Heeft u kennisgenomen van de massale arrestatie van Turkse journalisten het afgelopen weekend?
Ja.
Deelt u de mening van Hoge vertegenwoordiger Mogherini en Europees Commissaris Hahn dat «de politie-invallen en arrestatie van journalisten en vertegenwoordigers van de media vandaag in Turkije incompatibel zijn met mediavrijheid, een kernprincipe van democratie» (statement 14/2640 van de EU Commissie van 14 december)?
Ja.
Herinnert u zich de afspraken «more for more» en «less for less» in het kader van de zogenaamde «pre-toetredingsgelden», waarbij er ook expliciet sancties zouden zijn voor landen die willen toetreden tot de Europese Unie wanneer zij zich afwenden van de Europese waarden?
Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer over de instrumenten van het extern beleid (Kamerstuk 21 501-20, nr. 837) is het pre-toetredingsinstrument (IPA) voor de periode 2014–2020 aangepast in de zin dat er een duidelijkere koppeling is gemaakt tussen hervormingen en steun; waarbij middelen meer worden ingezet ter ondersteuning van belangrijke maar weerbarstige hervormingen waaronder op het terrein van de rechtsstaat. Nederland heeft hier tijdens de onderhandelingen over de IPA-verordening ook voor geijverd. In het geval van Turkije heeft deze nieuwe benadering geleid tot een groter aandeel van middelen op het gebied van de rechtsstaat (toename van 19 procent). Dit betreft nieuwe programma's die in de loop van volgend jaar gaan lopen.
De IPA-verordening voorziet eveneens in een performance reward voor de (potentieel) kandidaat-lidstaten. Deze biedt de mogelijkheid landen die goed hervormen te «belonen» in de vorm van meer steun (more for more) en landen die achterblijven te korten (less for less). De Commissie werkt deze performance reward nog nader uit en voorziet een overall weging bij de mid-term review van IPA in 2017. Overigens zijn tussentijdse kortingen ook mogelijk, zoals in het geval van Bosnie-Herzegovina dat in 2013 50 procent gekort werd op IPA-steun. Deze 50 procent korting werd onlangs voor de periode 2014–2017 gehandhaafd. Voor een korting van IPA-middelen voor Turkije bestaat geen steun. Beslissingen hierover geschieden met QMV.
Deelt u de mening dat Turkije totaal de verkeerde kant opgaat en dat het tijd is om de toetredingssteun (IPA-II gelden) van de Europese Unie aan Turkije te bevriezen en/of te korten?
Recente ontwikkelingen in Turkije baren zorgen. Arrestaties van journalisten en invallen bij media druisen rechtstreeks in tegen de democratische beginselen van de Unie en zijn onverenigbaar met mediavrijheid. Nederland verwacht van Turkije als kandidaat-lidstaat dat het zich committeert aan Europese waarden. Wat het afgelopen weekend is gebeurd, is duidelijk in strijd daarmee.
De conclusies van de Raad Algemene Zaken over het uitbreidingsproces bevatten op voorstel van Nederland een duidelijke veroordeling van de recente politie-invallen en arrestaties van journalisten en mediavertegenwoordigers. Nederland heeft tijdens de Raad eveneens gewezen op de prestatiebeloning die in de nieuwe IPA-verordering verankerd zit en ervoor gepleit dat de huidige ontwikkelingen consequenties zouden moeten hebben voor de financiële steun aan Turkije. De Commissie steunde de Nederlandse oproep om kritisch te blijven kijken naar hoe we IPA-geld uitgeven en hierin de belangen van de Unie scherp in het oog te houden. Hoewel er geen steun was onder andere lidstaten om verdergaande stappen ten aanzien van IPA te zetten, bevatten de conclusies in de algemene IPA-paragraaf op Nederlands aandringen wel een verwijzing naar de relatie tussen voortgang in de implementatie van de pre-accessie strategie en financiële assistentie vanuit het pre-toetredingsinstrument. Het is aan de Commissie terzake voorstellen te doen. Nederland heeft daarbij zijn positie duidelijk gemarkeerd. Voor verdere informatie wordt uw Kamer verwezen naar het verslag van de RAZ van 16 december 2014 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1446).
Bent u bereid dit voorstel op tafel te leggen bij de Raad Algemene Zaken op dinsdagochtend 16 december?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wilt u uitgebreid verslag doen van de discussie over Turkije in de Raad Algemene Zaken en deze vragen beantwoorden voor dinsdagavond 16 december, zodat zij deel kunnen uitmaken van het debat over de Europese Raad in de Tweede Kamer op woensdag 17 december?
Ja.
De gevolgen van windenergiegebieden op zee voor de visserij |
|
Hayke Veldman (VVD), René Leegte (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wind op zee- kavels Borssele»1 en de conceptnotitie Reikwijdte en Detailniveau milieueffectrapport kavelbesluiten Borssele?
Ja.
Wat is de economische schade voor de beroepsvisserij als gevolg van de twee windparken in het windenergiegebied Borssele?
In het Nationaal Waterplan (NWP) is het gebied Borssele sinds 2009 aangewezen als een voor windenergie geschikt gebied. Daarmee was sindsdien voorzienbaar dat er windenergie zou kunnen komen. In het NWP is opgenomen dat het kabinet prioriteit geeft aan activiteiten van nationaal belang, waaronder duurzame (wind)energie. Bij de afweging tot het nemen van een kavelbesluit in het gebied Borssele worden andere activiteiten, zoals visserij, wel betrokken. De gevolgen voor de visserij worden kwalitatief en waar mogelijk kwantitatief beoordeeld. De conceptnotitie Reikwijdte en Detailniveau milieueffectrapport kavelbesluiten Borssele is hierbij de eerste stap. In het uiteindelijke milieueffectrapport zullen de effecten op de visserij worden beschreven. Op dit moment is dan ook nog niet aan te geven wat de effecten zullen zijn.
In de conceptnotitie Reikwijdte en Detailniveau staat geschreven dat de visgronden met een heel klein percentage afnemen ten opzichte van het totale hiervoor beschikbare gebied (p. 26); deelt u de mening dat het percentage van het totale gebied niet relevant is, omdat de zee niet homogeen is? Graag een toelichting.
Indien de visserijsector tijdig informatie kan verschaffen over specifieke gebieden waar waardevolle vis wordt gevangen, zal dit worden meegenomen bij het in beeld brengen van de effecten. Met de visserijsector is overigens afgesproken dat zij bij het nemen van de kavelbesluiten betrokken blijven.
In hoeverre houdt u rekening met het moeten omvaren als gevolg van de aanleg van de windparken en de daarmee gepaard gaande hogere energiekosten? Bent u bereid de werkelijke en volledige economische schade voor de visserijsector als gevolg van de windparken inzichtelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
In het uiteindelijke milieueffectrapport zullen de voor het kavelbesluit relevante effecten, waaronder indien relevant de economische effecten op de visserij, worden beschreven. Het omvaren kan één van deze effecten zijn.
Men is voornemens een onderzoek te doen om de doorvaart voor boten met een lengte kleiner dan 24 meter toe te staan; bent u bereid om ook onderzoek te doen of de doorvaart van kotters met een lengte van ongeveer 42 meter toegestaan kan worden, net zoals bij windparken in het Verenigd Koninkrijk? Zo nee, waarom is de regelgeving in Nederland dan strenger dan in het Verenigd Koninkrijk? Zo ja, op welke termijn wordt de Kamer geïnformeerd over dit onderzoek?
Op 12 december 2014 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu het ontwerp Nationaal Waterplan 2016–2021 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2014/15, 31 710, nr. 35). In de bijbehorende ontwerp Beleidsnota Noordzee is als uitkomst van onderzoeken naar doorvaart opgenomen dat het de intentie en gedachte is om doorvaart mogelijk te maken voor vaartuigen kleiner dan of gelijk aan 24 meter lengte, onder voorwaarden die handhaafbaar moeten zijn en moeten leiden tot een acceptabel niveau van «Search and Rescue»-mogelijkheden. Het gevraagde onderzoek is dus reeds gedaan. De maatvoering van 24 meter sluit aan bij een gebruikelijke grens die binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) wordt gehanteerd. Het is ook de maximum maat voor Eurokotter. Daarmee is deze grens voor de handhaving en regelgeving eenvoudiger.
De situatie is in de landen aan de Noordzee divers. Bijvoorbeeld in België is en wordt de komende jaren doorvaart van de windparken helemaal niet toegestaan. In het Verenigd Koninkrijk is geen grens gesteld voor de omvang van de schepen die door de windparken mogen varen. De Nederlandse overheid zit hier tussenin en vindt het niet wenselijk om grote schepen in windparken toe te staan, vanwege de schade die ontstaat als grote schepen tegen windturbines aanvaren of aandrijven.
De nog uit te voeren onderzoeken in 2015 betreffen testen met betrekking tot de handhaafbaarheid en «Search and Rescue»-mogelijkheden. Op basis van de testresultaten zal eind 2015 een definitief besluit worden genomen over het al dan niet toestaan van doorvaart en medegebruik. De visserijsector is en wordt door gesprekken en bijeenkomsten betrokken bij de totstandkoming van het beleid ten aanzien van doorvaart en medegebruik in Nationaal Waterplan 2016–2021 en bij de kavelbesluiten.
Het bericht van Foodwatch over de lijst van producten die mogelijk paardenvlees bevatten |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe is de aansturing van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) door ministeries formeel geregeld?1
De NVWA is een agentschap, dat als zelfstandig dienstonderdeel onder het Ministerie van Economische Zaken (EZ) valt. Het Ministerie van EZ is het moederdepartement. Het Ministerie van EZ en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zijn beide afzonderlijk opdrachtgever van de NVWA voor de eigen beleidsterreinen. De wijze waarop deze opdrachtverlening plaatsvindt, inclusief afspraken over de onderlinge samenwerking en planning en verantwoording, is vastgelegd in raamovereenkomsten tussen de eigenaar en de NVWA, en de opdrachtgevers en de NVWA.
Wie is verantwoordelijk voor het al dan niet openbaar maken van gegevens?
Het bestuursorgaan dat de informatie onder zich heeft, is verantwoordelijk voor de openbaarmaking ervan op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Het feit dat de NVWA onderdeel is van het Ministerie van EZ, brengt mee dat de Staatssecretaris van EZ verantwoordelijk is voor het al dan niet openbaar maken van inspectiegegevens van de NVWA in het kader van de Wob. In geval de informatieverstrekking betrekking heeft op het beleidsterrein van VWS, gebeurt de openbaarmaking in afstemming met het Ministerie van VWS.
Op basis van welke argumenten is op 14 augustus 2014 in een bezwaarprocedure besloten dat openbaarmaking van de namen van de bedrijven die producten hebben afgenomen, met daarin vlees van het bedrijf Selten een onevenredige benadeling zou zijn voor deze bedrijven?
In het genomen besluit van 14 augustus 2014 op het bezwaarschrift van Foodwatch is geoordeeld dat openbaarmaking van de gegevens van bedrijven die betrokken waren bij de recall van het vlees van het bedrijf Selten een onevenredige benadeling van deze bedrijven zou betekenen. Het feit dat een bedrijf betrokken was bij een recall betekende immers niet dat het bedrijf en de betrokken personen onrechtmatig gehandeld hebben. Publicatie van deze gegevens zou ertoe kunnen leiden dat deze bedrijven en personen reputatieschade zouden kunnen ondervinden. Daarom is ervoor gekozen om op basis van artikel 7 van de Wob, eerste lid, aanhef, en onder c, de gegevens te verstrekken in de vorm van een uittreksel of samenvatting, dat wil zeggen zonder de merk- en producentennamen. Bij dit besluit zijn eventuele gevolgen voor de informatiebehoefte van burgers meegewogen. Tegen dit besluit loopt momenteel een beroepszaak.
Is er bij het besluit om de namen van de bedrijven niet bekend te maken rekening gehouden met de gevolgen die dit voor burgers kan hebben, die hierdoor geen volledig geïnformeerde keuzes omtrent voeding hebben kunnen maken? Zo ja, hoe is hier rekening mee gehouden?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre kan de NVWA zelf keuzes maken over het wel of niet openbaar maken van de gegevens waar Foodwatch om vroeg?
Inzake het openbaar maken van informatie op basis van Wob-verzoeken is de NVWA, net als ieder onderdeel van de rijksdienst, gebonden aan de wettelijke voorschriften inzake de Wob en aan het rijksbeleid in deze.
