De hernieuwde plannen voor experimenten op honden door de Universiteit Maastricht |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Universiteit Maastricht bereidt weer hondenproef voor»?1
Ja.
Betreft het hier dezelfde onderzoeken op het gebied van pacemakers waar vorig jaar grote publieke ophef over ontstond en die destijds voor onbepaalde tijd waren geschorst? Zo ja, wat is de reden dat deze onderzoeken nu hervat worden? Zo nee, om welke onderzoeken gaat het dit keer?
Ja, het betreffende onderzoek wordt uitgevoerd om hartaandoeningen bij de mens, zoals bijvoorbeeld levensbedreigende hartritmestoornissen, beter te kunnen behandelen. Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen op 9 oktober 2014 (Vergaderjaar 2014–2015, aanhangsel 232) heeft eerder onderzoek van de Universiteit van Maastricht bijvoorbeeld geleid tot een duidelijke verbetering van de werking van pacemakers bij kinderen.
Op dit moment is er echter geen sprake van hervatting van de proeven.
De Universiteit Maastricht heeft vorig jaar aangegeven dat een externe onafhankelijke commissie de interne procedure die tot goedkeuring van deze proeven heeft geleid nader zal onderzoeken voordat het besluit wordt genomen of de dierproeven worden hervat.
Klopt het dat de dierexperimentencommissie (DEC) inmiddels deze dierproeven «ethisch» heeft goedgekeurd? Zo ja, op welke gronden is dit gebeurd?
De Dierexperimentencommissie (DEC) heeft sinds de opschorting een positief advies uitgebracht over onderzoek op het gebied van pacemakers. Op grond van de Wet op de dierproeven dient de DEC in haar advies een afweging te maken tussen het belang van het doel van de dierproef en het ongerief dat aan het proefdier wordt berokkend. Ik heb geen aanwijzing dat er bij de beoordeling van de aanvraag van de Universiteit Maastricht niet voldaan is aan deze wettelijke eisen.
Klopt het dat er nog op het oordeel van een externe commissie wordt gewacht voor deze dierproeven worden uitgevoerd? Zo ja, op welke punten zal deze commissie de dierproeven beoordelen?
De Universiteit Maastricht heeft aangegeven dat de interne procedures die hebben geleid tot de goedkeuring van deze dierproef geëvalueerd zullen worden door een externe commissie. De Universiteit Maastricht is op dit moment in afwachting van het advies van de commissie. De dierproeven zullen tot die tijd niet worden hervat.
Op welke manier zijn de drie V’s (vervanging, vermindering en verfijning) meegenomen bij het opzetten en beoordelen van deze dierproeven? Bent u bereid (nogmaals) te kijken of er alternatieven voor deze dierproeven zijn, voor de proeven worden uitgevoerd? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor nemen? Zo nee, waarom niet?
Indien een onderzoeker een dierproef wil uitvoeren dient onderbouwd te worden waarom deze dierproef noodzakelijk is en er geen alternatieve methode gebruikt kan worden. Ook dient de onderzoeker te motiveren waarom het gebruik van minder proefdieren niet mogelijk is evenals het berokkenen van minder ongerief.
De DEC toetst de deugdelijkheid van deze onderbouwing en beoordeelt of de drie V’s voldoende zijn meegenomen in de aanvraag. De DEC heeft de dierproeven in Maastricht goedgekeurd. Daarmee voldoet de Universiteit Maastricht aan de vereiste van de Wet op de dierproeven. De samenstelling van de DEC’s is wettelijk bepaald. Daarnaast hebben maatschappelijke organisaties de mogelijkheid iemand af te vaardigen naar een DEC. Ik zie geen aanleiding aanvullend onderzoek te verrichten op het DEC-advies.
Het bericht ‘Onafhankelijke’ voorzitter beleidsonderzoek zzp krijgt topfunctie bij het ministerie van Financiën’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht ««Onafhankelijke» voorzitter beleidsonderzoek zzp krijgt topfunctie bij het Ministerie van Financiën»?1
Ja.
Wanneer heeft de nieuwe directeur-generaal Fiscale Zaken het voorzitterschap van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Zelfstandigen zonder personeel (IBO Zzp) neergelegd?
Ik heb de huidige voorzitter verzocht om conform planning het interdepartementale beleidsonderzoek af te ronden. Hij heeft daarmee ingestemd.
Deelt u het oordeel dat met de benoeming van de voorzitter van het IBO Zzp tot directeur-generaal Fiscale Zaken, terwijl in het IBO Zzp onder meer wordt geanalyseerd of het fiscaal instrumentarium nog aansluit op de moderne arbeidsmarkt en beleidsvarianten worden geformuleerd om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te garanderen, onrust is ontstaan onder zzp’ers over de onafhankelijkheid van de voorzitter? Deelt u de mening dat dit het draagvlak voor beleidsvarianten uit het eindrapport onder druk zet?
Een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) ontwikkelt alternatieven voor bestaand beleid en heeft daarmee een verkennend, technisch karakter. Een IBO-werkgroep wordt verzocht om beleidsvarianten te ontwikkelen zonder een beoordeling van de wenselijkheid te geven. Oordeelsvorming is aan de ministerraad, die het IBO-rapport samen met een kabinetsstandpunt naar de Tweede Kamer zal sturen.
Een IBO-voorzitter wordt geselecteerd op basis van expertise en de capaciteit om onafhankelijk van politieke belangen het proces te begeleiden. Hij of zij kan ambtenaar (op het niveau directeur-generaal) zijn of een gezaghebbende functie buiten de overheid vervullen. De voorzitter van het IBO Zzp voldoet hier aan in zijn huidige en nieuwe functie. Het kabinet en de IBO-werkgroep zijn ervan overtuigd dat de voorzitter op professionele wijze invulling zal blijven geven aan de door het kabinet verstrekte opdracht.
Op welke manier kunt u deze onrust wegnemen?
Zie antwoord vraag 3.
Wie is de nieuwe onafhankelijke voorzitter van het IBO Zzp?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is het IBO Zzp afgerond?
Het rapport zal – zoals eerder gemeld2 – voor de zomer aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Wanneer stuurt u het IBO Zzp naar de Tweede Kamer?
Zie antwoord vraag 6.
Ongevallen met voorrangsvoertuigen van de politie, brandweer en ambulance |
|
Nine Kooiman |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kunt u reageren op de conclusies en de aanbevelingen uit de rapporten «Eigenschappen van ongevallen met voorrangsvoertuigen» en «Kansrijke oplossingen voor ongevallen met voorrangsvoertuigen»?1 2
De in de rapporten aangehaalde thematiek speelt bij alle hulpdiensten. Rijden met optische en geluidssignalen kan van levensbelang zijn, maar is ook risicoverhogend. Recent heeft een pilot plaatsgevonden waarbij de instructeurs van politie, brandweer en diensten voor medische hulpverlening voor een periode van maximaal 2 jaar tijdens de rijopleiding met zwaailicht en sirene mochten oefenen op de openbare weg. Deze pilot is geëvalueerd door het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV). Uit de evaluatie blijkt dat het op de openbare weg trainen in het besturen van een voorrangsvoertuig bijdraagt aan de kwaliteit van de rijopleiding voor bestuurders van voorrangsvoertuigen, zonder dat het de verkeersveiligheid in gevaar brengt. Met ingang van 1 april 2015 is een permanente vrijstelling verleend voor het op de openbare weg geven van rijonderricht in het besturen van een voorrangsvoertuig met optische en geluidssignalen.
Hoe reageert u op de conclusie dat een politiemedewerker tijdens spoedritten een factor 30 tot 35 meer kans heeft op een ongeval met letsel per miljard voertuigkilometers, dat dit bij de brandweer een factor 40 tot 70 is en bij het ambulancepersoneel 15 tot 25? Hoe verklaart u deze verschillen?
Voorrangsvoertuigen rijden in een gevaarverhogende setting, waardoor de kans op ongevallen toeneemt. Verschillen worden mogelijk (deels) verklaard door de kenmerken van de voertuigen (o.a. gewicht) en de ervaring van de chauffeur. Bij de ambulance is het werk van de chauffeur een specifieke functie, bij de politie rijdt iedere medewerker in de noodhulp spoedritten en de brandweer werkt veelal met vrijwilligers. Vrijwilligers van de brandweer rijden daardoor logischerwijs het minste aantal kilometers per jaar met optische en geluidssignalen. Ook zou het verschil gedeeltelijk verklaard kunnen worden door de bestaande rijopleiding van de brandweer. Deze richt zich voornamelijk op voertuigbeheersing via baantraining en gebiedskennis. Op dit moment wordt binnen de brandweer overleg gevoerd om de rijopleiding en les- en leerstof van chauffeurs aan te passen. Daarnaast ontbraken tot op heden landelijke standaarden voor blijvende vakbekwaamheid (bij- en nascholing). Deze zijn inmiddels opgesteld en liggen op dit moment ter besluitvorming voor binnen de brandweer.
Hoe verklaart u dat brandweerauto’s 2,1 keer vaker betrokken zijn bij een ongeval dan een ambulance en 1,7 keer vaker dan een politieauto? Is een verklaring te vinden in de trainingsintensiteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de ontwikkeling van het aantal ongevallen dat jaarlijks plaatsvindt met voorrangsvoertuigen? Kunt u dat uitsplitsen naar politie, brandweer en ambulance? Hebben de door u beloofde inspanningen zin gehad?3
Er is pas vorig jaar voor het eerst onderzoek gedaan naar het aantal ongevallen met voorrangsvoertuigen. Het IFV, dat het onderzoek heeft verricht, heeft dit onderzocht over de jaren 2010–2013, doet dit ook voor 2014 en is voornemens om dit ook in de komende jaren te blijven onderzoeken. Om trends te kunnen bepalen, is echter langjarig onderzoek naar ongevallen met voorrangsvoertuigen noodzakelijk en dat is momenteel nog niet beschikbaar. Wel blijkt uit politiecijfers dat het totaal aantal schadegevallen waarbij de politie aansprakelijk was in 2013 is gedaald en in 2014 gelijk gebleven is.
Deelt u de mening van de onderzoeker dat de veiligheidscultuur en het veiligheidsklimaat voor verbetering vatbaar is? Deelt u de conclusie dat een doeltreffend preventiebeleid kan zorgen voor een lager aantal ongevallen met voorrangsvoertuigen?4 Welk werk heeft de werkgroep preventie gedaan die als doel had het aantal aanrijdingen te verminderen?5
Elk ongeval is er één teveel, dus het veiligheidsklimaat is voortdurend voor verbetering vatbaar. De werkgroep Preventie van de politie heeft een analyse gemaakt over het jaar 2012 inzake de meest voorkomende schadegevallen met voertuigen binnen de politie. Op basis daarvan heeft de werkgroep een plan van aanpak opgesteld met adviezen ten aanzien van mogelijke oplossingen, waaronder preventie-adviezen van de verzekeringsmaatschappij. Door de drie hulpdiensten wordt daarnaast de laatste jaren hard gewerkt aan verbetering door de opleiding aan te passen, de brancherichtlijnen beter op elkaar te laten aansluiten en door meer aandacht aan het onderwerp voorrangsvoertuigen te besteden in de rijopleidingen van burgers. Ook wordt gewerkt aan een gemeenschappelijk competentieprofiel van rijinstructeurs, zodat zij beter zijn toegerust op het begeleiden van bestuurders die rijden met optische en geluidssignalen.
Klopt het dat in Rotterdam de inbouw van de «UnfallDatenSpeicher» (UDS) geleid heeft tot een schadereductie van 25%? Is het waar dat onderdeel van het preventieplan was de landelijke invoering van de UDS en in hoeverre is daar uitvoering aan gegeven?
De schadereductie in Rotterdam is het gevolg van permanente aandacht in combinatie met technische hulpmiddelen, waaronder de UDS en kan dus niet uitsluitend aan de UDS worden toegeschreven. Dat neemt niet weg dat de UDS is meegenomen in het plan van aanpak van de werkgroep Preventie, omdat deze kan bijdragen aan schadereductie.
