De uitbraak van de hoog pathogene variant van vogelgriep in Hekendorp |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Welke maatregelen zijn er genomen om te voorkomen dat mensen besmet raken of dat het virus overslaat naar andere pluimveebedrijven?
Voor de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van de uitbraak van vogelgriep in Hekendorp verwijs ik u naar de brief van 16 november jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 166).
Zijn er signalen dat er mensen besmet zijn geraakt door de uitbraak van de hoog pathogene variant van vogelgriep in Hekendorp?
Nee.
Zijn er signalen dat er andere pluimveebedrijven besmet zijn met vogelgriep?
Voor het antwoord verwijs ik naar de brieven van 20, 21, 22 en 30 november jl. (Kamerstuk 28 807, nrs. 168, 169, 170, 175).
Zijn er al aanwijzingen voor de oorzaak van de uitbraak van de hoog pathogene variant van vogelgriep in Hekendorp?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaat er mogelijk een verband met de recente uitbraak van een voor mensen gevaarlijke vorm van vogelgriep (H5N8) in de Duitse deelstaat Mecklenburg-Vorpommern?
In mijn brief van 1 december jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 176) en 2 december jl. heb ik geïnformeerd over de stand van zaken van het onderzoek naar de introductie van het virus.
Welke maatregelen gaat u nemen om het risico op uitbraken van voor mensen gevaarlijke dierziekten te verminderen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op vragen over het bericht «Pandemie uit Brabant is mogelijk» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1539).
Het bericht dat de Turks-Nederlandse vereniging DIDF niet welkom is in een buurthuis in Zaandam vanwege kritiek op de Turkse president |
|
Sadet Karabulut , Gert-Jan Segers (CU) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u van het bericht dat de Turkse organisatie DIDF vanwege kritiek op de Turkse president Erdoĝan niet meer welkom is in een buurthuis in Zaandam? 1
In Nederland is iedereen, binnen de grenzen van de rechtsstaat, vrij om zijn of haar mening te uiten en zich te verenigen. Dit zijn grondrechten die niet zo maar mogen worden beperkt. Of in dit specifieke geval sprake is van een beperking van grondrechten is niet te zeggen omdat het Bewonersbedrijf van buurthuis De Poelenburcht en de Turkse vereniging DIDF het niet eens zijn over de aanleiding van het incident, zo blijkt uit de Raadsinformatiebrief van het college aan de raad van de gemeente Zaanstad2.
Zo blijkt uit deze Raadsinformatiebrief dat volgens DIDF de discussie is ontstaan omdat zij zich tegen de politiek van de huidige Turkse president Erdoĝan keren. Volgens het Bewonersbedrijf is de discussie daarentegen ontstaan omdat DIDF het buurthuis teveel en te zichtbaar als thuisbasis claimde voor haar bijeenkomsten. Dit vormt volgens het Bewonersbedrijf een drempel voor andere wijkbewoners om binnen te komen.
Hiermee geeft het Bewonersbedrijf aan dat zij DIDF niet de toegang tot het buurthuis hebben ontzegd vanwege eventuele boodschappen die DIDF uitdraagt, maar vanwege de manier waarop DIDF het buurthuis in het uitdragen van haar boodschap heeft betrokken. Dit is een geschil in sociaal maatschappelijk verkeer.
De twee partijen zijn zelfstandige organisaties en zullen het samen eens moeten worden om tot een oplossing te kunnen komen. In overleg tussen de twee partijen, waarin de gemeente Zaanstad geen formele rol heeft maar wel een begeleidende rol heeft gespeeld, is de kwestie inmiddels uitvoerig besproken. Ondertussen is het conflict naar tevredenheid van alle partijen opgelost. DIDF en het buurthuis hebben afgesproken dat DIDF geen politieke uitingen doet in een publicatie als in diezelfde publicatie ook het buurthuis wordt genoemd.
Wat is uw reactie op het feit dat een buurtcentrum contractueel vast wil leggen dat een organisatie zich niet met buitenlandse politiek bezighoudt? Kunt u aangeven hoe zich dit verhoudt met de vrijheid van meningsuiting? Bent u van mening dat een dergelijke overeenkomst rechtsgeldig is?
Een verhuurder mag algemene regels opstellen voor alle huurders met betrekking tot het gebruik van verhuurde ruimten. Een dergelijk huishoudelijk reglement is onderdeel van de gedragsregels voor normaal maatschappelijk verkeer, en is een gangbaar middel om ervoor te zorgen dat de geldende regels voor alle huurders hetzelfde zijn en dat deze regels voor alle huurders bekend zijn.
In deze specifieke kwestie wil het buurthuis o.a. algemene regels opstellen om er voor te zorgen dat het zijn neutrale karakter behoudt, waardoor het buurthuis toegankelijk blijft voor huurders met verschillende politieke kleuren en/of achtergronden. Het is wenselijk dat alle huurders rekening houden met elkaar.
Volgens het buurthuis zijn binnen deze regels de huurders vrij activiteiten te ontplooien, ook als deze van politieke aard zijn.
Op basis van welke criteria mogen buurtcentra en andere openbare locaties organisaties de toegang weigeren? Zijn er vergelijkbare situaties bekend?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in overleg met de gemeente Zaanstad en het buurtcentrum te treden om te bewerkstelligen dat DIDF weer terug kan keren naar het buurtcentrum?
De gemeente Zaanstad is samen met de andere betrokken partijen verantwoordelijk voor het waarborgen van goede verhoudingen in de wijk. De gemeente Zaanstad heeft dat actief opgepakt en is vanaf het begin actief betrokken geweest bij de gesprekken die de twee partijen hebben gehad na het incident. De gemeente Zaanstad waakt daarbij voor een conflict tussen de rechten en plichten van de verschillende betrokken partijen. De gemeente Zaanstad heeft verder geen formele verantwoordelijkheid in deze kwestie gezien het feit dat het hier gaat om een overeenkomst tussen twee particuliere organisaties. Na overleg tussen de twee partijen, waarin de gemeente Zaanstad een bemiddelende rol heeft gespeeld, is het conflict ondertussen naar tevredenheid van alle partijen opgelost.
Deelt u de mening dat juist wanneer meningen verdeeld zijn, discussie en debat, transparantie en wederzijds respect de sleutel zijn tot integratie? Zo ja, bent u bereid om in overleg te treden met gemeente, buurthuis en betrokken organisaties om te voorkomen dat DIDF de toegang tot het buurthuis voor altijd wordt ontzegd vanwege kritiek op een Turkse president?
Zie antwoord vraag 4.
Optreden van oproerpolitie in het parlement van Zuid-Afrika |
|
Martin Bosma (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vechtpartij in parlement Zuid-Afrika»?1
Ja.
Klopt het dat de Zuidafrikaanse oproerpolitie in het parlement met geweld is opgetreden tegen leden van de oppositie?
Op donderdag 13 november jl. is de politie ingeschakeld om een parlementslid van de partij Economic Freedom Fighters uit de vergaderzaal van het parlement te verwijderen.
Was er, naar uw oordeel, aanleiding voor een dergelijk optreden tegen oppositieleden in het parlement?
Volgens Zuid-Afrikaanse wet- en regelgeving kan een parlementslid in bepaalde omstandigheden uit het parlement worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer hij of zij oproer veroorzaakt. Het is niet aan het kabinet om te beoordelen of het besluit hiertoe in dit geval gerechtvaardigd was.
Bent u bereid uw verontrusting over dergelijke ontwikkelingen in een democratische rechtsstaat over te brengen aan de regering van Zuid-Afrika?
In het Zuid-Afrikaanse parlement en in de Zuid-Afrikaanse samenleving is nu een debat gaande of het optreden van de politie gerechtvaardigd was. Gezien het bestaan van een levendige democratische rechtsstaat, is het aan het Zuid-Afrikaanse parlement zelf hier een oordeel over te vellen.
Geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven of de langetermijneffecten en de investeringskosten per unieke patiënt worden meegewogen bij de beoordeling of sprake is van goede verslavingszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Goede verslavingszorg is zorg die wordt geleverd volgens door beroepsprofessionals opgestelde en afdoende geactualiseerde behandelrichtlijnen, en door het veld opgestelde normen. Het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGz werkt aan de (door)ontwikkeling van richtlijnen en het ontwikkelen van zorgstandaarden. Een zorgstandaard beschrijft alle elementen van een zorgproces voor een bepaalde zorgvraag. Zorgstandaarden worden in samenspraak met cliënten (en familie), beroepsprofessionals en zorgverzekeraars opgesteld, met inachtneming van goede zorg tegen aanvaardbare kosten. Een analyse van de kosteneffectiviteit van de voorgestelde interventies is een vast onderdeel van de ontwikkeling van een zorgstandaard.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat zorgverzekeraars vinden dat zorg voor zware patiënten niet in gespecialiseerde klinieken hoeft plaats te vinden, ook al is de patiënt doorverwezen naar de gespecialiseerde instelling? Welke bevoegdheid heeft de zorgverzekeraar om het oordeel van behandelaars naast zich neer te leggen?
Ik herken dit beeld van zorgverzekeraars niet. Wel heb ik samen met patiënten, aanbieders, beroepsorganisaties en zorgverzekeraars afspraken gemaakt over ambulantisering: het afbouwen van de beddencapaciteit en het substitueren hiervan door middel van ambulante zorg. Dit zijn landelijke afspraken, die door zorgverzekeraars en aanbieders op lokaal niveau uitgewerkt moeten worden.
Een zorgverzekeraar heeft geen bevoegdheid om het professioneel oordeel van een bevoegd behandelaar – indien de behandelaar de geldende richtlijnen volgt – naast zich neer te leggen. Als de behandelaar op grond van richtlijnen tot oordeel komt dat een klinische behandeling (opname), al dan niet in een gespecialiseerde kliniek, aangewezen is, dan dient een zorgverzekeraar daar zorg voor te dragen.
Wie bepaalt wat geïndiceerde zorg is voor een patiënt? Stel dat een psychiater zegt opnemen is noodzakelijk en de zorgverzekeraar wil dat niet vergoeden, wat gaat dan voor? Als de zorgverzekeraar beslist, hoe zit het dan met de behandelovereenkomst en de verplichtingen van de psychiater?
Zie antwoord vraag 2.
Welke zorgverzekeraars hebben als beleid dat patiënten alleen binnen de regio geholpen mogen worden en niet naar de kliniek waar zij naar verwezen zijn (bijv. een gespecialiseerde kliniek buiten de regio)? Bent u bereid dit uit te zoeken?
De Zorgverzekeringswet (Zvw) is een wet die geen regionale restricties kent. De meeste zorgverzekeraars werken landelijk en hebben landelijk contracten met zorgaanbieders afgesloten. Iedereen kan zelf een zorgaanbieder kiezen, maar zorgverzekeraars kunnen differentiëren in de hoogte van de vergoeding bij de inkoop van zorg. De polisvoorwaarden van de verzekerde zijn leidend en dan kan er sprake zijn van een meer of minder vrije keuze voor een zorgaanbieder. Bij naturapolissen is de verzekerde aangewezen op het gecontracteerde zorgaanbod. Indien de patiënt naar een door zijn zorgverzekeraar gecontracteerde aanbieder gaat en er een aanspraak op zorg is, dan zal de verzekeraar de behandeling geheel vergoeden. Voor niet gecontracteerde zorg is in de polisvoorwaarden van de verzekerde aangegeven wat de hoogte van de vergoeding is die de zorgverzekeraar verstrekt. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht en dient derhalve voldoende zorg te contracteren zodat de zorg binnen een redelijke tijd en afstand geleverd kan worden.
Is het waar dat een verzekerde vrij is om binnen Nederland naar de kliniek van zijn keuze te gaan en dat regionale restricties niet conform de Zorgverzekeringswet zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom zijn de wachtlijstcijfers van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) en verslavingszorg niet beschikbaar? Kunt u uitleggen hoe zorgverzekeraars enerzijds hun inkoop kunnen beperken en anderzijds geen wachtlijstcijfers kunnen overhandigen?1
Op grond van een Nadere Regeling2 van de NZa dienen alle gebudgetteerde en niet-gebudgetteerde instellingen en alle vrijgevestigde aanbieders in de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg (ggz) hun wachttijden voor ambulante zorgverlening op hun website te publiceren, volgens vaste landelijke definities. De wachttijden bij deze aanbieders zijn daarmee openbare informatie. Van die wachttijden vindt echter geen centrale registratie plaats.
De NZa heeft in de recente Marktscan GGZ deel A: Betaalbaarheid en wachttijden 2009–2014 aandacht besteed aan de wachttijden in de ggz. MediQuest heeft daarvoor alle gepubliceerde wachttijden geïnventariseerd3. Onder andere op basis van deze inventarisatie constateert de NZa dat de wachttijden voor de gespecialiseerde ambulante ggz niet zijn toegenomen ten opzichte van 2010, ook niet in de verslavingszorg.
Zorgverzekeraars kunnen selectief inkopen, mede omdat ze een zorgplicht hebben. Zij moeten voldoende en passende zorg inkopen. Waar en indien nodig kunnen zij een verzekerde bemiddelen naar een gelijkwaardig alternatief of bij een zorgaanbieder die te lange wachttijden heeft aanvullende zorg inkopen. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de zorgplicht in het geding is en dat patiënten onvoldoende snel toegang tot zorg hebben. De NZa heeft evenwel aangekondigd de komende maanden nader onderzoek te doen naar de manier waarop zorgverzekeraars invulling geven aan hun zorgplicht.
Tevens heb ik bij het toezenden van voornoemde Marktscan (696036–130331-CZ, 1 december 2014) aangegeven dat ik met de NZa in overleg zal treden over de vraag of het wenselijk en mogelijk is om ook aanbieders van generalistische basis ggz en van intramurale ggz te verplichten wachttijden op hun website te vermelden, zodat de NZa ook de wachttijden in deze delen van de ggz in beeld kan brengen. Hierdoor kan ik mij op termijn een beter vormen van de ontwikkelingen van de wachttijden in de gehele ggz.
Waarom tolereert u gegeven de zorgplicht van zorgverzekeraars dat selectief wordt ingekocht voor de ggz en verslavingszorg terwijl de wachtlijstcijfers niet beschikbaar (kunnen) zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Welke kwantitatieve gegevens zijn in september beschikbaar gekomen? Waarom is de Kamer niet geïnformeerd?
