Steun voor varkenssector |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Steun voor varkenssector is mosterd na de maaltijd»1 en «Steun voor de varkenssector is niet interessant»?2
Ja.
Waarom heeft Nederland zich onthouden van stemming over het voorstel van Eurocommissaris Hogan?
Het voorstel voor een particuliere opslagregeling voor varkensvlees, dat de Europese Commissie 24 februari jl. presenteerde, kreeg brede steun van de EU-lidstaten. De Europese Commissie heeft aangegeven dat op basis van nieuwe marktinformatie blijkt dat de prijzen voorlopig onder druk blijven staan. Door het varkensvlees op te slaan zou er een bodem in de markt gelegd worden en zou de financiële situatie van de varkenshouders zich kunnen herstellen.
Ik heb de Tweede Kamer in de Geannoteerde Agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 15 en 16 december (Kamerstuk 21 501, 32 nr. 821) aangegeven dat Nederland, gezien de lage marktprijzen, de Europese Commissie zou steunen als zij een particuliere opslagregeling voor vlees zou openstellen.
Omdat de Europese Commissie de wens van Nederland (en veel andere lidstaten) voor het tussentijds uit de opslag halen («vervroegde uitslag») van het vlees voor afzet op de interne markt èn daarbuiten niet heeft gehonoreerd heeft Nederland zich onthouden van stemming. Met de mogelijkheid van vervroegde uitslag zou de sector sneller hebben kunnen inspelen op veranderingen op de wereldmarkt. Ook zouden de uitgaven voor de EU hiermee worden beperkt en zouden er minder negatieve prijseffecten te verwachten zijn. De Europese Commissie wilde echter geen wijzigingen aanbrengen in haar oorspronkelijke voorstel.
Wat vindt u van het voorstel van Eurocommissaris Hogan? Kunt u daarbij ingaan op de keuze voor deze regeling, de reikwijdte en het moment waarop het voorstel door de Eurocommissaris is gedaan? Heeft u alternatieven aangedragen?
Een groot aantal lidstaten heeft al geruime tijd bij de Europese Commissie aangedrongen op een particuliere opslagregeling. Binnen de Europese marktordening bestaan er, behalve de herintroductie van exportrestituties waarvan ik geen voorstander ben, op dit moment geen alternatieve instrumenten.
Het moment waarop de regeling is gekomen is laat. Volgens de Europese Commissie is dat omdat zij pas zeer recent nieuwe informatie over de marktsituatie voor de komende maanden had gekregen.
Kunt u ingaan op de financiële gevolgen van het voorstel van Eurocommissaris Hogan voor de Europese begroting en daarmee de gevolgen voor Nederland? In welke mate verwacht u dat Nederlandse varkenshouders gebruik gaan maken van het voorstel en hoe is dat in vergelijking met andere lidstaten?
De steun voor particuliere opslag wordt gefinancierd uit het Europees Landbouw garantiefonds (ELGF). De financiële gevolgen van de opslagregeling hangen af van de mate waarin gebruik gemaakt zal worden van de regeling. Ik heb daarop nu nog geen zicht.
Van de laatste particuliere opslagregeling voor varkensvlees die in februari 2011 was opengesteld waren Duitsland (29%), Spanje (19%), Denemarken (12%) en Nederland (10%) de vier grootste «gebruikers». Er werd toen voor ruim 140.000 ton varkensvlees een opslagvergoeding gegeven van in totaal ongeveer 60 miljoen euro. De opslagvergoeding was in 2011 fors hoger. Ook bood de regeling de mogelijkheid van vervroegde uitslag.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat Eurocommissaris Hogan kiest voor ingrepen in de markt, juist in een tijd waarin de prijs van varkensvlees stijgt?
Naast karkassen kunnen ook specifieke deelstukken worden opgeslagen. Daarin verschilt de huidige regeling overigens niet van de eerdere regelingen voor de particuliere opslag van varkensvlees. Het is aan de marktdeelnemers om te beslissen welke deelstukken zij willen opslaan en welke zij op de markt willen brengen.
Hoe deze maatregel uitpakt voor de sector is niet goed aan te geven. Het nu tijdelijk uit de markt nemen van varkensvlees heeft in eerste instantie een positief effect op de prijs. Als dit vlees later op de markt komt kunnen de prijzen van varkensvlees onder druk komen te staan. In beide situaties is niet te kwantificeren wat de prijs zou zijn geweest zonder deze maatregel. Ook andere factoren spelen een belangrijke rol bij de prijsvorming. Denk bijvoorbeeld aan de koers van de euro, de prijsontwikkeling van varkensvlees buiten de EU en het wel of niet open zijn van exportbestemmingen.
Klopt het dat het gehele varken wordt opgeslagen en er daarmee dus geen rekening wordt gehouden met de delen die goed te verwaarden zijn? Wat vindt u van deze maatregel en deelt u de mening dat dit negatief uitpakt voor de sector?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het tijdelijk uit de markt nemen van vlees voor 3, 4 of 5 maanden alsnog een verstoring op de markt teweeg zal brengen? Deelt u de opvatting dat deze maatregel zeer onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat met deze maatregelen ook nog eens geen rekening wordt gehouden met seizoenen en festiviteiten die van invloed kunnen zijn op de consumptie van varkensvlees (sportevenementen, barbecueseizoen)?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om u in de EU krachtig te verzetten tegen deze maatregel?
Ik heb de Tweede Kamer in de Geannoteerde Agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 15 en 16 december (Kamerstuk 21 501, 32 nr. 821) aangegeven dat Nederland, gezien de lage marktprijzen, de Europese Commissie zou steunen als zij een particuliere opslagregeling voor vlees zou openstellen. Dit laat onverlet dat ik de regeling op onderdelen graag anders had gezien zoals ook in mijn antwoord op vraag 2 aangeef.
Notoire snelheidsovertreders |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat 20 keer per jaar een fikse bekeuring op de deurmat, en zelfs wekelijks een brief van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB), sommige notoire verkeersovertreders niet stopt?1
Het gedrag van deze verkeersdeelnemers is onwenselijk en keur ik af. Ik vind dan ook, zoals mijn ambtsvoorganger uw kamer hierover eerder meldde2 dat zij een stevige aanpak verdienen.
Per 1 januari 2015 is een nieuwe aanpak van de veelplegers in het verkeer gestart. Een aantal verkeersfeiten is uit de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (wet Mulder) gehaald en wordt voortaan afgedaan op grond van het strafrecht. Dit heeft een aantal voordelen.
In de eerste plaats komen deze bestuurders in beeld bij het Openbaar Ministerie (OM), waardoor zij uit de anonimiteit worden gehaald. Verder zijn deze verkeersovertredingen terug te vinden in de justitiële documentatie. Door deze registratie is het mogelijk om, anders dan bij de wet Mulder, rekening te houden met iemands verkeersverleden. Een bestuurder die zich eerder schuldig heeft gemaakt aan verkeersovertredingen kan rekenen op een strengere aanpak. Bovendien biedt het strafrecht een breder sanctiearsenaal dan enkel de administratieve sanctie die de wet Mulder kent.
Deze aanpak is sinds 1 januari 2015 van start gegaan en ik monitor de instroom nauwkeurig.
Vindt u het terecht dat notoire verkeersovertreders hun gang kunnen blijven gaan met het overtreden van de wet, terwijl het merendeel van de uitgedeelde boetes voornamelijk bij gewone mensen op de mat valt, die eens een keer één á twee kilometer te hard rijden?
Zie antwoord vraag 1.
Zou het niet beter zijn om de notoire verkeersovertreders, die maandelijks dan wel wekelijks met het CJIB te maken hebben, anders aan te pakken, waarbij ook andere middelen ingezet worden? Zo ja, aan welke aanvullende middelen denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel bumperklevers zijn in de afgelopen jaren aangepakt? Deelt u de mening dat de aanpak van bumperklevers net zoveel aandacht nodig heeft als de aanpak van snelheidsovertredingen? Zo ja, hoe gaat u deze aanpak intensiveren?
Onderstaande tabel geeft inzicht in het aantal ingestroomde zaken ter zake bumperkleven bij het CJIB over de laatste drie jaar.
2012
576
914
2013
508
931
2014
428
856
In totaal is er de afgelopen drie jaar 4.213 keer een proces-verbaal opgemaakt wegens bumperkleven. Bumperkleven is een ernstig feit. Alleen de lichtste variant (als bestuurder niet staat zijn, zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is) is een Mulderfeit, alle overige varianten vallen onder het strafrecht3. Bovendien kennen de feiten onder het strafrecht een eigen recidiveregeling4. Bij een tweede overtreding eist het OM in beginsel minimaal een rijontzegging van 4 maanden onvoorwaardelijk. Ik vind dit een adequate aanpak.
Mogelijke terugkeer van het standenonderwijs |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Wat klopt er van het oordeel van onderwijssocioloog Jungbluth dat arm en rijk elkaar haast niet meer tegenkomen op school?1 Indien dit in belangrijke mate niet het geval mocht zijn, op welk onderzoek baseert u dan dit oordeel?
Toegankelijk onderwijs waarin iedere leerling, ongeacht zijn afkomst, de kans krijgt zijn talenten te benutten, is voor ons van grote waarde. Het is voor de kansen van leerlingen niet gunstig als de populatie van scholen een afspiegeling worden van maatschappelijke scheidslijnen naar inkomen of opleiding van ouders. Op dit moment zijn er onvoldoende gegevens beschikbaar om te beoordelen of er sprake is van een toenemende segregatie naar inkomen van de ouders in het onderwijs, zoals de heer Jungbluth stelt. In de onderwijsadministratie van DUO wordt het inkomen van de ouders niet systematisch bijgehouden. Wij achten dat ook geen taak van DUO.
Wij nemen de signalen van de heer Jungbluth zeer serieus en de toegankelijkheid van het stelsel heeft daarom onze volle aandacht en volgen wij op de voet, in het bijzonder de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Daarnaast gaan we zowel de behaalde eindprestaties van leerlingen in het po en vo, als ook het in bereikte onderwijsniveau in het vo, naar sociaal economische status structureel volgen op de nieuwe website Onderwijs in Cijfers. In 2011 heeft het CBS laten zien dat hoe hoger de sociaaleconomische status van de ouders, hoe vaker de kinderen een inschrijving in het ho hebben (gehad). Het CBS zal op ons verzoek dit onderzoek in 2016 herhalen.
Hoe beoordeelt u het dat het armste kwart van de leerlingen (met ouders met een jaarinkomen lager dan € 37.000) in vergelijking met leerlingen uit het rijkste kwart (ouders met een jaarinkomen van meer dan € 68.000) vier keer zoveel kans loopt om rond zijn zestiende op een onderwijsniveau te zitten lager dan de mavo?
Het is bekend dat er een sterk verband is tussen het inkomen van ouders en hun hoogst genoten opleidingsniveau. Daarnaast is bekend dat het opleidingsniveau van de ouders grote invloed heeft op het opleidingsniveau van hun kinderen.
Wij vinden het belangrijk dat alle leerlingen hun talenten volledig kunnen ontplooien op de onderwijssoort die bij hun talenten past, onafhankelijk van het inkomen of opleidingsniveau van hun ouders. Om leerlingen kansen te geven steunen wij scholen om onderwijsachterstanden weg te werken, investeren we in overgangen in het onderwijs en bewaken we de toegankelijkheid van het hoger onderwijs.
Welke stappen heeft u gezet en gaat u zetten om te waarborgen dat het Nederlandse onderwijs eindelijk wèl gaat functioneren als een echte emancipatiemotor?
Uit cijfers van de OECD (2012) blijkt dat in Nederland ongeveer 45% van de volwassenen hetzelfde opleidingsniveau als hun ouders heeft. Ongeveer 10% heeft een lager opleidingsniveau dan hun ouders, maar ongeveer 45% heeft een hoger opleidingsniveau dan zijn of haar ouders. Wij zijn er trots op dat deze opwaartse mobiliteit in Nederland mogelijk is en zetten met kracht het ingezette beleid voort om sociale stijging via het onderwijs mogelijk te maken.
Daarnaast plegen we extra inspanningen om scholen te helpen. Zo zijn er diverse methoden ontwikkeld die de leerprestaties van kinderen met een niet-Nederlandstalige achtergrond proberen te verbeteren. Daarnaast worden er extra middelen ingezet om leerlingen met een achterstand kansen te geven, zowel op landelijk niveau (zoals de gewichtenregeling, impulsregeling primair onderwijs, leerplusarrangement) als via de gemeenten (extra investering van € 95 miljoen in de kwaliteit van vve in de G37).
Biedt het gegeven dat de 20% best presterende scholen die achterstandsleerlingen wèl verder krijgt, u aanknopingspunten om de ongelijke kansen binnen het Nederlandse onderwijs tegen te gaan?
Wij stimuleren scholen om van elkaar leren. Dit past in een permanente cultuur van verbetering in het onderwijs. Dit geldt ook voor scholen met veel achterstandsleerlingen. Zo kreeg basisschool ’t Mozaïek in Roermond het predicaat Excellente School toegekend. Deze school heeft 55% gewogen leerlingen met veel taalachterstanden waarbij Nederlands meestal niet de thuistaal is. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat andere scholen leren van de aanpak van excellente scholen (zie www.excellentescholen.nl).
Deelt u de analyse van de heer Jungbluth dat het cruciaal is om achterstandsleerlingen vooruit te helpen, dat leerkrachten beter worden?
Onderzoek laat zien dat goede leerkrachten leerwinst en hogere leerprestaties boeken met hun leerlingen. Wij zijn het dan ook met de heer Jungbluth eens dat de kwaliteit van de leraar een belangrijke factor is in het onderwijs, ook voor achterstandsleerlingen.
Leerlingen hebben er baat bij als leraren de lessen goed afstemmen op onderlinge verschillen in ontwikkeling. Dat geldt vooral voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. De Inspectie van het Onderwijs stelt in het Onderwijsverslag al jaren dat het voor leerlingen echter niet vanzelfsprekend is dat lessen worden afgestemd op hun ontwikkeling. Veel leraren hebben moeite om goed te differentiëren naar de individuele leerbehoeften van hun leerlingen en in hun lessen op een planmatige wijze aan te sluiten bij het niveau en tempo van de leerlingen.
Om daarin verandering aan te brengen gaan we door met extra aandacht voor de begeleiding van starters. In de afspraken uit het bestuursakkoord po en het sectorakkoord vo staat dat alle schoolbesturen gaan zorgen voor een planmatige begeleiding van starters (ook op basis van een jaarlijkse vaardigheidsmeting in het po). Daarnaast zijn er in de cao’s afspraken gemaakt over extra uren voor verdere professionalisering bij startende leraren. Ook de ervaren leraren vragen onze aandacht. Zo is het bestuursakkoord po afgesproken dat de vaardigheden van leraren in beeld worden gebracht en zijn in het bestuursakkoord mbo afspraken gemaakt over verdere professionalisering van het onderwijsgevende personeel. Daarnaast is eind 2014 de pilot «Excelleren door differentiëren» in het po en vo gestart. Halverwege 2015 hopen we daarmee een praktische toolbox van vakspecifieke uitwerkingen en benaderingen te hebben waarmee leraren hun lessen meer of beter kunnen afstemmen op verschillen tussen leerlingen. Ten slotte is er volop aandacht voor differentiëren met behulp van ICT in het ICT-doorbraakproject.
Welke stappen heeft u gezet en gaat u zetten om de kwaliteit van de leraren te verbeteren?