Deelt u de conclusie dat verkeerslichtbeïnvloeding het aantal ongevallen met voorrangsvoertuigen met 50% kan doen dalen? Kunt u ons voorrekenen welke besparingen kunnen worden geboekt door de toepassing van verkeerslichtbeïnvloeding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het percentage van 50% slaat terug op Amerikaanse onderzoeken van eind jaren »70, niet op het onderzoek zoals uitgevoerd door het IFV. Er is geen evaluatie beschikbaar van de mogelijke effecten van verkeerslichtbeïnvloeding door voorrangsvoertuigen in de Nederlandse situatie. Er zijn dan ook onvoldoende gegevens bekend om een berekening hierover te maken. Het staat de lokale wegbeheerders echter vrij om verkeerslichtbeïnvloeding in te voeren wanneer zij dit wenselijk achten. Recent is getoetst of de wetgeving voor verkeerstekens, die valt onder het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, knelpunten kent voor dit soort oplossingen en dat blijkt niet het geval te zijn.
Hoe reageert u op de conclusie dat in de opleiding bij de politie slechts in geringe mate aandacht is voor het naderen van stoplichten? Deelt u de mening van de onderzoeker dat de aandacht voor de werking van moderne verkeersregelinstallaties kan worden verbeterd en er meer inzicht aan studenten kan worden gegeven over de gevaren van het door rood rijden? Bent u van plan aanvullende training te organiseren?
De conclusie dat in de opleiding bij de politie slechts in geringe mate aandacht is voor het naderen van stoplichten deel ik niet. In alle basis- en specialistische rijopleidingen die door de Politieacademie worden verzorgd is het onderdeel «het berijden van kruisingen» een substantieel onderdeel van het onderwijs. Het betreft kruisingen met en zonder verkeersregelinstallaties.
De in het antwoord op vraag 1 genoemde verlenging van de vrijstelling betreffende het oefenen met optische en geluidssignalen op de openbare weg is een effectieve stap vooruit als het gaat om de rijvaardigheidstrainingen bij de politie.
Er wordt tevens gewerkt aan verdere verbetering van de politiespecifieke rijvaardigheid en rijveiligheid van wie reeds werkzaam is bij de politie. Iedere politiemedewerker die gebruik moet kunnen maken van de optische en geluidssignalen is verplicht om een driejaarlijkse Politie Rijvaardigheid Training te volgen. Medewerkers die tijdens deze training een onvoldoende niveau laten zien, zullen aanvullende training krijgen.
Het bericht “Sluis op losse schroeven” |
|
Martijn van Helvert (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Sluis op losse schroeven»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Kunt u de signalen bevestigen dat vertraging dreigt voor verschillende sluisprojecten zoals de zeesluis in Terneuzen, de derde kolk bij de Beatrixsluis, de keersluis Limmel, de Zeetoegang in IJmuiden, de versterking van de sluizen in de Afsluitdijk en de tweede klok in de Sluis Eefde?
Nee. Het project Keersluis Limmel is reeds gegund. De projecten derde kolk Beatrixsluis en Zeetoegang IJmond zijn reeds gestart met de aanbesteding. Het project »Nieuwe Sluis Terneuzen» heeft net een uitgebreide marktconsultatie gehouden waarin de markt haar interesse heeft laten blijken. Voor dit project en de projecten Afsluitdijk en sluis Eefde is de start van de aanbesteding in 2015 voorzien.
Kunt u aangeven waarom Rijkswaterstaat, ondanks dat de genoemde projecten al jaren voorzien waren, met de planning worstelt?
De huidige planning van genoemde projecten is stabiel. Het is wel zo dat Rijkswaterstaat dit jaar en komende jaren relatief veel grote projecten op de markt brengt. Ook andere sectoren trekken aan. Daardoor komen er in utiliteitsbouw en de spoorsector meer projecten op de markt, waardoor het volume aan opdrachten toeneemt. Daarom is de haalbaarheid van het werkenpakket de komende drie jaar, onder andere bij Bouwend Nederland, getoetst. Bouwend Nederland heeft aangegeven dat het haalbaar is.
Kunt u de gevolgen voor de ontwikkeling van de economie schetsen indien deze projecten vertraagd worden?
Omdat ik niet voornemens ben om deze projecten te vertragen, zijn hier geen economische consequenties van te verwachten.
Heeft u met derde-belanghebbenden, zoals de gemeenten Amsterdam en Rotterdam, de binnenvaartsector en België, overleg gevoerd om de gevolgen van vertraging in beeld te hebben?
Voor zover relevant zijn er vanzelfsprekend binnen de projecten overleggen met derden over de scope, hinder en planning. Echter, er is op dit moment geen sprake van voorgenomen vertraging.
Kunt u een overzicht van alle sluisprojecten verstrekken met daarbij de geplande start van de werkzaamheden en de thans beoogde planning? Kunt u daarbij ook aangeven welke sluisprojecten een risico op vertraging kennen, hoe groot dat risico is en welke maatregelen voorzien zijn om dat risico te elimineren?
Het project Keersluis Limmel is reeds gegund. Voor de projecten Derde Kolk Beatrixsluis en Zeetoegang IJmond is er geen risico op vertraging van de aanbesteding omdat deze reeds zijn gestart. Voor de projecten Sluis Terneuzen, sluis Eefde en de Afsluitdijk moet de aanbesteding nog starten en is op dit moment geen vertraging voorzien. De start van de realisatie van het project sluis Eefde is later dan de bij u bekende planning. Dit is het gevolg van het later vaststellen van het bestemmingsplan.
Keersluis Limmel
2015
Zeetoegang IJmond
2016
Derde Kolk Beatrixsluis
2016
Afsluitdijk
2017
Sluis Eefde
2017
Nieuwe Sluis Terneuzen
2017
Kunt u aangeven hoe regionale bouwbedrijven beter en meer betrokken kunnen worden bij deze projecten?
Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt is het risico van onvoldoende belangstelling van marktpartijen voor deze projecten beheersbaar. Er is daarom geen aanleiding om de projecten ingrijpend anders te organiseren om deze toegankelijker te maken voor regionale bouwbedrijven.
Het bericht ‘Sluis op losse schroeven’ |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Sluis op losse schroeven»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Hoe heeft de situatie kunnen ontstaan dat er – volgens de berichtgeving – voor bouwbedrijven te complexe opdrachten voor het broodnodig opknappen van sluizen door Rijkswaterstaat op tafel zijn gelegd, waarvan deze bouwbedrijven de risico’s niet durven te nemen? Hoe verklaart u anders de geringe interesse van bouwbedrijven in dit soort opdrachten, zoals het opknappen van de keersluis in Limmel, de zeetoegang in IJmuiden en de Beatrixsluizen?
Voor het project Keersluis Limmel hebben zich negen consortia gemeld, waaronder een aantal internationale bedrijven. Voor het project Zeetoegang IJmond waren dat er vijf en voor het project Derde Kolk Beatrixsluis hebben zich drie gegadigden gemeld. Ik kan dit geen geringe interesse noemen, ook al moet ik constateren dat zich voor het project Derde Kolk Beatrixsluis één à twee minder gegadigden hebben gemeld, dan verwacht. Er is voldoende belangstelling maar bedrijven maken meer dan voorheen keuzes waar men wel en waar men niet op inschrijft.
Kunt u aangeven waarom er bij zulke, voor de economische ontwikkeling van Nederland cruciale projecten, niet aan de voorkant in overleg is getreden met brancheorganisatie Bouwend Nederland, teneinde een goede inschatting te maken van welke risico’s voor bouwbedrijven aanvaardbaar zijn en welke niet?
Er vindt periodiek overleg plaats met Bouwend Nederland. Speciaal voor het Sluizenprogramma is er een Sluizenplatform waar naast Bouwend Nederland en de waterbouwers, ook de belangenvereniging van ingenieursbureaus en installateurs zitting in hebben. Ook zijn er gesprekken tussen Rijkswaterstaat en bouwbedrijven om over trends en beleid van gedachten te wisselen.
Bent u voornemens om tot uitstel van projecten over te gaan, wanneer blijkt dat met het sleutelen aan voorwaarden, volgorde en planning van projecten, de risico’s die bouwbedrijven nu zien niet afdoende kunnen worden weggenomen?
Vooralsnog ben ik hier niet voornemens toe. Op dit moment biedt het bespreken van de aanbestedingsplanning en het zoeken met de markt naar mogelijkheden om de tenderkosten- en capaciteit voor gegadigden te beperken, voldoende mogelijkheden om de interesse van de markt voor de sluizenprojecten te behouden.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zouden zijn van eventueel uitstel voor de Nederlandse economische ambities, als het gaat om bijvoorbeeld de Amsterdamse haven en binnenvaartsector?
Omdat ik niet voornemens ben om deze projecten te vertragen, zijn hier geen economische consequenties van te verwachten.
Welke actie gaat u ondernemen om een dergelijke situatie (zie onder 1) bij de tweede sluis bij Eefde, de zeetoegang bij Terneuzen en de grote renovatie van de Afsluitdijk, te voorkomen?
Om de interesse van de markt voor de komende aanbestedingen te behouden, verkent Rijkswaterstaat met de markt welke exacte elementen nu de keuze van bouwbedrijven beïnvloeden om voor een bepaald werk te kiezen. Uit de verschillende gesprekken met diverse partijen blijkt dat het gaat om zaken die te maken hebben tenderkosten en tendercapaciteit. Rijkswaterstaat beziet de mogelijkheden om wijzigingen aan te brengen in het aanbestedingsproces om tenderkosten en -capaciteit te beperken en daarmee de interesse van marktpartijen te bevorderen.
Kunt u een inschatting geven van de hoogte van de kosten die er mee gemoeid zijn wanneer er vertraging optreedt in (delen van) het programma bedoeld om cruciale zeesluizen op te knappen? Kunt u deze inschatting geven voor elke specifieke opdracht die nu in de gevarenzone schijnt te verkeren, te weten het opknappen van de keersluis in Limmel, de zeetoegang in IJmuiden en de Beatrixsluizen? Zo nee, waarom niet?
Deze drie projecten zitten niet in de gevarenzone. Het project keersluis Limmel is reeds gegund en bij het project Zeetoegang IJmond en het project Derde Kolk Beatrixsluis loopt de aanbesteding reeds.
De diefstal van tenten, F-16 onderdelen en heftrucks |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat tien van uw containers op vliegbasis Volkel geland zijn, vol met stenen?1
Ja. Op 16 februari 2015 is een melding vanaf vliegbasis Volkel ontvangen. Na inspectie bleek dat er elf containers bij dit voorval zijn betrokken.
Klopt het dat er in de containers tenten, F-16-onderdelen en heftrucks hadden moeten zitten?
Deze containers waren beladen met tenten, onderdelen van tenten, heftrucks en een beperkte hoeveelheid compressors. Er zijn geen onderdelen van F-16 vliegtuigen in deze containers vervoerd.
Hoe beoordeelt u het feit dat u bent bestolen? Is dit voor u een steen des aanstoots?
Ja, voor Defensie is de diefstal een steen des aanstoots. De containers zijn, nadat deze waren beladen en afgesloten, aan een civiele vervoerder overgedragen. Deze vervoerder heeft begin 2014 ook een hoeveelheid containers afkomstig van de missie in Kunduz zonder problemen voor Defensie naar Nederland vervoerd.
Klopt het dat het voor u een «raadsel» is hoe dit heeft kunnen gebeuren? Is het onderzoek inmiddels afgesloten? Zo ja, waarom?
Ja. De verzegeling van de containers was bij aankomst op het defensieonderdeel nog intact. Tevens is er geen braakschade geconstateerd. De KMAR heeft de toedracht van dit voorval onderzocht en daarbij niet kunnen achterhalen op welke wijze de ontvreemding is gebeurd. Inmiddels heeft de KMAR het onderzoek gesloten.
In hoeverre heeft u de Afghaanse autoriteiten en de NAVO betrokken bij het onderzoek? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Een Redeployment is een nationale verantwoordelijkheid. Defensie heeft gebruik gemaakt van de diensten van een civiele vervoerder. Zowel de Afghaanse autoriteiten als de Navo zijn hierbij geen partij.
