Het bericht ‘Gekke Gerrit mikt op dertig vestigingen’ |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gekke Gerrit mikt op dertig vestigingen»?1
Ja.
Klopt het dat deze nieuwe supermarkt(keten) onder andere «Poolse» Coca Cola gaat verkopen? Zo ja, wordt op alle grote PET-flessen met betrekking tot deze specifieke cola eveneens statiegeld geheven?
Naar ik heb begrepen, verkoopt deze supermarkt ook Poolse Coca-Cola. Deze supermarkt heeft in een reclameactie aangekondigd frisdrank te verkopen zonder statiegeld op de fles. Ik heb ook begrepen dat deze supermarkt inmiddels besloten heeft om de reclameactie om de flessen zonder statiegeld te verkopen, per direct te stoppen.
Kan worden gegarandeerd dat ook na 1 januari 2015, als het Afvalfonds de verplichting tot statiegeldheffing overneemt, voor alle flessen waarop nu statiegeld wordt geheven deze verplichting in stand blijft? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals voorheen, kan ook nu zich een situatie voordoen dat een producent of importeur uit bijvoorbeeld Polen frisdrank in PET-flessen van 1.5 liter importeert en deze zonder statiegeld op de markt brengt.
In situaties als deze kon het Productschap Dranken hier een melding van maken bij de Economische Controledienst. De meldingen die in de afgelopen jaren gedaan zijn, hebben zelden geleid tot handhavingsacties.
Nu de Productschappen opgeheven zijn en Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) de afspraken over de borging van statiegeld overgenomen heeft, heeft StAV een systematiek ontwikkeld waarmee het voor de producent of importeur van verpakkingen onaantrekkelijk wordt gemaakt om flessen zonder statiegeld op de markt te brengen.
StAV legt vanaf 1 januari 2015 aan haar leden die grote kunststofflessen voor frisdranken en waters zonder statiegeld verkopen, een tarief op van € 7,50/kg wat neerkomt op ongeveer € 0,25/fles. Dit is een aanzienlijk hoger bedrag dan het tarief voor de leden die wel statiegeld heffen, namelijk € 0,02/kg.
Hierdoor is er dus een sterke financiële prikkel voor de leden van StAV om uit eigen beweging hun flessen te laten deelnemen aan het statiegeldsysteem.
Dit hogere tarief geldt alleen voor de producenten en importeurs die meer dan 50 ton aan verpakkingsmateriaal op de markt brengen. Deze grens volgt uit het Besluit beheer verpakkingen waarin de verplichtingen voor de producenten of importeurs zijn vastgelegd.
StAV kan achterhalen welke producent of importeur geen statiegeld heft op basis van de aangiftes over de hoeveelheid verpakkingen die op de markt worden gebracht en op basis van signalen uit de markt.
Voor de consumenten verandert er niets. Als de consument een grote water- en frisdrankfles terugbrengt naar het verkooppunt, ontvangt hij daarvoor € 0,25 statiegeld van die supermarkt. StAV heeft met Stichting Retourverpakkingen Nederland2 afspraken gemaakt over de verdere afhandeling ten behoeve van recycling van deze flessen.
Er kan zich ook een situatie voordoen dat de consument de fles niet terugbrengt, omdat deze zonder statiegeld gekocht is. In dat geval kan de fles mee naar de Plastic Heroes bak. Dit is overigens niet anders dan de situatie vóór 2015.
Samenvattend: voorheen kenden we een situatie waarin bij het niet heffen van statiegeld sprake kon zijn van een delict en een boete opgelegd kon worden. Nu kennen we een situatie waarin bij het niet heffen van statiegeld een aanzienlijk hoger tarief geheven kan worden. Het doel, namelijk het zoveel mogelijk recyclen van plastic verpakkingsmaterialen, blijft in beide situaties overeind.
Het bericht “Mansveld niet naar klimaattop in Lima” |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat – ook bij verhindering van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu – Nederland door een bewindspersoon vertegenwoordigd moet worden bij de klimaattop in Lima (COP20)?1
Het heeft uiteraard de voorkeur dat de verantwoordelijke bewindspersoon aanwezig is bij een ministerieel deel van een klimaatconferentie. In verband met urgente privéomstandigheden van de Staatssecretaris, heeft zij echter moeten besluiten om niet naar Lima af te reizen. Omdat naast de Staatssecretaris de klimaatgezant inhoudelijk het meest betrokken is, ligt het voor de hand dat hij haar vervangt, in plaats van een andere bewindspersoon. Hij heeft ook deelgenomen aan de voorbereidende internationale overleggen en treedt op als leider van de delegatie.
Heeft u overwogen een ander bewindspersoon af te vaardigen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Heeft de klimaatgezant, die de Staatssecretaris vervangt, voldoende armslag om namens Nederland een hogere CO2-reductie toe te zeggen dan 40%?
In Lima wordt gewerkt aan drie hoofdpunten, waarvoor de EU gezamenlijk een mandaat heeft vastgesteld. Ten eerste aan de concepttekst van het nieuwe klimaatakkoord dat we in Parijs in 2015 overeen willen komen. Tweede punt is een besluit over de manier waarop elk land zijn nationale ambitie inbrengt. En ten derde moeten we vooruitgang boeken op klimaatactie voordat het nieuwe akkoord in 2020 in werking treedt. Het toezeggen van een hogere reductie is nu niet aan de orde. De EU was met een doelstelling van ten minste 40% in 2030 immers een van de eersten met het vaststellen van een bijdrage. Alle partijen bij het UNFCCC hebben tot en met het eerste kwartaal van 2015 de tijd om hun bijdrage in te dienen.
Heeft de klimaatgezant de mogelijkheid om een ruimere bijdrage aan de Green Climate Fund toe te zeggen als dat een deal dichterbij brengt?
Ook dit is in Lima niet aan de orde.
Welke nadelen heeft de afwezigheid van de Staatssecretaris op de onderhandelingsruimte voor Nederland en het welslagen van de onderhandelingen?
Een team van onderhandelaars uit de Lidstaten en de Europese Commissie onderhandelt in Lima – binnen het in raadsconclusies vastgelegde mandaat – namens de EU. De afwezigheid van de Staatssecretaris heeft op de onderhandelingsruimte geen effect. In de brief van 19 november jl (Kamerstuk 31 793, nr. 93) is wel een aantal specifieke punten belicht, die Nederland in wil brengen. Het heeft uiteraard de voorkeur als deze door de verantwoordelijke bewindspersoon kunnen worden ingebracht. Zoals gezegd (antwoord 1) zullen deze bij afwezigheid van de Staatssecretaris door de klimaatgezant worden ingebracht.
Kunt u deze vragen per ommegaande beantwoorden, aangezien de top (high level segment) vandaag, dinsdag 9 december, al begonnen is en loopt tot en met aanstaande vrijdag 12 december?
Ja.
Het aantal jihadisten |
|
Martin Bosma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «There's Been A «Sudden And Explosive Renewal» Of Jihadism In The Netherlands»?1
Ja.
Klopt het getal dat de heer Bertholee noemt, namelijk dat het gaat om «honderden» uitgereisde jihadisten?
De heer Bertholee sprak niet over honderden uitgereisde jihadisten, maar van «a few hundred potential participants», ofwel een paar honderd potentiële
deelnemers.
Waarom worden dergelijke schokkende cijfers in Washington bekend gemaakt, en niet in de Tweede Kamer?
Dit is niet aan de orde. Uw Kamer is over de stijging van jihadgang vanaf begin van 2013 geïnformeerd, onder andere met de nota «Transformatie van het jihadisme in Nederland» van de AIVD (Kamerstuk 29 754, nr. 249). In deze nota staat: «de jihadistische beweging heeft momenteel naar schatting enkele honderden aanhangers en enkele duizenden sympathisanten in Nederland».
Daarnaast is uw Kamer laatstelijk over het aantal (bevestigde) uitgereisde jihadisten is uw Kamer geïnformeerd in de samenvatting van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 34 (Kamerstuk 29 754, nr. 270). In deze brief staat: «De gestage toename van uitreizigers die tijdens de vorige DTNperiode werd vastgesteld, heeft zich voortgezet zodat inmiddels in de afgelopen twee jaar rond de 160 personen zijn uitgereisd (cijfers per 1 november)».
Het hoofd van de AIVD, de heer Bertholee, heeft in Washington dus geen andere cijfers bekend gemaakt, dan die reeds bekend zijn bij uw Kamer. Het hoofd van de AIVD heeft het volgende gezegd in zijn speech: «This situation changed completely at the beginning of 2013, when within months more than 100 individuals travelled to Syria to join the fighting under the banner of violent jihad.»
En: «At present, it is estimated that jihadism in the Netherlands has a few hundred potential participants and several thousand sympathizers. A small number has the intention to leave the Netherlands to participate in violent jihad. More than 160 individuals have already done so.»
De speech en de aansluitende discussie zijn integraal op internet te zien:
Waarom bestaat er zo'n enorme discrepantie tussen hetgeen u stelt (7 november: 160 uitgereisde jihadisten) en het aantal dat de heer Bertholee nu noemt?
Dit is niet het geval, zie het antwoord op vraag 3.
Waarom spreken de directeur van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en u niet met één mond?
Dit is niet het geval, zie het antwoord op vraag 3.
De uitlatingen van het Bureau Medische Advisering (BMA) over een suïcidale vreemdeling |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met een rapport van het BMA inzake een uitlating over een uitgeprocedeerde vreemdeling waarin wordt gesteld: «In reactie op de brieven van de behandelaars (...) vermeld ik hierbij dat er geen reden is voor nadere reisvoorzieningen. De behandelaars spreken de verwachting uit dat betrokkene zich al voor uitzetting zal suïcideren; fysieke overdracht in aansluiting op de reis in verband met een sterk vergrote kans op direct medisch ingrijpen is dan niet aan de orde»?1
Ja, ik ben bekend met het rapport.
Deelt u de conclusie van de advocaat dat de BMA-arts medische hulp na uitzetting kennelijk onnodig achtte omdat de vrouw in kwestie voorafgaand aan de uitzetting waarschijnlijk toch al zelfmoord zou plegen?
Nee, ik deel die conclusie niet.
Hoe beoordeelt u de uitlating van het BMA ten aanzien van het suïcide-risico? Is de redenering die zij volgen gebruikelijk? Zo ja, is het dan redelijk deze manier van werken voort te zetten? Bent u van mening dat er andere manieren kunnen zijn die maken dat het suïcide-risico niet op deze wijze een tamelijk cynisch leidend principe is bij beslissingen van het BMA maar juist een reden wordt voor extra zorg en mogelijk een andere beslissing van het BMA?
Ik ben van mening dat er sprake is van een onjuiste interpretatie van de betreffende passage in het BMA-rapport. Ik vind het kwalijk dat een deel van het BMA-rapport op social media is gepubliceerd. Daardoor is onterecht en onnodig een verkeerd beeld ontstaan. De passage kan alleen op een juiste manier worden geïnterpreteerd, indien deze in de context van het gehele rapport wordt beschouwd. Hoewel de passage zelfstandig beter leesbaar had kunnen worden geformuleerd, is deze in het geheel niet cynisch bedoeld. De BMA-arts heeft in het rapport opgenomen dat de vreemdeling bij de behandelaars heeft verklaard zich in Nederland te zullen suïcideren zodra uitzetting aan de orde zou zijn. Op grond van deze verklaring heeft de BMA-arts geadviseerd de vreemdeling voorafgaand aan de uitzetting intensief te begeleiden en de medische behandeling tot aan de uitzetting voort te zetten. Verder heeft de BMA-arts geadviseerd om de vreemdeling tijdens de terugreis te laten begeleiden door een psychiatrisch verpleegkundige en te voorzien van de nodige medicatie. Omdat er geen (prognostische) aanwijzingen waren voor een risico op suïcide ná uitzetting, luidde het oordeel van de BMA-arts dan ook dat het niet nodig zou zijn om in het land van herkomst fysieke medische opvang te regelen voor de vreemdeling.
Bent u bereid onderzoek naar de gang van zaken te laten instellen?
Nee, dat vind ik niet nodig.
De financiële en sociale gevolgen van de wet hervorming kindregelingen voor de kinderalimentatie |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Michiel van Nispen |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Opstelten (VVD), Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat er diverse onvoorziene neveneffecten kleven aan de Wet hervorming kindregelingen, bijvoorbeeld het gevolg dat de ontvanger van kinderalimentatie er fors op achteruit gaat?1 2 3
In bovenstaande analyse is weergegeven hoe de Wet hervorming kindregelingen (WHK) kan doorwerken in het bedrag aan kinderalimentatie. Bij het in kaart brengen van de gevolgen voor kinderalimentatie is onverkort uitgegaan van de versie 2015 van het Rapport Alimentatienormen. De mogelijkheid voor de rechtspraktijk om in specifieke gevallen hiervan af te wijken en aanvullend maatwerk te leveren is hierin dus niet betrokken. Uit de in de analyse opgenomen rekenvoorbeelden blijkt dat de ontvanger van kinderalimentatie er in de meeste gevallen op vooruit gaat. In gevallen waar er sprake is van een achteruitgang is deze veelal beperkt en kan deze mogelijk worden gemitigeerd door een verhoging van partneralimentatie. De exacte gevolgen voor kinderalimentatie zijn sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden in een specifiek geval.