Vanwege het grote belang van goede leraren hebben wij, voortbouwend op het Regeerakkoord, het Nationaal Onderwijsakkoord en de Lerarenagenda, in de sectorakkoorden voor het po, vo en mbo een aantal afspraken gemaakt over de kwaliteit van leraren (zie ook antwoord op vraag2. In de Lerarenagenda zijn verschillende maatregelen opgenomen om de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van lerarenopleidingen te vergroten. Zo zijn er landelijke kennistoetsen ingevoerd, wordt er gestart met een afstuurrichting speciaal gericht op het beroepsonderwijs, bieden we ruimte voor scholen met ambitie door de voorlopersaanpak en hebben we in beeld gebracht hoe scholen en lerarenopleidingen hun onderlinge relaties kunnen verbeteren.
Schoolbesturen in po en vo zetten via hun wervings-, selectie-, en scholingsbeleid in op breed samengestelde schoolteams. Voor het po gaat het om meer leraren met wo-bachelor, hbo-master of universitaire master (30 procent in 2020). Voor het vo zetten besturen in op meer (50 procent in 2020) hbo- en wo-masteropgeleide docenten. Specifiek voor de bovenbouw van het vwo zetten we in op meer wo-masteropgeleide docenten (80–85 procent in 2020). Wij stellen hiervoor extra middelen ter beschikking via een verhoging van de lerarenbeurs, uitbreiding van (academische) opleidingsscholen en via de prestatiebox.
Met de ontwikkeling van het lerarenregister willen we, samen met de beroepsgroep, duurzaam borgen dat leraren hun bekwaamheid systematisch bijhouden en ontwikkelen en daarover verantwoording afleggen. In 2017 zijn alle leraren ingeschreven in het lerarenregister, krijgt het register een wettelijke status en krijgt de registratie een civiel effect: alleen de leraren die zich geregistreerd hebben, mogen onderwijs geven.
Het bericht ‘Scheurtjes kerncentrale Doel groter’ |
|
Jan Vos (PvdA), Aukje de Vries (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «scheurtjes kerncentrale Doel groter»?1
Ja.
Is het waar dat de scheurtjes groter blijken, zowel in aantal als in lengte? Zo ja, kunt u toelichten wat het risico is als dergelijke scheurtjes in het reactorvat zitten terwijl een kerncentrale in bedrijf is?
De kerncentrales Doel 3 en Tihange 2 zijn buiten bedrijf gesteld. Het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) heeft aangegeven dat tijdens de meting in 2014 bij Doel-3 en Tihange-2 meer en grotere waterstofvlokken (in de media vaak scheurtjes genoemd) zijn gevonden dan in de meting van 2012.
Waterstofvlokken zouden de sterkte van een reactorvat kunnen beïnvloeden. In België vindt daarom o.a. onderzoek plaats naar de sterkte van reactorvatstaal met waterstofvlokken.
Is het waar dat deze scheurtjes pas aan het licht kwamen nadat testapparatuur gevoeliger werd afgesteld?
Ja, het FANC geeft aan dat de gevoeligheid van de testapparatuur in 2014 verhoogd is waardoor meer en grotere scheurtjes zijn gemeten.
Kunt u toelichten of bij de inspectie in 2013 (waarvan verslag gedaan wordt in Kamerstuk 25 422 nr. 101) met testapparatuur is gekeken naar mogelijke haarscheurtjes die op dezelfde gevoeligheid was afgesteld als bij de recente tests in het reactorvat in Doel? Zo nee, kunt u dan uitsluiten dat er toch haarscheurtjes zijn in het reactorvat in Borssele? Zo nee, deelt u de mening dat dan op korte termijn alsnog een dergelijke onderzoek moet worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
De informatie die het FANC recent over de metingen van 2014 openbaar gemaakt heeft, leidt volgens de ANVS niet tot nieuwe inzichten met betrekking tot de kerncentrale Borssele (KCB).
EPZ heeft in 2012 door middel van een veiligheidstechnische beoordeling aangetoond dat het reactorvat van de KCB het verschijnsel van waterstofvlokken niet vertoont. Ter onderbouwing van deze conclusie zijn in 2013 metingen op het reactorvat van de KCB uitgevoerd. De Kernfysische Dienst en Lloyd’s Register, de aangewezen keuringsinstelling voor nucleaire drukapparatuur in Nederland, hebben toen geëist dat de testapparatuur bij de KCB – anders dan in België in 2012 het geval was – vóór uitvoering van de metingen volledig gekwalificeerd zou zijn. Deze kwalificatie heeft overeenkomstig internationaal erkende regels onder toezicht van Lloyd’s Register plaats gevonden. Daarom was vóór uitvoering van de metingen bij de KCB al aangetoond dat de testapparatuur, het betrokken meetpersoneel en de afstelling van de testapparatuur geschikt waren om het verschijnsel van waterstofvlokken zeker te kunnen vinden, mocht het zich bij de KCB voordoen.
Desondanks blijft de ANVS de ontwikkelingen in België en in andere landen omtrent waterstofvlokken nauwkeurig volgen. Mochten er zich nieuwe inzichten voordoen die tot implicaties voor de kerncentrale Borssele zouden kunnen leiden dan zal de ANVS gepaste maatregelen nemen.
Zijn de veiligheidsregio's in Zeeland en West-Brabant op de hoogte gesteld door de Vlaamse autoriteiten over de ontwikkelingen in Doel? Kunnen de Vlaamse autoriteiten verzekeren dat de kerncentrales pas weer in bedrijf komen als er geen enkel haarscheurtje meer wordt waargenomen? Zo nee, is er naar uw mening dan aanleiding voor de Nederlandse veiligheidsregio's om extra voorzorgsmaatregelen te treffen om Nederlandse bewoners te beschermen tegen eventuele calamiteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nucleaire veiligheid is een nationale verantwoordelijkheid. In België wordt door het FANC toezicht gehouden op de nucleaire veiligheid en het is aan de Belgische autoriteiten om te beoordelen of de kerncentrales veilig zijn. De veiligheidsregio’s zijn niet op de hoogte gesteld door de Vlaamse autoriteiten. Wel zijn de burgemeesters van Hulst en Reimerswaal bij brief d.d. 13 februari jl. door Electrabel (de operator van de Kerncentrale Doel 1) geïnformeerd over het uitschakelen van de reactor Doel 1. Tussen de Nederlandse en Belgische overheid zijn er goede afspraken over de alarmering en informatie-uitwisseling bij eventuele kernongevallen. Er is goede afstemming over de rampbestrijdingsplannen.
De huidige situatie levert geen aanvullend risico op voor Nederland, beide reactoren zijn al geruime tijd veilig afgeschakeld. Het FANC ziet erop toe dat zij alleen opgestart worden wanneer is aangetoond dat de aanwezige waterstofvlokken geen nadelige invloed hebben op de veiligheid. Omdat de reactoren Doel 3 en Tihange 2 stil liggen, heeft de recente berichtgeving geen gevolgen voor de veiligheid in Nederland of geleid tot nieuwe inzichten daarvan.
De uitvoering van het persoonsgebonden budget (pgb) in de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor intensieve kindzorg |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de uitvoering van het pgb in de Zvw voor intensieve kindzorg (IKZ) in sommige situaties hapert? Welke signalen heeft u hierover ontvangen? Om hoeveel mensen gaat het?
Signalen die mij bereiken, zijn als volgt samen te vatten:
Daar waar uit de melding blijkt dat een verzekerde er zelf niet uitkomt met zijn zorgverzekeraar of gemeente, zorg ik ervoor dat het signaal bij het Signaalpunt Juiste Loket komt dat ik heb ingesteld om «tussen wal en schip»-situaties op te pakken;
Ik heb dit signaal aangekaart bij ZN en Per Saldo. Sommige zorgverzekeraars bieden de mogelijkheid om, als in het budgetplan flexibele inzet van zorg is voorgesteld, ook bij de declaratie meer flexibiliteit toe te passen tussen de zorgvormen. Dat neemt niet weg dat verpleging en verzorging aparte door de NZa beschreven prestaties zijn die in principe apart gedeclareerd moeten worden. Ik bekijk op dit moment met partijen op welke wijze de bekostiging van de verpleging en verzorging, inclusief intensieve kindzorg, vanaf 2016 vormgegeven zal worden. Ik neem dit signaal daarbij mee. Bovendien bekijk ik samen met partijen of een praktische oplossing kan worden gevonden, totdat de wijze van bekostiging is aangepast.
Zoals ook met uw Kamer besproken tijdens het AO Intensieve kindzorg op 2 april jl. leidt een tarief van € 20 per uur tot een behoorlijk salaris. Als een zorgverlener 40 uur per week werkt, ontvangt hij daarmee bruto een modaal inkomen. Het gaat dan ook niet zozeer over de hoogte van het tarief; wel ontvangen bestaande budgethouders op dit moment in sommige gevallen een hoger bedrag. Zij gaan daardoor terug in de hoogte van hun budget. Ik kan me goed voorstellen dat dat lastig is voor de budgethouders die daarmee te maken krijgen. Daarom hebben de Minister en ik eind vorig jaar gekozen voor een overgangstermijn tot 1 mei 2015, om mensen de tijd te geven hun bestaande contracten aan te passen. Verzekerden hebben daarmee de tijd gekregen om zich op de verandering voor te bereiden.
Ten aanzien van de AWBZ bestond reeds het voornemen om het niet-professionele tarief te evalueren. Zoals al eerder aan uw Kamer aangegeven, zullen wij het niet-professionele tarief in de Zvw daarin meenemen.
Ik heb zorgverzekeraars eind vorig jaar aangesproken op de voorgenomen kortingen in verband met enkele kwetsbare groepen. ZN heeft op basis daarvan aan haar leden een oproep gedaan om aandacht te hebben voor individuele situaties, met name waar het gaat om de kwetsbaarste cliënten. Zorgverzekeraars hebben vervolgens zelf een afweging gemaakt wat zij hiermee doen. Ik heb van ZN begrepen dat zorgverzekeraars welwillend hebben gereageerd op de oproep om iedere situatie goed te bekijken. Ik heb geen inzicht in of dit betekent dat er in geen enkele situatie meer een korting is toegepast bij intensieve kindzorg. In algemene zin geldt dat, als een verzekerde van mening is dat de zorgverzekeraar hem onvoldoende budget biedt om de zorg goed te kunnen inkopen, hij zijn zorgverzekeraar daarop kan aanspreken. De reguliere klachten- en geschillenregeling is, zo nodig, van toepassing.
Hierover heb ik intensief contact met uw Kamer.
Is u bekend dat declaraties in tijdseenheden moeten worden ingevuld, terwijl veel ouders van kinderen met Intensieve kindzorg met vaste maandbedragen werken, zoals dat in de AWBZ mogelijk was? Hoe verhoudt dit zich tot uw opvatting dat de minutenregistraties in de zorg moeten worden afgeschaft?
Ik heb veel bewondering en waardering voor ouders die zelf een deel van de zorg op zich nemen, als hun kinderen een intensieve zorgvraag hebben. Ik deel dan ook zeker met u dat dat mogelijk moet zijn met een Zvw-pgb. Daarbij moeten administratieve lasten zoveel als mogelijk beperkt worden. Wel is het zo dat de keuze om zelf het beheer te hebben over een pgb onvermijdelijk administratieve lasten met zich meebrengt.
In antwoord op Kamervragen van de leden Keijzer en Bruins Slot heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over de wijze waarop is omgegaan met het geconstateerde knelpunt rond minutenregistratie.1
Zoals in de beantwoording van die vragen aangegeven, is in overleg met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Per Saldo besproken dat de minutenregistratie voor pgb-houders een onwenselijke situatie oplevert. ZN en Per Saldo hebben op basis daarvan bekeken op welke wijze de manier van declaratie uitpakt in de praktijk en hoe dit opgelost zou kunnen worden.
Uit dat overleg is gekomen dat alle zorgverzekeraars de wijze van declareren aanpassen, zodat pgb-houders declaraties kunnen indienen op een manier die vergelijkbaar is met de werkwijze onder de AWBZ. Daarmee worden de administratieve lasten voor verzekerden verlaagd.
Hoe verhoudt dit zich tot uw streven om onnodige administratieve lasten zoveel mogelijk te voorkomen en administratieve lasten terug te brengen tot een niveau dat passend is voor het doel?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het mogelijk moet zijn dat ouders zelf gespecialiseerde kindzorg aan hun kind kunnen geven, zonder dat daar ingewikkelde administratieve lasten bij komen, en dat voor het declareren van het pgb in de Zvw ook gewerkt moet kunnen worden met vaste maandbedragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dat mogelijk te maken? Wanneer kunnen maandbedragen worden ingediend?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke concrete veranderingen in de praktijk hebben mensen die een pgb voor IKZ krijgen per 2015 te maken gekregen betreffende administratie en organisatie, en financiële aspecten?
De veranderingen die gepaard gaan met de overheveling van de verpleging en verzorging van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet gelden niet specifiek voor verzekerden uit de doelgroep intensieve kindzorg. De veranderingen zijn divers. Zo wordt de indicatiestelling niet meer uitgevoerd door het CIZ, maar komt de wijkverpleegkundige langs om de zorgvraag van de verzekerde in beeld te brengen. Daarnaast hebben zorgverzekeraars de uitvoering van het Zvw-pgb in lijn gebracht met de manier waarop zij de rest van de Zvw uitvoeren. Dat wil zeggen dat de polisvoorwaarden die tussen zorgverzekeraar en verzekerde gelden het belangrijkste document zijn op basis waarvan de verzekerde kan opmaken op welke wijze hij in aanmerking komt voor een pgb en op welke manier het pgb door de betreffende zorgverzekeraar wordt uitgevoerd. In veel gevallen zal dat bijvoorbeeld betekenen dat een verzekerde voor de geleverde zorg achteraf een declaratie moet indienen. Dat is vergelijkbaar met de uitvoering van het trekkingsrecht onder de Wmo 2015, Jeugdwet en Wlz, maar anders dan onder de AWBZ. Ook kan het zijn dat verzekerden die vóór 1 januari 2014 al een pgb hadden onder de AWBZ per 1 mei 2015 voor het eerst te maken krijgen met het niet-professionele tarief. Dat gold onder de AWBZ per 1 januari 2014 al voor nieuwe budgethouders, maar wordt nu in de Zvw (met een overgangstermijn tot 1 mei 2015) ook ingevoerd voor verzekerden die voor die datum al een pgb hadden voor verpleging en verzorging. Zoals aangegeven zal bij de evaluatie van het niet-professionele tarief onder de AWBZ ook de Zvw worden meegenomen.
Er zijn ook zaken hetzelfde gebleven. Net als onder de AWBZ, maar ook onder de Wmo 2015, de Jeugdwet en de Wlz, is ervoor gekozen om de beslissing of een verzekerde in aanmerking komt voor een pgb te toetsen op basis van een door de verzekerde ingediend budgetplan. Voorwaarden als zelf (of met hulp van een vertegenwoordiger) in staat kunnen zijn om het pgb uit te voeren en kwalitatief goede zorg in te kopen gelden in alle domeinen. Ook is de ondersteuning bij werkgeverstaken door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voortgezet voor verzekerden onder de Zvw.
Verkeershufters die minder vaak worden gepakt |
|
Ockje Tellegen (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verkeershufters worden minder vaak gepakt»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de flinke daling in het aantal staande aanhoudingen na overtredingen in het verkeer sinds 2007? Kunt u een verklaring geven voor deze significante dalingen van de staande aanhoudingen? Is er sprake van minder capaciteit, of zijn er minder overtredingen of zijn er andere oorzaken?
Het WODC heeft in 2011 onderzoek gedaan naar de afname van het aantal verkeersovertredingen. Uit dit onderzoek, dat naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 29 398, nr. 359), bleek dat de daling van het aantal staandehoudingen in de periode 2007 tot en met 2010 voor 78% was toe te schrijven aan de afname van de verkeersdrukte als gevolg van de economische crisis, voor 9% aan de afschaffing van de bonnenquota (in november 2010) en voor 13% aan gedragseffecten van burgers of politie.
