het protocol In- en uitdiensttreding.
Op welke manier zal worden gewaarborgd dat alleen medewerkers, en dus niet ex-medewerkers, van de rechtbanken binnen kunnen komen? Zullen deze waarborgen ook worden toegepast bij bijvoorbeeld de gerechtshoven, de Hoge Raad en andere overheidsgebouwen zoals penitentiaire inrichtingen, tbs-klinieken en de ministeries?
In het algemeen geldt voor overheidsonderdelen die de Rijkspas gebruiken dat zij medewerkers die uit dienst treden, of van wie het inhuurcontract is beëindigd, in het cardmanagementsysteem dienen af te melden en hun passen dienen in te nemen en te deactiveren. Doordat het cardmanagementsysteem gekoppeld is aan de toegangscontrolesystemen worden alle toegangsrechten direct ingetrokken.
Daarnaast geldt dat zodra een pas 35 dagen niet is gebruikt, de pas automatisch wordt gedeactiveerd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft mij bericht dat naar aanleiding van het incident bij de rechtbank Midden-Nederland ook de andere organisaties die de Rijkspas gebruiken zijn gevraagd de naleving van het gemeenschappelijke afsprakenstelsel rond de Rijkspas te controleren en waar nodig maatregelen te treffen.
Specifiek ten aanzien van de gebruikers van de Rijkspas binnen de Rechtspraak geldt dat sinds het voorval bij de rechtbank Midden-Nederland alle gerechten alle in omloop zijnde Rijkspassen controleren. Voorts worden de Rijkspassen van alle medewerkers van de gerechten vervroegd vervangen. Tot slot wordt de controle op inname en blokkade van Rijkspassen van uit dienst getreden medewerkers verbeterd. Zekerheidshalve volgt hierna een nader onderzoek waarbij ondermeer wordt nagegaan hoe lang een pas niet meer is gebruikt. Daarnaast worden de autorisaties op de passen die aan derden zijn verstrekt gecontroleerd, waaronder medebewoners van de gerechtsgebouwen zoals het Openbaar Ministerie en externen zoals cateringmedewerkers. Verder zal binnen de gerechten extra worden ingezet op het bevorderen van het veiligheidsbewustzijn van de medewerkers.
De Rechtspraak wordt binnenkort getoetst door de Rijks Audit Dienst om te borgen dat alle verbetermaatregelen daadwerkelijk zijn doorgevoerd en hebben geleid tot procesverbeteringen.
Voor wat betreft de Hoge Raad geldt dat het eigen type toegangspas (niet zijnde de Rijkspas) bij vertrek van een medewerker wordt ingenomen en geblokkeerd. Naar aanleiding van het incident bij de rechtbank Midden-Nederland heeft de Hoge Raad alle actieve toegangspassen nogmaals gecontroleerd.
Voor overheidsgebouwen van de DJI zoals penitentiaire inrichtingen en Tbs-klinieken geldt dat de aan de personeelspas gekoppelde autorisaties aangaande de toegang tot het gebouw of onderdelen daarvan, worden aangepast of ingetrokken zodra de aan de medewerker toegekende toegangsrechten wijzigen. Locaties beschikken over een cardmanagementsysteem met behulp waarvan per locatie autorisaties kunnen worden toegekend en passen gedeactiveerd.
Hoe wordt voorkomen dat er onrechtmatig toegang kan worden verkregen tot dossiers of andere privacygevoelige informatie?
De beschikbaarheid, vertrouwelijkheid en integriteit van de informatie borgt de Rechtspraak met maatregelen die minimaal in overeenstemming zijn met vigerende Wet- en rijksregelgeving, zoals de Basisline Informatiebeveiliging Rijk 2012 (BIR: 2012) en het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst 2007 (VIR) en de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP). Alle voor de Rechtspraak geldende beveiligingsmaatregelen op dit gebied staan vermeld in het handboek Beveiliging. Alle gerechten moeten dit handboek hebben ingevoerd en naleven. De landelijke Beveiligingsambtenaar voor de Rechtspraak ziet hierop actief toe.
Wat is uw reactie op het bericht dat de rechtbank Utrecht de beveiliging heeft aangescherpt?2 Wordt alleen de passenregistratie verbeterd, of worden er nog meer maatregelen getroffen?
Zie antwoord vraag 1.
Zullen die verbeteringen ook worden toegepast bij andere rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De vroegtijdige plaatsing van een veroordeelde mensenhandelaar in een zeer beperkt beveiligde inrichting (zbbi) |
|
Nine Kooiman (SP), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het besluit van het arrondissementsparket Noord-Nederland tot het plaatsen van de veroordeelde mensenhandelaar A. el Y. in een zbbi terwijl hij nog niet de helft van zijn straf heeft uitgezeten?
Ja. Echter, niet het arrondissementsparket, maar de selectiefunctionarissen van de afdeling Individuele Zaken Gevangeniswezen van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zijn, conform artikel 15 van de Penitentiaire beginselenwet, belast met plaatsing in een ZBBI.
Hoe beoordeelt u het feit dat het slachtoffer pas werd geïnformeerd nadat verdachte zijn eerste verlof al had genoten?
Het slachtoffer is over het eerste verlof tijdig geïnformeerd door het Informatiepunt Detentieverloop (IDV) van het Openbaar Ministerie (OM), hetgeen inhoudt dat het slachtoffer hierover voorafgaand aan het eerste verlof is ingelicht.
Deelt u de mening dat het een enorme schok moet zijn voor de voormalige slachtoffers van A. el Y. dat hij al in dit stadium van zijn straf in een zbbi wordt geplaatst waarbij hij vanaf heden ook wekelijks met verlof zal mogen gaan?
Ik kan mij zeker indenken dat het ingrijpend voor slachtoffers kan zijn, wanneer aan een gedetineerde verlof wordt toegekend op een moment dat het slachtoffer dit wellicht nog niet verwacht. De betreffende gedetineerde voldoet echter aan de voorwaarden om in deze fase van de gevangenisstraf in aanmerking te komen voor meer vrijheden.
Waarom is er toestemming gegeven voor dit verlof, zonder dat er sprake is van bijvoorbeeld een verbod zich op te houden in de buurt van de betrokken slachtoffers? In hoeverre wordt er bij het verlenen van verlof aan veroordeelde mensenhandelaren bekeken of voorwaarden als een gebieds- of contactverbod opgelegd dienen te worden?
Wekelijks verlof maakt deel uit van het ZBBI-regime. Voorafgaand aan het verlenen van dergelijk regimair verlof wordt een inschatting gemaakt van de risico’s die hieraan verbonden zijn, waarbij de directeur van de penitentiaire inrichting (PI) zich zo nodig laat adviseren door bijvoorbeeld de politie, het OM en/of de reclassering. Indien de informatie hiertoe aanleiding geeft, worden bij het toekennen van het verlof bijzondere voorwaarden, zoals een contact- en/of locatieverbod, gesteld om risico’s – mede ten aanzien van het slachtoffer – te beperken.
Van de directeur van de PI heb ik vernomen dat ook in de onderhavige zaak thans een contactverbod met het slachtoffer als bijzondere voorwaarde geldt. Hierdoor kan de veiligheid van, alsmede een ongewenste confrontatie met het slachtoffer zoveel mogelijk worden geborgd tijdens verloven.
Is de slachtoffers om advies gevraagd? Zo ja, wat is daarmee gedaan? Zo nee, waarom is dat achterwege gebleven? Op welke manier wordt er bij de verlofverlening aan mensenhandelaren rekening gehouden met het belang van het slachtoffer?
Van advisering door slachtoffers bij het toekennen van vrijheden tijdens detentie is geen sprake. Indien het zogeheten spreekrechtwaardige delicten betreft, zoals mensenhandel, wordt desgewenst informatie door het IDV aan het slachtoffer verstrekt over het detentieverloop van gedetineerden om te voorkomen dat zij onverwacht worden geconfronteerd met de dader. Het tijdig informeren van het slachtoffer door het IDV is in lijn met het beleid om de positie van slachtoffers te versterken.
Hoe wordt de veiligheid van de slachtoffers gewaarborgd op het moment dat deze persoon met verlof gaat?
Zie antwoord vraag 4.
Waren er bijzondere persoonlijke redenen om A. el Y. wekelijks verlof te geven? Welke garanties zijn er dat hij geen contact zal opnemen met zijn voormalige slachtoffers?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt dit verlof voor deze mensenhandelaar zich dit tot uw voornemen om slachtoffers van veroordeelde criminelen in een betere positie in het rechtsproces te brengen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de spitsstrook werkt als een boetefuik |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Spitsstrook werkt als boetefuik»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de spitsstroken permanent opengesteld moeten worden, opdat de in het artikel genoemde onduidelijke verkeerssituaties weggenomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het Algemeen Overleg met uw Kamer op 9 oktober 2014 heb aangegeven wordt de plusstrook op de A12 tussen Woerden en Gouda medio 2015 permanent opengesteld. In 2013 is ditzelfde gebeurd bij de plusstrook op de A4. Niet alle plusstroken komen in aanmerking om permanent geopend te worden omdat dit betekent dat de snelheid dan verlaagd moet worden i.v.m. de beperkte breedte van de rijstrook. Veelal zijn forse investeringen noodzakelijk om de rijstrookbreedte aan te passen. De A4 en A12 zijn hierop een uitzondering.
Deelt u de mening dat automobilisten niet beboet mogen worden zolang er verwarring bestaat over de maximumsnelheid? Zo nee, waarom niet?
Uw stellingname over de verwarring bij de automobilist deel ik niet. De bebording op het betreffende tracé is op orde. De Nationale politie heeft desgevraagd aangegeven dat de conclusie: «meer overtredingen bij geopende spitsstroken», aan de hand van de beschikbare gegevens niet kan worden getrokken. Bij de registratie van overtredingen wordt niet bijgehouden of een plus- of spitsstrook open is. De cijfers die in het krantenartikel worden genoemd zijn gebaseerd op een aantal controles die de Nationale politie op de A12 heeft uitgevoerd om een beeld te krijgen of de openstelling van de plusstroken van invloed zou kunnen zijn op de verkeersveiligheid (bijvoorbeeld betere doorstroming en een gelijkmatiger verkeersbeeld). Deze gegevens zijn echter onvoldoende (het onderzoek is te beperkt en niet representatief) om de conclusie te kunnen trekken dat er meer snelheidsovertredingen plaatsvinden op snelwegen tijdens openstelling van een plus- of spitsstrook.
Deelt u de mening dat boetes op snelwegen de verkeersveiligheid niet bevorderen, maar dat controles juist moeten plaatsvinden op plekken waar de meeste ongevallen gebeuren, te weten de provinciale wegen en binnen de bebouwde kom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van18 november 20132 is de verkeersveiligheid ook op het hoofdwegennet gebaat bij handhaving van de maximumsnelheid. Op de snelwegen wordt er grotendeels gehandhaafd door de inzet van trajectcontrolesystemen. Dit zijn volledig geautomatiseerde systemen die geen politiecapaciteit vergen, maar wel zorgen voor een positief effect op de verkeersveiligheid van een zeer groot aantal voertuigen. De politie controleert daarnaast op plaatsen waar een specifieke aanleiding is om extra te handhaven omdat de verkeersveiligheid in het geding is (bijvoorbeeld omdat er bovengemiddeld veel bestuurders te hard rijden). De capaciteit van de verkeershandhavingsteams wordt echter bijna volledig ingezet op het onderliggend wegennet.
Wanneer houdt u ermee op de automobilist te behandelen als melkkoe?
Verkeersboetes zijn er niet om geld te genereren. Verkeersboetes zijn er om de naleving van de verkeersregels te verbeteren. Een betere naleving komt ten goede aan de verkeersveiligheid en draagt bij aan het doel om het aantal doden en gewonden verder terug te dringen. Bovendien kunnen weggebruikers boetes vermijden door zich aan de regels te houden.
Het bericht dat de rechtspraak een commercial court wil |
|
Ard van der Steur (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak op 11 september jl. de komst van een commercial court voluit te steunen? Heeft u het artikel «Rechtspraak wil commercial court» uit het Advocatenblad van oktober 2014 gelezen?
Ik heb kennisgenomen van het feit dat de Raad voor de rechtspraak (verder: de Raad) een nadere verkenning uitvoert naar eventuele specialisatie op het terrein van internationale handelsconflicten. Ik wacht de uitkomsten van die verkenning af en acht het niet wenselijk op de uitkomsten daarvan vooruit te lopen.