Welke maatregelen zijn genomen om dit soort diefstal te voorkomen en in hoeverre zijn deze nageleefd? In hoeverre is er een functionerend «track en trace» systeem voor uw spullen en materieel in missiegebieden?
De containers zijn op de gebruikelijke wijze afgesloten en verzegeld. Daarnaast geschiedt het transport in het missiegebied door een civiele vervoerder waar Defensie een contract mee heeft. Voor de tracking & tracing van de goederen in het missiegebied wordt gebruik gemaakt van de rapportages van de vervoerder. De vervoerder rapporteert dagelijks de locatie van de containers / voertuigen met eventuele bijzonderheden.
Welke lessen bent u bereid uit dit bizarre voorval te trekken?
Bij Redeployment wordt vooraf altijd een plan gemaakt waarin keuzes worden gemaakt in vervoersmodaliteiten. Voor niet gevoelig materieel is in dit geval de keuze gemaakt om uit te besteden en de goederen via de weg te verplaatsen. In Afghanistan is het niet verantwoord om het transport over de weg zelf te doen. Het uitbesteden van dergelijke verplaatsingen aan civiele vervoerders brengt wel risico’s met zich mee. Het alternatief is gebruik maken van veel duurder luchttransport. Kosten en risico’s afwegend, wordt luchttransport gebruikt voor het zogenoemd «gevoelig» materieel zoals wapens, communicatieapparatuur en vliegtuigonderdelen. Dat er nu materieel is verdwenen uit de containers wordt gezien als een incident. Dit geeft vooralsnog geen aanleiding om af te wijken van de gehanteerde procedures.
Hoe groot is de schade?
Het gaat om materieel dat langdurig in Afghanistan is gebruikt. De restwaarde van dergelijke goederen is hoger dan de transportkosten en kan pas meer exact worden beoordeeld na een inspectie in Nederland. Dit laatste is helaas niet meer mogelijk.
Wat zijn de gevolgen van de diefstal van F-16-onderdelen voor de inzetbaarheid van de F-16’s, aangezien deze nu al – mede als gevolg van bezuinigingen – zwaar onder druk staat?
Er zijn geen F-16 onderdelen bij dit voorval betrokken. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Wat gaat u met de stenen doen?
De stenen zijn na controle op mogelijke aanwezigheid van insecten lokaal afgevoerd.
Het bericht ‘Geen compensatie voor korting op AOW-toeslag’ |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Geen compensatie voor korting op AOW-toeslag»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat AOW'ers die te laat bezwaar maakten of niet wisten dat die mogelijkheid bestond niet gecompenseerd worden, terwijl de hoogste bestuursrechter heeft gezegd dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) fout zat?
In tegenstelling tot hetgeen de vragensteller aangeeft, heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op 19 december jl. in een negental tussenuitspraken geoordeeld dat de SVB correct heeft gehandeld door een afkoopsom klein pensioen te korten op de AOW-partnertoeslag en de Anw-uitkering, omdat de wetgever in het Algemeen Inkomensbesluit sociale zekerheidswetten pensioen aanmerkt als in aanmerking te nemen inkomen. De CRvB heeft in de voornoemde uitspraken alleen geoordeeld dat de manier waarop de SVB de afkoopsom klein pensioen heeft gekort in de betreffende gevallen tot een onredelijk resultaat heeft geleid. De uitspraken van de CRvB laten nog altijd ruimte om de afkoopsom van een klein pensioen op andere wijzen te korten op onder meer de AOW-partnertoeslag en Anw-uitkering.
In mijn brief van 13 februari jl. heb ik aangegeven dat korting niet in lijn ligt met de bedoeling van het amendement Vermeij c.s. Belanghebbenden mogen geen financiële nadelen ondervinden als zij een afkoopsom van een klein pensioen ontvangen. In lijn met die bedoeling ben ik thans bezig het Algemeen Inkomensbesluit sociale zekerheidswetten aan te passen en te regelen dat een afkoopsom van een klein pensioen volledig wordt vrijgelaten bij onder meer de AOW-partnertoeslag en Anw-uitkering. Omdat de uitspraak van de CRvB de uitvoering noopte tot het aanleggen van een redelijkheidstoets in ieder voorkomend geval dat de afkoopsom van een klein pensioen voor korting in aanmerking komt, gaat de beoogde wijziging in op 1 december 2014, zijnde de eerste dag van de maand waarin de uitspraak van de CRvB plaatsvond. Het betreft een nieuwe regeling en daarmee is er geen sprake van rechtsongelijkheid ten opzichte van burgers waarvan het besluit onder een ander geldend recht is vastgesteld en waarbij er inmiddels sprake is van een rechtens onaantastbaar besluit. Het is ongebruikelijk en ongewenst om af te wijken van dit beginsel van formele rechtskracht. Het wél in behandeling nemen van rechtens onaantastbare besluiten zou ook precedentwerking kunnen hebben voor andere situaties, ook buiten de afkoop van kleine pensioenen.
Wat gaat u ondernemen om deze ongelijke behandeling te beëindigen, zodat alle ouderen die onterecht gekort zijn op hun AOW-partnertoeslag alsnog worden gecompenseerd? Indien u niets gaat ondernemen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Sluis op losse schroeven’ |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Sluis op losse schroeven»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Herkent u zich in de berichtgeving? Is het waar dat het opknappen van cruciale (zee)sluizen vertraging dreigt op te lopen?
Hier herken ik mij niet in. Het is wel zo dat Rijkswaterstaat het komende jaar relatief veel grote projecten op de markt brengt. Ook andere sectoren trekken aan waardoor er ook in utiliteitsbouw en de spoorsector meer projecten op de markt komen en het volume aan opdrachten toeneemt. Voor de drie sluizenprojecten die nu in aanbesteding zijn, is voldoende interesse. Rijkswaterstaat is in gesprek met de markt om te bezien hoe de interesse van marktpartijen voor de projecten die komende periode aanbesteed worden, kan worden behouden.
Is het waar dat verschillende bouwers opdrachten te complex en risico’s te groot vinden en dat veel grote aanbestedingen elkaar in korte tijd opvolgen? Welke rol speelt het gebruik van dbfm-contracten (ontwerp, bouw, financiering, onderhoud in één contract) daarin?
Rijkswaterstaat zal de komende jaren relatief veel grote projecten op de markt brengen. Daarnaast vragen DBFM-contacten meer tijd, specialistische kennis en tenderkosten van de markt dan meer traditionele contracten. Rijkswaterstaat beziet de mogelijkheden om wijzigingen aan te brengen in het aanbestedingsproces om tenderkosten en -capaciteit te beperken en daarmee de interesse van marktpartijen te behouden. Daarnaast is de haalbaarheid van het werkenpakket de komende drie jaar, onder andere bij Bouwend Nederland, getoetst. Bouwend Nederland heeft aangegeven dat het haalbaar is.
Hoe oordeelt u over de versnelling van de aanleg van de tweede zeesluis bij IJmuiden, die de Kamer mogelijk heeft gemaakt op voorwaarde dat de regio zou voorfinancieren, nu overprogrammering tot problemen lijkt te leiden?
De aanbesteding van de Zeesluis IJmuiden is reeds gestart en er is dus geen reden tot vertraging. Er zijn nu nog drie combinanten in de procedure voor het werk. De definitieve plannen worden in juni 2015 ingeleverd.
Worden de projecten «tweede sluis Eefde», «zeetoegang Terneuzen» en «renovatie Afsluitdijk» inderdaad in 2015 in de markt gezet? Overweegt u vanwege de afname van het aantal potentiële opdrachtnemers om de aanbestedingen over een langere periode uit te smeren?
Ja, voor deze projecten is de start van de aanbesteding in 2015 voorzien, waarbij aangemerkt dient te worden dat het project Nieuwe Sluis Terneuzen geen DBFM project is, maar met een Design & Construct-contract op de markt wordt gezet.
Ik zie vooralsnog nog geen reden om de aanbestedingen te temporiseren.
Kunt u de uitspraak van de programmadirecteur bij Rijkswaterstaat (RWS), dat hij eerst wil kijken of hij kan sleutelen aan de voorwaarden, volgorde en planning van projecten, voor hij knopen doorhakt, nader toelichten?
Rijkswaterstaat is in gesprek met de markt om te verkennen welke exacte elementen nu de keuze van bouwbedrijven beïnvloeden om voor een bepaald werk te kiezen. Uit de verschillende gesprekken met diverse partijen blijkt dat het gaat om zaken die te maken hebben met tenderkosten en tendercapaciteit. Ik bezie de mogelijkheden om wijzigingen aan te brengen in het aanbestedingsproces om tenderkosten en -capaciteit te beperken en daarmee de interesse van marktpartijen te behouden.
Is er binnen RWS een prioritering van de verschillende projecten? Zo ja, hoe prioriteert u de verschillende projecten ten opzichte van elkaar?
Omdat geen aanleiding is planningen aan te passen is er ook geen reden te prioriteren. Rijkswaterstaat heeft in afstemming met Bouwend Nederland gekeken naar de start van de aanbestedingen, waarbij de eindmijlpaal «openstelling» niet zou vertragen. Dit om tot een meer regelmatige spreiding van de start van de aanbestedingen te komen.
Deelt u de mening dat de koudwatervrees bij bouwbedrijven om met Rijkswaterstaat in zee te gaan past in een trend die al langer gaande is? Zo ja, op welke wijze doorbreekt u deze trend?
Nee. Alle aanbestedingen (ook DBFM) zijn tot op heden succesvol verlopen.
Het signaal van een afnemend aantal inschrijvers voor DBFM-projecten is reden om nadere afstemming te hebben met brancheorganisaties en marktpartijen. Het feit dat er veel grote projecten op de markt komen in combinatie met een DBFM-contract maakt dat bedrijven selectiever zijn.
De dreigende situatie in Venezuela |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Onrust in Venezuela: mariniers Aruba op scherp»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening van de marinecommandant over de toenemende dreiging in Venezuela op slechts 25 kilometer van Aruba?
Het land verkeert in een economische crisis. De economische moeilijkheden hebben geleid tot protesten en de steun voor president Maduro lijkt te verminderen. De toenemende binnenlandspolitieke spanningen in Venezuela zijn een bron van zorg. Het is op dit moment echter onwaarschijnlijk dat hieruit een bedreiging voortkomt voor de soevereiniteit en/of territoriale integriteit van het Koninkrijk.
Deelt u de mening dat Venezuela een ernstige bedreiging vormt voor de nationale veiligheid, zoals ook de Verenigde Staten reeds hebben aangegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de huidige militaire aanwezigheid op de overzeese eilanden fors uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment geeft de situatie in Venezuela geen aanleiding om de militaire aanwezigheid verder uit te breiden. Een uitbreiding van de militaire aanwezigheid brengt niet alleen aanzienlijke kosten met zich mee, maar gaat ook ten koste van andere taken en verplichtingen van de krijgsmacht in nationaal en internationaal verband. De regering evalueert de situatie voortdurend en zal, indien de veiligheidssituatie daartoe aanleiding geeft, in een passende reactie voorzien.
Welke afspraken zijn er met de Amerikanen gemaakt over (militaire) bijstand als de onrust in Venezuela het Koninkrijk zal bereiken?
Nederland en de Verenigde Staten volgen de situatie in Venezuela op de voet. Beide landen hechten waarde aan stabiliteit in de regio. Specifieke afspraken over militaire bijstand zijn niet gemaakt.
Wanneer neemt u eindelijk uw verantwoordelijkheid als Minister van Defensie en verhoogt u het defensiebudget met vijf miljard euro extra, zodat recht wordt gedaan aan de afspraken binnen de NAVO?
Zoals aangegeven in mijn brief van 7 november 2014 (Kamerstuk 33 763, nr. 59) zal het kabinet u later dit jaar antwoorden over de in de motie van het lid Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 34 000, nr. 23) gestelde vragen.