Bent u bekend met de uitleg die de Expertgroep Alimentatienormen (bestaande uit familierechters) recent aan de nieuwe wet heeft gegeven, namelijk dat het vervallen van de alleenstaande oudertoeslag in de bijstand, de alleenstaande ouderkorting en het fiscaal voordeel bij het betalen van kinderalimentatie enerzijds, en de verhoging van het kindgebonden budget en de invoering van de «alleenstaande ouderkop» anderzijds, leiden tot een verlaging van de resterende behoefte van het kind en dus van de kinderalimentatie?4
De publicatie van de Expertgroep Alimentatienormen betreffende «de Wet hervorming kindregelingen en Rapport Alimentatienormen» op www.rechtspraak.nl is bekend. In de analyse is reeds op dit rapport ingegaan.
Is het in uw ogen de juiste uitleg van deze werkgroep van familierechters, die zich beroepen op de wetsverdediging in de Eerste Kamer, met als gevolg dat voortaan geldt dat een verhoging van het kindgebonden budget met een alleenstaande ouderkop een verlaging van de resterende behoefte van het kind betekent? Zo nee, wat is naar uw mening wel een juiste uitleg?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat alleenstaande ouders met de alleenstaande ouderkop (deels) werden gecompenseerd zodat zij geen nadeel zouden ondervinden van het wegvallen van de aanvulling voor alleenstaande ouders in de minimumregelingen en het wegvallen van het fiscale voordeel voor werkende alleenstaande ouders op het minimum? Wordt dit doel wel bereikt nu de gevolgen voor de kinderalimentatie bekend zijn?
De WHK heeft de specifieke financiële ondersteuning die alleenstaande ouders ontvangen geharmoniseerd zodat alle alleenstaande ouders met een laag inkomen, ongeacht of ze werken of een uitkering ontvangen, gelijk worden behandeld. Om dit te bereiken zijn de initiële aanvullingen voor alleenstaande ouders in de minimumregelingen en de fiscale regeling die gericht was op alleenstaande ouders, komen te vervallen en is de alleenstaande-ouderkop in het kindgebonden budget ingevoerd. Aan het doel van harmonisering en gelijke behandeling doen de gevolgen voor kinderalimentatie niet af.
Realiseert u zich dat door de wijziging van de regelgeving kinderalimentatie vaak niet meer verschuldigd zal zijn omdat de overheid hierin al voorziet middels het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop? Hoe beoordeelt u dit?
In de hiervoor opgenomen analyse geef ik weer hoe de WHK kan doorwerken in het bedrag aan kinderalimentatie uitgaande van de alimentatienormen 2015. In deze analyse ben ik tevens ingegaan op de keuze van de expertgroep ten aanzien van de toerekening van de alleenstaande-ouderkop aan de behoefte van het kind. De exacte gevolgen voor kinderalimentatie zijn sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden in een specifiek geval. Hoewel de alleenstaande-ouderkop in mindering wordt gebracht op de behoefte van het kind, houdt dat niet per definitie in dat er geen kinderalimentatie verschuldigd zal zijn. De behoefte van het kind kan immers groter zijn dan hetgeen daar aan ondersteuning uit kindregelingen op in mindering wordt gebracht. Het uitgangspunt bij de vaststelling van de behoefte van het kind is immers de levensstandaard van het kind vóór de scheiding zoveel mogelijk op peil te houden. Vooral bij hogere inkomens zal er doorgaans dan ook nog behoefte resteren waarin door middel van kinderalimentatie moet worden voorzien. Als gevolg van de systematiek in combinatie met de WHK wordt inderdaad een groter deel van de behoefte van kinderen gedekt door overheidsondersteuning en minder door de ouders.
Indien de niet-verzorgende ouder minder van zijn draagkracht hoeft in te zetten voor kinderalimentatie, resteert er meer ruimte voor eventuele partneralimentatie.
Is het waar dat in feite voor lage inkomens het betalen van de kinderalimentatie feitelijk is afgeschaft, omdat het kindgebonden budget en/of de alleenstaande ouderkop (betaald door de overheid) voortaan voorziet in de kosten van de kinderen? Zo nee, hoe moet deze wijziging dan worden geïnterpreteerd worden?
Zie antwoord vraag 5.
Denkt u dat veel mensen zich bewust zullen zijn van deze uitleg en de verstrekkende gevolgen die dit kan hebben, onder andere voor de hoogte van de kinderalimentatie? Zo ja, waarop baseert u dit? Zo nee, wat gaat u eraan doen om deze uitleg breed bekend te maken onder ouders die kinderalimentatie betalen?
De gevolgen van de WHK op de hoogte van kinderalimentatie is sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden in een specifiek geval. In de publieksvoorlichting over de WHK (via de tool Veranderingen kindregelingen) zijn ouders nadrukkelijk gewezen op de mogelijke consequenties van deze wet voor kinderalimentatie en worden ook andere informatiebronnen genoemd. Ouders kunnen advies inwinnen over de gevolgen van de WHK in hun specifieke geval bij een advocaat, mediator of het Juridisch loket.
Kunt u reageren op het voorbeeld van «Esmee», waaruit blijkt dat haar maandelijks inkomen van 1.400 euro weliswaar gelijk blijft maar de alimentatie dreigt te vervallen, omdat de alleenstaande ouderkop niet langer wordt opgeteld bij de draagkracht maar direct af gaat van het bedrag dat geldt voor de behoefte van het kind, met als gevolg dat zij 250 euro minder in de maand overhoudt?5
In de hiervoor opgenomen analyse geef ik weer hoe de WHK kan doorwerken in het bedrag aan kinderalimentatie uitgaande van de alimentatienormen 2015. De exacte doorwerking op het bedrag aan kinderalimentatie blijft afhankelijk van de persoonlijke situatie en hoe in geval van wijziging het alimentatiebedrag initieel is vastgesteld. Er is te weinig informatie over dit specifieke voorbeeld beschikbaar om een nauwkeurige berekening te maken van de gevolgen van de WHK op de hoogte van de kinderalimentatie.
Zijn dergelijke proefberekeningen ook al gemaakt door de betrokken ministeries? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen en de Kamer over alle mogelijke scenario’s te informeren?
In de hiervoor opgenomen analyse is een aantal voorbeelden uitgewerkt uitgaande van de alimentatienormen 2015. De gekozen voorbeelden sluiten aan bij de gestelde Kamervragen en zijn uitgebreid om het spectrum van gevolgen goed in beeld te brengen.
Deelt u de mening van de echtscheidingsadvocate Schram dat het krom is dat het verschuldigde alimentatiebedrag lager wordt als gevolg van deze wetswijziging, terwijl de draagkracht van de alimentatieplichtige niet is gewijzigd? Zo nee, waarom niet?6
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van advocate Moons dat het stelsel aanzienlijk ingewikkelder en oneerlijk wordt en kunt u uw antwoord toelichten?7 Kunt u voorts ingaan op de stelling van Moons dat in feite aan de niet-hoofdverzorger de boodschap wordt gegeven: «U hoeft uw kinderen niet meer te onderhouden, dat doet de overheid wel voor u. De overheid geeft uw ex een alleenstaande-ouderkop op het kindgebonden budget, dan bent u ervan af.»?
Zie antwoord vraag 5.
Denkt u eveneens dat het bijstandsverhaal door gemeenten als gevolg van dit alles voortaan niet meer mogelijk zal zijn? Wat zijn hiervan volgens u de financiële gevolgen voor de gemeentes? Is dit effect beoogd, of eveneens een ongewenst neveneffect van deze regels te noemen?
In de bovenstaande analyse ben ik ingegaan op de doorwerking op het bijstandsverhaal en de financiële gevolgen voor gemeenten.
Kunt u de mogelijke gevolgen schetsen voor een alleenstaande co-ouder met een bijstandsuitkering waarvan het minderjarige kind staat ingeschreven bij de andere ouder, die daardoor geen recht hebben op het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop? Zijn deze gevolgen beoogd?
Een alleenstaande co-ouder, van wie het kind bij de andere ouder staat ingeschreven wordt voor de bijstand en voor het kindgebonden budget feitelijk behandeld als een alleenstaande. Dit betekent dat er geen recht is op kindgebonden budget, dus geen recht ontstaat op de alleenstaande-ouderkop, maar ook geen recht was op de alleenstaande-ouderkorting of een alleenstaande-oudertoeslag in de bijstand. Indien deze ouder een bijstandsuitkering heeft, is de draagkracht minimaal en daardoor is ook de bijdrage aan kinderalimentatie aan de ontvangende ouder nul. Dit verandert niet met een wijziging. Het blijft bovendien ter beoordeling aan de gemeenten om, bijvoorbeeld in voorkomende gevallen van co-ouderschap, de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Bent u bekend met de gevolgen voor alimentatieplichtigen, die onder andere vanwege het vervallen van de fiscale aftrek levensonderhoud het verschuldigde bedrag kunnen laten wijzigen bij de rechter, maar (net) niet in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand? Kunt u ook deze gevolgen schetsen?
Het wegvallen van de fiscale aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen kan de draagkracht van de alimentatieplichtige verminderen, zodat er aanleiding kan bestaan de hoogte van de kinderalimentatie te wijzigen. Daarbij is het uitgangspunt dat de ex-partners zelf afspraken over wijziging maken. Alimentatieplichtigen die er niet in slagen overeenstemming met de alimentatiegerechtigde te bereiken, kunnen de rechter om wijziging van de kinderalimentatie verzoeken. Dat geldt zowel voor alimentatieplichtigen die gebruik kunnen maken van gesubsidieerde rechtsbijstand als voor alimentatieplichtigen die daarvoor op grond van hun inkomen en vermogen niet in aanmerking komen. Ook gebruikers van gesubsidieerde rechtsbijstand zijn griffierecht verschuldigd. Zij betalen daarnaast een eigen bijdrage voor de gesubsidieerde rechtsbijstand.
Overigens zullen te allen tijde alimentatieplichtigen voorafgaand aan een wijzigingsprocedure de kosten van een dergelijke procedure wegen tegen de financiële gevolgen van wijziging. Dit ongeacht de aanleiding voor een wijzigingsverzoek.
Zijn de koopkrachtcijfers, welke u bij de behandeling van het wetsvoorstel aan de Kamer hebt verstrekt, ook met de kennis van nu nog correct? Zo nee, bent u bereid opnieuw de koopkrachteffecten van de Wet hervorming kindregelingen door te rekenen en de uitkomsten daarvan aan de Kamer te zenden?8
Bij de presentatie van inkomenseffecten van wetsvoorstellen wordt alleen rekening gehouden met generieke maatregelen (maatregelen die op iedereen van toepassing zijn). Bij het inkomensbeeld, zoals gepresenteerd bij de WHK, is daarom geen rekening gehouden met de gevolgen voor kinderalimentatie. In de voorbeelden in de analyse zijn de inkomenseffecten als gevolg van de WHK aangevuld met de mogelijke gevolgen voor kinderalimentatie.
Verwacht u ook een stortvloed aan alimentatiezaken? Vreest u ook dat dit zal leiden tot nieuwe conflicten tussen ex-partners, nog los van de belasting van de rechterlijke macht?9
De Raad voor de rechtspraak heeft in zijn advies van 3 juni 2013 inzake het wetsvoorstel hervorming kindregelingen aangegeven dat het wetsvoorstel in de overgangsfase mogelijk zal leiden tot een extra instroom van wijzigingsverzoeken ter zake van kinderalimentatie. De Raad merkt op dat het niet goed mogelijk is om hiervan een concrete inschatting te maken. Bovendien is het volgens de Raad niet uitgesloten dat in individuele gevallen de effecten van een lagere kinderbijslag, het vervallen van de alleenstaande-ouderkorting en een hoger kindgebonden budget (elkaar) gedeeltelijk zullen opheffen.
De eventuele gevolgen van de maatregelen in het kader van de WHK voor lopende kinderalimentatieverplichtingen hoeven als zodanig niet te leiden tot nieuwe conflicten tussen ex-partners. Het gaat immers om wijziging van regelgeving die objectief bepaalbaar van invloed kan zijn op de wettelijke maatstaven draagkracht en behoefte voor de berekening van kinderalimentatie. Het gaat niet om factoren zoals wijzigingen in de persoonlijke omstandigheden van de alimentatieplichtige of -gerechtigde. De verwachting is dan ook dat ex-partners in overleg en eventueel met behulp van rechtshulpverleners, zoals mediators en advocaten, tot wijziging van lopende kinderalimentatieverplichtingen kunnen komen. Hierbij is het belangrijk op te merken dat bij wijziging alle dan bestaande relevante omstandigheden worden meegenomen, dus ook omstandigheden die los staan van de WHK.
Welke gevolgen heeft dit alles voor kinderen? Deelt u de mening dat als gevolg van het mogelijk massaal wijzigen, of in ieder geval onzeker worden van verplichtingen in verband met kinderalimentatie, het gevolg kan zijn strijd uitbreekt tussen ouders en kinderen daardoor gedupeerd zullen raken en klem komen te zitten tussen (over alimentatie) ruziënde ouders? Wat vindt u hiervan? Vindt u dit onwenselijk?10
Zie antwoord vraag 16.