Wat vindt u van het pleidooi van de voorzitter van de Raad van de rechtspraak te komen tot een speciale handelsrechtbank die grote en internationale handelsconflicten snel zal kunnen afdoen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre deelt u de gedachte dat zo'n commercial court een bijdrage kan leveren aan het vestigings- en ondernemersklimaat in Nederland en daarmee de hoogstaande juridische infrastructuur in Nederland verder kan versterken?
Gezien de verkennende fase kan niet worden ingeschat wat de eventuele invloed zal zijn op het vestigings- en ondernemersklimaat in Nederland.
Kennen ons omringende landen reeds vergelijkbare rechtbanken cq. initiatieven daartoe? Zo ja, welke voorbeelden en ervaringen kunt u daarover delen?
Het Verenigd Koninkrijk heeft in Londen een commercial court. Mij is niet bekend wat de ervaringen daarmee zijn.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de procesduur van grote (inter)nationale procedures met een speciale handelsrechtbank kunnen worden afgedaan binnen een paar maanden, zodat procespartijen erop kunnen vertrouwen dat geschillen snel en deskundig worden opgelost?
Procespartijen hebben belang bij een snelle afdoening van hun geschil. Ook in grote (inter)nationale procedures is een behoefte aan een snelle afdoening. Wat er nodig is om korte doorlooptijden te garanderen, zal onderdeel zijn van de verkenning door de Raad.
Welk beleid is ingezet om nu al grote (inter)nationale handelsgeschillen snel en deskundig op te lossen? Wat zal een speciale handelsrechtbank onderscheidend en/of noodzakelijk maken?
Uit onderzoek naar de specifieke behoeften van het bedrijfsleven op het gebied van geschillenbeslechting kwam naar voren dat de bestaande gespecialiseerde rechtspraak op het terrein van handelsrecht goed werd gewaardeerd.1 Wel zijn bij deze procedures de doorlooptijden nog een belangrijk punt van aandacht. Momenteel werken de wetgever en de rechtspraak aan de digitalisering van de rechtspraak onder de titel «Kwaliteit en Innovatie». Hiermee wordt in de komende twee jaar het fundament gelegd voor een civiele en bestuursrechtelijke procedure die eenvoudiger en sneller zijn en een hoger digitaal gehalte hebben dan de thans bestaande.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Acht u het wenselijk dat, net als bij arbitrage, gekozen kan worden voor bepaalde rechters op basis van hun specifieke expertise?
Zie antwoord vraag 6.
Welke (aanvullende) kosten zijn gemoeid met de instelling van bedoelde handelsrechtbank?
Ik wacht de uitkomsten van de verkenning door de Raad af.
Welke vervolgstappen gaat u zetten naar aanleiding van het pleidooi van de voorzitter van de Raad van de rechtspraak?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat een ICT-bedrijf fraudeerde met overheidsaanbestedingen |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat ICT-bedrijf Ordina fraudeerde met overheidsaanbestedingen?1
De in de uitzending van het televisieprogramma Zembla op 2 oktober 2014 genoemde mogelijke onregelmatigheden zijn ernstig. De integriteit van de overheid is mogelijk in het geding. Daarom heeft het kabinet maatregelen getroffen, waarover de Minister voor Wonen en Rijksdienst uw Kamer twee werkdagen na de uitzending heeft geïnformeerd (Kamerstukken II 2014/15, 26 643, nr. 327).
Bent u bereid de Kamer actief op de hoogte te houden van de uitkomsten van de onderzoeken door de gemeente Rotterdam, door de Autoriteit Consument en Markt, door het Ministerie van Defensie, uw ministerie en het eventueel daaropvolgende strafrechtelijke onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Voor zover het inlichten van uw Kamer het opsporings- en onderzoeksbelang niet in de weg staat zal u – indien daartoe aanleiding bestaat – over de uitkomsten van de lopende onderzoeken en maatregelen worden geïnformeerd door de desbetreffende Ministers.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft op 3 oktober jl., daags na de uitzending van Zembla over de mogelijke misstanden bij overheidsaanbestedingen, een oproep in de media geplaatst om mededingingsproblemen bij overheidsaanbestedingen bij haar te melden. Informatie kan desgewenst ook anoniem worden gemeld. De ACM heeft de bevoegdheden om problemen te onderzoeken op overtredingen van mededingingsregelgeving. Als de meldingen en andere aanwijzingen aanleiding geven om zo’n mededingingsrechtelijk onderzoek te starten, dan zal de Minister van Economische Zaken uw Kamer te zijner tijd over de uitkomsten daarvan informeren. Tussentijds rapporteren over de voortgang van een eventueel onderzoek is niet mogelijk, omdat de ACM, vanwege het onderzoeksbelang, geen informatie kan verstrekken over lopende onderzoeken.
Op 8 oktober jl. heeft de gemeente Rotterdam melding gedaan bij de ACM en op 17 oktober is aangifte gedaan bij de Rijksrecherche. Het college van burgemeester en Wethouders informeert de Rotterdamse gemeenteraad actief over de mogelijke integriteitsschendingen bij de gemeente Rotterdam.
Naar aanleiding van informatie die het Openbaar Ministerie (OM) heeft ontvangen, onder meer door aangiftes van het Ministerie van Defensie en de gemeente Rotterdam, wordt door de Rijksrecherche een oriënterend onderzoek uitgevoerd. Over een oriënterend onderzoek worden in het algemeen – vanwege het mogelijke opsporingsbelang en vanwege het onderzoeksbelang – geen mededelingen gedaan. Een dergelijk onderzoek kan immers leiden tot een strafrechtelijk onderzoek, dat niet is gediend bij het voortijdig bekendmaken van (onderzoeks-) gegevens. Als daartoe aanleiding bestaat, wordt uw Kamer te zijner tijd geïnformeerd over de uitkomsten van een eventueel strafrechtelijk onderzoek.
In hoeverre wordt door uw ministerie samengewerkt of overlegd met de gemeente Rotterdam en de Autoriteit Consument en Markt?
De Ministeries van Veiligheid en Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie en Economische Zaken werken intensief samen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft contact gelegd met de gemeente Rotterdam over mogelijke onregelmatigheden bij aanbestedingen. Het contact met de ACM over mededinging verloopt via het Ministerie van Economische Zaken. Overleg met de ACM vindt zowel op reguliere en – als daartoe aanleiding is – op incidentele basis plaats. Dit overleg heeft, gelet op de onafhankelijke positie van de ACM, geen betrekking op mededingingsrechtelijk onderzoek in individuele gevallen, maar op de meer algemene aspecten van mededinging.
Hoe komt het dat er blijkbaar mogelijkheden zijn voor bedrijven om bij formele aanbestedingstrajecten vertrouwelijke informatie te verkrijgen waar ze geen toegang toe mogen hebben? Hoe zal in de toekomst worden voorkomen?
Op dit moment wordt onderzocht of, en zo ja op welke wijze vertrouwelijke informatie in de handen van daartoe niet gerechtigde personen is terechtgekomen.
Om de kans op het lekken van vertrouwelijke informatie zo klein mogelijk te maken zijn er waarborgen in de procedure opgenomen. Zo wordt bij aanbestedingen de kring van betrokkenen beperkt gehouden en bestaan er sancties op schending van geheimhoudingsverplichtingen. De sancties zijn van toepassing op zowel ambtenaren als externen. Ondanks deze waarborgen is het risico op (bewust of onbewust) lekken van informatie op voorhand niet uit te sluiten.
Daarnaast zal in de Aanbestedingswet 2012 bij de implementatie van de nieuwe Europese aanbestedingsrichtlijn, richtlijn 2014/24/EU betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten, een nieuw artikel worden opgenomen over belangenverstrengeling. Het artikel zal aanbestedende diensten expliciet verplichten om passende maatregelen te nemen om belangenconflicten tijdens de aanbestedingsprocedure te onderkennen, te voorkomen en op te lossen om vervalsing van de mededinging te voorkomen.
Kan een aanbesteding anders ingericht worden waardoor één ambtenaar niet dusdanig veel invloed heeft op de procedure?
Europese aanbestedingen worden door teams uitgevoerd waarin verschillende expertises zijn vertegenwoordigd. Beslissingen in een aanbesteding worden genomen op basis van de uitkomst van de beoordeling door het aanbestedingsteam.
De betrokkenheid van meerdere personen verkleint de kans op integriteitsschendingen. Tegelijkertijd is de vertrouwelijkheid van informatie gebaat bij een beperkte kring van betrokkenen. Aanbestedende diensten moeten daarin een juiste balans vinden.
Wordt tevens onderzocht of de gemeente Rotterdam of uw ministerie hadden kunnen weten van de fraude? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2 en 4.
Wat is er sinds de bouwfraude uit 2001 gedaan om te voorkomen dat meerdere bedrijven in een sector afspraken met elkaar maken, al dan niet met medeweten van de overheid, om tot een verdeling van opdrachten over te gaan? Waarom is het blijkbaar nog steeds mogelijk om te frauderen met overheidsaanbestedingen?
Het kartelverbod in de Mededingingswet verbiedt het maken van afspraken die de mededinging beperken. Hoewel de mededingingsautoriteit slechts achteraf kan optreden tegen kartels en deze niet vooraf kan voorkomen, gaat er van het verbod en het toezicht daarop een preventieve afschrikwekkende werking uit. Die preventieve afschrikwekkende werking is sinds 2001 meerdere malen versterkt. Allereerst is het toezicht op het mededingingsrecht onafhankelijk gepositioneerd.
Daartoe is in 2005 de toenmalige Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) omgevormd tot zelfstandig bestuursorgaan, met alle toezichts- en handhavingsbevoegdheden die daarbij behoren.
Daarnaast is, mede naar aanleiding van de evaluatie van de Mededingingswet (Kamerstukken II 2003/04, 29 272, nr. 1) waarin de ervaringen uit de bouwfraude een belangrijke rol hebben gespeeld, in 2007 een aantal nieuwe bevoegdheden voor de NMa (nu de ACM) geïntroduceerd. De belangrijkste daarvan zijn de bevoegdheden om in de onderzoeksfase een woning te betreden zonder de toestemming van de bewoner, om bedrijfsruimten en voorwerpen te verzegelen en handhavend op te treden tegen verbreking van een verzegeling en om tijdelijk documenten mee te nemen. Tevens zijn toen de sancties op overtreding van de mededingingsregels aangescherpt: introductie van de bevoegdheid voor de mededingingsautoriteit om een boete op te leggen aan een bestuurder of feitelijk leidinggevende en een verhoging van de maximale boete voor het overtreden van de medewerkingsplicht. Al deze maatregelen hebben de effectiviteit van het mededingingstoezicht, en daarmee zowel de pakkans als de preventieve afschrikwekkende werking, substantieel vergroot. Om die preventieve afschrikwekkende werking van het kartelverbod nog verder te vergroten, bereidt de Minister van Economische Zaken op dit moment bovendien een wetsvoorstel voor ter verhoging van de wettelijke boetemaxima van de boetes die de ACM kan opleggen, waaronder de kartelboetes. Naar verwachting zal dit wetsvoorstel begin 2015 bij de Tweede Kamer worden ingediend.
Welke mogelijkheden zijn er om Ordina strafrechtelijk aan te pakken? Welke consequenties heeft dit voor gunningen aan het bedrijf?
Als er een vermoeden bestaat van gepleegde strafbare feiten, staat het ter beoordeling van het OM of strafrechtelijk onderzoek opportuun is. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 bevindt het onderzoek zich nog in een oriënterende fase. Een ondernemer die voor een of meer van de feiten genoemd in artikel 2.86 en/of 2.87 van de Aanbestedingswet 2012 onherroepelijk is veroordeeld, kan voor maximaal vier jaar van de mededinging aan overheidsopdrachten worden uitgesloten.
Eventueel dan nog lopende contracten met een ondernemer die voor één van de hiervoor genoemde feiten onherroepelijk is veroordeeld, kunnen afhankelijk van de omstandigheden worden beëindigd.
Wordt er tot die tijd tevens met Ordina gesproken over de verbeteringen die het zelf gaat doorvoeren om fraude met overheidsaanbestedingen in de toekomst te voorkomen?
De Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft op 15 oktober jl. met de branchevereniging Nederland ICT gesproken. Nederland ICT heeft inmiddels extra maatregelen aangekondigd op het gebied van integriteit en mededinging.
Erkent u dat het van toegevoegde waarde is als er ook voor dit soort fraudegevallen een overkoepelende fraudebestrijdingsautoriteit is met doorzettingsmacht? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft op 15 mei jl. in een debat met uw Kamer toegezegd dat hij voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Veiligheid en Justitie zal reageren op de initiatiefnota met deze strekking van het lid Gesthuizen. Er volgt zo spoedig mogelijk een brief.