Ik veronderstel dat u doelt op de resultaten van de meldactie die het Landelijk Platform GGZ (LPGGz) heeft gehouden. Naar aanleiding van signalen in mei is het LPGGz deze meldactie gestart om onder haar achterban van patiënten en familieleden in de ggz de omvang van het probleem in kaart te brengen. De uitkomsten van deze meldactie zijn gebaseerd op de antwoorden van 237 mensen die zijn doorverwezen naar de gespecialiseerde GGz. De resultaten van deze meldactie zijn mij niet aangeboden. Het LPGGz heeft de resultaten zelf gepubliceerd op de website en zijn aan bod gekomen in het TV-programma Kassa (19 november 2014). Tevens zijn deze te vinden op de website van het LPGGz4.
Met voornoemde Marktscan GGZ heb ik informatie over de wachttijden aan de Tweede Kamer gestuurd.
Hoe kan het dat u niet over wachtlijstcijfers beschikt, terwijl bijvoorbeeld op de website van Verslavingszorg Noord Nederland cijfers te vinden zijn?2
Zie het antwoord op de vragen 6, 7 en 8.
Vindt u het terecht dat de ene verzekerde bij een instelling voor verslavingszorg en/of geestelijke gezondheidszorg behandeld kan worden maar een andere niet (omdat het ervan afhangt of de zorgverzekeraar van de verzekerde zijn budgetplafond bereikt heeft)?
Het kan gebeuren dat een zorgaanbieder een verzekerde niet in behandeling neemt, omdat de aanbieder het plafond van het contract met de betreffende verzekeraar heeft bereikt. In dat geval kan de verzekerde zich wenden tot de verzekeraar, die hem kan helpen een andere zorgaanbieder te vinden. De zorgverzekeraar heeft immers een zorgplicht en is daarom verplicht aan de verzekerde een passende oplossing te bieden. Dit kan door aanvullende afspraken met de zorgaanbieder te maken (over extra productie) of door de verzekerde te bemiddelen naar een andere zorgaanbieder die nog wel «ruimte» heeft.
Vindt u het tevens terecht dat instellingen voor verslavingszorg en/of geestelijke gezondheidszorg lijsten moeten bijhouden welke functionarissen bij welke zorgverzekeraar hoofdbehandelaar mogen zijn en daar hun intakes en behandelingen op moeten aanpassen hetgeen leidt tot hoge administratieve lasten, niet-efficiënte intakes en dat in sommige gevallen de intake opnieuw moet worden gedaan omdat tijdens de intake blijkt dat er meer problematiek speelt en daarom een andere functionaris de intake over moet doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars mogen op basis van de Zorgverzekeringswet in de contractering en polisvoorwaarden uit kwaliteit- en doelmatigheidsoverwegingen een scherpere afweging maken over het hoofdbehandelaarschap dan de lijst met beroepen zoals opgenomen in de regelgeving van de NZa6. Het ontbreekt op dit moment aan een gedragen veldnorm voor het hoofdbehandelaarschap. Er is een commissie onder leiding van mevrouw Meurs die een advies zal geven over de vormgeving van het hoofdbehandelaarschap vanaf 2016. Ik verwacht dat advies in februari 2015.
Bent u van oordeel dat als de kring der beroepsgenoten over de wijze van intake van cliënten een behandelrichtlijn op wetenschappelijke grondslag heeft vastgesteld, deze een gegeven moet zijn voor de zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Een zorgverzekeraar kan en mag geen afbreuk doen aan het oordeel van een bevoegd behandelaar op basis van een wetenschappelijk onderbouwde, vastgestelde behandelrichtlijn. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3.
Hoelang weet u al dat Verslavingszorg Noord Nederland tot 1 januari 2015 een opnamestop hanteert voor Achmea verzekerden? Hoe kan een zorgverzekeraar zijn zorgplicht waarmaken als bijvoorbeeld gespecialiseerde ouder-kind verslavingszorg niet beschikbaar is?3
Ik heb daar via deze vragen kennis van genomen.
Navraag bij Achmea leert dat zij door Verslavingszorg Noord Nederland op de hoogte is gesteld dat het overeengekomen omzetplafond is bereikt. Achmea heeft mij laten weten voldoende zorg voor haar verzekerden gecontracteerd te hebben. Ingeval een zorgaanbieder geen plaats meer heeft dan wel het overeengekomen omzetplafond heeft bereikt, spant Achmea zich in om individuele verzekerden naar passende zorg te bemiddelen. Zie ook mijn antwoord op vraag 10.
Vindt u het wenselijk dat de consequentie van het steeds goedkoper behandelen is dat zorgverzekeraars de zorg en ondersteuning voor partners, ouders en/of kinderen van verslaafden niet langer vergoeden omdat de tijd per diagnose behandel combinatie (DBC) zo kort mogelijk moet? Denkt u niet dat ondersteuning van de omgeving juist erger kan voorkomen en zelfs kan leiden tot het motiveren van hulp/zorg door de verslaafde? Kunt u uw antwoord toelichten?4
De veronderstelling dat de tijd per diagnose behandel combinatie zo kort mogelijk moet, is onjuist. Van belang is dat binnen een DBC de tijd wordt geschreven die nodig is voor een doelmatige en gepaste behandeling voor de betreffende aandoening. Het is de taak van de zorgverzekeraar om kwalitatief goede zorg tegen een redelijke prijs in te kopen. De basis voor een behandeling is een adequate diagnose en/of triage, waarbij een valide screeningsinstrumentarium is toegepast. Afhankelijk van aard en ernst van de problematiek en persoonskenmerken en achtergrond van de hulpvrager wordt een behandelplan opgesteld. Indien nodig wordt de omgeving van de hulpvrager bij de behandeling betrokken: activiteiten die gericht zijn op de mensen in de omgeving van de patiënt, worden eveneens geregistreerd voor zover deze activiteiten onderdeel uitmaken van de behandeling. Binnen de DBC-systematiek is daar juist ruimte voor ingebed. Het totaal van dit alles bepaalt uiteindelijk de duur van de DBC.
Vindt u het wenselijk dat er wordt gesteld dat een pasgeborene van een verslaafde moeder niet in de kliniek opgenomen kan worden met de moeder omdat de zorgverzekeraar stelt dat niet bewezen kan worden dat de baby intensieve zorg nodig heeft (ambulante zorg is bijvoorbeeld nog niet geprobeerd)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet op afzonderlijke casussen ingaan en ben niet bekend met de casuïstiek op basis waarvan u uw vragen stelt. Op basis van adequate triage en diagnose conform geldende richtlijnen, stelt een bevoegd behandelaar een behandelplan op. Voor elke individuele situatie moet zo worden beoordeeld welk (maatwerk)traject met de verslaafde moeder (en/of vader) en met de pasgeborene wordt ingeslagen.
Voor een kind van een verslaafde ouder is van belang dat de behandelaar zich bewust is van eventuele risico's voor het kind, gegeven de situatie. Het is bekend dat volwassenen die kampen met verslavingsproblematiek een risico vormen voor het veilig opgroeien van kinderen. Daarom is in de Wet verplichte meldcode ook de kind-check opgenomen: behandelaren die met volwassenen te maken hebben die vanwege hun ziekte en/of problemen niet goed voor hun kinderen kunnen zorgen of daar zelfs een gevaar voor zijn, worden geacht de stappen van de meldcode te volgen (www.kindcheck.nl) Vanzelfsprekend geldt dit ook voor professionals in de verslavingszorg. Op grond van de meldcode zal de behandelaar moeten beoordelen of het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling moet worden geraadpleegd en/of dat andere hulp moet worden georganiseerd voor het kind.
Denkt u dat het bevorderlijk is dat het kind blijvende schade in de ontwikkeling oploopt, denk aan hechtingsstoornis etc., omdat deze niet met moeder (en vader) tegelijk opgenomen kan worden? Zou u het beter vinden te wachten tot de baby of het opgroeiende kind problematisch gedrag vertoont?
Zie antwoord vraag 15.
Op welke basis mag een zorgverzekeraar een zwangere verslaafde moeder weigeren zorg te krijgen bij een gespecialiseerde kliniek als zij daarnaar verwezen is en als zij zelf deze zorg accepteert? Kunt u nagaan hoe vaak dit voorkomt op jaarbasis?
Zie ook mijn antwoord op de vragen 2 t/m 5. Een zorgverzekeraar kan een verzekerde geen zorg weigeren indien deze daarvoor geïndiceerd is, maar met name bij naturapolissen kan de verzekeraar wel bepalen waar de noodzakelijke zorg, volledig vergoed, verkregen kan worden. De verzekerde dient zich dan ook te wenden tot de verzekeraar om een passende oplossing mogelijk te maken. Voor mij is relevant dat de verzekerde de noodzakelijke zorg ontvangt en dat deze wordt geleverd door een daartoe bevoegde aanbieder. Dat kan in voorkomende gevallen een andere zijn dan de aanbieder waarnaar verwezen is. In het geval dat een verzekeraar tekort is geschoten in zijn bemiddeling om te voldoen aan de zorgplicht kan een klacht worden ingediend bij de verzekeraar. Behalve dat hij een klacht kan indienen bij de zorgverzekeraar, kan de verzekerde ook terecht bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) en bij de NZa.
Vindt u het ook tragisch om te vernemen dat een verslaafde zwangere vrouw niet naar de gespecialiseerde gezinskliniek mocht van haar verzekeraar, waarna ze «uit beeld» is geraakt? Vindt u het niet nog tragischer dat zij – met haar inmiddels geboren kindje – nu op de wachtlijst staat voor diezelfde kliniek? Kunt u uitleggen wat hier «kosteneffectief» aan is?
Zie antwoord vraag 17.
Wat vindt u ervan dat de opname en behandeling van een gezin na ernstige verslavingsproblematiek van (één van) de ouders verkort moet worden omdat zorgverzekeraars vinden dat de behandeling te lang is (van één jaar naar acht maanden)? Kunt u uw antwoord toelichten? Is dit wetenschappelijk onderbouwd?
Met verwijzing naar voorgaande vragen en antwoorden herhaal ik: de zorgaanbieder stelt op basis van een adequate triage en diagnose een behandelplan op en deze bepaalt de indicatie voor zorg. Dit professioneel oordeel van de bevoegd behandelaar vormt voor zorgverzekeraars het uitgangspunt.
Kunt u de Kamer informeren over de totale beddenreductie in de ggz/verslavingszorg? Hoeveel daarvan is dit jaar gerealiseerd en in hoeveel jaren mag het afgebouwd worden? Is dat conform de afspraken in het Bestuurlijk akkoord GGZ (afbouw in 2020 met 20%) of vindt de afbouw sneller plaats dan verantwoord is?
Klopt het dat er zorginstellingen voor geestelijke gezondheidszorg en/of verslavingszorg zijn die – sinds het in werking treden van het Bestuurlijk akkoord GGZ – inmiddels de afgesproken beddenreductie hebben behaald? Klopt het tevens dat zij via de zorginkoop door zorgverzekeraars gedwongen worden nog meer bedden af te bouwen?
Bent u ervan op de hoogte dat maar 13% van de verslaafden een klinische behandeling nodig heeft en dat te forse beddenreductie zal leiden tot wachtlijsten?
Ik ken dit getal uit het ondersteunend onderzoek van het Trimbos-instituut bij het recente rapport Verslavingszorg in beeld – alcohol en drugs van het Zorginstituut Nederland. Het gaat om het aandeel «klinische contacten» in de verslavingszorg in 2012 (op een totaal van bijna 2 miljoen contactmomenten). Verreweg het merendeel (80%) van die contacten vond plaats in ambulante setting. Het ambulant behandelen van patiënten is steeds meer de norm en praktijk. Zoals hierboven geschetst heb ik geen signaal dat wachtlijsten toenemen. Ik deel uw conclusie daarom niet dat een forse beddenreductie per definitie zal leiden tot wachtlijsten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de aanstaande Algemeen overleggen over de ggz (op 3 december 2014) en verslavingszorg (op 2 december 2014)?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
De uitzending van Zembla “ Fijn dat we verzekerd zijn” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending van Zembla van donderdagavond 6 november 2014 gezien? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja, de uitzending heb ik gezien en ik vind dat Zembla de door sommige cliënten ervaren onterechte wijze van het selecteren op medische risico’s voor de aanvullende verzekering helder heeft geportretteerd.
Deelt u de mening van hoogleraar Zorgverzekeringen (de heer Van de Ven) dat verzekeraars verlies lijden op zieke mensen en winst maken op gezonde mensen, en dat dit volgens hem een verkeerde prikkel in het systeem is? Zo nee, waarom niet?
In het Nederlandse stelsel worden via de risicoverevening zorgverzekeraars gecompenseerd voor verschillen in zorgkosten voor zover die samenhangen met leeftijd, geslacht en gezondheid van hun verzekerdenportefeuille. Op die wijze corrigeren we de verkeerde prikkel die de heer Van de Ven signaleert. In het vereveningsmodel zijn daarom morbiditeitskenmerken opgenomen, die gericht zijn op verzekerden met een chronische aandoening. Deze morbiditeitskenmerken zijn gebaseerd op specifiek geneesmiddelengebruik, specifieke diagnosen bij ziekenhuisbehandelingen en op specifiek hulpmiddelengebruik. Daarnaast worden verzekerden die drie jaar lang zeer hoge kosten hebben, gecompenseerd via het kenmerk meerjarige hoge kosten. De compensatie berust op de gemiddelde (vervolg)kosten die verzekerden maken die in een klasse van een morbiditeitskenmerk vallen. Via de risicoverevening is de gemiddelde compensatie voor de verzekerden die in een morbiditeitskenmerk vallen adequaat. Er wordt niet gestreefd naar een adequate compensatie op het niveau van een individuele verzekerde of op het niveau van kleinere subgroepen. Binnen de groep verzekerden die in een morbiditeitskenmerk vallen kunnen er subgroepen zijn die bovengemiddelde kosten hebben, waar de zorgverzekeraar verlies op maakt, en subgroepen die ondergemiddelde kosten hebben, waar de zorgverzekeraar winst op maakt. Dit is echter inherent aan het werken met een compensatie die gebaseerd is op een gemiddelde.
Het is belangrijk is dat via de risicoverevening zoveel mogelijk chronisch zieken blijvend adequaat gecompenseerd worden. Het is niet wenselijk als er (grote) groepen chronisch zieken zijn, die identificeerbaar zijn voor de verzekeraar, en die voorspelbaar verliesgevend zijn. Daarom laat ik geregeld groot onderhoud plegen aan de morbiditeitskenmerken. In zo’n groot onderhoud wordt kritisch gekeken naar de definitie van het kenmerk en of alle relevante aandoeningen opgenomen zijn. Hiermee houd ik scherp in de gaten of de vereveningssystematiek nog steeds passend is. Dit jaar laat ik groot onderhoud plegen aan de farmaciekostengroepen en de diagnosekostengroepen. Tevens onderzoek ik dit jaar of een interactie van de morbiditeitskenmerken met leeftijd bepaalde ondercompensaties weg kan nemen. Ik verwacht daarom dat de compensatie voor chronisch zieken in het risicovereveningsmodel ook in 2016 verder verbeterd zal zijn.