Deelt u de mening dat zo mogelijk voorkomen moet worden dat per 1 januari 2015 conflicten uitbreken tussen gescheiden partners over alimentatie, omdat vooral de kinderen daar de dupe van zullen zijn? Welke ideeën heeft u hierover en welke maatregelen gaat u nemen?
In de publieksvoorlichting over de WHK (via de tool Veranderingen kindregelingen) zijn ouders gewezen op de mogelijke consequenties van deze wet voor kinderalimentatie en worden ook andere informatiebronnen genoemd. De inschakeling van de hulp van het Juridisch loket, mediators of advocaten, waarnaar ook in de reguliere overheidsvoorlichting wordt verwezen, kan bewerkstelligen dat ouders in overleg nagaan of de in de WHK opgenomen maatregelen nopen tot aanpassing van de lopende alimentatieverplichting.
Deelt u de mening dat, vanwege de verstrekkende gevolgen van de gewijzigde wet en de uitleg die daaraan wordt gegeven, u zich niet meer op het standpunt zou moeten stellen dat het maken en wijzigen van afspraken over kinderalimentatie de eigen verantwoordelijkheid van de ouders is en dat ze maar naar de rechter moeten gaan als ze er niet uitkomen, zeker niet omdat kinderen de dupe zullen zijn van (financiële) onzekerheid en conflicten tussen beide ouders?11
Uit de bovenstaande analyse blijkt dat de gevolgen van de WHK op de hoogte van de kinderalimentatie sterk afhankelijk zijn van het specifieke geval en daarmee erg genuanceerd liggen. De inkomenseffecten van de WHK in samenhang met eventuele alimentatiewijzigingen zijn overwegend positief. Slechts in specifieke gevallen treden er negatieve inkomenseffecten op.
Zoals hiervoor in antwoord op de vragen 16–17 is opgemerkt, behoeven de eventuele gevolgen van de in de WHK opgenomen maatregelen voor door de rechter vastgestelde of tussen partijen overeengekomen kinderalimentatiebedragen niet tot conflicten tussen de ouders te leiden, aangezien het hier gaat om objectieve omstandigheden, die buiten de persoonlijke sfeer van betrokkenen liggen en dus op zichzelf geen stof voor discussie hoeven op te leveren.
Ziet u mogelijkheden om de potentiële schade voor alleenstaande ouders, die optreedt als gevolg van deze wetswijziging en de uitleg die hieraan wordt gegeven, te compenseren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De bovenstaande analyse geeft aan dat veel van de ouders geen negatieve gevolgen ondervinden van het totaal van de WHK en de doorwerking van de WHK op de hoogte van de kinderalimentatie. Ik zie daarom geen aanleiding voor compensatie, hoewel de gevolgen in specifieke gevallen anders kunnen zijn.
Bent u bereid deze vragen op zo kort mogelijke termijn te beantwoorden, omdat er in ieder geval ruim voor de inwerkingtreding van de wet op 1 januari 2015 duidelijkheid moet zijn?
In mijn brief van 12 januari 2015 heb ik u te kennen gegeven dat uw Kamervragen voor mij aanleiding waren om in samenspraak met de overige betrokken bewindspersonen de gevolgen van de WHK nader in kaart te brengen, rekening houdend met het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen en het in de motie Heerma gevraagde advies van de Raad voor de rechtspraak. Daarbij heb ik aangegeven hiervoor enige tijd nodig te hebben. De bedoelde analyse treft u hierbij aan alsmede de beantwoording van de vragen.
Het bericht dat de chemiesector laks omgaat met regels |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Chemiesector laks met regels» en met het proefschrift «Optic Compliance – Enforcement and Compliance in the Dutch Chemical Industry»?1
Ja.
Herkent u de in het bericht en proefschrift geschetste omvang van het probleem?
De conclusies uit het proefschrift bevestigen het beeld dat uit de onderzoeken van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) over Chemie Pack en Odfjell naar voren is gekomen. Het kabinet heeft dat beeld in de reactie op de rapporten van de OvV ook onderkend. Het proefschrift is gebaseerd op inspectiegegevens uit de periode 1999 t/m 2011. Dat beeld over die periode wordt met dit onderzoek wederom bevestigd.
Herkent u het tekortschietende toezicht dat wordt aangekaart in het proefschrift? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat milieu en veiligheid permanente aandachtspunten moeten zijn binnen chemiebedrijven, in plaats van dat het aangekaart wordt na misstanden? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het signaal, dat het toezicht door de Inspectie op de Leefomgeving en Transport op de permanente veiligheid te wensen over laat?
Ja, uiteraard verwacht ik van chemiebedrijven dat zij hun verantwoordelijkheid ten volle nemen. De bedrijven zijn zelf primair verantwoordelijk voor de naleving van de regels voor milieu en veiligheid. De drie kerntoezichthouders voor BRZO (WABO bevoegd gezag, inspectie SZW en Veiligheidsregio’s) zijn verantwoordelijk voor het toezicht op deze naleving. De Inspectie Leefomgeving en Transport ziet op deze voorschriften niet rechtstreeks toe, maar heeft wel vanuit de stelselverantwoordelijkheid een interbestuurlijke toezichtsrol op het bevoegd gezag.
Deelt u de mening dat er binnen de chemiesector een cultuuromslag moet plaatsvinden, waarbij de sector zelf ook verantwoordelijkheid gaat dragen voor de veiligheid? Zo ja, op welke wijze gaat u hieraan bijdragen?
Ik ben van mening dat een chemisch bedrijf zelf primair verantwoordelijk is voor de veiligheid. Dit uitgangspunt is ook geformuleerd in het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de onderzoeken van de OvV over Chemie Pack en Odfjell. Het bedrijfsleven onderneemt ook zelf actie om de veiligheidsprestatie te verbeteren onder andere in het programma Veiligheid Voorop.
Dergelijke initiatieven stimuleer en faciliteer ik bijvoorbeeld in de vorm van Safety Deals.
Deelt u de conclusie van het proefschrift dat bevindingen regelmatig niet gearchiveerd worden? Zo ja, wat voor maatregelen worden genomen om dit te verbeteren?
In het verleden kwam het inderdaad voor dat toezichthouders niet al hun bevindingen vastlegden dan wel dit op verschillende manieren deden. BRZO+ (WABO bevoegd gezag, inspectie SZW, Veiligheidsregio’s, Inspectie Leefomgeving en Transport, OM en Rijkswaterstaat) heeft dit aandachtspunt opgepakt door afspraken te maken over uniforme vastlegging van bevindingen en overtredingen in de gemeenschappelijke rapportages.
Deelt u de conclusie van het proefschrift dat het beleid voor toezicht op de chemiesector te vaag en versnipperd is en dat er vaker en steviger toezicht nodig is om de veiligheid te waarborgen? Bent u bereid een gezamenlijke en heldere strategie voor handhaving van de regelgeving op te stellen?
De door het kabinet ingezette maatregelen richten zich onder andere op het versterken van het toezicht op de majeure risicobedrijven. Zo is er verregaande samenwerking tussen de verschillende toezichthouders in BRZO+ en is de landelijke BRZO-handhavingstrategie vastgesteld. De handhavingstrategie wordt ook al gebruikt door de toezichthouders.
Welke conclusies zijn getrokken in het gezamenlijk overleg dat de inspecties zouden voeren om het versnipperde beleid tegen te gaan, zoals door u aangegeven in het debat over de veiligheid bij Odfjell van vorig jaar?
Sinds 1 januari 2014 is BRZO+ actief waarin de drie kerntoezichthouders (WABO bevoegd gezag, Inspectie SZW en de Veiligheidsregio’s) nauw samenwerken. BRZO+ heeft zich in 2014 gericht op de nadere invulling van integraal toezicht onder andere door middel van de uitrol en toepassing van de landelijke BRZO-handhavingstrategie.
Deelt u de conclusie van het proefschrift dat de chemiesector duidelijker de risico’s en gevaren voor de omgeving openbaar moeten maken? Bent u bereid de bedrijven te verplichten deze informatie te delen met een website als http://www.risicokaart.nl/ zodat omwonenden bekend zijn met de gevaren in hun omgeving?
Het is belangrijk dat de risico’s voor de omgeving voldoende duidelijk zijn. De risicokaart bevat informatie over risicovolle bedrijven. Deze informatie is verstrekt door de bedrijven aan bevoegd gezag. Bevoegd gezag levert deze informatie aan voor de risicokaart. Voorts worden juist om de omgeving te informeren publieksvriendelijke samenvattingen van inspectierapporten openbaar gemaakt.
Wat gaat u doen met de suggesties in de initiatiefnota van de D66-fractie «Veiliger omgaan met chemie»?2
In de brief van 4 december 20133 is uitvoerig ingegaan op de initiatiefnota van de D66-fractie. Daarin is aangegeven of en hoe de in de initiatiefnota genoemde punten worden meegenomen in de maatregelen die door kabinet en bedrijfsleven zijn ingezet.
Ten behoeve van het komende AO Externe Veiligheid zal ik u een actuele stand van zaken doen toekomen.
Wachtgeld voor de voorzitter van de Europese Raad |
|
Marianne Thieme (PvdD), Pieter Omtzigt (CDA), Elbert Dijkgraaf (SGP), Gert-Jan Segers (CU), Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de voorzitter van de Europese Raad de komende drie jaar een soort wachtgeld ontvangt, dat veel hoger ligt dan zijn pensioen als voorzitter van de Raad, dat na het wachtgeld ingaat, maar dat hij ondertussen wel gewoon zijn reguliere pensioenen uit België kan ontvangen? Klopt het verder dat hij de pensioengerechtigde leeftijd al bereikt heeft?
Ja, ik heb kennisgenomen van de wachtgeldregeling waar de voormalig voorzitter van de Europese Raad recht op heeft en het samenvallen hiervan met zijn reguliere pensioen uit België. Het klopt dat dhr. Van Rompuy, die dit jaar 67 is geworden, de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn dat een aftredend politicus in de EU, die de pensioengerechtigde leeftijd al bereikt heeft, geen recht meer heeft op wachtgeld, net als in Nederland?
De huidige wachtgeldregeling in de EU is vastgelegd in Verordening 422/67/EEG. Deze verordening, die in 2012 voor het laatst is gewijzigd, bepaalt dat het Europees wachtgeld maximaal drie jaar wordt uitgekeerd, ongeacht de leeftijd van de vertrekkend politiek ambtsdrager. Ook het percentage pensioenopbouw is hierin opgenomen. Het Europees pensioen gaat in na afloop van de wachtgeldperiode. De regeling bevat geen sollicitatieplicht voor politieke ambtsdragers in de EU die wachtgeld ontvangen.
In deze aspecten verschilt de Europese regeling met de Nederlandse wachtgeldregeling. Ik deel de mening van de leden die deze vragen hebben gesteld dat de EU-regeling op een aantal punten gemoderniseerd zou moeten worden. Daarbij merk ik op dat daar waar in Nederland wachtgeld- en pensioenregelingen voor politieke ambtsdragers de afgelopen jaren sterk versoberd zijn, in andere lidstaten in mindere mate sprake is van een dergelijke versobering. Voor aanpassing van de EU-wachtgeldregeling dient de genoemde verordening te worden gewijzigd. De Raad is bevoegd hiertoe zelf het initiatief te nemen en besluit met gekwalificeerde meerderheid.
Nederland is bereid te bekijken of modernisering en versobering van de huidige regeling voor politieke ambtsdragers in de EU mogelijk is, welke aanpassingen daarbij realistisch zijn en of hiervoor voldoende draagvlak bestaat bij andere lidstaten. De hierboven genoemde elementen zullen daarbij worden meegenomen.
Klopt het dat er geen sollicitatieplicht geldt voor politici in de EU die wachtgeld ontvangen? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een pensioenopbouw van 4,275% per jaar van het basissalaris voor bijvoorbeeld commissarissen excessief is en dat 1,875% voor inkomen tot € 100.000 zoals in Nederland of 1,8% van het salaris (de regeling voor Europese ambtenaren) veel normaler zou zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een pakket realistische versoberingen van de arbeidsvoorwaarden voor Europese ambtsdragers op te stellen, die te delen met de Kamer en voor te leggen aan de Europese raad en de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 2.
De uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in twee zaken die Somalische piraten hadden aangespannen tegen Frankrijk |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in twee zaken die Somalische piraten hadden aangespannen tegen Frankrijk (Ali Samatar and Others v. France en d Hassan and Others v. France, uitspraak op 4 december 2014)?
Ja.
Klopt het dat zij tientallen mensen gegijzeld hebben en dat er bij één van de twee bevrijdingsacties ook één van de gijzelaars is omgekomen?
De uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) zagen op een tweetal zaken. In de eerste zaak (Ali Samatar and Others v. France), die zich afspeelde in april 2008, was sprake van een cruiseschip onder Franse vlag met circa dertig opvarenden, dat door kapers werd gedwongen naar de Somalische kust te varen. De toenmalige overgangsregering van Somalië gaf Frankrijk daarop toestemming om op te treden. De tweede zaak (Hassan and Others v. France) betrof een jacht van een Frans echtpaar, dat in september 2008 werd gekaapt en gedwongen naar de Somalische kust te varen. In de zaak Hassan and Othersis tijdens de bevrijdingsactie één kaper om het leven gekomen.1 Voor zover bekend zijn bij geen van deze acties gijzelaars omgekomen. Het optreden in de territoriale wateren van Somalië berust op VN-Veiligheidsraadresoluties. De meest recente Veiligheidsraadsresolutie op het gebied van piraterijbestrijding is resolutie nr. 2184 (2014). Deze resolutie herbevestigt de eerdere VN-resoluties 1816, 1838, 1846, 1851 (2008), 1897 (2009), 1950 (2010), 2020 (2011), 2077 (2012) en 2125 (2013).2 Resolutie 1816 werd aangenomen door de VN-Veiligheidsraad op 2 juni 2008. Het optreden van Frankrijk in de zaak Hassan and Others was gebaseerd op deze resolutie. In de zaak Ali Samatar and Others was sprake van toestemming van de Somalische autoriteiten.
Welke gevolgen hebben deze uitspraken voor de Nederlandse anti-piraterij missies?
Nederland heeft deze procedure tot dusver op andere wijze vormgegeven. Daardoor worden geen gevolgen voor de handelwijze van Nederlandse marineschepen die worden ingezet in het kader van NAVO-missie Ocean Shield of EU-operatie Atalanta voorzien. Nederland kent wel in artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering een procedure voor het toekennen van een schadevergoeding indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel.
Klopt het dat in beide gevallen het optreden van de Franse autoriteiten onder het VN mandaat viel (resolutie 1816 van de veiligheidsraad) en dat het Hof dat ook erkend heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in beide gevallen de piraten, die mensen gegijzeld hadden, een compensatie van € 2.000 tot € 9.000 per persoon kregen omdat zij na aankomst in Frankrijk ongeveer 2 etmalen moesten wachten voordat zij werden voorgeleid?
Door het EHRM is schadevergoeding toegekend van € 5.000 per persoon in de zaak Hassan and Others. Deze schadevergoeding wordt toegekend aangezien het EHRM in die zaak een schending heeft geconstateerd van artikel 5, eerste lid en derde lid van het EVRM. In de zaak Ali Samatar andOthers is een schadevergoeding van € 2.000 per persoon toegekend na constatering van een schending van artikel 5, derde lid van het EVRM. Artikel 5, eerste lid EVRM heeft betrekking op de rechtmatigheid van vrijheidsbeneming; artikel 5, derde lid EVRM vereist dat aangehouden personen onverwijld voor een rechter moeten worden gebracht. Naast schadevergoeding is een vergoeding toegekend van proceskosten aan alle betrokkenen. De geconstateerde schending zag niet alleen op het enkele feit dat betrokkenen in Frankrijk circa 48 uur in voorlopige hechtenis zijn gehouden, voordat zij werden voorgeleid aan de rechter-commissaris, maar temeer op de combinatie van dat gegeven met het feit dat zij al enige tijd op zee werden vastgehouden en de Franse autoriteiten dus voorbereid hadden kunnen zijn op een onverwijlde voorgeleiding.
Hoeveel krijgt iemand die in Nederland ten onrechte twee etmalen in een cel wordt vastgehouden standaard als compensatie?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel bedraagt het gemiddelde inkomen in Somalië en hoe vindt u de verhouding van dat inkomen tot de compensatie die hier betaald wordt?
Er zijn geen betrouwbare gegevens beschikbaar met betrekking tot de hoogte van het gemiddelde inkomen in Somalië. Sinds het uitbreken van de burgeroorlog in 1991 zijn daaromtrent geen gegevens bijgehouden en momenteel is het door de veiligheidssituatie in delen van Somalië nog steeds niet mogelijk daar gegevens te verzamelen.
Klopt het dat Griekenland als land wel geïntervenieerd heeft in deze zaak (onder artikel 36 van het Europees Verdrag voor de Rechten vande Mens) en Nederland niet?
Ja.
Bent u bereid om Nederland aan de kant van Frankrijk te laten interveniëren als Frankrijk ervoor kiest deze zaak binnen drie maanden aan de grote Kamer voor te leggen?
Frankrijk heeft niet een automatisch recht de zaken aan de Grote Kamer voor te leggen. Het kan een verzoek om voorlegging aan de Grote Kamer indienen bij een speciaal panel van vijf rechters, dat in een minderheid van de gevallen een dergelijk verzoek honoreert. Indien dat laatste het geval is, kan Nederland verzoeken om toegelaten te worden als derde partij, in het belang van een goede rechtsbedeling. Dat laatste duidt erop dat zo’n interventie een juridische meerwaarde moet bieden. Of daarvan sprake is zal worden bezien indien het inderdaad komt tot voorlegging aan de Grote Kamer.
Bent u bereid deze vragen te beantwoordden voor het Algemeen overleg Piraterij voorzien op 17 december?
Ja.
De verschillen in faunabeleid tussen provincies |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Faunabescherming: Wild is vogelvrij in Utrecht»?1
Ja.
Heeft u inzicht in hoeverre er sprake is van samenhang en eenheid in het faunabeleid uitgevoerd door de twaalf provincies sinds de invoering van de Flora- en Faunawet?
Op grond van de Flora- en faunawet zijn de provincies belast met de uitvoering van de wettelijke regels over het faunabeheer. De provincies passen dezelfde regels toe, neergelegd in de Flora- en faunawet en de daarop gebaseerde regelgeving. De provincies hebben binnen deze regels de ruimte voor een eigen beleid, waarbij zij rekening kunnen houden met regionale omstandigheden en maatwerk kunnen leveren. De provincies werken op dit punt ook samen en stemmen waar nodig met elkaar af. Dat daarmee onderlinge verschillen zullen bestaan tussen de uitvoeringspraktijk van de verschillende provincies, is evident.
Hoe beoordeelt u het uitgevoerde provinciale faunabeleid met betrekking tot eenheid en samenhang?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat rechtsongelijkheid te allen tijde vermeden dient te worden, en dat dit uitgangspunt ook van toepassing moet zijn in handhaving en uitvoering van de Flora- en Faunawet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe waarborgt u de eenheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid in het faunabeleid? Ziet u de rijksoverheid als bewaker van eenheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid van gedecentraliseerd beleid? Zo nee, hoe en door wie wordt de eenheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid dan bewaard om juridische procedures bij de rechter te voorkomen?
De primaire verantwoordelijkheid voor het handelen binnen de kaders van de Flora- en faunawet ligt bij de provincies zelf. Provinciale staten oefenen daartoe controle uit op het handelen van gedeputeerde staten. Met de instrumenten voor het interbestuurlijk toezicht als verankerd in de Provinciewet en de Wet Naleving Europese regelgeving publiekrechtelijke entiteiten zijn de provincies in voorkomend geval door het Rijk aanspreekbaar op een goede uitoefening van hun taken en verantwoordelijkheden en op handelen in overeenstemming met het algemeen belang en het recht.
Hoe beoordeelt u het verschil tussen de provincie Utrecht en de provincies Noord- en Zuid-Holland, namelijk dat de provincie Utrecht het gebruik van vangkooien voor kraaien en roeken goedkeurt, terwijl Noord- en Zuid-Holland dit middel niet toestaan omdat het in strijd is met de Vogelrichtlijn? Hoe verhoudt een dergelijk verschil zich tot eenheid van beleid en tot het gelijkheidsbeginsel, dat in casu betekent dat dieren overal in ons land in gelijke omstandigheden, op gelijke wijze beschermd dienen te worden?
Op grond van artikel 15a van de Flora- en faunawet is ter implementatie van de Vogelrichtlijn het gebruik van niet-selectieve middelen voor het vangen en doden van vogels, waaronder vangkooien, verboden. De Vogelrichtlijn staat onder voorwaarden uitzonderingen toe op dit verbod. Het is op grond van artikel 68 van de Flora- en faunawet aan gedeputeerde staten van de provincies om in concrete gevallen ontheffing te verlenen voor het gebruik van vangkooien en daarbij te toetsen of aan de voorwaarden voor uitzondering is voldaan.
Bent u bereid het verschil in aanpak tussen de provincies bij de provincies aan de orde te stellen teneinde de eenheid te bevorderen en daarmee de rechtszekerheid? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo, nee waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 en 5.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar mogelijke verschillen in toezicht en handhaving in het kader van de huidige Flora- en Faunawet en de Kamer daarover te berichten voorafgaand aan de behandeling van de nieuwe Wet natuurbescherming? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
De Flora- en faunawet geeft de provincies de ruimte om, binnen de kaders van de wet, een eigen uitvoeringsbeleid te voeren en rekening te houden met regionale omstandigheden (zie mijn antwoorden op vragen 2 en 5). De provincies zijn ook verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving en de handhaving van deze regels van de Flora- en faunawet. Ik zie geen aanleiding om hierover een onderzoek in te stellen.
Kunt u aangeven op welke wijze u voornemens bent om in de nieuwe Wet Natuurbescherming een eenduidig beschermingsregime voor dieren in de verschillende provincies te waarborgen? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel natuurbescherming2, dat aanhangig is bij uw Kamer, voorziet in een eenduidig beschermingsregime voor in het wild levende dieren (zie hoofdstuk 3 van het wetsvoorstel). Het legt, net als nu onder de Flora- en faunawet, de verantwoordelijkheid bij de provincies om op dit punt uitvoering te geven aan de wettelijke regels.
De crowdfundingsite www.geefgezondheid.nu |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Welk gevoel krijgt u bij de website waarop mensen met ziekte en beperkingen zorg, ondersteuning, geneesmiddelen, hulpmiddelen en vele andere zaken kunnen crowdfunden?1
Uitgangspunt is dat mensen voor zorg en ondersteuning een beroep kunnen doen op hun zorgverzekeraar en/of hun gemeente. Het is vervolgens aan de zorgverzekeraar of de gemeente om op basis van de zorgverzekering respectievelijk de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 en het gemeentelijk beleid vast te stellen of betrokkene in aanmerking komt voor de gevraagde zorg of voorziening. Voor gemeenten geldt op grond van de Wmo 2015 dat zij na een melding van een ondersteuningsbehoefte een zorgvuldig onderzoek moeten instellen volgens de daaraan in de wet gestelde eisen.
De projecten die thans op de in de vragen bedoelde website staan en waarvoor donaties worden gevraagd, betreffen echter voorzieningen die gemeenten respectievelijk het UWV niet of slechts ten dele hebben toegekend, dan wel een behandeling die bij de betreffende indicatie niet tot het verzekerde pakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) behoort. Bij de projecten op deze site gaat het om voorzieningen of zorgvormen waarbij niet – of slechts ten dele – wordt voldaan aan de geldende (toekennings-)voorwaarden.
Indien mensen toch een voorziening willen hebben die zij op grond van bijvoorbeeld de Wmo niet of slechts ten dele toegekend hebben gekregen, is het hun eigen keuze op welke wijze zij de financiële middelen daarvoor verwerven. Dat geldt eveneens indien het gaat om zorg die geen deel uitmaakt van het basispakket van de Zvw. Het gaat in dergelijke situaties om de eigen beslissing van mensen zelf om al dan niet via crowdfunding te proberen het door hen gewenste bedrag bij elkaar te krijgen. In die keuze van de mensen willen de Staatssecretaris en ik niet treden.
Vindt u het passend dat mensen met een hulpvraag in concurrentie met elkaar moeten strijden om giften van burgers of bedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat er ook zaken gefinancierd kunnen worden via de site die vergoed moeten worden door de zorgverzekering of de gemeente (Wmo)?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze website overbodig te maken door ervoor te zorgen dat zorgverzekeraars en gemeenten gewoon vergoeden wat mensen nodig hebben voor hun gezondheid en/of om te kunnen deelnemen aan de samenleving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat onderdeel uitmaakt van het wettelijk pakket aan zorgverzekeringen en overheidsverstrekkingen is onderdeel van politieke besluitvorming. Zoals hiervoor aangegeven is het aan zorgverzekeraars respectievelijk gemeenten om verzoeken om zorg of ondersteuning zorgvuldig te onderzoeken en te bezien of deze op basis van de wet al dan niet gehonoreerd moeten en kunnen worden. Het gaat hier om zorgvormen of voorzieningen die geen onderdeel zijn van het basispakket van de Zvw of slechts ten dele vallen onder de Wmo, dan wel waarbij niet voldaan wordt aan de daarvoor geldende toekenningsvoorwaarden in het kader van de Zvw of de Wmo. Om die reden heeft de overheid in deze gevallen geen taak of verantwoordelijkheid.
Bent u voorts bereid om – zolang deze website bestaat – te analyseren welke verzoeken om crowdfunding worden gedaan en te kijken welke zaken onterecht niet worden vergoed? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer de eerste analyse toezenden?
Nee, gezien het antwoord op vraag 4 zien de Staatssecretaris en ik daartoe geen aanleiding.
Getuigenissen van belastingambtenaren in rechtbanken |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer heeft u kennisgenomen van de aangifte die het Hof Arnhem-Leeuwarden ingediend heeft tegen het Ministerie van Financiën?
