Het bericht dat huurwoningen schaarser zijn door de komst van vluchtelingen |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Huurwoningen schaarser door vluchtelingen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onrechtvaardig is om asielzoekers bij de toewijzing van huurwoningen voorrang te geven boven andere woningzoekenden, die vaak al jarenlang op een woning wachten? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer wordt deze voorrangsbehandeling opgeheven?
Nee, asielzoekers die een vergunning hebben gekregen worden met voorrang gehuisvest teneinde uitstroom vanuit de COA centra en de integratie te bevorderen. De sociale huurwoningvoorraad is bestemd voor mensen met een laag inkomen en voor specifieke doelgroepen, waaronder de vergunninghouders. De voorraad is in principe groot genoeg om huurders met lage inkomens en andere doelgroepen te huisvesten. Veel sociale huurwoningen worden echter gehuurd door mensen met een hoger inkomen, die niet tot doelgroep behoren. Om dit zogenaamd scheefwonen tegen te gaan is er beleid ontwikkeld dat de doorstroming uit de sociale woningbouw moet stimuleren en de beschikbare voorraad bij voorrang voor de doelgroep van beleid beschikbaar moet houden.
Hoeveel woningzoekenden worden door de huidige voorrangsregeling voor asielzoekers benadeeld (in de vorm van een langere wachttijd voor een woning) en hoeveel zullen dat in 2015 zijn bij een verwachte asielinstroom van 40.000 personen?
De huidige systemen om woonruimte te verdelen zijn meestal gebaseerd op meerdere modellen. Daarnaast kan een woningzoekende onder meer in dagbladen en woonkranten zoeken en digitaal onderzoek doen en tevens bij verhuurders informeren. Een van de gevolgen hiervan is dat de klassieke wachtlijst niet meer bestaat. Hoe snel een woningzoekende aan een woning komt is sterk afhankelijk van de eisen die hij stelt en de inspanningen die hij ervoor wenst te leveren. Een directe invloed van vergunninghouders op wachttijden of wachtlijsten is derhalve niet te geven.
Bent u bereid om de asielinstroom onmiddellijk te stoppen, zodat dit soort problemen kan worden opgelost? Zo neen, waarom niet?
Nee. Nederland zet internationaal in op opvang van asielzoekers in de regio, en draagt daar ook (financieel) aan bij. Dat neemt niet weg dat wanneer vreemdelingen in Nederland zelf asiel aanvragen, Nederland deze vreemdelingen, op grond van internationale verdragen en het geldende EU-recht, opvang biedt en hun asielverzoek zorgvuldig behandelt, tenzij op grond van de Dublinverordening een andere lidstaat van de Europese Unie hiervoor verantwoordelijk is. Op dit moment krijgen relatief veel asielzoekers na individuele beoordeling een asielvergunning, mede als gevolg van de slechte veiligheidssituatie in de belangrijkste herkomstlanden. Deze mensen mogen in Nederland blijven en dienen dan ook gehuisvest te worden.
De sluiting van een theologische hogeschool in Jakarta |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Panden Setia in Jakarta verzegeld»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de sluiting van de hogeschool die vorig jaar ook al tijdelijk werd gesloten?
De Nederlandse ambassade in Jakarta heeft naar aanleiding van de berichtgeving navraag gedaan bij de hogeschool en heeft tevens het Setara Institute – een NGO die incidenten jegens religieuze minderheden in kaart brengt – verzocht ter plaatse onderzoek te verrichten naar het conflict.
Uit deze contacten is gebleken dat, in tegenstelling tot de berichtgeving, het onderwijs op de hogeschool nog altijd doorgang vindt. Wel heeft de gemeenteraad van Tangerang de hogeschool op 17 januari jl. laten weten dat zij uiterlijk 17 maart 2015 naar een andere locatie dient te verhuizen, daar de school niet over de vereiste vergunningen beschikt. In 2014 liet de gemeente de school al weten dat de school niet in het bestemmingsplan zou passen.
De leiding van de hogeschool is zich ervan bewust dat de school niet over de vereiste vergunning beschikt. Na aankoop van het complex in 2010 verwachtte de schoolleiding de benodigde vergunning voor het geven van onderwijs te zullen verkrijgen op basis van verwachtingen die gewekt zouden zijn door de voormalige burgemeester van Tangerang. Medio 2014 zijn verschillende leden van de stichting die het beheer voert over de school na interne onenigheid opgestapt. Naar verluidt zouden deze leden nu de gemeenteraad ertoe hebben bewogen de school te sommeren haar huidige locatie te verlaten. Vooruitlopend hierop is op 17 januari 2015 het hoofdgebouw van de hogeschool door de gemeente verzegeld, terwijl het onderwijs in andere gebouwen doorgaat. Volgens een woordvoerder van de school is de school bereid te verhuizen, maar heeft men de gemeente om meer tijd gevraagd voor het vinden van een alternatieve locatie.
Kunt u aangeven waarom de theologische hogeschool de afgelopen jaren herhaaldelijk is tegengewerkt en nu dus wederom is gesloten? Is er vanuit de Nederlandse ambassade contact geweest met de schoolleiding om, zo mogelijk, te bemiddelen in dit conflict? Welke contacten zijn er geweest met de Indonesische autoriteiten om de school zo snel mogelijk weer open te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zegt deze ontwikkeling over de bescherming van de godsdienstvrijheid in Indonesië?
Op basis van bovengenoemde informatie lijkt in dit geval sprake te zijn van een niet-religieus gemotiveerd geschil tussen de school en de lokale autoriteiten.