Met inachtneming van de bepalingen uit de Hygiëneverordeningen, Warenwet, Wob en privacyregelgeving, vindt een belangenafweging plaats over de openbaarmaking van de specifieke inspectiegegevens met daarbij vermeld de naam van de ondernemer. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Op basis van welke wetsartikelen kan er bezwaar worden gemaakt tegen een WOB-verzoek aan de NVWA over het openbaar maken van de namen van de bedrijven die vlees hebben afgenomen van Selten, alsmede soortgelijke gevallen in de toekomst?
Een belanghebbende kan op grond van de Algemene wet bestuursrecht een bezwaarschrift indienen tegen een besluit op basis van de Wob.
Wanneer in een besluit op basis van de Wob, informatie wordt geweigerd met als weigeringsgrond bepalingen in de artikelen 10 en 11 van de Wob, kan door degene die bezwaar maakt de (onjuiste) toepassing van deze artikelen worden aangevoerd.
De nareis van meerderjarige kinderen van vluchtelingen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het beleid voor gezinshereniging soms ongunstig uitpakt?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht en op de opmerkingen hierover van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR)?
In algemene zin wil ik het beeld corrigeren dat meerderjarige ongehuwde kinderen niet zouden kunnen nareizen. Nederland heeft er namelijk bewust voor gekozen om de gunstigere regels voor gezinshereniging met vluchtelingen, ook open te stellen voor meerderjarige (niet-gehuwde) kinderen, hoewel de Richtlijn gezinshereniging (2003/86/EG) lidstaten daartoe niet verplicht. Uit het advies (Na de Vlucht herenigd)2 van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, blijkt dat Nederland zich hiermee in positieve zin onderscheidt van andere Europese landen.
Voorwaarde is dan wel dat er tussen het meerderjarig kind en de ouder(s) in Nederland sprake moet zijn van een «meer dan normale emotionele afhankelijkheid» om tot Nederland te worden toegelaten. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beoordeelt aan de hand van de door de vreemdeling ingebrachte individuele omstandigheden of er sprake is van een meer dan normale emotionele afhankelijkheid tussen de ouder(s) en het ongehuwd meerderjarig kind. Dat een meerderjarig kind alleen zou achterblijven in een land waar de situatie van alleenstaande ongehuwde meisjes bijzonder precair is door de sterke afhankelijkheid van het gezin om zich in het maatschappelijk leven te kunnen bewegen, vormt een overweging in deze beoordeling.
Wanneer is sprake van bijzondere afhankelijkheid? Op welke wijze wordt het criterium «more than normal emotional ties» in de beslispraktijk uitgelegd? Wanneer is daar wel en wanneer is daar geen sprake van?
Bij de beoordeling of sprake is van «meer dan normale emotionele afhankelijkheid» tussen het meerderjarig kind en zijn gezin, kijkt de IND naar de specifieke individuele omstandigheden van de gezinssituatie. Gelet op het individueel karakter van deze beoordeling, is het niet mogelijk om op voorhand alle situaties te beschrijven die al dan niet voldoen aan deze voorwaarde. Op 23 oktober jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd3 over een aanpassing in deze beoordeling voor meerderjarige kinderen die minderjarig waren op het moment van het vertrek van hun vader of moeder uit het land van herkomst en meerderjarig zijn op het moment dat de aanvraag tot gezinshereniging wordt gedaan. Indien dit inmiddels meerderjarig kind altijd thuis heeft gewoond bij zijn ouders, zal dit in beginsel volstaan voor een positief besluit, tenzij er sprake is van contra-indicaties, zoals dat het meerderjarig kind een eigen gezin heeft gesticht.
Hoe verhoudt het criterium van vóór 2013 (gewone afhankelijkheid) zich in de beslispraktijk tot het criterium van na 2013 (bijzondere afhankelijkheid)? Klopt het dat hiermee gezinnen van vluchtelingen aan een net zo zwaar criterium moeten voldoen als reguliere gezinsmigranten?
Meerderjarige kinderen kunnen in beginsel geen reguliere aanvraag tot gezinshereniging doen, maar kunnen zich wel beroepen op artikel 8 EVRM indien ze zich toch willen herenigen met hun ouders. Voor de uitleg van het begrip «feitelijke gezinsband» bij nareisaanvragen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij artikel 8 EVRM en de jurisprudentie daaromtrent. Dit heb ik eerder aan uw Kamer geschreven, onder meer in een reactie op een aanbeveling van de Kinderombudsman, waarin nadrukkelijk hierom werd gevraagd. Bij meerderjarige kinderen betekent dit dat sprake moet zijn van «meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid» zoals dit geldt in het reguliere beleid en dat inderdaad bij meerderjarige kinderen voortaan een grotere mate van afhankelijkheid van het gezin wordt gevergd.
Hoeveel meerderjarige kinderen hebben als gevolg van dit verzwaarde criterium niet kunnen nareizen met de rest van het vluchtelingengezin?
Het antwoord op bovenstaande vragen vergt intensief en tijdrovend individueel dossieronderzoek. Deze aantallen zijn niet automatisch te generen uit het informatiesysteem van de IND.
Zoals ik ook in mijn brief van 24 maart 2014 aan uw Kamer heb geschreven, is het niet (meer) mogelijk om een uitsplitsing te maken naar gevraagd verblijfsdoel in nareiszaken. De verblijfsdoelen (verblijf bij partner/echtgenoot of kind bij ouder) die voorheen in INDIS bij nareiszaken (MVV) waren geregistreerd, zijn in de conversie naar INDIGO overgezet naar de minder gedetailleerde kwalificatie «Nareis asiel» opdat deze zaken eenduidig in het systeem zouden zijn te onderscheiden binnen de categorie gezinsherenigingsaanvragen.
Welke mogelijkheden zijn er in het bestaande beleid om, indien één of twee meerderjarige kinderen noodgedwongen moeten achterblijven, deze kinderen toch te laten nareizen, bijvoorbeeld vanwege onevenredige hardheid?
Zoals ik heb geschreven in het antwoord op vraag 2, geldt de voorwaarde dat sprake moet zijn van een «meer dan normale emotionele afhankelijkheid» tussen het meerderjarig kind en zijn ouders. Alle individuele omstandigheden waarvan de vreemdeling meent dat deze in dit verband van belang zijn om deze meer dan normale emotionele afhankelijkheid aan te tonen, kunnen door hem of haar worden ingebracht bij de IND. Als er sprake is van een «meer dan normale emotionele afhankelijkheid», kan een meerderjarig kind nareizen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg over partner- en gezinsmigratie op 14 januari 2015?
Ja.
De flessenhals van de A4 |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rijkswaterstaat is de weg kwijt»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Kunt u aangeven wat de redenen zijn voor de snelheidsverlaging naar 80 kilometer per uur en de rijstrookafsluiting bij de A4 Burgerveen–Leiden, terwijl de bedoeling is en was dat met de totale verbreding naar twee keer drie rijstroken met maximaal 100 kilometer per uur moet kunnen worden gereden? Wanneer wordt dit gerealiseerd?
In de richting van Den Haag naar Amsterdam geldt sinds 25 oktober 2014 een definitieve rijstrook indeling en een maximum snelheid van 100 km/u.
In de richting van Amsterdam naar Den Haag is sinds 1 december 2014 ook de definitieve wegindeling met 3 rijstroken gereed en opengesteld. Echter vinden hier tot medio maart 2015 vanaf de vluchtstrook nog werkzaamheden plaats aan de westwand van de verdiepte ligging ter hoogte van Leiden, waardoor hier tot die tijd nog een maximum snelheid van 80 km/u geldt.
Indien er sprake is van fouten door de aannemer, kunnen de kosten dan worden verhaald?
De openstelling van de A4 met de definitieve 2 x 3 rijstroken heeft conform planning plaatsgevonden in het vierde kwartaal van 2014. Het verhalen van kosten bij de aannemer is niet aan de orde. De aannemer voert tot medio maart 2015 herstelwerkzaamheden aan de westwand op eigen kosten uit.
Waarom worden de weggebruikers niet proactief geïnformeerd over de redenen van de snelheidsbeperking en de rijstrookafsluiting? Gaat dit alsnog gebeuren? Zo nee, waarom niet?
De weggebruikers zijn proactief geïnformeerd.
In 2014 is de weg gefaseerd in gebruik genomen. Sinds de eerste fase in april 2014 is hierover gecommuniceerd door de pers uit te nodigen, persberichten te sturen, via aangrenzende gemeenten te communiceren, communicatie via omgevingsgroepen, communicatie op de weg, digitale nieuwsbrief en bewonersbrieven. Ook is gecommuniceerd via rws.nl en facebook en twitter van RWS.
Voor de laatste fasering zijn de weggebruikers over de nieuwe situatie pro actief geïnformeerd middels een persbericht verspreid via landelijke en regionale media en via de aangrenzende gemeenten. De omgeving heeft een digitale nieuwsbrief ontvangen en men is geïnformeerd via het W4-bulletin, uitgegeven door de W4 partners binnen dit project. Dit bulletin wordt huis-aan-huis verspreid in de aangrenzende gemeenten.
Heeft Rijkswaterstaat voornemens om in de toekomst beter en vroeger te communiceren over verkeerssituaties als deze?
Zie het antwoord op vraag 4.
Uber |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat Uber zich noch door hoge boetes noch door een gerechtelijke uitspraak laat afschrikken?1
Alle burgers en bedrijven dienen zich aan de democratisch tot stand gekomen wet- en regelgeving te houden, dit geldt ook voor Uber. Met UberPOP heeft Uber een initiatief gelanceerd dat niet past binnen de huidige regelgeving, waarin eisen zijn gesteld om de kwaliteit en veiligheid van het taxivervoer voor de consument te waarborgen. Dit blijkt tevens uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 december 2014. De rechter heeft geconstateerd dat Uber de Wet personenvervoer 2000 overtreedt en dat er geen reden is de door ILT aan Uber opgelegde Last onder Dwangsom (LOD) op te schorten. ILT zal dan ook handhavend blijven optreden. Voor het bepalen van de hoogte van de LOD heeft de ILT een afweging gemaakt in termen van evenredigheid en afschrikwekkendheid. Mocht dat nog niet voldoende blijken, kan de ILT een hogere last opleggen of denken aan andere zwaardere prikkels.
Wat vindt u ervan dat Uber onlangs zijn UberPOP-diensten heeft uitgebreid naar Rotterdam en Den Haag?
Alle burgers en bedrijven moeten zich aan geldende regelgeving houden. Het bedrijf Uber mag zich ontwikkelen waar en zoals het wil, zolang het zich aan de wet houdt. ILT blijft optreden waar dat niet het geval is.
Op welke wijze gaat u handhaven dat Uber zich aan de gerechtelijke uitspraak houdt, nu blijkt dat het bedrijf zich niet laat afschrikken door boetes?
De voorzieningenrechter stelt in haar uitspraak van 8 december 2014 vast dat ILT terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat Uber de Wet personenvervoer 2000 heeft overtreden. De rechter oordeelt verder dat er geen reden is de aan Uber opgelegde LOD op te schorten. Dat betekent dat Uber bij elke nieuwe door de ILT geconstateerde overtreding een dwangsom verbeurt, tot een maximum van € 100.000,-. De ILT zal dan ook handhavend blijven optreden. Voor meer informatie verwijs ik u naar mijn brief over de genoemde uitspraak van
14 januari 2015.
Wat vindt u ervan dat Europese bedrijven in de Verenigde Staten voor wetsovertredingen boetes krijgen die oplopen tot meerdere miljarden, maar Amerikaanse bedrijven hier wegkomen met een dwangsom van € 100.000,–?
Verschillende landen hebben verschillende rechtsstelsels, waarbij elk land een eigen verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van het eigen rechts- en sanctiestelsel. In Nederland kennen we democratisch tot stand gekomen regelgeving en bijbehorende sancties die zorgvuldig worden uitgevoerd. De ILT heeft voor wat betreft de dwangsom een afweging gemaakt in termen van evenredigheid en afschrikwekkendheid. Mocht dit niet voldoende blijken te zijn, kan ILT een hogere last opleggen of denken aan andere zwaardere prikkels.