Op 11 november heeft het Ministerie van Financiën van de Raad voor rechtspraak een vooraankondiging van de aangifte ontvangen. Op vrijdag 14 november is de aangifte in afschrift ontvangen en op maandag 17 november is de Staatssecretaris geïnformeerd.
Deelt u de mening dat dit een zeer ernstige zaak is en dat u hierover de Kamer zo spoedig mogelijk had moeten informeren, zeker gezien het feit dat de Belastingdienst wel uitgebreid in de pers op deze zaak reageerde?1
Er lopen vrijwel continu gerechtelijke procedures tussen de Belastingdienst en belastingplichtigen waarbij het de gewoonte is dat ik de Kamer niet per geval informeer. Ik beoordeel deze casus dan ook niet als een casus welke proactief had moeten worden gemeld. Nu de zaak in de openbaarheid is gebracht, ben ik uiteraard bereid om alle informatie waar mogelijk met uw Kamer te delen.
Bent u bereid een nadere toelichting te geven op deze zaak, aangezien u een actieve informatieplicht heeft en dit een zeer relevante zaak betreft?
Ik maak graag gebruik van deze en de eerdere Kamervragen ter zake van dit onderwerp van de leden Van Klaveren en Bontes om zo veel mogelijk openheid te verschaffen in deze kwestie.
Waarom is de Staat niet in beroep gegaan tegen het tussenvonnis om de naam van de tipgever openbaar te maken, terwijl het kabinet aan de Kamer schreef dat «de Belastingdienst zich ten doel stelt de identiteit van de tipgever zo lang mogelijk geheim te houden»?2
Tegen het tussenvonnis van de geheimhoudingskamer van de rechtbank staat geen hoger beroep open. Uitsluitend tegen het oordeel van de rechtbank in de fiscale hoofdzaak is hoger beroep mogelijk mits er een (financieel) belang is. Dat belang was er niet voor de inspecteur want in de fiscale procedure heeft de Belastingdienst gelijk gekregen.
Kunt u aangeven of u van mening bent dat belastingambtenaren op enige wijze verschoningsrecht hebben voor een rechtbank? Indien het antwoord ja is, kunt u daarvoor de wettelijke grondslag geven en de van toepassing zijnde jurisprudentie?
Ja. In artikel 165 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is geregeld dat zij die een wettelijke geheimhoudingsplicht hebben zich kunnen verschonen van hun verplichting om een getuigenis af te leggen. Deze bepaling is in artikel 8:33 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing verklaard op het getuigenverhoor door de bestuursrechter. Belastingdienstambtenaren hebben gelet op de zeer strikte geheimhoudingsplicht die is neergelegd in artikel 67 AWR het recht zich te beroepen op dit verschoningsrecht (vgl. HR 8 november 1991, NJ 1992,277 en Hof Leeuwarden 20 december 1995, NJ 1996, 646).
Wie bepaalt uiteindelijk of belastingambtenaren zich mogen beroepen op verschoningsrecht?
In belastingzaken is het aan de Hoge Raad om als hoogste rechterlijke instantie te bepalen of belastingambtenaren zich mogen beroepen op verschoningsrecht.
Welk beleid is er over het informeren en instrueren van belastingambtenaren die als getuige in de rechtbank moeten verschijnen? Kunt u het gepubliceerde beleid aan de Kamer doen toekomen?
Er is geen beleid over het informeren en instrueren van belastingambtenaren die als getuige in de rechtbank moeten verschijnen. Van geval tot geval wordt beoordeeld of en op welke wijze belastingambtenaren die als getuige moeten optreden, worden voorgelicht. Dit gebeurt in het algemeen door de Landsadvocaat of de Rijksadvocaat. Een belangrijk deel van de voorlichting aan belastingdienstmedewerkers die als getuigen moeten optreden gaat over de plicht van een getuige om een beroep te doen op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Mankeert er iets aan uw geheugen?» over het voorlopig getuigenverhoor van belastingambtenaren in de zaak van het faillissement van de firma Brutra?3
Ik ben bekend met een artikel in De Gelderlander van 21 november 2014 over bedoeld getuigenverhoor, maar dan onder de titel «Belastingambtenaren weten weinig meer over failliet verklaren Brutra»
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de rechter opmerkte dat een van de twee belastingambtenaren loog en dat de rechter een onderzoek naar meineed overweegt?
Voor zover mij bekend heeft de rechter-commissaris niet gesproken in termen van liegen en meineed. Wel heeft zij naar aanleiding van een geconstateerde discrepantie tussen de verklaringen van twee van de getuigen aangegeven dat ze overweegt de betreffende getuigen (of een van hen) op te roepen voor een nader verhoor.
Klopt het dat de rechter zich tijdens de zitting helder uitliet over de grote mate van geheugenverlies van de opgeroepen ambtenaren?
De rechter-commissaris heeft een van de getuigen vragen gesteld over zijn geheugen. Kwalificaties met betrekking tot het geheugen van de betreffende getuige zijn mij echter niet bekend.
Indien een burger of bedrijf een rechtszaak voert tegen de Belastingdienst, kan hij dan extra controles en onderzoeken verwachten of wordt hij net als ieder ander behandeld?
De controlestrategie van de Belastingdienst is gebaseerd op risicoselectie. Het enkele feit dat een rechtszaak tegen de Belastingdienst wordt gevoerd speelt daarbij geen rol.
Hoe vaak en in welke zaken zijn ambtenaren van de Belastingdienst onder ede gehoord in de afgelopen twee jaar?
Er zijn enkele duizenden fiscale procedures per jaar. Soms worden daarbij getuigen onder ede gehoord. De Belastingdienst houdt over het horen van getuigen geen bestuurlijke informatie bij. Wel kan meer in het algemeen worden opgemerkt dat ambtenaren in strafrechtelijke zaken, zowel bij de rechter-commissaris als ter zitting, regelmatig onder ede worden gehoord.
Op welke wijze zijn ambtenaren van de Belastingdienst, die onder ede gehoord zouden worden (in een zaak of bij een voorlopig getuigenverhoor) geïnformeerd en/of geïnstrueerd door de leiding van de Belastingdienst en/of de landsadvocaat?
Het is gebruikelijk dat in gevallen waarin een ambtenaar als getuige moet worden gehoord, de ambtenaar wordt voorgelicht over de gang van zaken tijdens een getuigenverhoor, over de geheimhoudingsplicht die op hem rust, over de bevoegdheid van een getuige om op die geheimhoudingsplicht een beroep te doen en de (on)mogelijkheden om dit in voorkomend geval te doen.
Zijn belastingambtenaren altijd volledig vrij om volledig mee te werken, complete openheid te betrachten wanneer zij als getuigen voor een rechtbank spreken en worden zij ook aangemoedigd dat te doen?
Belastingambtenaren moeten zich houden aan de op hen rustende geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Verder kunnen nog van toepassing zijn de geheimhoudingsplicht uit de Invorderingswet, de Algemene wet bestuursrecht en de Ambtenarenwet. Belastingambtenaren zijn dus zeker niet vrij om complete openheid te betrachten maar zijn gehouden zelf vraag voor vraag te beoordelen of hun geheimhoudingsplicht de beantwoording van de vraag in de weg staat. Daarom is het voor een ambtenaar bepaald geen sinecure om als getuige op te treden. Ook de rechter kan hen niet van de geheimhoudingsplicht ontheffen. Het is zelfs denkbaar dat de ambtenaar bij schending van de geheimhoudingsplicht wordt vervolgd.
Deelt u de mening dat juist een overheidsdienst als de Belastingdienst, die miljoenen mensen en bedrijven houdt aan een nauwgezette uitvoering van de wet, zich zelf aan de letter en de geest van de wet moet houden en zich voorbeeldig dient op te stellen in gerechtelijke procedures?
Elke overheidsdienst moet zich aan wet, jurisprudentie en beleid houden en dient zich voorbeeldig op te stellen in gerechtelijke procedures. Dat doen wij dus ook.
Gemeden zorg door hoge kosten |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zorg wordt gemeden door hoog eigen risico»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat 800.000 betalingsregelingen bij alleen al de vier grote zorgverzekeraars een zorgelijke situatie is?
Ik deel de visie niet zonder meer. Het is niet bekend hoeveel mensen die gebruik maken van de mogelijkheid tot gespreid betalen van het eigen risico, dat doen uit financiële noodzaak. Nu nagenoeg alle verzekeraars de mogelijkheid tot gespreid betalen aanbieden (en ook voor meer verzekerden), kan deze, in ieder geval voor een deel van de verzekerden, ook als extra service worden ervaren. Zo kunnen verzekerden die verwachten het eigen risico vol te maken er vooraf voor kiezen om het verplicht eigen risico in termijnen te betalen.
Begrijpt u dat de enorm hoge inkomstenbelastingen, de hoge btw en de hoge accijnzen ervoor zorgen dat steeds meer mensen moeite hebben om de eerste levensbehoeften, waaronder zorg, te kunnen betalen?
Zorgkosten hoeven in Nederland in beginsel geen reden te zijn om af te zien van noodzakelijke zorg. Het beleid ten aanzien van de zorgtoeslag zorgt ervoor dat huishoudens met lage en middeninkomens noodzakelijke zorg kunnen betalen. Mensen met een minimum inkomen worden gecompenseerd voor het eigen risico. Iemand met een minimum inkomen betaalt gemiddeld 466 euro per jaar inclusief gemiddeld eigen risico.
Ziet u in dat het huidige beleid, waarin u meer eigen verantwoordelijkheid vraagt van burgers, maar het tegelijkertijd onmogelijk maakt die te betalen door exorbitante lastenverzwaringen, onder andere leidt tot zorgmijding en koopkrachtverlies? Zo neen, hoe ziet u die verhouding dan?
Zie antwoord vraag 3.
Denkt u niet dat het veel verstandiger is om in zetten op forse lastenverlagingen, het snijden in de bureaucratie en managementlagen in de zorg en mensen ook keuzevrijheid te geven binnen het basispakket (waardoor premies kunnen dalen)?
Naar mijn idee is het niet een kwestie van of-of, maar en-en. Om ervoor te zorgen dat het zorgstelsel houdbaar en toegankelijk blijft is mijn beleid om maatregelen op verschillende vlakken te nemen, zoals de aanpak van verspilling tot fraude, verlaging van administratieve lasten, hoofdlijnenakkoorden, gepast gebruik van verzekerde zorg, enzovoort.
Overigens is de premie van de Zvw stabiel. De premie is in 2015 even hoog als in 2011, ondanks het meer omvangrijke pakket (naast dure geneesmiddelen en behandelmethoden, ook bijvoorbeeld de wijkverpleging).
De onwettigheid van de bewaarplicht van telecomgegevens van burgers |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Liesbeth van Tongeren (GL), Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht: «Kabinet moet per direct handhaving bewaarplicht stopzetten?1
Ik heb van dit bericht kennis genomen. Voor mijn reactie verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Erkent u dat de huidige Nederlandse Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens in strijd is met het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zoals aangegeven door de Raad van State? Zo ja, hoe verhoudt het laten doorlopen van de huidige Wet bewaarplicht telecomgegevens zich tot artikel 94 van de Grondwet dat stelt dat binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing vinden, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties?
Nee, de voormalige richtlijn dataretentie kan niet op één lijn worden gesteld met de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens, omdat hiermee geen recht wordt gedaan aan de Nederlandse wetgeving op het gebied van de bewaarplicht voor telecommunicatiegegevens. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan worden afgeleid dat het gehele wettelijke stelsel rond de bewaarplicht dient te worden beoordeeld om de vraag van de verenigbaarheid met het Handvest afdoende te kunnen beantwoorden. Tot nu toe heeft noch de Europese noch de nationale rechter geoordeeld over de kwaliteit van de Nederlandse regeling als zodanig. Voor die beoordeling is van belang dat de richtlijn dataretentie geen uitgewerkte regels bevatte over de toegang tot de bewaarde gegevens noch over de bescherming en de beveiliging van die gegevens. De nationale wettelijke regeling rond de bewaarplicht van telecommunicatiegegevens omvat die regels echter wel. Op grond van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gelden gedetailleerde regels voor de verstrekking van de bewaarde gegevens aan de officier van justitie (artikel 126na/ua Sv). Ook voorziet de Nederlandse wetgeving in gedetailleerde regels over gegevensbescherming en gegevensbeveiliging. In de reactie van het kabinet op de uitspraak van het Hof van Justitie is hier nader op ingegaan2. Mede naar aanleiding van de voorlichting van de Raad van State stelt de regering voor de nationale wettelijke regeling op enkele onderdelen aan te passen en extra waarborgen in te bouwen zodat buiten twijfel is dat deze regeling in overeenstemming is met het Handvest van de grondrechten, naar aanleiding van de uitspraak van het Hof van Justitie.
Welke rechtsgevolgen kan het doorlopen van de huidige bewaarplicht voor telecomgegevens hebben nu in strijd met het Europees verdrag, het Europees Handvest, EVRM en de Grondwet, gegevens over burgers worden verzameld?
Gelet op het antwoord op vraag 2 zie ik zie geen andere rechtsgevolgen aan het doorlopen van de bewaarplicht dan dat de aanbieders gehouden zijn de verplichtingen van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens na te leven en de in die wet aangewezen telecommunicatiegegevens te bewaren ten behoeve van de opsporing en vervolging van ernstige strafbare feiten.