Nederland vraagt regelmatig en op verschillende niveaus bij de Indonesische autoriteiten aandacht voor de positie van religieuze minderheden, en ondersteunt daarnaast een programma van The Asia Foundation dat zich richt op het versterken van godsdienstvrijheid en religieuze pluriformiteit. Het onderwerp is tevens besproken tijdens de EU-Indonesië mensenrechtendialoog die 12 november 2014 in Jakarta plaatsvond.
President Joko Widodo heeft in zijn verkiezingscampagne aangegeven religieuze intolerantie tegen te zullen gaan. De Indonesische Minister voor Religieuze Zaken, Lukman Hakim Saifuddin en de Minister voor Binnenlandse Zaken, Tjaho Kumolo, hebben in november 2014 een wetsvoorstel aangekondigd dat beoogt religieuze minderheden effectiever te beschermen. Het kabinet acht dit een bemoedigende ontwikkeling.
Heeft u deze meest recente bedreiging van de godsdienstvrijheid in Indonesië veroordeeld? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen heeft de sluiting van de hogeschool voor de relatie tussen Nederland en Indonesië, die na de executie van een Nederlands onderdaan toch al onder druk staat?
Geen, zie het antwoord op vraag 4 en 5.
Het dreigende ontslag van een militair wegens haar relatie met een Turk |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ), Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht genaamd «Relatie met Turkse vriend kost militair haar baan»?1
Ja.
Klopt het dat deze militair dreigt ontslagen te worden vanwege haar relatie?
Indien deze militair voldoet aan de voorwaarden, kan zij gebruik maken van de maatwerkoplossing waardoor ontslag kan worden voorkomen. Deze maatwerkoplossing heb ik beschreven in mijn brief van 13 februari jl. (Kamerstuk 34 000 X, nr. 66).
Hoe kan het dat u geen onderzoek kan doen naar de achtergronden van haar partner, ondanks dat zijn land van herkomst een NAVO-lidstaat is?
Nederland heeft een nauwe militaire en politieke samenwerking met zijn Navo-bondgenoten. Dat wil evenwel niet zeggen dat Nederland met alle bondgenoten van de Navo, en onder alle omstandigheden, een even nauwe samenwerking op inlichtingengebied heeft.
Waarom stelt u niet alles in het werk om die informatie over de partner te verkrijgen?
De MIVD doet datgene wat nodig is om de voor een verantwoorde oordeelsvorming benodigde gegevens te verkrijgen. Het is vaste jurisprudentie dat aan deze inspanningsverplichting is voldaan indien de MIVD heeft vastgesteld dat een samenwerkingsverband op veiligheidsgebied niet bestaat met het land waar de partner verblijft, of heeft verbleven.
Waarom negeert u de mening van de top van de landmacht in deze?
Op grond van de Beleidsregel veiligheidsonderzoeken Defensie (Stcrt. 2013-29935) dient de commandant, mede in het licht van de operationele taakstelling van de defensieonderdelen, te worden geïnformeerd over voornemens tot intrekken van een Verklaring van geen bezwaar (VGB). Daarnaast voorziet deze beleidsregel in de mogelijkheid voor de commandant om dan zijn zienswijze te geven. Die zienswijze wordt meegewogen. Van negeren is daarom geen sprake.
Vindt u de situatie, net als de top van de landmacht, ook onbegrijpelijk en niet uitlegbaar?
In mijn brief van 13 februari jl. heb ik de Kamer geïnformeerd over de regeling die voorziet in een maatwerkoplossing voor dergelijke gevallen.
De invoering van deze regeling gaat gepaard met een intensieve voorlichting van het defensiepersoneel over de regeling en (opnieuw) over het partnerbeleid. Deze voorlichting zal periodiek worden herhaald. In de voorlichting zal ook aandacht worden gegeven aan de ruime definitie van het begrip «partner» dat bij veiligheidsonderzoeken wordt gehanteerd, namelijk «hij of zij waarmee de defensiemedewerker een affectieve relatie heeft». Het gaat dus niet alleen om de geregistreerde partner, de partner met wie men is gehuwd of samenwoont.
Zoals ik heb toegelicht in mijn brief van 21 mei jl., kan geen lijst worden vrijgegeven van landen met wie de inlichtingen- en veiligheidsdiensten een samenwerkingsrelatie hebben op basis waarvan persoonsgegevens worden uitgewisseld. Het defensiepersoneel zal in de voorlichting dan ook worden geadviseerd om bij twijfel contact op te nemen met de eigen beveiligingsfunctionaris. Het personeel is overigens verplicht elke nieuwe affectieve relatie te melden bij de MIVD, ongeacht de achtergrond van de partner.
Door het leveren van maatwerk en het op structurele wijze voorlichten van het personeel, hoop ik bestaande schrijnende gevallen tegemoet te komen en nieuwe gevallen te voorkomen.
Bent u bereid hier snel duidelijkheid over te scheppen, zodat medewerkers met een goede staat van dienst weten waar zij aan toe zijn en deze kwaliteiten niet verloren gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er meer gevallen waarbij militairen ontslagen (dreigen te) worden omdat zij een partner hebben uit een land waarmee de MIVD geen samenwerkingsrelatie heeft, maar die wel NAVO-lidstaat zijn? Zo ja, hoe heeft u in die gevallen gehandeld?
Op dit moment zijn bij de MIVD geen vergelijkbare gevallen bekend. Ik kan echter niet uitsluiten dat zich in de toekomst nieuwe gevallen zullen voordoen.
Vindt u ook dat Nederland zich hiermee in NAVO-verband belachelijk maakt omdat wij klaarblijkelijk de inlichtingen van een partnerland niet vertrouwen? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Zie antwoord vraag 3.