Het aantal staandehoudingen voor strafrechtelijke verkeersovertredingen is de laatste jaren stabiel. Na de door het WODC onderzochte periode is het aantal staandehoudingen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (wet Mulder) verder gedaald, maar naar de oorzaken hiervan is geen systematisch onderzoek gedaan. De bovengenoemde oorzaken lijken voor een deel (met name het afschaffen van de bonnenquota en gedragseffecten van burgers en/of politie) nog steeds relevant. Daarnaast geschiedt de verkeershandhaving enerzijds door de verkeershandhavingsteams en anderzijds door de basisteams. De inzet van de basisteams wordt enerzijds bepaald aan de hand van landelijke prioriteiten en anderzijds in de lokale driehoeken. Daarbij kan het voorkomen dat minder voorrang wordt gegeven aan de verkeershandhaving. Dit laat onverlet dat de strafrechtelijke en administratiefrechtelijke verkeershandhaving een belangrijk onderdeel blijft van de inzet van de politie.
Hoe moet deze daling worden bezien in het kader van de verkeersveiligheid? Hoe beoordeelt u deze daling in het licht van de gepercipieerde pakkans? Wat is nu de gepercipieerde pakkans? Zijn hier doelstellingen op geformuleerd? Zo nee, waarom niet?
De pakkans is afhankelijk van meerdere factoren en verschilt per feit. Ik beschik dan ook niet over gegevens om de exacte pakkans te bepalen. De gepercipieerde pakkans wordt onder meer bepaald door de verschillende handhavingsmiddelen die de politie inzet. Staandehoudingen zijn van belang, alsmede de elektronische handhavingsmiddelen zoals flitspalen, trajectcontroles, mobiele radarsets, etc. De politie streeft ernaar de feitelijke pakkans op de zogenoemde Helmgrasfeiten (helm, gordel, rood licht, alcohol, snelheid) zo hoog mogelijk te laten zijn. De politie doet dit onder meer door informatie gestuurde inzet op onveilige wegvakken. Dit houdt in dat de politie in afstemming met het lokaal gezag handhaaft op die plaatsen en tijdstippen waar het effect van het optreden optimaal is. De politie wil door zichtbare staandehoudingen en het voeren van voorlichting en mediabeleid ook actief bijdragen aan preventie en het beïnvloeden van gedrag van weggebruikers. Op deze manier wordt de gepercipieerde pakkans met de hiertoe beschikbare middelen zo hoog mogelijk gehouden en wordt de verkeersveiligheid geborgd. Er zijn geen doelstellingen ten aanzien van de pakkans geformuleerd. Wel zijn er afspraken gemaakt over de inzet van het aantal trajectcontroles, flitspalen en aantal fte van de verkeershandhavingsteams.
Klopt het dat niet alle overtredingen worden meegeteld in de maatregel Beginnend Bestuurder en er dus ook geen punt op het rijbewijs bijgeschreven kan worden als er bekeurd is op het kenteken? Zo ja, deelt u dan de mening dat een daling in het aantal staande aanhoudingen niet gunstig is voor de effectiviteit van maatregelen als het beginnersrijbewijs en de recidiveregeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen zijn en worden er getroffen teneinde de effectiviteit van deze maatregelen te vergroten?
Het klopt dat niet alle overtredingen worden meegeteld in de maatregel Beginnend Bestuurder. De overtredingen die onder de maatregel Beginnend Bestuurder vallen betreffen ernstige feiten2 die uitsluitend via staandehouding kunnen worden geconstateerd. De cijfers van de aantallen staandehoudingen waarover in de media is bericht gaan over de Wet Mulder. De feiten die meetellen bij de maatregel Beginnend Bestuurder en de recidiveregeling veelplegers vallen onder het strafrecht. Het aantal staandehoudingen voor strafrechtelijke verkeersovertredingen is de laatste jaren stabiel.
In 2014 werd in 70% van de strafrechtelijke verkeerszaken de bestuurder staandegehouden en direct geconfronteerd met zijn gedrag en uit de anonimiteit gehaald. De instroom van zaken op grond van de nieuwe regeling voor de veelplegeraanpak monitor ik nauwkeurig. Tot 30 maart van dit jaar zijn er bij het CJIB 2151 zaken geregistreerd op het terrein van de veelplegerfeiten. Het gaat dan om feiten zoals het negeren van een rood kruis, het niet stoppen voor een stopteken van de politie, of het op de snelweg onterecht de vluchtstrook gebruiken. Hiervan zijn 662 zaken geconstateerd op kenteken en 1489 zaken geconstateerd middels staandehouding.
Hoe verhoudt de effectiviteit van de recent ingevoerde hufteraanpak zich tot de afnemende staande aanhoudingen? Zijn staande aanhoudingen noodzakelijk voor het vergroten van de pakkans en daarmee de effectiviteit van de hufteraanpak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer zijn de resultaten van het experiment met weginspecteurs van Rijkswaterstaat die de status van Buitengewoon Opsporingsambtenaar (BOA) hebben gekregen bekend? Bent u bereid te kijken of en in hoeverre dit kan bijdragen aan de vergroting van de gepercipieerde pakkans dan wel het vergroten van het aantal staande aanhoudingen ten behoeve van de verkeersveiligheid?
Met het experiment met de weginspecteurs van Rijkswaterstaat wordt beoogd om de doorstroming en veiligheid op de snelwegen rond Rotterdam te verbeteren. Dit experiment is met ingang van 2 februari jl. gestart voor de duur van één jaar. Na afloop van die periode zullen alle eindresultaten in kaart worden gebracht en beslissingen worden genomen over eventuele te zetten verdere stappen.
Wordt het aantal staande aanhoudingen door de politie vooral uitgevoerd op provinciale en gemeentelijke wegen? Hoe wordt de verkeersveiligheid betrokken in de afweging van de politie-inzet ten behoeve van de staande aanhoudingen?
Ja. De politie, in het bijzonder de verkeershandhavingsteams, controleert met name op het onderliggend wegennet op de HELMgrasfeiten (helm, gordel, rood licht, alcohol, snelheid). Van het aantal staandehoudingen dat is verricht naar aanleiding van overtreding van de maximum snelheid heeft 18,6% op de snelwegen plaatsgevonden. Dit betekent dat meer dan 80% van het aantal staandehoudingen ten aanzien van snelheid op wegen binnen en buiten de bebouwde kom heeft plaatsgevonden.3 De politie bepaalt de inzet onder meer aan de hand van ongevalanalyses.
Is de maatregeleffectiviteit en het effect op de gepercipieerde pakkans van het staande houden en het houden van een goed gesprek onderzocht? Zo ja, hoe verhoudt zich dat met bijvoorbeeld het krijgen van een boete na te zijn gepakt door een flitscamera dan wel bij een trajectcontrole? Zo nee, waarom is dan besloten het aantal staande aanhoudingen te verminderen?
Er is mij geen onderzoek bekend dat zich specifiek richt op de effectiviteit van staandehoudingen en/of het houden van een goed gesprek. De Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) heeft wel gekeken naar de effectiviteit van verschillende methoden van snelheidstoezicht. Uit de SWOV-factsheet «Politietoezicht en rijsnelheid» blijkt dat er veel onderzoek is gedaan naar de effecten van snelheidscamera’s. Het algemene beeld van deze studies is consistent positief. In de factsheet staat ook dat (mobiele) snelheidscontroles met staandehouding van overtreders succesvol blijken in het terugdringen van ongevallen. Daarnaast staat in de factsheet dat in de vakliteratuur wordt geconstateerd dat rijdende surveillance met staandehouding de minst effectieve methode is als het gaat om het verminderen van verkeersongevallen. De methode is te weinig opvallend om een algemeen preventief effect te kunnen hebben. Wel is de methode zeer geschikt om specifiek hardnekkige, grove overtreders te pakken. Dit sluit aan bij het huidige beleid. In 2014 werd de bestuurder in bijna 70% van de strafrechtelijke verkeerszaken staandegehouden en direct geconfronteerd met zijn gedrag en uit de anonimiteit gehaald.
Op welke overtredingen handhaaft de politie bij het toezicht op de weg nu hoofdzakelijk in het kader van de verkeersveiligheid? Op welke wijze doet zij dit? Beschikt de politie hiervoor over genoeg specialistische kennis, expertise en materieel? Wie bepaalt de prioritering van de te handhaven overtredingen in het verkeer
Zoals reeds aangegeven in antwoord 7 controleert de politie met name op HELMgrasfeiten door middel van staande houdingen en (voor wat betreft snelheid) met mobiele radarsets. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van trajectcontroles en flitspalen. De politie beschikt over voldoende specialistische kennis, expertise en materieel. De prioriteiten van de regionale verkeershandhavingsteams worden bepaald aan de hand van een regionaal verkeershandhavingsplan dat in samenspraak met het OM wordt opgesteld.
Naar aanleiding van het artikel «Trajectcontrole staat niet aan»2: klopt het dat door verouderde systemen twee derde van de trajectcontroles uit staat? Zo ja, wanneer worden deze uiterlijk vervangen? Wat betekent het uitstaan van die trajectcontroles voor de verkeersveiligheid op die trajecten? Hoe wordt in deze overgangsfase op die trajecten de verkeersveiligheid gehandhaafd?
Op dit moment functioneren vijf van de in totaal tien trajectcontrolesystemen. Later dit jaar komen er nog vier locaties bij, te weten de N62 Westerscheldetunnel, de A20 Rotterdam en de A4 Hoofddorp. Op 15 april 2015 gaat het trajectcontrolesysteem op de A12 Den Haag weer aan. Begin 2016 wordt het trajectcontrolesysteem op de A12 Utrecht teruggeplaatst. De verkeersveiligheid wordt door de politie op deze trajecten op alternatieve wijzen, onder meer door de inzet van mobiele radarsets, gehandhaafd.
Kunt u aangeven op grond van welke criteria trajectcontroles worden opgeheven, zoals nu gebeurd op de A12 bij Woerden en de Zeelandtunnel? Worden de komende periode nog meer trajectcontroles opgeheven? Kunt u aangeven op welke trajecten trajectcontroles worden ingezet ten behoeve van de handhaving van milieuregels?
In het artikel «Trajectcontrole staat niet aan» wordt gesproken over de Zeelandtunnel, waar vermoedelijk de Zeelandbrug wordt bedoeld. De trajectcontroles op de A12 bij Woerden en op de Zeelandbrug zijn opgeheven omdat de toegevoegde waarde voor het behalen van milieu of verkeersveiligheidsdoelstellingen op dit traject is afgenomen en het plaatsen van trajectcontrolesystemen op andere locaties van (groter) belang wordt geacht.
Buiten deze twee systemen worden op korte termijn geen trajectcontrolesystemen meer opgeheven.
De systemen worden ingezet voor milieudoeleinden en ten behoeve van de verkeersveiligheid. Op de trajecten waar de systemen staan, daalt de gemiddelde snelheid en wordt de spreiding tussen de gereden snelheden kleiner. Hierdoor vermindert de uitstoot van CO2 en fijnstof en de geluidsproductie, en daalt het risico op een ongeval.
Het bericht over valse inschrijvingen in de Basisregistratie Personen (BRP) |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht over valse inschrijvingen in de Basisregistratie Personen (BRP)?1
Ja.
Is het waar dat gemeenten te maken hebben met personen die zich inschrijven in de BRP uitsluitend met het doel om een burgerservicenummer (BSN) te verkrijgen of een Nederlands rijbewijs?
Daar zijn aanwijzingen voor.
In hoeveel gemeenten heeft zich dit voorgedaan?
Op dit moment hebben 6 gemeenten het vermoeden dat er in 2014 sprake is geweest van een inschrijving in de BRP op oneigenlijke gronden.
Om hoeveel, vermoedelijk valse, inschrijvingen gaat het?
Er is onderzocht in hoeveel gevallen het vermoedelijk om valse inschrijvingen gaat. Dat vermoeden bestaat in 125 gevallen. De desbetreffende personen werden na onderzoek namelijk niet aangetroffen op het geregistreerde adres. Of het hier ook daadwerkelijk om valse inschrijvingen gaat is lastig met terugwerkende kracht vast te stellen.
Daarom heb ik aan de gemeenten waarin de vermoedelijk valse inschrijvingen zich hebben voorgedaan, gevraagd of zij bij de inschrijving indertijd hebben gehandeld naar de mogelijkheden die de wet biedt om bij de inschrijving in de BRP aan betrokkene te vragen naar aanvullende inlichtingen en geschriften. Als op basis daarvan kan en moet worden vastgesteld dat een persoon ten onrechte is ingeschreven in de BRP (een valse inschrijving dus) en als op basis van de onterechte inschrijving een rijbewijs is omgewisseld, dan wordt de RDW hierover geïnformeerd. De RDW zal het desbetreffende rijbewijs dan met onmiddellijke ingang en met terugwerkende kracht alsnog ongeldig verklaren en als zodanig opnemen in het Rijbewijsregister.
Hoe hebben de betreffende gemeenten gehandeld met de verdachte gevallen?
De betreffende gemeenten hebben de BSN’s van het ministerie ontvangen en voor zover dat nog niet het geval was, hebben zij onderzoek uitgevoerd. In het overgrote deel van de gevallen is overgegaan tot ambtshalve emigratie. Dat betekent dat zij nu als VOW in de BRP staan: Vertrokken, onbekend waarheen. In een deel van de gevallen hebben betrokken burgers zelf aangifte van vertrek gedaan. Bij één gemeente bevindt het onderzoek zich nog in de afrondende fase.
In hoeveel gevallen is er aangifte gedaan bij de politie?
Er wordt geen specifieke registratie bijgehouden van aangiftes over mogelijke fraude met omgewisselde rijbewijzen. Het is dus niet mogelijk hier op basis van de bestaande registratie een uitspraak over te doen. Het kan zijn dat er bij sommige eenheden van de politie aangiften zijn gedaan maar het is op dit moment niet bekend of dit (ook op grote schaal) is gebeurd.
Wat is het kennelijke voordeel van een Nederlands rijbewijs? Hoeveel rijbewijzen zijn er verstrekt op basis van vermoedelijk valse inschrijvingen?
Voor wat betreft de identiteitsfunctie van het rijbewijs geldt dat in de Wet op de Identificatieplicht (WID) zowel Nederlandse rijbewijzen als rijbewijzen uit andere EU-lidstaten zijn aangewezen als documenten waarmee in bij de wet aangewezen gevallen de identiteit van personen kan worden vastgesteld. Vanuit dat perspectief zou omwisseling van het rijbewijs geen voordeel opleveren. Het is echter mogelijk dat in sectorale wetgeving en in het maatschappelijk verkeer aan het Nederlandse rijbewijs een andere waarde wordt toegekend dan aan rijbewijzen uit andere landen. Zo is denkbaar dat het Nederlandse rijbewijs ten onrechte wordt geassocieerd met het Nederlanderschap.
In 125 gevallen zijn er rijbewijzen verstrekt waarbij er naar aanleiding van nader onderzoek een vermoeden is van een valse inschrijving. De RDW is op de hoogte gesteld van de status van betrokkenen in de BRP.
Is nagegaan of de verstrekte BSN’s zijn gebruikt voor uitkeringen of toeslagen of andere overheidstoelagen? Zo ja, hoe is daarna gehandeld? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek is gebleken dat in geen van de 125 gevallen een toeslag, uitkering of andere overheidstoelage is aangevraagd.
Welke maatregelen neemt u om de mogelijkheid van het verkrijgen van een BSN of een Nederlands rijbewijs op basis van een valse inschrijving in de BRP te blokkeren?