De dreigende hongersnood in Zuid-Sudan |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het rapport «From crisis to catastrophe: South Sudan’s man-made crisis» van Oxfam Novib?1
Ja.
Deelt u de conclusie van Oxfam Novib dat de situatie in Zuid-Sudan zeer zorgelijk is en dat verder internationaal ingrijpen noodzakelijk is? Is dit voor u aanleiding om uw huidige inspanningen in Zuid-Sudan te vergroten? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze conclusie deel ik en zij wordt bovendien breed gedeeld door de internationale gemeenschap. Daarom wordt het mandaat van UNMISS momenteel tegen het licht gehouden en worden er in Addis Ababa vredesonderhandelingen gevoerd. Ik kom op dit laatste in de beantwoording op vraag 5 terug.
Tijdens mijn bezoek aan Zuid-Sudan begin september heb ik de Zuid-Sudanese regering opgeroepen zich meer in te zetten voor de lijdende bevolking. De inzet van de regering tot nu toe is te beperkt; zo worden olie-inkomsten voor andere doelen aangewend dan hulp aan de bevolking. In dat kader heb ik aangegeven dat Nederland besloten heeft om de directe hulp aan de centrale overheid op te schorten. Ook heb ik aangegeven dat Nederland zich blijft inzetten voor de bevolking van Zuid-Sudan, onder meer door het verlenen van humanitaire hulp en OS-inspanningen.
De humanitaire situatie in Zuid-Sudan is zeer schrijnend. Door het conflict dat uitbrak in december 2013 zijn humanitaire noden en aantallen ontheemden en vluchtelingen enorm toegenomen. De Verenigde Naties heeft de humanitaire crisis in Zuid-Sudan terecht uitgeroepen tot een level-3 emergency, de hoogste categorie noodsituaties. Tot grote frustratie van de internationale gemeenschap doet de Zuid-Sudanese regering weinig tot niets om noden van de bevolking te verlichten.
De crisis in Zuid-Soedan vereist versterkte aandacht en inzet van de internationale gemeenschap. Nederland heeft begin 2014 een bijdrage van 7 miljoen euro beschikbaar gesteld aan het Common Humanitarian Fund (CHF) voor Zuid-Sudan van de UN Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA). De inzet van deze middelen wordt ter plaatse bepaald op basis van behoefte. Ook is in 2014 een bedrag van 3 miljoen euro aan UNHCR toegekend voor de opvang van Zuid-Sudanese vluchtelingen in Uganda en Ethiopië. Daarnaast draagt Nederland indirect bij aan de leniging van noden in Zuid-Sudan middels de ongeoormerkte core bijdragen aan het VN Noodhulpfonds CERF en aan WFP, UNHCR en ICRC.
Vanwege de verslechterende situatie in Zuid-Sudan heb ik in september jl. besloten om een extra bedrag van 18 miljoen euro uit de middelen van het nieuwe Relief Fund voor 2014 in te zetten. Daarvan is 8 miljoen euro bestemd voor financiering van een gezamenlijk voorstel van Nederlandse NGO’s voor humanitaire hulpactiviteiten in Zuid-Sudan.
Over de inzet van de beschikbare humanitaire fondsen voor 2015 zal ik begin volgend jaar beslissen, op basis van wereldwijde noden. Hierover zal ik de Kamer als gebruikelijk nader informeren.
Bent u bereid te bekijken of Nederland ook logistiek een extra bijdrage kan leveren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken is geen uitvoerende humanitaire organisatie en zal dus ook niet direct een logistieke bijdrage kunnen leveren aan de aanpak van de crisis in Zuid-Sudan. Echter, wanneer de VN in het kader van een humanitaire crisis vraagt om de inzet van meer dan geld, kan het Kabinet besluiten om mogelijkheden voor inzet van bijvoorbeeld Defensie-capaciteit te overwegen. Dit is eerder dit jaar gebeurd in Noord-Irak (inzet luchtmacht) en zeer recent toen het marineschip Karel Doorman beschikbaar is gesteld in het kader van de strijd tegen ebola. In Zuid-Sudan is een dergelijk verzoek van de VN thans niet aan de orde.
Kunt u zich vinden in het in het rapport van Oxfam Novib gestelde dat UNMISS, de missie van de Verenigde Naties in Zuid Sudan, zich meer op het versterken en beschermen van de rechten van vrouwen zou moeten richten? Zo ja, op welke wijze gaat u hier in breder internationaal verband aandacht voor vragen? Zo nee, waarom niet?
In het rapport gaat Oxfam in op de kwetsbare positie van vrouwen, specifiek als zij zich buiten de IDP-kampen van de VN begeven om bijvoorbeeld naar de markt te gaan of brandhout te verzamelen, omdat zij zo het risico lopen slachtoffer te worden van (seksueel) geweld. Oxfam geeft hierbij aan dat deze dreiging voor vrouwen en meisjes verminderd kan worden als UNMISS meer patrouilles uitvoert buiten het kamp, zoals langs de routes naar de markt.
Tijdens mijn gesprek begin september in Juba met de SGVN Speciale Vertegenwoordiger voor Zuid-Sudan Ellen Løj heb ik aandacht gevraagd voor een betere bescherming tegen seksueel geweld van vrouwelijke ontheemden bij het zoeken van brandhout buiten de kampen. UNMISS is bekend met deze problematiek en probeert deze zo goed als mogelijk het hoofd te bieden; sinds het uitbreken van de crisis staat de missie voor de grote uitdaging om de burgerbevolking te beschermen, maar de middelen zijn beperkt. Na het uitbreken van de crisis is het troepenplafond verhoogd naar 12.500 militairen en 1.323 politiepersoneel. Dit troepenplafond is nog niet bereikt: momenteel zijn er 11.405 militairen actief in UNMISS en 899 politiefunctionarissen. De extra troepen zijn met name aangetrokken om de IDP-kampen en de gebieden hieromheen te beveiligen. Echter is het, zoals het rapport stelt, in veel gebieden nog niet veilig genoeg om ongestoord buiten de kampen te bewegen en zijn met name vrouwen hierbij kwetsbaar, ondanks inspanningen van UNMISS.
Ook bij de crisis in Zuid-Sudan tracht Nederland de positie van vrouwen te versterken. Nederland draagt hier in het geval van Zuid-Sudan aan bij via verschillende kanalen, bijv. door aan te dringen op de vertegenwoordiging van vrouwen bij vredesonderhandelingen en via het Nationaal Actieplan 1325. Binnen UNMISS besteden de Nederlandse IPO’s die werkzaam zijn op de IDP-kampen waar mogelijk aandacht aan problematiek gerelateerd aan seksueel geweld. Zo is bijvoorbeeld in het kamp in Juba een genderprogramma opgezet, waarbij bijeenkomsten worden georganiseerd om zowel mannen als vrouwen bewust te maken van de problematiek.
Wat is uw oordeel over de intrinsieke verbondenheid tussen het conflict en de voedselcrisis in Zuid-Sudan zoals Oxfam Novib stelt, en over de stelling dat, behalve hulp en bescherming van burgers op de grond, ook internationale diplomatieke inspanning nodig is voor de oplossing van het conflict? Indien u die mening deelt, op welke wijze en op welke termijn gaat u hieraan invulling geven? Zo nee, waarom niet?
Voedselonzekerheid is een terugkerend en aanhoudend probleem in Zuid-Sudan. De voedselcrisis wordt verslechterd door het conflict en het grote aantal ontheemden. De situatie is de laatste tijd dankzij intensivering van humanitaire noodhulp enigszins verbeterd. Desalniettemin is de situatie slechter dan in voorgaande jaren. De kwetsbaarheid van 2,5 miljoen mensen blijft groot en is voor de periode januari-maart 2015 een grote zorg.
Onder leiding van de regionale organisatie IGAD (Intergovernmental Authority on Development) vinden sinds december 2013 vredesbesprekingen plaats tussen de strijdende partijen. Ik vind het positief dat de regio het voortouw heeft bij de bemiddelingspogingen. Dat heeft immers de grootste leverage op betrokken partijen. Het proces wordt door de internationale gemeenschap en de Afrikaanse Unie (AU) gesteund, financieel, met diplomatieke druk en door de VS en EU met gerichte sancties tegen personen die het vredesproces blokkeren. Nederland steunt de IGAD-vredesbesprekingen met een bijdrage van EUR 300.000 en er is een Nederlander als waarnemer gestationeerd bij de IGAD Monitoring and Verification Mission, de IGAD geleide missie belast met de monitoring van de begin dit jaar afgesloten overeenkomst tot een staakt-het-vuren. Ook levert Nederland een belangrijke personele bijdrage aan UNMISS, de VN missie in Zuid-Sudan. De regio is in de lead. Het is uitermate belangrijk dat de regio druk blijft uitoefenen op beide partijen. De sleutel tot de oplossing van het conflict ligt uiteindelijk in de handen van de conflicterende partijen.
Het bericht dat de georganiseerde misdaad 25% van de wereldwijde beroepsmatige sportbeoefening in handen heeft |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de secretaris-generaal van het mondiale antidopingbureau WADA dat criminele bendes ongeveer een kwart van de beroepsmatige sportbeoefening in handen hebben?1
Ja.
Kent u de informatie die het WADA van Interpol heeft gekregen? Zo nee, zou u deze dan op kunnen vragen? Kunt u deze informatie aan de Kamer sturen?
Interpol werkt samen met WADA. Dit is bekrachtigd tijdens de jaarvergadering van Interpol in 2009 door middel van een cooperation agreement. De uitspraak die de director general van WADA heeft gedaan dat 25% van de beroepsmatige sportbeoefening in handen is van criminele bendes is niet te herleiden tot informatie die door Interpol is verstrekt. Ik leid hieruit af dat de director general die conclusie zelf heeft getrokken. Het is mij niet bekend waarop deze is gebaseerd. Zoals ik al aangaf tijdens het Wetgevingsoverleg Sport van 27 oktober 2014 kunt u van mij niet verwachten dat ik alle informatie van derden aan uw Kamer doorstuur.
Is u bekend over welke beroepsmatige sportbeoefening de secretaris-generaal van het WADA het heeft? Zijn er bepaalde sporten waarbinnen de georganiseerde misdaad meer actief is dan in andere sporten?
Uit informatie van de website van WADA blijkt dat het accent op voetbal ligt.
In hoeverre is deze informatie meegenomen in het rapport over matchfixing in Nederland?2
Het rapport matchfixing in Nederland dateert van september 2013. De informatie uit politiesystemen tot september 2013 is dus meegenomen. De uitspraken van de director general van WADA zijn van oktober 2014, een jaar later. De onderzoekers hebben deze informatie dus niet kunnen meenemen in hun onderzoek. Aangezien wij de info niet kunnen herleiden, zal het waarschijnlijk ook niet veel hebben uitgemaakt.
Kunt u het beeld van het WADA bevestigen dat aangeeft dat de (internationale) matchfixers vaak dezelfde mensen zijn die handelen in drugs, steroïden, EPO en andere dopingmiddelen? Kunt u uw reactie onderbouwen?
Nee, dit beeld kan ik niet bevestigen. Navraag bij de Doping Autoriteit en het Openbaar Ministerie heeft geen concrete informatie opgeleverd over een mogelijk verband.
Klopt het dat de secretaris-generaal van het WADA pleit voor het opzetten van een wereldwijd agentschap dat matchfixing moet gaan bestrijden, gelijk aan het WADA dat 15 jaar geleden is opgezet om doping te bestrijden? Wat vindt u van dit idee?
Nee, ik heb niet begrepen dat de director general van WADA heeft gepleit voor een wereldwijd agentschap om matchfixing te bestrijden en dat is op dit moment niet opportuun. Evident is dat matchfixing een grensoverschrijdend fenomeen is dat ook een grensoverschrijdende aanpak vergt. Deze aanpak dient, om succesvol te zijn, aan te sluiten bij lopende internationale ontwikkelingen. Daarom heeft Nederland het Verdrag inzake de manipulatie van sportcompetities van de Raad van Europa ondertekend. Dit verdrag wordt ook opengesteld voor landen die geen lid zijn van de Raad van Europa. Met dit verdrag wordt een «follow-up committee» ingesteld, waarbij de internationale samenwerking tussen deskundigen van de verdragsluitende partijen op het terrein van sport, kansspelen en opsporing en vervolging wordt geborgd. Deze commissie zal toezien op de naleving van het verdrag.
Wat is uw mening met betrekking tot de suggestie om eventueel het WADA om te vormen, zodat dit de integriteit in de sport in het algemeen moet bevorderen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Sport op 27 oktober 2014?
Dat is helaas niet gelukt.