Het artikel ‘Leerwerkplekken in de knel door ontslagregels' |
|
Anne Mulder (VVD), Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Leerwerkplekken in de knel door ontslagregels», waaruit blijkt dat leerbedrijven straks waarschijnlijk voor tweeduizend euro per student kunnen worden aangeslagen voor het merendeel van de 129.000 leerwerkplekken in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) in Nederland?1
Ja. Ik merk daarbij op dat op grond van de in het antwoord op vraag 2 genoemde amvb de kosten van dergelijke opleidingen onder voorwaarden in mindering kunnen worden gebracht op de transitievergoeding.
Deelt u de mening dat het beleid rond het aanbieden van leerwerkplekken bedrijven juist moet stimuleren om deze plaatsen aan te bieden en dat het opleggen van extra kosten, zoals een transitievergoeding, juist leidt tot het omgekeerde effect, namelijk dat bedrijven minder in plaats van meer leerwerkplekken gaan aanbieden? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 1 juli 2015 hebben werknemers bij ontslag of het niet verlengen van een tijdelijk contract op initiatief van de werkgever recht op een transitievergoeding. Dit recht geldt voor alle werknemers die werken op basis van een arbeidsovereenkomst die ten minste twee jaar heeft geduurd. Dat recht geldt dus in beginsel ook voor werknemers die een BBL-opleiding volgen en ten minste twee jaar op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst zijn van de werkgever. Tegelijkertijd is het uiteraard niet de bedoeling dat de introductie van de transitievergoeding leidt tot het aanbieden van minder leerwerkplekken. Dat heeft er mede toe geleid dat het kabinet heeft besloten om bij amvb te bepalen dat kosten van de opleiding onder voorwaarden in mindering kunnen worden gebracht op de transitievergoeding.2
Is het waar dat deze transitievergoeding per 1 juli 2015 ook voor studenten op leerwerkplekken gaat gelden? Zo ja, hoeveel leerwerkbedrijven zullen hierdoor getroffen worden en om hoeveel potentiele vergoedingen gaat het? Zo nee, waarom niet?
In beginsel geldt het recht op een transitievergoeding ook voor werknemers op een leerwerkplek. Op grond van de in het antwoord op vraag 2 genoemde amvb kunnen zogenoemde «transitiekosten» en «inzetbaarheidskosten» onder voorwaarden in mindering worden gebracht op de transitievergoeding. Transitiekosten zijn kosten van maatregelen in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst, gericht op het voorkomen van werkloosheid of het bekorten van de periode van werkloosheid van de werknemer. Bijvoorbeeld kosten voor (om)scholing of een outplacementtraject bij ontslag. Inzetbaarheidskosten zijn kosten die al eerder tijdens het dienstverband zijn gemaakt, en die zien op het bevorderen van de inzetbaarheid van de werknemer buiten de organisatie van de werkgever. Voorwaarde is dat de door de opleiding verworven kennis en vaardigheden niet zijn aangewend om een functie bij de werkgever uit te oefenen.
Onder inzetbaarheidskosten vallen ook kosten voor een duale opleiding, waaronder een BBL-opleiding. De opleidingskosten3 kunnen in mindering worden gebracht op de aan de periode van opleiding toe te rekenen transitievergoeding. De kosten kunnen alleen in mindering worden gebracht als de arbeidsovereenkomst na afronding van de opleiding of voortijdige beëindiging van de opleiding niet wordt voortgezet. Per saldo zal er dan geen transitievergoeding verschuldigd zijn, aangezien de opleidingskosten het bedrag van de transitievergoeding zullen overstijgen. Om misbruik te voorkomen is geregeld dat opleidingskosten ook niet in mindering gebracht mogen worden op de transitievergoeding als de arbeidsovereenkomst na de beëindiging binnen zes maanden alsnog wordt voorgezet.
Als de arbeidsovereenkomst wel wordt voortgezet, is het niet mogelijk om de opleidingskosten in mindering te brengen op een eventueel later bij ontslag verschuldigde transitievergoeding. Dan wordt het geleerde tijdens de opleiding immers aangewend voor het uitoefenen van een functie bij de werkgever. Er is dan geen aanleiding om deze situatie anders te behandelen dan wanneer de werknemer tijdens het dienstverband andere scholing volgt dan een duale opleiding. De gekozen oplossing, het in mindering kunnen brengen van de opleidingskosten op de transitievergoeding, is naar de mening van het kabinet de meest geëigende.
In het schooljaar 2014–2015 waren er 100.000 gerealiseerde bbl-leerwerkplekken. Ook kosten voor duale opleidingen in het hoger en wetenschappelijk onderwijs kunnen in mindering worden gebracht op de transitievergoeding. Er worden momenteel 264 duale HO- en WO-opleidingen aangeboden (opleidingen in afbouw zijn niet meegerekend).
Is het waar dat er door het kabinet bewust is gekozen voor een transitievergoeding voor studenten in de beroepsbegeleidende leerweg? Zo ja, is dat – zoals het artikel stelt –, omdat werkgevers daarmee hebben ingestemd in het sociaal akkoord? Zo nee, hoe verklaart u de zorgen van Bouwend Nederland en de MBO-Raad die in het artikel zijn geuit?
Deelnemers aan de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) kunnen werken op basis van een arbeidsovereenkomst. Er is voor gekozen om de transitievergoeding verschuldigd te laten zijn voor alle werknemers die werken op basis van een arbeidsovereenkomst. Werkgevers verenigd in de Stichting van de Arbeid hebben daar in het sociaal akkoord en de Wet werk en zekerheid mee ingestemd. Tegelijkertijd is het uiteraard niet de bedoeling dat de introductie van de transitievergoeding leidt tot het aanbieden van minder leerwerkplekken, of dat de kosten voor deze plekken stijgen. Dat heeft ertoe geleid dat het kabinet, wederom met instemming van werkgevers, heeft besloten om bij amvb te bepalen dat kosten van de opleiding in mindering kunnen worden gebracht op de transitievergoeding.
Dit raakt ook aan de vraag en het voorstel van het lid Lucas tijdens het Algemeen Overleg over stages en de subsidieregeling praktijkleren op 8 april jl. Het lid Lucas stelde de vraag of cao’s niet belemmerend werken voor mbo-deelnemers en zij stelde voor om bbl-deelnemers onder de 23 jaar als leerling te behandelen in plaats van als werknemer. Dit mede in verband met een eventuele belemmerende werking van cao’s. Over een eventuele belemmerende werking van cao’s heb ik tijdens het betreffende overleg aangegeven dat het aan de sociale partners is om afspraken te maken in cao’s. In lijn met de motie Lucas4 zal ik de sociale partners via de Stichting van de Arbeid hierover benaderen.
Ook speelt een rol dat bol- en bbl-deelnemers en werkgevers die hen een beroepspraktijkvormingsplek aanbieden, op dit moment verschillende rechten hebben en aanspraak kunnen maken op verschillende regelingen. Het lid Lucas stelde voor om één type leerweg te hanteren. Ik wil in dit kader vermelden dat de experimentele ruimte om een gecombineerde leerweg bol-bbl aan te bieden in werking treedt per studiejaar 2015/2016. Dit experiment is een mengvorm tussen bol en bbl en biedt daardoor flexibiliteit. Ik zie dit experiment daarmee ook als een eerste stap op weg naar het voorstel van het lid Lucas. Dit experiment biedt mij de mogelijkheid om de effecten daarvan te evalueren. Aan de hand van de uitkomsten van deze evaluatie zal ik besluiten of ik eventueel verdergaande stappen zal zetten. Deze evaluatie is medio 2020 voorzien.
Bent u bereid om de transitievergoeding niet van toepassing te laten zijn op leerwerkbedrijven? Zo nee, waarom niet?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 3.
Illegalen die maandelijks ruim 200 euro leefgeld krijgen van de gemeente Eindhoven |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vluchtelingen zonder papieren krijgen leefgeld in Eindhoven»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat illegalen, die een wettelijke vertrekplicht hebben en dus niet in Nederland mogen zijn, ruim 200 euro leefgeld per maand krijgen?
Per Kamerbrief van 20 januari 2015 bent u geïnformeerd over de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 december 2014 en de verplichting voor gemeenten om voorzieningen te verstrekken aan vreemdelingen zonder verblijfsrecht. Deze verplichting is in tijd begrensd tot twee maanden nadat het Comité van Ministers een standpunt heeft bepaald inzake de ESH-zaken Conference of European Churches (CEC) en Feantsa.
In die brief heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ook gemeld dat hij, in voorkomende gevallen, bereid is aan betrokken gemeenten een financiële tegemoetkoming te bieden met het oog op de verplichtingen die voortvloeien uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep.
Deze financiële tegemoetkoming is in tijd beperkt. De financiële tegemoetkoming ziet op door de betrokken gemeenten aan onrechtmatig verblijvende vreemdelingen geboden sobere voorzieningen in de periode van 17 december 2014 tot maximaal twee maanden nadat het Comité van Ministers een standpunt heeft ingenomen. Enige terughoudendheid vanuit het Rijk is op zijn plaats bij de beoordeling van de precieze lokale inrichting van genoemde sobere voorziening. Echter, het bieden van financiële ondersteuning, ter vrije besteding door de vreemdeling, gaat verder dan het bieden van enkel een sobere voorziening. Deze vorm van ondersteuning zal dan ook niet kunnen rekenen op een financiële tegemoetkoming vanuit het Rijk. Ik zal dit in mijn gesprekken met de VNG en gemeenten ook zo overbrengen.
Beseft u dat de bereidheid van illegalen om Nederland te verlaten alleen maar zal verkleinen als zij in Nederland van alle gemakken worden voorzien?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er nog meer gemeenten die het vertrekbeleid saborteren door illegalen van leefgeld te voorzien? Zo ja, welke gemeenten zijn dit?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u ervoor zorgen dat de gemeente Eindhoven, en indien nodig andere gemeenten, per direct stoppen met de sabotage van het vreemdelingenbeleid? Bent u bereid deze gemeente(s) desnoods te korten op het gemeentefonds?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Limburgse gemeenten in de fout met bewaren agenda’s |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Limburgse gemeenten in de fout met bewaren agenda’s»?1
Ja.
Is het waar, dat in ruim twee derde van de Limburgse gemeenten digitale agenda’s van wethouders worden gewist als die wethouders vertrekken of stoppen?
Ik heb geen aanleiding om de juistheid van de bevindingen in de berichtgeving – of het onderzoek waarop deze zijn gebaseerd – in twijfel te trekken. Termijnen van bewaren en vernietiging worden overigens vastgesteld aan de hand van de wettelijk voorgeschreven selectielijst.
Is het waar, dat slechts twee gemeenten (Voerendaal en Simpelveld) zich houden aan de termijn van zeven jaar, die de Archiefwet voorschrijft?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het in de rest van de Nederlandse gemeenten met het bewaren van digitale agenda’s van wethouders die zijn vertrokken?
Het ministerie houdt geen systematische administratie bij van de naleving van taken door medeoverheden en derhalve ook niet van de wijze waarop gemeenten de voorschriften van de Archiefwet naleven. Ik kan ook dus ook niet beoordelen of dit onderzoek bij Limburgse gemeenten representatief is voor heel Nederland. Maar er is geen reden om te veronderstellen dat de situatie zich bij gemeenten elders in Nederland niet voordoet.
Hoe verhoudt de gesignaleerde problematiek zich tot uw visie Digitale overheid 2017?
De Nederlandse overheid digitaliseert en moderniseert. Dat ziet op de dienstverlening aan burgers en bedrijven en op de interne werkprocessen. Daarbij wordt uiteraard gebruik gemaakt van internet, E-mail en voorzieningen zoals digitale agenda’s – ook door bestuurders. De Nederlandse overheid gaat over op het Nieuwe werken en naar papierloze kantoren. Het gebruik van digitale processen en documenten stelt nieuwe eisen aan archivering. En dat ziet niet alleen op het bewaren van agenda’s. Een digitale overheid impliceert ook digitale archivering.
Welke maatregelen hebt u genomen om naast de kennis van wet- en regelgeving het bewustzijn van nut en noodzaak van digitale duurzaamheid te bevorderen?