Wat vindt u van het gestelde in de Zembla-uitzending, dat een manier om chronisch zieken buiten de deur te houden is, hen te weigeren voor de aanvullende verzekering, omdat de kans dat chronisch zieken een basisverzekering afsluiten, terwijl zij voor de aanvullende verzekering geweigerd worden, nihil wordt geacht?
Alhoewel wij in ons stelsel hebben geregeld dat je de basisverzekering en de aanvullende verzekering bij verschillende verzekeraars kunt afsluiten, leert de praktijk dat dit niet vaak gebeurt. Uit de marktscan die de NZa elk jaar maakt van de situatie op de zorgverzekeringsmarkt, blijkt dat in 2014 ruim 84% van de Zvw-verzekerden een aanvullende verzekering heeft afgesloten. Voorts blijkt dat 0,22% van deze 84% de aanvullende verzekering bij een ander concern heeft afgesloten dan het basispakket.
Zoals ik ook in Zembla heb aangegeven, vind ik indirecte vormen van risicoselectie bedreigend voor de toegankelijkheid en de solidariteit van ons stelsel. De NZa voert op dit moment op mijn verzoek een nieuw onderzoek uit naar risicoselectie. In dat onderzoek gaat de NZa expliciet de verhouding tussen de wettelijk verplichte zorgverzekering en de vrijwillige aanvullende verzekering bij de sturing van verzekerden onderzoeken.
Ziet u het gevaar dat genoemde hoogleraar schetst, namelijk dat het systeem mensen gaat uitsluiten die hoge zorgkosten hebben?
Zoals gezegd maak ik mij zorgen om de indirecte vormen van risicoselectie waarover ook de NZa de laatste tijd heeft gerapporteerd. De NZa ziet in het «Verdiepend onderzoek Naleving acceptatieplicht door zorgverzekeraars» van april 2014 dat zorgverzekeraars steeds meer proberen verzekerdenstromen te sturen. Dit blijft tot nu toe binnen het toegestane wettelijke kader. Een aantal zorgverzekeraars werpt drempels op voor de toegang tot de basisverzekering voor personen die niet tot de doelgroep behoren. Dit gebeurt bijvoorbeeld via informatieverstrekking en de «vindbaarheid» van polissen op de website. Of door het beperken van de toegang tot de aanvullende verzekering voor mensen die niet tot de doelgroep behoren. Dit kan risico's opleveren voor de toegang tot de basisverzekering en de keuzevrijheid van consumenten. Deze werkwijze draagt niet bij aan de bedoeling van het zorgstelsel (zie verder ook antwoord op vraag 5).
Klopt het dat uit de evaluatie van de Zorgverzekeringswet blijkt dat in de focusgroepen door deelnemers is aangegeven dat zorgverzekeraars terughoudend zijn in het investeren in zorginkoop en innovatie voor groepen verzekerden die ondergecompenseerd worden? Om welke zorgverzekeraars gaat dit? Bij welke vormen van zorg zijn zorgverzekeraars terughoudend qua zorginkoop en innovatie? Welke categorieën patiënten betreft het? Hoeveel jaar is dit al gaande?
Op pagina 25 van het KPMG rapport Evaluatie Zorgverzekeringswet 2014 schetsen de auteurs dat, alhoewel de risicoverevening aanzienlijk is verbeterd, de voorspelbaarheid van de ondercompensatie van bepaalde groepen verzekerden nog niet geheel is verholpen en dat dit doorwerkt in het beleid van zorgverzekeraars. Dit laatste ontlenen de auteurs aan opmerkingen vanuit de focusgroepen.
Ik weet niet welke zorgverzekeraars terughoudend zijn in het investeren in zorginkoop en innovatie en niet voor welke groepen patiënten precies en hoe lang dit al zou spelen. De NZa houdt mij op de hoogte van de voortgang van hun onderzoek en acties ter voorkoming van risicoselectie en ik zal u hierover informeren. Ik zal daarnaast onderzoeken, zoals toegezegd tijdens de Begrotingsbehandeling van november jongstleden, welke maatregelen ik kan nemen tegen het sturen van verzekerdenstromen.
Hiernaast heeft continu onderhoud van het risicovereveningssysteem mijn aandacht, aangezien één van de prikkels voor risicoselectie kan liggen in onvolkomenheden in de risicoverevening.
Welke maatregelen hebben de verantwoordelijke toezichthouders, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), genomen om te voorkomen dat de ondergecompenseerde verzekerden suboptimale zorg ontvangen, omdat zorgverzekeraars terughoudend zijn in het investeren in zorginkoop en innovatie voor groepen verzekerden die ondergecompenseerd worden?
De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorgverlening, ook op de zorgverlening aan alle patiënten. Dit doet zij aan de hand van richtlijnen en protocollen van de behandelaar zelf.
De NZa ziet toe op de naleving van de zorgplicht en onderzoekt in dit kader de komende tijd of zorgverzekeraars voor enkele zorgvormen (GGZ, verloskunde, fysiotherapie en logopedie) voldoende zorg inkopen. De NZa zal haar eerste bevindingen hiervan rond eind februari 2015 bekend maken.
De NZa heeft voor de marktscan zorgverzekeringsmarkt 2013 iBMG onderzoek laten doen naar risicoselectie. Ook in het »Verdiepend onderzoek Naleving acceptatieplicht» van april 2014 heeft de NZa uitgebreid aandacht besteed aan doelgroepenbeleid. De NZa onderneemt de volgende acties naar aanleiding van de bevindingen uit dit onderzoek om te zorgen dat de feitelijke toegang tot één en dezelfde basisverzekering voor alle verzekerden gelijk blijft.
Recent heeft de NZa het thema risicoselectie besproken in het »Samenvattend rapport rechtmatige uitvoering Zorgverzekeringswet 2013». De NZa heeft in dit rapport aangekondigd ook komend jaar nader onderzoek te gaan doen naar risicoselectie. In dit kader gaat de NZa onderzoek doen naar verliesgevende groepen en de aard van de in- en uitstroom van verzekerden per polis en per risicodrager. Ook gaat de NZa, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, de verhouding tussen de wettelijk verplichte zorgverzekering en de vrijwillige aanvullende verzekering bij de sturing van verzekerden nader onderzoeken.
Bent u bereid in de brief die u naar de Kamer zal sturen, waarin de ex-ante risicoverevening voor 2016 wordt aangekondigd, ook aan te geven hoe hoog de ondercompensatie is op de «gebruikers van wijkverpleging in het voorafgaand jaar» voor zowel de kosten van somatische zorg als de kosten van somatische zorg plus de overgehevelde AWBZ-zorg, beide zonder ex-post compensaties?
Ja, ik ben daartoe bereid. Ik zal deze informatie verstrekken in de brief van september omdat in juni het definitieve model nog niet is doorgerekend op de meest recente data.
Bent u bereid de NZa te verzoeken in haar onderzoek naar het risico op alle vormen van risicoselectie, dat u in mei 2015 de Kamer zal aanbieden, ook in te gaan op risicoselectie via terughoudendheid in de zorginkoop van wijkverpleging?
Vooralsnog ben ik niet van plan om in het kader van dit onderzoek de NZa te vragen aandacht te besteden aan het onderwerp zorginkoop van wijkverpleging. In 2015 is sprake van een overgangsregime waardoor bestaande cliënten hun zorg houden. In het antwoord op uw vraag 7 heb ik aangegeven dat ik u in mijn brief over de ex-ante risicoverevening voor 2016 zal berichten hoe hoog de ondercompensatie is op de gebruikers van wijkverpleging. Afhankelijk daarvan zal ik mij beraden op vervolgstappen.
Bent u van plan op basis van het bovenbedoelde onderzoek naar risicoselectie met een reactie te komen met passende, zo nodig wettelijke maatregelen waarmee risicoselectie kan worden tegengegaan, conform de motie Bouwmeester/Rutte (Kamerstuk 29 689, nr. 551)? Bent u bereid hierbij ook met maatregelen te komen om risicoselectie via «terughoudendheid in de zorginkoop van wijkverpleging» tegen te gaan?
Ja, zoals al eerder aangegeven, zal ik op basis van het NZa onderzoek met een reactie komen en met passende maatregelen om risicoselectie tegen te gaan. Het NZa onderzoek zal in mei 2015 gereed zijn. Nadat ik u mijn brief over de ex-ante risicoverevening voor 2016 heb gestuurd, zal ik bezien hoe de stand van zaken is rond de zorginkoop van de wijkverpleging.
Het bericht ‘Pensioenpot gemeenten komt half miljard tekort’ |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Kent u het artikel «Pensioenpot gemeenten komt half miljard tekort»?1
Ja.
Is het waar dat uw ministerie het rapport van Deloitte, waarvan in het artikel melding wordt gemaakt, in april 2013 heeft ontvangen?
Ja.
Als uw ministerie het rapport in 2013 ontving, wat zijn dan de redenen dat u het rapport pas onlangs naar de Kamer heeft gestuurd?
Zoals ik in mijn antwoord op een gelijkluidende vraag van het lid Krol (kenmerk 2014Z20574) reeds heb opgemerkt zijn de uitkomsten van het onderzoek deel van het overleg over het bepalen van een kabinetsstandpunt over fondsfinanciering. Daarin is ook de vraag aan de orde hoe decentrale overheden in staat worden gesteld ervoor zorg te dragen dat er op het moment van een eventuele waardeoverdracht toereikende voorzieningen beschikbaar zijn. De besluitvorming binnen het kabinet is echter nog gaande. Om deze reden was er voorafgaand aan het WOB-verzoek geen aanleiding de resultaten van het onderzoek kenbaar te maken.
Heeft u, toen het rapport u in 2013 bekend was, actie ondernomen om gemeenten en provincies te stimuleren een pensioenfonds hiervoor op te richten? Zo nee, waarom niet?
In het afgelopen periode is er hard gewerkt aan dit dossier en in nauwe samenwerking met vertegenwoordigers van gemeenten, provincies en waterschappen. Daarbij is het oprichten van een zelfstandig pensioenfonds overigens niet aan de orde. De commissie-Dijkstal achtte een zelfstandig Appa-fonds onwenselijk omdat een dergelijk fonds met de beperkte omvang van een voor de Appa benodigd belegd vermogen geen toekomstbestendige optie is. De financiële risico’s en de uitvoeringsrisico’s zouden daarmee te groot zijn. Wel heeft de commissie-Dijkstal geadviseerd dat aansluiting van de Appa-populatie bij een bestaand pensioenfonds opportuun is. Over deze stap is binnen het Kabinet het overleg gaande.
Is er feitelijk in strijd gehandeld met de Pensioenwet, doordat elk van de bestuurslagen, zijnde de werkgever(s), wel pensioenpremies heeft ingehouden, maar deze vervolgens niet op een adequate wijze heeft beheerd, waardoor toekomstige uitkering aan pensioengerechtigden onzeker is?
De pensioenvoorziening van gedeputeerden, wethouders en dagelijks bestuursleden van de waterschappen is wettelijk verankerd in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers. De Pensioenwet geldt niet voor aanspraken die zijn opgebouwd onder de Appa. Er is ook geen sprake van premie-inkomsten. Op de bezoldiging van politieke ambtsdragers wordt een percentage ingehouden dat in hoogte gelijk is aan de werknemerspremie van een overheidswerknemer in de sector Rijk. Deze inhouding is bedoeld om een politieke ambtsdrager in dezelfde mate als een overheidswerknemer te laten bijdragen aan zijn pensioenopbouw. Omdat zijn uiteindelijke pensioenuitkering uit de begroting van het bestuurorgaan wordt gefinancierd, is er geen sprake van een werkgeverspremie. Het staat het bestuursorgaan vrij de inhouding te benutten voor het opbouwen van een reserve voor de uiteindelijke pensioenuitkering.
Kunt u aangeven hoeveel rendement een fonds had opgeleverd, indien het probleem in 2006 adequaat was aangepakt, en er in 2007 een pensioenfondsvoorziening voor politici bij het rijk, provincies, waterschappen en gemeenten was gecreëerd?
Zoals in het antwoord op vraag 4 al opgemerkt is van het oprichten van een zelfstandig fonds nooit sprake geweest. In algemene zin kan ik dan ook geen uitspraken doen over het mogelijke rendement dat een dergelijke fonds opgeleverd zou kunnen hebben. Overigens merk ik dat voor de financiële positie van een pensioenfonds niet alleen de behaalde rendementen van belang zijn maar ook andere aspecten die samenhangen met de pensioenverplichtingen van een fonds.
Deelt u de mening dat door het nalaten een dergelijk fonds te creëren, de regering het bedrag, zoals genoemd onder vraag 6, is misgelopen?
Zoals in het antwoord op vraag 6 opgemerkt is het niet mogelijk uitspraken te doen over het mogelijke rendement dat een dergelijk fonds zou hebben opgeleverd.
Waarom hebben provincies, in het kader van hun toezichthoudende taak, gemeenten niet gewezen op het risico dat zij liepen met een ontoereikende dekking?
De provincie toetst of de begroting en de meerjarenraming structureel en reëel sluitend is. De accountant toetst of de voorzieningen toereikend zijn op basis van de hiervoor geldende wet- en regelgeving. Het onderzoek bevestigt echter het beeld dat de huidige gedecentraliseerde uitvoering mede vanwege de complexiteit van pensioenen risicovol en inefficiënt is. Het rapport van Deloitte constateert dat de decentrale overheden voorzieningen beschikbaar hebben voor reeds opgebouwde pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers. Echter, op basis van het rapport kan worden geconcludeerd dat niet alle aanspraken door voorzieningen op de begroting en reserveringen worden gedekt. Provincies en gemeenten zijn daartoe ook niet verplicht, met uitzondering van reserveringen voor waardeoverdrachten. Eén van de redenen hiervoor is dat een gemeente ervoor kan kiezen om de uitbetaling van pensioenuitkeringen van politieke ambtsdragers niet in een voorziening op te nemen, maar de jaarlijkse kosten hiervan wel op te nemen in de meerjarenraming. De huidige praktijk heeft als belangrijk nadeel dat dit ertoe kan leiden dat er in een gemeenteraad een debat plaatsvindt over een eventuele aanpassing van een verplichte voorziening/reservering bij rentewijzigingen of instroom van nieuwe bestuurders, terwijl de gehele materiële kant van de pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers wettelijk verankerd is in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.