Het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage over het ‘Luchthavenbesluit Lelystad Airport’ |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) over het «Luchthavenbesluit Lelystad Airport»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het Milieueffectrapport voor Lelystad Airport onvolledig is?
Ik deel deze mening van de Commissie niet op alle punten. In mijn brief in antwoord op uw brief van 9 september 2014, ga ik hier nader op in.
Waarom wordt het onderzoek naar het samengaan van luchtvaart en natuur pas later afgerond?
De toets op de uitvoerbaarheid van het luchthavenbesluit op basis van de «uitvoerbaarheidstoets Natuurbeschermingswet» is na afronding van het MER opgesteld, omdat tot eind juni, de datum van inwerkingtreding van de Regeling Programmatische Aanpak Stikstof»(hierna: PAS) nog binnen afzienbare termijn voorzien was. Toen duidelijk werd dat inwerkingtreding voor eind 2014 niet meer haalbaar was, om de besluitvorming niet te vertragen, besloten om alsnog een toets op de uitvoerbaarheid te laten uitvoeren.
Er geldt geen verplichting dat deze informatie in het MER opgenomen moet zijn. Voordat het bevoegd gezag een (luchthaven) besluit neemt moet het zich er immers van vergewissen dat het besluit uitvoerbaar is. Het bevoegd gezag moet wel redelijkerwijs kunnen aannemen dat de Natuurbeschermingswet 1998 niet een uitvoering van het besluit in de weg staat.
Deelt u de mening dat de uitkomsten van dit onderzoek belangrijk zijn voor het luchthavenbesluit?
Met de Commissie ben ik van mening dat de resultaten van de uitvoerbaarheidstoets belangrijk zijn voor de definitieve besluitvorming over de uitbreiding van de luchthaven. Reden voor mij deze informatie ter beschikking te hebben alvorens een definitief besluit te nemen.
Deelt u de mening dat het aantal geluidgehinderden in nieuwe woonwijken, bijvoorbeeld tussen Almere en Zeewolde, onvoldoende in kaart is gebracht? Bent u, gezien de recente vernietiging van het bestemmingsplan Badhoevedorp-Lijnden Oost door de Raad van State, bereid om aanvullend onderzoek te doen naar het garanderen van een goed leefklimaat in de omgeving van de luchthaven?
Het MER geeft voor de voorkeursroute(B+) een goed beeld van het aantal geluidgehinderden rond de 48 dB(A) Lden-contour in nieuwe woonwijken. Dit wordt ook niet door de Commissie bestreden. Op verzoek van de Commissie wordt om het vergelijkingsmateriaal tussen de verschillende routevarianten compleet te maken, ook het beeld van het aantal geluidgehinderden en slaapverstoring bij de overige routevarianten aangevuld.
Op basis van de onderzoeken die in het kader van het MER zijn uitgevoerd, en met voorgaande aanvullingen, geeft de zaak waaraan u refereert mij geen aanleiding tot aanvullend onderzoek.
Op welke wijze krijgt de Commissie m.e.r. de gelegenheid om de onderzoeken die nog moeten worden verricht te beoordelen?
De aanvullingen zijn verwerkt in het MER en voor een aanvullend advies voorgelegd aan de Commissie.
Kunt u tevens aangeven hoe u omgaat met de overige reacties op het luchthavenbesluit?
Naar aanleiding van de zienswijzenprocedure in de periode 20 juni tot/met 31 juli 2014 zijn 956 zienswijzen ontvangen van overheden, belangenorganisatie, bedrijven en bewoners. Deze zienswijzen en mijn reactie hierop worden uitgewerkt in een zogenaamd «Verantwoordingsrapport». Dit rapport zal als bijlage bij het ontwerpluchthavenbesluit voor advies voorgelegd worden aan de Raad van State. Nadat de Raad van State zijn advies over het luchthavenbesluit heeft uitgebracht en na inwerkingtreding van het luchthavenbesluit wordt het Verantwoordingsrapport openbaar gemaakt en aan alle indieners van een zienswijze toegezonden en is het voor de Kamer beschikbaar.
Het bericht vermeende vriendjespolitiek op het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vriendjespolitiek op Ministerie van OCW»?1
Ja.
Hoe vaak is de afgelopen vier jaar door het Ministerie van OCW subsidie verstrekt aan stichtingen en projecten, waarbij de aanvraag werd gedaan door een voormalig politicus, hoge ambtenaar of bewindspersoon?
Er wordt bij subsidieverleningen niet afzonderlijk geregistreerd of de aanvrager, namens de organisatie, een voormalig politicus, ambtenaar of bewindspersoon is. Evenmin gebeurt dit voor een (ander) bestuurslid of werknemer van de organisatie. Uw vraag kan dus niet beantwoord worden.
Op welke wijze wordt gerapporteerd over de doeltreffendheid van projecten die subsidie ontvangen en hoe beïnvloeden deze rapportages volgende subsidieaanvragen?
Bij het verlenen van de subsidie worden het activiteitenplan en de begroting beoordeeld, en wordt getoetst of deze voldoende doeltreffend zijn. Bij de verantwoording van de subsidie na afloop van de subsidieperiode wordt getoetst of het activiteitenplan conform de toekenning is uitgevoerd. Hierbij wordt een accountantsverklaring voorgeschreven. In het geval van de Stichting Lezen & Schrijven is voor 2013 een goedkeurende verklaring afgegeven.
Bij de beoordeling van nieuwe subsidieaanvragen worden eerdere subsidietoekenningen betrokken, uiteraard voor zover deze voor de beoordeling relevant zijn. In het kader van het Actieplan Laaggeletterdheid is tevens voorzien in een onafhankelijke evaluatie van alle bij de uitvoering van het Actieplan betrokken partijen, inclusief de Stichting Lezen & Schrijven. Daarnaast heeft de Audit Dienst Rijk voor de jaren 2013/2014 enkele belangrijke aspecten van de subsidietoekenning en -besteding onderzocht. Uit de toets op de onderzochte facturen is niet gebleken dat bestedingen buiten de vooraf gestelde kaders (wet- en regelgeving) vielen.
Hoe beoordeelt u het dat ambtenaren zich eerst een vorstelijk afscheid laten welgevallen, waarna ze zichzelf laten inhuren door hun voormalige werkgever voor een drievoudig uurloon? Deelt u de mening dat hier op z'n minst sprake is van de schijn van belangenverstrengeling? Zo neen, waarom niet?
De inzet van personeel en de organisatie van activiteiten valt onder de verantwoordelijkheid van de Stichting. Het Ministerie van OCW houdt er toezicht op dat de bezoldiging binnen de door de overheid geformuleerde norm blijft.
Op welke manier gaat u de bezem halen door de augiasstal die de subsidieverstrekking van het Ministerie van OCW klaarblijkelijk is geworden?
De suggestie in deze vraagstelling wijs ik van de hand. Het proces van de subsidieverlening en -verantwoording door het Ministerie van OCW is gericht op effectiviteit, doelmatigheid en rechtmatigheid. De subsidieverstrekking van het Ministerie van OCW vindt plaats op basis van de «Aanwijzingen voor subsidieverstrekking» (Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 15 december 2009). Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, gaat een subsidieverstrekking met een zorgvuldig besluitvormings- en monitoringsproces gepaard, dat bovendien periodiek wordt geëvalueerd.
De financiële problemen van scholen in het basis- en voortgezet onderwijs die te maken hebben met een grote toestroom aan asielkinderen |
|
Gerard Schouw (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Scholen overrompeld door toestroom asielkinderen»?1
Ja.
Erkent u dat er een probleem is met de financiering van scholen die een relatief grote instroom van asielkinderen kennen, en dat dit deels te wijten is aan het huidige systeem dat basisscholen en middelbare scholen respectievelijk slechts één, resp. twee meetmomenten per jaar kennen voor leerlingaantallen?
De faciliteiten die beschikbaar zijn voor scholen ten behoeve van het onderwijs aan asielzoekerskinderen zijn naar mijn mening voldoende. De betreffende regelingen houden rekening met de fluctuaties van de in- en uitstroom van het aantal asielzoekerskinderen. Er zijn naast de basisbekostiging van scholen, verschillende faciliteitenregelingen van toepassing. Voor het basisonderwijs zijn dit de faciliteiten genoemd in artikel 43, 44 en 45 van de regeling bekostiging personeel PO 2014–2015. De in artikel 43 (toename aantal asielzoekerskinderen) genoemde faciliteiten voor basisscholen zijn bij een tussentijdse instroom direct beschikbaar. In artikel 44 (eerste opvang vreemdelingen) zijn drie peildata maatgevend voor de bekostiging. Artikel 45 (opvang asielzoekerskinderen in procesopvanglocaties en gezinslocaties) heeft één peildatum, te weten 1 oktober. Om voor de laatstgenoemde regeling in aanmerking te komen, moesten scholen voor 1 juli 2014 een aanvraag indienen. Vanwege de verhoogde instroom van asielzoekers worden momenteel nieuwe procesopvanglocaties en gezinslocaties geopend. Om het voor scholen mogelijk te maken ook na 1 juli direct van deze faciliteiten gebruik te kunnen maken, zal ik deze regeling aanpassen, zodat scholen ook op een later moment een aanvraag kunnen indienen.
Er zijn signalen vanuit de PO-raad dat in bepaalde specifieke situaties er een knelpunt is in de bekostiging voor basisscholen. Ik onderzoek momenteel met de PO-raad of, en zo ja welke specifieke knelpunten zich voordoen en hoe we dit kunnen oplossen.
Ook voor het voortgezet onderwijs geldt een adequate regeling, namelijk de Regeling Leerplusarrangement VO, Nieuwkomers VO en eerste opvang Vreemdelingen. Voor de eerste opvang wordt eenmalig een aanvullende bekostiging eerste opvang toegekend. Deze bedraagt € 4.500,– op jaarbasis per vreemdeling. De aanvullende bekostiging eerste opvang heeft steeds betrekking op een periode van zes maanden, met als peildata 1 oktober (voor de periode juli direct voorafgaand aan deze peildatum tot en met december direct volgend op de peildatum) en 1 april (voor de periode januari direct voorafgaand aan deze peildatum tot en met juni direct volgend op de peildatum). Daarnaast wordt ten behoeve van nieuwkomers aanvullende bekostiging verstrekt. De op de peildatum van 1 oktober getelde nieuwkomers (de leerling die op de teldatum korter dan één jaar dan wel één tot twee jaar in Nederland verblijft) geven recht op een verhoging van de personele bekostiging. In geval van nieuwkomers die op de teldatum korter dan één jaar in Nederland zijn, wordt per 15 leerlingen één maal de gemiddelde personeelslast bekostigd. Voor nieuwkomers die op de teldatum één tot twee jaar in Nederland zijn, wordt per 25 leerlingen één maal de gemiddelde personeelslast bekostigd.
Kunt u uiteenzetten wat de schaal is van de toestroom waar scholen de afgelopen jaren mee te maken hebben gekregen en wat hier de financiële gevolgen van zijn voor de scholen?
Uit gegevens van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) blijkt dat de instroom van asielzoekers de afgelopen jaren – van 2001 tot 2013 – flink is afgenomen (van 83.000 per jaar naar 15.000 per jaar). 2014 laat weer een toename zien naar ruim 21.000 tot 1 september 2014.
De faciliteitenregelingen genoemd in het vorige antwoord, bieden in beginsel scholen voldoende financiële mogelijkheden om het onderwijs aan asielzoekerskinderen te kunnen verzorgen.
Kunt u ook aangeven wat de verwachting is over de omvang van de toestroom van asielkinderen waarmee scholen in de nabije toekomst te maken krijgen en wat dit voor effect zal hebben op de scholen, hun financiële situatie en de kwaliteit van het te bieden onderwijs?
De toestroom van het aantal asielzoekers is moeilijk in te schatten. In het voorjaar was er een verhoogde instroom van Somaliërs en Eritreërs. Op dit moment zijn het vooral asielzoekers uit Syrië en Irak. De aantallen kinderen die met de ouders meereizen en asiel aanvragen fluctueert sterk per land van herkomst. De verwachting is dat op basis van de instroom tot nu toe ca. 6.000 leerplichtige asielzoekerskinderen in 2014 zullen instromen in het onderwijs. Door de huidige manier van opvang en doorstroom in het onderwijs, verwacht ik geen grote problemen voor het onderwijs. Te meer omdat de aantallen asielzoekerskinderen in het verleden veel hoger zijn geweest.
Bent u van mening dat de huidige middelen van scholen voldoende zijn om de situatie nu en in de directe toekomst het hoofd te bieden? Zo nee, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de middelen wel toereikend zijn?