In de wet BRP wordt geregeld in ondermeer artikel 2.45 wat nodig is voor inschrijving/verhuizing. De gemeente ontleent de aangifte van adres aan de informatie en geschriften die de burger levert, tenzij aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn en de gegevens worden niet opgenomen indien de identiteit van betrokkene niet deugdelijk is vastgesteld.
De meeste gemeenten vragen toestemming van de hoofdbewoner en een huur/koopovereenkomst. Deze werkwijze is opgenomen in het generiek werkproces dat de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) uitgeeft.
Ik heb daarnaast alle gemeenten in december 2014 met een nieuwsbrief geïnformeerd over het fenomeen dat mensen zich op oneigenlijke gronden in de BRP willen inschrijven om de waakzaamheid aan te scherpen. Daarbij heb ik gewezen op het gebruik van de onderzoeksmogelijkheden voordat de registratie daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Denk bijvoorbeeld aan het uitvoeren van een huisbezoek en extra controle van de overgelegde documenten.
In aanvulling hierop zal ik alle gemeenten vragen om altijd alsnog een adresonderzoek in te stellen als iemand binnen vier weken na inschrijving in de BRP een aanvraag doet voor de omwisseling van een nog geldig buitenlands rijbewijs naar een Nederlands rijbewijs. Dit in afstemming met de Dienst Wegverkeer (RDW).
Hulp bij de aangifte inkomstenbelasting |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het wegvallen van de mogelijkheid om aangiften met een elektronische handtekening te ondertekenen, problemen kan opleveren voor hulp bij de aangifte inkomstenbelasting?
Voor het antwoord op de vragen 1, 2 en 4 verwijs ik naar mijn antwoorden van 03-03-2015 op de vragen van de leden Groot en Oosenbrug (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1451)
Deelt u de mening dat dat in bijzondere mate geldt voor een organisatie als Stichting Door en Voor, die mensen met psychi(atri)sche, maatschappelijke en verslavingsproblemen ondersteunt, omdat deze mensen meer dan gemiddeld moeite hebben met het aanvragen van een DigiD inlogcode en het onthouden ervan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel organisaties die in het verleden aangiften verzorgden voor mensen die daartoe zelf niet in staat waren, kunnen deze hulp bij de aangifte niet meer bieden vanwege het schrappen van de digitale handtekening?
Zoals uit de hierboven genoemde antwoorden op vragen over ditzelfde onderwerp blijkt, is een gevarieerd aanbod in ondertekeningsmogelijkheden beschikbaar waaruit iedere organisatie zelf een passende keuze kan maken. Er hebben zich tot op heden geen organisaties bekend gemaakt bij de Belastingdienst waarvoor geen enkel alternatief werkbaar is gebleken.
Welke oplossing hebt u voor ogen voor de organisaties die hulp bij aangifte bieden en/of hun cliënten die zelf niet in staat zijn aangifte te doen?
Zie antwoord vraag 1.
Onveilige situaties op de vaarwegen door onderbezetting bij verkeersleiding Rijkswaterstaat |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van het NOS-journaal waaruit blijkt dat verschillende verkeersleiders die verantwoordelijk zijn voor de binnenvaart zich zorgen maken over onderbezetting?1
De doelstelling van Rijkswaterstaat is vlot en veilig verkeer op de vaarwegen met efficiënte en effectieve inzet van mensen en middelen. Gebleken is dat efficiëntere inzet mogelijk is. Dat betekent dat hetzelfde werk uitgevoerd kan worden met minder mensen. Rijkswaterstaat vermindert de komende tijd landelijk het aantal medewerkers via natuurlijk verloop. De serviceverlening en veiligheid zijn daarbij gewaarborgd.
De zorgen van verschillende verkeersleiders dat deze veranderingen hebben geleid tot onderbezetting zijn mij bekend. Rijkswaterstaat houdt de situatie nauwlettend in de gaten. Als er onderbezetting ontstaat door ziekte, opleiding en trainingen en vacatures dan worden maatregelen genomen om het serviceniveau voor de binnenvaart op peil te houden. Medewerkers worden dan flexibel ingezet (uitwisseling tussen verkeersposten) en er wordt geprioriteerd in de werkzaamheden. Administratieve taken worden tijdelijk niet uitgevoerd. De prioritaire inzet richt zich dan op de begeleiding van de scheepvaart of de bediening van bruggen en sluizen.
In hoeverre deelt u de mening dat een goede bezetting van verkeersleiders de veiligheid voor de binnenvaart vergroot?
Verkeersleiders spelen een belangrijke rol bij de veiligheid en doorstroming op de vaarwegen. De bezetting van de verkeersposten wordt afgestemd op het benodigd serviceniveau. Dat betekent dat die wordt aangepast aan de vraag en corridorgericht is (op een heel traject).
Daarnaast wordt rekening gehouden met technologische vernieuwingen in de binnenvaart, die de veiligheid verder vergroten. Schepen krijgen steeds meer en betere informatie aan boord door onder meer AIS (een systeem waarbij schepen zichtbaar zijn voor elkaar zodat tijdig geanticipeerd kan worden op de ontmoeting met andere schepen en deze veilig gepasseerd kunnen worden, dat vanaf 1 december 2014 verplicht gesteld is op het stroomgebied van de Rijn. De overige binnenwateren volgen later) en elektronische vaarkaarten (informatie over vaargeul, markeringen, bebording, bruggen en sluizen).
Klopt het dat de schepen van Rijkswaterstaat veel vaker dan voorheen aan de kant liggen, in plaats van dat deze patrouilleren over de wateren? Kunt u aangeven hoeveel vaaruren deze schepen in 2014 hadden en dit vergelijken met 2013 en 2012?
Rijkswaterstaat draait minder vaardiensten dan voorheen. Rijkswaterstaat zet capaciteit aan mensen en middelen namelijk zo efficiënt en zo risicogericht mogelijk in bij de uitvoering van zijn taken, waarbij opgemerkt wordt dat voor het «varend bedrijf» net als voor geheel Rijkswaterstaat een taakstelling geldt. Bij het bepalen wanneer welk schip wordt ingezet wordt niet naar één stuk vaarweg gekeken, maar naar een hele corridor. Schepen en dus ook het personeel zijn in een groter gebied actief.
De gevraagde vergelijking is niet direct opvraagbaar. Het vergelijken van het aantal vaaruren over de verschillende jaren kost meer tijd en zal ik binnen 5 weken aan de kamer opsturen.
Hoe vaak gebeurt het dat een binnenvaartschip geen contact kan krijgen met de verkeersleiding van Rijkswaterstaat, zoals verteld wordt door een verkeersleider aan de Gelderlander?2
Verkeersposten moeten bereikbaar zijn. Mocht dit bij hoge uitzondering niet het geval zijn dan roept Rijkswaterstaat schippers op daarvan melding te doen. Er wordt dan uitgezocht waarom er geen contact tot stand is gekomen. Er zijn mij drie klachten van schippers over de bereikbaarheid van verkeersposten bekend, die in januari en februari via de landelijke informatielijn van Rijkswaterstaat zijn binnengekomen.
Deelt u de mening dat het recente ongeluk op de Westerschelde voorkomen had kunnen worden wanneer er meer capaciteit zou zijn geweest bij de verkeersleiding? Kunt u uw antwoord toelichten?
De twee recente incidenten op de Westerschelde zijn nog in onderzoek bij de politie. Daar loop ik niet op vooruit. Beide incidenten vonden overigens plaats in het beheersgebied van de Vlaamse verkeerscentrale in Zandvliet, en dus niet binnen het beheersgebied van de Nederlandse verkeersposten.
Hoeveel fte's (fulltime-equivalent) waren er in 2010 beschikbaar bij de verkeersleiding van Rijkswaterstaat voor de vaarwegen en hoeveel is dat voor 2015?
Het betreft de onderstaande fte’s voor 2010 en 2015:
2010:
228 fte op de vaartuigen
231 fte verkeersleiders (verkeersposten)
2015:
197 fte op de vaartuigen (uiteindelijk 181 fte in 2018)
200 fte verkeersleiders (verkeersposten, uiteindelijk 189 fte in 2018)
Vindt u het niet ongehoord dat de eisen aan binnenvaartschepen tot in het absurde worden doorgevoerd terwijl de overheid het veiligheidsniveau fors naar beneden schroeft als het gaat om de verkeersleiding?
Het moge duidelijk zijn (zie ook het antwoord op vraag 2) dat het veiligheidsniveau op de Nederlandse vaarwegen onverkort hoge prioriteit heeft.
Het bericht dat extremistische sjeiks welkom zijn in Utrecht |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Utrecht: haatpredikers welkom»?1
Ja.
Klopt het dat de bijeenkomst in Utrecht, waar onder andere ook de Saoedische prediker Al-Hakeem bij aanwezig zal zijn, toch doorgang vindt?
Het evenement in Utrecht heeft op zondag 1 maart jongstleden plaatsgevonden. De heer Al-Hakeem is voor zover bekend niet op dit evenement aanwezig geweest.
Bent u bekend met het gegeven dat Al-Hakeem een virulente geweldsprediker is die stelt dat afvalligen en critici van de islam gedood dienen te worden en vrouwen genitaal moeten worden gemutileerd?
Het is mij bekend dat de heer al-Hakeem in diverse preken en spreekbeurten uitspraken heeft gedaan die in de Nederlandse context ontoelaatbaar zouden zijn en – als ze in Nederland in het openbaar gedaan zouden worden – in sommige gevallen tot strafrechtelijke vervolging zouden kunnen leiden.
In hoeverre begrijpt u dat het binnenlaten van Saoedische geweldspredikers niets bijdraagt aan het tegengaan van radicalisering en extremisme?
In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme heeft het kabinet gesteld radicalisering te willen tegengaan door verspreiders van jihadistische propaganda aan te pakken en te verstoren. Een van de maatregelen die hierbij genoemd is, is het weigeren van een visum voor predikers – uit visumplichtige landen – die oproepen tot haat en geweld (maatregel 20f). Uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, zijn zoals ik aan uw Kamer heb gemeld in de brief van 3 maart 2015 niet welkom. Voor de nadere uitwerking van maatregel 20f verwijs ik uw Kamer naar deze brief.
Kunt u aangeven waarom van geweldspredikers die zouden spreken in Rijswijk wel het visum is ingetrokken en waarom dat bij deze geweldsprediker blijkbaar niet gebeurt?
Deze afweging was niet aan de orde. Bij de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland is geen visum aangevraagd op naam van de in de aankondigingen genoemde prediker (Sheikh) Assim Al-Hakeem.
Bent u bereid de burgemeester van Utrecht wakker te maken, hem te wijzen op het tot geweld oproepende karakter van de boodschap van Al-Hakeem en te zorgen dat het «gala» alsnog wordt afgeblazen? Zo neen, waarom niet?
Het evenement heeft reeds plaatsgevonden. De locatie-eigenaar heeft aanvankelijk het huurcontract ontbonden, mede op basis van de ontstane ophef. Er was geen strafrechtelijke grond om dit evenement te verbieden. De locatie-eigenaar heeft uiteindelijk besloten de locatie voor het evenement alsnog ter beschikking te stellen.
Bent u bereid, behalve de geweldspredikers, ook organisaties die deze figuren (blijven) uitnodigen aan te pakken? Zo neen, waarom niet?
Vrijheid van meningsuiting is de essentie van democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Het organiseren van een evenement zoals in Utrecht, dat volgens de organisatie bedoeld was om geld in te zamelen voor liefdadigheidsactiviteiten, is niet verboden. Echter, de vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. Deze wordt begrensd als de vrijheden van anderen in het geding komen, als mensen haat of geweld prediken of als de veiligheid in het geding komt. Wat betreft eventuele maatregelen tegen organisaties geldt, dat als zou blijken dat tijdens een evenement sprake is geweest van het aanzetten tot haat zoals vastgelegd in artikel 137d Wetboek van Strafrecht, het Openbaar Ministerie kan beoordelen of alleen degene die aanzette tot haat moet worden vervolgd, of ook degene die hem eventueel bij de strafbare uitingen heeft geholpen.
Het succes van Buurtzorg |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u er ook trots op dat Buurtzorg een voorbeeld is tot ver over onze landsgrenzen?1
Het is goed dat Buurtzorg een positief voorbeeld is, buiten Nederland maar zeker ook in Nederland.
Kunt u uitleggen waarom het zo ingewikkeld is om – ondanks het evidente kwalitatieve succes van Buurtzorg – de werkwijze van Buurtzorg de norm te laten zijn in de Nederlandse thuiszorg? Hoeveel echt zelfsturende teams, dus zonder manager en hiërarchie, zijn er te vinden buiten Buurtzorg Nederland?
Mede vanwege het succes van de werkwijze van Buurtzorg zijn er inmiddels meerdere andere aanbieders die er voor hebben gekozen om te werken met zelfsturende teams. Dat stimuleer ik ook via programma’s als In Voor Zorg!; het programma waaraan ook Buurtzorg heeft meegedaan. Of via de experimenten Regelarme instellingen, waaraan Buurtzorg heeft meegedaan. Voorbeelden hiervan zijn Zorgaccent, Omring, Thuiszorg Rotterdam en Vierstroom. Er is geen registratie van «echt zelfsturende teams».
Hoeveel mensen zijn er in zowel de wijkverpleging als in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) druk met controle van de werkzaamheden van wijkverpleegkundigen en/of wijkteams? Kunt u deze kwantitatieve gegevens aan de Kamer sturen?
Ik laat hier geen registratie over bijhouden, dat zou – evenals bovengenoemde registratie – extra onnodige lasten met zich meebrengen.
Werken de nieuwe wijkverpleging en de Wmo in voldoende mate volgens het adagium van directeur Jos de Blok «Hoe minder je organiseert, hoe beter», met andere woorden de professional weet zelf goed te handelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Binnen de wettelijke kaders van de Wmo 2015 hebben gemeenten de beleidsruimte om op eigen manier invulling te geven aan het bieden van maatschappelijke ondersteuning. De afgelopen periode hebben de betrokken partijen veel energie gestoken in een zorgvuldige transitie om de continuïteit van zorg en ondersteuning te waarborgen. De komende periode staat in het teken van de doorontwikkeling van de Wmo, waarin gemeenten ook andere mogelijkheden van sturing, bekostiging en het anders organiseren van zorg en ondersteuning bezien. Het platform directeuren sociale pijler (PDSP) heeft een werkgroep ingericht om de komende periode stappen te maken op dit onderwerp. Daarnaast evalueert het Ondersteuningsteam Decentralisaties (OTD) de eerste gemeentelijke ervaringen met resultaatbekostiging in de Wmo 2015. Deze ervaringen kunnen andere gemeenten verder helpen bij de doorontwikkeling van opdrachtgeverschap.
Herkent u de stelling dat mannen niet gemakkelijk managementtaken schrappen, in ieder geval minder gemakkelijk dan vrouwen? Is de verhouding uitvoerende krachten en leidinggevend/management/bestuurlijk in de zorg niet juist andersom? Zou dit volgens u de verklaring kunnen zijn dat er onvoldoende in management wordt gesneden?
Deze stelling heb ik eerder gehoord. Ik zou er alleen geen conclusies aan kunnen en willen verbinden, zeker gezien het succes van Buurtzorg. Vanwege de hervormingen en de taakstellingen die daarmee gepaard gaan, is de prikkel voor zorgaanbieders om te kijken naar de mogelijkheden om de kosten te beperken groot. Ik ga er dan ook van uit dat deze prikkel ertoe bijdraagt dat onnodige managementlagen zullen verdwijnen. Zoals eerder geschetst zien we dat ook steeds vaker terug in de organisaties die werken met wijkverpleegkundige zelfsturende teams.