Een advertentie van BDU Media waarin zij 'werkervaringsplekken' als verwerkend redacteur aanbieden |
|
Roos Vermeij (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u de vacature van BDU Media gezien, waarin zij aangeven meerdere pasafgestudeerden te zoeken voor «werkervaringsplekken» als verwerkend redacteur voor 32 uur per week?1
Ja.
Kunt u bevestigen, dat een werkervaringsplek beloond moet worden met minimaal het wettelijk minimumloon?
Het onderscheid tussen een stage, werkervaringsplek of werk wordt bepaald door het leeraspect. Er is sprake van een stage als men binnen een werkomgeving activiteiten verricht waarbij het leeraspect centraal staat. Daarbij is het niet uitgesloten dat iemand een stage loopt zonder een opleiding te volgen bij een onderwijsinstelling. Voor het verrichten van een stage is het van essentieel belang dat de werkzaamheden van een stagiair zich duidelijk onderscheiden ten opzichte van die van een «gewone werknemer». De werkzaamheden van een gewone werknemer zijn hoofdzakelijk van productieve aard, gericht op het maken van omzet, winst of het behalen van doelen (etc.). Een stage is bij uitstek gericht op leren en niet op werken, de stagiair bezet een additionele plek en neemt dus geen plaats in die normaliter door een werknemer wordt bezet.
Als het gaat om werk of werkervaring, zonder dat het leeraspect centraal staat, is juridisch gezien sprake van een arbeidsovereenkomst en heeft betrokkene recht op het wettelijk minimumloon.
Van belang is dat er altijd gekeken wordt naar de feitelijke omstandigheden om te beoordelen of er sprake is van een stage, werkervaringsplek of werk.
Kunt u nog eens helder uiteenzetten wat het verschil is tussen een stage en een werkervaringsplek?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens, dat de door BDU Media aangeboden werkervaringsplaatsen beloond zouden moeten worden met ten minste het wettelijk minimumloon, zoals wordt benadrukt door de NVJ2 en in afspraken binnen de sector over (werk)ervaringsplaatsen, in tegenstelling tot de geboden vergoeding van 350 euro? Zo ja, kan dan zomaar geadverteerd worden met een vergoeding die vele malen lager ligt?
Uit de advertentietekst blijkt niets van een opleidingsplan of enige structuur in het verwerven van kennis en vaardigheden: wat kan ik bij aanvang, wat wil ik over zes maanden geleerd hebben, hoe verwerf ik die kennis en hoe wordt dat tussentijds en na afloop beoordeeld? Belangrijke elementen van een stage lijken te ontbreken. Maar ik wil benadrukken dat dit een oordeel is op basis van een advertentietekst. Zoals ik hierboven al uiteen heb gezet, dient er altijd gekeken te worden naar de feitelijke omstandigheden om te beoordelen of er sprake is van een stage.
Welke mogelijkheden heeft u om te voorkomen dat pas afgestudeerden, die via een werkervaringsplek graag werkervaring willen opdoen, worden afgescheept met een kleine vergoeding in plaats van het wettelijk minimumloon waar zij recht op hebben?
De Inspectie SZW is belast met het toezicht op de naleving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. De Inspectie SZW kan een boete opleggen aan bedrijven als zij geen minimumloon betalen terwijl er juridisch sprake is van een arbeidsovereenkomst. Pasafgestudeerden die vinden dat zij onderbetaald worden kunnen zelf een klacht indienen bij de Inspectie SZW. Ook de vakbond kan dat namens hen doen. De Inspectie SZW kan dan een onderzoek starten.
Het bericht op de site van de Algemene Rekenkamer "Aandachtspunten bij begroting 2015 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aandachtspunten bij begroting 2015 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport» op de website van de Algemene Rekenkamer?1
Ja, ik ken dit bericht.
Kunt u garanderen dat alles voor 1 januari 2015 in orde is, gezien het gestelde op pagina 13 van het rapport, dat de Algemene Rekenkamer «risico’s signaleert rondom de noodzakelijke gegevensoverdracht, omdat wanneer de benodigde systemen en gegevens niet op tijd aanwezig zijn, dit grote gevolgen heeft voor de circa 120.000 PGB-houders2 die hiermee zullen gaan werken»? Wat is de absolute uiterlijke datum waarop beschikkingen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) binnen moeten zijn, wil de SVB op tijd kunnen uitbetalen?
Ik herken de risico’s die de Algemene Rekenkamer signaleert. Ik heb in overleg met de betrokken partijen (VNG, ZN en SVB) terugvalscenario’s ontwikkeld mochten er op cruciale data zaken nog niet afgerond zijn. Hierdoor wordt de continuïteit van zorg bij budgethouders uit alle betrokken wettelijke domeinen gewaarborgd Deze terugvalscenario’s leiden er toe dat de extra controles op betalingen die het systeem van trekkingsrechten mogelijk maakt, in een later stadium worden toegepast.De controle blijft dan voorlopig zoals in de AWBZ het geval was. Wel is het zo dat het geld niet meer op de eigen rekening van de PGB-houder wordt gestort. In de loop van dit jaar worden de extra controles alsnog uitgevoerd.
Met partijen is afgesproken dat de pgb toekenningbeschikkingen in de periode van 15 december tot 1 januari aangeleverd worden bij de SVB. De uiterlijke datum voor een gemeente ter aanlevering van een elektronisch toekeningsbeschikkings bericht aan SVB was 11 januari.
Voor groepen die later zijn overgeheveld naar de Wlz gelden andere tijdspaden.
Voor budgethouders waarvoor gemeenten en zorgkantoren op 11/1 nog geen toekenningsbeschikking hebben aangeleverd, is een terugvalscenario gedefinieerd dat waarborgt dat declaraties van deze budgethouders toch betaald worden. In het uiterste geval wordt ambtshalve een budget toegekend.
Voor de zorgovereenkomsten is met partijen afgesproken dat men doorgaat met keuren tot het moment nadert van het eerste betaalmoment. De uiterste datum voor goedkeuring verschilt voor overeenkomsten met een maandsalaris en overeenkomsten met een urendeclaratie.
Indien kort voorafgaand aan de eerste declaratie of het eerste betaalmoment er nog geen keuring op de overeenkomst heeft kunnen plaatsvinden, treedt ook daarvoor een terugvalscenario in werking. De zorgovereenkomst wordt ambtshalve goedgekeurd zodat er betaling kan plaatsvinden.
Zijn de budgethouders op basis van de Jeugdwet al bekend bij gemeenten? Zijn deze budgethouders bij de SVB ingevoerd, en zijn alle overeenkomsten gecontroleerd en ingevoerd bij de SVB?
Door data-overdracht zijn de gegevens van budgethouders die onder de Jeugdwet vallen overgedragen naar gemeenten en SVB. Er worden herhaaldelijk nieuwe uitleveringen gedaan, in lijn met de besluitvorming over over Wlz-indiceerbaren.
De betreffende budgethouders is verzocht om hun zorgovereenkomsten naar de SVB te sturen. Deze worden momenteel verwerkt en gecontroleerd. Dit proces is nog niet afgerond.
Voor die situaties waar de zorgovereenkomsten niet tijdig door de SVB, gemeente of zorgkantoor ingevoerd en gecontroleerd zijn, is voorzien in een terugvalscenario. Niet goedgekeurde overeenkomsten zullen ambtshalve door de SVB goedgekeurd worden. In geval van niet ingevoerde overeenkomsten zullen declaraties tijdelijk buiten het SVB systeem om betaald worden (direct via het financiële systeem).
Zijn alle zorgbeschrijvingen (extramurale aanspraken op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz)) op tijd goedgekeurd door zorgkantoren?
De zorgkantoren zijn momenteel bezig met de inhoudelijke toetsing van zorgbeschrijvingen. Voor de groep van Wlz-indiceerbaren is afgesproken dat de zorgbeschrijvingen uiterlijk in het eerste kwartaal van 2015 worden goedgekeurd. De zorgkantoren geven aan dat de zorgbeschrijvingen die eerder opgevraagd zijn voor de eerste betaaldatum gekeurd zullen zijn.
Wanneer de zorgovereenkomsten van Wlz-budgethouders niet op tijd zijn goedgekeurd, wordt voor de betreffende budgethouders overgegaan tot een ambtshalve goedkeuring, zodat declaraties toch op tijd betaald kunnen worden.
Kunt u aangeven hoe de concrete situatie bij de SVB momenteel is? Lopen de voorbereidingen op schema, en waar ziet u verbeterpunten?
De SVB rapporteert wekelijks aan mij over de aantallen overeenkomsten die binnen komen en hoeveel er verwerkt zijn. Er worden grote hoeveelheden werk verzet bij de SVB. En er ligt er een strakke planning tot aan het eerste moment dat er zorgverleners uitbetaald gaan worden. Zoals eerder vermeld zijn er terugvalscenario’s als de werkzaamheden niet tijdig afgerond zijn, zodat uitbetaling toch kan plaatsvinden.
De SVB ontvangt ook de elektronische toekenningsberichten van zorgkantoren en gemeenten waarin staat wat de hoogte van het budget is van een budgethouder voor 2015. Gemeenten zijn gevraagd deze snel aan te leveren aan SVB. Als gemeenten niet op tijd dit bericht aanleveren aan de SVB treedt er een terugvalscenario in werking, zoals genoemd in antwoord op vraag 2.
Wat gebeurt er als houders van een persoonsgebonden budget (pgb) met contractanten die bij budgethouders werken door de gang van zaken niet tijdig krijgen uitbetaald en in de financiële problemen komen? Welke noodoplossingen heeft u klaar liggen voor welke problemen? Wanneer treden die in werking? Wordt er bijvoorbeeld een voorschot uitgekeerd?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hebben gemeenten alle persoonsgegevens en financiële informatie binnen om deze beschikkingen af te kunnen geven? Welke oplossing is er voor budgethouders huishoudelijke verzorging als gemeenten niet op tijd alle gegevens doorgeven aan de SVB, en budgethouders over het hoofd ziet? Wat gebeurt er wanneer budgethouders niet op tijd overeenkomsten ter goedkeuring voorleggen aan de SVB? Welk noodscenario treedt er dan in werking?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe ver zijn gemeenten met het afgeven van beschikkingen voor bestaande budgethouders of voor nieuwe budgethouders?
Gemeenten zijn niet verplicht nieuwe beschikkingen af te geven voor bestaande budgethouders. Dit volgt uit het overgangsrecht. Het ligt wel voor de hand dat de budgethouder geïnformeerd wordt door de gemeente. Ik heb geen specifieke informatie over de voortgang die gemeenten hierbij gerealiseerd hebben. Er is wel vertraging opgetreden bij het verzenden van de toekenningsberichten naar de SVB. Zoals in het antwoord op vraag 2 is vermeld, is hiervoor een terugvalscenario afgesproken, waardoor continuïteit van zorg is gewaarborgd. Aan nieuwe budgethouders wordt altijd een beschikking afgegeven.
Bent u ervan op de hoogte dat er gemeenten zijn die aan de SVB doorgeven wat budgethouders wel en niet vanuit het gemeentelijk PGB mogen vergoeden, zoals een vast maandloon, reiskostenvergoedingen, feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering plotseling stopzetten, bijvoorbeeld vanwege overlijden van de budgethouder om de overeenkomst netjes af te ronden? Heeft dit consequenties voor het antwoord op de vraag of een PGB en zorg in natura een gelijkwaardig alternatief zijn? Leidt dit tot onmogelijkheid om regie te voeren over het eigen leven, tot onvoldoende passende zorg en vervolgens tot een hogere instroom in de Wlz?
In de Wmo 2015 (art. 2.3.5) is de verplichting opgenomen dat de maatwerkvoorziening (waar het pgb een leveringsvorm voor is) een passende bijdrage dient te leveren aan het realiseren van een situatie waarin cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Binnen dit kader kunnen gemeenten bepaalde beleidskeuzes maken met betrekking tot wat onder het pgb of de maatwerkvoorziening gaat vallen gelet op wat iemand nodig heeft. Het college moet waarborgen dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot het pgb of de maatwerkvoorziening behoren, doeltreffend zijn. Een passende maatwerkvoorziening kan op verzoek worden omgezet naar een pgb waarbij het pgb een gelijkwaardig alternatief moet zijn.
In 2015 geldt overigens voor veel mensen overgangsrecht waarbij budgethouders onder de Wmo en Jeugdwet, de rechten en plichten die gelden op grond van de het indicatiebesluit onder de AWBZ gedurende dit indicatiebesluit of uiterlijk tot 1 januari 2016 behouden.
Het bericht dat een medewerkster van de Nederlandse ambassade in Bagdad gevoelige informatie zou hebben gelekt |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Veiligheidslek: Nederlandse ambassade in Bagdad geïnfiltreerd»?1
Is er een verdenking dat een Iraakse medewerkster van de Nederlandse ambassade in Bagdad al jaren gevoelige informatie aan de Iraakse inlichtingen- en veiligheidsdienst Mukhabarat verkoopt? Indien neen, wat zijn hier dan de feiten?
Is dit vaker voorgekomen in Irak?
Wordt deze kwestie onderzocht en is de genoemde persoon geschorst?
Is de screening van ambassadepersoneel voldoende? Kunt u uw antwoord toelichten?
Binnen de ingewikkelde context in Irak wordt de betrouwbaarheid van het lokale ambassadepersoneel zo goed als mogelijk nagegaan.
Kunt u toelichten of de gelekte informatie de veiligheid van de Nederlandse militairen in gevaar kan brengen?
De uitkomst van het onderzoek geeft geen aanleiding te veronderstellen dat defensie-informatie is gecompromitteerd.
De app Helpling voor de schoonmaakmarkt |
|
Roos Vermeij (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de app van het bedrijf Helpling, die particulieren koppelt aan een schoonmaker?1
Ik ben bekend met de casus. Hierbij rijst de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen twee particulieren of van een arbeidsovereenkomst tussen Helpling en de schoonmaakhulp, bijvoorbeeld omdat Helpling de rol van uitzendbureau zou vervullen.
Het is aan de rechter om in individuele gevallen een juridische duiding aan een arbeidsrelatie te geven. Gelet op de fiscale duiding die de casus behoeft, heb ik na overleg met de Staatssecretaris van Financiën de Belastingdienst dit signaal doorgegeven.