Klopt het dat providers een vergoeding kunnen eisen van de Nederlandse Staat als de wet toch wordt uitgevoerd?
Providers zouden een gerechtelijke procedure kunnen starten, waarin zij zich op het standpunt stellen dat handhaving van de – rechtmatig tot stand gekomen – Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens onrechtmatig is jegens hen (artikel 6:162 BW). In een dergelijke procedure kan ook schadevergoeding worden gevorderd. Het is aan de rechter om over een dergelijke vordering te oordelen.
Bent u bereid in het licht van het bovenstaande de uitvoering van de huidige wet te bevriezen totdat het parlement de voorgestelde wetswijziging heeft behandeld? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding de uitvoering van de huidige wet te bevriezen totdat het parlement de voorgestelde wetswijziging heeft behandeld. De Nederlandse wetgeving is rechtsgeldig tot stand gekomen, op basis van de daarvoor geldende procedures. Zoals bij de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, volgt uit de Grondwet niet dat de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens ingetrokken of opgeschort moet worden nu de richtlijn door het Hof van Justitie ongeldig is verklaard. Dit klemt temeer daar de regering overtuigd is van het belang en de onmisbaarheid van een bewaarplicht voor telecommunicatiegegevens, zoals in de reactie is aangegeven3. Hiervoor kan ook worden gewezen naar het rapport van het WODC over de evaluatie van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens4.
Is het waar dat providers door hun klanten voor de rechter gedaagd kunnen worden, waarbij die klanten zich op het standpunt stellen dat het bewaren van gegevens in het kader van de bewaarplicht onrechtmatig is? Bent u bereid om providers te vrijwaren van claims van klanten die hen aansprakelijk stellen voor het onrechtmatig bewaren en beschikbaar stellen van gegevens over die klanten?
Ja, het is in beginsel mogelijk dat providers door hun klanten voor de rechter worden gedaagd, omdat naar het oordeel van die klanten het bewaren en beschikbaar stellen van gegevens onrechtmatig is. Ik ben niet bereid providers voor dergelijke claims te vrijwaren. Wel heeft een provider de mogelijkheid om te proberen eventuele schade die hij moet vergoeden aan een klant vanwege het bewaren en beschikbaar stellen van gegevens van die klant, op de overheid te verhalen. Het is afhankelijk van de omstandigheden van het geval of het verhalen van schade kans van slagen kan heeft.
Kunt u een inschatting maken van de investeringen die de providers hebben gedaan om te kunnen voldoen aan de bewaarplicht?
Nee. Voorafgaand aan de behandeling van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens in de Eerste Kamer is door het Agentschap Telecom een nulmeting (mei 2010) verricht waarbij onder andere de marktpartijen is gevraagd om een reactie op de te verwachten investeringskosten. In de brief van de Minister van Economische Zaken aan de Eerste Kamer van 17 augustus 20105, is aangegeven dat uit deze nulmeting blijkt dat de onderzochte internetaanbieders niet voor onoverkomelijke problemen worden gesteld door de bewaarplichten. De (extra) investeringskosten zijn nadien niet aan een verdere analyse onderworpen.
Bij het analyseren van de (investerings-)kosten is te bedenken dat aanbieders de gegevens om bedrijfseconomische redenen moeten verzamelen, zoals voor het kunnen afwikkelen van het telecommunicatieverkeer of voor het opstellen van een factuur. Bij bewaarplichten gaat het dan in beginsel om het voor een bepaalde termijn moeten bewaren van gegevens. Deze termijn kan afwijken van de termijn die voor de bedrijfsvoering vereist is en deze zal ook per aanbieder kunnen verschillen. De extra investeringskosten hebben dan voornamelijk betrekking op dataopslag. Afhankelijk van bedrijfseconomische afwegingen zullen, door technologische vooruitgang, bij vervangingsinvesteringen de kosten van dataopslag worden beperkt.
De vernieling van diverse kerken in Khartoum door het regime in Sudan |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de vernieling van diverse kerken in Khartoum door het regime in Sudan?1
Ja.
Klopt het dat het Sudanese regime naast de vernieling van kerken tevens verschillende kerkelijke leiders heeft opgepakt en gemeenteleden heeft verdreven?
De voornoemde berichtgeving verwijst naar verschillende kerken. Van de Pentacostal Church zijn bezittingen in beslag genomen, evenals van het Cultureel Centrum van de Evangelical Church. Van de Bahri Evangelical Presbyterian Church zijn enkele tientallen leden enige uren in hechtenis genomen.
Een juridisch geschil over grondbezit tussen de kerkleden onderling ligt ten grondslag aan de kwestie met betrekking tot Bahri Evangelical Presbyterian Church. Een aantal leden van deze kerk heeft kerkelijke bezittingen verkocht, waartegen andere leden van de kerk protesteerden. Van deze tweespalt hebben delen van de overheid gebruik gemaakt. Overigens heeft het Ministry of Guidance and Religious Endowment wel getracht te bemiddelen en wordt een onderzoekscommissie ingesteld. In algemene zin stelt de overheid in vergelijkbare gevallen dikwijls dat de kerken de vereiste bouwvergunningen ontberen.
Is het waar dat het regime onlangs de bezittingen in beslag heeft genomen van de grootste protestantse kerk in Khartoum en het gebouw vernield heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Welke redenen geeft het regime voor deze schandalige praktijken?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in juli van dit jaar een richtlijn is aangenomen dat voorziet in een verbod op de bouw van nieuwe kerken? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Deze richtlijn is al in 2012 aangekondigd, en werd juli jl. nog eens door de overheid bevestigd. Het is onduidelijk of de richtlijn op schrift staat. Wel is het tegengaan van bouwen van nieuwe kerken staand beleid, volgens de Sudanese overheid ingegeven door het feit dat Sudan op dit moment voldoende kerken heeft. Vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de speerpunten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid, elke belemmering die een overheid aan mensen oplegt in de uitvoering van hun geloof keurt het kabinet daarom af.
Vloeit het verbod op de bouw van nieuwe kerken voort uit de radicaal-islamitische leer, van oorsprong gebaseerd op het zogenoemde Pact van Omar, dat christenen een dhimmi-status gaf?
In de context van Sudan kan men niet stellen dat deze activiteiten gericht tegen kerken bewijs zijn voor de stelling dat de radicale islam de belangrijkste oorzaak van christenvervolging zou zijn. De praktijk waarbij voor nieuwe kerken geen (bouw)vergunning wordt afgegeven wordt volgens de Sudanese autoriteiten ingegeven door het feit dat Sudan sinds de afscheiding van Zuid-Sudan minder Christenen kent, en er dus ook minder kerken nodig zijn. Dhimmi-status van Christenen is in Sudan niet aan de orde. Zo zitten er bijvoorbeeld Kopten in het Sudanese parlement.
Is dit schrijnende voorbeeld wat u betreft bewijs voor de stelling dat de radicale islam een belangrijke oorzaak is van christenvervolging?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid bilateraal, alsmede in EU- en VN-verband, krachtig te protesteren tegen deze flagrante schending van de vrijheid van godsdienst?
Nederland brengt deze schendingen van de vrijheid van godsdienst regelmatig op, wereldwijd en ook specifiek in Sudan. Dit doen we niet alleen bilateraal, maar ook in EU- en VN-verband, en dat zullen we ook blijven doen. Met betrekking tot de in deze Kamervragen aangehaalde gebeurtenissen heeft de EU-Ambassadeur de zaak bij het Ministry of Guidance and Religious Endowment aan de orde gesteld, en ook onze ambassadeur ter plaatse stelt godsdienstvrijheid regelmatig aan de orde.
Bent u tevens bereid te pleiten voor extra sancties tegen het radicaal-islamitische regime in Sudan? Zo nee, waarom niet?
Tegen het regime in Sudan zijn al geruime tijd sancties van kracht, waaronder een VN en EU wapenembargo en sancties gericht tegen personen (zoals reisrestricties en bevriezing van tegoeden) en economische sancties van de VS. De sancties van de VN en EU zijn ingesteld als reactie op de situatie in Darfur. De VS stelde sancties in omdat het vaststelde dat Sudan een bedreiging vormde, onder andere door hun steun voor terrorisme. Op dit moment bestaan er geen verdere plannen voor (internationale) sancties.
Het artikel ‘Twentse bedrijven op weg naar Duitse grond’ |
|
Han ten Broeke (VVD), Michiel van Veen (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Twentse bedrijven op weg naar Duitse grond»?1
Ja.
Is het waar dat alleen dit jaar al zes Twentse bedrijven naar Gildehaus zijn verhuisd of daar hebben uitgebreid en dat het erop lijkt dat meerdere Twentse en Achterhoekse bedrijven naar Duitsland zullen verhuizen?
Zie mijn brief van 20 januari 2015 (Kamerstuk 32 637, nr. 164) over het vestigingsklimaat Twente en de sluiting van de Philips-vestiging in Emmen.
Wat zegt dit bericht over het Nederlandse investerings- en vestigingsklimaat?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u de ontwikkeling dat Nederlandse bedrijven in de grensregio’s aan de andere kant van de grens gaan investeren? Zo ja, welke signalen heeft u daarover ontvangen? Welke gevolgen heeft het voor de werkgelegenheid in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het gemiddelde verschil in grondprijs tussen de grensgemeenten in Nederland en in Duitsland?
Grondprijzen worden mede door de markt bepaald; ze hangen o.a. samen met de economische ontwikkeling van de regio, de aanwezige fysieke en digitale infrastructuur, beschikbaarheid van arbeid en verkopersbelangen. De situatie verschilt sterk per regio. De grondprijzen kunnen in Duitsland significant, circa factor 5/6 oftewel 80–130 euro per m2, lager zijn ten opzichte van de regio Twente/Achterhoek.
Is bekend hoeveel internationale bedrijven Duitsland als vestigingslocatie verkiezen boven Nederland en waarom?
Over 2013 is van zes projecten bekend dat Duitsland boven Nederland is verkozen.2 In twee gevallen betrof het bedrijven die al een link met Duitsland hadden, in twee gevallen gaf de Duitse afzetmarkt de doorslag, in één geval speelden lagere kosten (een combinatie van energie-, arbeids-, grondkosten en kosten voor levensonderhoud) een rol en in één geval was het acquisitietraject met Duitsland al te ver doorlopen om alsnog de keuze voor Nederland te maken.
Benaderen Nederlandse ambtenaren ook Duitse en Belgische bedrijven over de grens met het aanbod om zich in Nederland te komen vestigen, net zoals het Duitse Bundesamt Nederlandse bedrijven benadert met aantrekkelijke voorwaarden?
Nee, er is geen actieve ambtelijke lobby om Duitse bedrijven naar Nederland te lokken. Verzoeken van Duitse bedrijven die zich oriënteren om zich in Nederland te vestigen worden uiteraard wel opgepakt. De NFIA richt zich bijvoorbeeld op de acquisitie van buitenlandse bedrijven en investeerders in Nederland. Ook de participatie-activiteiten van de regionale ontwikkelingsmaatschappijen hebben buitenlandse ondernemers in het vizier.
Bent u bereid om in kaart te brengen hoe het Nederlandse vestigingsklimaat in de grensregio’s verschilt van Duitsland en België en daarbij de verschillen te duiden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de rol van de regionale steunkaart in het aantrekken van bedrijven?
De regionale steunkaart maakt het mogelijk om in enkele vooraf aangewezen gebieden, waaronder de Achterhoek, beperkte staatssteun te geven. De regio’s die zijn aangewezen op de steunkaart kunnen op basis van de kaart zelf een regeling opstellen, die een extra stimulans is voor bedrijven om zich te vestigen of om zich uit te breiden. De uitvoering van deze regeling vindt vervolgens decentraal plaats, onder verantwoordelijkheid van de betreffende provincie of gemeente. Een goed voorbeeld is de subsidieregeling Regionale Investeringssteun Groningen, ten behoeve van ondernemingen in vooral het Eemsdelta-gebied.
De toekomst van het landelijk centrum De Riethorst voor geestelijke gezondheidszorg voor doven en slechthorenden |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sluiting dreigt voor GGZ-centrum Riethorst in Ede»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Op welke wijze wordt het GGZ-centrum De Riethorst in Ede op dit moment gefinancierd?
De curatieve GGZ die GGZ-centrum De Riethorst levert wordt momenteel gefinancierd op basis van Diagnose Behandelcombinaties (DBC’s).
Deelt u de mening dat de beoogde Diagnose Behandel Combinaties (DBC’s) voor 2015 niet voldoende zijn om de specialistische zorg van het GGZ-centrum voor doven en slechthorenden in De Riethorst in stand te houden?