Bent u ervan op de hoogte dat een van de zaken die Buurtzorg wil voorkomen het «achter elkaar racen» van verschillende zorgverleners bij één persoon is? Lukt dit voldoende met de nieuwe wijkverpleging? Wordt er niet meer afgerekend op minuten en opleiding van een medeweker per handeling per patiënt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alle partijen die zijn betrokken bij wijkverpleegkundige zorg vinden het van belang dat een patiënt niet onnodig met verschillende gezichten wordt geconfronteerd. Dat geldt niet alleen voor Buurtzorg. Indien een persoon heeft gekozen voor een aanbieder zal de betrokken wijkverpleegkundige de indicatie stellen. Op basis daarvan wordt een zorgplan opgesteld waarin meerdere zorgverleners een rol kunnen spelen. Het behoort tot de professionele autonomie van de zorgverlener om de afstemming te zoeken met elkaar.
De bekostiging zoals die in 2014 was in de AWBZ met prestaties verpleging en verzorging geldt in 2015 ook in de Zvw. Daar waar prestaties gebundeld konden worden is dat ook gebeurd om de administratieve lasten te beperken. Bij de uitwerking van de toekomstige bekostiging, waar ik u zo spoedig mogelijk over zal berichten, geldt als uitgangspunt dat de registratieverplichtingen worden verminderd.
Bent u ervan op de hoogte dat uit het onderzoek van Plexus blijkt dat Buurtzorg op de lange termijn de zorg goedkoper maakt, zeker omdat zij inzet op herstel van zelfstandigheid van de patiënt of het fors verminderen van de zorgafhankelijkheid? Zo ja, waarom stelt u in uw brief dat dit enkel leidt tot een «dialoog met het veld»? Vindt u een dialoog voldoende? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
Uit het onderzoek blijkt dat de ervaren kwaliteit die Buurtzorg levert hoog is en dat 62% van alle thuiszorgaanbieders duurder is per cliënt dan Buurtzorg. Dit komt door de combinatie van een relatief hoog uurtarief terwijl er sprake is van een relatief beperkt aantal uren zorg per cliënt (terwijl de ervaren kwaliteit hoog is). Dit is wezenlijke informatie voor zowel de zorgaanbieders als de
zorgverzekeraars om (inkoop)afspraken te maken over hoe de kwaliteit/kostenverhouding ook bij andere zorgaanbieders kan worden verbeterd. Deze afspraken worden gemaakt in dialoog tussen genoemde partijen.
Welke andere thuiszorgorganisaties zijn in het vergelijkende onderzoek van KPMG Plexus meegenomen en vergeleken met Buurtzorg? Waarom blijven deze onbenoemd in het onderzoek?
Het onderzoek is een vergelijkende studie naar de waarde van ca. 600 thuiszorginstellingen, waartegen Buurtzorg is afgezet. In § 2.5 van het onderzoek is aangegeven hoe de aanbieders zijn geselecteerd in deze vergelijkende studie. De namen van deze zorgaanbieders mogen alleen met toestemming van deze zorgaanbieders worden gepubliceerd. VWS beschikt niet over de namen van de zorgaanbieders of hun scores in de vergelijking. Buurtzorg is wel zichtbaar omdat het een studie naar de doelmatigheid van Buurtzorg betrof en Buurtzorg expliciet heeft ingestemd met de publicatie op deze manier.
Bent u van mening dat het gemiddelde kwaliteitsniveau, op basis van 179 aanbieders – dat te zien is in de figuur op pagina 3 – niet te laag ligt, wanneer u kijkt naar het kwaliteitsniveau van Buurtzorg (respectievelijk iets hoger dan 15 ten opzichte van het niveau van Buurtzorg net onder de 23)? Hoe hoog zou u het gemiddelde willen zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
De CQ-index betreft ervaren kwaliteit. Uiteraard is het streven om de ervaren kwaliteit van de geleverde thuiszorg over de gehele linie zo hoog mogelijk te hebben. Het is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om goede afspraken te maken om streefwaardes voor wat betreft de ervaren kwaliteit. Ik stimuleer dat via verschillende wegen.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) het overzicht van aanbieders dat onder het gemiddelde kwaliteitsniveau valt? Zou zij die niet moeten hebben voor haar toezicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ beschikt over de gegevens in de CQ-index en benut deze ook bij haar toezicht.
Kunt u aangeven welke aanbieder onder het gemiddelde scoort, en welke daarboven? Vindt u dat deze informatie openbaar beschikbaar moet zijn voor zowel de zorginkoper als de patiënt die toch keuzevrijheid heeft?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 8.
Denkt u dat u met «dialoog» het gemiddelde kwaliteitsniveau omhoog gaat brengen, of denkt u aan andere maatregelen om de kwaliteit (fors) omhoog te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de inkoop van de wijkverpleegkundige zorg is het aan verzekeraars om ook de kwaliteit van de geleverde zorg als vertrekpunt voor de contractbespreking mee te nemen. Verzekeraars geven aan de bestaande praktijkvariatie terug te willen dringen. Ik ben van mening dat ook in de toekomstige bekostiging ruimte gecreëerd moet worden voor het belonen van kwaliteit en uitkomsten van zorg om op die manier de prikkel voor kwaliteit en innovatie in te bouwen.
Daarnaast is het zo dat ook verpleegkundigen werken volgens richtlijnen. V&VN is momenteel bezig met de ontwikkeling van een aantal nieuwe richtlijnen, zoals een richtlijn voor intensieve kindzorg.
Welke andere middelen wilt u inzetten – naast de dialoog met het veld – om in de thuiszorg enerzijds een kwalitatieve slag te maken, en anderzijds een organisatorische slag (in casu minder management en overhead) voor elkaar te krijgen?
Een toenemende kwaliteit staat niet geheel los van de wijze waarop aanbieders zijn georganiseerd. Eerder heb ik al aangegeven dat aanbieders noodgedwongen naar de kostenkant moeten kijken. Onnodig management en overhead zal daarbij ook punt van discussie zijn.
Daarnaast hebben partijen in het onderhandelaarsresultaat transitie verpleging en verzorging een kwaliteitsagenda opgesteld. Het tot stand brengen van zorgvernieuwing is een van de onderwerpen van de agenda. Dit gebeurt onder andere uit ervaringen die zijn opgedaan in de experimenten regelarme instellingen (ERAI) en «In Voor Zorg!» projecten. Verder maakt het ontwikkelen van richtlijnen deel uit van de agenda, kwaliteitsmeting en keuze-informatie is een belangrijk speerpunt en het ontwikkelen van nieuwe vaardigheden en competenties bij wijkverpleegkundigen.
Vindt u het uit te leggen dat er zorgverzekeraars zijn die Buurtzorg passeren in hun zorginkoop, terwijl Buurtzorg zowel kwalitatief, als kosteneffectief, zeer hoog scoort?4 Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het artikel waarnaar wordt verwezen, komt naar voren dat Buurtzorg niet is gecontracteerd voor de activiteiten die niet direct te koppelen zijn aan een individueel zorgtraject van een patiënt (en vallen binnen de prestatie «wijkgericht werken». Verzekeraars (en aanbieders) zijn vrij om hier een eigen afweging in te maken. Voor het overgrote deel van de zorg die valt onder de aanspraak wijkverpleging, namelijk de verpleging en verzorging die te herleiden is naar individuele patiënten is Buurtzorg wel gecontracteerd. Ook daar zijn verzekeraars vrij om de beste keuze voor hun cliënten te maken.
Het artikel 'Ouderen in problemen door budgetpolis' |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ouderen in problemen door budgetpolis»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het signaal van de Landelijke Huisartsenvereniging dat veel (met name) ouderen met een budgetpolis in de problemen komen, doordat zij hun medicijnen in de praktijk eigenlijk alleen nog maar via internet kunnen bestellen, aangezien er geen gecontracteerde apothekers in de directe omgeving zijn?
Inmiddels zijn er twaalf budgetpolissen op de markt. Deze polissen kunnen de verplichting inhouden dat geneesmiddelen of hulpmiddelen alleen via internet zijn te bestellen. Zo kunnen bij een aantal budgetpolissen herhaalrecepten alleen worden besteld via een internetapotheek. Medicijnen via internet bestellen voor mensen die niet goed overweg kunnen met internet kan lastig zijn. Het is daarom van belang dat verzekerden die kiezen voor een budgetpolis (die overigens vaak ook via internet afgesloten wordt), zich op de hoogte stellen van eventuele consequenties van het afsluiten van een budgetpolis. Daarnaast hebben zorgverzekeraars de verplichting verzekerden goed te informeren over hun polis. De NZa ziet hier op toe.
In mijn brief Kwaliteit loont en in mijn brief van 27 februari jl. (Kamerstukken 2014–15, 29 689, nr. 590) heb ik aangegeven dat NZa extra onderzoek doet naar de budgetpolis in relatie tot de zorgplicht en in relatie tot het inkopen op kwaliteit of prijs. De NZa verwacht de uitkomst van het onderzoek in het voorjaar van 2015 af te ronden.
Hoe beoordeelt u dit bericht in het licht van de recent door UnieKBO geconstateerde cijfers dat ca. 600.000 ouderen niet op internet actief (kunnen) zijn?
Bij het aangaan van een verzekering hebben verzekeraars en verzekerden hierin ieder hun eigen verantwoordelijkheid. De verzekerde moet zich voordat hij een bepaalde polis afsluit goed informeren over de inhoud van de polis en de polisvoorwaarden waaronder mede begrepen de wijze waarop de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de verzekeringsrelatie tot gelding worden gebracht. Dat betekent ook dat de verzekerde zich ervan moet vergewissen of van het internet gebruik moet worden gemaakt voor het uitoefenen van zijn rechten onder zijn verzekering. Overigens worden veel budgetpolissen ook via internet afgesloten.
Hoe beoordeelt u het bericht dat dit probleem vooral buiten grotere steden speelt, aangezien daar veel minder apotheken gecontracteerd zijn door zorgverzekeraars, waardoor deze met name voor minder mobiele ouderen moeilijk bereikbaar zijn?
Een zorgverzekeraar die zorg in natura levert moet voor de verzekerden die kiezen voor de budgetpolis voldoende zorg hebben ingekocht om aan zijn zorgplicht te kunnen voldoen: binnen redelijke afstand en redelijke termijn. Bovendien voorzien in beginsel alle apotheken erin dat medicijnen thuisbezorgd worden wanneer de arts of de apotheker beoordeelt dat dit noodzakelijk is in verband met medische en/of sociale redenen.
Deelt u de constatering dat dit een gevaarlijke ontwikkeling betreft voor ouderen of chronisch zieken die vanwege hun laag inkomen noodgedwongen een goedkope polis hebben afgesloten, die medicijnen nodig hebben en weinig mobiel zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, deze constatering deel ik niet. Ook mensen met een laag inkomen kunnen een gewone naturapolis afsluiten. Via de zorgtoeslag worden zij immers grotendeels gecompenseerd voor de kosten van de polis.
Bent u bereid verzekeraars nogmaals te wijzen op het belang van duidelijke communicatie naar de cliënt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 aangeef, hebben zorgverzekeraars de verplichting om verzekerden goed te informeren over de polis.
In de in het antwoord op vraag 2 genoemde brieven Kwaliteit loont en de brief van 27 februari jl. gaf ik ook aan dat naast de vraag of zorgverzekeraars met alle budgetpolissen voldoen aan hun zorgplicht, de NZa ook zal beoordelen of zorgverzekeraars de verzekerden voldoende informeren over de voor- en nadelen van een budgetpolis en of aanscherping van de NZa-beleidsregel «informatieverstrekking ziektekosten-verzekeraars en volmachten 2014» voor 2016 noodzakelijk is. Indien nodig zal de NZa deze beleidsregel in de loop van 2015 aanpassen. Dit past in mijn streven om verzekerden meer inzicht te bieden in de inhoud van de polis.
In mijn brief van 2 maart jl. waarin ik het jaar 2015 heb uitgeroepen tot het jaar van de transparantie, heb ik dat nog eens bevestigd door aan te geven dat onder transparantie mede moet worden verstaan het verstrekken van helderheid over de verschillende polissen.
De slechte ontvangst van TV West en TV Utrecht |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichten over de slechte ontvangst van TV West en TV Utrecht sinds het opnieuw instellen van de zenders vorige week?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit onwenselijk is, ook omdat de regionale zenders als rampenzender een onmisbare functie hebben en altijd toegankelijk moeten zijn?
De regionale publieke radiozenders, zoals Omroep West en RTV Utrecht, fungeren sinds 1991 formeel als calamiteitenzender. Dat wil zeggen dat de radiozenders van de regionale omroepen in geval van rampen of calamiteiten direct gebruikt moeten kunnen worden voor mededelingen aan burgers van het zogenoemde bevoegd gezag. De status van calamiteitenzender geldt alleen voor de radio, niet voor televisie en online media. De veiligheidsregio’s maken zelf afspraken met de regionale omroepen over hun inzet als calamiteitenzender.
Is er wel voldoende ruimte op de toebedeelde frequentie? Zo nee, waarom is dan gekozen voor die frequentie?
Het beheer van de frequenties via de kabel is geheel de verantwoordelijkheid van de kabelmaatschappij. Die kan daarin keuzes maken en optimaliseren.
Wanneer gaat Ziggo dit oplossen? Wanneer wordt besloten of er een andere frequentie nodig is? Hoe gaat u daar op toezien?
Ik heb over deze problemen contact gehad met Ziggo en met Stichting ROOS (de koepelorganisatie van regionale publieke omroepen). Ziggo heeft mij beloofd alle ontvangen klachten zeer serieus te nemen en stuurt de kijkers die storingen ervaren eerst een gratis coaxkabel op. Indien de storingen dan niet zijn verholpen wordt er kosteloos een monteur langs gestuurd. Tot nu toe zijn alle klachten volgens Ziggo op deze manier verholpen.
De ontvoering van tenminste 150 Syrische christenen |
|
Michiel Servaes (PvdA), Kees van der Staaij (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat zeker 150 christenen zouden zijn ontvoerd in het Noord-Oosten van Syrie?1
Ja.
Welke materiële en militaire steun heeft Nederland inmiddels gegeven aan de Koerden in Irak?
De Nederlandse materiële steun aan de Koerdische Autonome Regio (KAR) bestaat uit 1.000 stuks gevechtshelmen en kogelwerende vesten. Daarnaast heeft Nederland, zoals aangegeven in de artikel-100 brief, het transport verzorgd van wapens die door Oost-Europese landen en Duitsland aan de Koerdische Autonome Regio beschikbaar zijn gesteld. De Nederlandse militaire steun bestaat uit de inspanningen van de Nederlandse opleiders voor de training van de Koerdische Peshmerga. Sinds medio februari nemen 3 teams van Nederlandse instructeurs deel aan de opleidingscyclus van de internationale coalitie in Koerdistan. Zie hiervoor ook de brieven aan uw Kamer, d.d. 21 augustus 2014 (Kamerstuk 27 925, nr. 495) en 5 februari 2015 (Kamerstuk 27 925, nr. 528).
Voorts wordt via de VN, de ICRC en NGO’s humanitaire hulp gegeven aan ontheemden en Syrische vluchtelingen in Irak (het grootste gedeelte van de vluchtelingen uit Syrië in Irak bevindt zich in de KAR). De Nederlandse bijdrage hieraan sinds juni 2014 bedraagt 20,3 mln. euro. Tot slot draagt Nederland bij aan ontmijningsactiviteiten in Irak. De Nederlandse bijdrage hiervoor is 5,3 mln. voor het tijdvak 2012–2016.
Wordt die steun ook gekoppeld aan inzet van de Koerden voor bescherming van de overige minderheden zoals de Yazidi's en christenen? Op welke wijze gebeurt dat?
Het kabinet hecht er op de eerste plaats aan waardering voor de autoriteiten en bevolking van de Koerdische Autonome Regio, gezien de grote aantallen vluchtelingen en ontheemden – waaronder veel christenen en yezidi’s – die opvang krijgen in de KAR.