Kunt u aangeven in hoeverre de werkwijze van Helpling daadwerkelijk valt binnen de Regeling Dienstverlening aan Huis, zoals het bedrijf op zijn website stelt?
Zie antwoord vraag 1.
Als de werkwijze van Helpling binnen de Regeling Dienstverlening aan Huis valt, is dan Helpling of de particulier verantwoordelijk voor uitbetaling van het wettelijk minimumloon (WML), de loondoorbetaling bij ziekte en vakantie, en aansprakelijk als een bedrijfsongeval plaatsvindt?
Als de Regeling dienstverlening aan huis van toepassing is, is de particulier als werkgever verantwoordelijk voor uitbetaling van het wettelijk minimumloon, loondoorbetaling bij ziekte en vakantie en is de particulier aansprakelijk als een bedrijfsongeval plaatsvindt.
Hoe gaat u, indien het antwoord op vraag 2 bevestigend is, ervoor zorgen dat Helpling dan wel de particulier die een schoonmaakhulp inhuurt zich houdt aan de Regeling Dienstverlening aan Huis?
Als de Regeling dienstverlening aan huis van toepassing is, gaat het om handhaving van civiele rechten die uit een arbeidsovereenkomst voortvloeien. Het is dan aan de schoonmaakhulp om zijn werkgever aan te spreken op nakoming van zijn verplichtingen. Komt de particulier zijn verplichtingen niet na, dan kan de schoonmaakhulp zich wenden tot de civiele rechter.
Kunt u bevestigen dat onder de Regeling Dienstverlening aan Huis het voor Helpling niet mogelijk op de commerciële markt te opereren? Deelt u de mening dat dit ook niet wenselijk is?
Als sprake is van toepassing van de Regeling dienstverlening aan huis, kunnen diensten op grond van die Regeling alleen verricht worden door en voor particulieren. Een bemiddelingsbureau kan vraag en aanbod op die markt bij elkaar brengen. Arbeidsbemiddeling is wettelijk toegestaan.
Hoe verhouden de werkwijze van Helpling – bijvoorbeeld een minimale boekingsduur van slechts twee uur –, de door het bedrijf gestelde voorwaarden en de daaruit voortvloeiende plichten van mensen die hun arbeid via dergelijke diensten aanbieden zich tot de arbeidsrechten- en voorwaarden voor oproep- en uitzendkrachten?
Als sprake is van een arbeidsovereenkomst met Helpling, gelden dezelfde arbeidsvoorwaarden als voor andere werknemers in loondienst bij een bedrijf. Als sprake is van een arbeidsovereenkomst met de particulier, is sprake van een andere rechtspositie. Dan geldt de Regeling dienstverlening aan huis en de bijbehorende overige geldende wet- en regelgeving.
Ziet u het gevaar dat in Nederland het proces van collectieve arbeidsvoorwaardenvorming kan worden ondermijnd en arbeidsrechten kunnen worden uitgehold, wanneer Helpling en soortgelijke apps de stap zouden maken naar de commerciële markt?
Nee. Als Helpling arbeidskrachten ter beschikking stelt, dient het bedrijf zich te houden aan de in de bedrijfstak geldende CAO en de in overige wet- en regelgeving neergelegde arbeidsvoorwaarden. Ook is het bedrijf dan verplicht loonbelasting en premies af te dragen. De Belastingdienst ziet hier op toe.
Als sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen de particulier en de schoonmaakhulp is er geen sprake van een geldende CAO en zal de particulier zich dienen te houden aan de Regeling dienstverlening aan huis en de overige bijbehorende geldende wet- en regelgeving. De particulier hoeft dan voor de schoonmaakhulp geen loonbelasting en premies af te dragen.
Bent u bereid om over deze vorm van het verlonen van arbeid, gelet op de ambities in het sociaal akkoord met betrekking tot flexibele arbeid en de daaruit voortvloeiende adviesvraag over driehoekrelaties, op korte termijn in gesprek te treden met de Stichting van de Arbeid?
Ik zie hier geen aanleiding voor. Arbeidsbemiddeling en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten zijn beide wettelijk toegestaan. Als Helpling zich houdt aan de geldende wet- en regelgeving zie ik vooralsnog geen reden om met de Stichting van de Arbeid in gesprek te treden.
Het bericht ‘Steeds meer mensen onvindbaar voor schuldeisers’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Altijd Wat» van de NCRV «Steeds meer mensen onvindbaar voor schuldeisers»?1
Ja
Wat is uw standpunt ten aanzien van de problematiek rondom mensen die onvindbaar zijn voor schuldeisers? Wat is in het bijzonder uw standpunt ten aanzien van de situatie dat mensen jarenlang moeten opdraaien voor schulden van hun ex-partner, omdat hun ex-partner met onbekende bestemming is vertrokken?
Ik vind het niet wenselijk dat mensen hun verantwoordelijkheden ontlopen door met onbekende bestemming te vertrekken. Niet alleen biedt dit geen oplossing voor hun schuldenproblematiek, maar op deze wijze brengen zij ook partner of ex-partner en eventuele kinderen in de problemen. Ik vind het belangrijk dat mensen die geen oplossing voor hun financiële problemen meer zien tijdig hulp zoeken. Bijvoorbeeld door zich tot de gemeentelijke schuldhulpverlening of tot het beschermingsbewind te wenden.
Ziet u mogelijkheden om te voorkomen dat schuldenaars makkelijk uit handen kunnen blijven van schuldeisers uit het midden- en kleinbedrijf (MKB'ers) of van schuldeisers die als zelfstandige zonder personeel actief zijn (ZZP'ers) door met onbekende bestemming te vertrekken en daardoor een zogenaamde VOW-aanduiding (vertrek onbekend waarheen) krijgen? Zo ja, welke?
De regels die gelden voor de nakoming van financiële verplichtingen dienen ter bescherming van de belangen van de schuldenaar en de schuldeiser. Daarbij is een balans gezocht tussen de verschillende belangen: een schuldenaar wordt beschermd tegen een te grote incassodrang van een schuldeiser en de schuldeiser heeft mogelijkheden gekregen om zijn vordering desnoods met dwang te incasseren. Ook dat laatste is belangrijk want ik zie steeds vaker bedrijven, zeker als het gaat om ZZP’ers en kleine zelfstandigen, die zelf in de financiële problemen geraken doordat rekeningen niet betaald worden.
De overheid kan niet voorkomen dat schuldenaren zich schuil houden voor schuldeisers. In die gevallen waarin een schuldenaar met onbekende bestemming is vertrokken, kan een schuldeiser bij de rechter een executoriale titel vragen om zijn vordering te verhalen, en kan gerechtsdeurwaarder een zogenaamde openbare betekening doen. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geeft in de artikelen 54–57 hiervoor een procedure die ook geldt als de betrokkene geen bekende woon- of verblijfplaats binnen Nederland heeft. Er geldt daarbij een noodzaak om burgers in het openbaar op te roepen, als zijnde hét middel om iemand die niet te bereiken is op een bekend adres toch te informeren. In een thans aanhangig wetsvoorstel2 wordt dat op een eigentijdse digitale manier geregeld via de Staatscourant/officiële bekendmakingen.
Klopt de berichtgeving dat schuldenaars veelal naar buurlanden uitwijken en net over de grens met Nederland een verblijfadres hebben? Zo ja, is het mogelijk om schuldenaars aldaar te traceren? Bent u bereid de samenwerking te zoeken met Duitsland en België op dit punt?
Of dit veel voorkomt is niet bekend. Dat sommige schuldenaren de neiging hebben om zich te onttrekken aan verhaal door hun schuldeisers door feitelijk vertrek is niet nieuw. Nieuw is wel dat in Europees verband eraan wordt gewerkt dat grenzen van EU lidstaten ook in dit opzicht geen drempels meer opwerpen. Per 10 januari 2015 wordt de nieuwe EEX-Verordening3 van toepassing in (bijna) alle lidstaten van de EU. De nieuwe EEX-Verordening vervangt de sinds 2002 van kracht zijnde EEX-Verordening4 en regelt op Europees niveau een aantal aspecten betreffende rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken in grensoverschrijdende kwesties binnen de EU.
Het doel van de EEX-Verordening is om grensoverschrijdende geschillenbeslechting minder tijdrovend en goedkoper te maken. In de oude EEX-Verordening is daartoe een belangrijke stap gezet: in een lidstaat gewezen uitspraken worden door de overige lidstaten erkend en kunnen, na een korte procedure in de aangezochte lidstaat te hebben doorlopen ter verkrijging van een «verklaring van uitvoerbaarheid», in de andere lidstaten ten uitvoer worden gelegd.
De nieuwe EEX-Verordening gaat nu verder en maakt het verkrijgen van toestemming voor tenuitvoerlegging door de rechter niet langer noodzakelijk. Vanaf 10 januari 2015 is het mogelijk om een uitspraak die in een andere lidstaat is gewezen rechtstreeks in Nederland ten uitvoer te laten leggen. Andersom geldt ook dat een Nederlandse uitspraak voortaan zonder toestemming van de buitenlandse rechter in het buitenland ten uitvoer kan worden gelegd. Indien degene tegen wie de uitspraak ten uitvoer wordt gelegd meent dat er een grond is die in de weg staat aan tenuitvoerlegging van die uitspraak, dient hij zelf op te komen tegen tenuitvoerlegging.
Koolstofmonoxidevergiftigingen |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat vijf inwoners van Rotterdam woensdagavond naar ziekenhuizen zijn gebracht omdat ze last hadden gekregen van koolmonoxidevergiftiging door een haperende kachel of geiser?1 2
Ja.
Onderschrijft u de noodzaak dat personen die installatiewerkzaamheden verrichten (zowel aanleg als onderhoud) een erkende vakopleiding gevolgd hebben en regelmatig bijgeschoold worden? Is dat naar uw mening qua regelgeving waterdicht geborgd, en is er een vorm van controle op de naleving van de voorschriften?
Ik onderschrijf dat installaties goed moeten worden geïnstalleerd en onderhouden door bekwame installateurs. De vakbekwaamheid van installateurs is niet wettelijk geregeld. Door de installatiebranche wordt de vakbekwaamheid van installateurs geborgd met erkennings- en certificeringsregelingen. De rijksoverheid adviseert altijd te werken met een erkend of gecertificeerd installateur.
Onderschrijft u de noodzaak van een vorm van toezicht en controle op de kwaliteit van verrichte installatiewerkzaamheden? Hoe ziet u hierbij de verdeling van verantwoordelijkheden tussen private partijen (opdrachtgever, installateur, certificerende instelling) en overheden?
Uit de Woningwet volgt dat installaties in woningen geen gevaar voor de veiligheid en gezondheid mogen opleveren, en dat deze moeten voldoen aan de installatievoorschriften uit het Bouwbesluit 2012. Bij een bestaande woning is de eigenaar verantwoordelijk voor het naleven van deze voorschriften. Bij een nieuw te bouwen woning is dat de vergunningaanvrager of bouwer. De bouwregelgeving schrijft niet voor dat deze partijen controles of toezicht moeten (laten) uitvoeren om aan te tonen dat installaties voldoen aan deze voorschriften. Een vorm van toezicht en controle is wenselijk, maar het is aan de genoemde partijen om hier invulling aan te geven, bijvoorbeeld door te werken met gecertificeerde installateurs. Naast deze eigen verantwoordelijkheid hebben gemeenten op grond van de Woningwet een toezichtstaak. Iedere gemeente kan de mate en wijze waarop zij toezicht houdt, zelf bepalen. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Verder werk ik momenteel aan de verbetering van de kwaliteitsborging in de bouw. Vanaf 2016 zullen bouwers aan de hand van erkende toetsinstrumenten inzichtelijk moeten maken dat wordt volstaan aan de bouwvoorschriften. Ik heb uw Kamer hierover eerder geïnformeerd en meest recent gesproken bij het Algemeen Overleg Bouwregelgeving op 9 september 2014. Deze verbeterde kwaliteitsborging heeft ook betrekking op installatiewerk bij de nieuwbouw en verbouw van woningen.
Gaat u een verplichte opleverkeuring, inclusief relevante metingen, voor nieuwe installaties verplicht stellen? Zo niet, waarom niet?
Bij nieuwbouw en verbouw van woningen zullen de installaties gaan vallen onder de verbeterde kwaliteitsborging die ik heb genoemd in het antwoord op vraag 3. Onderdeel hiervan is een verplichte beoordeling of de geïnstalleerde installaties voldoen aan de voorschriften.
Voor nieuwe (vervangende) installaties in bestaande woningen vind ik een algemeen geldende verplichte opleverkeuring een zwaar middel, omdat dit leidt tot lastenverzwaring voor woningeigenaren en verhuurders. Het is aan de koper van een nieuwe installatie om te kiezen voor bepaalde kwaliteitsborging, bijvoorbeeld door deze te laten installeren door een gecertificeerde installateur.
Ik wacht overigens het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid naar koolmonoxidevergiftigingen af – dat naar verwachting voorjaar 2015 beschikbaar is – om mijn standpunt nader te bepalen. Zelf laat ik op dit moment onderzoeken of de wijziging van artikel 1a (zorgplichtartikel) van de Woningwet kan worden ingezet (zie het antwoord op vraag 6).
Klopt het beeld dat het gemeentelijk Bouwtoezicht op de veiligheid van woninginstallaties, na de afschaffing van het toezicht op de installatieveiligheid door de publieke energiebedrijven aan het eind van de jaren 90, vrijwel non-existent is? Zo nee, waaruit blijkt dat er wel sprake is van effectief publiek toezicht? Zo ja, zou een periodieke APK voor woninginstallaties, analoog aan die voor motorvoertuigen, een effectiever alternatief kunnen zijn voor het huidige papieren toezicht?
Voor zover bekend wordt het toezicht op de woninginstallaties in bestaande woningen door gemeenten beperkt uitgevoerd en worden door geen enkele gemeente periodieke controles uitgevoerd zoals vroeger door de publieke energiebedrijven. Gemeenten beperken zich veelal tot de afhandeling van klachten of signalen over installaties. Voor mijn antwoord over een periodieke APK verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om, in overleg met consumentenorganisaties, installatiebranche en gemeenten, een proefprogramma op te zetten om de effectiviteit van een APK voor woninginstallaties in de praktijk te onderzoeken, en vast te stellen wat een kosteneffectieve aanpak is om de grootst mogelijke veiligheidswinst tegen de laagste kosten te bereiken?