Staat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nog steeds achter de uitspraak die hij heeft gedaan op 7 juni 2013: «de keuze voor je partner is een fundamentele vrijheid?»2 Zo ja, wat gaat de Minister doen om deze uitspraak kracht bij te zetten? Zo nee, waarom staat hij niet meer achter deze uitspraak?
Ja, de Minister van SZW staat nog steeds achter deze uitspraak. Deze fundamentele vrijheid laat onverlet de afwegingen die werkgevers moeten maken bij het vervullen van (vertrouwens)functies. De partner wordt geacht invloed te kunnen uitoefenen op de gedragingen van de betrokken medewerker. Daarom wordt een partner bij het veiligheidsonderzoek betrokken.
Gaat u stappen ondernemen, zodat in de toekomst dergelijke problemen zich niet langer voordoen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Reclame voor zware luchtdrukwapens |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat volop reclame wordt gemaakt voor in ieder geval zware luchtdrukwapens?1
Ja, ik ken de door u bedoelde advertentie. Het staat fabrikanten en organisaties vrij reclame te maken voor producten waarvan de verkoop en het bezit op grond van wet- en regelgeving is toegestaan, behoudens afspraken die in het kader van de Nederlandse Reclame Code gemaakt zijn. Om deze reden is er dan ook geen speciaal beleid ten aanzien van het maken van reclame voor luchtdruk- en vuurwapens of het ontmoedigen daarvan. Daar tegenover staat dat op grond van de Wet wapens en munitie strenge regels gelden voor het bezit en gebruik van wapens.
Wat is uw reactie op dergelijke reclames?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten of er speciaal reclamebeleid is ten aanzien van wapens, zoals bijvoorbeeld luchtdruk- en vuurwapens? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat reclame voor onder andere zware luchtdrukwapens en vuurwapens zoveel mogelijk moet worden ontmoedigd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit te ontmoedigen of zelfs te verbieden zoals bij tabak het geval is?
Zie antwoord vraag 1.
Is het, ongeacht de uitkomsten van het door u aangekondigde onderzoek naar de situatie rond zware luchtdrukwapens, mogelijk om een bepaalde categorie luchtdrukwapens onder de Wet wapens en munitie te laten vallen?
Luchtdrukwapens vallen momenteel onder categorie IV van de Wet wapens en munitie. Op 16 december 2014 heb ik toegezegd zo snel mogelijk een onderzoek te zullen doen naar (zware) luchtdrukwapens.2 Daarbij betrek ik ook de overwegingen die er bij de parlementaire behandeling van de Wet wapens en munitie toe hebben geleid dat luchtdrukwapens in categorie IV zijn ingedeeld. Onderzocht wordt of het nodig is dat bepaalde luchtdrukwapens uit categorie IV worden gehaald en worden geplaatst in bijvoorbeeld de vergunningplichtige categorie III. Daarbij heb ik gezegd, dat als luchtdrukwapens naar een andere categorie overgebracht moeten worden, dit ook wijziging van wetgeving zal betekenen. Voordat ik een voorstel kan doen ten aanzien van luchtdrukwapens, of het nu het opstellen van n nieuwe wetgeving of het nemen van andere maatregelen betreft, is onderzoek nodig.
Zal bij het onderzoek naar de situatie rond de zware luchtdrukwapens ook onderzoek worden gedaan naar het reclamebeleid? Zo nee, waarom niet?
Er is geen aanleiding om onderzoek te doen naar het reclamebeleid. Kortheidshalve verwijs ik naar het antwoord op vraag 1 t/m 4.
Waarom is er niet eerder onderzoek gedaan naar onder andere de schotkracht en de grenswaarde van luchtdrukwapens?
Er was tot voor kort geen aanleiding om onderzoek te doen naar de schotkracht en grenswaarde van luchtdrukwapens. Zoals op 16 december is toegezegd zal worden bezien welke argumenten en de eventueel daaraan ten grondslag liggende onderzoeken indertijd zijn gebruikt om de luchtdrukwapens over te hevelen van categorie 3 naar categorie 4. Technische ontwikkeling van luchtdrukwapens, waardoor steeds zwaardere varianten op de markt komen, heeft geleid tot het inzicht dat onderzoek nodig is.
Acht u het wenselijk dat er in de tussentijd geen verbod is op zware luchtdrukwapens, mede gezien het verhoogde dreigingsrisico in Nederland? Bent u bereid om alsnog te bekijken wat er in de tussentijd gedaan kan worden tegen de vrije verkoop van zware luchtdrukwapens?
Op 16 december 2014 heb ik aangegeven, dat het niet mogelijk is bepaalde luchtdrukwapens te verbieden zonder wet- en regelgeving aan te passen. Om te komen tot een eventueel voorstel tot wijziging van wet- en regelgeving is voorafgaand onderzoek nodig. Ik heb toegezegd dat ik met grote voortvarendheid het onderzoek zal doen naar de grenswaarden en de schotkracht. Ik zal uw Kamer daarover zo snel mogelijk informeren en daarbij aangeven of en zo ja welke maatregelen zullen worden genomen. Bij mijn onderzoek worden de verschillende ter zake doende organisaties (zoals belangenorganisaties, OM, Politie en NFI) betrokken. Ook zal ik een internationale vergelijking moeten opstellen. Dit is de snelste route die ik kan bewandelen.
Censuur bij stripmuseum |
|
Martin Bosma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Plan voor cartoon Charlie Hebdo valt verkeerd»?1
Ja.
Is het de taak van een gemeenteraad zich te bemoeien met de inhoud van tentoonstellingen in plaatselijke musea?