Bent u ervan op de hoogte dat chauffeurs van UberPOP ruzie hebben met reguliere taxichauffeurs die zich netjes aan de wet houden zoals onlangs in Rotterdam?2 Verwacht u gezien de gerechtelijke uitspraak een toename van spanningen tussen de legale taximarkt en UberPOP? Zo ja, hoe gaat u hier mee om? Zo niet, waar baseert u dit dan op?
Ik ben ervan op de hoogte dat er spanningen zijn. Ik verwacht niet dat deze spanningen toenemen door de gerechtelijke uitspraak, omdat duidelijk is dat op overtredingen wordt gehandhaafd. Handhaving is vanzelfsprekend gericht op zoveel mogelijk naleving. Indien er spanningen optreden tussen personen bij de taxistandplaats, is het in eerste instantie aan de burgemeester en/of de politie om de openbare orde te handhaven.
Vindt u het wenselijk dat sommige bedrijven, zoals KLM en ICS, hun klanten stimuleren om verboden diensten van Uber te gebruiken door bijvoorbeeld gratis tegoed weg te geven? Zo nee, wat gaat u hier tegen ondernemen?
Het staat voor mij voorop dat alle burgers en bedrijven zich gewoon aan de democratisch tot stand gekomen regelgeving moeten houden. Voor mij is, ook in een dergelijke samenwerking tussen private partijen, alleen relevant dat UberPOP op dit moment niet voldoet aan de regels en dus illegaal is. Hier zal de ILT dan ook op blijven handhaven.
Wat vindt u van de opstelling van Uber dat het zich niet aan de taxiwetgeving hoeft te houden omdat ze het niet met de wetgeving eens is? Is dit hoe de wet werkt? Zo niet, kunt u dan (aan Uber) uitleggen hoe het wel werkt?
Iedereen in Nederland moet zich aan de wet houden. In het geval van UberPOP overtreedt Uber de Wet Personenvervoer 2000. De ILT heeft Uber daarvoor een last onder dwangsom opgelegd.
Wat vindt u van de opstelling van Uber dat het zich niet aan de taxiwetgeving hoeft te houden omdat die verouderd zou zijn? Hoeven mensen en bedrijven zich inderdaad niet aan de wet te houden op het moment dat ze vinden dat de wet verouderd is? Zo niet, kunt u dan (aan Uber) uitleggen hoe het wel werkt?
Zie het antwoord op vraag 7.
In welke lidstaten van de Europese Unie is UberPOP wel toegestaan binnen de taxiwetgeving, en welke voorwaarden worden dan gesteld aan een UberPOP-chauffeur?
Voor zover mij bekend biedt Uber de dienst UberPOP aan in verschillende steden in Nederland, België (alleen Brussel), Spanje, Duitsland, Frankrijk, Italië, Polen en Tsjechië. Frankrijk heeft via nieuwe regelgeving per 1 januari 2015 alle Uberdiensten verboden. In België (Brussel), Spanje en in diverse steden in Duitsland is de dienst verboden. In Duitsland was UberPOP tevens op nationaal niveau verboden, maar dit verbod is om procedurele redenen (voorlopig) weer opgeheven. In Italië loopt een rechtszaak over de UberPOP diensten. Van Polen en Tsjechië is mij geen informatie bekend over procedures of specifieke eisen die gesteld worden aan UberPOP-chauffeurs.
Ziet u mogelijkheden voor de legale taxibranche om meer gebruik te maken van innovaties zoals mobiele apps, waardoor de taximarkt transparanter wordt voor de klant? Kunt u dat toelichten?
Daar zijn zeker mogelijkheden voor. Het is mij bekend dat verschillende taxibedrijven al langer gebruik maken van apps om vraag en aanbod te combineren. Onder de huidige taxiregelgeving is veel mogelijk. De taxiwetgeving gaat niet over vraag en aanbod, maar stelt slechts regels aan de chauffeur en het voertuig.
Lopen UberPOP-chauffeurs het risico om een strafblad te krijgen na het (stelselmatig) overtreden van de taxiwetgeving? Kunt u uw antwoord toelichten? Als dat het geval is, hoe gaat u ervoor zorgen dat de UberPOP-chauffeurs weten dat ze het risico lopen op een strafblad? Waarom krijgen alleen de chauffeurs een strafblad en de directie van Uber niet?
Ja, het verrichten van taxivervoer zonder een daartoe verleende vergunning is verboden op grond van artikel 76, lid 1, van de Wet Personenvervoer 2000. Overtreding van dit verbod is een misdrijf (economisch delict). Het mag bekend worden verondersteld dat gegevens van misdrijven worden vastgelegd in de justitiële documentatie. Ten aanzien van de directie van Uber is door het Openbaar Ministerie nog geen beslissing genomen omtrent eventuele strafrechtelijke vervolging.
Kunt u nogmaals bevestigen dat taxidiensten onder het lage btw-tarief van zes procent vallen en dat chauffeurs die hun auto als taxi gebruiken en hier inkomsten mee genereren, dit moeten afdragen? Kunt u ook bevestigen dat dit mede om Europese richtlijnen gaat waar alle taxidiensten onder vallen?
Ja. Zelfstandig opererende personen die zich richten op het tegen betaling vervoeren van personen, worden voor de btw-heffing aangemerkt als ondernemer en moeten over de ontvangen vergoeding 6% btw afdragen. Dat deze personen dan btw-plichtige personen zijn volgt uit de Europese BTW-richtlijn3 en de Nederlandse wet op de omzetbelasting 1968 die voorschrijven dat een ieder die zelfstandig en regelmatig tegen vergoeding prestaties verricht in het economische verkeer belastingplichtig is voor de btw.
Wat vindt u ervan dat chauffeurs van taxidienst UberPOP geen btw afdragen over hun omzet? Waarom handhaaft de Belastingdienst hier niet op?
In zijn algemeenheid geldt dat de inspecteur van de Belastingdienst aan de hand van de feiten en omstandigheden zal moeten beoordelen of sprake is van btw-ondernemerschap met de daarbij behorende btw-verplichtingen. Als daarvan sprake is, worden deze personen gehouden aan alle daarbij behorende fiscale verplichtingen. De veronderstelling dat de Belastingdienst hier niet op handhaaft is onjuist. Ondernemers die (taxi)vervoersdiensten verrichten vallen onder het reguliere toezicht van de Belastingdienst. Als deze ondernemers ervoor kiezen om zich niet te melden bij de Belastingdienst en zich niet houden aan de fiscale regels, dan lopen zij het risico bij controle te worden geconfronteerd met een naheffing van btw en boeten, en mogelijk zelfs strafvervolging.
Wat vindt u ervan dat chauffeurs van UberPOP hun inkomsten opgegeven als «resultaat uit overige werkzaamheden»? Is dit toegestaan? Moeten taxichauffeurs niet ingeschreven staan als ondernemer en aan de bijbehorende verplichtingen voldoen?
Afhankelijk van een aantal factoren, waaronder de mate van zelfstandigheid, aanwezigheid van ondernemersrisico, winstverwachting, hoeveelheid uren en de intensiteit van de bestede werkzaamheden kunnen de behaalde inkomsten van chauffeurs van UberPOP voor de inkomstenbelasting worden gekwalificeerd als loon uit dienstbetrekking, winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Of een kwalificatie van de inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden op zijn plaats is, is dus afhankelijk van de omstandigheden van het geval en kan hier niet in algemene zin worden beoordeeld.
Indien de behaalde inkomsten fiscaal worden gekwalificeerd als resultaat uit overige werkzaamheden dan mogen de zakelijke kosten en de afschrijvingen ook in mindering worden gebracht op het resultaat. De resultaatgenieters hebben echter geen recht op specifieke tegemoetkomingen voor ondernemers.
Ondernemingen die in Nederland zijn gevestigd, moeten worden ingeschreven in het handelsregister. Dit geldt voor alle branches, ook voor het vervoer van personen. Soms is het echter lastig om te bepalen of er sprake is van een bedrijfsmatige activiteit (en dus een onderneming). Op basis van artikel 2 van het Handelsregisterbesluit en de Beleidsregel ondernemingsbegrip in het handelsregister beoordeelt de Kamer van Koophandel of er sprake is van een onderneming. Dat inkomsten voor de inkomstenbelasting worden gekwalificeerd als resultaat uit overige werkzaamheden hoeft er overigens niet aan in de weg te staan dat de activiteiten voor het handelsregister als onderneming kunnen worden aangemerkt.
Kunt u aangeven welke fiscale verplichtingen autobezitters hebben die hun auto als taxi gebruiken en hier inkomsten mee genereren?
De fiscale verplichtingen van autobezitters die hun auto als taxi gebruiken en hier inkomsten mee genereren kunnen verschillen per situatie en zijn afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Over de inkomsten van particulieren verkregen uit werkzaamheden verricht voor UberPOP is – afhankelijk van de omstandigheden – inkomsten- en/of loonbelasting (en sociale premies) verschuldigd. Daarnaast worden zelfstandig opererende personen die zich richten op het tegen betaling vervoeren van personen voor de btw-heffing aangemerkt als ondernemer en moeten zij over de ontvangen vergoeding 6% btw afdragen. Voorts kunnen taxivervoerders in de zin van de Wet personenvervoer 2000 onder voorwaarden gebruikmaken van tegemoetkomingen in de BPM en de MRB.
Wat vindt u van de opstelling van UberPOP-chauffeurs dat zij zich niet aan de belastingwetgeving hoeven te houden omdat die verouderd zou zijn, danwel dat ze het er niet mee eens zijn? Is de fiscus hiermee akkoord gegaan? Zo niet, waar blijkt dat dan uit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Belastingplichtigen moeten zich aan de geldende belastingwetgeving houden. Dat geldt uiteraard ook voor Uber. Artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verbiedt het mij om uitlatingen te doen over de wijze waarop de handhaving van de Belastingdienst bij individuele belastingplichtigen plaatsvindt. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 13.
In hoeverre zijn UberPOP-chauffeurs volgens u van de wettelijke verplichtingen op de hoogte?
Vooropgesteld moet worden dat iedereen in Nederland de wet behoort te kennen. Dit geldt zowel ten aanzien van de WP 2000, fiscale wet- en regelgeving en andere wet- en regelgeving die de UberPOP-chauffeurs aangaat. In de uitoefening van haar taak als toezichthouder heeft de ILT regelmatig contact met chauffeurs. Chauffeurs worden daarbij gewezen op de geldende regels. Ook stuurt de ILT waarschuwingsbrieven naar chauffeurs, waarin hen de regels nog eens worden uitgelegd. Ook de Belastingdienst wijst personen die werkzaam (willen) zijn in (onder andere) de taxibranche regelmatig gevraagd en ongevraagd op hun fiscale verplichtingen. Op de internetpagina van de Belastingdienst is tevens de nodige informatie rond taxi’s voorhanden.
(Potentiële) UberPOP-chauffeurs kunnen dus op verscheidene manieren aan informatie komen over hun wettelijke verplichtingen. Het is belangrijk dat (potentiële) chauffeurs en consumenten goed voorgelicht worden over de regels. Daarom zal ik, naast het blijven voortzetten van bovenstaande acties, tevens de informatie over de taxiregelgeving op de internetpagina’s op www.rijksoverheid.nl en www.ilent.nl uitbreiden.
Bent u van mening dat de overheid voldoende doet om deze chauffeurs, maar ook andere deelnemers aan de zogenaamde «deeleconomie», te informeren over hun verantwoordelijkheden en plichten?
Zie het antwoord op vraag 17. Daarnaast doet ook Koninklijk Nederlands Vervoer aan voorlichting van (potentiële) chauffeurs. KNV taxi geeft in de algemene media regelmatig aan dat UberPOP illegaal vervoer is. Tevens waarschuwt KNV hun leden voor het feit dat ze een boete of strafblad riskeren als ze voor UberPOP gaan rijden.