In de brief Wijziging van de Woningwet in verband met het versterken van het handhavinginstrumentarium (Kamerstukken II 2013/2014, 33 798 nr. 6) van 27 januari 2014 heb ik antwoord gegeven op vragen over een APK voor woninginstallaties in relatie tot de wijziging van artikel 1a (zorgplichtartikel) van de Woningwet. Het nieuwe, nog niet in werking getreden, derde lid van artikel 1a maakt het mogelijk dat per ministeriële regeling bepaalde categorieën bouwwerken worden aangewezen waarvan voldoende vaststaat dat deze een gevaar voor de gezondheid of veiligheid kunnen opleveren en waarbij de eigenaar onderzoek moet laten uitvoeren. Het is denkbaar bepaalde categorieën woningen, waarvan voldoende vaststaat dat hierin installaties aanwezig zijn die een gevaar opleveren, op te nemen in de bedoelde ministeriële regeling. Zoals in de genoemde brief is aangegeven, zal in overleg met gemeenten, woningeigenaren en deskundigen worden verkend of deze categorieën woningen duidelijk zijn te onderscheiden en of het opnemen hiervan in de ministeriële regeling zal leiden tot een vermindering van de incidenten. Dit verkennende onderzoek is inmiddels gestart.
Ik verwacht in het voorjaar van 2015 de Tweede Kamer te informeren over de resultaten van dit onderzoek, samen met de reactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid naar koolmonoxidevergiftigingen.
Zijn aanpak om het aantal winkeldiefstallen te verminderen en de derving voor de retailers terug te dringen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de Global Retail Theft Barometer 2013–2014, waaruit blijkt dat Nederland ten aanzien van de derving die winkeldiefstal voor retailers heeft veroorzaakt de op een na hoogste plek innam in Europa in 2013 en dat het totale bedrag aan derving € 1,09 miljard euro bedroeg?1
Ja.
Wat is uw concrete ambitie ten aanzien van het terugdringen van dit bedrag aan derving voor de retailers, uitgesplitst naar de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018?
De Retail Theft Barometer 2013–2014 geeft een indicatie van «weggelekte omzet», maar biedt voor mijn Ministerie niet de basis waarop doelstellingen kunnen worden geformuleerd.
De aanpak van Criminaliteit tegen Bedrijven in het algemeen staat hoog op de agenda van dit kabinet. Samen met het bedrijfsleven pakken we dit op diverse manieren aan. Van de overheid mag verwacht worden dat zij daders opspoort en vervolgt. Het bedrijfsleven zelf heeft een belangrijke rol in de preventie. En ook die preventie wordt door mijn Ministerie op verschillende manieren ondersteund, bijvoorbeeld met de aanpak Veiligheid Kleine Bedrijven in 2013 en 2014, het Keurmerk Veilig Ondernemen, een «veiligondernemenscan».
In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, waar publieke en private partners, waaronder ook Detailhandel Nederland als belangrijke vertegenwoordiger van de retailers nauw samenwerken, is vorig jaar afgesproken de aanpak te richten op een zestal thema’s, te weten cybercrime, fraude, afpersing, heling, transportcriminaliteit en mobiel banditisme. Door ons te focussen op deze dadergroep, pakken we ook een groot deel van de winkeldiefstallen aan. Op lokaal niveau wordt ook door Regionale Platforms Criminaliteitsbeheersing stevig ingezet op publiek-private samenwerking in de aanpak van criminaliteit tegen bedrijven, waaronder winkeldiefstal.
Kunt u aangeven op welke wijze uitvoering door de regering is gegeven aan de motie Oskam/van Oosten over het effectief inzetten van camerabeelden bij de opsporing en vervolging?2
In de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is geregeld dat het verstrekken van strafrechtelijke persoonsgegevens aan derden – voor zover hier relevant – alleen is toegestaan via de volgende twee opties:
In het kader van de moties Elissen/Van Toorenburg3 en Oskam/Van Oosten4 onderzoek ik, in overleg met brancheverenigingen, op uiteenlopende punten wat de mogelijkheden zijn voor de omgang met camerabeelden. Het uitwisselen van beelden van (verdachten van) winkeldiefstal tussen ondernemers uit verschillende rechtspersonen en groepen is daar onderdeel van. Ik verwijs tevens naar hetgeen ik hierover heb gezegd in het AO strafrechtelijke onderwerpen op 5 november 20145.
Ik ben voornemens in het begin van 2015 een concept-wetsvoorstel ter consultatie te publiceren inzake het publiceren door burgers van camerabeelden van onbekende verdachten van enkele specifieke delicten, waaronder diefstal. In het kader van de aanpak van mobiele bendes stellen Detailhandel Nederland en Transport en Logistiek Nederland in de tussenliggende periode gezamenlijk een protocol op voor sector overstijgende uitwisseling van gegevens en camerabeelden, dat ter toetsing zal worden voorgelegd aan het CBP.
Is het waar dat alleen winkels van dezelfde keten foto’s van verdachten mogen uitwisselen en dat er anders geen uitwisseling mogelijk is, uitgezonderd de mogelijkheid aan de orde gesteld in vraag 5? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit een belemmering vormt voor retailers om notoire winkeldieven te weren en wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel toestemming nodig heeft van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) om mogelijk te maken dat supermarkten van verschillende ketens foto’s van verdachten kunnen uitwisselen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel van dit soort verzoeken krijgt het CBP jaarlijks te verwerken en hoeveel fte zijn binnen het CBP beschikbaar om deze aanvragen te beoordelen?
Het CBP heeft in 2012 93 voorafgaande onderzoeken behandeld en in 2013 86.
Kunt u aangeven hoe de procedure voor een verzoek bij het CBP om foto’s uit te wisselen precies verloopt en wat de doorlooptijd is van aanvragen?
In artikel 32, lid 3, van de Wbp is bepaald dat het CBP in geval van een melding waarbij een voorafgaand onderzoek wordt aangevraagd schriftelijk en binnen vier weken beslist of het tot nader onderzoek overgaat. Volgens lid 4 van genoemd wetsartikel bedraagt de termijn voor het nader onderzoek niet langer dan twintig weken.
Het CBP is gehouden binnen de termijnen te beslissen. Het gevolg van het overschrijden van deze termijnen is dat de verantwoordelijke met zijn verwerking kan beginnen. Dit betekent overigens niet dat de verwerking impliciet door het CBP is goedgekeurd.
Bestaat er enige vorm van toezicht op de procedureaanvraag door het CBP en een mogelijkheid tot bezwaar en beroep voor de aanvrager als de procedure naar zijn mening te lang duurt?
In artikel 32, vijfde lid, van de Wbp is bepaald dat het nader onderzoek van het CBP leidt tot een verklaring omtrent de rechtmatigheid van de gegevensverwerking. Volgens het zesde lid van dit artikel geldt de verklaring van het College als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Op de voorbereiding ervan is afdeling 3.4 van die wet van toepassing, de zogenaamde Uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Zie verder hierboven het antwoord op vraag 8.
Wat is de strafbedreiging voor winkeliers die zonder toestemming van het CBP foto’s van verdachten uitwisselen?
Het Cbp kan op grond van artikel 65 Wbp jo. artikel 5:32 Awb een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom opleggen aan burgers en bedrijven die camerabeelden uitwisselen terwijl niet is voldaan aan de Wbp. Er is wetgeving in voorbereiding die het Cbp de mogelijkheid geeft om bestuurlijke boetes op te leggen wegens overtreding van de normen van de Wbp. Artikel 49 Wbp bevat ook een recht op schadevergoeding indien iemand schade lijdt doordat ten opzichte van hem in strijd wordt gehandeld met de Wbp.
Kunt u bevestigen dat tijdens de aanvraagprocedure nog geen foto’s mogen worden uitgewisseld tussen winkels en is het u bekend dat dit een struikelblok vormt voor supermarkten om adequaat onderling foto’s uit te wisselen? Zo ja, wat wil u hieraan doen?
In artikel 32, tweede lid, Wbp is bepaald dat de melding van een gegevensverwerking – waarbij strafrechtelijke gegevens ten behoeve van derden worden verwerkt – de verantwoordelijke verplicht de verwerking die hij voornemens is te verrichten, op te schorten totdat het onderzoek van het CBP is afgerond dan wel hij een bericht heeft ontvangen dat niet tot nader onderzoek wordt overgegaan.
In mijn antwoorden op vragen 3, 4 en 5 heb ik aangegeven welke acties ik onderneem om dit in de toekomst mogelijk aan te passen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2015 in de Tweede Kamer?
Ja.
Het afschieten van een bijna verdronken vos |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over een vos die na een lange strijd tegen de verdrinkingsdood vanuit een auto werd afgeschoten door een jager?1 2 Zo ja, is dit waar?
Ja.
Deelt u de mening dat uitgeputte dieren eerder hulp verdienen dan afschot?
Op grond van artikel 2.1, zesde lid, van de Wet dieren dient een ieder een hulpbehoevend dier, ook een in het wild levende dier, de nodige zorg te verlenen. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Flora- en faunawet neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren. Deze zorg is in de eerste plaats gericht op het redden van in nood zijnde dieren, maar als duidelijk is dat een dier gaat sterven en lijdt, is het verlossen van het dier uit zijn lijden ook een vorm van zorg.
Deelt u de mening dat het niet aan een jager is om te beoordelen of een uitgeput dier al dan niet overlevingskansen heeft? Deelt u de mening dat vanuit een motorvoertuig sowieso geen goede inschatting kan worden gemaakt van hoe een dier eraan toe is? Zo nee, waarom niet?
Bij het verlenen van zorg en de beoordeling van zijn overlevingskansen is veelal sprake van een noodsituatie waarin een onverwijld handelen is vereist. Jagers beschikken over deskundigheid om ten aanzien van in het wild levende dieren een inschatting te maken van de situatie waarin een dier in nood zich bevindt. Ik wijs op de eisen die aan jachtaktehouders worden gesteld: zij moeten een jachtexamen afleggen, waarin hun kennis wordt getoetst over diersoorten, zoals de vos, over het gebruik van het geweer en over hetgeen een goed jager betaamt (artikel 6, tweede lid, van het Jachtbesluit). Over de vraag of in dit specifieke geval een goede inschatting kon worden gemaakt, kan ik geen oordeel geven.
Hoe verhoudt het handelen van de jager zich tot het verbod om uitgeputte dieren te schieten en het verbod om afschot vanuit een motorvoertuig te laten plaatsvinden?3
De aangehaalde regels over de uitoefening van de jacht (artikel 53 van de Flora- en faunawet) zijn niet van toepassing, aangezien die uitsluitend betrekking hebben op het doden en vangen van dieren van de wettelijke wildsoorten – haas, fazant, wilde eend, konijn en houtduif (artikel 32, eerste lid, van de Flora- en faunawet). Wel gelden de regels over beheer en schadebestrijding (artikel 65 en verder van de Flora- en faunawet). Artikel 7, negende lid, onderdeel d, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren voorziet in een verbod op het gebruik van een geweer vanuit een rijdend motorvoertuig.
Of de jager in dit geval al dan niet in overeenstemming met de wettelijke vereisten heeft gehandeld, is een strafrechtelijke kwestie waarover ik geen uitspraken kan doen.
Is er proces verbaal opgemaakt tegen de betreffende jager? Zo nee, waarom niet en bent u bereid te bevorderen dat dit alsnog zal gebeuren? Zo ja, op grond van welke overtreding(en)?
Mij is niet bekend of er een proces verbaal is opgemaakt tegen de jager. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag nr. 4.
Deelt u de mening dat de vogelvrije status van de vos bijdraagt aan de stigmatisering van deze diersoort en onzorgvuldig handelen als in onderhavig geval? Zo nee, waarom niet?
De vos wordt als inheemse diersoort beschermd op grond van de Flora- en faunawet. Het is onder meer verboden om vossen te doden, te vangen of te verwonden (artikel 9 van de Flora- en faunawet). Met het oog op de bestrijding van schade door grondgebruikers en het beheer van populaties is bij en krachtens de Flora- en faunawet geregeld onder welke voorwaarden het is toegestaan om vossen te doden of te vangen.
Deelt u de mening dat delegatie van jachtwetgeving aan provincies leidt tot rechtsongelijkheid of tenminste afwijkend beleid per provincie in vergelijkbare omstandigheden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de bescherming van dieren in een centraal, landelijk beleid te laten plaatsvinden?
De provincies passen bij de uitvoering van de vrijstelling voor schadebestrijding door grondgebruikers en de uitvoering van populatiebeheer dezelfde regels toe (artikelen 65, 67 en 68 van de Flora- en faunawet). Dat de toepassing van deze regels in de praktijk kan leiden tot onderlinge verschillen tussen de provincies, is evident aangezien de regionale omstandigheden niet overal hetzelfde zijn en maatwerk moet worden geleverd.
Voor de goede orde wijs ik erop dat het regime over de uitoefening van de jacht op de wettelijk aangewezen wildsoorten op Rijksniveau is vastgesteld, met uitzondering van het besluit om de jacht tijdelijk te sluiten vanwege weersomstandigheden.
De miljoenen van Bruinsma op een Zwitserse bankrekening |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u uw antwoorden op eerdere vragen over de miljoenen van Bruinsma op een Zwitserse bankrekening?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bewering dat Nederland,volgens een Zwitserse officier van justitie, niet heeft gereageerd op diverse rechtshulpverzoeken met betrekking tot deze zaak uit Zwitserland tussen 1998 en 2010?2 Blijft u bij uw eerdere antwoorden waarin u stelt dat de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) wél medewerking heeft verleend aan het Zwitserse strafrechtelijke onderzoek?3 Welke medewerking was dat, welke toezeggingen zijn er gedaan? Zijn die nagekomen? Waarom is uiteindelijk aan officiële rechtshulpverzoeken geen medewerking verleend? Waarom beperkte u zich in uw eerdere antwoord tot de FIOD? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de mij bekende stukken is gebleken dat Nederland de Zwitserse autoriteiten op verschillende momenten van informatie heeft voorzien. Dat is zowel in 1998 als in 2005 en 2006 gebeurd.
Zoals ik in 2011 heb geantwoord op de op 26 mei 2011 gestelde schriftelijke vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer4 is in de periode van 1993 tot 1997 onder leiding van het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM) een opsporingsonderzoek gedaan naar belastingontduiking, heling en deelname aan een criminele organisatie door personen die in het verleden aan Klaas Bruinsma te liëren waren. In dat kader is er in die periode meermalen contact geweest met de Zwitserse autoriteiten en zijn er rechtshulpverzoeken gezonden aan de bevoegde autoriteiten in Bazel.