De overheid heeft zich niet te bemoeien met de inhoudelijke, artistieke programmering van een culturele instelling. De bemoeienis van de overheid beperkt zich tot het creëren van randvoorwaarden waarbinnen artistieke, culturele expressie mogelijk wordt gemaakt, bijvoorbeeld door subsidie te verlenen aan culturele instellingen. Pas wanneer de openbare orde en veiligheid in het geding zijn, kan er een reden voor de overheid zijn om op de inhoud in te grijpen.
Deelt u de mening dat cartoons van Charlie Hebdo, voor miljoenen mensen een symbool van de vrijheid van meningsuiting, vrijelijk te zien moeten zijn, ongeacht de mogelijke gevoelens van gekwetstheid? Zo nee, waarom niet?
Een belangrijke functie van kunst is om de samenleving een spiegel voor te houden: kunstenaars en culturele instellingen bieden een platform voor reflectie en dialoog en zijn daarmee belangrijke steunpilaren voor de vrijheid van meningsuiting. Reflectie en dialoog zijn immers alleen mogelijk als er respect is – voor elkaars opvattingen en elkaars gevoelens.
Bent u in staat te verhinderen dat de intolerante verlangens van GroenLinks gerealiseerd worden? Zo nee, waarom niet?
Vrijheid van meningsuiting is een grondrecht. Het is dus niet alleen je eigen vrijheid van meningsuiting die het verdedigen waard is; ook de opvattingen waar je het niet mee eens bent, verdienen bescherming. Ik zie dan ook geen aanleiding om partij te kiezen in het debat dat in Dordrecht wordt gevoerd.
De nieuwe regels voor btw op elektronische diensten |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Waarom wordt in de communicatie door de Belastingdienst ook opeens de term digitale diensten1 gebruikt terwijl in de aangenomen wet Implementatie richtlijnen BTW-pakket (Kamerstukken 31 907) gesproken wordt over elektronische diensten en de term digitale diensten daar niet voorkomt? Is dit niet verwarrend?
De Belastingdienst wil het de burgers en bedrijven gemakkelijk maken om aan hun fiscale verplichtingen te voldoen. Daarom kiest de Belastingdienst ervoor om in de voorlichting zo veel mogelijk aan te sluiten bij het taalgebruik van de doelgroepen. Op de site van de Belastingdienst wordt zowel de term elektronische diensten als digitale diensten gebruikt, mede om aan te geven dat hetzelfde wordt bedoeld. De laatstgenoemde term sluit meer aan bij het gangbare taalgebruik in Nederland. De termen «elektronisch» en «digitaal» zijn in de context van communicatie en dienstverlening zo langzamerhand synoniemen geworden, waarbij er de laatste tijd een voorkeur aan het ontstaan is voor de term «digitaal». De laatste term levert meer hits op Google, en waar we eerst de term elektronisch zagen (bijvoorbeeld e-mail of e-factuur) wordt de laatste tijd meestal gekozen voor de term «digitaal» (digitale nieuwsbrief, digitale handtekening, digitale overheid e.d.).
Wat zijn de eerste ervaringen van ondernemers en de Belastingdienst met de nieuwe btw-regels per 2015?
In 2008 is op EU-niveau tussen de lidstaten een akkoord gesloten dat mede een wijziging van het systeem van grensoverschrijdende diensten binnen de EU met zich bracht. In dat kader is tevens besloten om per 2015 de plaats van dienstregels voor telecommunicatiediensten, omroepdiensten en elektronische diensten aan particulieren over de grens binnen de EU te wijzigen. Tot 1 januari jl. gold dat de plaats van dienstverlening aan consumenten daar is gelegen waar de leverancier van die dienst is gevestigd. Het gevolg is dat veel aanbieders van zulke diensten in Luxemburg waren gevestigd. Daar gold een zeer laag tarief voor dergelijke diensten. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft vaak bij de Nederlandse overheid en Europese Commissie geklaagd over dit gebrek aan «level playing field».
Sinds 1 januari jl. is dit veranderd, zodat de plaats van dienst nu is gelegen daar waar de afnemende consument woont. Hierdoor ondervinden consumenten in dezelfde lidstaat voor zulke diensten hetzelfde btw-tarief, ongeacht van welke partij de dienst wordt afgenomen. Dit past tevens in het uitgangspunt van de btw dat je daar belast waar de eindconsumptie plaatsvindt.
Dit betekent dat in beginsel alle bedrijven die telecommunicatiediensten, omroepdiensten en elektronische diensten aanbieden, aangifte moeten doen in alle lidstaten waar hun diensten door niet-belastingplichtige consumenten worden afgenomen. Op EU-niveau is men van meet af aan zich ervan bewust geweest dat dit voor de desbetreffende bedrijven een toename van administratieve lasten zou betekenen. Daarvoor is door middel van de systematiek van de mini-one-stop-shop (MOSS) een oplossing gecreëerd. Langs deze weg kan men in de eigen lidstaat langs digitale weg btw-aangifte doen en de verschuldigde btw betalen voor zulke diensten in andere EU-lidstaten. De nationale belastingdienst zorgt er vervolgens voor dat de andere EU-lidstaten de aldaar verschuldigde btw en de bijbehorende informatie uit de aangifte krijgen. Met het oog op adequate uitvoering zijn in 2012 en 2013 nog drie EU-verordeningen op dit gebied tot stand gekomen, waarvan twee zich richten op de technische en procesmatige aspecten van aangifte doen via MOSS en één zich richt op de nadere bepalingen met betrekking tot de plaats van dienst voor de genoemde diensten. Deze bepalingen zijn door de Commissie met behulp van de lidstaten en het bedrijfsleven toegelicht in zogenaamde «explanatory notes», aan de hand waarvan de desbetreffende ondernemers hun eigen processen kunnen inrichten c.q. wijzigen. De beleidsvrijheid voor de lidstaten op dit gebied is dus gering.