Er is veel aandacht en belangstelling voor arbeidsinnovatie en digitaal werken. Onderkend moet worden dat digitaal archiverendaarbij niet altijd de hoogste prioriteit heeft. De Nederlandse Vereniging van Gemeenten (VNG) brengt dit samen met betrokken organisaties onder de aandacht.
De informatie op papier moet steeds meer wijken voor een al maar groter wordende stroom digitale informatie. Kon die tot enige tijd geleden nog worden geprint en «ouderwets» worden opgeborgen in een archiefdoos, dat is alleen al door de omvang van de informatiestroom niet meer mogelijk.2 In 2012 tekenden de Minister van OCW – mede namens de Minister van BZK- en bestuurders van IPO, VNG en UvW het Archiefconvenant om de digitale uitdaging gezamenlijk aan te gaan. Vanuit het uitwerkingsprogramma Archief 2020 wordt gewerkt aan duurzame digitale toegankelijkheid. De Minister van OCW ondersteunt daarbij het samenwerkingsproject Archiefinnovatie Decentrale Overheden (AIDO) met als doel het stimuleren en ondersteunen van overheden bij duurzame digitale archivering. Door AIDO is oud-burgemeester Wiebosch-Steeman benoemd tot Ambassadeur archiefinnovatie.
Bent u bereid in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om het vraagstuk van digitale duurzaamheid aan te pakken?
Ik heb de antwoorden op deze schriftelijke vragen aan de VNG gezonden. Zoals bij antwoord 6 vermeld, heeft deze kwestie de aandacht van de VNG en betrokken organisaties.
De nauwe banden op Curaçao tussen het bestuur en de (illegale) gokindustrie |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom meent u dat de mogelijke invloed van de (illegale) gokindustrie op het bestuur een «autonome aangelegenheid» is van het land Curaçao?1 Welke verantwoordelijkheid ziet u hier voor de Rijksministerraad om goed bestuur te verzekeren op Curaçao? Op welke wijze hebt u in dit verband de regering van Curaçao aangesproken op haar verantwoordelijkheid voor goed bestuur?
Welke (strafrechtelijke) onderzoeken lopen op dit moment naar of zijn in het verleden gedaan naar Francesco Corallo, Rodolfo «Rudy» Pizziolo, Jacobo «Cocochi» Prins, Robbie dos Santos en George Jamaloodin?2
Hoeveel en welke bedrijven en organisaties voor Sports Betting zijn vanuit Curaçao actief vanuit de speciale economische freezones («e-zones») op het eiland? Welke bedragen gaan er in deze bedrijven om, welke winsten worden hier gemaakt, onder wiens toezicht en verantwoordelijkheid vallen deze bedrijven en organisaties en welke belastingen worden over de omzetten en winsten geheven?
Welke politici (ministers en volksvertegenwoordigers) die sinds 10 oktober 2010 zitting hebben of hebben gehad in de regering of in het parlement van Curaçao hebben gewerkt voor of hebben betaalde opdrachten uitgevoerd voor één van de bedrijven op het eiland die actief zijn in de casino- en/of loterijwereld, of hebben een positie gehad in het toezicht op de casino’s en loterijen (zoals in de Gaming Control Board en de Fundashon Wega Number Korsou)?
Welke politici en politieke partijen op Curaçao hebben de afgelopen vijf jaar geld ontvangen van bedrijven of ondernemers in de (illegale) gokindustrie (de casino’s en loterijen), welke bedragen zijn hiermee gemoeid en hoe is het toezicht op de besteding van deze bedragen verlopen?
Klopt het dat de politieke partij MFK van Gerrit Schotte een eigen loterij voert als partijfinanciering en/of fundraising? Welke bedragen gaan hierin om, welke belastingen worden hierover geheven en welke regels voor partijfinanciering zijn hiervoor van toepassing?
Welke directe of indirecte geldelijke belangen heeft de huidige Minister van Economische Zaken van Curaçao in de verschillende (illegale) loterijen, waaronder ook de sms- loterijen en de online casino’s die opereren vanuit de zogenoemde «e-zones»?
Klopt het dat de regering van Curaçao voornemens is de illegale sms-loterijen van UTS en Robbie’s Lottery te legaliseren? Wat is daarover uw oordeel?
Wat zijn de huidige omzetten en opbrengsten uit de illegale sms-loterijen voor overheidsbedrijf UTS en/of aanverwante bedrijven?
Welke zijn de relaties tussen de (sms)loterijen op Curaçao en het accountancybureau KPMG, bijvoorbeeld via het overheidstelecombedrijf UTS en/of aanverwante bedrijven? Welke activiteiten voert KPMG uit voor UTS en de verschillende (illegale) loterijen en hoe vindt toezicht plaats op deze activiteiten? Waarom worden de audits, jaarverslagen en rekeningen binnen dit overheidsbedrijf geheim gehouden?
Hoe verklaart u de opvallende jaarlijkse omzetten van bijna een miljard gulden in de Curaçaose casino’s en loterijen?
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg voorzien op 31 maart a.s. over de staat van het bestuur op Aruba, Curaçao en Sint Maarten?
Ja
Het bericht ‘Alle werklozen naar de sociale werkplaats’ |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de Nieuwsuur-uitzending «Alle werklozen naar de sociale werkplaats»?1
Uit informatie van de gemeente Apeldoorn blijkt dat het hier gaat om de aanpak Direct Actief. Deze aanpak is er op gericht mensen met een bijstandsuitkering arbeidsfit te houden of weer fit te maken voor de arbeidsmarkt. Er is sprake van een gecombineerde inzet van het uitvoeren van eenvoudige werkzaamheden, training, coaching en begeleiding in het vinden van betaald werk.
Hierbij wordt samengewerkt met het sw-bedrijf Felua-groep.
Het betreft een decentrale verantwoordelijkheid waarbij de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders besluitvormend zijn. Zij dienen daarbij de relevante afwegingen te maken en zorgvuldig om te gaan met de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening en de Participatiewet. Wel ben ik van mening dat sw-bedrijven op basis van hun kennis, ervaring en netwerk een belangrijke rol kunnen vervullen bij het aan het werk helpen van mensen met een arbeidsbeperking of met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.
Wat vindt u van de aanpak van de gemeente Apeldoorn die mensen met een bijstandsuitkering verplicht om simpel productiewerk te verrichten? Bent u het met de gemeente Apeldoorn eens dat mensen hiermee worden geholpen en waaruit blijkt dit volgens u?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het terecht dat mensen die in hetzelfde bedrijf, hetzelfde werk verrichten, ongelijk worden beloond? Zo ja, waarom?
Ik deel uw mening dat regulier productiewerk normaal betaald moeten worden. Naar ik begrijp van de gemeente, verrichten de mensen die het hier betreft werkzaamheden in het kader van een reïntegratietraject. Hun positie is daarmee een wezenlijk andere. De gemeenten maakt hierbij gebruik van de bestaande infrastructuur van het bedrijf dat ook de sociale werkvoorziening uitvoert. Dat is een organisatiewijze die vaker in het land wordt toegepast, waarbij de kennis en werkgeverscontacten van het bedrijf breder worden benut dan voor alleen het uitvoeren van de sociale werkvoorziening. Voor zover ik het kan beoordelen is hier geen sprake van verdringing. Het is in de eerste plaats de taak van de gemeente (college van burgemeester en wethouders, gemeenteraad) om hier toezicht op te houden.
Bent u van mening dat productiewerk gewoon betaalde arbeid zou moeten zijn? Zo ja, is er wanneer men bijstandsgerechtigden productiewerk zonder loon laat verrichten, sprake is van verdringing? Zo ja, wat gaat u doen om verdringing te voorkomen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de aanpak in Apeldoorn, waarbij de individuele begeleiding voor werkzoekenden is weg bezuinigd, zich tot het afschaffen van collectieve regelingen in de Wet werk en bijstand (Wwb) en het idee dat gemeenten alleen voorzieningen mogen verstrekken op basis van individuele omstandigheden?
Uit informatie van gemeente Apeldoorn blijkt dat de Direct Actief aanpak één van de verschillende methoden is om mensen met een bijstandsuitkering toe te leiden naar de reguliere arbeidsmarkt. Bij elke klant wordt rekening gehouden met de individuele mogelijkheden en omstandigheden.
Vindt u het laten verrichten van «simpel productiewerk» door mensen met een bijstandsuitkering een goed voorbeeld van «zo efficiënt mogelijk omgaan met de beperkte financiële middelen»? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gevolgen heeft het tewerkstellen van mensen met een bijstandsuitkering voor het werk van de mensen in de sociale werkplaats?3
Uit informatie van Cedris blijkt dat een groot aantal sw-bedrijven één of meer taken krijgt bij de uitvoering van de Participatiewet. Gemeenten gaan zelf over de wijze waarop dit wordt uitgevoerd. Het is aan de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders om hier zorgvuldig mee om te gaan en er toezicht op te houden.
Welke financieringsstromen en bedragen zijn er vanuit de gemeenten die samenwerken in het Werkplein Activerium, naar commerciële bedrijven, het SW bedrijf en de bijstandsgerechtigden te onderscheiden?
Het Werkplein Activerium is een samenwerkingsverband van UWV en de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe en Voorst. Aangezien het hier om gedecentraliseerd beleid en/of private partijen gaat, beschik ik niet over de gevraagde financiële en/of commerciële informatie.
Uitspraken van de President van DNB over het lage btw-tarief |
|
Farshad Bashir |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het jaarverslag 2014 van De Nederlandsche Bank (DNB)1 en de persconferentie over het jaarverslag?2
Ja.
Deelt u de mening dat DNB zich met de politieke discussie bemoeit door te schrijven dat «ter dekking van lagere belasting op arbeid kan worden gedacht aan een verhoging van de opbrengsten uit de omzetbelasting»? Zo ja, behoort het tot het takenpakket van DNB om zich politiek uit te laten over de herziening van het belastingstelsel? Zo niet, welke wetenschappelijke onderbouwing heeft DNB gebruikt of welk onderzoek heeft DNB gedaan en waarom wordt in het jaarverslag daar niet naar verwezen?
De Nederlandsche Bank (DNB) geeft economisch advies aan de regering en heeft daarnaast een belangrijke rol in verschillende overlegorganen. Door het geven van onafhankelijk economisch advies draagt DNB bij aan goede nationale en internationale besluitvorming over het economische beleid. Dit doet DNB op grond van haar kennis, reputatie en onafhankelijke positie. De DNB zal om die reden haar eigen uitspraken verantwoorden. Het is geen taak van de regering om namens DNB te spreken over adviezen.
Is het u bekend dat onderzoeksinstituut NYFER heeft berekend3 dat de verhoging of afschaffing van het lage btw-tarief 55.000 banen kan kosten in de gastvrijheidssector en de toeleverende sectoren? Bent u bekend met het gegeven dat zelfs een verhoging van het lage btw-tarief met «maar» 2% zo’n 7.500 banen kost? Wat is uw opvatting hierover?
Met de brief «keuzes voor een beter belastingstelsel» heeft het kabinet afgelopen Prinsjesdag keuzes voor een stelselherziening gepresenteerd. De doelen van het kabinet daarbij zijn (a) meer werkgelegenheid en economische groei en (b) vereenvoudiging. De btw maakt onderdeel uit van de «keuzes» van het kabinet. Vervolgens heeft het kabinet een proces gestart waarin het peilen van maatschappelijk en politiek draagvlak voor een nieuw belastingstelsel voorop staat. Er wordt met alle geïnteresseerde fracties gesproken over hun wensen bij een stelselherziening en gevraagd naar hun mening over de keuzes van het kabinet. Tegelijkertijd worden de verschillende aandachtsgebieden bij de stelselherziening van het kabinet op dit moment verder uitgewerkt. Zoals eerder aangegeven zal het kabinet in aanloop naar de begroting voor 2016 met voorstellen komen. De effecten op onder meer de werkgelegenheid en de inkomensverdeling zullen daarbij in kaart worden gebracht.