De steun aan de Koerden is primair gericht op het opleiden van Iraaks Koerdische Peshmerga, zodat zij kunnen voorzien in veiligheid voor en de bescherming van alle burgers in de KAR. Het kabinet is zich bewust van de kwetsbare positie die minderheden hier innemen. Mede om die reden zijn respect voor mensenrechten en internationaal humanitair recht als dwarsdoorsnijdend thema opgenomen in de door de Nederlandse missie verzorgde trainingen van de Iraakse strijdkrachten en de Koerdische Peshmerga. Zoals aangegeven in de eerder genoemde brief van 5 februari 2015 streeft zowel het Ministry of Peshmerga als de coalitie naar inclusiviteit van de trainingen. Eind vorig jaar is bijvoorbeeld al een groep Yezidi’s opgeleid. De selectie van de te trainen eenheden is aandachtspunt en onderwerp van gesprek met lokale en coalitiepartners.
Op welke wijze maakt de bescherming van minderheden onderdeel uit van de integrale veiligheidsvisie in de strijd tegen ISIS? Welke mogelijkheden tot verbeteringen ziet u hier nog? Welke inzet zou Nederland en de Europese Unie kunnen plegen op dit punt?
De dreiging ten aanzien van yezidi’s op Mount Sinjar en de val van Mosul waren belangrijke triggers voor het militaire optreden van de coalitie tegen ISIS in Irak. De bescherming van religieuze minderheden is derhalve een belangrijke doelstelling van de inzet van de coalitie. In de bredere politieke inzet om de voedingsbodem voor ISIS weg te nemen is veel aandacht voor de root causes van het conflict, hetgeen zich onder meer vertaalt in een voortdurend aandringen op dialoog en inclusiviteit in Irak.
Op dat vlak zijn inmiddels belangrijke stappen gezet. Niet in het minst de formatie van een inclusieve regering, die vooralsnog een voortvarende aanpak betracht. Het kabinet is zich bewust van de complexe omstandigheden waarin de Iraakse regering moet opereren. Evenwel is het zaak dat de regering voortgang blijft maken met zaken als nationale verzoening en hervorming van de veiligheidsstructuren, zodat de vrijheid en veiligheid van alle Iraakse bevolkingsgroepen gewaarborgd wordt. Daarover wordt met de Iraakse autoriteiten, zowel in bilateraal als in multilateraal verband, frequent overlegd.
In de Gemeenschappelijke Mededeling van de Europese Commissie en EDEO «Elements for an EU regional strategy for Syria and Iraq as well as the Da'esh threat», wordt eveneens stilgestaan bij het lot van religieuze en etnische minderheden in Irak (en Syrië). De verschillende elementen van de Gemeenschappelijke Mededeling worden nader uitgewerkt, hetgeen kansen biedt voor extra inzet van middelen gericht op inclusiviteit, sektarische verzoening en de verbetering van de positie van minderheden. Het kabinet heeft actief meegewerkt aan de Gemeenschappelijke Medewerking en blijft nauw betrokken bij de nadere uitwerking.
In EU-verband wordt eveneens gewerkt aan de totstandkoming van een nieuw actieplan mensenrechten (2015–2019), waarin het mensenrechteninstrumentarium wordt aangepast aan de veranderende aard van conflicten, waarbij steeds vaker niet-statelijke actoren als ISIS grootschalige mensenrechtenschendingen begaan.
Op welke manier zou de internationale gemeenschap zich kunnen inzetten om de nu ontvoerde christenen in Syrië vrij te krijgen? Wat zou Nederland of de Europese Unie daartoe kunnen bijdragen?
Het kabinet heeft met afschuw kennisgenomen van de berichten over de ontvoering. Op politiek niveau hebben verschillende actoren zich, tot op het hoogste niveau, uitgesproken tegen de ontvoering van de christenen in Syrië (w.o. de VN Veiligheidsraad, de VS, Duitsland en Nederland). Openbare bronnen maken inmiddels melding van de vrijlating van circa twintig van de ontvoerde christenen. Ook is bekend dat ISIS door coalitievliegtuigen bestookt wordt in het gebied waar de christenen ontvoerd zijn. Resultaten van deze acties zijn het kabinet nog niet bekend. Mogelijkheden om op de grond te acteren zijn er binnen het door ISIS bezette gebied niet, omdat de coalitie geen grondtroepen binnen het land heeft en omdat het de coalitie op dit moment ontbreekt aan een geloofwaardige partner op de grond. Niettemin is het van groot belang dat prioriteit wordt gegeven aan deze ernstige misdaden tegen christenen.
Wat zou de internationale gemeenschap kunnen doen om achtergebleven ouderen en vrouwen van wie de dorpen nu ook dreigen te worden ingenomen door ISIS te ontzetten of te evacueren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja.
De grootschalige internationale illegale handel van puppy’s die zich in Nederland concentreert |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Opstelten (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Omroep Brabant waaruit blijkt dat er wekelijks puppy’s in grote getalen en onder erbarmelijke omstandigheden vanuit het Oostblok naar Nederland worden vervoerd om hier voorzien te worden van documenten waarmee gesjoemeld is en vervolgens verhandeld te worden?1
Ja.
Bent u geschrokken van deze conclusies? Zo nee, hoe zou u deze dan willen duiden?
Het bericht bevestigd dat de problematiek van de illegale hondenhandel moet worden aangepakt. Ik heb de afgelopen periode diverse maatregelen genomen om deze misstanden te gaan. Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
Bent u nog steeds van mening dat er alles aan gedaan moet worden om de illegale hondenhandel aan te pakken? Zo ja, kunt u aangeven welke stappen u sindsdien heeft ondernomen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de helft van de honden in Nederland afkomstig is uit de puppyhandel uit landen als Polen, Tsjechië, Roemenië en Hongarije waar de puppy’s door grote broodfokkers in grote aantallen gefokt worden?
Uit officiële cijfers blijkt dat het merendeel van de in de afgelopen jaren legaal via het intracommunautaire verkeer binnengekomen honden uit Hongarije en Slowakije komen. Op basis van de controles in Nederland is over de wijze van fokken in andere lidstaten weinig te zeggen.
Kunt u bevestigen dat de illegale puppyhandel na de drugshandel de meest lucratieve handel is waar alleen in Nederland al tientallen miljoenen euro’s per jaar mee wordt verdiend? Zo nee, hoe zit het dan?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
Is het waar dat op online verkoopplaatsen zoals Marktplaats meer dan 30.000 pups in twee weken tijd verhandeld worden?
Uit onderzoek in 2006 bleken uit een telling van advertenties op internet ongeveer 16.000 pups in 2 weken te worden aangeboden. Op dit moment worden door Has Den Bosch en Universiteit Utrecht de feiten en cijfers in de gezelschapsdierensector opnieuw in kaart gebracht. Ik beoog de resultaten van dit onderzoek voor de zomer 2015 aan uw Kamer te kunnen sturen.
Kunt u aangeven hoeveel miljoenen euro’s er verdiend worden met het online verhandelen van dieren? Zo nee, waarom niet?
Uit hetzelfde rapport bleek dat de dieren die gedurende 2 weken werden aangeboden een economische waarde van 9 miljoen euro vertegenwoordigden.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk een eind te maken aan de verkoop van dieren op Marktplaats en andere veilingsites? Zo nee, hoe bent u dan van plan te voorkomen dat uit het Oostblok geïmporteerde puppy’s uiteindelijk door een gebrek aan socialisatie in een dierenasiel belanden of vanwege afwijkingen en ziektes geëuthanaseerd moeten worden?
Een van de maatregelen om de illegale handel van honden tegen te gaan, is het creëren van bewustwording bij de kopers. Ik zet mij dan ook in om samen met de onlinehandelsplaatsen een betere informatievoorziening aan de kopers van dieren te bereiken. Ook zoek ik de samenwerking op het terrein van de handhaving.
Zo hebben de onlinehandelsplaatsen Marktplaats, Speurders, 2dehands, Marktplaza en Marktnet afspraken met elkaar gemaakt over juiste en tijdige informatievoorziening inzake impulsaankopen. Hierover bent u geïnformeerd met mijn brief van d.d. 4 april 2014 (Kamerstuk 28 286, nr. 729). Deze afspraken hebben betrekking op o.a. het informeren van potentiële kopers over o.a. wat er komt kijken bij de aanschaf van een dier en het kunnen melden van misstanden bij het meldnummer 144. In april vindt het jaarlijkse overleg plaats met deze partijen en de Dierenbescherming, Landelijk Informatie Centrum Gezelschapsdieren, Platform Verantwoord Huisdierenbezit, Dibevo en mijn ministerie. Het doel van het overleg is om met elkaar in gesprek te blijven over de mogelijkheden voor juiste en tijdige informatievoorziening inzake impulsaankopen van gezelschapsdieren. Ook andere handelsplaatsen worden uitgenodigd deze afspraken over te nemen en zich aan te sluiten.
In het kader van vernieuwing toezicht heeft de NVWA een pilot gedaan waarbij aanbieders van pups op internet actief werden benaderd. De aanbieders werden gewezen op de regelgeving die van toepassing is, ook werd om aanvullende informatie gevraagd. De NVWA gaat de resultaten nu analyseren om te bezien of deze, dan wel vergelijkbare vormen van toezicht en handhaving via internet, een vaste plaats moeten krijgen in de NVWA-activiteiten. Ik verwijs u verder naar mijn brief over puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
Kunt u aangeven of er afgelopen jaren dierenartsen zijn voorgeleid bij het veterinair tuchtcollege of strafrechtelijk vervolgd zijn vanwege gesjoemel met vaccinaties, chips en papieren?
Nee, er zijn vanwege fraude met vaccinaties, chips of veterinaire papieren op het terrein van de hondenhandel geen dierenartsen voorgeleid bij het veterinair tuchtcollege. Over strafrechtelijke vervolging kan het Openbaar Ministerie (OM) geen cijfers genereren omdat informatie met betrekking tot vervolging van dierenartsen op het terrein van de hondenhandel niet als zodanig wordt geregistreerd.
Bent u nog steeds van mening dat er voldoende mogelijkheden bestaan om handhavend op te treden tegen dierenartsen die de malafide hondenhandel ondersteunen? Vindt u dat deze mogelijkheden voldoende worden benut, gelet op het bovenstaande?3
Er zijn voldoende mogelijkheden om op te treden tegen dierenartsen indien overtredingen worden geconstateerd. Dit laatste is echter lastig omdat het (onbewust) meewerken aan illegale handel niet per se betekent dat de dierenarts zelf overtredingen begaat. Voor het kunnen bestraffen van een dierenarts op grond van medeplichtigheid moet sprake zijn van aantoonbaar opzettelijk participeren met het oog op het begaan van de overtreding door de handelaar.
Kunt u uiteenzetten welke stappen u heeft ondernomen om de voorlichting omtrent de verkoop van dieren te bevorderen zodat mensen bekend zijn over de illegale handel in dieren? Welk effect wilt u hiermee bereiken en hoe kan worden getoetst of (deze) voorlichting voldoende zoden aan de dijk zet?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
Bent u bereid extra maatregelen te nemen zoals een verplichte aanwezigheid van de ouderdieren bij het verkopen of chippen van een puppy, zodat fraude moeilijker wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Als bij het kopen of chippen van een pup een hond wordt getoond waarvan gezegd wordt dat dit de moeder is, geeft dit onvoldoende bewijs dat dit ook daadwerkelijk het geval is. Het daadwerkelijk aantonen leidt tot een verzwaring van administratieve lasten die ik niet wenselijk vind. Zoals hiervoor aangegeven hebben recentelijk diverse aanscherpingen plaatsgevonden en dienen deze
maatregelen te worden geëvalueerd.
Is het waar dat dierenartsen en gedupeerden vaak niks terug horen van meldingen die gedaan worden bij de dierenpolitie en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Zo ja, kunt u dit verklaren? Zo nee, hoe zit dit dan?
Zowel bij politie als NVWA is het gebruikelijk dat aan de melder wordt teruggekoppeld. Dit signaal is doorgegeven aan de NVWA en de politie. Indien een melder geen informatie ontvangt, wordt aangeraden contact op te nemen met de desbetreffende instantie. Uiteraard is geen sprake van terugkoppeling bij anonieme meldingen.
Deelt u de mening dat het afschaffen van de dierenpolitie een slecht idee is? Bent u bereid de capaciteit van de dierenpolitie en de NVWA juist te versterken zodat meldingen adequaat opgepakt kunnen worden? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Van afschaffing van de taakaccenthouder handhaving dierenwelzijn is geen sprake. Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie (V&J) onder meer heeft aangegeven tijdens het AO huiselijk geweld en dierenwelzijn van 16 oktober 2014, voorziet het inrichtingsplan van de politie in 180 taakaccenthouders aan het einde van de personele reorganisatie. Op dit moment zijn er 160 taakaccenthouders en zijn er 18 toekomstige taakaccenthouders in opleiding. De politie heeft door taakaccenthouders aan te stellen gehandeld conform de wens van uw Kamer. Voor uitbreiding van het aantal voorziene taakaccenthouders handhaving dierenwelzijn bestaat geen aanleiding.
Kunt u aangeven wat u heeft gedaan om de malafide hondenhandel op Europees niveau onder de aandacht te brengen en wat het resultaat daarvan was?
De Europese Commissie heeft in haar strategie «EU Strategy for Protection and Welfare of animals 2012 – 2015» aangegeven een studie over het welzijn van honden en katten die betrokken zijn bij handelspraktijken te zullen uitvoeren in 2014. Nederland heeft hier destijds ook aandacht voor gevraagd. Deze studie is vorig jaar gestart. De komende maanden worden hiervan de resultaten verwacht.
Deelt u de mening dat malafide hondenhandelaren die dieren slecht behandeld hebben en enkel handelen vanuit winstbejag de mogelijkheid zou moeten worden ontzegd om ooit nog dieren te houden? Zo ja, ben u dan ook bereid bij de door u toegezegde evaluatie met beleidsreactie over de inrichting van het houdverbod een variant van een levenslang houdverbod uit te werken? Zo nee, waarom niet?4
Aan mensen die dieren mishandelen kan sinds 1 oktober 2012 een houdverbod als bijzondere voorwaarde worden opgelegd voor maximaal tien jaar (artikel 14b, derde lid, Wetboek van Strafrecht)5. Daarvoor was dat maximaal drie jaar. Aan uw Kamer heeft de Minister van V&J toegezegd om deze verlenging te evalueren en uw Kamer voor het zomerreces van dit jaar de evaluatie met een beleidsreactie toe te zenden6. Op verzoek van uw Kamer laat de Minister van V&J in de evaluatie ook kijken naar de mogelijkheden het houdverbod als zelfstandige maatregel of straf op te leggen. Daarbij zal ook worden gekeken naar landen die een levenslang houdverbod kennen.
Willekeur bij toetsing euthanasie |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel over willekeur bij toetsing van euthanasie?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat SCEN-artsen niet uniform oordelen over casussen van patiënten die geen – op korte termijn – terminale ziekte hebben?
Ik vind het positief dat SCEN-artsen in Drenthe reflecteren op hun eigen advisering en hier zelf een onderzoek naar hebben uitgevoerd. In het onderzoek zijn drie complexe casussen schriftelijk voorgelegd aan 20 SCEN-artsen uit Drenthe. De omstandigheid dat het niet mogelijk was de patiënt te zien kan, zeker bij de complexe casussen die gebruikt zijn in het onderzoek, eraan hebben bijgedragen dat er niet voldoende uniform is geadviseerd. Een goede en gedegen advisering over een euthanasieverzoek door de onafhankelijke arts is niettemin van groot belang.