Nee, die mening deel ik niet. Binnen de DBCs zijn er mogelijkheden om specialistische zorg aan doven en slechthorenden te vergoeden. Wanneer de gespecialiseerde ggz voor doven en slechthorenden een beperkt onderdeel uitmaakt van het totale zorgaanbod van een zorgaanbieder, verwacht ik dat de zogenaamde max-max tarieven voldoende marge bieden (de Riethorst is onderdeel van de ggz-instelling Pro Persona). Met deze max-max tarieven kunnen zorgverzekeraars en zorgaanbieders een tot 10% hoger tarief afspreken wanneer het reguliere maximumtarief niet voldoet. Indien een zorgaanbieder moeite heeft om de zeer specialistische zorg zoals de geestelijke gezondheidszorg voor doven en slechthorenden kostendekkend uit te voeren, kunnen zij daarover in gesprek gaan met de zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht jegens hun verzekerden, ook als het gaat om doven of slechthorenden met een psychische stoornis dienen zij ervoor te zorgen dat passende zorg beschikbaar blijft.
Deelt u voorts de mening dat deze specialistische geestelijke gezondheidszorg voor doven en slechthorenden behouden moet blijven?
Ja, het uitgangspunt dat ook doven en slechthorenden toegang moeten hebben tot goede geestelijke gezondheidszorg deel ik. Zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben de verantwoordelijkheid om de geestelijke gezondheidszorg zo in te richten dat deze ook is toegerust op de hulpvragen van doven en slechthorenden, en dat kennis en expertise op dat gebied behouden blijft.
Deelt u bovendien de mening dat De Riethorst niet kan wachten op de uitkomsten van het onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit naar meerkosten, maar dat eerder een oplossing gevonden moet worden?
Zoals ik hierboven aangaf kan Pro Persona in gesprek treden met de zorgverzekeraars indien zij moeite heeft om de zeer specialistische zorg zoals de geestelijke gezondheidszorg voor doven en slechthorenden kostendekkend uit te voeren.
Bent u bereid het voor zorgverzekeraars mogelijk te maken dat zij deze vorm van (gecombineerde) specialistische zorg aan doven en slechthorenden wel voldoende kunnen vergoeden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al aangaf bestaat de mogelijkheid om specialistische zorg aan doven en slechthorenden te vergoeden met behulp van de ruimte die de max-max tarieven bieden. Pro Persona kan daarover in gesprek gaan met de zorgverzekeraars. Ik kan daar natuurlijk niet in interveniëren. Gezien de signalen ben ik wel bereid om met de zorgverzekeraars in gesprek te gaan om zicht te krijgen op mogelijke belemmeringen die zij ervaren bij de inkoop van deze zorg, of bij het vervullen van hun zorgplicht. Ook vraag ik de NZa om te onderzoeken of er verbeteringen mogelijk zijn in de bekostiging van de ggz voor doven en slechthorenden.
Wilt u de Kamer voor het einde van dit jaar informeren over de oplossing voor de financiering van De Riethorst in 2015 om sluiting te voorkomen, en hoe het traject zal verlopen voor een structurele oplossing voor de jaren daarna?
Ik ga er vooralsnog vanuit dat aanbieders en verzekeraars hun verantwoordelijkheid nemen om voldoende passend zorgaanbod voor deze specifieke doelgroep beschikbaar te houden. Na het gesprek met de zorgverzekeraars begin 2015 zal ik de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten en over het verdere traject.
De kosten van beleggingsfondsen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Beleggingskosten blijven ondoorzichtig»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat een fondsbeheerder een vergoeding krijgt van het fonds waarin deze beheerder belegt voor zijn klanten? Vindt u ook dat dit een perverse prikkel met zich meebrengt? Is de verleiding dan niet groot om als fondsbeheerder te beleggen in een fonds dat goed voor de beheerder zorgt, in plaats van voor de klant?
Sinds 1 januari 2014 geldt het provisieverbod voor beleggingsondernemingen. Dit verbod heeft als doel de belegger te beschermen tegen de prikkels die van provisies uitgaan en ertoe kunnen leiden dat beleggingsondernemingen niet in het belang van de klant handelen, bijvoorbeeld om het product met de hoogste provisie te adviseren aan de klant. Op basis van het provisieverbod mag een beleggingsonderneming niet langer een (distributie)vergoeding ontvangen van een beheerder van een beleggingsfonds voor de aan- of verkoop van of advies over dat fonds aan de klant. Het provisieverbod ziet dus op vergoedingen die een beleggingsonderneming als tussenpersoon ontvangt van fondsbeheerders en niet op de vergoedingen die een fondsbeheerder voor het beheren van het fonds zelf rekent. Deze laatste (beheer)vergoeding wordt vrijwel altijd in mindering gebracht op het beleggingsrendement van het fonds, in plaats van direct in rekening gebracht bij de belegger. Dit is in Nederland en de rest van de wereld een algemeen gebruikelijke praktijk bij beleggingsfondsen. Het artikel in de Volkskrant waar aan wordt gerefereerd, gaat dus niet zozeer over omzeilen van het provisieverbod, maar waarschuwt de belegger voor hoge beleggingskosten in bepaalde beleggingsconstructies van fondsen. Als het fonds belegt in een ander fonds, kan sprake zijn van een dubbele beheervergoeding. Het artikel waarschuwt dat deze stapeling van kosten tot lagere rendementen voor beleggers kan leiden. Of hiervan sprake is, kan een belegger zien in de verplichte documentatie die een beleggingsfonds beschikbaar moet hebben op basis van (Europese) wet- en regelgeving.
Wat vindt u van de situatie die wordt beschreven in het artikel, waarbij het verbod op de distributievergoeding wordt omzeild door fondsen te stapelen? Bent u bereid maatregelen te nemen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de kosten die fondsen hanteren voldoende inzichtelijk zijn voor klanten? Hoe zou de inzichtelijkheid van kosten verbeterd kunnen worden?
Informatie over kosten van beleggen kunnen mijns inziens vollediger en inzichtelijker. Dit geldt zowel voor beleggen in fondsen als voor beleggen in aandelen, obligaties of andere financiële instrumenten. Voor Nederland geldt dat de banken hebben afgesproken dat zij per 1 januari 2015 inzicht in de kosten zullen geven aan beleggers aan de hand van een vergelijkende kostenmaatstaf voorafgaand aan hun dienstverlening. De vergelijkende kostenmaatstaf is een optelsom van de eigen kosten voor de beleggingsdienstverlening en de geschatte kosten voor het financieel product (bijvoorbeeld een beleggingsfonds) die nu al op grond van Europese richtlijnen transparant moet worden gemaakt. Nederland loopt daarmee vooruit op Europese regelgeving, die informatieverstrekking over de kosten van beleggen verbetert. Het gaat dan om MiFID II2 (voor beleggings-ondernemingen) die op 1 juli 2016 dient te zijn geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving en PRIIPS3 (voor verpakte retailbeleggingsproducten) die van toepassing is vanaf 31 december 2016. Deze Europese regelgeving zal de huidige informatie-eisen ten aanzien van de kosten van financiële producten verbeteren. Deze regelgeving zorgt ervoor dat de belegger voorafgaand aan de dienstverlening alle informatie over kosten ontvangt en dat deze kosten op inzichtelijke wijze worden weergegeven. Beleggers worden daardoor beter in staat gesteld om de kosten te vergelijken. In Europees verband zal ik pleiten voor een praktisch werkbare vergelijkende kostenmaatstaf zodat ook beheerders van beleggingsfondsen aan de hand van een vergelijkende kostenmaatstaf meer inzicht moeten geven in de kosten van het beleggingsfonds.
Wordt het verbod op de distributievergoeding voorts omzeild door hogere transactiekosten in rekening te brengen? Wat vindt u van de hoogte van de kosten die worden berekend door beleggingsfondsen, bijvoorbeeld van de in het artikel genoemde 2,3% van AA MMF World Equities? Staan deze kosten in realistische verhouding tot de activiteiten die de fondsmanager verricht voor zijn klanten?
Als gevolg van het provisieverbod voor beleggingondernemingen betaalt de belegger voortaan zelf direct voor de dienstverlening die hij ontvangt. Doordat de beleggingsonderneming alleen een vergoeding ontvangt van de klant, verdwijnt het risico dat de beleggingsonderneming vanwege de provisie niet in het belang van de klant handelt. Dat de kosten die direct bij de belegger in rekening worden gebracht (relatief) hoog zijn, betekent mijn inziens niet direct dat het provisieverbod wordt omzeild. Uiteraard moet de belegger duidelijk geïnformeerd worden over de hoogte van de kosten van de dienstverlening en het product voordat hij zijn beleggingsbeslissing neemt. De belegger kan dan zelf bepalen of de kosten te hoog zijn of niet. De toekomstige Europese wet – en regelgeving is leidend bij het bepalen welke kosten de beleggingsonderneming en de aanbieder van het product inzichtelijk moet maken. Zoals ik hierboven heb aangegeven zijn er momenteel diverse initiatieven om informatie over kosten van beleggen vollediger en inzichtelijker te maken.
Het bericht dat het eigen risico niet meer te betalen is |
|
Geert Wilders (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Eigen risico niet meer te betalen»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Voor een inhoudelijke reactie verwijs ik naar mijn antwoorden op Kamervragen van de leden Leijten en Van Gerven over hetzelfde artikel.
Is het niet uw verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de zorg voor iedereen toegankelijk en betaalbaar blijft? Zo ja, waarom zadelt u dan honderdduizenden mensen met een betalingsprobleem op? Zo nee, waarom niet?
We hebben in Nederland een solidair stelsel dat toegang geeft tot goede, noodzakelijke zorg. Zorgkosten hoeven in beginsel geen reden te zijn om af te zien van noodzakelijke zorg. Huishoudens met een laag en middeninkomen worden gedeeltelijk gecompenseerd via de zorgtoeslag. In de zorgtoeslag die mensen ontvangen is ook rekening gehouden met het verplicht eigen risico.
Niet bekend is hoeveel mensen die gebruik maken van de mogelijkheid tot gespreid betalen van het eigen risico dat doen uit financiële noodzaak. Doordat de mogelijkheid nu door nagenoeg alle verzekeraars en breed wordt aangeboden, kan deze door verzekerden ook als reguliere service worden ervaren. Verzekerden die verwachten het eigen risico vol te maken kunnen er zo vooraf voor kiezen om het verplicht eigen risico in vaste termijnen te betalen. Mensen met een minimum inkomen betalen dan de compensatie via de zorgtoeslag. Zij betalen dan gemiddeld 466 euro per jaar aan premie en eigen risico.
Wanneer neemt u maatregelen om de buffers en winsten van de zorgverzekeraars terug te geven aan de burgers, in de vorm van een lager eigen risico?
De reserves van de zorgverzekeraars betreffen geld dat eigendom is van private verzekeraars. Die reserves kan de overheid dan ook niet aanwenden voor een verlaging van het eigen risico. Dat zou immers een wederrechtelijke gedeeltelijke onteigening van de middelen van zorgverzekeraars betekenen. Zorgverzekeraars kunnen er zelf voor kiezen om overreserves terug te geven aan verzekerden via een lagere nominale premie. Bij de Zvw-premie 2015 geven zorgverzekeraars al ruim € 1,4 miljard terug. Dit is recent bevestigd door de NZa. De omvang die verzekeraars moeten aanhouden aan reserves is politiek bepaald. Solvabiliteit II betekent een hoger reserve (van 11% → 15/17%) evenals de overheveling van de wijkverpleegkundige.
Hoe redelijk vindt u het dat u vele miljarden euro's uitgeeft aan extra asielzoekers, nabetalingen aan Brussel en ontwikkelingshulp aan corrupte landen, en tegelijkertijd de Nederlandse bevolking keihard in haar portemonnee pakt?
De zorguitgaven zijn na de sociale zekerheid de grootste uitgavenpost van de overheid. We geven in Nederland in 2015 collectief ongeveer € 71 miljard uit aan zorg, zo’n 11% van ons BBP. Slechts een fractie hiervan, ongeveer € 5 miljard, wordt opgebracht via eigen bijdragen in de curatieve en de langdurige zorg. Daarbij worden mensen met een minimum inkomen in de regel gecompenseerd voor verhoging van het eigen risico. In 2015 bedragen de totale uitgaven aan zorgtoeslag circa € 4 miljard. Ik deel het beeld dat de Nederlandse bevolking in haar portemonnee wordt gepakt dan ook niet.
Wilt u uw prioriteiten onmiddellijk veranderen, en de belangen van de Nederlandse bevolking boven die van het buitenland zetten? Zo neen, waarom niet?
Zorg is een prioriteit van dit kabinet. Ondanks de economische crisis is afgesproken dat de zorgkosten per jaar mogen stijgen omdat zorg voor een toenemend aantal patiënten (door vergrijzing, technische mogelijkheden en toenemend aantal chronisch zieken) nodig is. Nederland kent een zeer goede en toegankelijke zorg. Dat is in het belang van de Nederlandse bevolking. Het beleid is gericht op nog verdere verbetering van de kwaliteit en behoud van de betaalbaarheid.