Mogelijke vertraging rondom de inwerkingtreding van de nieuwe Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verlaging topinkomens uitgesteld»?1
De schriftelijke vragen van het lid Kerstens (PvdA), vraagnummer 2014Z23009, zijn beantwoord middels de brief «Invoering Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT» (Kamerstuk 33 978, nr. 27)
Per wanneer verwacht u dat de nieuwe WNT in werking zal treden?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze voorkomt u dat bestuurders in de tussentijd hun salaris opplussen tot € 230.000 waarover vervolgens een overgangstraject van zeven jaren geldt? Deelt u de mening dat het uitstel dat de Eerste Kamer nu veroorzaakt deze perverse prikkel tot opplussing van het salaris met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u in de WNT-rapportages over 2013, 2014 en 2015 inzicht geven in het aantal bestuurders dat in deze jaren hun inkomen heeft verhoogd tot een bedrag tussen € 170.000 en € 230.000, zijnde het verschil tussen de nieuwe en de oude norm? Kunt u daarbij specifiek aandacht besteden aan die bestuurders die tussen oktober 2014 en de datum van aanname van de wet in de Eerste Kamer een salarisverhoging hebben ontvangen, inclusief de redenen van de salarisverhoging?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat bestuurders die deze situatie gebruiken, en daarmee misbruiken voor eigen gewin, niet thuishoren in de (semi-)publieke sector, aangezien dit gedrag van een moraal blijk geeft die niet past bij hun maatschappelijke taak? Zo ja, bent u bereid deze bestuurders individueel hierop aan te spreken en de Kamer over de uitkomsten van die gesprekken zo spoedig mogelijk te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Beschikt u over juridische mogelijkheden om het zogenaamde opplussen te voorkomen? Zo ja, deelt u de mening dat alle juridische mogelijkheden om opplussen te voorkomen moeten worden benut?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid desnoods spoedig met nieuwe afzonderlijke wet- of regelgeving te komen, waaronder een ministeriële regeling, waarmee opplussen vanaf een bepaalde datum kan worden voorkomen, of indien mogelijk (achteraf) ongedaan kan worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Het gebruik van verboden bestrijdingsmiddelen op sierplanten |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van Greenpeace over pesticiden dat op 1 december jl. werd gepresenteerd in het tv programma Kassa Groen?1
Ja.
Deelt u de zorgen over het feit dat 36 procent van de in dit onderzoek geteste bloemen, planten en bollen residuen bevat die verboden zijn in de EU of niet toegestaan in de Nederlandse landbouw of op het betreffende gewas?
Ik deel deze zorgen, daar waar sprake is van illegaal gebruik van in de EU verboden stoffen. De gewasbeschermingsmiddelen die zijn aangetroffen kunnen het gevolg zijn van illegaal gebruik, maar dat hoeft niet. Zoals ik u schreef in de kabinetsreactie op het rapport van Greenpeace «Gifplanten in het tuincentrum» (Kamerstuk 27 858, nr. 271) kunnen residuen ook het gevolg zijn van opslag of afkomstig zijn van stoffen die in andere EU-landen wel toegestaan zijn. Volgens het nieuwe rapport van Greenpeace is het grootste deel van de onderzochte planten, bloemen en bollen in Nederland geteeld. In mijn antwoord op vraag 5 ga ik nader in op het in Nederland gebruiken van niet toegelaten middelen.
In de genoemde kabinetsreactie staat ook dat het aantreffen van residuen van gewasbeschermingsmiddelen op planten niet per definitie tot onaanvaardbare risico’s leidt voor bijen.
Hoe staat u tegenover het feit dat neonicotinoïden werden aangetroffen op sierteeltgewassen die consumenten vervolgens in hun tuin laten bloeien, terwijl er verschillende neonicotinoïden zijn die niet op sierteeltgewassen mogen worden toegepast die in hetzelfde jaar bloeien?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de nalevingsmeting van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) in 2013, de steekproef door de NVWA in het eerste kwartaal van 2014 en het bredere onderzoek van de NVWA in het 2e kwartaal van 2014, die u in uw brief van 2 juni 2014 aanhaalt2, openbaar maken?
Ja. De resultaten van de nalevingsmetingen van de sierteelt onder glas en de akkerbouw worden begin 2015 op de website van de NVWA geplaatst. Dit geldt ook voor de resultaten van het steekproefsgewijze bezoek aan een aantal verkooplocaties van sierteeltproducten en het bredere onderzoek bij de leveranciers.
Welke stappen gaat u nemen om op zo kort mogelijke termijn ervoor te zorgen dat bestrijdingsmiddelen die, ofwel vanuit Nederlandse, ofwel vanuit EU regelgeving, verboden zijn niet langer op planten in tuincentra en supermarkten aangetroffen worden?
Ik heb uw Kamer tijdens het AO gewasbeschermingsmiddelen op 4 december 2014 aangegeven dat ik het illegaal gebruik van gewasbeschermingsmiddelen volstrekt onaanvaardbaar vind. De NVWA ziet toe op het toepassen van illegale middelen en op de handel hierin. Ook in 2015 zal de NVWA een extra handhavingsinspanning verrichten daar waar de naleving structureel te wensen overlaat en niet lijkt te verbeteren. Daarnaast heb ik gezegd dat ik structurele overtreders strenger zal gaan straffen. Hierbij denk ik aan hogere bestuurlijke boetes of het intrekken van het bewijs van vakbekwaamheid (de zogenaamde spuitlicentie).
Verder vind ik dat er in de keten, bijvoorbeeld bij de retail, ook een verantwoordelijkheid ligt. Ook de retail moet eisen dat bij de teelt van producten geen illegale middelen worden gebruikt en dat deze niet op een product aanwezig zijn. Ik juich het initiatief «Groen brancheplan» van Tuinbranche Nederland daarom ook toe.
In dit plan wordt certificering ingezet om ongeoorloofd gebruik van gewasbeschermingsmiddelen uit te bannen. Ik zie de resultaten daarvan met veel belangstelling tegemoet.
Het torture report |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het recent gepubliceerde rapport over de martelpraktijken van de CIA, het zogenaamde torture report?1
Ja, ik ben bekend met de samenvatting van het Senaatsrapport «Committee Study of the Central Intelligence Agency’s Detention and Interrogation Program» (hierna het Senaatsrapport), die door de Amerikaanse regering is vrijgegeven.
Deelt u de opvatting dat dit rapport bewijst dat de VS terreurverdachten hebben gemarteld? Indien neen, waarom niet?
De verhoormethoden zoals beschreven in het Senaatsrapport zijn in strijd met internationale mensenrechtenstandaarden, waaronder het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling en bestraffing.
Bent u het eens met onder meer de mensenrechtenorganisaties Amnesty International en Human Rights Watch dat er geen straffeloosheid voor marteling mag bestaan?2
Het besluit van president Obama aan het begin van zijn presidentschap om omstreden verhoormethoden uit te bannen en de openbaarmaking van het Senaatsrapport, zijn essentiële stappen om dit soort praktijken te voorkomen. De publicatie van het Senaatsrapport en de reactie hierop van de Amerikaanse regering getuigen van een cruciaal vermogen tot kritisch zelfonderzoek en zijn een belangrijke stap voor het waarborgen van onze gemeenschappelijke waarden in de toekomst. Het is aan Amerikaanse justitiële autoriteiten om te beslissen over vervolging. Ik ga ervan uit dat dit rapport daarbij wordt betrokken.
Bent u bereid bij uw Amerikaanse collega’s aandacht te vragen voor het tegengaan van deze straffeloosheid en erop aan te dringen dat er volledige openheid komt over de Amerikaanse betrokkenheid bij marteling?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel terreurverdachten Nederland sinds de aanslagen op 11 september 2001 in New York aan de VS heeft uitgeleverd? Kan uitgesloten worden dat Nederland gevangenen heeft overgedragen die uiteindelijk zijn gemarteld? Indien ja, kunt u toelichten hoe dit uit te sluiten is?
Sinds 11 september 2001 is er één verdachte van terrorisme aan de VS uitgeleverd. Bij brief van 3 juli 2007 (Kamerstuk 29 754 nr. 102) heeft de Minister van Justitie aan uw Kamer toegezegd dat indien door de Verenigde Staten uitlevering wordt gevraagd in verband met terrorisme, Nederland zal vragen om toezeggingen en garanties dat de uitgeleverde persoon zal worden berecht als verdachte voor een reguliere rechtbank in de Verenigde Staten, en dat hij zal worden gedetineerd onder een regulier gevangenisregime. Het Senaatsrapport heeft geen betrekking op de Amerikaanse autoriteiten aan wie strafrechtelijke rechtshandhaving is opgedragen. Uitsluitend aan deze autoriteiten, en niet aan veiligheidsdiensten, vindt uitlevering plaats.
Deelt u de opvatting dat het torture report voor EU-lidstaten, waaronder het afgelopen zomer door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens veroordeelde Polen3, aanleiding zou moeten zijn om extra inspanningen te verrichten om de eigen betrokkenheid bij het martelprogramma te onderzoeken en, vooral, verantwoordelijken hiervoor ter verantwoording te roepen? Bent u bereid hierop aan te dringen tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 15 december aanstaande? Indien neen, waarom niet?
Het kabinet heeft altijd het belang benadrukt van volledige naleving van mensenrechtenstandaarden en, waar toepasselijk, humanitair oorlogsrecht in de strijd tegen internationaal terrorisme. Daarnaast heeft het kabinet zich uitgesproken tegen het overbrengen van op onrechtmatige wijze gedetineerde terrorismeverdachten door de CIA. In lijn daarmee heeft Nederland consistent gewezen op de verantwoordelijkheid van nationale autoriteiten, ook in Europa, om onderzoek te doen naar gevallen van vermeende betrokkenheid. In sommige EU-lidstaten zijn al onderzoeken verricht of zijn nog gaande. Het is nu ook aan betreffende EU-lidstaten zelf om na te gaan in hoeverre dit rapport aanleiding vormt voor aanvullende stappen. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 15 december heeft Nederland gesteld dat de EU een positie zou moeten innemen met betrekking tot het Senaatsrapport, waarbij de EU en lidstaten in hun strijd tegen terrorisme ervoor moeten zorgen de hoogste mensenrechtenstandaarden in acht te houden. Voor zover het Europees Hof voor de Rechten van de Mens schendingen op dit terrein heeft geconstateerd of zal constateren, zal Nederland in het Comité van Ministers van de Raad van Europa toezien op naleving van de uitspraken.
De vergrote kans op buikgriep bij kinderdagverblijven |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kinderdagverblijven vergroten kans buikgriep»?1
Ja
Deelt u de mening dat een goede hygiëne een belangrijk onderdeel is van een kwalitatieve kinderopvang? Wat is in dit kader uw reactie op het in het genoemde bericht beschreven onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het UMC Utrecht?
Een goede hygiëne is erg belangrijk in de kinderopvang. Alle kinderopvangorganisaties zijn verplicht jaarlijks een risico-inventarisatie op het gebied van veiligheid en gezondheid uit te voeren. Infectieziektepreventie maakt hier deel van uit. Voor de preventie van infectieziekten is een richtlijn van het RIVM beschikbaar, die door instellingen gebruikt kan worden. De hygiëneaanpak in een kinderopvangorganisatie wordt tijdens een inspectiebezoek gecontroleerd door de GGD.
Het uitgevoerde onderzoek van het RIVM en het UMC leidt tot nieuwe aanknopingspunten voor de preventie van infectieziekten, zowel in het algemeen als voor de kinderopvangsector. Binnen de kinderopvang ligt de verantwoordelijkheid om verspreiding van infectieziekten te voorkomen bij de aanbieder van de kinderopvang. De sector speelt op dit gebied dus een belangrijke rol en kan haar voordeel doen met de bevindingen van het RIVM.
Welke acties gaat u naar aanleiding van het rapport ondernemen om de hygiëne binnen de kinderopvang te verbeteren? Hoe kijkt u aan tegen het voorgestelde kwaliteitskeurmerk voor kinderdagverblijven? Denkt u dat dit een stimulans kan vormen voor preventie?
Ik heb mij door het RIVM laten informeren over mogelijke acties om de hygiëne binnen de kinderopvang te verbeteren. Het RIVM heeft aangegeven dat het onderhavige onderzoek bevestigt dat hygiëne en buikgriep aan elkaar gerelateerd zijn, maar er is niet onderzocht in hoeverre buikgriep met verbeterde hygiëne te voorkomen is. De richtlijn van het RIVM richt zich op het voorkomen van verspreiding van infectieziekten algemeen binnen kinderdagverblijven. Uit het onderzoek blijkt dat er ruimte is voor verbetering van preventieve maatregelen in de kinderopvang.