Deelt u de mening dat uniforme omgang met de zorgvuldigheidseisen een voorwaarde is om rechtsongelijkheid te voorkomen bij patiënten die met de behandelend arts tot de conclusie zijn gekomen dat euthanasie de beste oplossing is? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om meer uniformiteit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijke arts geeft advies over de zorgvuldigheidscriteria en is vrijwel altijd een SCEN-arts. Dit zijn artsen met een extra «Steun en Consultatie bij Euthanasie in Nederland» (SCEN) opleiding, verzorgd door de KNMG. Een opleiding specifiek gericht op onafhankelijke steun en consultatie bij euthanasieverzoeken. Hierdoor kunnen zij een kwalitatief goede consultatie uitvoeren. Vanuit het SCEN-programma zijn richtlijnen opgesteld voor goede steun en consultatie en voor duidelijke en complete verslagen.
Echter, volledig gelijke beoordeling door SCEN-artsen is niet reëel. De behandelend arts en de patiënt moeten samen overtuigd zijn dat er sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Het advies van de SCEN-arts is daarbij belangrijk. Maar de behandelend arts kan beargumenteerd besluiten om bij een negatief advies toch de euthanasie uit te voeren.
Ik besef ook dat de advisering over de zorgvuldigheidscriteria complex is voor een arts. Het blijft een menselijke beoordeling van individuele situaties en dus zal er enige ongelijkheid blijven bestaan. Dit geldt echter ook voor normaal medisch handelen. Niettemin zal de KNMG zich blijven inzetten voor goede en gedegen consultatie. Zo heeft de KNMG aangegeven het signaal uit dit onderzoek mee te nemen en er onder meer aandacht aan te schenken op het symposium voor SCEN-artsen op 23 april.
Ik heb alles beziend geen reden om aan te nemen dat de artsen niet over voldoende kennis beschikken.
Hoe beoordeelt u de aanbeveling de SCEN-arts een meer verifiërende taak te geven bij de beoordeling van een euthanasieverzoek, waarbij de nadruk ligt op de beoordeling of de patiënt daadwerkelijk uitzichtloos lijdt?
De SCEN-arts beziet de zorgvuldigheidscriteria uit de wet en geeft schriftelijk aan of naar zijn oordeel aan de criteria is voldaan. De SCEN-arts spreekt zich in alle gevallen helder, eenduidig en in formele zin volledig uit over alle zorgvuldigheidscriteria, zoals de KNMG-richtlijn voor SCEN-artsen voorschrijft. De SCEN-arts dient alle zorgvuldigheidscriteria in samenhang te bezien. Dit heeft de KNMG ook beschreven in haar standpunt «De rol van de arts bij het zelfgekozen levenseinde». Slechts verifiëren van uitzichtloos lijden is onvoldoende en te beperkt.
Bent u, net als de onderzoekers, van mening dat aanpassing van de KNMG-richtlijn «Euthanasie bij een verlaagd bewustzijn» nodig is, zodat deze beter aansluit bij de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, en kan bijdragen aan meer uniformiteit?
De KNMG-richtlijn «Euthanasie bij een verlaagd bewustzijn» is door de KNMG in 2010 opgesteld op verzoek van het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie (OM) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Het OM, IGZ en Regionale toetsingcommissies euthanasie (Rte) zijn betrokken bij de totstandkoming van deze richtlijn. De richtlijn is opgesteld in het verlengde van de oordelen van de Rte en is in overeenstemming met de jurisprudentie van de Hoge Raad. De richtlijn biedt artsen bij dilemma’s en complexe situaties in de praktijk goede handvatten en verhoogt de uniformiteit. Ik zal met de KNMG in gesprek gaan of de richtlijn nog voldoende aansluit bij de huidige wijze waarop invulling wordt gegeven aan de wet en daarbij de resultaten van het onderzoek betrekken.
De verkoop van bedorven slavinken |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Slavinken van supermarkten verre van vers»?1
Ja. het bericht in de Telegraaf, maar ook het achterliggende artikel in de Consumentengids2 is mij bekend.
Onderschrijft u de uitkomsten van het onderzoek van de Consumentenbond? Zo ja, wat gaat u doen met de uitkomsten van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Uit het onderzoek van de Consumentenbond blijkt dat sommige slavinken al ruim voor de uiterste consumptiedatum bedorven zijn. Daarnaast constateert de Consumentenbond dat veel producten veel verzadigd vet en zout bevatten. Ik deel de mening van de Consumentenbond dat dit ongewenst is.
Wat betreft de verkoop van bedorven producten merk ik op dat de NVWA passende maatregelen neemt als zij dit aantreft tijdens de uitvoering van haar toezichtstaak.
De Consumentenbond constateert dat het gehalte aan zout en verzadigd vet sterk varieert tussen verschillende merken slavinken. Door de verplichte vermelding op het etiket kan de consument onder meer zien hoeveel zout en verzadigd vet de betreffende slavinken bevatten. De door de Consumentenbond geconstateerde grote spreiding van zout- en vetgehalten geeft aan dat er voor vele producten ruimte is voor verbetering. Afspraken voor dergelijke verbeteringen worden gemaakt in het kader van het Akkoord Verbetering Productsamenstelling3. Met de vleessector zijn al eerder afspraken gemaakt over de reductie van het gehalte aan zout en verzadigd vet in vleeswaren4. In 2015 is een uitbreiding van de afspraken gepland met een maximaal zoutgehalte voor vleesproducten gericht op kinderen. Ik zal de resultaten van het onderzoek in de stuurgroep van het Akkoord bespreken.
Kunt u aangeven welke controles ten aanzien van versheid en bacteriën de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) uitvoert op vleesproducten, met welke frequentie, welk percentage van de producten het betreft en in welke stappen van de productketen?
De NVWA voert controles uit in alle stadia van de productieketen.
Primair controleert de NVWA of de bedrijven voldoen aan de voorschriften van kwaliteitsborging, die inhouden dat de producenten zelf regelmatig producten op de aanwezigheid van bacteriën controleren en zelf actie ondernemen bij overschrijding van de normen. Het gaat hierbij om de wettelijk voorgeschreven testen op Salmonella en E. coli. Ook gaat de NVWA na of op de verpakking opgegeven houdbaarheidstermijnen met testen zijn onderbouwd.
Daarnaast onderzoekt de NVWA steekproefsgewijs zelf producten; hiermee wordt nagegaan of het onderzoek van de bedrijven betrouwbaar is. Hierbij heeft het bacteriologische onderzoek prioriteit. Dit onderzoek vindt steekproefsgewijs plaats én wanneer inspectieresultaten daartoe aanleiding geven; een frequentie hiervan is niet te geven.
Kunt u aangeven wat het sanctieregime is dat wordt gebruikt wanneer de door de NVWA gecontroleerde producten niet aan de normen voldoen?
Voor de overtreding van microbiologische normen heeft de NVWA het specifiek interventiebeleid levensmiddelen microbiologie5 opgesteld. Per norm wordt daarin aangegeven welke maatregelen bij overschrijding worden genomen. Het zou te ver voeren hierbij alle normen en interventies op te noemen, daarom volsta ik hier met een voorbeeld. Bij de aanwezigheid van Salmonella in slavinken (vleesbereiding) zijn de aangewezen interventies een boeterapport, het uit de handel nemen, tracering van het product, een openbare recall en eventueel de nodige nalevingshulp. In het kader van de follow-up vindt herbemonstering plaats.
Deelt u de mening dat de bedrijven waarvan de Consumentenbond heeft geconstateerd dat ze niet aan de kwaliteitseisen voldoen scherper gecontroleerd moeten worden door de NVWA? Zo ja, hoe gaat u dat aanpakken? Zo nee, waarom niet?
De bedrijven die door de Consumentenbond zijn genoemd, maken onderdeel uit van de doelgroepen waarop de NVWA toezicht houdt. In de methode van toezicht is ingebouwd dat bedrijven die niet voldoen aan de wettelijke normen, scherper worden gecontroleerd. De NVWA past hierbij het specifiek interventiebeleid inspectie levensmiddelen voedselveiligheid geregistreerde bedrijven6 toe. De NVWA stelt dit interventiebeleid in werking op basis van eigen waarnemingen, niet op basis van waarnemingen van derden. Waarnemingen van derden kunnen wel aanleiding vormen een extra inspectie uit te voeren; bij overtreding is dan alsnog het interventiebeleid van toepassing.
Bent u ervan op de hoogte dat de supermarkten aangeven interne controlesystemen te hebben die versheid, bacteriën en andere ziekteverwekkers moeten signaleren, evenals de juistheid van de productinformatie op de verpakkingen? Wat is uw oordeel over het feit dat, ondanks deze controlesystemen, de door de Consumentenbond geconstateerde misstanden hebben kunnen plaatsvinden?
Het is mij bekend dat bedrijven systemen van kwaliteitsbeheersing hebben; de wetgeving verplicht hen daartoe. De NVWA is op de hoogte van de controlesystemen die de individuele bedrijven hanteren. De opzet van deze systemen en de resultaten ervan neemt zij mee bij de uitvoering van haar toezicht. Algemeen is aan te geven dat de systemen zich ten minste richten op de veiligheid van de levensmiddelen.
Op welke wijze maakt de NVWA gebruik van deze controlesystemen?
De NVWA kan in haar risicogebaseerde onderzoek rekening houden met de bevindingen van de bedrijven zelf, maar zal altijd zelf steekproefsgewijs onderzoek blijven doen.
Welke rol speelt de overheid bij het accrediteren van de controlesystemen bij de vleessector, en in het bijzonder bij de supermarkten?
De overheid speelt geen rol bij het accrediteren van controlesystemen.
Is er naar uw oordeel iets misgegaan bij de controles van de NVWA, waardoor bedorven en verkeerd geëtiketteerde producten in de supermarkt kwamen te liggen, en ook bleven liggen? Zo ja, wat is dan mis gegaan, en wat gaat u er aan doen om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik wil benadrukken dat de wijze waarop de NVWA haar controles uitvoert, nooit de oorzaak van een tekortkoming is. Het bedrijf en niet de NVWA is verantwoordelijk voor de kwaliteit en de veiligheid van voedingsmiddelen. Voor mij staat vast dat er iets is misgegaan in het proces van productie, verpakking, vervoer en opslag van de betreffende slavinken; zonder nader onderzoek is niet te zeggen wat er is misgegaan. Als dit soort problemen zich voordoet, zal de NVWA optreden. Ondanks het gedetailleerde toezichts- en sanctieregime van de NVWA is het echter ondenkbaar dat toezicht van de NVWA deze problemen in alle gevallen kan voorkomen.
Als fouten optreden, is het ten eerste van belang dat gevaar voor de volksgezondheid wordt voorkomen of geminimaliseerd. Ten tweede moet herhaling worden voorkomen. De NVWA heeft aangegeven deze informatie mee te nemen in haar toezicht, de bedrijven op hun verantwoordelijkheid aan te spreken en daar waar nodig handhavend op te treden.
Het sluiten van politiebureaus |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel locaties uit het overzicht huisvesting basisteams, nieuwe locaties zijn? Kunt u dit uitsplitsen naar teambureaus, tweede teambureaus, grote steunpunten en kleine steunpunten?1 2
De locatielijst d.d. 28 november 2014 zoals die op 23 februari jl.3 aan uw Kamer is toegezonden geeft een beeld van de huisvestingssituatie van de basisteams in 2025. Naar deze situatie wordt de komende tien jaar geleidelijk toegewerkt. Dit betreft een proces waarbij in overleg met het gezag gekeken is naar een zo efficiënt mogelijk gebruik van locaties. Uitgangspunt daarbij is zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande locaties waardoor er in mindere mate sprake zal zijn van nieuwe locaties. Voortschrijdend inzicht kan in afstemming met het gezag nog leiden tot kleine wijzigingen in de locatielijst voor de huisvesting van de basisteams. Ten aanzien van enkele locaties is nu nog niet bekend welke bestemming zij zullen krijgen. Het kan zijn dat een bestaande locatie wordt ingezet als teambureau, 2de teambureau, groot- of klein steunpunt maar ook een geheel nieuwe locatie in de betreffende plaats is mogelijk. Ook kunnen locaties die nu in gebruik zijn voor basisteams ingezet worden als huisvesting voor andere onderdelen van de politie. De locatie blijft dan bij de politie in gebruik maar zal niet langer een publieksfunctie hebben.
Kunt u per politie-eenheid een overzicht geven welke politiebureaus sluiten? Kunt u daarbij per locatie aangeven wat de functie van die locatie is?
Zoals ik in eerdere brieven heb aangegeven verandert de wijze van dienstverlening door de politie de komende jaren geleidelijk meer en meer zal de politie op straat en op locatie werken, en meer en meer zal de burger de politie langs andere wegen dan alleen via een bezoek aan het politiebureau kunnen bereiken. Dat betekent ook een heroriëntatie op de functie, spreiding en gebruik van politiebureaus. Die zal er toe leiden dat in 2025 circa 200 van de huidige fysieke locaties niet meer nodig zullen zijn. Omdat het om een geleidelijk proces gaat en omdat de andere wijzen van dienstverlening eerst voldoende geborgd moeten zijn, kan nu nog niet van alle locaties exact worden aangegeven wanneer deze gaan sluiten en kunnen of zullen worden afgestoten. Een en ander zal per locatie worden bekeken in nauwe afstemming met het lokale gezag en de medezeggenschap.
Kunt u een overzicht geven welke politiebureaus van een volwaardige locatie worden afgebouwd naar een tweede teambureau, een groot steunpunt of een klein steunpunt?
In bijlage 14, een lijst met alle geplande nieuwe locaties, treft u een drietal overzichten per regionale eenheid:
Kunt u de informatie uit de voorgaande vragen per politie-eenheid intekenen op een overzichtelijke kaart?
Zie voor de kaarten per regionale eenheid, bijlage 2.5
Kunt u op politie-eenheid-niveau per locatie aangeven wat het sluiten dan wel afbouwen van locaties betekent voor de aanrijtijden? Zo nee, waarom niet?
Het geleidelijk sluiten van locaties heeft, ook op het platteland, geen gevolgen voor de aanrijtijden van de politie. Bij de keuze van de huisvestingslocaties voor de basisteams van de politie is ook naar dit aspect vanzelfsprekend goed gekeken door het lokale gezag en de politie. De circa 100 grotere steunpunten fungeren als ondersteuningslocatie en als uitvalsbasis voor een deel van het basisteam.
Van belang is ook dat de politie een groot deel van de tijd surveilleert en dus niet op het politiebureau zit. Voor de aanrijtijden is daarom niet alleen de locatie van het teambureau of het politiesteunpunt van belang, maar ook de plaats waar de politiesurveillance zich op het moment van de oproep bevindt
Kunt u per locatie aangeven die wordt gesloten dan wel wordt afgebouwd, hoe de burgemeester van de gemeente waarin deze locatie is gevestigd denkt over deze maatregel? Zo nee, waarom niet?
De keuze voor de locaties van de bureaus is gemaakt in nauwe samenspraak met het lokaal gezag; dat heeft immers het beste inzicht wat er lokaal nodig is. Voorafgaand aan het vaststellen van de locaties voor de basisteams is een zorgvuldig proces doorlopen dat heeft geleid tot een door het gezag gedragen locatiekeuze. Dat proces bestond eruit dat door de regionale politie-eenheid een voorzet is gedaan voor de locaties voor huisvesting van de basisteams. Dit is vervolgens besproken met de burgemeesters in de eenheid. Daar waar gewenst zijn nog aanpassingen gedaan om tegemoet te komen aan wensen van het gezag. Dat geldt ook voor de in een aantal gevallen benodigde nieuw- of verbouw van bureaus en steunpunten. De politie heeft op deze manier per eenheid een met de betrokken regioburgemeester en het gezag overeengekomen voorstel gemaakt. In het artikel 19 overleg van 8 december jl., waarin mijn ambtsvoorganger met de tien regioburgemeesters, de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal en de korpschef heeft overlegd, hebben deze voorstellen voorgelegen, waarna mijn ambtsvoorganger de locaties heeft vastgesteld6.