De aan het arrondissementsparket Amsterdam verbonden officier van justitie heeft in 1998 per brief het Zwitserse OM bericht over de aard van de afdoeningen in de strafzaken tegen onder meer de in vraag 3 genoemde personen. Daarbij heeft hij aangeboden dat het Zwitserse OM zonder enige beperking zou kunnen beschikken over het Nederlandse strafdossier dat door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) was opgebouwd tegen onder meer deze personen, mocht het Zwitserse OM hiertoe een rechtshulpverzoek aan Nederland doen. Overigens is uw Kamer in 1998 geïnformeerd over deze strafrechtelijke afdoeningen in antwoord op schriftelijke vragen van de leden Korthals en Koekkoek5. Ik ga daar nader op in in mijn antwoord op vragen 3, 4, 5 en 11.
In mijn hiervoor aangehaalde antwoorden uit 2011 heb ik tevens toegelicht dat het contact met de Zwitserse autoriteiten ertoe heeft geleid dat Zwitserland zelf een strafrechtelijk onderzoek is gestart. In dat kader heeft Nederland in 2005 een rechtshulpverzoek van de Zwitserse autoriteiten ontvangen met betrekking tot de houder van een rekening bij een bank in Zwitserland. Daarin schreef het Zwitserse OM dat zich op dat moment de situatie voordeed dat het gebruik wilde maken van het aanbod uit 1998 om inzage te krijgen in de Nederlandse strafdossiers. De uitvoering van dit rechtshulpverzoek hield in dat Zwitserse opsporingsambtenaren met ondersteuning van FIOD-ambtenaren ter plekke in Nederland inzage hebben gekregen in Nederlandse dossiers. Verder zijn in 2005 ter uitvoering van het rechtshulpverzoek vier door de FIOD samengestelde ordners met documenten naar de Zwitserse autoriteiten gestuurd.
Begin 2006 heeft Nederland een aanvullend rechtshulpverzoek van de Zwitserse autoriteiten ontvangen. De uitvoering van dit aanvullend rechtshulpverzoek hield in dat nadere documenten ter beschikking zijn gesteld aan de Zwitserse autoriteiten.
Na het aanvullend rechtshulpverzoek stuurden de Zwitserse autoriteiten in 2006 tweemaal een brief van het Zwitserse OM door met de mededeling dat het rechtshulpverzoek aan Nederland uit 2005 volgens de Zwitserse officier van justitie grotendeels, maar nog niet volledig was afgehandeld. Daarbij werd verzocht afschriften te verstrekken van de documenten waarin de afdoeningsbeslissingen in de strafzaken tegen de in vraag 3 personen zijn vastgelegd. Ik heb niet kunnen vaststellen of uitvoering aan dit deel van het rechtshulpverzoek is gegeven.
Klopt het dat er door de voormalige officier van justitie Teeven een overeenkomst is gesloten met Engelsma, Geerts en Cok? Is toen tevens afgesproken dat de miljoenen op de betreffende Zwitserse bankrekening aan hen toe zouden komen en Nederland de Zwitserse officier van justitie niet zou helpen met zijn strafrechtelijke onderzoek, of een afspraak van soortgelijke strekking? Zo niet, wat is dan wel overeengekomen?4 Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Van het bestaan van een overeenkomst, dat geld op een Zwitserse bankrekening aan de in vraag 3 genoemde personen toe zou komen en Nederland de Zwitserse officier van justitie niet zou helpen met zijn strafrechtelijke onderzoek, of een afspraak van soortgelijke strekking, is geen aanwijzing aangetroffen. Verstrekking aan uw Kamer is dan ook niet aan de orde.
Over de strafrechtelijke en fiscale afdoening in deze kwestie is uw Kamer bericht in 19987 in antwoord op schriftelijke Kamervragen. Mijn ambtsvoorganger heeft geantwoord dat twee van hen een kennisgeving van niet verdere vervolging hebben ontvangen en dat het OM met de derde persoon in gesprek was over een transactie ter voorkoming van strafvervolging in de zin van artikel 74 Wetboek van Strafrecht, waartoe betrokkene 1 miljoen gulden zou betalen. De laatstgenoemde strafzaak is vervolgens geëindigd door middel van een transactie.
Verder heb ik in mijn hiervoor aangehaalde antwoorden op Kamervragen uit 2011, en in mijn antwoorden op de 31 augustus 2011 ingezonden schriftelijke vragen van het lid Gesthuizen, toegelicht dat de Zwitserse autoriteiten beslag legden op een Zwitserse bankrekening in het kader van een zelfstandig Zwitsers onderzoek. Er is dus geen beslag op een Zwitserse bankrekening gelegd noch opgeheven uit hoofde van een Nederlands strafrechtelijk onderzoek.
Voor wat betreft de uitvoering die is gegeven aan de rechtshulpverzoeken van Zwitserland verwijs ik naar mijn antwoord op vragen 2 en 6.
Houdt het opheffen van het beslag op de Zwitserse bankrekening in 1997 verband met deze overeenkomst?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de overeenkomst, inclusief eventuele side letters, tussen het openbaar ministerie (OM) en Engelsma, Geerts en Cok aan de Kamer (zo nodig vertrouwelijk) doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol heeft het Amsterdamse parket tussen 1997 en 2010 gespeeld in het Zwitserse onderzoek naar de miljoenen op de desbetreffende bankrekening?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het landelijk parket op dit moment onderzoek doet naar de kwestie van het geld? Zo ja, wat is de aanleiding hiertoe geweest?
Het OM heeft naar aanleiding van deels openbare informatie, waaronder mediaberichtgeving, een aantal verklaringen nader onderzocht. Dit heeft vooralsnog niet geleid tot een opening van een hernieuwd onderzoek naar eventuele tegoeden van Klaas Bruinsma.
Verder verwijs ik naar mijn hiervoor aangehaalde antwoorden op de op 31 augustus 2011 ingezonden schriftelijke vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer.
Zijn er meerdere bankrekeningen bij de Bank Baumann onderzocht door het landelijk parket?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is waar van de bewering dat er serieuze gesprekken zijn gevoerd tussen het OM en de heer Tas over het naar Nederland halen en verdelen van de 11,8 miljoen euro?5 Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zoals gebruikelijk kan ik geen mededelingen doen over de vraag of, en zo ja met wie, het OM gesprekken voert in het kader van enig onderzoek. Ik herhaal dat van het bestaan van de in vraag 3 gesuggereerde overeenkomst geen aanwijzing is aangetroffen.
Waarom is de samenwerking met de heer Tas uiteindelijk stopgezet?6 Welke rol had de overeenkomst tussen voormalig officier van justitie Teeven met Engelsma, Geerts en Cok bij het stopzetten van deze samenwerking?
Zie antwoord vraag 9.
Is deze overeenkomst de reden geweest dat niet door de Nederlandse autoriteiten is gereageerd op rechtshulpverzoeken van Zwitserland?
Zie antwoord vraag 3.
De afspraken tussen het voorgezetonderwijs en het basisonderwijs over verkapte toelatingstoetsen |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de wijzigingen op de website van het samenwerkingsverband De Waterlandse Overstap wat betreft het protocol «Waterlandse overstap» waarbij de IQ-test wordt gezien als vervanging van de centrale eindtoets?1
Ik ben bekend met de wijzigingen in het protocol. Ik kan mij voorstellen dat op basis van de versie van het protocol waar in de vraag naar wordt verwezen, de indruk kan ontstaan dat de IQ-test2 de functie vervult van het verplichte tweede gegeven (second opinion) voor de toelating tot het voortgezet onderwijs. Het is evident dat dit op basis van de nieuwe wetgeving met betrekking tot de eindtoetsing niet langer is toegestaan. Deze functie is exclusief toebedeeld aan de nieuwe centrale of andere toegelaten eindtoetsen.
Genoemde indruk wordt gewekt doordat in deze versie van het protocol onvoldoende wordt ingegaan op de afname en functie van de nieuwe eindtoets. Dit was ook de reden dat naar aanleiding van eerdere vragen van het lid Ypma (PvdA) over De Waterlandse Overstap (zie antwoorden van 1 oktober 2014, (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 165) mij door de opstellers is toegezegd dat het protocol op een aantal punten zou worden aangescherpt en verduidelijkt. Naar nu blijkt is dit nog onvoldoende expliciet gebeurd voor het element van de nieuwe eindtoets. Voor mij reden om opnieuw contact op te nemen met de opstellers. Dit contact heeft er toe geleid dat het protocol op dit punt verder is aangevuld en verduidelijkt. Voor de meest actuele versie van het protocol verwijs ik naar de desbetreffende website.
Door de aanpassing is het de betrokken scholen en leerkrachten duidelijk wat de relatie is tussen de al vanaf 2005 door veel basisscholen in de regio Waterland voor alle leerlingen gebruikte IQ-test en de nieuwe eindtoets. De IQ-test vervangt niet de functie van de nieuwe eindtoets.
De IQ-test wordt uitsluitend gebruikt als één van de gegevens voor de onderbouwing van het basisschooladvies. Dit naast andere bronnen zoals het beeld wat de leerkracht zelf heeft over de leerling, aangevuld met gegevens uit het leerlingvolgsysteem en onderzoek naar sociale en emotionele vaardigheden. Tevens komt in het protocol nog beter tot uiting dat de regie en eindverantwoordelijkheid van het schooladvies berust bij de basisschool. Ook wordt benadrukt dat dit advies bepalend is voor het instroomniveau van de leerling in het reguliere voortgezet onderwijs. Voor toekenning van leerwegondersteunend onderwijs of toelating tot het praktijkonderwijs of voortgezet speciaal onderwijs is de IQ-test wel van belang.
In de beantwoording van de eerdere schriftelijke vragen heb ik aangegeven dat de wetgever zich niet inlaat met de wijze waarop een basisschool en de leerkracht komen tot hun schooladvies. Dit geldt ook voor de gegevens die daarbij worden gebruikt. Hetzelfde geldt voor de afspraken die hierover op vrijwillige basis lokaal of regionaal worden gemaakt tussen het basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Daar kan en wil ik dus ook niet in treden, zolang deze afspraken niet in strijd zijn met de wet- en regelgeving.
Hoe beoordeelt u het feit dat de «Waterlandse overstap» wordt gezien als vervanging van de centrale eindtoets gezien de vermelding dat de gemaakte kosten anders zouden worden besteed aan de centrale eindtoets?
Het staat de basisscholen in Waterland vrij om afspraken te maken over het gebruik van diverse toetsgegevens ter onderbouwing van het basisschooladvies. Het staat scholen ook vrij om afspraken te maken over hoe zij dit bekostigen. De vermelding over de kosten van de IQ-test op de website van de «Waterlandse Overstap» wil dus niet zeggen dat deze toets de nieuwe eindtoetsing vervangt. Alle leerlingen zullen vanaf dit schooljaar voor het eerst een verplichte eindtoets maken, die geldt als enig voorgeschreven tweede gegeven bij de overgang naar het voortgezet onderwijs.
Overigens zijn aan de afname van de verplichte eindtoets voor de school geen kosten verbonden. Voorheen betaalden scholen wel zelf voor de eindtoetsen die zij vrijwillig binnen de markt afnamen. Nu dat de eindtoets verplicht is en gratis wordt aangeboden, hoeven zij hier geen geld meer aan te besteden. Zij hebben binnen de lumpsum zelf de vrijheid te bepalen aan welke onderwijsdoeleinden zij dit geld nu besteden.
Bent u van mening dat, in samenwerking met het voortgezet onderwijs, het bekostigen van een IQ-test met het budget voor de wettelijke centrale eindtoets strijdig is met de wet en dat er hier sprake is van een verkapte toelatingstoets?
Nee. Zoals hiervoor aangegeven worden de centrale eindtoets en andere toegelaten eindtoetsen gratis aangeboden aan scholen. In die zin beschikt de basisschool dus niet over een budget voor de afname van een verplichte eindtoets. Het is aan scholen zelf om te beslissen welke toetsen zij daarnaast nodig achten voor het onderbouwen van het schooladvies. Zij hebben binnen de lumpsum zelf de vrijheid te bepalen aan welke onderwijsdoeleinden zij hun budget besteden.
De wijze van bekostiging van deze toetsen staat los van de wijze waarop de gegevens daaruit worden gebruikt bij de toelating en overgang van leerlingen naar het voortgezet onderwijs. Zoals eerder aangegeven is het uiteindelijke schooladvies bepalend voor het toelatingsniveau en dus niet louter het resultaat van één of meer toetsgegevens, die de leerkracht van de basisschool daarbij kan gebruiken. In dit laatste geval zou inderdaad sprake zijn van een vorm van verkapte toelatingstoetsing. In het protocol is daarvan geen sprake meer.
Wat is uw mening over de mede-bekostiging van een intelligentietoets door het voortgezet onderwijs en het voortgezet onderwijs meer eisen kan stellen aan het primair onderwijs met betrekking tot de toelating? In hoeverre kunt u erop toezien dat de toetsgegevens niet worden gebruikt als toelatingsbeslissing? Hoe verhoudt dit zich, volgens u, tot de motie Ypma?2
Het staat het voortgezet onderwijs op grond van artikel 99, lid 6 van de Wet op het voortgezet onderwijs vrij om deze toetsen mede te bekostigen. Een overweging daarbij kan zijn dat leerlingen die geïndiceerd worden voor praktijkonderwijs of in aanmerking komen voor leerwegondersteunend onderwijs, niet opnieuw hoeven te worden getoetst na instroom in het voortgezet onderwijs. De medebekostiging betekent echter niet dat het voortgezet onderwijs meer eisen kan stellen aan de toelating van nieuwe leerlingen. Het Inrichtingsbesluit WVO legt vast dat scholen zich bij de toelating vanaf het komend schooljaar, moeten baseren op het schooladvies. De motie Ypma is een ondersteuning van dit beleid. Binnen het protocol van de «Waterlandse Overstap» is dit ook expliciet vermeld. Zo staat er op pagina 7 (stap 22) van het protocol:
Op de website staat bovendien het volgende vermeld: «De Waterlandse Overstap vervangt niet het basisschooladvies».
Op welke manier bent u van plan scholen te sanctioneren op basis van de motie Ypma waarbij het voortgezet onderwijs het toelaten van leerlingen niet baseert op het schooladvies?3 Wat bent u van plan in het geval van de «Waterlandse overstap» te doen?