In 2015 zal de reguliere herziening plaatsvinden van de richtlijn «gezondheidsrisico’s in een kindercentrum of peuterspeelzaal» van het Landelijk Centrum voor Hygiëne en Veiligheid (LCHV) van het RIVM. Deze herziening wordt uitgevoerd in samenwerking met de kinderopvangsector. De richtlijn wordt verbeterd op basis van resultaten uit relevant onderzoek, zoals van het genoemde RIVM onderzoek en van een onderzoek van de GGD Rotterdam en het Erasmus MC (Heel gewoon, handen schoon; ontwikkeling van een bewezen effectieve interventie om het handenwas gedrag te verbeteren).
Het RIVM heeft in 2014 ook een onderzoek uitgevoerd naar de behoefte van een aanpak Gezonde Kinderopvang (RIVM 131010001/2014), vergelijkbaar met de reeds bestaande aanpak Gezonde School (www.gezondeschool.nl). Hieruit blijkt een breed draagvlak voor een aanpak die kinderopvangorganisaties helpt bij het vormgeven van structureel en integraal beleid om de gezondheid van kinderen te bevorderen. Op basis van dit onderzoek wordt deze aanpak momenteel ontwikkeld in samenwerking met de Brancheorganisatie Kinderopvang, de MO-groep, BoINK en diverse kennisinstituten). Deze aanpak schrijft niet voor op welke gezondheidsthema’s een kinderopvang organisatie extra zou moeten inzetten. De organisatie kiest zelf een of meerdere thema’s waarbij te denken valt aan voeding, beweging en milieu. Er wordt in overleg met VWS bekeken of en op welke manier infectiepreventie meegenomen kan worden in de aanpak Gezonde Kinderopvang. Uit dit onderzoek blijkt overigens dat 100% van de ondervraagde kinderopvangorganisaties reeds structureel aandacht heeft voor hygiëne. De winst valt te behalen in het treffen van de juiste maatregelen om de hygiëne in organisatie te verbeteren en de verspreiding van infectieziekten te voorkomen.
Een vignet of kwaliteitskeurmerk kan mogelijk een stimulans vormen voor kinderdagverblijven om zich te profileren op een gezonde leefstijl, zoals gezonde voeding en bewegen. De inzet op deze thema’s is niet verplicht vanuit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Hygiëne en ziektepreventie maken daarentegen wel deel uit van de wettelijke kwaliteitseisen en vallen daardoor al onder het publieke toezicht.
Er is nog geen besluit genomen over een eventuele ontwikkeling van een vignet gezonde kinderopvang. Over dit besluit adviseren diverse organisaties waaronder Brancheorganisatie Kinderopvang, de MO-Groep en BOiNK.
Welke aanvullende voorstellen heeft het RIVM in voorbereiding om de hygiëne bij kinderdagverblijven te verbeteren? Wat is uw oordeel hierover?
Zie het antwoord op de derde vraag. Hieruit blijkt dat zowel het RIVM als de kinderopvang sector belangrijke stappen ondernemen – ondermeer op het gebied van hygiëne – om de gezondheid van de kinderen in de kinderopvang te bevorderen.
Het bericht dat de aanpak van zware misdaad in Noord-Nederland hapert |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Aanpak zware misdaad in Noord-Nederland hapert»1 en «Wie pakt de grote boeven?»?2 Deelt u de mening dat dit zeer zorgelijke berichten zijn?
Ik heb kennisgenomen van de berichten. Voor mijn reactie hierop verwijs ik naar het antwoord op de hierna volgende vragen.
Deelt u de conclusie dat in de praktijk maar weinig terechtkomt van de doelstelling om bij de rechtbanken meer ruimte vrij te maken voor zwaardere onderzoeken? Kunt u uw reactie onderbouwen en ingaan op de oorzaak hiervan?
Er is geen expliciete doelstelling om bij de rechtbanken meer ruimte vrij te maken voor zwaardere onderzoeken. Wel nemen het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak maatregelen om flexibel te kunnen inspelen op onverwachte fluctuaties in vraag en aanbod van ter zitting te behandelen zaken. Daarbij wordt onder meer gedacht aan het in voorkomende gevallen kunnen behandelen van strafzaken in een ander dan het eigen arrondissement en aan het opnemen van een flexibele capaciteit in het zittingsrooster. Door middel van voortgangsrapportages over het programma Versterking Prestaties Strafrechtketen houd ik uw Kamer op de hoogte van de voortgang hierbij.
Kunt u aangeven of het klopt dat er in Noord-Nederland een achterstand in rechercheonderzoeken is en dat het noorden hiermee achterblijft ten opzichte van de rest van Nederland? Kunt u vergelijkende cijfers geven over het aantal lopende, afgeronde en niet opgepakte rechercheonderzoeken voor Noord-Nederland en de rest van Nederland?
In Noord-Nederland is geen sprake van een achterstand in het aantal recherche-onderzoeken. Het gezag in Noord-Nederland heeft wel geconstateerd dat er de laatste tijd een daling zichtbaar is in de aanlevering van het aantal zaken aan de meervoudige kamer (waar de zware en ingewikkelde zaken worden behandeld). Naar het zich nu laat aanzien komt dit door de focus op de sturing in doorlooptijden van zaken en niet op het doorrechercheren. Dat levert veelal enkelvoudige (één verdachte en één strafbaar feit) en dus eenvoudige zaken op die door de politierechter worden afgedaan. In 2014 heeft er dan ook een recordaantal afdoeningen via de politierechter plaatsgevonden.
Overigens is ook in Noord-Nederland de doelstelling voor 2014 over het aantal onderzoeken naar criminele samenwerkingsverbanden gerealiseerd. Het bevoegd gezag vindt het van belang om ook het aantal onderzoeken waarin wel wordt doorgerechercheerd verder te verhogen. Daarom is er op dit moment verscherpt aandacht voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit en worden maatregelen genomen om te komen tot verhoging van het aantal voorgeleidingen en zaken voor de meervoudige kamer. Daarbij wordt bezien of de opsporingsonderdelen die gericht zijn op de aanpak van georganiseerde criminaliteit versneld op de beoogde sterkte kunnen worden gebracht.
Als het inrichtingsplan gerealiseerd is zal de districtsrecherche in Noord-Nederland 295 fte bevatten en de Dienst Regionale Recherche 584 fte.
Wilt u toelichten welke oorzaken tot de achterstand in rechercheonderzoeken hebben geleid? In hoeverre is de achterstand te wijten aan ondercapaciteit bij de politie? Wat is uw reactie op de mededeling van betrokken politiemensen dat de achterstand ook veroorzaakt wordt door de komst van de nationale politie, de reorganisatie en het daarmee samenhangende feit dat de noordelijke eenheid sindsdien meer dan ooit druk is met zichzelf?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen wilt u nemen om de achterstand in rechercheonderzoeken weg te werken? Klopt het dat het aantal rechercheurs uitgebreid zal worden tot 74 en kunt u aangeven binnen welk termijn deze uitbreiding tot stand zal komen? In hoeverre worden er elders in Nederland vergelijkbare klachten geuit met betrekking de reorganisatie en de druk die dat legt op de politie-organisatie?
Zie antwoord vraag 3.
De Oostenrijkse islamwet |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Oostenrijk werkt aan islamwet»?1
Ja.
Deelt u de visie dat de financiering van islamitische instellingen vanuit het buitenland aan banden moet worden gelegd, onder andere om terrorisme en extremisme tegen te gaan? Zo neen, waarom niet?
In de kabinetsreactie op het briefadvies van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) «De kaders van de rechtsstaat. Over buitenlandse financiering van moskeeën en gebedshuizen», d.d. 25 september jl. (Kamerstuk 29 614, nr. 35), onderschrijft het Kabinet de constatering van de RMO dat elke geloofsgemeenschap de vrijheid heeft financiering aan te trekken, zowel van binnen als buiten de Nederlandse grenzen, ten behoeve van een moskee, kerk of tempel. Het als zodanig verbieden van buitenlandse financiering van geloofsuitoefening is niet aan de orde, behalve voor zover er sprake is van financiering van geweldsuitoefening of onrechtmatige dan wel criminele praktijken. Financiering van gebedshuizen door organisaties die op de EU-lijst van terroristische organisaties staan is onmogelijk, omdat hun financiële tegoeden worden bevroren. De Nederlandse overheid speelt vanwege het recht op vrijheid van godsdienst geen rol bij het aannamebeleid van imams door moskeebesturen, op voorwaarde dat de Nederlandse regels en wetten worden nageleefd.
In hoeverre bent u, in navolging van de Oostenrijkse regering, van mening dat imams die salaris ontvangen van buitenlandse financiers niet meer binnen de nationale landsgrenzen mogen werken?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u in dat een islamwet, zoals die nu in Oostenrijk komt, er voor zou kunnen zorgen dat onder meer de invloed van de Turkse staat op Nederland kan worden aangepakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Oostenrijk is de relatie tussen kerk en staat anders vormgegeven dan in Nederland. Er zijn religieuze gemeenschappen met een erkende status, die onder meer recht hebben op overheidssubsidie voor hun interne aangelegenheden. Het Oostenrijkse wetsvoorstel introduceert nu het afzien van buitenlandse financiering als voorwaarde voor erkenning door de overheid.
Binnen het Oostenrijkse systeem biedt het wetsvoorstel dus de mogelijkheid buitenlandse geldstromen aan banden te leggen. Dit is erop gebaseerd dat aan de status van «erkend geloof» rechten zijn verbonden (onder meer subsidie voor bouw gebedshuizen en betaling van voorgangers), maar dat dit ook plichten met zich meebrengt. Het wetsvoorstel voegt aan deze plichten het verbod op buitenlandse financiering toe.
Binnen de Nederlandse context, waar kerk en staat op grotere afstand van elkaar staan, ook financieel, is dit als zodanig niet toepasbaar. Van een verbod op buitenlandse financiering kan pas sprake zijn bij het door de overheid aanbieden van financiering van de interne aangelegenheden van een religieuze gemeenschap. Daarnaast moet bedacht worden dat het Oostenrijks wetsvoorstel geen absoluut verbod van buitenlandse financiering betekent. Binnen het Oostenrijkse systeem kunnen alleen erkende geloven op buitenlandse financiering worden aangesproken.
Voor wat betreft de invloed van Turkije in Nederland worden op initiatief van Nederland gesprekken gevoerd met de Turkse autoriteiten, om tot nadere afspraken te komen over de ambities en invloed vanuit de Turkse overheid richting de Turkse gemeenschap in Nederland. Van onze kant wordt bij deze gesprekken steeds aangedrongen op transparantie.
Bent u bereid de genoemde elementen uit de Oostenrijkse islamwet over te nemen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Onderhandelen met rebellen inzake MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Repatriëring uit oorlogsgebied»?1
Ja.
Klopt het dat de projectleider van het Landelijk Team Forensische Opsporing in Oekraïne op 21 juli, met Alexander Borodai, de leider van de separatisten, heeft onderhandeld? Klopt het tevens dat de ambassade tussentijds op de hoogte is gesteld?
Het gesprek waar de projectleider van het LTFO naar verwijst, vond onder leiding van de OVSE plaats. De ambassade was hiervan op de hoogte.
Staan deze onderhandelingen met Borodai niet op gespannen voet met de eerdere uitspraak van de regering: ««Vanaf het begin eerste uur is het een principieel kabinetsbesluit geweest om niet in directe onderhandeling te treden met de separatisten. Dat had ons kwetsbaar en chantabel gemaakt»?2
Nee. Er was geen sprake van rechtstreekse onderhandelingen met de separatisten. Het gesprek dat plaatsvond onder leiding van de OVSE met Borodai staat niet op gespannen voet met de lijn van de regering.
Is er op meer momenten sprake geweest van onderhandelingen met de separatisten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Er is nimmer direct met de separatisten onderhandeld, maar altijd via de OVSE.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor dinsdag 16 december, 12.00 uur?
Er is getracht deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De reconstructie van gebeurtenissen na de aanslag op de MH17 in het politievakblad Blauw |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Repatriëring uit oorlogsgebied,» waarin een zeer indrukwekkende reconstructie is gemaakt van de Nederlandse experts van het Landelijke Team Forensisch Onderzoek (LTFO) in Oost-Oekraïne?1
Ja.
Hoe vallen de onderhandelingen van Peter van Vliet, het hoofd van het Nederlandse LTFO, met de rebellenleider Alexander Borodai te rijmen met het kabinetsstandpunt dat Nederland nooit rechtstreeks met de rebellen zou hebben onderhandeld?