Kent DNB ook dit onderzoek van NYFER? Zo ja, hoe kan volgens DNB dan een verlies van 55.000 banen bijdragen aan «zowel fiscale soliditeit als groei»? Zo niet, waarom schrijft DNB dan dit soort dingen op zonder zich eerst in het onderwerp te verdiepen?
Zie antwoord vraag 3.
Maakt een verschuiving van de belasting op arbeid naar belasting op consumptie het belastingstelsel als geheel volgens u progressiever of juist minder progressief? Kunt u uw antwoord toelichten en onderbouwen?
Zie antwoord vraag 3.
Het niet meer mogen afschrijven van productie- en ammoniakrechten |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de «Landelijke Landbouwnormen 2014»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de Belastingdienst heeft besloten zonder instemming van de partijen die meewerken aan de Landelijke Landbouwnormen om het afschrijven van productierechten en ammoniakrechten voor het boekjaar 2014/2015 niet langer mogelijk te maken?
De Landelijke Landbouwnormen bevat normen voor de vaststelling van de winst in verband met agrarische activiteiten (waarderings-, afschrijvingsregels etc.). Deze vaststelling gebeurt na en in overleg met het agrarisch bedrijfsleven.2 De Belastingdienst stelt al ruim 20 jaar de Landelijke Landbouwnormen vast en publiceert deze. Het kan voorkomen dat de Belastingdienst en het agrarisch bedrijfsleven op punten van mening verschillen. In dat geval kan in de aangifte afgeweken worden van de Landelijke Landbouwnormen, mits dit door de ondernemer expliciet wordt aangegeven en gemotiveerd wordt. Bij een blijvend geschil met de inspecteur kan de belanghebbende gebruik maken van bezwaar en beroep.
Kunt u toelichten wat het betekent (onder andere financieel) voor agrarische ondernemers om af te wijken van deze gewijzigde norm zoals aangegeven in hoofdstuk 18.3 en 18.4 van de «Landelijke Landbouwnormen 2014»?
Als agrarische ondernemers afwijken van de Landelijke Landbouwnormen 2014, dient dit in de aangifte te worden aangegeven en is dit verder ter beoordeling aan de inspecteur. Daarbij is het door de Belastingdienst gevoerde beleid het uitgangspunt. Tegen de aanslag staat bezwaar en beroep open. Ik verwijs tevens naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u toelichten welke bedragen voor agrarische ondernemers er gemoeid zijn met deze afschrijvingsposten?
Bij afwijking van de Landelijke Landbouwnormen kunnen de financiële gevolgen per agrarische ondernemer verschillen. Dit is onder meer afhankelijk van het bedrag dat is gemoeid met de aankoop van deze rechten, het tijdstip van investeren en de boekwaarde per 31 december 2013.
Ter indicatie kan wel een duiding gegeven worden van het totale bedrag voor de gehele varkens- en pluimveehouderijsector. In 2013 werd voor een bedrag van circa € 70 miljoen aan varkens- en pluimveerechten verhandeld. Bij een afschrijvingstermijn van 5 jaar betekent dit een jaarlijks bedrag van circa € 14 miljoen, aangenomen dat de jaarlijkse handel gelijk is aan de handel die in 2013 heeft plaatsgevonden. De financiële gevolgen van de afschrijvingsbeperking voor de sector is een fractie van dat bedrag, omdat de afschrijvingsbeperking slechts leidt tot een rentenadeel voor belastingplichtigen.
Om welke redenen heeft u besloten om niet langer toe te staan dat deze bedragen kunnen worden afgeschreven?
Het is bestaand beleid van de Belastingdienst dat op rechten waarvoor geen wettelijke einddatum geldt, afschrijven niet mogelijk is. Uitgangspunt daarbij is dat het dan om een niet slijtend bedrijfsmiddel gaat. Uit een nadere analyse van het Ministerie van Economische Zaken volgt dat in het geval van de productierechten het echter zo goed als zeker is dat deze rechten zullen worden afgeschaft en dus een beperkte levensduur hebben. Daarom is besloten om de afschrijving op productierechten, waarvan de tijdelijkheid aantoonbaar is, alsnog toe te staan.
Omdat een wettelijke einddatum voor de productierechten ontbreekt en er ook geen KB met een einddatum is uitgevaardigd, moet de einddatum bij benadering worden ingeschat om de afschrijvingsduur – zo goed mogelijk – te kunnen bepalen. Er wordt in dit verband aangesloten bij de te verwachten einddatum zoals deze door het Ministerie van Economische Zaken is ingeschat. Volgens dat ministerie blijven de productierechten tot 31 december 2017 bestaan. Voor de volledigheid merk ik op dat, gelet op artikel 3:30, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, de afschrijving is gemaximeerd op 20% per jaar. De resterende boekwaarde mag in het laatste jaar geheel ten laste van de winst gebracht worden.
Op 14 april 2015 is een brief naar de Eerste en Tweede Kamer gezonden waarin is aangegeven dat de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) op 1 juli 2015 in werking zal treden.3 Op dat moment vervallen de ammoniakrechten. Dit is aanleiding om terug te komen op het beleid om afschrijving op ammoniakrechten niet toe te staan. Aan dit beleid lag onder andere ten grondslag dat de regeling van de ammoniakrechten geen einddatum kent. Daarom is het toegestaan om in 2015 de resterende boekwaarden van de ammoniakrechten in het geheel ten laste van het ondernemingsresultaat te brengen. Gelet op het voorgaande en het gegeven dat er in 2014 al aanwijzingen waren dat de ammoniakrechten binnen afzienbare termijn zouden komen te vervallen, ontmoet het geen bezwaar als voor het jaar 2014 een afschrijving in aanmerking wordt genomen. Ook hier geldt dat de afschrijving is gemaximeerd op 20% per jaar en dat de resterende boekwaarde in het laatste jaar geheel ten laste van de winst gebracht mag worden.
De Landelijke Landbouwnormen 2014 zullen op het punt van de productierechten en ammoniakrechten aangepast worden. Het erratum zal op korte termijn worden gepubliceerd op www.belastingdienst.nl/landbouw.
Klopt het dat juist met de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) ammoniakrechten niet langer nodig zijn, en dat er dus wel een einddatum is? Kunt u aangeven wanneer de PAS in werking treedt?
Bij de inwerkingtreding van de PAS hebben ammoniakrechten geen functie meer voor het verkrijgen van een nieuwe vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet (NB-wet) voor het onderdeel stikstofbelasting (art 19km NB-wet, derde lid). Ammoniakrechten die betrokken zijn bij vergunningaanvragen die vóór de inwerkingtreding van de PAS zijn ingediend en die ontvankelijk zijn verklaard voor verder afhandeling door bevoegd gezag, kunnen nog wel benut worden, ook al loopt de behandelingstermijn door na de datum van inwerkingtreding van de PAS.
De datum van inwerkingtreding van de PAS is vastgesteld op 1 juli 2015.
Klopt het dat in 2017 het in stand houden van productierechten wordt geëvalueerd en dat het huidige systeem van dierrechten zoals het er naar uit ziet in 2018 kan worden afgeschaft?
In het kader van de derogatie is aan de Europese Commissie de toezegging gedaan dat het stelsel van productierechten voor varkens en pluimvee voor de looptijd van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn (2014–2017) gehandhaafd blijft. Dit betekent dat het stelsel van productierechten op zijn vroegst per 1 januari 2018 kan komen te vervallen. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft eerder toegezegd het besluit over de toekomst van het stelsel van productierechten voor varkens en pluimvee mede te zullen baseren op de uitkomst van de evaluatie van de Meststoffenwet. Deze evaluatie is voorzien voor 2016. Belangrijke voorwaarde voor het laten vervallen van het stelsel van productierechten is dat voldoende mestverwerkingscapaciteit is gerealiseerd om het landelijk mestoverschot buiten de Nederlandse landbouw af te zetten.
Kunt u toelichten hoe de reden zoals opgenomen in de toelichting van hoofdstuk 18.3 en 18.4 van de «Landelijke Landbouwnormen 2014», namelijk dat het niet langer opnemen van een einddatum voor deze rechten reden is om deze niet aftrekbaar te maken, zich verhoudt met het feit deze rechten zoals het er naar uitziet wel eindig zijn?
Nu de rechten aantoonbaar tijdelijk van aard zijn is besloten om afschrijven hierop alsnog mogelijk te maken. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5. Er is daardoor geen sprake van een effect op de kostprijs voor varkens- en pluimveehouders. Omdat de ammoniakrechten vervallen in 2015, kunnen deze rechten in 2015 volledig afgeschreven worden.
Kunt u toelichten waarom investeringen in productierechten en ammoniakrechten niet langer afgetrokken mogen worden, terwijl deze rechten onderdeel zijn van een investering?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven welk effect deze beleidsverandering heeft voor de kostprijs voor varkens- en pluimveehouders?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat door het niet afschaffen van de productierechten in januari 2015, zoals voorzien was, en het niet langer opnemen van een einddatum voor productierechten in de wijziging van de meststoffenwet pluimvee- en varkenshouders dubbel gepakt worden?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om opnieuw in overleg te treden met de partijen die meewerken aan het opstellen van de landbouwnormen?
De Landelijke Landbouwnormen 2014 zullen op korte termijn op het punt van de productierechten en ammoniakrechten worden aangepast.
Het bericht dat Gemeentewiet rendabel kan worden |
|
Manon Fokke (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over het haalbaarheidsonderzoek en het wietplan van de gemeente Heerlen?1
Ja.
Kent u het wietplan van de gemeente Heerlen waar in het artikel naar wordt verwezen? Zo ja, wat is uw mening over dat plan? Zo nee, bent u bereid bij de gemeente te informeren over dat plan en de Kamer informeren over uw bevindingen?
Ik ben bekend met het plan waarnaar in het artikel wordt verwezen. De gemeente Heerlen geeft aan geconfronteerd te worden met criminaliteit en overlast gerelateerd aan de georganiseerde hennepcriminaliteit. Ik onderschrijf de ernst van de problematiek en ben dan ook met de burgemeester van mening dat deze krachtig moet worden bestreden. Het lokaal bestuur beschouw ik hierin als een zeer belangrijke partner. Ik onderhoud dan ook regelmatig contact met burgemeesters van gemeenten die zich met deze problematiek geconfronteerd zien. De oplossing hiervoor moet en kan mijns inziens echter niet worden gezocht in regulering, maar in de voortzetting van de gezamenlijke aanpak van deze vormen van criminaliteit en overlast.
In het licht van de internationale afspraken waar Nederland zich aan heeft verbonden is het niet mogelijk om over te gaan tot (experimenten met) regulering van de teelt. Zoals uit het onderzoek «Internationaal recht en cannabis, een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvattingen pro regulering van cannabisteelt» volgt, stuit eventuele regulering op juridische bezwaren. De conclusies van het rapport, dat ik 21 maart 2014 aan uw Kamer heb gezonden (Kamerstuk 24 077, nr. 316), zijn nog steeds actueel.
Daarnaast is het grootste gedeelte van de wietproductie bestemd voor de export. Zo volgt uit het WODC-rapport «De export van in Nederland geteelde cannabis» dat ongeveer 80 tot 90% van de in Nederland geteelde cannabis bestemd is voor de export. Dit onderzoek heb ik op 16 december 2014 aan uw Kamer gezonden. Van de totale teelt is maar een klein gedeelte bestemd voor de Nederlandse coffeeshops. Regulering zal derhalve van zeer beperkt nut zijn bij het beter kunnen bestrijden van de georganiseerde criminaliteit die zich met de hennepteelt bezighoudt.
De gezamenlijke, geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit en overlast moet worden voortgezet. Met de inwerkingtreding op 11 maart 2015 van de wetswijziging van de Opiumwet, die voorbereidingshandelingen van hennepteelt strafbaar stelt, hebben de autoriteiten er een middel bijgekregen om het faciliteren van illegale hennepteelt verder aan te pakken. Door samen krachtig op te trekken kan grootschalige drugscriminaliteit en de daarmee gepaard gaande overlast verder worden teruggedrongen.