Daarna is de implementatie ter hand genomen door de Europese Commissie en de EU-lidstaten. De invoering van MOSS bestaat uit drie deelprocessen: het registratieproces, het aangifteproces en het betaalproces. De Europese planning van de Commissie volgt deze procesmatige inrichting en kent een gefaseerde oplevering.
Per 1 oktober 2014 moest conform de Europese eis aan ondernemers de mogelijkheid worden geboden om zich langs elektronische weg te kunnen registreren voor deelname aan de regeling. In Nederland is hierin voorzien door middel van een registratieformulier op de site van de Belastingdienst, dat ondernemers kunnen downloaden en na invulling kunnen insturen. Deze registratie voldoet niet zonder meer aan de Europese eisen en is daarom gemeld aan de Europese Commissie. Overigens bleek uit inventarisatie van de Commissie in het najaar van 2014 dat niet alle lidstaten al per 1 oktober de registratiemogelijkheid zouden gaan aanbieden. In Nederland bestond echter de wens om het bedrijfsleven zo ruim mogelijk de tijd te bieden voor registratie. Bedoeling is dat vanaf het voorjaar 2015 een digitaal registratieformulier in het Persoonlijk Domein (PD) voor ondernemers beschikbaar is met bijbehorende geautomatiseerde berichtgeving conform de Europese eisen.
In april 2015 komen de eerste aangiften en betalingen binnen bij de Belastingdienst. De uitwisseling van relevante gegevens aan en van andere lidstaten en de bijbehorende betalingen vinden daarna plaats. Thans wordt gewerkt aan de ondersteunende systemen en processen die daarvoor nodig zijn.
De wijziging van de plaats van dienst en MOSS raakt een specifieke en zeer beperkte doelgroep ondernemingen. Dit vereist maatvoering in de communicatie. Wordt te breed en te nadrukkelijk aandacht besteed aan de wijzingen, dan is de kans groot dat ook ondernemers buiten de doelgroep zich hierdoor geraakt voelen en worden geprikkeld om de regeling ook aan te vragen en dat leidt weer tot risico’s in het registratie- en aangifteproces. Gelet op de doelgroep is vooral informatie verschaft via de internetsite van de Belastingdienst.
In juli 2014 is door de Belastingdienst op de internetsite een actueelbericht geplaatst met een aankondiging van de wijzigingen. In september 2014 is voorafgaand aan het openstellen van registratiemogelijkheid voor ondernemers op de internetsite van de Belastingdienst meer uitgebreide informatie over de wijziging van de plaats van dienst en MOSS geplaatst. Daarnaast is tijdens de intermediairdagen van de Belastingdienst in het najaar van 2014 aandacht aan de wijzigingen besteed. Er zijn mij geen signalen bekend dat de geboden informatie als onvoldoende wordt beschouwd. Ik zie echter het belang van het Nederlandse bedrijfsleven in deze en laat daarom onderzoeken of we de geboden informatie over deze materie nog toegankelijker kunnen maken. Ik zal daartoe nader overleg met VNO-NCW en MKB Nederland laten opstarten.
Vanuit de uitvoering hebben mij geen directe signalen bereikt dat er ondernemers zijn die vanwege de genoemde wijzigingen hun activiteiten staken of geen diensten meer binnen de EU verrichten. Wel heb ik in januari jl. van de ondernemingsorganisaties VNO-NCW en MKB Nederland een brief ontvangen waarin wordt aangegeven dat uit hun ledenkring het signaal komt dat de wijzigingen aldaar als problematisch worden ervaren. Ook wordt in deze brief aangegeven dat van kleine ondernemers is vernomen dat de extra rompslomp en kosten zelfs reden zijn om het aanbieden van grensoverschrijdende diensten te staken.
VNO-NCW en MKB Nederland doen ook het verzoek om via een omzetmaximum de problematiek te mitigeren. Beneden dat te bepalen maximum zou de kleine ondernemer het Nederlandse btw-tarief kunnen blijven toepassen. Dit is evenwel een maatregel die alleen op EU-niveau genomen kan worden; de Nederlandse overheid heeft hier geen beleidsvrijheid.
Heeft de regering de administratieve lastendruk juist ingeschat of is deze meer dan verwacht?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er kleine ondernemers die overwegen om werkzaamheden te stoppen vanwege de verschillende btw-tarieven en de administratieve en technische lasten daardoor? Klopt het dat er ondanks de lange voorbereidingstijd veel ondernemers zich verrast voelen? Waarom is er in aanloop naar de nieuwe regels amper voorlichting geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is er nog steeds niet voldoende informatie op de site van de Belastingdienst beschikbaar? Wordt het niet tijd dat er veel en veel meer leesbare informatie beschikbaar wordt gesteld in plaats van een linkje naar een pdf-document van 98 pagina's van de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat een aanzienlijke aantal bedrijven, uit bijvoorbeeld de Verenigde Staten, niet meer aan de EU en dus Nederland leveren vanwege de administratieve lasten? Welke gevolgen heeft dit voor de ondernemers en consumenten in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel buitenlandse ondernemingen hebben zich al in Nederland geregistreerd? Om hoeveel registraties voor de EU-regeling gaat het en om hoeveel registraties voor de niet-EU-regeling?
De registratie voor MOSS in Nederland staat open voor ondernemers die in Nederland zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben en voor ondernemers van buiten de EU die binnen de EU diensten verrichten. Voor de niet-EU ondernemers ligt de MOSS in het verlengde van de eerdere Voes-regeling. In Nederland zijn tot nu toe circa 700 deelnemers aan de MOSS geregistreerd, waarvan circa 50 niet-EU ondernemers. Het grootste deel van de laatstgenoemde groep bestaat uit voormalige deelnemers aan de Voes-regeling.