Het snel willen instemmen met de nieuwe richtlijn voor pensioenen in de EU zonder de Kamer daarover tijdig en adequaat te informeren |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat het behandelvoorbehoud bij het EU-voorstel tot herziening van de richtlijn over regels voor bedrijfspensioenfondsen (IORP) COM (2014) 167 formeel beëindigd is met de volgende toezeggingen: «1. De Staatssecretaris informeert de commissie SZW in een afzonderlijke rapportage per kwartaal en zo nodig vaker over de voortgang in de onderhandelingen en over opties die voorliggen ter besluitvorming in de Raad en onderliggende fora. Dit heeft met name betrekking op: 2. Het conceptstandpunt van de Raad wordt voorafgaand aan de besluitvorming in de Raad tijdig en met een waardering van het kabinet aan de Tweede Kamer toegezonden.»?1
Bij het Algemeen Overleg van 10 juni jl. over de IORP-richtlijn heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met uw Kamer haar zorgen gewisseld over het voorstel tot herziening van de IORP-richtlijn. Daarbij zijn er afspraken gemaakt over de wijze waarop de Tweede Kamer vervolgens geïnformeerd zou worden (Kamerstuk 33 931, nr. 5). Wij hechten zeer aan deze afspraken en zijn van mening dat we de Tweede Kamer zo goed mogelijk geïnformeerd hebben.
Allereerst is op 17 oktober een eerste voortgangsrapportage naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 33 931, nr. 7). Daarin werd beschreven hoe de onderhandelingen tot op dat moment waren gevorderd. Er waren stappen in de goede richting gezet maar daarnaast bestonden er op belangrijke onderdelen nog steeds knelpunten voor Nederland. Daarin werd aangegeven dat een eerst mogelijke datum voor een bespreking op politiek niveau de Ecofin Raad van 9 december zou zijn maar dat het onzeker was of dit gehaald werd.
Ondanks gestage voortgang in de onderhandelingen zag het er in de daarop volgende weken niet naar uit dat er voor het einde van dit jaar consensus mogelijk zou zijn tussen de lidstaten. Rond de laatste raadswerkgroep, op 27 november, zijn de onderhandelingen echter in een stroomversnelling geraakt. Op basis van deze raadswerkgroep heeft het Italiaanse voorzitterschap een nieuw compromis voor het onderhandelingsmandaat voor het Europees parlement gepubliceerd op 28 november. Met dit voorstel werd in zeer grote mate tegemoetgekomen aan de Nederlandse inbreng tijdens de onderhandelingen. Het kabinet heeft dit compromis snel doch zorgvuldig bestudeerd en vervolgens zo snel mogelijk – gezien de voorziene agendering van het onderhandelingsmandaat in Coreper op 10 december – met een appreciatie naar de Tweede Kamer verstuurd (Kamerstuk 33 931, nr. 8).
De zorgen van uw Kamer hebben bij ons tijdens de onderhandelingen continu op het netvlies gestaan. Zo waren er zorgen over de gedetailleerde en uniforme bepalingen over de pensioencommunicatie, de ruime en gedetailleerde gedelegeerde bevoegdheden voor de Europese Commissie en de Europese toezichthouder EIOPA, de gedetailleerdheid van de bepalingen over de governance en de mogelijke gevolgen hiervan voor pensioenfondsen, werkgevers en deelnemers. Ook heeft uw Kamer in een motie (Kamerstuk 21 501-20, nr. 876) opgeroepen om zich er voor in te zetten dat de Europese Commissie de pensioenstelsels van individuele lidstaten ongemoeid laat en in een motie (Kamerstuk 33 931, nr. 1) opgeroepen om niet in te stemmen met de gedelegeerde regelgeving in dit voorstel.
Bij de onderhandelingen heeft het voorzitterschap op alle Nederlandse eisen substantiële concessies gedaan. Daarmee is in de afgelopen weken in zeer grote mate aan de gedeelde zorgen van het kabinet en de Tweede Kamer tegemoet gekomen. Het kabinet is dan ook positief over het huidige voorstel. Tijdens de onderhandelingen is er tevens intensief contact geweest met de Nederlandse pensioensector. Ook de sector geeft aan dat de grote knelpunten voor de Nederlandse pensioenfondsen zijn weggenomen. In de brief aan de Kamer van 4 december wordt per onderwerp uiteengezet hoe aan de Nederlandse bezwaren is tegemoet gekomen.
Wij zijn ons er van bewust dat er weinig tijd zit tussen de rapportage van het kabinet aan de Tweede Kamer op 4 december en de consensus die hierover naar verwachting deze week tussen de lidstaten (Coreper 10 december) wordt vastgesteld. Wij zijn er echter van overtuigd dat er nu een voorstel ligt dat aan de zorgen van de Tweede Kamer en het kabinet tegemoet komt en waarmee aan de door de Kamer ingediende moties (Kamerstuk 21 501-20, nr. 876 en Kamerstuk 33 931, nr. 1) invulling wordt gegeven. Het nu voorliggende voorstel sluit aan bij het Nederlandse stelsel, terwijl het voorstel voor lidstaten met minder ver ontwikkelde tweedepijler pensioenstelsels een bijdrage kan leveren voor een meer toekomstbestendige inrichting van de oudedagsvoorzieningen, hetgeen de financiële stabiliteit in Europa als geheel ten goede komt.
Latere besluitvorming is in onze ogen ongewenst. Er ligt nu een voorstel voor, waarbij de zorgen voor Nederland zijn weggenomen. Wanneer er geen consensus hierover wordt bereikt tussen de lidstaten voor het einde van dit jaar dan verschuift de discussie naar een nieuw voorzitterschap. De onderhandelingen kunnen zich dan weer in een voor Nederland ongewenste richting op begeven.
Het voorstel bevat een bepaling om de richtlijn pas 6 jaar na de inwerkingtreding opnieuw te evalueren. Met een akkoord op het huidige voorstel zijn daarmee meer ingrijpende voorstellen vanuit Europa op het terrein van aanvullende pensioenen naar verwachting van het kabinet voorlopig niet aan de orde.
Hoe komt het dat er nu in één keer een compromis op tafel ligt van maar liefst 79 pagina’s Europese pensioenregulering, zonder dat u van te voren een brief geschreven heeft over de opties die op tafel lagen in de raad én de onderliggende fora?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom stuurde u een compromis dat u op 28 november heeft ontvangen, pas op donderdagmiddag 4 december naar de Kamer – na het al vrolijk in de pers te hebben verspreid – om vervolgens de Kamer voor het voldongen feit te zetten dat u voornemens bent om op woensdag 10 december bij de bijeenkomst van het Comité van Permanente Vertegenwoordigers (Coreper) er gewoon mee in te stemmen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om het voorstel van de agenda van de Coreper af te halen en niet eerder dan 25 januari 2015 daar te laten agenderen, zodat de Kamer het fatsoenlijk kan beoordelen en er met u van gedachten over kan wisselen en het kan afwijzen of goedkeuren, zoals altijd de bedoeling en de afspraak was?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze omstreden EU-richtlijn op een ordentelijke wijze behandeld dient te worden, aangezien zij een forse impact kan hebben op het Nederlandse pensioenstelsel met een vermogen van meer dan 1200 miljard euro?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u zelf de wijze waarop u de Kamer sinds juni slechts eenmaal zeer summier geïnformeerd heeft over de onderhandelingen, die in volle gang bleken te zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 9 december 2015, 10.30 uur, beantwoorden, zodat er eventueel een plenair debat naar aanleiding van het verslag van een Algemeen overleg (VAO) kan plaatsvinden op die dinsdag, inclusief stemmingen?
Ja.
Bericht dat duizenden vliegpassagiers onterecht geen compensatie kregen bij vertraging |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat duizenden reizigers onterecht geen compensatie hebben ontvangen bij vertraging van een vliegreis?1
Ik herken dit beeld niet.
Wat gaat u voor actie ondernemen zodat deze duizenden reizigers alsnog de compensatie ontvangen waar ze recht op hebben?
Ik heb geen aanleiding te concluderen dat in Nederland duizenden reizigers compensatie zijn misgelopen wegens een onjuiste interpretatie van de regels. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) past elke uitspraak van het Europees Hof van Justitie (verder: het Hof) met onmiddellijke ingang toe. Wat betreft de uitspraak over de vliegtuigtrap («botsing met vliegtuigtrap leidt niet tot een buitengewone omstandigheid») kan ik u melden dat de ILT voor de uitspraak al zo oordeelde in voorkomende gevallen. Passagiers kunnen altijd tot een jaar na de vlucht een klacht indienen bij de ILT. De ILT onderzoekt elke klacht en oordeelt of deze gegrond is of niet. Als een luchtvaartmaatschappij het oordeel van de ILT niet opvolgt, legt de ILT een boete op.
Deelt u de mening dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ook als taak heeft om de reiziger juist te informeren over de passagiersrechten in de luchtvaart en zich ook moet inspannen om de reizigers de compensatie te laten krijgen waar ze recht op hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De ILT werkt daarom voortdurend aan ontwikkeling en verdere verbetering van haar website. Het afgelopen jaar heeft ze daarbij ook consumentenorganisaties betrokken. Begin 2015 publiceert de ILT een vernieuwd passagiersrechtendeel van haar website, dat tot stand is gekomen met betrokkenheid van Consumentenbond en ANWB. Behalve de website van de ILT licht ook Consuwijzer consumenten voor over passagiersrechten.
Kunt u zich voorstellen dat nu (nadat de ILT al drie keer op de vingers is getikt door het Europese Hof van Justitie) langzamerhand het beeld ontstaat dat de ILT onterecht de kant van de luchtvaartmaatschappij kiest en daarmee de passagier in de kou laat staan?
Het door u geschetste beeld strookt niet met de werkelijkheid. De ILT is in geen enkele Hofzaak partij geweest en is niet door het Hof op de vingers getikt. In de loop der jaren heeft het Hof inmiddels een groot aantal uitspraken gedaan met een nadere interpretatie van de regels. Deze uitspraken hebben een directe werking en leiden indien nodig tot onmiddellijke aanpassing van het ILT-beleid.
Het artikel noemt drie uitspraken van het Hof. In het antwoord op vraag 2 gaf ik al aan dat ILT voorafgaand aan de uitspraak over de vliegtuigtrap in vergelijkbare gevallen al oordeelde in lijn met de Hofuitspraak, namelijk dat passagiers recht hadden op compensatie. De andere uitspraken, over overstappen en aankomsttijd, heeft de ILT direct overgenomen in haar beleid.
Passagiers die naar aanleiding van deze uitspraken menen toch recht op compensatie te hebben, kunnen eerst een verzoek indienen bij de betrokken luchtvaartmaatschappij. Weigert deze de compensatie te betalen, kan een klacht worden ingediend bij de ILT. Passagiers kunnen een compensatieaanvraag indienen via de website van een luchtvaartmaatschappij.
Kunt u zich herinneren dat u de Kamer tijdens het plenaire debat naar aanleiding van het verslag van het Algemeen overleg Luchtvaart op 20 februari 2014 toegezegd heeft dat de dienstverlening van de ILT verbeterd zou worden en dat ook consumentenorganisaties betrokken zouden worden, waarop een motie is ingetrokken?2 Wat heeft u tot op heden gedaan met deze toezeggingen?
De ILT heeft in 2014 meerdere keren overleg gevoerd met consumentenorganisaties. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 al aangaf heeft dit overleg onder andere geleid tot een vernieuwd passagiersrechtendeel op de website van de ILT. Het overleg met de consumentenorganisaties wordt in 2015 voortgezet.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat passagiers weten waar ze recht op hebben?
De ILT houdt toezicht op de informatievoorziening door luchthavens en -maatschappijen. De luchtvaartmaatschappijen zijn, op grond van de Verordening, verantwoordelijk voor goede informatievoorziening aan passagiers. Op alle Nederlandse luchthavens hangen posters van de passagiersrechtencampagne van de Europese Commissie en zijn informatiefolders verkrijgbaar. Ook staat bij de incheckbalies op Nederlandse luchthavens een tekst om passagiers te informeren over hun rechten. Passagiers kunnen tevens terecht op de website van luchtvaartmaatschappijen. Daar staat informatie over de rechten die de Verordening passagiers biedt, waaronder het recht op compensatie. Bijna alle luchtvaartmaatschappijen hebben een digitale procedure voor het aanvragen van compensatie.
De ILT geeft ook op haar eigen website informatie over passagiersrechten. Ook staat daar een klachtenformulier, waarmee een passagier zijn klacht over het niet ontvangen van compensatie kan indienen. Op haar website verwijst de ILT ook naar de passagiersrechten app van de Europese Commissie.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat luchtvaartmaatschappijen in het vervolg niet meer met smoesjes onder de compensatie uit kunnen komen?
Ik herken dit beeld niet. De ILT onderzoekt klachten en houdt inspecties. Daaruit blijkt dat luchtvaartmaatschappijen de Verordening goed naleven. Als een passagier het niet eens is met een oordeel van de luchtvaartmaatschappij, kan hij een klacht indienen bij de ILT en doet de ILT uitgebreid onderzoek naar de toedracht om te bepalen of een luchtvaartmaatschappij al dan niet terecht een beroep doet op buitengewone omstandigheden. Bij het bepalen van dit oordeel betrekt de ILT relevante rechterlijke uitspraken. Verder is er voortdurende afstemming met de Europese Commissie en andere Europese toezichthouders om te komen tot nadere interpretatie van het begrip buitengewone omstandigheden. Luchtvaartmaatschappijen leven het oordeel van de ILT na. Doen ze dat niet, legt de ILT een boete op. Dit is tot op heden nog niet voorgekomen. Luchtvaartmaatschappijen betalen altijd de compensatie uit, als de ILT vaststelt dat een klacht gegrond is.