Artikel 27, lid 1 c van de Wet op het voortgezet onderwijs bepaalt dat de toelating tot een school voor voortgezet onderwijs van een leerling die het basisonderwijs verlaat, gebaseerd is op het advies van de basisschool. Deze bepaling is nieuw en geldt voor het eerst bij de toelating van leerlingen met ingang van het komende schooljaar. Over deze verandering vindt onder andere vanuit de PO-Raad en VO-raad een actieve voorlichting plaats aan zowel scholen en besturen voor primair als voortgezet onderwijs. De inspectie zal in januari 2015 ook actief alle PO- en VO- scholen informeren over de nieuwe regelgeving.
Dit is nog niet voldoende. Ik heb de indruk dat de nodige lokale en regionale afspraken nog onvoldoende hierop zijn aangepast. Op basis van een quick scan via internet laat ik dit nagaan. Het departement zal samen met de inspectie begin 2015 in een aantal van deze gevallen direct in overleg treden met betrokken partijen. De inzichten en aanpassingen die daarvan het gevolg zijn, worden breed gecommuniceerd. Door deze proactieve benadering beoog ik zoveel als mogelijk te voorkomen dat de inspectie straks achteraf via het nalevingstoezicht corrigerend moet optreden.
Indien de inspectie desondanks medio 2015 signalen ontvangt dat een vo-school voorbij gaat aan het leidende karakter van het schooladvies, dan kan zij in het kader van het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving, handelend optreden. Dit optreden is er primair op gericht dat de betrokken school de wettelijke bepaling alsnog in acht neemt. Mocht dit niet of onvoldoende het geval zijn dan kan in het uiterste geval een bekostigingssanctie worden getroffen.
Aangezien de «Waterlandse Overstap» voldoet inmiddels aan de wet- en regelgeving en verder is verduidelijkt, zie ik geen aanleiding om verdere actie te ondernemen.
Het bericht 'UvA wil geesteswetenschappen radicaal omgooien’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «UvA wil geesteswetenschappen radicaal omgooien»?1
Kunt u bevestigen dat de UvA (Universiteit van Amsterdam) financiële problemen heeft vanwege teruglopende studentenaantallen?
Nee. Het studentenaantal van de UvA is al enige jaren stabiel rond 31.000. Daarbinnen treden wel verschuivingen op, zo is de instroom in de Geesteswetenschappen de afgelopen 5 jaar met circa 25% gedaald.
Kunt u tevens bevestigen dat, nadat in de afgelopen jaren de taal- en cultuurstudies Roemeens, Fins, Hongaars en Portugees, als volwaardige opleidingen zijn opgeheven, nu de opleidingen Scandinavische taal en cultuur (Zweeds, Noors en Deens), Slavische taal en cultuur (Pools, Tsjechisch, Servisch/Kroatisch) en Nieuwgriekse taal en cultuur na deze bezuinigingsronde geheel uit Nederland zullen verdwijnen? Hoe vindt u zich dit verhouden tot een breed opleidingenaanbod waarbij het ook belangrijk is dat bijvoorbeeld kleine talenstudies niet helemaal verdwijnen uit Nederland?
De plannen van de Faculteit der Geesteswetenschappen van de UvA bevinden zich nog in de discussie-fase en ik vind het van belang dat de UvA deze discussie open en zorgvuldig voert en daar de tijd voor neemt. Eerder heb ik in antwoord op Kamervragen inzake de beëindiging van opleiding Hebreeuwse en Joodse studies (brief 27 februari 2013), aangegeven dat er bij het al dan niet behouden van kleine opleidingen een afweging gemaakt moet worden tussen het belang van de opleiding en de doelmatigheid ervan. Een dergelijke afweging kan het beste gemaakt worden door de universiteiten zelf. In een aantal gevallen is het ook mogelijk gebleken kleine opleidingen onder te brengen in bredere opleidingen, en zo het onderwijs en kennisgebied te kunnen behouden. Een voorbeeld hiervan is het Fries in Groningen. Ik bespreek binnenkort met de VSNU, het Disciplineoverleg Letteren en Geschiedenis en het Regieorgaan Geesteswetenschappen een gezamenlijk voorstel van deze partijen, gericht op een toekomstbestendige aanpak van de talenopleidingen in de geesteswetenschappen en specifiek de positie van de unieke opleidingen daarbinnen. Daarbij zal worden ingegaan op afspraken over talenopleidingen die in ieder geval in Nederland aangeboden zouden moeten worden, en op procesafspraken rond stopzetten van unieke opleidingen.
Bent u het met het Platform Talenstudies eens dat een universitaire taal- en cultuurstudie een totaalpakket dient te omvatten van kennis over cultuur, traditie, taal en geschiedenis en dat het van belang is dat een dergelijk universitair onderwijsaanbod behouden blijft in Nederland?
Universitaire studies moeten voldoen aan brede kwaliteitseisen, waar universiteiten zelf de verantwoordelijkheid voor dragen en die getoetst worden door de NVAO. Wanneer de kwaliteit onder druk komt te staan vanwege (te) kleine studentenaantallen, is het wenselijk dat universiteiten, al dan niet in samenwerking, naar oplossingen zoeken, met betrokkenheid van studenten en het werkveld. Het behoud van een breed aanbod van opleidingen hoeft daarbij niet in gevaar te komen, zie hierover ook het antwoord op vraag 3.
Hoe verhoudt de aangekondigde investering van € 200 miljoen (door instellingen in het hoger onderwijs, in het kader van het leenstelsel) zich tot de aangekondigde bezuinigingen door de UvA?
Binnen de sector wo zijn afspraken gemaakt over de voorinvesteringen in het kader van het studievoorschot. Het gaat om afspraken op sectorniveau, niet op instellingsniveau. Ik heb daarom geen inzicht hoe de sector afspraak in het wo zich verhoudt tot de bezuiniging bij de Faculteit der Geesteswetenschappen van de UvA, die het gevolg zijn van met name dalende studentenaantallen waardoor minder bekostiging wordt ontvangen.
Gaan deze investeringen vanwege het leenstelsel dan niet «betaald» worden door het sluiten van onrendabele opleidingen? Zo nee, waarom niet?
De bezuinigingen bij de Faculteit der Geesteswetenschappen van de UvA hangen samen met dalende studentenaantallen binnen die faculteit. Er is geen aanleiding om deze bezuiniging in verband te brengen met de voorinvesteringen studievoorschot. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5.
Het bericht van jihadverdachten op terroristenafdelingen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over jihadverdachten op terroristenafdelingen en klopt hetgeen hierin vermeld wordt?1
Ja, ik ken dit bericht. Hetgeen in het bericht is vermeld over de behandeling van gedetineerden op de terroristenafdelingen is niet juist. Gedetineerden worden op een respectvolle en correcte manier bejegend conform de wet- en regelgeving die geldt op de terroristenafdelingen. Verder ga ik niet in op individuele gevallen.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat gedetineerden op de Terroristenafdeling ook maar enige vorm van contact kunnen onderhouden met elkaar? Zo nee, waarom niet?
Eén van de doelen van de terroristenafdelingen is het tegengaan van rekrutering en radicalisering in de penitentiaire inrichtingen. Op een gedetineerde die op een terroristenafdeling is geplaatst, is een individueel regime van toepassing. In artikel 22 lid 1 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is bepaald dat de gedetineerden in een individueel regime in de gelegenheid worden gesteld aan activiteiten deel te nemen. Zij houden zich in de voor hen persoonlijk bestemde verblijfsruimte op. Verder bepaalt lid 2 van artikel 22 van de Pbw dat in een individueel regime de directeur de mate waarin de gedetineerde in staat wordt gesteld individueel dan wel gemeenschappelijk aan activiteiten deel te nemen, bepaalt. Daarbij maakt de directeur op basis van een risico-inschatting de afweging of een gedetineerde contact mag hebben met medegedetineerden. Maatwerk is bij deze categorie gedetineerden van groot belang. Bij de plaatsing van een verdachte in een Huis van Bewaring kan het Openbaar Ministerie in het belang van het strafrechtelijke onderzoek bepalen welke mate van beperking nodig wordt geacht.
Conform de geldende wet- en regelgeving zijn de externe contacten op de terroristenafdelingen beperkt en worden strikt gecontroleerd.
Deelt u voorts de mening dat de gedetineerden op de Terroristenafdeling ook van alle contacten met de buitenwereld afgezonderd zouden moeten zijn, ofwel «in beperkingen» zouden moeten zitten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat de veiligheid van de samenleving in het geding is zolang het beveiligingsniveau van de Terroristenafdeling minder streng is dan de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) en dat u daar verantwoordelijk voor bent? Zo nee, waarom niet?
In artikel 20a van de Regeling Selectie, Plaatsing en Overplaatsing van gedetineerden (SPOG) is bepaald dat in de terroristenafdeling gedetineerden worden geplaatst die:
tenzij uit informatie van het GRIP of het Openbaar Ministerie voortvloeit dat plaatsing op een terroristenafdeling niet is geïndiceerd.
Gedetineerden worden op basis van rapportages van onder meer de politie, het Openbaar Ministerie en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) geselecteerd en geplaatst in een inrichting met een passend beveiligingsniveau. De terroristenafdeling is uitgebreid beveiligd om het ontplooien van terroristische activiteiten te voorkomen. Als sprake van een vluchtgevaarlijkheid, kan een gedetineerde geplaatst worden in de Extra Beveiligde Inrichting.
Ik acht het daarom niet nodig dat op de terroristenafdelingen hetzelfde beveiligingsniveau geldt als die van de Extra Beveiligde Inrichting.
Bent u bereid uw beleid zodanig te wijzigen dat voor de Terroristenafdelingen het allerstrengste beveiligingsniveau dient te gelden, ofwel het beveiligingsniveau zoals dat geldt in de EBI? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2015 in de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik beantwoord hiermee de vragen vóór de begrotingsbehandeling 2015.
Het bericht dat mensen moeten solliciteren op een huurwoning |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met de motie van Leefbaar Capelle, VVD, D66 en fractie Saritas, en de reportage op Omroep Max?1 2
Ja.
Vindt u het wenselijk dat bewoners om een extra tegenprestatie of een sollicitatie, naast het betalen van huur, gevraagd kan worden om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning?
Ik acht het wenselijk dat gemeenten zich verantwoordelijk voelen voor de leefbaarheid in buurten en wijken en daar beleid op formuleren.
Indien de gemeente daarvoor het instrument van woonruimteverdeling in wil zetten, dient de juiste wet gebruikt te worden. Zowel de vigerende Huisvestingswet als de Huisvestingswet 2014, die 1 januari 2015 van kracht wordt, geven daar geen mogelijkheden toe. De Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp) maakt het mogelijk om in buurten of wijken, die op verzoek van de gemeente door het Rijk zijn aangewezen, woningzoekenden te weren die geen inkomsten uit arbeid hebben (artikel 8 Wbmgp) en om woningzoekenden voorrang te geven die voldoen aan vastgelegde sociaaleconomische kenmerken (artikel 9 Wbmgp). Andere mogelijkheden om door middel van woonruimteverdeling invloed uit te oefenen op de leefbaarheid zijn er niet.
Is het wettelijk en juridisch toegestaan om buurtbewoners te laten kiezen wie er wel of niet in aanmerking komt voor een (sociale) huurwoning? Hoe wordt willekeur voorkomen en hoe verhoudt zich dit tot eventuele discriminatie?
Zie antwoord vraag 2.
In welke andere gemeenten zijn vergelijkbare initiatieven en hoe zijn de ervaringen daarmee?
Het enige vergelijkbare initiatief dat mij bekend is, betreft de gemeente Den Bosch. Daar is van 2009 tot 2013 van nieuwe bewoners van de wijk Hambaken gevraagd zich in te zetten voor de buurt. Hiertoe werd nieuwe huurders een contract gevraagd voor het aantonen van vrijwilligerswerk («zinvolle dagbesteding», minimaal 16 uur per week). Vanwege uitvoeringsproblemen is de gemeente Den Bosch met het experiment gestopt. Het verband tussen «zinvolle dagbesteding» en de leefbaarheid van de betrokken buurt is niet aantoonbaar gebleken.
Bent u voornemens om dergelijke initiatieven de pas af te snijden in nieuwe wetgeving, zoals in de novelle Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en hoe gaat u dit handhaven?
Ik acht het niet nodig nieuwe wetgeving te ontwikkelen die dergelijke initiatieven verhinderen. Zoals ik hierboven in het antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven, zijn de mogelijkheden om door middel van woonruimteverdeling invloed uit te oefenen op de leefbaarheid vastgelegd in de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek. De handhaving van wetgeving ter zake is voorbehouden aan de provincie die sinds het van kracht worden van de Wet revitalisering generiek toezicht met het toezicht op gemeenten in algemene termen is belast.
Het bericht dat de Duitse ambassadeur aanstaande zondag ook Duitse SS’ers wil herdenken |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Duitse ambassadeur herdenkt ook SS’ers in Nederland»?1
Ja.
Welke vertegenwoordigers van de Nederlandse overheid, militair of anderszins, zullen de plechtigheid op de begraafplaats Ysselsteyn bijwonen? Graag een volledig overzicht.
De commissaris van de Koning, de wethouder Economische Ontwikkeling van Venray en militairen van het Duits-Nederlandse Legerkorps in Münster, de vliegbasis Eindhoven en het Navo-hoofdkwartier in Brunssum hebben op 16 november jl. de plechtigheid op de Duitse militaire begraafplaats Ysselsteyn bijgewoond.
Deelt u de mening, dat het herdenken van SS'ers leidt tot bagatellisering van het kwaad dat het antisemitische nazi-bewind voorstond? Zo neen, hoe beoordeelt u het herdenken van SS’ers dan wel?
De ceremonie op de begraafplaats Ysselsteyn is niet bedoeld als een «herdenking van SS’ers». Op de «Volkstrauertag» herdenkt Duitsland alle slachtoffers van oorlog en geweldheerschappij op een tot vrede manende en introspectieve wijze, en dit was ook het karakter van deze ceremonie. De Duitse Bondsdag heeft ter gelegenheid van «Volkstrauertag» op 16 november jl. een herdenkingsplechtigheid gehouden waarbij naast de Duitse president Gauck, ook onder anderen een Israëlische oud-ambassadeur een toespraak heeft gehouden. Over de gruweldaden van het nazi-bewind en de verschrikkelijke rol die de SS heeft gespeeld in de Tweede Wereldoorlog bestaat geen enkel misverstand.
Bent u bereid om alles in het werk te stellen om te voorkomen dat Nederlandse militairen of andere vertegenwoordigers van de Nederlandse overheid een herdenking van SS'ers bijwonen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.