Er was op 21 juli geen sprake van rechtstreekse onderhandelingen met de separatisten. Het gesprek dat plaatsvond onder leiding van de OVSE met Borodai staat daarom niet op gespannen voet met de lijn van het kabinet.
Klopt het tevens dat vanuit Den Haag aan de heer Van Vliet het verzoek is gedaan om na te denken over hoe in contact te treden met de separatisten? Zo ja, door wie is dit verzoek gedaan?
Er is, zoals het artikel vermeldt, een verzoek gedaan door de Staf Grootschalig Bijzonder Optreden (SGBO) aan de heer van Vliet om via de OVSE afspraken te maken met de separatisten over toegang tot het rampgebied.
Hoe valt de duidelijke sturende rol die Peter van Vliet op zich nam te verenigen met eerdere uitspraken van het kabinet dat juist via de OVSE afspraken zouden worden gemaakt over de toegang tot het rampgebied en de repatriëring?
De leider van de LTFO-missie had een sturende rol voor de Nederlandse inspanningen op dat moment. De contacten met separatisten over toegang tot het rampgebied verliepen echter via de OVSE.
Hoe komt het dat de heer Van Vliet werd verrast door de aanwezigheid van veertien Maleisische onderzoekers in de wagon met de stoffelijke overschotten, terwijl Nederland de leiding had over de repatriëring?
Er was op 22 juli 2014 nog geen sprake van een gezamenlijke missie. Vanwege het feit dat het een vliegtuig betrof van Maleysian Airlines met Maleisische bemanning aan boord, was Maleisië op eigen initiatief in Oekraïne. De opbouw van de onderlinge samenwerking vond reeds plaats, maar er was nog geen sprake van concrete samenwerkingsafspraken.
Het stoppen van een project voor sociale huurwoningen op Statia |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u het enthousiasme over het feit dat woningcorporatie Woonlinie zich inzet voor de bouw van sociale huurwoningen op Saba en Statia?1
In 2008 heeft mijn ambtsvoorganger een beroep op corporaties gedaan om een samenwerking met lokale woonstichtingen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan te gaan. Op die manier hoopte het ministerie samen met deskundige en betrokken organisaties bij te dragen aan kwalitatieve en kwantitatieve verbetering van de volkshuisvesting op deze eilanden. Sindsdien heeft Woonlinie zowel met Saba als met Sint Eustatius samenwerkingsovereenkomsten gesloten en zich actief ingezet op deze twee eilanden. Deze inzet, gericht op het welzijn van burgers, vergt van Woonlinie extra inspanning en investeringen welke ik bijzonder waardeer.
Waarom is dit project succesvol op Saba, maar heeft het eilandsbestuur van Statia op het laatste moment de afspraken met Woonlinie opgezegd?2
De inzet van Woonlinie heeft op Saba tot vruchtbare resultaten geleid. Zo heeft de samenwerking daar geresulteerd in nieuwbouw van sociale huurwoningen en zijn onder andere speeltuintjes in woonwijken gerealiseerd.
Op Sint Eustatius is het tot nu toe in mindere mate gelukt om met het openbaar lichaam en de lokale woonstichting tot werkbare afspraken te komen. In 2011 zag Woonlinie zich genoodzaakt de samenwerking te beëindigen. Op verzoek van het bestuurscollege hebben in 2013 gesprekken plaats gevonden tussen het openbaar lichaam, Woonlinie en het Ministerie van BZK en in 2014 werden concrete afspraken gemaakt tussen deze drie partijen. Die afspraken behelsden renovatie en nieuwbouw van sociale huurwoningen en ondersteuning van het openbaar lichaam bij de reorganisatie van de lokale woonstichting teneinde tot een duurzame inzet te komen. Begin december heeft het huidige bestuurscollege van Sint Eustatius aangegeven zich niet aan de door haar ondertekende afspraken ten aanzien van reorganisatie van de lokale woonstichting te willen houden en is de samenwerking opnieuw «on hold» gezet. Ik betreur dat zeer omdat door deze samenwerking een belangrijke basis voor het realiseren van voldoende kwalitatief goede en betaalbare huurwoningen voor mensen met een laag inkomen kan worden gelegd. Investeren in nieuwbouw en renovatie heeft alleen duurzaam effect als tegelijkertijd ook wordt ingezet op een efficiënt bestuur en beheer van de sociale woningbouw.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre hier sprake is van discriminatie, fraude of vriendjespolitiek?
Het is in eerste instantie aan de Eilandsraad om het bestuur van Sint Eustatius te bevragen op de motieven voor zijn handelwijze. Wat die motieven ook geweest mogen zijn, duidelijk is dat door deze wijze van optreden veel inspanningen en reeds gedane investeringen gevaar lopen. Bovendien kan nu vooralsnog de renovatie en nieuwbouw van sociale woningen geen doorgang vinden, terwijl deze mijns inziens hard nodig zijn. Sinds de samenwerking «on hold» werd gezet is er vanuit het bestuurscollege nog geen contact gezocht met de bij de afspraken betrokken partijen (te weten BZK, DG Wonen en Bouwen en Woonlinie) om hierover te overleggen. Ik zie – gegeven de huidige opstelling van het bestuurscollege – niet hoe onder deze omstandigheden de renovatie op korte termijn kan worden gerealiseerd. Het bestuurscollege is hier, vóór dat zij definitief besloot zich niet aan de ondertekende afspraken te zullen houden, op gewezen.
De detentie van anti-slavernij activisten in Mauritanië |
|
Eric Smaling , Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Mauritania must end clamp down on anti-slavery activists»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat nu de situatie is van de vorige maand door de autoriteiten in Mauritanië opgepakte anti-slavernij activisten? Worden zij goed behandeld? Krijgen zij een eerlijk proces?
De leider van de «Initiative pour la résurgence du mouvement abolitionniste Mauritanie», Biram Abeid, en een tiental andere activisten, zijn nog steeds in hechtenis. Ze zijn voorgeleid en wachten nu op hun proces. Hen wordt ondermeer ten laste gelegd: verstoring openbare orde en illegale manifestatie.
Biram Abeid wordt, gelet op de moeilijke omstandigheden in Mauritaanse gevangenissen, goed behandeld. Westerse diplomaten hebben ook telefonisch contact met hem. De EU, de VN en de VS dringen gezamenlijk aan op een eerlijk proces bij de Mauritaanse autoriteiten.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat Mauritanië een einde moet maken aan de intimidatie en repressie van anti-slavernij activisten en dat alle gewetensgevangenen onvoorwaardelijk moeten worden vrijgelaten? Indien neen, waarom niet?
De EU dringt, net als Nederland, bij de autoriteiten aan op het beëindigen van intimidatie en repressie.
Bent u bereid om contact op te nemen met de autoriteiten in Mauritanië om uw zorgen hierover te uiten?
De Europese Unie heeft zijn ernstige zorgen hierover uitgesproken bij de Premier van Mauritanië en blijft deze zaak zeer nauwlettend volgen.
Ook bilateraal is deze kwestie op verschillende niveaus aan de orde gesteld bij de Mauritaanse autoriteiten en dit zal worden voortgezet.
Kostenefficiënte en lastenluwe toepassing van aanbestedingsregels |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u, alsmede de commissie van aanbestedingsexperts en de drie onderzoeksbureaus die betrokken zijn bij de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012, bekend met signalen over gebrekkige communicatie tussen opdrachtgevers en aanbieders, voorafgaand en gedurende aanbestedingstrajecten? Zo ja, uit welke sectoren komen deze signalen?
In alle opdrachtgevers-opdrachtnemers relaties, al dan niet als uitkomst van een aanbesteding, is het voor partijen van belang goed en helder met elkaar te communiceren. Bij aanbesteden is het tegelijkertijd van belang, voor de gelijke behandeling van ondernemers, dat alle partijen toegang hebben tot dezelfde informatie. De Aanbestedingswet 2012 stelt regels om gelijke behandeling van ondernemers te waarborgen. Voorafgaand aan de aanbestedingsprocedure kan communicatie plaatsvinden door middel van het houden van een markconsultatie, tijdens de procedure verloopt de communicatie via de nota van inlichtingen. Op dit moment voeren drie onderzoeksbureaus onderzoeken uit in het kader van de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012. De onderzoeken behelzen onder meer een kwalitatief gedeelte waarin ondernemers worden gevraagd naar hun ervaring met de Aanbestedingswet 2012, daarbij kunnen zij ook problemen die zij ervaren met communicatie signaleren.
Bent u bereid om in de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012 aandacht te besteden aan de gevaren van over- en onderspecificatie van opdrachten en het stellen van onmogelijke eisen door aanbestedende diensten, in relatie tot de mogelijkheden en stimulansen voor aanbieders om de aanbestedende dienst voor gevaren te waarschuwen? Kan het vaker toepassen van functioneel aanbesteden een rol vervullen in het voorkomen van specificatieproblemen? Zo ja, hoe kan functioneel aanbesteden bevorderd worden?
Bij de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012 worden ook ervaringen van ondernemers en aanbestedende diensten onderzocht, daarbij hebben ondernemers de mogelijkheid om hun visie over over- en onderspecificatie van opdrachten naar voren te brengen.
Het vaker toepassen van functioneel aanbesteden kan inderdaad een rol vervullen in het voorkomen van het overspecificeren van een opdracht. Ook voor functioneel aanbesteden geldt echter dat dit niet in alle gevallen het meest passend is. In de Gids proportionaliteit wordt ingegaan op de keuze tussen technisch en functioneel specificeren.
Bent u het eens met de uitgangspunten dat de markt in een vroeg stadium eigen inbreng moet kunnen leveren op overheidsopdrachten en dat aanbieders hun zorgen over uitvragen kunnen en moeten uiten richting aanbestedende diensten? Hoe kwalificeert u in algemene zin de mate van benutting van instrumenten als de vragenronde, de marktconsultatie en de concurrentiegerichte dialoog?
Het is wenselijk dat ondernemers in een vroeg stadium inbreng kunnen leveren aan de aanbestedende dienst en hem er op kunnen wijzen indien er problemen zijn bij een aanbesteding, een aanbesteding niet haalbaar is, er problemen zijn met het specificeren van de opdracht, of als niet haalbare of tegenstrijdige eisen worden gesteld. Deze signalen kan een ondernemer overbrengen aan een aanbestedende dienst in een eventuele marktconsultatie. Het voordeel van een marktconsultatie is dat ondernemers en de aanbestedende dienst voorafgaand aan de aanbesteding kennis en informatie kunnen uitwisselen waardoor de aanbestedende dienst tot een zo goed mogelijk aanbestedingsdocument kan komen. Een ondernemer steekt werk in een marktconsultatie en voor de aanbestedende dienst betekent het dat het inkooptraject langer duurt. Het is daarom van belang om in het oog te houden dat een markconsultatie niet in alle gevallen passend en/of proportioneel is.
Ook de nota van inlichtingen tijdens de procedure is een goede gelegenheid voor ondernemers om problemen te signaleren. De Aanbestedingswet 2012 geeft ondernemers het recht om inlichtingen te vragen over specifieke aanbestedingen. De aanbestedende dienst beantwoordt deze vervolgens uiterlijk zes dagen voor de uiterste datum van inschrijven in een nota van inlichtingen die wordt verzonden aan alle ondernemers. Een aanbestedende dienst is gehouden tot het verstrekken van deze inlichtingen. De aanbestedende dienst heeft binnen de door het aanbestedingsrecht gestelde grenzen de mogelijkheid om gestelde eisen aan te passen. Indien de ondernemer van mening is dat sprake is van onredelijke eisen en de aanbestedende dienst niet bereid is deze aan te passen kan hij een onafhankelijk advies verkrijgen van de Commissie van Aanbestedingsexperts of een oordeel verkrijgen van de civiele rechter. Vooralsnog heb ik geen signaal dat het naast deze mogelijkheden opportuun zou zijn om een algemene gedragscode op te stellen voor alle aanbestedingen en alle aanbestedende diensten.