Als een registratieverzoek juist en volledig ingevuld wordt ingediend, dan varieert de doorlooptijd voor de verwerking van enkele dagen tot maximaal twee weken. Ondernemers die zijn geregistreerd voor de 10e van de maand volgend op het kalenderkwartaal krijgen over het afgelopen kwartaal aangifte. Dus ondernemers die zich de komende weken registreren zijn nog op tijd om gebruik te kunnen maken van de MOSS vanaf 1 januari jl.
Het is daarnaast mogelijk dat ondernemers die eerst in een andere EU-lidstaat gevestigd waren, zich nu in Nederland vestigen om vanuit hier aangifte te doen. Er is echter bij de Belastingdienst geen merkbare toename van EU-ondernemers die zich in Nederland melden voor een reguliere aangifte.
Hoeveel ondernemers hebben zich al geregistreerd voor de Mini One Stop Shop (MOSS)? Klopt het dat u voor ondernemers die zich nu nog niet geregistreerd hebben niet kunt garanderen dat zij op tijd gebruik kunnen maken van MOSS? Hoe kan dit?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer zijn de eerste ervaringen bekend met MOSS? Is er voldoende capaciteit beschikbaar om straks ondersteuning te kunnen bieden aan ondernemers die gegevens willen invoeren via MOSS? Zo niet, worden er aanvullende maatregelen genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier ziet u erop toe dat een willekeurig bedrijf uit een ander EU-land dat elektronische diensten levert aan particulieren in Nederland, de btw aan de Nederlandse fiscus afdraagt? Wat gebeurt er als het bedrijf geen btw-aangifte doet of de btw niet afdraagt? Hoe raakt u bekend met het gegeven dat door een ondernemer geen btw-aangifte is gedaan? Wie is er verantwoordelijk voor de inning van deze btw en de controle van de juistheid van een aangifte?
Als een niet in Nederland gevestigde ondernemer in Nederland belaste diensten verricht, moet hij aangifte doen en btw betalen. Dat kan via een reguliere aangifte in Nederland of via de MOSS in zijn eigen lidstaat. Doet hij geen aangifte van de in Nederland verschuldigde btw, dan zal uit het toezicht op deze ondernemer in de eigen lidstaat dan wel de lidstaat van consumptie naar voren moeten komen dat hij niet aan de verplichtingen voldoet. Bij dit toezicht is samenwerking tussen de EU-lidstaten dan ook essentieel om toe te zien op een juiste toepassing van de regels in de EU.
Het betreft hier overigens niet een nieuwe situatie, omdat bijvoorbeeld het stelsel van intracommunautaire transacties dit ook al vereist. Het toezicht op de juiste toepassing van de btw op grensoverschrijdende handelingen die belastbaar zijn in een andere lidstaat dan die waar de leverancier of dienstverrichter is gevestigd, is afhankelijk van de inlichtingen die in het bezit zijn van de lidstaat van vestiging of die veel gemakkelijker door die lidstaat kunnen worden verkregen. Voor een efficiënte controle van deze handelingen moet de lidstaat van vestiging bepaalde inlichtingen derhalve verzamelen of in staat zijn die te verzamelen.
In de Verordening wederzijdse bijstand op het gebied van de indirecte belastingen (EU 904/2010) is een set van afspraken over wederzijdse bijstand vastgelegd, waarin ook specifiek afspraken over de administratieve samenwerking zijn opgenomen. Hierin zijn ook bepalingen inzake de MOSS opgenomen.
Bent u er zich van bewust dat bij verkoop van elektronische diensten realtime informatie nodig is om te kunnen beoordelen of de klant daadwerkelijk een ondernemer is en dus gebruik mag maken van de verleggingsregeling van de btw? Zo ja, waarom is dan het aangeboden systeem voor de uitwisseling van btw-informatie (VIES)2 om de BTW-nummers te controleren zo vaak offline?
Waarom is de geboden informatie gedateerd als het systeem voor de uitwisseling van btw-informatie wel online is? Waarom worden recent uitgegeven btw-nummers als ongeldig bestempeld?
Kunt u een blik werpen op de Unavailability Shifts3 van het systeem voor de uitwisseling van btw-informatie? Is het logisch dat elk land op een ander moment en soms willekeurig haar systemen offline gooit? Kan dit niet gesynchroniseerd worden?
Deelt u de mening dat het systeem voor de uitwisseling van btw-informatie nog enige verbetering behoeft? Hoe gaat u hier werk van maken?
Wat zouden de gevolgen zijn als zakelijke klanten binnen de EU gelijk worden gesteld aan particuliere klanten zodat zij beide btw betalen bij het doen van aankopen? Wordt zo de fraudegevoeligheid verhoogd of juist verkleind?
Wanneer de leverancier ook de zakelijke klanten in een andere lidstaat voor de hier aan de orde zijnde diensten bij de aankoop ervan btw in rekening zou moeten brengen, betekent dit voor hem dat hij in de lidstaten van de afnemers aangifte zou moeten doen voor die btw of gebruik zou moeten maken van een in de eigen lidstaat daarvoor in te richten one-stop-shopsysteem. Voor de leverancier van de diensten zou dan de verplichting vervallen om periodiek lijsten in te dienen bij de Belastingdienst met de gegevens van zijn zakelijke afnemers in andere lidstaten.
Voor de afnemer zou dan de verplichting vervallen om in zijn eigen land op grond van de verleggingsregeling btw af te dragen. Of de fraudegevoeligheid hiermee zou worden verhoogd of verlaagd is niet eenduidig te beantwoorden omdat dit niet louter afhankelijk is van een belastingheffing of de verlegging ervan in één handelsschakel. Dat hangt ook af van andere factoren.