Ik ben van mening dat de middelen die po- en vo-scholen ontvangen voor de opvang van asielzoekerskinderen in het algemeen voldoende zijn. De vigerende faciliteitenregelingen bieden naar mijn mening scholen ruim voldoende mogelijkheden om het onderwijs aan asielzoekerskinderen te verzorgen. Zie verder het laatste deel van het antwoord op vraag 2.
Gaat u actie ondernemen in de richting van scholen in het basis- en voortgezet onderwijs om de huidige en potentiële toekomstige problemen aan te pakken op dit gebied? Zo ja, welke actie?
Met name basisscholen die voor het eerst worden geconfronteerd met asielzoekerskinderen hebben veel vragen op het gebied van onder andere de bekostiging en inrichting van het onderwijs. Ik ben in gesprek met de PO-raad en het Lowan over de wijze waarop de ondersteuning aan scholen kan worden geïntensiveerd.
Kunt u garanderen dat scholen degelijk onderwijs kunnen blijven bieden aan alle leerlingen op de korte en lange termijn en dat de kwaliteit van het onderwijs in Nederland kan worden gewaarborgd?
Scholen worden in staat gesteld om voor alle leerlingen kwalitatief goed onderwijs te verzorgen. Onderwijs aan asielzoekerskinderen vindt in eerste instantie vaak plaats in aparte locaties of in aparte groepen. Na enige tijd zal een deel van de kinderen instromen in het regulier onderwijs. Ook voor deze kinderen is de gewichtenregeling basisonderwijs van toepassing waardoor scholen over voldoende middelen kunnen beschikken, zodat op korte en lange termijn de onderwijskwaliteit kan worden gewaarborgd.
Het bericht potentiële jihadisten op luchthavens |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Jihadisten werkten op luchthaven Zaventem»?1
Ja.
Zijn er in Nederland al (potentiële) jihadisten opgepakt die werkzaam waren op luchthavens of andere strategische punten? Zo ja, welke maatregelen zijn er intussen genomen?
Nee, voor zover het Openbaar Ministerie bekend heeft deze situatie zich in Nederland niet voorgedaan.
In hoeverre is er contact geweest tussen de Nederlandse en Belgische veiligheidsdiensten over deze zaak?
Over de internationale samenwerking tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan.
Bent u bereid, in navolging van de Belgische veiligheidsdiensten, in Nederland het werkzame personeel op luchthavens en andere «gevoelige» plekken ook door te lichten op potentiële jihadisten? Zo nee, waarom niet?
Functies op luchthavens en andere gevoelige plekken die de mogelijkheid bieden de nationale veiligheid te schaden worden door de betreffende vakminister in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen als vertrouwensfunctie. Een persoon kan niet eerder een vertrouwensfunctie bekleden dan nadat een veiligheidsonderzoek is afgerond en een Verklaring van Geen Bezwaar is afgegeven door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD).
Het bericht dat de bouw van windmolenparken op zee de maatschappij 5 miljard euro schade oplevert |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «5 miljard schade door windmolens»?1
In het bericht is een enkel getal uit een gedegen onderzoek naar het verschil tussen de realisatie van windparken op zee binnen en buiten de 12-mijlszone uit zijn context gehaald en gebruikt voor berichtgeving over een onderwerp dat buiten de scope van het onderzoek ligt. Ik vind dat betreurenswaardig.
Het getal van 5 miljard euro is ontleend aan de maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) windenergie binnen de 12-mijlszone. Deze MKBA brengt in kaart wat de verschillen in maatschappelijke kosten en baten zijn van de realisatie van windmolenparken binnen de 12-mijlszone ten opzichte van windmolenparken buiten de 12-mijlszone. Conclusie van de MKBA is dat bouwen binnen de 12-mijlszone een netto maatschappelijk positief effect heeft van 300 miljoen euro ten opzichte van bouwen buiten de 12-mijlszone. In de MKBA is het effect van wind op zee op CO2-reductie en de voorzieningszekerheid niet meegenomen en in de gevoeligheidsanalyse is niet ingegaan op het effect hiervan. Voor de vraag ten aanzien van bouwen binnen de 12-mijlszone is het namelijk niet relevant hoe de baten van CO2-reductie en voorzieningszekerheid worden meegenomen, omdat deze baten voor windparken binnen en buiten de 12-mijlszone gelijk zijn.
Het bericht «5 miljard schade door windmolens» heeft geen betrekking op het bouwen van windparken binnen in plaats van buiten de 12-mijlszone, maar richt zich op de vraag of windenergie op zee in het algemeen maatschappelijk gewenst is. Aangezien de MKBA niet op deze vraag gericht is, geeft de studie hier geen antwoord op.
Voor een antwoord op een dergelijke vraag is het essentieel om in het onderzoek en de gevoeligheidsanalyse mee te nemen hoe wordt omgegaan met de baten van CO2-reductie en voorzieningszekerheid. Aangezien dat in deze studie niet is gebeurd, geeft deze studie geen onderbouwing voor het bericht «5 miljard schade door windmolens».
Bent u bereid te stoppen met de bouw van windturbineparken op zee, nu blijkt dat dit 5 miljard euro aan schade en geen milieuwinst oplevert? Zo nee, over welke kennis beschikt u waar het Centraal Plan Bureau (CPB) niet over beschikt?
Ik ben niet bereid te stoppen met de stimulering van windenergie op zee. Windenergie op zee is nodig voor het bereiken van de nationale en Europese doelen voor CO2-reductie en hernieuwbare energie alsmede voor versterking van voorzieningszekerheid op de langere termijn. Klimaat en voorzieningszekerheid zijn de belangrijkste redenen voor het hebben van een doelstelling voor hernieuwbare energie en zijn de belangrijkste redenen waarom ik wind op zee stimuleer. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is de MKBA windenergie binnen de 12-mijlszone slechts gericht op de wenselijkheid van het bouwen van windparken binnen de 12-mijlszone en niet op wind op zee of hernieuwbare energie in het algemeen.
Hoe gaat u de burger uitleggen dat u ze honderden euro's per jaar uit de zakken klopt voor het bouwen van windturbines op zee die de maatschappij enkel schade opleveren? In wiens belang handelt u?
Versterking van voorzieningszekerheid op de langere termijn en de overstap naar een volledig duurzame energievoorziening in 2050 vergt een traject van lange adem en aanzienlijke investeringen. Het is van breed maatschappelijk belang dat we deze zaken realiseren. Tot 2020 moeten we stappen zetten die we ook in Europees verband en in het Energieakkoord overeen zijn gekomen. Dat is volgens de Richtlijn Hernieuwbare Energie 14% hernieuwbare energie in 2020. Deze 14% kunnen we niet behalen met alleen technologieën als geothermie en zon-pv. Ook windenergie op zee, windenergie op land en inzet van biomassa zijn nodig.
Deelt u de mening dat energie uit windturbines geen alternatief is voor fossiele energie, omdat windturbines op zee niet op wind maar op subsidie draaien, zelfs indien de kosten met 40% zouden dalen? Zo ja, waarom blijft u miljarden euro's hieraan verspillen?
Ik deel deze mening niet. Hernieuwbare energie, waaronder wind op zee, is nodig voor het bereiken van de Europese doelen voor CO2-reductie en hernieuwbare energie alsmede voor versterking van voorzieningszekerheid op de langere termijn.
De hoogte van de AOW-uitkering in het buitenland |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hoeveel Nederlanders ontvangen een AOW-uitkering in het buitenland? Kunt u dit uitsplitsen naar land?
Zie bijlage 1. Rubricering is per rechtsgebied: EU, verdragen, zonder verdrag. Gebieden die integraal onderdeel uitmaken van een land (bijvoorbeeld de Franse departementen) worden niet apart vermeld c.q. zijn opgenomen onder het desbetreffende land. Gebieden met zelfbestuur worden apart vermeld alsof ze een land zijn (bijvoorbeeld Azoren, Gibraltar). Gebieden met aparte status kunnen onder een ander rechtsregime vallen dan het metropolitane grondgebied (bijvoorbeeld Kanaaleilanden).
Met hoeveel en met welke landen heeft Nederland een verdrag gesloten over toezicht ten behoeve van het samenwooncriterium in de Algemene ouderdomswet (AOW)? Kunt u aangeven hoeveel Nederlanders een AOW-uitkering ontvangen in een land waarmee Nederland een verdrag heeft, en hoeveel Nederlanders in een land waarmee Nederland geen verdrag heeft? Kunt u dit uitsplitsen naar land?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe controleert de Sociale Verzekeringsbank (SVB) op bijvoorbeeld overlijden in landen waarmee Nederland geen verdrag heeft gesloten?
Klanten die in een land wonen waarmee Nederland geen verdrag heeft gesloten, ontvangen jaarlijks een formulier levensbewijs (OLB = Onderzoek LevensBewijs) waarmee ze kunnen aantonen dat ze nog in leven zijn. Het OLB formulier moet worden ondertekend door een bevoegde autoriteit alvorens te worden geretourneerd aan de SVB. Komt een formulier niet retour dan wordt een rappel verzonden. Komt geen reactie op het rappel dan wordt de uitkering geschorst en wordt een nader onderzoek ingesteld. Afhankelijk van het onderzoek wordt de schorsing opgeheven (uiteraard omdat de persoon in leven is en recht op pensioen heeft) of wordt het recht op uitkering volledig ingetrokken.
Deelt u de mening dat Nederland met zoveel mogelijk landen een verdrag zou moeten sluiten, zodat Nederlanders die in het buitenland verblijven aanspraak kunnen maken op de AOW-hoogte waar ze recht op hebben en niet worden «gekort» op de uitkeringshoogte omdat de SVB niet kan controleren op het samenwooncriterium?
Op 1 januari 2000 is de Wet beperking export uitkeringen(Wet BEU) in werking getreden. In deze wet is het beleid vastgelegd om geen uitkeringen meer te exporteren, tenzij met het desbetreffende land verdragsrechtelijke afspraken zijn gemaakt waardoor de handhaving van de uitkeringen adequaat is geregeld. Een uitzondering geldt voor de AOW, die naar alle landen in de wereld wordt geëxporteerd ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimum loon). Het is de inzet geweest van de Nederlandse regering om na aanvaarding van het wetsvoorstel Beperking Export Uitkeringen (BEU) met zoveel mogelijk landen een dergelijk handhavingsverdrag te sluiten. Deze inzet heeft geleid tot een groot aantal afgesloten verdragen. Voor landen waarmee een verdrag is gesloten, kan de AOW voor alleenstaanden 70% van het wettelijk minimum loon bedragen. Ten aanzien van de landen waarmee tot nu toe geen verdragsafspraken zijn gemaakt, zie ik weinig mogelijkheden om die alsnog tot stand te brengen. Voor Nederland geldt in deze situatie dat de baten van het sluiten van een verdrag en het implementeren van de daarin gemaakte afspraken in termen van verbeterde rechtmatigheid dikwijls niet opwegen tegen de daarmee gemoeide kosten (Kamerstuk 29 382, nr. 13).
Kunt u aangeven met hoeveel landen thans onderhandelingen worden gevoerd over een verdrag, met hoeveel landen in het verleden onderhandelingen zijn gevoerd die niet hebben geleid tot een verdrag, danwel met hoeveel landen een gesloten verdrag is opgezegd?
Momenteel wordt met 21 landen1 onderhandeld over (aanpassing van) bilaterale verdragen inzake sociale zekerheid. Met meerdere landen zijn besprekingen gevoerd die niet tot een verdrag hebben geleid, bijvoorbeeld vanwege onvoldoende handhavingsmogelijkheden in die landen. Tot op heden heeft Nederland geen bilateraal verdrag inzake sociale zekerheid opgezegd.
Klopt het dat de onderhandelingen met Costa Rica over een verdrag zijn gestaakt? Zo ja, waarom? Bent u voornemens de onderhandelingen met Costa Rica te hervatten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
De onderhandelingen met Costa Rica hebben geleid tot ondertekening van het verdrag inzake controle van socialezekerheidsuitkeringen op 1 december 2003. Nederland heeft in 2004 het verdrag geratificeerd. In afwachting van ratificatie van het verdrag door Costa Rica, heeft Nederland het verdrag eenzijdig voorlopig toegepast en uitkeringen geëxporteerd, hoewel de desbetreffende handhavingsbepalingen nog niet in werking waren getreden. Zoals toegezegd in de nota «Arbeidsmobiliteit en sociale zekerheid» (Kamerstuk 32 149, nr. 1) heeft de regering besloten niet langer te wachten op ratificatie door een aantal landen waaronder Costa Rica. De voorlopige toepassing van het verdrag is per 1 januari 2012 daadwerkelijk beëindigd.