Hoe kunnen stimulansen of verplichtingen worden ingebouwd in het aanbestedingsproces zodat er melding van gemaakt wordt wanneer een opdracht functioneel of technisch niet haalbaar is en/of tegenstrijdige eisen bevat? Is een algemene gedragscode voor inschrijvers een oplossing voor het voorgaande? Overweegt u om in overleg met de markt een algemene gedragscode hierover op te laten stellen? Denkt u na over meer verbetermogelijkheden om deze uitgangspunten te bekrachtigen, om zo verspilling van belastinggeld te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de constatering dat veel mkb’ers nog steeds veel belemmeringen ervaren in hun pogingen om mee te dingen naar het binnenhalen van overheidsopdrachten? Bent u bekend met signalen van het mkb over ondoelmatige aanbestedingsvragen en onnodig belemmerende eisen op het gebied van social return en duurzaamheid? Zo ja, kunt u in het kader van de in juli gestarte evaluatie van de Aanbestedingswet 2012 alvast aangeven wat de meest gehoorde belemmeringen zijn op het gebied van social return en duurzaamheidseisen? Kunt u hier in de evaluatie dieper op ingaan?
Zoals aangegeven wordt de Aanbestedingswet 2012 op dit moment geëvalueerd. Onderdeel van de evaluatie is een kwantificering van de deelname van mkb- ondernemingen aan aanbestedingen. Ook zal het gebruik van eisen op het gebied van social return en duurzaamheid een onderdeel van de evaluatie vormen. Ik wil niet vooruitlopen op deze evaluatie omdat daarmee het risico bestaat dat er een niet representatief beeld wordt geschetst. In de evaluatie wordt op deze onderdelen ingegaan en conform toezegging zal ik uw Kamer daarover voor het zomerreces informeren.
Bent u bereid om in de evaluatie specifiek aandacht te besteden aan belemmeringen die met name door kleinere en innovatieve bedrijven worden ervaren op het gebied van keurmerken en certificaten? Is het waar dat er steeds meer private en publiek gefaciliteerde certificaten en keurmerken voor het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en social return worden ontwikkeld? Is het waar dat aanbestedende diensten steeds vaker dergelijke certificaten en keurmerken zijn gaan verlangen van aanbieders? Zo ja, hoe bepalen aanbestedende diensten wat de kwaliteit is van verschillende keurmerken en certificaten? Hoe bepalen aanbestedende diensten welke keurmerken en certificaten zij eisen of prefereren van aanbieders?
Het vragen van keurmerken en certificaten door aanbestedende diensten wordt meegenomen in de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012. Hierbij wordt specifiek aandacht geschonken aan keurmerken op het gebied van duurzaamheid en sociale omstandigheden. Ook de ervaringen van ondernemers met keurmerken en certificaten maken deel uit van de evaluatie. Aanbestedende diensten mogen niet eisen dat een ondernemer een specifiek keurmerk of certificaat inzake duurzaamheid of sociale omstandigheden heeft. Wel kunnen zij in de aanbestedingsstukken aangeven dat een ondernemer in elk geval door overlegging van een bepaald keurmerk of certificaat kan aantonen dat hij voldoet aan de eisen van de aanbestedende dienst op het gebied van duurzaamheid of sociale omstandigheden. In het opstellen van hun eisen dienen aanbestedende diensten conform de Aanbestedingswet 2012 te handelen. Dit betekent, onder andere, dat de eisen proportioneel dienen te zijn ten opzichte van de waarde van de opdracht en dat het gevraagde voldoende verband dient te houden met het voorwerp van de opdracht.
Bent u bereid om -in het verlengde van uw toezegging om vooruitlopend op de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012 alvast te bezien of de toegenomen offertekosten door EMVI kunnen worden verlaagd- toe te werken naar het verder verlagen van kosten die zijn gemoeid met het uitbrengen van biedingen, door het wegnemen van meer belemmeringen? Ziet u mogelijkheden om het gebruik van de Eigen Verklaring voor aanbieders uit te breiden om zo de administratieve lastendruk verder terug te dringen?
Zoals besproken tijdens het algemeen overleg Ondernemen en Bedrijfsfinanciering van 19 november jl. kan een inschrijving op een aanbesteding waarin het gunningscriterium economisch meest voordelige inschrijving (EMVI) wordt gehanteerd meer kosten dan een inschrijving op een aanbesteding waarin het gunningscriterium laagste prijs wordt gehanteerd. Uiteraard ben ik bereid te kijken naar het wegnemen van belemmeringen. Er dient daarbij een afweging tussen de ervaren belemmering en het nut van een regel te worden gemaakt. In de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012 wordt specifiek aandacht besteed aan het gebruik van EMVI, dit is ook conform de toezegging die tijdens de behandeling van de begroting Economische Zaken 2015 is gedaan. Op de uitkomsten van deze evaluatie wil ik niet vooruitlopen. Uiteraard zal ik wel zoals toegezegd tijdens het algemeen overleg Ondernemen en Bedrijfsfinanciering, samen met PIANOo bezien wat er vooruitlopend op de resultaten van de evaluatie in de praktijk kan worden gedaan.
De eigen verklaring wordt als gevolg van de implementatie van de nieuwe Europese aanbestedingsrichtlijnen in 2016 vervangen door een Europese eigen verklaring, het Uniform Europees Aanbestedingsdocument, die ondernemers in heel Europa kunnen gebruiken bij het inschrijven op overheidsopdrachten.
Op dit moment wordt deze eigen verklaring uitgewerkt door de Europese Commissie. Nederland volgt dit nauwlettend met het oog op effectieve lastenverlichting.
Is het waar dat de nieuwe Europese richtlijn mogelijkheden biedt om aanbestedingsresultaten uit het verleden mee te nemen in het beoordelen van aanbiedingen? Hoe kunt u in de aanloop naar implementatie van de nieuwe Europese richtlijn resultaten uit het verleden meewegen, zonder dat dit tot uitsluiting van nieuwkomers leidt?
Ja, het klopt dat de nieuwe Europese aanbestedingsrichtlijnen het mogelijk maken om resultaten uit het verleden mee te nemen. Het betreft hier het meewegen van resultaten uit het verleden als uitsluitingsgrond. Met de inwerkingtreding van de nieuwe richtlijnen wordt het mogelijk om een ondernemer die eerder blijk heeft gegeven van aanzienlijke of voortdurende tekortkoming uit te sluiten van deelname. Deze grond is opgenomen om te voorkomen dat belastinggeld terecht komt bij ondernemers die structureel tekortkomen in de uitvoering van een opdracht. Aan uitsluiting op basis van prestaties uit het verleden zijn strikte voorwaarden verbonden om te voorkomen dat willekeur kan optreden. Nieuwkomers ondervinden geen nadelige gevolgen, omdat alleen prestaties uit het verleden tot uitsluiting kunnen leiden. Bij nieuwkomers is er nooit een negatieve prestatie uit het verleden om naar te kijken.
Wat vindt u van Publiek Private Samenwerking (PPS)-constructies voor grote ict-projecten? Biedt de Aanbestedingswet daarvoor voldoende mogelijkheden?
De vraag naar PPS-constructies voor grote ICT-projecten wordt aan de orde gesteld in het rapport van het parlementair onderzoek naar ICT-projecten bij de rijksoverheid. Deze vraag zal dan ook aan de orde komen in de komende kabinetsreactie op dat rapport. De Minister voor Wonen en Rijksdienst zal deze kabinetsreactie omstreeks februari naar uw Kamer zenden. De Aanbestedingswet 2012 staat het gebruik van PPS-constructies niet in de weg. Zo worden PPS-constructies op basis van een concurrentiegerichte dialoog onder meer bij huisvestingsprojecten gebruikt.
Hoe kijkt u aan tegen de mogelijkheden van Best Value Procurement en prestatie-inkoop?
Prestatie-inkoop is de Nederlandse vertaling van Best Value Procurement. Prestatie-inkoop kan in bepaalde aanbestedingen binnen de grenzen van de Aanbestedingswet 2012 van toegevoegde waarde zijn om tot een zo doelmatig mogelijke inkoop te komen.
Hoe kan het Rijk komen tot meer professioneel contractmanagement? Welke mogelijkheden biedt de Aanbestedingswet hiervoor?
Contractmanagement is een aangelegenheid van de aanbestedende diensten. De Aanbestedingswet 2012 kent geen bepalingen over contractmanagement. Over de professionalisering van contractmanagement bij het Rijk wordt uw Kamer separaat geïnformeerd naar aanleiding van de motie van het lid Verhoeven tijdens de begrotingsbehandeling van Wonen en Rijksdienst voor het jaar 2015 (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 15).
Het bod van de NOS op de eredivisiesamenvattingen |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «toezichthouder twijfelt over deal NOS en FOX Sports»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat de NOS nu zelf details naar buiten brengt over de overeenkomst die zij is aangegaan met FOX Sports over de eredivisiesamenvattingen, die eerder nog strikt vertrouwelijk waren en waarvan openbaarmaking tot forse schadeclaims aanleiding zou geven?
De NOS heeft op 10 december 2014 zelf besloten enkele details uit de afspraken van de NOS met Eredivisie Media en Marketing C.V. (hierna: EMM) openbaar te maken. Desgevraagd laat de NOS weten dat men hiertoe over is gegaan nadat duidelijk werd dat er mogelijk onjuiste informatie over de afspraken naar buiten zou komen.
Kunt u zo snel mogelijk ook de financiële details van de overeenkomst, waarmee volgens eerdere nieuwsberichten rond de 75 miljoen euro belastinggeld zou zijn gemoeid, openbaar maken?
Vanwege de geheimhouding die de NOS en EMM zijn overeengekomen heb ik tot op heden geen informatie over de financiële details van de overeenkomst openbaar kunnen maken en kan ik dat ook nu niet doen. Op 19 januari 2015 heeft het Commissariaat voor de Media een besluit gepubliceerd over dit contract. Ook hierin zijn vanwege het bedrijfsvertrouwelijke karakter de financiële details weggelaten.
Zoals ik in reactie op mondelinge vragen van het Kamerlid Elias op 20 januari jl. reeds heb gezegd, vind ik het bezwaarlijk dat er achteraf niet in openheid kan worden gesproken over contracten die de publieke omroepen sluiten en die bekostigd zijn met publiek geld. Aan de huidige situatie kan ik niets veranderen, maar ik ben, zoals ik heb toegezegd in mijn brief over de toekomst van de omroep van 13 oktober 2014, in overleg met de NPO en de NOS over hoe dit in de toekomst transparanter kan.
Kunt u zo snel mogelijk openbaar maken in hoeverre er in de bewuste overeenkomst ook sprake is van afspraken over STER-tijd, zoals volgens eerdere nieuwsberichten het geval is?
De afspraken met de Ster vallen ook onder de geheimhoudingsplicht die met EMM is gesloten. Bij de publicatie van zijn besluit met betrekking tot de last onder dwangsom heeft het Commissariaat gemeld dat het zijn onderzoek zal vervolgen en verbreden naar andere partijen, waaronder de STER. Dit onderzoek wacht ik af. Daarom kan ik hierover op dit moment geen verdere mededelingen doen.
Wanneer verwacht u de uitkomsten van het lopende onderzoek van het Commissariaat voor de Media naar de overeenkomst?
Het Commissariaat heeft op 19 januari 2015 een besluit gepubliceerd. Dit besluit is genomen binnen een breder onderzoek van het Commissariaat. Het Commissariaat onderzoekt meerdere aspecten van het bod van de NOS. Uit dit bredere onderzoek kunnen nog nadere maatregelen volgen. Hierover kan ik op dit moment geen verdere mededelingen doen.
De toename van koolmonoxidevergiftigingen door cv installaties |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de toename van koolmonoxidevergiftigingen door slechte cv installaties?1
Ja, dit is een bericht van 3 november 2014. Naar aanleiding van het in dit bericht genoemde televisieprogramma heb ik op dinsdag 4 november 2014 mondelinge vragen beantwoord van het lid Verhoeven (D66) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 72).
Onderschrijft u de analyse en conclusies uit het artikel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het artikel blijkt dat er op dit moment nog een onderzoek wordt uitgevoerd door de Onderzoeksraad voor Veiligheid naar koolmonoxidevergiftigingen. Zodra de resultaten van dit onderzoek beschikbaar zijn – naar verwachting voorjaar 2015 – informeer ik de Tweede Kamer nader hierover.
Ziet u de noodzaak om de kwaliteit van de installatie van gastoestellen beter te waarborgen?
Ik zie deze betere kwaliteitsborging van het installatiewerk vooralsnog als verantwoordelijkheid van bedrijven en burgers. Ik wacht het rapport van Onderzoeksraad voor Veiligheid af om mijn standpunt nader te bepalen.
Kunt u een reactie geven op de onderstaande stappen om het probleem aan te pakken?