Vindt u de berekening van de gemeente Heerlen realistisch, namelijk dat over 10 jaar de teelt de gemeente 26 miljoen oplevert? Bent u van mening dat wiet geteeld in (kleine) gemeentelijke setting kan renderen? Zo ja, bent u bereid om de haalbaarheid van «gemeentewiet» te onderzoeken voor andere gemeentes? Zo nee, waarom bent u van mening dat gemeentewiet niet kan renderen?
Zoals aangegeven onder vraag 2 is regulering niet toegestaan en geen oplossing voor de geschetste problematiek. Speculeren over wat de teelt mogelijk op zou leveren, is dus ook niet aan de orde.
Het bericht ‘Leerwerkplekken in de knel door ontslagregels’ |
|
Paul van Meenen (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Leerwerkplekken in de knel door ontslagregels»?1
Ja.
Is het waar dat arbeidsovereenkomsten die zijn afgesloten in het kader van een beroepsbegeleidende leerweg (BBL) zijn uitgezonderd van de ketenbepaling, aangezien deze arbeidsovereenkomsten worden afgesloten in het kader van een opleiding die gericht is op het behalen van een startkwalificatie?
Ja. Arbeidsovereenkomsten die zijn aangegaan in verband met een beroepsbegeleidende leerweg (BBL) zijn inderdaad uitgezonderd van de gewijzigde ketenbepaling die per 1 juli 2015 in werking zal treden.2 De reden hiervoor is geweest dat het volgen van een dergelijke opleiding kan leiden tot het behalen van een startkwalificatie.3
Is het waar dat arbeidsovereenkomsten van BBL-leerlingen niet zijn uitgezonderd van de transitievergoeding?
Vanaf 1 juli 2015 hebben werknemers bij ontslag of het niet verlengen van een tijdelijk contract op initiatief van de werkgever recht op een transitievergoeding. Dit recht geldt voor alle werknemers die werken op basis van een arbeidsovereenkomst die ten minste twee jaar heeft geduurd. Dat recht geldt dus in beginsel ook voor werknemers die een BBL-opleiding volgen en ten minste twee jaar op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst zijn van de werkgever. Tegelijkertijd is het uiteraard niet de bedoeling dat de introductie van de transitievergoeding leidt tot het aanbieden van minder leerwerkplekken. Dat heeft er mede toe geleid dat het kabinet heeft besloten om bij amvb te bepalen dat kosten van de opleiding in mindering kunnen worden gebracht op de transitievergoeding.
Op 11 mei jl. is de amvb «voorwaarden in mindering brengen kosten op transitievergoeding» gepubliceerd.4 Op grond van deze amvb kunnen zogenoemde «transitiekosten» en «inzetbaarheidskosten» onder voorwaarden in mindering worden gebracht op de transitievergoeding. Transitiekosten zijn kosten van maatregelen in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst, gericht op het voorkomen van werkloosheid of het bekorten van de periode van werkloosheid van de werknemer. Bijvoorbeeld kosten voor (om)scholing of een outplacementtraject bij ontslag. Inzetbaarheidkosten zijn kosten die al eerder tijdens het dienstverband zijn gemaakt, en die zien op het bevorderen van de inzetbaarheid van de werknemer buiten de organisatie van de werkgever. Voorwaarde is dat de door de opleiding verworven kennis en vaardigheden niet zijn aangewend om een functie bij de werkgever uit te oefenen.
Onder inzetbaarheidskosten vallen ook kosten voor een duale opleiding, waaronder een BBL-opleiding. De opleidingskosten5 kunnen in mindering worden gebracht op de aan de periode van opleiding toe te rekenen transitievergoeding. De kosten kunnen alleen in mindering worden gebracht als de arbeidsovereenkomst na afronding van de opleiding of voortijdige beëindiging van de opleiding niet wordt voortgezet. Per saldo zal er dan geen transitievergoeding verschuldigd zijn, aangezien de opleidingskosten het bedrag van de transitievergoeding zullen overstijgen. Om misbruik te voorkomen is ook geregeld dat opleidingskosten niet in mindering gebracht mogen worden op de transitievergoeding als de arbeidsovereenkomst na de beëindiging binnen zes maanden alsnog wordt voorgezet.
Als de arbeidsovereenkomst wel wordt voortgezet, is het niet mogelijk om de opleidingskosten in mindering te brengen op een eventueel later bij ontslag verschuldigde transitievergoeding. Dan wordt het geleerde tijdens de opleiding immers aangewend voor het uitoefenen van een functie bij de werkgever. Er is dan geen aanleiding om deze situatie anders te behandelen dan wanneer de werknemer tijdens het dienstverband andere scholing volgt dan een duale opleiding.
Deelt u de mening dat ondernemers die BBL-plekken aanbieden, de transitievergoeding niet kunnen ontwijken, omdat een BBL-leerling na maximaal vier jaar plaats moet maken voor een nieuwe leerling, waardoor de arbeidsovereenkomst per definitie niet gericht is op een dienstverband voor onbepaalde tijd?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven kunnen de kosten die de werkgever maakt voor een BBL-opleiding in mindering worden gebracht op de aan de periode van opleiding toe te rekenen transitievergoeding, wanneer de arbeidsovereenkomst na afronding of voortijdige beëindiging van de opleiding niet wordt voortgezet. Per saldo zal er dan geen transitievergoeding verschuldigd zijn, aangezien de opleidingskosten het bedrag van de transitievergoeding zullen overstijgen.
Overigens is het niet juist dat een BBL-leerling na maximaal vier jaar verplicht is om uit te stromen. BBL-gediplomeerden blijven na het behalen van hun diploma ook veelal in dienst bij het bedrijf waar zij hun opleiding hebben gevolgd.6
Mogen leerwerkbedrijven de opleidingskosten voor een BBL-leerling aftrekken van de transitievergoeding? Indien leerwerkbedrijven de opleidingskosten niet mogen aftrekken van de transitievergoeding, worden zij dan op een andere manier (bijvoorbeeld via een hogere tegemoetkoming in de onkosten van de opleiding) gecompenseerd voor de transitievergoeding?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 3.
Welke dienstverbanden zijn er, naast de BBL-trajecten, nog meer die specifiek gericht zijn op het volgen van een opleiding, zoals de opleiding van medisch specialisten? Op welke manier zorgt u er voor dat de transitievergoeding geen negatief effect heeft op het aanbod van deze opleidingen?
Op grond van de genoemde amvb kunnen werkgevers de kosten voor een opleiding in mindering brengen op de transitievergoeding, wanneer de arbeidsovereenkomst is aangegaan omwille van het kunnen volgen van die opleiding. Naast opleidingen in het kader van de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) gaat het om duale opleidingen in het hoger en wetenschappelijk onderwijs7, bijvoorbeeld de HBO-opleiding verpleegkunde en de WO-opleiding erfgoedstudies. Ook gaat het om opleidingen die uitsluitend kunnen worden gevolgd als een arbeidsovereenkomst is aangegaan, bijvoorbeeld een opleiding tot huisarts of medisch specialist.
Bent u bereid de effecten van de transitievergoeding op het aanbod van dienstverbanden die gericht zijn op opleiding te monitoren?
Doordat het mogelijk wordt om de kosten van de opleiding in mindering te brengen op de transitievergoeding wanneer de arbeidsovereenkomst na afronding of voortijdige beëindiging van de opleiding niet direct of binnen zes maanden wordt voortgezet, zal er geen belemmering bestaan voor het aanbieden van dergelijke duale opleidingen. De ontwikkeling van het aantal leerwerkplekken is afhankelijk van verschillende factoren. Het is dan ook ingewikkeld om aan deze ontwikkeling conclusies te kunnen verbinden in relatie tot de effecten van de transitievergoeding. De ontwikkeling van het aantal bbl-leerwerkplekken wordt wel nauwgezet gevolgd vanuit de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) en het Ministerie van OCW.
Het massaal ontduiken van belastingen door UberPOP-chauffeurs |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) |
|
Zou u de volgende vragen (op geaggregeerd niveau gesteld, dus zonder in te willen gaan op ieder individuele UberPOP-chauffeur en dus niet in strijd bent met artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen) uitgebreid en afzonderlijk willen beantwoorden?
De geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR is niet alleen van toepassing op natuurlijke personen, maar ook op rechtspersonen. Voor zover in de hierna gestelde vragen wordt gevraagd naar bij de Belastingdienst bekende informatie over Uber of UberPOP als onderdeel daarvan, kan ik daarom niet inhoudelijk ingaan op deze vragen. Voor het overige kom ik hierna tegemoet aan het verzoek om de vragen afzonderlijk te beantwoorden.
Deelt u de mening dat u en de Belastingdienst het bestrijden van zwartwerken en fraude hoog op uw/haar prioriteitenlijstje heeft staan en er iedere dag alles aan doet en wettelijk zou moeten doen om dit zo efficiënt en effectief mogelijk aan te pakken?
Ja. De Belastingdienst heeft als taak om de fiscale regelgeving (waaronder ook de douane- en toeslagenwetgeving) uit te voeren. Indien belastingplichtigen zich niet aan deze regelgeving houden, bijvoorbeeld door te frauderen, zal handhavend worden opgetreden. Hierbij hanteert de Belastingdienst het concept van handhavingsregie: op basis van (fiscaal) belang en risico, worden -mede rekening houdend met de beschikbare capaciteit en inachtneming van de maatschappelijke betekenis- de meest efficiënte handhavingsinstrumenten ingezet gericht op een maximaal te bereiken effect.
Kunt u bevestigen dat UberPOP-chauffeurs fiscale verplichtingen hebben, ook al handelen zij in strijd met de Taxiwet?
In de beantwoording op vragen van het lid Bashir over UberPOP heeft de Staatssecretaris van I&M op 27 januari jl. mede namens mij aangegeven welke fiscale verplichtingen gelden voor autobezitters die hun auto als taxi gebruiken en hier inkomsten mee genereren.1 Ook op de site van de Belastingdienst worden internetondernemers gewezen op hun fiscale verplichtingen.2 Deze fiscale verplichtingen staan los van het al dan niet in strijd handelen met de Taxiwet.
Kunt u bevestigen dat alle UberPOP-chauffeurs hun fiscale verplichtingen nakomen en dat u hierop maximaal toeziet?
Het is voor mij niet mogelijk om dit op dit moment vast te stellen. Van chauffeurs die als zelfstandige functioneren is op basis van de aangifte niet bij de Belastingdienst bekend of zij dit in opdracht van Uber doen. Dit is voor de belastingheffing niet relevant. Gezien de recente ontwikkelingen rond Uber zal de Belastingdienst met de ILT in overleg treden of de bij deze toezichthouder bekende gegevens behulpzaam kunnen zijn bij het toezicht op het nakomen van alle fiscale verplichtingen.
Overigens bestaat UberPOP in Nederland pas sinds vorig jaar. Ook al zou de Belastingdienst uit anderen hoofde weten welke belastingplichtigen als zelfstandige werkzaamheden verrichten in het kader van de dienst UberPOP, dan zullen de eerste aangiftes inkomstenbelasting van deze chauffeurs naar alle waarschijnlijkheid nog niet allemaal zijn ingediend. Het is ook in dat geval dus niet te controleren of deze belastingplichtigen hun fiscale verplichtingen nakomen.
Voor taxichauffeurs die in loondienst zijn bij Uber kan ik dit evenmin vaststellen, omdat Uber in Nederland meerdere diensten aanbiedt waaronder UberPOP. Voor de heffing van de loonheffingen is het niet relevant om te weten welke werkzaamheden een werknemer verricht. Het is dan ook niet vast te stellen of een bij Uber werkzame werknemer een (UberPOP) chauffeur is en dus of deze groep werknemers zijn fiscale verplichtingen nakomt die voortvloeien uit het zijn van chauffeur bij UberPOP.
Uiteraard vindt er controle plaats op loonaangiftes als geheel. Daarbij kan ook met gebruikmaking van gegevens van derden gecontroleerd worden of een inhoudingsplichtige van alle personen die een dienstbetrekking hebben of worden geacht te hebben, de loonheffingen op correcte wijze heeft ingehouden en afgedragen.