Nationaliteit
Nederlands
Nederlands + Buitenlands
Buitenlands
Totaal
Nederland
2.846.131
64.542
42.499
2.953.172
Bonaire
412
.
13
425
Sint Eustatius
.
.
.
30
Saba
13
0
0
13
Aruba
1.858
13
54
1.925
Curacao
3.988
14
116
4.118
Nederlandse Antillen
.
.
.
43
Sint Maarten
211
.
11
222
Azoren
.
.
.
1
België
18.600
343
46.419
65.362
Bulgarije
53
12
30
95
Canarische eilanden
239
11
1.038
1.288
Cyprus
101
.
39
140
Denemarken
292
18
444
754
Duitsland
19.113
580
24.735
44.428
Estland
.
.
.
11
Finland
70
.
234
304
Frankrijk
8.696
433
3.342
12.471
Gibraltar
.
.
.
4
Griekenland
412
117
1.435
1.964
Groot-Brittannië
3.483
277
6.902
10.662
Hongarije
386
80
163
629
Ierland
470
24
289
783
Italië
1.127
299
5.843
7.269
Kroatië
52
83
1.754
1.889
Letland
.
.
.
16
Litouwen
.
.
.
17
Luxemburg
534
.
184
718
Madeira-eilanden
.
.
.
2
Malta
149
.
39
188
Oostenrijk
743
44
1.409
2.196
Polen
246
115
343
704
Portugal
1.255
69
3.341
4.665
Roemenië
72
13
11
96
Slovenië
24
10
114
148
Slowakije
35
.
24
59
Spanje
6.985
380
40.144
47.509
Tsjechie
161
55
96
312
Zweden
674
38
1.340
2.052
Nationaliteit
Woonland
Nederlands
Nederlands
+
Buitenlands
Buitenlands
Totaal
IJsland
.
.
.
17
Liechtenstein
.
.
.
11
Noorwegen
421
19
669
1.109
Amerikaanse Maagdeneilanden
.
.
.
1
Argentinië
94
23
59
176
Australië
4.711
280
8.487
13.478
Belize
.
.
.
9
Bosnië-Herzegovina
34
104
908
1.046
Canada
3.329
420
11.403
15.152
Chili
108
26
167
301
Ecuador
.
.
.
47
Egypte
42
.
18
60
Filipijnen
408
.
100
508
Guam
.
.
.
3
Hongkong
112
25
82
219
India
69
.
71
140
Indonesië
755
18
508
1.281
Israël
779
202
637
1.618
Japan
36
0
1.361
1.397
Jordanië
.
.
.
21
Kaapverdië
68
64
985
1.117
Kanaaleilanden
25
.
22
47
Kosovo
.
.
.
76
Macedonië
14
10
433
457
Man
.
.
.
17
Marokko1)
58
324
12.394
12.776
Monaco
120
.
26
146
Montenegro
12
.
49
61
Nieuw-Zeeland
2.752
61
1.370
4.183
Pakistan
28
.
39
67
Panama
41
.
9
50
Paraguay
.
.
.
14
Puerto Rico
.
.
.
8
Servië
54
122
1.150
1.326
Suriname
1.685
66
2.146
3.897
Thailand
1.119
26
115
1.260
Tunesië
38
37
380
455
Turkije
304
1.429
21.185
22.918
Uruguay
37
.
44
81
Verenigde Staten van Amerika
6.143
514
10.990
17.647
Zuid-Afrika
2.512
68
616
3.196
Zuid-Korea
.
.
.
53
Zwitserland
2.502
445
2.323
5.270
Nationaliteit
Woonland
Nederlands
Nederlands +
Buitenlands
Buitenlands
Totaal
Algerije
.
.
.
25
Andorra
50
0
11
61
Angola
.
.
.
1
Anguilla
.
.
.
6
Antigua en Barbuda
.
.
.
4
Armenië
.
.
.
1
Azerbajdsjan
.
.
.
2
Bahama-eilanden
.
.
.
11
Bahrein
.
.
.
14
Bangladesh
.
.
.
8
Barbados
.
.
.
6
Belarus (Wit-Rusland)
.
.
.
2
Benin
.
.
.
3
Bermuda
.
.
.
5
Bolivia
.
.
.
37
Botswana
.
.
.
12
Brazilië
585
30
151
766
Britse Maagdeneilanden
.
.
.
3
Brunei
.
.
.
2
Burkina Faso
.
.
.
3
Burundi
.
.
.
1
Caymaneilanden
.
.
.
7
China
77
.
35
112
Colombia
99
.
15
114
Cookeilanden
.
.
.
3
Costa Rica
94
.
18
112
Cuba
.
.
.
6
Dem. Rep. Congo
.
.
.
6
Dominica
.
.
.
4
Dominicaanse Republiek
.
.
.
103
El Salvador
.
.
.
9
Eritrea
.
.
.
5
Etiopië
.
.
.
20
Faeroer
.
.
.
2
Fiji
.
.
.
7
Frans Polynesië
.
.
.
5
Gabon
.
.
.
6
Gambia
.
.
.
17
Georgië
.
.
.
6
Ghana
.
.
.
48
Grenada
.
.
.
1
Guatemala
.
.
.
25
Guinee
.
.
.
2
Guinee Bissau
.
.
.
3
Guyana
.
.
.
8
Haïti
.
.
.
5
Honduras
.
.
.
13
Internationaal gebied
.
.
.
2
Irak
.
.
.
16
Iran
.
.
.
24
Ivoorkust
.
.
.
4
Jamaica
.
.
.
8
Jemen
.
.
.
2
Kambodja
.
.
.
6
Kameroen
16
,
0
16
Katar
.
.
.
3
Kazachstan
.
.
.
3
Kenya
64
.
14
78
Koeweit
.
.
.
3
Kongo
.
.
.
1
Kyrgyzstan
.
.
.
1
Laos
.
.
.
1
Lesotho
.
.
.
2
Libanon
.
.
.
26
Liberia
.
.
.
2
Madagaskar
.
.
.
8
Malawi
.
.
.
16
Maleisië
153
.
38
191
Mali
.
.
.
4
Mauritanië
.
.
.
2
Mauritius
.
.
.
6
Mexico
127
.
53
180
Moldavië
.
.
.
1
Mongolië
.
.
.
1
Mozambique
.
.
.
10
Myanmar
.
.
.
2
Namibië
.
.
.
30
Nepal
.
.
.
2
Nicaragua
.
.
.
16
Nieuwcaledonië
.
.
.
1
Niger
.
.
.
1
Nigeria
.
.
.
15
Oekraine
.
.
.
19
Oman
.
.
.
15
Papua-Nieuwguinea
.
.
.
12
Peru
43
.
12
55
Republiek van Palau
.
.
.
2
Rusland
.
.
.
27
Rwanda
.
.
.
6
Saint Kitts-Nevis
.
.
.
3
San Marino
.
.
.
2
Saoedi-Arabië
.
.
.
8
Senegal
.
.
.
9
Seychellen
.
.
.
4
Sƒo Tom‚ en Principe
.
.
.
1
Sierra Leone
.
.
.
2
Singapore
62
.
77
139
Sint Lucia
.
.
.
8
Sint Vincent en de Grenadinen
.
.
.
2
Soedan
.
.
.
5
Solomoneilanden
.
.
.
4
Somalia
.
.
.
1
Sri Lanka
38
.
10
48
Swaziland
.
.
.
11
Syrië
.
.
.
2
Taiwan
24
.
17
41
Tanzania
.
.
.
38
Togo
.
.
.
3
Tonga
.
.
.
2
Trinidad en Tobago
.
.
.
16
Turks- en Caicoseilanden
.
.
.
2
Uganda
.
.
.
21
Vanuatu
.
.
.
2
Vaticaanstad
.
.
.
1
Venezuela
65
.
20
85
Verenigde Arabische Emiraten
.
.
.
55
Vietnam
15
10
10
35
Westelijke Sahara
.
.
.
7
Westsamoa
.
.
.
1
Zambia
.
.
.
22
Zimbabwe
.
.
.
21
Zuid-Soedan
.
.
.
1
opzeggingswet in voorbereiding
De onderzoeken naar de aanslag op de MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wanneer ontvangt de Tweede Kamer een voortgangsrapportage over de onderzoeken naar de MH17?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft op 9 september jl. een rapport van eerste bevindingen (preliminary report) gepubliceerd. De OvV streeft ernaar om het eindrapport in juli 2015 op te leveren.
Verder is uw Kamer bij brief 9 oktober 2014 opnieuw geïnformeerd over de nasleep van de ramp met Malaysia Airlines vlucht MH17 (Kamerstuk 33 997, nr. 20). Deze brief bevat tevens de meeste recente stand van zaken met betrekking tot de (voortgang van) het strafrechtelijk onderzoek.
Heeft u Oekraïne gevraagd om de overeenkomst tussen het Oekraïense National Bureau of Air Accident Investigation (NBAAI) en de Onderzoeksraad voor Veiligheid openbaar te maken en bent u bereid om deze overeenkomst onverwijld openbaar te maken?
De overeenkomst kan pas openbaar worden gemaakt als ook Oekraïne daarmee instemt. Het gesprek daarover tussen de OvV en Oekraine is nu gaande. Zodra en indien Oekraïne instemt met openbaar maken, zal de OvV de overeenkomst plaatsen op zijn website.
Heeft het Openbaar Ministerie de regering geïnformeerd en om toestemming gevraagd alvorens zij een geheime overeenkomst tekende met haar counterparts in Oekraïne, België, Australië en later Maleisië? Heeft de regering toestemming gegeven voor het ondertekenen van deze overeenkomst?
De overeenkomst waaraan de vraagsteller refereert betreft een afspraak tot het oprichten van een gemeenschappelijk onderzoeksteam. Het OM is tot het instellen van een dergelijk JIT (Joint Investigation Team) bevoegd en maakt van deze bevoegdheid met regelmaat gebruik in grensoverschrijdende strafrechtelijke onderzoeken. De ondertekening van het JIT inzake het onderzoek naar de ramp met vlucht MH17 vond plaats met medeweten en instemming van het kabinet.
Wanneer is de overeenkomst getekend en wanneer en hoe werd hij rechtsgeldig? Wat is de formele status van de overeenkomst?
Een overeenkomst tot het instellen van een gemeenschappelijk onderzoeksteam (een JIT) heeft betrekking op de wijze en intensiteit van samenwerking in een strafrechtelijk onderzoek. De overeenkomst is rechtsgeldig sinds deze op 7 augustus jl. werd ondertekend. Sinds 19 augustus is ook Maleisië aangesloten bij het JIT. Binnen het JIT gelden voor alle landen voorwaarden met betrekking tot de wijze waarop informatie wordt verzameld, gedeeld en gebruikt. Dergelijke voorwaarden alsmede doelbinding zijn gebruikelijk bij internationale strafrechtelijke samenwerking. Deze overeenkomst is niet openbaar, aangezien het hier een document betreft met operationele werkafspraken in een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Wanneer trad Maleisië toe tot de overeenkomst en was dat op dezelfde voorwaarden?
Zie antwoord vraag 4.
Nu het bestaan van de overeenkomst publiek is, kunt u deze overeenkomst publiek maken?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de overeenkomst veto-rechten bevat voor landen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er in of bij de overeenkomst afspraken gemaakt over het mogelijk vervolgen van landen die meedoen aan de afspraak?
Het JIT is beperkt tot de opsporingsfase en in het kader hiervan zijn geen afspraken over vervolging gemaakt.
Is de afspraak tussen de landen op enig moment voorgelegd aan het parlement of een aantal parlementsleden van één van de deelnemende landen (Oekraïne, België, Australië, Nederland, Maleisië)? Zo ja, aan wie en wanneer?
Het kabinet beschikt niet over informatie met betrekking tot de wijze waarop de goedkeuring van het JIT tot stand is gekomen in de andere deelnemende landen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg over de MH17 op 15 oktober aanstaande?
Ja.
De grote zorgen bij bouwondernemers in Overijssel over de grotere inflexibiliteit in de relatie tussen werkgever en werknemer als gevolg van de aangescherpte ketenbepaling in de Wet Werk en Zekerheid |
|
Enneüs Heerma (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de grote zorgen die leven bij bouwondernemers in Overijssel over de grotere inflexibiliteit in de relatie tussen werkgever en werknemer als gevolg van de aangescherpte ketenbepaling in de Wet Werk en Zekerheid?1
Ja.
Deelt u de mening van de ondernemers dat de aangescherpte ketenbepaling hen onnodig zal beperken in de mogelijkheid om een arbeidscontract tijdelijk te verlengen, zeker in de specifieke regionale context van een onzeker perspectief op bouwopdrachten en een hoge werkloosheid onder bouwvakkers?