Kunt u nader ingaan op een gebundelde verkoop van elektronische en niet-elektronische diensten, bijvoorbeeld de verkoop van een pakket van online video's, e-books, online zelfstudie opdrachten en fysieke levering van boeken en het geven van persoonlijke feedback ter plekke waarbij de inhoud van deze gebundelde pakketten wisselend is? Is zo'n gebundelde verkoop een elektronische dienst of een niet-elektronische dienst? Klopt het dat zo'n gebundelde verkoop niet gesplitst mag worden in een gedeelte voor de elektronische dienst en een gedeelte voor een niet-elektronische dienst? Zou u hier uitgebreid op in willen gaan?
In geval van de gebundelde verkoop van goederen en diensten in het algemeen moet steeds rekening worden gehouden met alle feiten en omstandigheden en van geval tot geval objectief worden beoordeeld of die prestatie voor de btw-heffing als één onsplitsbaar geheel moet worden beschouwd, en zo ja als levering dan wel als dienst, of dat er sprake is van verschillende afzonderlijke prestaties. Voor de btw-heffing bij gebundelde verkopen gelden de criteria zoals omschreven door het Hof van Justitie in met name de uitspraken van 25 februari 1999, Card Protection Plan, zaak C-349/96, punten 28 t/m 31, en 27 oktober 2005, Levob, zaak C-41/04, punten 18 t/m 22. Daaruit volgt dat elke prestatie (levering of dienst) normaliter als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd. Dat geldt in beginsel ook voor de afzonderlijke prestaties die deel uitmaken van een samengestelde prestatie. Als echter economisch gesproken, bezien vanuit de positie van de modale consument (objectief) één prestatie wordt verricht, moet deze niet kunstmatig uit elkaar worden gehaald. Van één prestatie is sprake als de samenstellende onderdelen van de prestatie zeer nauw met elkaar zijn verbonden en die elementen afzonderlijk niet het vereiste praktische nut hebben.
Waar in de vraag wordt gesproken van pakketten met een wisselende inhoud van online video’s, e-books, online zelfstudie opdrachten en fysieke levering van boeken en het geven van persoonlijke feedback ter plekke zal dus van geval tot geval objectief moeten worden beoordeeld of het desbetreffende pakket voor de btw als één prestatie moet worden aangemerkt. Het kenmerkende element bepaalt of die ene prestatie dan wordt gekwalificeerd als een levering van een goed of als een elektronische dienst. Het feit dat er voor een bepaald pakket één prijs in rekening wordt gebracht kan een aanwijzing zijn dat er sprake is van één prestatie, maar doorslaggevend is het niet.
Afhankelijk van de omstandigheden is het mogelijk dat een gebundeld pakket van e-books en fysieke boeken voor de btw niet kan worden beschouwd als één prestatie. Dit zal de meest voorkomende situatie zijn. In dat geval moeten de afzonderlijke onderdelen van dat pakket zelfstandig worden gekwalificeerd als levering van goederen (fysieke boeken) en als levering van diensten (e-books). Daarbij wordt de levering van e-books gekwalificeerd als een levering van een elektronische dienst.
Kunt u een update geven van de in paragraaf I.6 genoemde budgettaire effecten van in vraag 1 genoemde wet? Is er nog steeds sprake van een jaarlijks positief budgettair effect voor Nederland van € 5 miljoen aan btw-inkomsten door de nieuwe btw-regels voor elektronische diensten?
Op basis van huidige inzichten is er sprake van een jaarlijkse structurele budgettaire opbrengst van circa € 20 miljoen. Deze opbrengst is niet relevant voor het inkomstenkader en biedt daarmee geen ruimte voor lastenverlichting. Het budgettair effect is echter wel van invloed op het EMU-saldo. Als gevolg van de opkomst van nieuwe elektronische diensten, bijvoorbeeld ebooks, en de snelle groei van de markt voor elektronische diensten valt het budgettair effect hoger uit.
De Nederlandse luchtaanval in Mali |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Jasper van Dijk |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «honderden betogen tegen Nederlandse luchtaanval in Mali»?1
Het bericht is een weergave van de gebeurtenissen in de stad Kidal en bij het vliegveld van Kidal op 21 januari jl. Het is van belang om hier ook de context bij aan te geven. Oorspronkelijk was de demonstratie in Kidal georganiseerd als protest tegen de publicatie van Charlie Hebdo. Gedurende de demonstratie verplaatste de aandacht zich naar de actie van MINUSMA in Tabankort. MINUSMA heeft in een verklaring duidelijk gemaakt dat men zich door de actie van de MNLA gedwongen zag binnen de grenzen van het mandaat geweld te gebruiken ter bescherming van MINUSMA staf. De demonstratie was niet gericht tegen Nederland of de Nederlandse militairen in MINUSMA.
Zijn er inderdaad vijf rebellen omgekomen door een aanval met Nederlandse Apache gevechtshelikopters? Hoeveel gewonden zijn er veroorzaakt? Kunt u verslag doen van de gebeurtenissen?