Ik wacht het rapport van Onderzoeksraad voor Veiligheid af om mijn standpunt hierover nader te bepalen, maar dat gezegd zijnde wil ik nog een aantal zaken toelichten.
Het bericht dat het supersnelrecht rond oud en nieuw faalt |
|
Magda Berndsen (D66), Michiel van Nispen |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het supersnelrecht rond oud en nieuw faalt?1
De stelling dat de inzet van supersnelrecht rond oud en nieuw faalt deel ik niet.
Doel van het supersnelrecht is daders van delicten als geweld en vernieling in de publieke ruimte snel lik-op stuk te geven. Daarmee gaat een stevig signaal uit naar daders en samenleving dat dergelijk grensoverschrijdend gedrag niet wordt getolereerd. Dat de rechter bij de strafoplegging niet automatisch de strafeis van het Openbaar Ministerie (OM) volgt en in sommige gevallen een lagere straf oplegt doet daar niet aan af.
Wat is de reden dat deze discussie ieder jaar opnieuw opduikt?
De hoeveelheid en aard van de incidenten die jaarlijks rondom de jaarwisseling plaatsvinden leiden ieder jaar weer tot terechte verontwaardiging en de wens om de daders van geweld en vernieling snel en effectief te straffen. De organisatie van supersnelrechtzittingen, waarbij verdachten van geweld en vernieling binnen drie dagen na de jaarwisseling voor de rechter verschijnen, is daarbij een voor de maatschappij zichtbaar een aansprekend instrument om daders lik-op-stuk- te geven. Er gaat een belangrijk signaal vanuit richting daders en samenleving dat criminaliteit en overlast ook tijdens Oud en Nieuw niet worden getolereerd.
Wat is er sinds de invoering van het supersnelrecht rond oud en nieuw veranderd of verbeterd? Indien er niets is veranderd, waarom niet?
De toepassing van supersnelrecht tijdens de jaarwisseling wordt sinds 2008–2009 landelijk gecoördineerd op basis van de zgn. «menukaart (super)snelrecht» van het College van procureurs-generaal. De menukaart biedt een duidelijk overzicht van de wijze waarop en de voorwaarden waaronder het OM – in afstemming met de politie en de gerechten – de voorziening voor (super)snelrecht wil vormgeven.
In het bijzonder geeft de menukaart aan welke situaties en doelgroepen in aanmerking komen voor de toepassing van (super)snelrecht en aan welke voorwaarden uit oogpunt van zorgvuldigheid moet zijn voldaan. De menukaart is uw Kamer door mijn ambtsvoorganger toegestuurd bij brief van 4 december 20082. In de afgelopen jaren is de menukaart op basis van de ervaringen op een aantal punten aangepast c.q. uitgebreid. Jaarlijks maken alle parketten en rechtbanken voorafgaand aan de jaarwisseling lokaal afspraken met betrekking tot de toepassing van snelrecht en supersnelrecht.
Wat is de reden dat de rechter lager straft dan wat het Openbaar Ministerie (OM) eist? Komt dat bijvoorbeeld doordat de eis te hoog is, omdat er onvoldoende tijd is bewijs te verzamelen of zijn er andere redenen?
De berechting van strafbare feiten is in onze democratische rechtsstaat opgedragen aan de onafhankelijke rechter. De strafrechter heeft tot taak om recht te doen in het individuele geval en (in geval het feit kan worden bewezen en aan de dader kan worden toegerekend) een straf op te leggen die passend en geboden is. De strafrechter houdt bij de straftoemeting rekening met het wettelijk strafmaximum, de ernst van het feit en omstandigheden waaronder het feit is begaan, de gevolgen voor het slachtoffer en de samenleving als geheel, de persoon van de dader, de eis van de officier van Justitie en met wat andere rechters in vergelijkbare gevallen plegen op te leggen. De strafrechter maakt daarbij zijn eigen afweging.
Overigens blijkt uit onderzoek van de Universiteit van Tilburg, dat in 2012 in opdracht van de Raad voor de rechtspraak is uitgevoerd en dat bij brief van 20 november 2012 aan uw Kamer is verzonden 3, dat bij zaken waarin sprake was van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak (zogeheten VPT-zaken) de rechter in grote mate de (verhoogde) strafeis van het OM volgt, zowel in modaliteit (zoals een geldboete, taakstraf of gevangenisstraf) als in de hoogte van de sanctie (het boetebedrag in euro’s, het aantal uren taakstraf of het aantal dagen gevangenisstraf). De hoogte van de opgelegde straf bedraagt in die zaken gemiddeld ruim 90% van de eis. Voor de volledigheid merk ik op dat het hier de afdoening van VPT-zaken in algemene zin betrof en dus niet enkel (super)snelrechtzaken.
Hoe komt het dat het OM volgens eigen zeggen zorgvuldig toetst of supersnelrecht geoorloofd is of niet, maar er toch veel onvrede lijkt te zijn bij rechters over de zorgvuldigheid en bij slachtoffers over de uitkomst van de procedures? 6. Hoeveel procent van de bij het OM aangebrachte zaken worden afgedaan middels supersnelrecht en hoeveel middels snelrecht?
Juist met het oog op een zorgvuldige voorbereiding komt jaarlijks maar een beperkt aantal zaken in aanmerking voor afdoening via supersnelrecht. De voorwaarden houden onder meer in dat het moet gaan om bewijstechnisch eenvoudige zaken, de verdachte in verzekering of in voorlopige hechtenis moet zijn genomen en OM, rechter en advocatuur tijdig voor de zitting de beschikking moeten hebben over een compleet strafdossier. Indien de zaak niet zo snel klaar is voor behandeling en aanvullend onderzoek nodig is, kan het zijn dat de verdachte zich op een later moment tegenover de rechter moet verantwoorden. Waar de vermeende bij rechters bestaande onvrede over de zorgvuldigheid op is gebaseerd, is niet bekend. Vorig jaar was sprake van 1 zaak waarin de rechter tijdens een supersnelrechtzitting oordeelde dat er geen specifiek verband was tussen Oud en Nieuw en het gedrag van de verdachte.
In hoeveel procent van de zaken die afgedaan zijn middels supersnelrecht wordt hoger beroep ingesteld? Wat is het percentage bij snelrecht?
Tijdens de jaarwisseling van 2013 – 2014 zijn 684 jaarwisselingsgerelateerde zaken bij het OM binnengekomen. Daarvan zijn er 17 voor de supersnelrechter gebracht (2,5%) en 9 (1,3%) voor de snelrechter. Tijdens de jaarwisseling van 2012–2013 waren er 732 jaarwisselingsgerelateerde zaken, waarvan er 16 voor de supersnelrechter (2,2%) en 16 voor de snelrechter (2,2%) zijn gebracht.
Supersnelrecht en snelrecht worden het hele jaar toegepast, dus niet alleen met Oud & Nieuw. Afgelopen jaar zijn er zo’n 1.500 supersnelrechtzaken4 geweest (ongeveer 0,7% van de instroom; ongeveer 1,5% van de door de rechter afgedane zaken) en 4.800 snelrechtzaken5 (ongeveer 2,4% van de instroom; ongeveer 5% van de door de rechter afgedane zaken).
Klopt het dat bij zestig procent van de zaken een lagere straf wordt uitgesproken dan in eerste instantie was geëist door het OM? Zo nee, wat is dan de juiste verhouding? Hoe zit dat bij bijvoorbeeld het snelrecht en de reguliere strafprocedure?
Er zijn geen noemenswaardige verschillen tussen de hoger beroepspercentages. Op basis van een inventarisatie van het OM is er gemiddeld in zo’n 15% van de zaken sprake van hoger beroep (dat niet wordt ingetrokken). Afgelopen jaar was dit bij supersnelrecht 14% en bij snelrecht 17%.
Op welke manier wordt ervoor gezorgd dat zorgvuldigheid bij het OM altijd prevaleert boven snelheid?
Volgens het nieuwsbericht op rechtspraak.nl van 3 januari 2014 zijn na de vorige jaarwisseling 16 verdachten veroordeeld op supersnelrechtzittingen, en waren de daarbij opgelegde straffen veelal in lijn met de eis van het Openbaar Ministerie. RTL nieuws heeft naar eigen zeggen het verdere verloop van deze zaken gevolgd en komt daarbij tot andere conclusies. Het aantal zaken van de afgelopen jaarwisseling dat is afgehandeld via supersnelrecht is echter te beperkt en te divers om op basis daarvan algemene conclusies te trekken over alle supersnelrechtzaken.
Over de verhouding tussen de strafeis en de uiteindelijk opgelegde straf bij snelrecht en de reguliere strafprocedure zijn geen gegevens bekend.
Deelt u de mening dat een zorgvuldige behandeling ook het aantal hoger beroepszaken kan terugdringen?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoorden op vraag 3 en 5 is sprake van een zorgvuldige voorbereiding conform de menukaart (super)snelrecht die het OM hanteert. Zoals ik in antwoord op vraag 7 heb aangegeven wijkt het hoger beroepspercentage in zaken die zijn afgedaan via supersnelrecht niet noemenswaardig af van de hoger beroepspercentages bij andere rechterlijke afdoeningen. Uit deze cijfers kan dus niet worden afgeleid dat de mate van zorgvuldigheid in geval van de toepassing van supersnelrecht afwijkt van de mate van zorgvuldigheid die ten aanzien van andere afdoeningen wordt gehanteerd. Dat laat onverlet dat uiteraard altijd moet worden gestreefd naar verbetering. Tegen elk rechterlijk vonnis staat hoger beroep open. En evenals in «gewone» strafzaken kunnen rechters tot een ander oordeel komen.
Speelt eenzelfde soort probleem met het verschil tussen strafeis en daadwerkelijke straf bij het snelrecht, waar het OM elf dagen langer heeft om de zaak rond te krijgen? Zo nee, is het dan geen beter idee om vaker snelrecht in plaats van supersnelrecht toe te passen rond oud en nieuw? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om in zaken tegen hulpverleners niet standaard het supersnelrecht toe te passen, maar vooraf te kiezen voor meer zorgvuldigheid en dus voor bijvoorbeeld het toepassen van snelrecht?
Zoals ook uit mijn beantwoording op de vorige vragen mag blijken ben ik niet de mening toegedaan dat bij het toepassen van supersnelrecht sprake is van een probleem. Verder zijn er zoals ik in antwoord op vraag 8 heb geantwoord geen gegevens bekend over de verhouding tussen de strafeis en de uiteindelijk opgelegde straf in snelrechtzaken. Als meer onderzoek nodig is in een zaak of als meer getuigen moeten worden gehoord om de zaak bewijstechnisch rond te krijgen, zal het OM – indien de rechter een vordering tot inbewaringstelling toewijst – ervoor kiezen om de verdachte voor de snelrechter te brengen. Dat is ook wat de menukaart voorschrijft en vergt derhalve geen aanpassing van het beleid.
Bent u bereid deze vragen nog voor het kerstreces, uiterlijk 18 december 2014, te beantwoorden?
Het is niet zo dat in zaken waarbij sprake is van geweld tegen hulpverleners standaard supersnelrecht wordt toegepast. Wel wordt geprobeerd deze zaken zo snel als mogelijk af te doen, waarbij supersnelrecht een van de mogelijke afdoeningsmodaliteiten is. Voorop staat echter dat per geval moet worden beoordeeld of een zaak zich leent voor afdoening via supersnelrecht. Overigens treedt per 1 januari 2015 de wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis in werking. Deze wijziging maakt het mogelijk dat verdachten van openlijke geweldpleging, brandstichting, bedreiging, mishandeling of vernieling, begaan in de publieke ruimte of tegen personen met een publieke taak langer in voorlopige hechtenis kunnen worden gehouden, met het oogmerk om hen binnen de termijn voor inbewaringstelling op een gewone snelrechtzitting te kunnen brengen.
Zo kan in zaken waarin de termijn voor het supersnelrecht nu tekort schiet meer tijd worden genomen om onderzoek te doen naar de precieze aard van het gepleegde strafbare feit, en daarvoor het bewijs rond te krijgen, door bijvoorbeeld het horen van getuigen. Ook is er meer tijd voor het slachtoffer om zijn schade te onderbouwen. Met de voorgestelde specifieke grond voor voorlopige hechtenis wordt dus in meer gevallen berechting met behulp van het gewone snelrecht mogelijk.