Nee, ik deel die mening niet als het gaat om de kwalificatie «onnodig». De maatregelen in de Wet werk en zekerheid (Wwz) zijn erop gericht te komen tot een nieuw evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt en om het gat in bescherming tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde en onbepaalde tijd te verkleinen. De gedachte achter de ketenbepaling is dat na een periode van tijdelijke contracten een vast contract dient te ontstaan. Met de Wwz wordt de maximale termijn van de ketenbepaling verkort van drie naar twee jaar. Wat betreft de lengte van de periode waarin tijdelijke contracten kunnen worden aangegaan, worden werkgevers door deze maatregel inderdaad beperkt in hun mogelijkheden. Datzelfde geldt door het verlengen (van drie naar zes maanden) van de zogenoemde tussenpoos waardoor er eerder sprake zal zijn van opeenvolgende contracten in de zin van de ketenbepaling. Deze wijzigingen beschouw ik echter niet als onnodig, maar als noodzakelijk om werknemers met tijdelijke contracten eerder de zekerheid te bieden van een vast contract en omzeiling van de ketenbepaling tegen te gaan. De afgelopen jaren is immers gebleken dat steeds meer mensen langdurig en onvrijwillig door één en dezelfde werkgever op flexibele contracten worden ingeschakeld, waar het in feite om structurele werkzaamheden gaat. Ook uit de berichtgeving op RTV Oost blijkt dat bouwbedrijven werknemers waar zij overigens een goede relatie mee hebben, desondanks langer op flexibele basis willen inhuren. Daarmee wordt het normale ondernemersrisico in feite afgewenteld op de betreffende werknemers en dat acht ik ongewenst.
Voor de volledigheid wil ik er op wijzen dat in de Wwz is geregeld dat bij het eindigen van tijdelijke contracten van zes maanden of langer een wettelijke aanzegtermijn van één maand gaat gelden. De aanzegtermijn geldt niet bij een tijdelijk contract van vier maanden, zoals in het item bij RTV Oost werd vermeld.
Bereiken u meer signalen over verwachte negatieve effecten van de aangescherpte ketenbepaling? Bent u bereid om de ingangsdatum voor deze maatregel met een jaar uit te stellen van 1 juli 2015 naar 1 juli 2016, zodat de flexibiliteit in elk geval het komende jaar nog is gewaarborgd?
Bij de behandeling van de Wwz heb ik uitgebreid met uw Kamer van gedachten gewisseld over de mogelijke consequenties van de wijziging van de ketenbepaling. Daarbij is ook stil gestaan bij het moment van invoering van deze maatregel. Bij amendement van de leden Van Nieuwenhuizen-Wybenga en Van Weyenberg2 is de wijziging van de ketenbepaling met één jaar uitgesteld tot 1 juli 2015. Uit de toelichting bij dit amendement blijkt dat de Tweede Kamer dit uitstel noodzakelijk vond, omdat per die datum het ontslagrecht wordt hervormd waarmee het vaste contract aantrekkelijker wordt, wat leidt tot een nieuwe dynamiek op de arbeidsmarkt. Dit zal de kans vergroten dat werknemers een vast contract krijgen na het derde contract dan wel na afloop van de periode van twee jaar. Door dit amendement vindt de wijziging van de ketenbepaling gelijktijdig plaats met de wijziging van het ontslagrecht per 1 juli 2015. Verder geldt op grond van het overgangsrecht dat bestaande cao’s die een ruimere dan de wettelijke regeling kennen, van toepassing blijven tot 1 juli 2016, zodat ook om die reden uitstel van de maatregel niet noodzakelijk is.
Bent u bereid om in gebieden en/of sectoren met een hoge werkloosheid de ketenbepaling op te rekken, zodat er voor een langere achtereengesloten periode tijdelijke contracten kunnen worden afgesloten?
Nee, daar ben ik niet toe bereid, zo dat al mogelijk zou zijn, wat niet het geval is, en verwijs hiervoor naar de antwoorden op vragen 2 en 3.
Bent u bereid om de mogelijkheid te creëren voor een meerjarig tweede contract, waarbij de maximale termijn van twee jaar flexwerk vervalt indien de werkgever een tweede contract aanbiedt voor een periode van twee tot vijf jaar? Kunt u aangeven wat de uitkomsten zijn van het onderzoek naar de voor- en nadelen van een meerjarig tweede contract alsmede het overleg hierover met sociale partners, zoals bepleit in de motie-Voortman/Pieter Heerma (Kamerstuk 33 818, nr. 41)?
Voor de behandeling van de begroting van SZW zal ik de uitkomsten van het onderzoek naar de voor- en nadelen van een meerjarig tweede contract alsmede de uitkomst van het overleg hierover met sociale partners aan uw Kamer zenden.
De controle op Europese subsidies |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Controles op EU-subsidies moeten slimmer»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de heer Brenninkmeijer, lid van de Europese Rekenkamer, over de invulling die gegeven wordt aan de controles op een verantwoorde besteding van EU-subsidies? Zo nee, waarom niet?
De zorgen van de heer Brenninkmeijer zijn mij bekend. De Europese Commissie geeft lidstaten strikte voorschriften voor de uitvoering van controles op EU-subsidies. Deze voorschriften kunnen afwijken van de door lidstaten gehanteerde nationale principes voor de invulling van controles op nationale subsidies. Zo hanteert Nederland voor de controle op nationale subsidies het principe van risicoanalyse en het principe van Single Information Single Audit (SISA), waarbij controle-instanties steunen op elkaars controlebevindingen. Om het principe van risicogerichte controles bij Europese subsidies te bevorderen werk ik samen met de Minister van Financiën. Ik verwijs u naar de reactie van de Minister van Financiën op vragen van de leden de Vries en Verheijen naar aanleiding van het interview met de heer Brenninkmeijer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 293).
Deelt u de opvatting van mevrouw Van den Brink dat er een «handhavingskathedraal» ontstaan is? Zo nee, waarom niet?
Bij de Europese Structuur- en Investeringsfondsen is in meerdere of mindere mate sprake van een stapeling van controles door zowel nationale als Europese controle-instanties. Deze stapeling van controles kan leiden tot extra controlelasten voor de subsidie-aanvragers, ook al vinden de controles door de nationale en Europese instanties steekproefsgewijs plaats. Om de rechtmatigheid van de uitgaven te borgen ben ik van mening dat er sprake moet zijn van een goede balans tussen de controle-inspanningen door de nationale en Europese controle-instanties en de doelmatigheid daarvan. In het antwoord op vraag 6 noem ik een aantal voorbeelden waarbij wordt gewerkt aan bevordering van de doelmatigheid van de controle.
Zijn u signalen bekend van medeoverheden, bedrijven en/of anderen dat er terughoudendheid bestaat bij het aanvragen van Europese subsidies vanwege de verantwoordingslasten en de risico's die daarmee gepaard gaan? Zo ja, welke gevolgen heeft dat voor programma's ten behoeve van onderzoek en innovatie?
De wijze van uitvoering van de controles voor bedrijven (met name mkb-bedrijven) bij de Europese Structuur- en Investeringsfondsen kan een reden zijn om geen Europese subsidie aan te vragen. Dit leidt echter, voor zover ik dat nu kan overzien, niet tot onderbenutting van de Europese fondsen door Nederland.
Zoals aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 21 501-31, nr. 343) heeft Nederland een bovengemiddeld resultaat behaald bij het verwerven van financiering uit het 7e Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie.
Voor deelname in het nieuwe programma Horizon 2020 is een aantal regels gewijzigd ten opzichte van haar voorganger, het 7e Kaderprogramma. Op basis van ervaringen met het 7e Kaderprogramma zijn het niet zozeer de controles die deelnemers – en dan met name het mkb- weerhouden deel te nemen, maar is het de geringe kans op financiering van een onderzoeksvoorstel door de grote belangstelling ten opzichte van het beschikbare budget. Bovendien moet er vaak gewerkt worden in internationale consortia, want daarin zit een belangrijke Europese meerwaarde. Voor de vorming daarvan zijn wel investeringen in tijd en geld noodzakelijk zonder garantie op succes. De uitvoering is dit jaar gestart en daarom is het te vroeg hierover nu conclusies te trekken.
Welke programma's en steunpunten zijn er momenteel vanuit uw ministerie om medeoverheden, bedrijven en/of anderen te ondersteunen in de aanvraag, uitvoering en verantwoording van Europese subsidies?
De Europese Landbouw en Visserijsubsidies die vallen onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Economische Zaken (EZ) worden uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Bij dit agentschap van EZ kan men terecht voor algemene informatie over de aanvragen, de uitvoering en verantwoording. Voor subsidies uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) is ook het Regiebureau POP een belangrijk informatiepunt, onder andere voor medeoverheden. Concrete ondersteuning, bijvoorbeeld bij het invullen van aanvraagformulieren, is meer een zaak van particuliere adviesbureaus.
Voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), waar de uitvoering en het beheer decentraal plaatsvinden door de regionale overheden, hebben regionale overheden, zoals de vier grote steden (G4) en alle provincies, steunpunten ingericht die bedrijven kunnen ondersteunen bij het indienen van een aanvraag. Daarnaast organiseren de regionale uitvoeringsorganen regelmatig voorlichtingssessies. Voor de nieuwe programmaperiode 2014–2020 maken de regionale uitvoeringsorganisaties een handboek voor de potentiële projectindieners. Voor Horizon 2020, dat volledig wordt uitgevoerd door de Europese Commissie, worden (potentiële) deelnemers geadviseerd, geïnformeerd en getraind door de national contact points in de lidstaten, die in Nederland onderdeel uitmaken van RVO.nl. Zij houden op hun beurt weer nauw contact met ministeries die met de Europese Commissie in gesprek gaan over de implementatie van Horizon 2020.
Heeft u bij een of meerdere instellingen van de Europese Unie reeds aandacht gevraagd voor de ontstane verantwoordingslasten? Zo ja, om welke instellingen gaat het en hoe is daarop gereageerd?
Bij de onderhandelingen over de verordeningen en de uitvoeringsbepalingen voor de nieuwe programmaperiode 2014–2020 met de Raad, het Europees parlement, de nationale parlementen en de Europese Commissie heeft Nederland voortdurend aandacht gevraagd voor vermindering van de administratieve lasten als gevolg van de controledruk. Deze inzet gold zowel voor de in gezamenlijk beheer uit te voeren programma’s (Europese Structuur- en Investeringsfondsen) als voor Horizon 2020 en daarmee samenhangende publiek-private en publiek-publieke programma’s. De inzet van Nederland is gebaseerd op ervaringen in het veld en voorgelegd aan de Tweede Kamer. Op verschillende punten is de inzet van Nederland vertaald in vereenvoudigde regelgeving, bijvoorbeeld meer gebruik van forfaitaire vergoedingen van kosten voor subsidiabele activiteiten, digitalisering van het proces van aanvragen en verantwoorden van subsidie en het principe dat een begunstigde zijn gegevens maar éénmalig behoeft aan te leveren. Omdat de uitvoering dit jaar is gestart, is het nog te vroeg om te kunnen bepalen hoe de regels in de praktijk uitpakken. Dit laat onverlet dat Nederland zich op het standpunt stelt dat controles dienen te waarborgen dat subsidies rechtmatig worden besteed.
Komt het voor dat Europese subsidies moeten worden teruggevorderd, terwijl aan alle Europese subsidievoorwaarden voldaan is en enkel aanvullende Nederlandse voorwaarden geschonden worden? Zo ja, hoe vaak en waarom geldt in zo'n geval het Europese in plaats van het Nederlandse recht?
De Europese regelgeving voor Europese fondsen in gedeeld beheer schrijft voor dat bij controles op subsidies moet worden nagegaan of is gehandeld in overeenstemming met het toepasselijke recht van de Unie én het nationale recht ter toepassing daarvan. Aangezien het om Europese subsidies gaat, geldt hierbij in voorkomende gevallen het primaat van de Europese regelgeving boven het nationale recht. In hoeverre Europese subsidies moeten worden teruggevorderd omdat is gehandeld in strijd met het toepasselijke nationale recht is niet exact bekend, aangezien het hierbij niet enkel gaat om regelgeving van de rijksoverheid, maar ook van provinciale en gemeentelijke overheden.
Komt het voor dat Europese subsidies moeten worden teruggevorderd zonder dat de aanvrager voor de fout in de verantwoording zorg draagt, maar het een overheidsorgaan betreft waar het gebrek is ontstaan? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit?