Voor het toezicht op Uber verwijs ik naar het antwoord op vraag 2. Tevens verwijs ik naar de bij vraag 3 aangehaalde beantwoording door de Staatssecretaris van I&M.3
Hoeveel UberPOP-chauffeurs hebben zich inmiddels als ondernemer gemeld bij de Kamer van Koophandel en een btw-nummer aangevraagd? Hoeveel zijn in loondienst (gezagsverhouding) bij Uber?
De eerste vraag kan ik niet beantwoorden, omdat van ondernemers die zich (als taxichauffeur) inschrijven bij de Kamer van Koophandel niet wordt geregistreerd wie hun opdrachtgevers zijn. Het is dan ook niet te zeggen in welke mate deze belastingplichtigen een btw-nummer hebben aangevraagd. In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven welke informatie over werknemers van Uber bij de Belastingdienst bekend is en hoe hier toezicht op wordt gehouden.
Hoeveel UberPOP-chauffeurs geven hun inkomsten aan in hun eigen IB-aangifte, bijvoorbeeld als Resultaat uit Overige Werkzaamheden? Hoeveel UberPOP-chauffeurs geven dit aan als Winst uit Onderneming?
Ik kan deze vraag niet beantwoorden omdat zelfstandige ondernemers en resultaatgenieters in hun aangifte inkomstenbelasting niet hoeven op te geven wie hun opdrachtgevers zijn. Indien gegevens van derden daarvoor aanleiding geven, kan bij individuele belastingplichtigen een boekenonderzoek plaatsvinden om te onderzoeken of zij alle inkomsten die zij als ondernemer of resultaatgenieter hebben genoten, in hun aangifte hebben opgenomen.
Hoeveel UberPOP-chauffeurs betalen btw?
Deze vraag kan ik niet beantwoorden omdat zoals bij de antwoorden op vraag 4 en 5 aangegeven bij de Belastingdienst niet bekend is welke (btw-plichtige) taxichauffeurs werkzaamheden voor UberPOP verrichten. Ik verwijs tevens naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u bevestigen dat het niet opgeven van inkomsten door UberPOP-chauffeurs gevolgen heeft voor uitkeringen, de bijstand en allerlei toeslagen? Vindt u dit eerlijk?
Net als voor iedere andere Nederlander kan het niet opgeven van inkomsten gevolgen hebben voor inkomensafhankelijke regelingen. Dit kunnen voor de belastingplichtige overigens zowel positieve als negatieve gevolgen zijn, want een lager opgegeven inkomen leidt bijvoorbeeld enerzijds tot hogere toeslagen, maar anderzijds tot lagere uitkeringsrechten. Uiteraard wordt het niet volledig en juist informeren van de Belastingdienst over de eigen inkomenspositie door de Belastingdienst bestreden, want iedere Nederlander behoort de financiële tegemoetkomingen van de overheid te krijgen waar hij op basis van de wet recht op heeft.
Is er al overwogen om door middel van een «derdenonderzoek» of door het opmaken van renseignementen tijdens een regulier boekenonderzoek alle voor de Belastingdienst relevante gegevens op te vragen bij Uber? Kunt u bevestigen dat Uber mee moet werken aan zo’n onderzoek?
In zijn algemeenheid merk ik op dat de Belastingdienst op grond van artikel 53 AWR de mogelijkheid heeft om bij administratieplichtigen een onderzoek in te stellen ten behoeve van de belastingheffing van derden (het zogenoemde derdenonderzoek). Hieraan moet door deze administratieplichtigen worden meegewerkt. Artikel 67 AWR verbiedt mij uitlatingen te doen of en over de wijze waarop (deze vorm van) handhaving van de Belastingdienst bij individuele belastingplichtigen zoals Uber plaatsvindt.
Waarom is zo'n opdracht nog niet aan de Belastingdienst gegeven? Of moet een ieder zijn fair share aan belastingen afdragen en hoeven UberPOP-chauffeurs dit niet te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Artikel 67 AWR verbiedt mij uitlatingen te doen over uw eerste vraag. Daarnaast onderschrijf ik uw standpunt dat in Nederland iedere belastingplichtige zijn fiscale verplichtingen moet nakomen. Dit is ook het doel van de handhavingsstrategie van de Belastingdienst.
Bent u bereid om, als blijkt dat UberPOP-chauffeurs op grote schaal de fiscale verplichtingen niet zijn nagekomen, spontaan gegevens hierover uit te wisselen met Europese lidstaten waar UberPOP actief is?
Landen kunnen, met toepassing van de relevante regelgeving (bijvoorbeeld een belastingverdrag), op verzoek of spontaan onderling gegevens uitwisselen. Artikel 67 AWR verbiedt mij uitlatingen te doen of dit in casu aan de orde is.
Kunt u uitleggen welke gegevens de Belastingdienst over UberPOP-chauffeurs mag delen met andere toezichthouders, zoals de ILT, politie en gemeente (in het kader van de TTO-regelgeving of wegens overlast en openbare orde)?
Artikel 43c Uitvoeringsregeling AWR biedt de mogelijkheid om binnen strikt omschreven kaders de wettelijke geheimhoudingsplicht van de fiscus op te heffen. Artikel 43c, eerste lid, onderdeel g respectievelijk onderdeel m bieden de mogelijkheid voor het verstrekken van bij de fiscus bekende gegevens aan de ILT respectievelijk de politie en gemeenten in de aldaar bedoelde gevallen.
Bent u bereid om maximaal mee te werken aan gegevensuitwisseling (uiteraard over niet-financiële en fiscale gegevens, maar wel de persoons- en voertuiggegevens) met alle relevante toezichthouders?
Een van de beleidsdoelstellingen van dit kabinet is het verbeteren en intensiveren van de samenwerking van overheidsorganisaties. Gezamenlijk optrekken bevordert immers de slagkracht en effectiviteit van de handhaving. Onderlinge gegevensuitwisseling vormt hierbij een krachtig instrument. Onderlinge gegevensuitwisseling op grond van wet- en regelgeving vormt hierbij een krachtig instrument. Bij deze samenwerkingsverbanden biedt artikel 43c Uitvoeringsregeling AWR de basis voor de samenwerking en gegevensuitwisseling.
De dreigende toelating van Amerikaanse chloorkippen tot de Europese markt |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat de Europese Unie mogelijk nog voor het einde van 2015 een importverbod opheft voor kippen die geschoond zijn met het chemische peroxyazijnzuur?1
Nee, dit kan ik niet bevestigen. Kippen die geschoond zijn met per(oxy)azijnzuur2 worden niet toegelaten tot de EU, omdat het in de EU niet is toegestaan perazijnzuur te gebruiken als decontaminatiemiddel voor pluimveekarkassen. Hetzelfde geldt voor kippenvlees dat met chloor is behandeld.
Kunt u bevestigen dat dit de import van chloorkippen mogelijk zal maken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt zich dit tot uw veelvuldig herhaalde stelling dat de Europese normen voor voedselveiligheid niet verlaagd zullen worden, en dat er dus geen chloorkippen of hormoonvlees op de Europese markt toegelaten zullen worden?2
Zoals is aangegeven in de beantwoording van vragen 1 en 2, wordt vlees van kippen die zijn geschoond met chloor niet op de Europese markt toegelaten. De EU heeft de import van vlees van met hormonen behandelde runderen verboden met een beroep op het voorzorgsprincipe. Zoals ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 6 maart jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1465) heb aangegeven, zien de Staatssecretaris van Economische Zaken en ik er op toe dat de EU in de TTIP-onderhandelingen onverkort vasthoudt aan het voorzorgsprincipe uit het EU-verdrag. Dit stelt autoriteiten in staat snel te reageren als dat nodig is om de gezondheid van mensen, dieren of planten, of het milieu te beschermen. De EU kan het voorzorgsprincipe hanteren ook wanneer na wetenschappelijke analyse een bepaald risico onvoldoende kan worden ingeschat.
Deelt u de mening dat het voornemen van de EU om het importverbod op chloorkippen op te heffen alles te maken heeft met de onderhandelingen over een vrijhandelsverdrag tussen de EU en de VS, het zogenaamde TTIP? Zo nee, op basis van welke informatie kunt u dat uitsluiten?
De VS heeft de EU formeel gevraagd om de toelating van perazijnzuur voor toepassing op pluimveekarkassen in de EU. Aanvragen voor de toelating van decontaminatiemiddelen op dierlijke producten moeten conform de geldende EU-procedures worden beoordeeld en afgehandeld. Aan de toelating van perazijnzuur gaat een risicobeoordeling door de European Food Safety Authority (EFSA) vooraf. Ook zal de Europese Commissie een formeel voorstel aan de lidstaten moeten voorleggen. Pas als een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten dat voorstel steunt, is de toelating een feit.
Bent u bereid om de Europese Commissie op te roepen onverkort vast te houden aan het importverbod op chloorkippen, en de Kamer te laten weten hoe op deze oproep gereageerd is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u het rapport van een parlementaire commissie in het Verenigd Koninkrijk waarin wordt geconcludeerd dat TTIP Europese milieu en gezondheidsstandaarden onder druk zet, en dat de ambitie van TTIP om in de toekomst bij het zetten van standaarden samen te werken, wel degelijk zal leiden tot lagere normen?3 Hoe beoordeelt u dit en welke consequenties verbindt u hieraan?
Ja, ik ben bekend met het rapport.
Het standpunt van de Europese Commissie is om vast te houden aan de Europese milieu en gezondheidsstandaarden, waaronder die voor voedselveiligheid. Dit is opgenomen in het onderhandelingsmandaat dat door de lidstaten aan de Europese Commissie verleend is.
Ik zie er samen met de Staatssecretaris voor Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op toe dat de Europese Commissie hieraan onverkort vasthoudt in de onderhandelingen.
Deelt u de mening dat het voornemen om nu toch opeens Amerikaanse chloorkippen toe te laten op de Europese markt niet het eerste voorbeeld is van hoe de onderhandelingen over TTIP nu al een zichtbaar en negatief effect hebben op de Europese normen, maar dat dit ook geldt voor onderwerpen zoals het toelaten van producten van (nakomelingen van) gekloonde dieren – waar de Europese Commissie opeens terugkwam op haar voornemen om deze producten van de Europese markt te weren –, en het uitfaseren van hormoonverstorende stoffen – waar de Europese Commissie haar afspraak om in 2013 met criteria te komen om deze stoffen uit te faseren niet is nagekomen en nu niet eens meer van plan lijkt om tot uitfasering over te gaan? Zo nee, waarop baseert u uw oordeel dat het intrekken van voorstellen om de volksgezondheid en het dierenwelzijn te beschermen niet onder druk van aanstaande vrijhandelsakkoorden is gebeurd?
Amerikaanse chloorkippen zijn niet toegelaten tot de Europese markt. Er is dan ook geen sprake van dat onder druk van de onderhandelingen over TTIP de Europese Commissie de volksgezondheid en dierenwelzijn zou schaden. Wat hormoonverstorende stoffen betreft is besloten om een impact assessment uit te voeren. Ook moet er volgens de Europese Commissie een definitie worden opgesteld om eenduidig te kunnen vaststellen wanneer een stof een hormoonverstorend effect heeft. Zodra er een definitie is vastgesteld, kan vervolgens de discussie gevoerd worden over het nemen van adequate maatregelen gericht op het beheersen van risico’s.
De EFSA heeft in haar analyse over nakomelingen van klonen en daarvan afkomstige voedingsmiddelen geconstateerd dat er geen volksgezondheids- en dierenwelzijnsproblemen zijn die afwijken van regulier geproduceerde dieren en voedingsmiddelen. De Europese Commissie heeft zich in haar voorstellen5 van 18 december 2013 daarop gebaseerd en geen verbod op nakomelingen van klonen en daarvan afkomstige voedingsmiddelen voorgesteld.
Kunt u uitsluiten dat ook het verbod op hormoonvlees toch opeens zal worden ingetrokken onder druk van de onderhandelingen over TTIP? Hoe wilt u garanderen dat daar onverkort aan vastgehouden wordt?
Zie antwoord vraag 7.