Kunt u voor de tweede teambureaus, de kleine steunpunten en de grote steunpunten afzonderlijk aangeven hoe ruim de openingstijden zullen zijn? Kunt u wanneer dit nog niet exact bekend is een indicatie geven?
De openingstijden van deze locaties zullen in nauwe afstemming met het lokaal gezag worden vastgesteld waarbij aspecten als toegankelijkheid en veiligheid zorgvuldig worden meegewogen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Diverse plannen voor een outletcentrum in Zevenaar |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten over diverse plannen om te komen tot publiekstrekkers in Zevenaar?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat op het terrein van de voormalige sigarettenfabriek van British American Tobacco in Zevenaar een outletcentrum kan verrijzen, dat 3 keer zo groot is als het al bestaande initiatief voor de spoorallee bij de A12, waarbij sprake is van een te bouwen outlet met 32.000 vierkante meter aan netto-winkeloppervlak, waarna later nog eens een uitbreiding van 9.500 vierkante meter kan volgen?
De verantwoordelijkheid voor het nemen van een besluit over het al dan niet toestaan van een Factory Outlet Centre (FOC) in Zevenaar ligt bij de gemeente. Het plan voor het FOC op de BAT-locatie is een initiatief van een private partij, hiervoor loopt geen bestemmingsplanprocedure. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar heeft het besluit genomen om het initiatief voor een Factory Outlet Center op de British American Tabacco-locatie af te wijzen.2
Op welke wijze wordt hierbij omgegaan met de toepassing van de Ladder voor stedelijke verduurzaming? Wordt hierbij apart gekeken naar de diverse plannen en wordt de Ladder hierbij steeds apart toegepast? Hoe wordt hierbij omgegaan met eventuele latere uitbreiding van plannen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Zevenaar loopt een bestemmingsplanprocedure (uitwerkingsplan) voor de Factory Outlet Centre op de locatie Spoorallee. In het uitwerkingsplan voor de FOC Spoorallee heeft de gemeente Zevenaar een onderbouwing gegeven in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan is in juni 2014 ter inzage gelegd. De provincie Gelderland heeft een zienswijze ingediend waarin zij aangeeft dat de onderbouwing niet in orde is. Dat heeft ertoe geleid dat de provincie en de gemeente een breder gesprek met elkaar zijn aangegaan over de totale gebiedsontwikkeling van Zevenaar. Daarbij is ook besproken hoe een mogelijk FOC hier al dan niet in zou passen. Daarna verschilden de gemeente en de provincie nog steeds van mening over een FOC. Daarom hebben de gemeente Zevenaar en de provincie Gelderland besloten tot een gezamenlijk feitenonderzoek voor de FOC op de locatie Spoorallee dat in februari 2015 is opgeleverd. Het onderzoek is breed opgezet, ook het initiatief voor een FOC op de BAT-locatie is meegenomen. Uit het bestuurlijk overleg van 23 februari jl. blijkt dat de gemeente positief staat tegenover de komst van een FOC op de locatie Spoorallee en in maart een besluit wil nemen over het bijbehorende uitwerkingsplan. De provincie staat er negatief tegenover en gaat nu haar juridische mogelijkheden na om de ontwikkeling tegen te houden.3
Bent u – als systeemverantwoordelijke – bereid om het genoemde voorbeeld als testcase te nemen, en samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal Overleg te bezien «hoe de uitvoeringspraktijk rond de toepassing van de ladder kan worden verbeterd»?2 Zo nee, waarom niet?
Momenteel vinden gesprekken plaats tussen mijn ministerie, Interprovinciaal Overleg, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en andere betrokkenen over hoe verder te gaan met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Op dit moment is niet voorzien in testcases. Het idee om testcases uit te voeren zal ik meenemen in de gesprekken.
Is er bij de planvorming sprake van de aanleg van een nieuwe op- en afrit van de A12 bij Zevenaar Oost, waarbij gesteld wordt dat deze cruciaal is en dat deze aansluiting door Rijkswaterstaat zou zijn toegezegd?3
Afspraken over een aansluiting Zevenaar Oost maken onderdeel uit van een pakket van inpassings- en inframaatregelen als onderdeel van de aanleg van de A15 en verbreding van de A12. Deze afspraken inclusief dekking zijn te vinden in de in de Staatscourant van 12 juli 2013 gepubliceerde bekendmaking van de Bestuursovereenkomst Doortrekking A15 Ressen naar A12 Oudbroeken met nr IENM/BSK-2013/126632.
Is er hierbij inderdaad sprake van een gedane toezegging? Zo ja, in welke (beleids)stukken is hier meer informatie over te vinden? Hoe is de dekking geregeld?
Zie antwoord op vraag 5.
Hoe gaat u om met vraagstukken zoals het verzoek om een extra op-en afrit voor een nog te ontwikkelen outletcentrum? Is hierbij naar uw mening sprake van een zogenaamde kip-ei situatie, waarbij niet ontwikkeld wordt als er geen op- en afrit komt, en waarbij blijkbaar wel plannen gemaakt worden als die op- en afrit er wel komt?
Aansluitingen dienen doorgaans niet een enkel bedrijf maar een goede aansluiting van het onderliggend wegennet op het hoofdwegennet. Dat is voor het genomen besluit over de aansluiting Zevenaar-Oost ook het geval. Kortom, er is naar mijn mening geen sprake van een kip-ei discussie.
Op welke wijze wordt het aanjaagteam van de Winkeltop ingezet om te komen tot een toekomstbestendige, regionale detailhandelsstructuur en wordt hierbij gedacht aan een weerbaarheidsanalyse binnenstad voor Doetinchem?4 Zo nee, waarom niet?
De activiteiten van het aanjaagteam van de Winkeltop bleken een grote overlap te hebben met de activiteiten van het initiatief Platform de Nieuwe Winkelstraat7. Voor de partijen in de Winkeltop was dit reden om de activiteiten van het aanjaagteam stil te leggen.
In de Retailagenda, die op 17 maart door de Minister van EZ is aangeboden aan Uw Kamer, wordt het maken van regionale afspraken onderkend als een belangrijke stap om te komen tot een toekomstbestendige detailhandelsstructuur. Daarbij hebben de provincies een belangrijke regierol. Juist ook omdat er veelal niet alleen gemeentelijke maar ook bovenregionale belangen aan de orde zijn.
Het is goed dat de gemeente Zevenaar en de provincie Gelderland gezamenlijk de effecten diepgaand in beeld hebben gebracht die nieuwe ontwikkelingen, zoals een mogelijk FOC bij Zevenaar, zouden kunnen hebben op de binnensteden van omliggende gemeenten, zoals onder meer Arnhem, Nijmegen en Doetinchem.
Het rapport van de Raad van Europa over de toenemende aversie jegens migranten in Griekenland |
|
Marit Maij (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de Raad van Europa (het Comité tegen Racisme en Intolerantie, ECRI) over Griekenland?1 Klopt het dat dit rapport meldt dat er in Griekenland een zorgelijke mate van xenofobie en geweld jegens migranten bestaat?
Ja, het rapport maakt inderdaad melding van een substantiële stijging van racistische uitingen sinds 2009. Deze ontwikkeling valt samen met de opkomst van de rechts extremistische partij Gouden Dageraad. Als oorzaak hiervan wordt onder meer gerefereerd aan de verslechterde economische situatie in Griekenland. Ook in het anti-terrorismediscours wordt in Griekenland vooral naar immigranten en moslims gewezen. Het rapport maakt melding van een stijging van racistische geweldsincidenten in 2012 en 2013, maar constateert wel dat na de arrestatie van de leiders van Gouden Dageraad (september 2013) een dalende trend te zien was.
Hoe duidt u dit rapport over Griekenland en de acties hieromtrent die door de Griekse overheid worden ondernomen?
ECRI maakt in het kader van haar mandaat rapportages van alle landen en de trekt conclusies over de mate waarin zich racisme en intolerantie in de lidstaten van de Raad van Europa voordoet. Doel van deze rapporten is om regeringen te helpen bij het voldoen aan hun internationale verdragsverplichtingen in het kader van de Raad van Europa. Op dit moment kan nog niet worden beoordeeld in hoeverre Griekenland de aanbevelingen uit het ECRI-rapport heeft opgevolgd.
Op welke schaal vinden geweldsincidenten jegens illegale vreemdelingen, migranten en mogelijk ook asielzoekers in Griekenland plaats? Welke mogelijkheid ziet u om uw Griekse collega’s daar in Europees verband op aan te spreken? Op welke wijze wordt dit probleem door de Griekse overheid aangepakt?
Het geweld tegenover zowel legale als illegale migranten, alsook asielzoekers, nam tot voor een jaar geleden toe in Griekenland. De oorzaak hiervoor was de opkomst van de extreem rechtse partij Gouden Dageraad, die tot dat moment – in veel gevallen georganiseerde – aanvallen op immigranten uitvoerde. De meeste aanvallen zijn dan ook van dien aard. Het komt bijna nooit voor dat afzonderlijke burgers een immigrant aanvallen.
Overigens hebben de aanvallen van de Gouden Dageraad (GD) zich niet alleen tot immigranten beperkt, maar zijn ook steeds meer andere mensen het slachtoffer van geweld geworden: omdat ze politiek «links» zijn, omdat ze homoseksueel zijn of simpelweg omdat ze een theatervoorstelling bijwonen die de GD niet aanstaat.
Toen een Griekse, linkse DJ door twee GD-leden werd vermoord, was de maat vol voor de toenmalige regering Samaras. Er werd een grootschalig onderzoek naar de praktijken van de GD begonnen. N.a.v. dit onderzoek is de hele politieke top en de harde kern van de partij vastgezet (tientallen mensen) in afwachting van de rechtszaak, die volgende maand van start gaat. De paramilitaire organisatie die de aanvallen uitvoerde, lijkt zonder leiding van de partij tot weinig in staat, want de aanvallen op immigranten zijn erg afgenomen.
De nieuwe regering Tsipras heeft nog geen nieuw migratiebeleid geformuleerd. De dreigementen van enkele kabinetsleden om regels die zijn afgesproken over immigratie eenzijdig te overtreden en er ook nog bij te zeggen dat er eventueel extremisten of terroristen worden doorgelaten als een soort strategie van beïnvloeding van het Europese beleid is totaal onaanvaardbaar voor de Nederlandse regering. Zoals gezegd heeft de Griekse regering nog geen nieuw migratiebeleid geformuleerd en ook nog geen voorstellen gedaan.
Migratieminister Tasia Christodoulopoulou stelt zich meer pro-mensenrechten en pro-immigranten op dan haar voorganger. Het ligt dus in de verwachting dat het nog te formuleren migratiebeleid van de regering Tsipras zal tegemoetkomen aan aanbevelingen van ECRI en bijvoorbeeld zal leiden tot een verdere verbetering van de leefomstandigheden in de opvangcentra. Deze omstandigheden waren overigens de afgelopen paar jaar al relatief verbeterd, maar zijn nog niet op EU niveau.
Zijn er andere lidstaten waar in min of meer vergelijkbare mate geweld en uitingen jegens migranten plaatsvinden? Zo ja, welke?
Er zijn geen aanwijzingen dat migranten in andere Europese landen op grote schaal met geweld te maken krijgen. Wel wordt in Raad van Europa rapporten opgemerkt dat geweld tegen migranten lang niet altijd gerapporteerd wordt door wantrouwen van migranten jegens wetshandhavers. ECRI benoemt in haar rapporten de situatie van migranten in meer landen. SG Jagland heeft in zijn rapport «State of Democracy, Human Rights and the Rule of Law in Europe» de ergste mensenrechtenschendingen benoemd die zich voordoen in Europa. Dit zijn onder andere: slechte condities in detentiecentra, mensenhandel, corruptie en discriminatie van etnische en nationale minderheden. Ook in het rapport van Jagland wordt melding gemaakt van een groei van racistische en xenofobische uitingen tegen migranten.
Welke indicaties heeft u dat specifieke groepen migranten, zoals bijvoorbeeld homoseksuele of islamitische migranten, in Europese lidstaten extra en gericht het voorwerp zijn van ernstige discriminatie en gewelddadigheden?
Ik heb op dit moment geen indicaties dat deze groepen migranten meer dan voorheen gericht het voorwerp zijn van ernstige discriminatie en gewelddadigheden. De Raad van Europa geeft aan dat racisme en intolerantie zich in heel Europa voordoen en ten opzichte van veel groepen. Dat blijft voor alle lidstaten, inclusief Nederland, een continue punt van aandacht en actie.
Deelt u de mening dat één van de essentiële Europese waarden is dat racisme en discriminatie ontoelaatbaar zijn en dat geweld jegens migranten volstrekt onacceptabel is? Zo ja, bent u bereid in Europees verband het voortouw te nemen in een Europese aanpak tegen deze uitwassen?
Non-discriminatie maakt onderdeel uit van de fundamentele EU-waarden zoals neergelegd in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. De bescherming van deze waarden en de fundamentele rechten van de EU behoeven continu aandacht. Het kabinet is voorvechter van versterking van EU-mechanismen op dit terrein en de ontwikkeling van een breder kader, waarin discriminatie, maar ook andere problematiek rond de bescherming van EU-fundamentele waarden en rechten, kunnen worden geadresseerd.
Mede op initiatief van Nederland is de Europese Raad in december 2014 overeengekomen een jaarlijkse dialoog over rechtsstatelijkheid te organiseren. Hiermee beschikken de EU lidstaten over een platform om diverse problemen rond de «rule of law», zowel meer algemeen als thematisch, onderling aan de kaak te stellen. In aanvulling op dit initiatief zet Nederland in op de ontwikkeling van een EU interne mensenrechtenstrategie, om binnen de EU beter aandacht te besteden aan de bescherming van mensenrechten. Op deelterreinen zijn al vele initiatieven ontplooid, zoals bijvoorbeeld de instelling van een EU werkgroep om «hatecrime» tegen te gaan. Nederland vervult een actieve rol in dit verband, onder andere door het delen van «best practices». De thematiek staat ook op het netvlies van de Commissie. Dit jaar zal Eurocommissaris Timmermans het eerste jaarlijks «Rule of law» colloquium organiseren. De vicevoorzitter van de Commissie heeft reeds aangekondigd dat de discussie dit jaar over «Tolerantie» zal gaan, met specifieke aandacht voor anti-discriminatie en «hate crime». Nederland verwelkomt dit initiatief.
Deze verschillende sporen van zowel de Raad, binnen welk verband Nederland een voortrekkerrol vervult, als de Commissie kunnen bijdragen aan een effectief antwoord op xenofobie en anti-islamsentimenten Zoals in antwoord 5 al weergegeven, heb ik geen gegevens die over het volle spectrum een toename laten zien van dergelijke sentimenten in de EU. Dat was ook niet zichtbaar voor gevallen van anti-semitisme. Dat neemt niet weg dat het kabinet zich in EU-kader actief zal blijven inzetten om concrete invulling te geven aan de notie van de EU als waardengemeenschap en de ontwikkeling van een EU-mensenrechtenagenda, in nauwe samenwerking met relevante actoren, waaronder de Commissaris voor fundamentele rechten en de Raad van Europa.
In welke mate ziet u in de gehele EU een toename van xenofobie en anti-islamsentimenten? Op welke wijze zou de EU dit probleem gezamenlijk kunnen adresseren en aanpakken?
Zie antwoord vraag 6.