Voor de Europese fondsen geldt dat als subsidie op een onrechtmatige wijze is verkregen, deze bij de subsidie ontvanger wordt teruggevorderd. Er is sprake van een onregelmatigheid indien de inbreuk op het Unierecht (mede) het gevolg is van een handeling of nalatigheid van een marktdeelnemer. Indien de fout bij de overheid ligt en derhalve niet – mede – kan worden toegeschreven aan een handeling of nalatigheid van de subsidie-aanvrager, neemt, in geval van programma’s in gedeeld beheer, de overheid de eventuele door de Europese Commissie opgelegde financiële correctie voor haar rekening.
Voor een nadere toelichting over de opgelegde correcties verwijs ik naar mijn brief van 20 december 2013 aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 21501-32 nr. 762) over de in 2013 opgelegde correcties en mijn brief van 12 mei 2012 (Kamerstuk 28 625 nr. 150) over de in de periode 2002–2012 opgelegde correcties.
Welke mate van inspanning door aanvragers van Europese subsidies, om te controleren of de in Nederland gepubliceerde subsidievoorwaarden overeenstemmen met de Europese, acht u redelijk om een beroep te kunnen doen op het vertrouwensbeginsel?
Het uitgangspunt is dat aanvragers van Europese subsidies zichzelf afdoende op de hoogte moeten stellen van de Europese en nationale regelgeving die op hen van toepassing is.
De concrete vraag of een aanvrager van een subsidie gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan de wijze waarop de nationale overheid de Europese regelgeving interpreteert of toepast, moet worden beantwoord overeenkomstig het Europese recht, gelet op de in diverse Europese verordeningen opgenomen verplichting om onverschuldigd betaalde Europese subsidie terug te vorderen.
Op grond van de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie kan de betrokken subsidieaanvrager niet met een beroep op het vertrouwensbeginsel een subsidie ontvangen waarop hij volgens het Europese recht geen aanspraak kan maken.
Het bovenstaande laat onverlet dat een subsidieaanvrager die meent dat hij door onrechtmatig handelen van de nationale overheid financieel is gedupeerd, een schadeprocedure tegen de betrokken instantie kan initiëren.
Hoe verhoudt deze invulling van het vertrouwensbeginsel zich tot zowel het Nederlandse als het Europese vertrouwensbeginsel?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de status van de beantwoording van het door de Kamer in 2008 uitgebrachte verslag bij wetsvoorstel 31 418 (Wet terugvordering staatssteun)?
Naar aanleiding van het kritische verslag van de Tweede Kamer heeft een herbezinning plaatsgevonden. Inmiddels ben ik met de Minister van Veiligheid en Justitie overeengekomen dat het huidige, in opzet tamelijk complexe wetsvoorstel zal worden vervangen door een nieuw, door mij op te stellen wetsvoorstel, gelet op mijn coördinerende verantwoordelijkheid voor eerlijke mededinging en staatssteun voor de rijksoverheid. Dit wetsvoorstel zal simpeler van opzet zijn en enkel voorzien in de noodzakelijke wettelijke bevoegdheid voor publieke entiteiten om onrechtmatige staatssteun effectief terug te halen. In algemene zin kan nog in aanvulling hierop gemeld worden dat de wet NERPE (Naleving Europese Regelgeving Publieke Entiteiten) instrumenten biedt om in te grijpen daar waar publieke entiteiten niet in overeenstemming met Europese regels handelen.
Wat vindt u van de door mevrouw Van den Brink in haar proefschrift «De uitvoering van Europese subsidieregelingen in Nederland. Juridische knelpunten en uitdagingen» gedane suggesties voor een «Wet inzake Europese subsidies»?2
De door mevrouw Van den Brink gedane suggesties zullen worden betrokken bij de voorbereiding van het in het antwoord op vraag 11 aangekondigde wetsvoorstel.
Het bericht "Arcus College betaalt tonnen voor langdurige interimmer" |
|
John Kerstens (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Arcus College betaalt tonnen voor langdurige interimmer»1 en herinnert u zich de eerdere vragen over topinkomens en schijnconstructies?2
Ja.
Deelt u de mening dat uit dit bericht weer blijkt dat bij sommige topbestuurders en hun werkgevers uit de (semi-)publieke sector het besef ontbreekt dat zij met geld te maken hebben dat door de belastingbetaler is opgebracht en waar zijn zuinig mee moeten omgaan? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat bij gebrek aan een juiste mentaliteit het goed is dat de topinkomens in die sector gemaximeerd zijn en binnenkort verder teruggebracht moeten worden? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin acht ik het van belang dat verantwoord wordt omgegaan met publieke middelen en dat voorkomen wordt dat met de uitoefening van publieke taken onevenredig hoge bezoldigingen worden uitgekeerd. Hiertoe dienen de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) en het wetsvoorstel verlaging bezoldigingsmaximum WNT.
Deelt u de mening dat de zinsnede in het jaarverslag van Arcus dat de betreffende functionaris «extra financiële kennis [toevoegt] aan het college van bestuur» ook zou kunnen blijken uit het feit dat hij voor lange tijd een zeer ruime financiële vergoeding voor zichzelf heeft weten te bedingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan dit op basis van die zinsnede niet goed beoordelen en onthoud mij dus van een mening.
Hoe kan iemand die een half jaar na de inwerkingtreding van de Wet Normering Topinkomens (WNT) als interim-manager is aangesteld toch onder het overgangsrecht van die wet vallen?
Dit is mogelijk als de afspraken over de bezoldiging dateren van voor 1 januari 2013.
Is het waar dat het Arcus College voor deze interim-mer in 2013 meer dan 300.000 euro betaalt? Hoe hoog wordt de betaling aan hem en «het bemiddelingsbureau» de komende jaren? Hoe verhoudt deze betaling zich tot de WNT?
Uit het jaarverslag over 2013 blijkt dat dit een functionaris zonder dienstbetrekking betreft, die vanaf 1 juli 2012 werkzaam is bij het Arcus College. Op grond van nader onderzoek op basis van de gegevens in het jaarverslag, en een eventuele melding van de instellingsaccountant, oefent de Inspectie van het Onderwijs, namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het toezicht uit op de naleving van de WNT. Het onderzoek in dat kader wordt eerst afgewacht. Per 1 januari 2014 zijn met betrokkene bezoldigingsafspraken gemaakt die binnen de kaders van de WNT vallen, aldus het jaarverslag.
Deelt u de mening dat, indien er werkelijk sprake is van de genoemde beloning, gezien de kosten en lange aanstellingsduur van deze interim-mer, er sprake is van een excessieve beloning die op geen enkele wijze te rechtvaardigen valt? Zo ja, waarom vindt u dit? Zo nee, waarom vindt u dit niet?
Op dit moment kan ik hier in afwachting van het onderzoek door de Inspectie van het Onderwijs geen uitspraken over doen. Wel merk ik op dat ook voor een topfunctionaris zonder dienstbetrekking de WNT-kaders van toepassing zijn, indien zij langer dan zes maanden hun functie vervullen, juist om te voorkomen dat een excessieve beloning bij een lange aanstellingsduur mogelijk is.
Is hier sprake van een constructie die naar de letter van de wet- en regelgeving toegestaan is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat zijn de gevolgen van dat niet toegestane handelen?
Zoals in het antwoord op vraag 5 opgemerkt voert de Inspectie van het Onderwijs onderzoek uit naar de naleving van de WNT. De uitkomsten van dit onderzoek zijn nog niet beschikbaar. Ingeval inderdaad sprake blijkt van een te hoge bezoldiging, dient dat te worden gecorrigeerd door terugbetaling.
Deelt u de mening dat, gezien de lange duur van de samenwerking van de genoemde functionaris met het Arcus College, de hernieuwing van contracten en de betaling boven de WNT-norm, dit de indruk van een schijnconstructie zou kunnen wekken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het overgangsrecht voor topfunctionarissen met en zonder dienstbetrekking is aan een termijn gebonden. Bij overschrijding van deze termijn wordt de bezoldiging volledig genormeerd door de WNT. Er is bij de juiste toepassing van overgangsrecht – indien dat ook daadwerkelijk van toepassing is – geen sprake van een schijnconstructie.
Zijn juridische stappen tegen het Arcus College en de bestuurder in kwestie mogelijk? Zo ja, wie kan die stappen zetten, en welke rol kunt u daarin spelen? Zo nee, waarom niet?
De WNT geeft de Minister van OCW als vakminister de bevoegdheid om handhavend op te treden. Deze bevoegdheid is in het geval het onderwijsinstellingen betreft, gemandateerd aan de onderwijsinspectie. Bij complexe handhavingsvraagstukken kan de Minister van OCW een beroep doen op de bij mijn ministerie aanwezige deskundigheid.
Het bericht dat het een rommeltje is met de beloning van hbo-bestuurders |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gerommel met salaris onderwijsbestuurders»?1
Ja.
Klopt het dat nog altijd een aantal hbo-bestuurders meer verdient dan dat wettelijk is toegestaan? Zo ja, is het waar dat na het aannemen en inwerkingtreden van de Wet Normering Topinkomens (WNT) door instellingen voor hoger beroepsonderwijs contracten zijn afgesloten, waardoor onderwijsbestuurders meer gingen verdienen dan de WNT en/of hun eigen beloningscode voorschrijft?
De beloningsgegevens over 2013, het eerste jaar dat de WNT in werking is getreden, worden op dit moment geanalyseerd. Eind van dit jaar zal de eerste WNT-rapportage aan uw Kamer worden toegestuurd. Hieruit zal blijken of en hoeveel bestuurders de wettelijke norm overschrijden. Dit kan geoorloofd zijn vanwege het overgangsrecht. Mocht het zo zijn dat er na de inwerkingtreding van de WNT contracten zijn afgesloten in strijd met de WNT, dan zal dit ook uit de WNT-rapportage blijken.
Herkent u het beeld zoals dat wordt geschetst in het Onderwijsblad, dat er sprake is van een «ratjetoe van niet-afdwingbare codes»?2 Zo nee, hoe verklaart u de grote verschillen in beloning tussen bestuurders en het feit dat deze verschillen ogenschijnlijk niet logisch te verklaren zijn, zoals in het artikel wordt gesteld?
Het is aan de Aob om hier de kwalificatie «ratjetoe» aan te geven. De sector hbo heeft een beloningscode voor bestuurders vastgesteld, die als doel heeft om opwaartse druk van beloningen naar het wettelijk maximum te voorkomen. In deze code is een indeling in salarisklassen gemaakt op basis van de criteria studenten (50%), budget (30%) en sectoren (20%). Net als bij de WNT is ook in de code opgenomen dat bij teruggang in beloning – als gevolg van het overschrijden van de passende salarisklasse – een overgangstermijn van maximaal 3 jaar wordt gehanteerd; in geval van een herbenoeming wordt direct de passende beloning van toepassing. Deze vorm van zelfregulering door de sector wordt door mij gemonitord. Recent heeft u hiervan de nulmeting ontvangen (Kamerstuk 33 495, nr. 58).
Op welke wijze zal de wettelijke verankering van de salarisklassen, zoals vastgelegd in de motie Mohandis en Van Meenen3, bijdragen aan meer transparantie over de beloning van onderwijsbestuurders?
Op dit moment zijn alle beloningen van onderwijsbestuurders openbaar, omdat deze op grond van de WNT in het jaarverslag worden opgenomen. Het opnemen van de salarisklassen in de ministeriële regeling verandert niets daaraan. Wel zorgt het verankeren van de salarisklassen in een ministeriële regeling ervoor dat handhaving op de overschrijding van de toepasselijke klasse mogelijk wordt.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat zo snel mogelijk alle (hbo-)bestuurders onder de WNT vallen en zich houden aan de beloningsode die voor onderwijsbestuurders geldt?
Sinds 1 januari 2013 vallen alle onderwijsbestuurders onder de WNT. De Inspectie van het Onderwijs voert de handhaving op de naleving van de wet uit. Met de inwerkingtreding van de wet en het vaststellen van sectorale beloningsmaxima daaronder, hebben de Staatssecretaris en ik een belangrijke vervolgstap gezet in het voorkomen van topinkomens. Bovendien hebben wij in 2013 en 2014 met succes een moreel appel gedaan om bestuurders te bewegen eerder dan de wettelijke termijn in beloning terug te gaan: van de elf aangeschreven hbo-bestuurders hebben er tien positief gereageerd.
Ten slotte hebben toezichthouders en bestuurders op dit moment zelf de verantwoordelijkheid om de bestuurder conform de beloningscode te belonen. Om vast te stellen of deze vorm van zelfregulering door de sector werkt, wordt door mij een monitoring op de beloningsgegevens uitgevoerd.