Het hoofdkwartier van MINUSMA heeft de Apache helikopters op 20 januari jl. ingezet naar aanleiding van hevige gevechten die nabij de plaats Tabankort waren uitgebroken tussen de MNLA (Mouvement National de Liberation de l'Azawad) en regeringsgezinde milities, in het bijzonder GATIA (Groupe d’Auto-défense Touareg Imghad et Alliés). Deze gevechten vormden een bedreiging voor de bevolking, waarvan een deel op dat moment bescherming zocht op het MINUSMA-kamp, en de op dit kamp aanwezige MINUSMA-militairen uit Bangladesh. Na zich vanuit de lucht op de hoogte te hebben gesteld van de situatie hebben twee Apache helikopters waarschuwingsschoten afgevuurd om de strijdende partijen te bewegen hun gevecht te staken. Dit had geen effect. Vanuit de Apache helikopters werd vervolgens waargenomen dat strijders van de MNLA vanaf een voertuig een raketsysteem afvuurden richting Tabankort. De MINUSMA-eenheid in Tabankort bevestigde daarop een raketinslag op ongeveer 100 meter van het VN-kamp. Daarop heeft een van de Apache helikopters de betrokken raketinstallatie uitgeschakeld met een Hellfire raket. Als gevolg hiervan zouden volgens de MNLA zelf vijf strijders zijn gedood. Later noemden zij een aantal van zeven doden. Door MINUSMA is waargenomen dat er met de actie één strijder is omgekomen en twee of drie gewonden zijn gevallen. Hoeveel doden en gewonden er precies te betreuren zijn is nog niet officieel vastgesteld. Hiernaar wordt nog onderzoek verricht.
Was de aanval in overeenstemming met het VN-mandaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Het geweldgebruik was gebaseerd op zelfverdediging, in overeenstemming met de VN-Rules of Engagementen het VN-mandaat zoals verwoord in Veiligheidsraadresolutie 2164 (25 juni 2014), dat ook toeziet op de bescherming van burgerbevolking. De VN heeft gesteld dat de actie binnen het mandaat viel.
Hebben er inderdaad honderden mensen geprotesteerd tegen de luchtaanval door de Nederlanders? Klopt het dat tevens het vliegveld van Kidal is ingenomen en dat VN-blauwhelmen hun positie moesten opgeven?
Op 21 januari vond in Kidal een demonstratie plaats die aanvankelijk was georganiseerd tegen de publicatie van Charlie Hebdo. De demonstratie bestond uit enkele honderden personen, voornamelijk vrouwen en kinderen, die zich op een gegeven moment bij het vliegveld tegen de VN missie keerden in verband met de wapeninzet bij Tabankort de dag ervoor. Er werden banden in brand gestoken en er werd met stenen gegooid. Om escalatie te voorkomen, trok de VN zich terug van het vliegveld op het MINUSMA kamp. Op het vliegveld hebben de demonstranten een aggregaat van de VN in brand gestoken en een deel van het prikkeldraad om het vliegveld verwijderd. Ongeveer een uur later trok de demonstratie zich na tussenkomst van een Toearegleider terug naar de stad Kidal. Daarop zijn de VN-militairen teruggekeerd naar het vliegveld.
Is het waar dat groeperingen binnen de Toearegs willen dat de VN-missie vertrekt uit Mali? Om welke groeperingen gaat het precies?
De demonstranten in Kidal hebben om het vertrek van MINUSMA geroepen vanuit de veronderstelling dat MINUSMA in het conflict tussen MNLA en GATIA partij zou hebben gekozen voor GATIA. Onduidelijk is wat het draagvlak voor de oproep tot vertrek van de VN-missie binnen de Toeareggemeenschap is.
Is het waar dat de Toearegs niet langer willen deelnemen aan het vredesproces? Wat is precies de stand van zaken rond het vredesproces?2
Onmiddellijk na het incident bij Tabankort gaf de MNLA in Mali een verklaring uit dat het de samenwerking met MINUSMA op het gebied van veiligheid tot nader order opzegde. Vervolgens is contact geweest tussen het leiderschap van MINUSMA enerzijds en de politieke leider van de MNLA anderzijds om de situatie in Tabankort te stabiliseren en de samenwerking te hervatten. Deze aanpak van MINUSMA kon op steun rekenen van Frankrijk, de AU, ECOWAS, Algerije en de EU. Hierop verklaarde de politieke leider van de MNLA, de heer Ag Acherif, dat zijn groepering gecommitteerd blijft aan het onderhandelingsproces.
Voor wat betreft het vredesproces is de stand van zaken als volgt. In het najaar van 2014 heeft in Algiers een aantal onderhandelingsrondes plaatsgevonden. Tijdens de laatste (4e) ronde van 20-26 november jl. heeft bemiddelaar Algerije een aangepast ontwerpakkoord gepresenteerd. Daarover zouden de verschillende partijen overleg met hun achterban voeren. De in januari voorziene hervatting van de besprekingen kon echter geen doorgang vinden als gevolg van het overlijden van twee stamoudsten bij respectievelijk de Toeareg en de Arabieren en de daarop volgende rouwperiode van veertig dagen en het opvolgingsproces.
Vanaf 5 februari zijn voorbereidende besprekingen voor de 5e onderhandelingsronde van start gegaan waarbij de bemiddelaars afzonderlijk met de verschillende partijen hebben gesproken. Dit ging gepaard met een oproep van de internationale gemeenschap aan alle partijen om in deze ronde van de onderhandelingen substantiële stappen te maken, o.a. door een verklaring van de VNVR waarin wordt gedreigd met sancties tegen spoilers. De Malinese regering lijkt deze oproep ter harte te hebben genomen, zoals bleek uit het bezoek van de nieuwe premier van Mali, Modibo Keïta (geen familie van de president), aan Algiers. De premier betuigde zijn steun voor de onderhandelingen en uitte zijn waardering voor de bemiddeling van Algerije. De onderhandelingen zullen op 16 februari van start gaan, waarbij de Malinese delegatie zal worden geleid door Minister van Buitenlandse Zaken Diop. Nederland heeft in bilaterale contacten, meest recent nog tijdens de AU-top, de regering van Mali opgeroepen om tot een alomvattend akkoord te komen in Algiers en tegelijkertijd het verzoeningsproces in het noorden een impuls te geven.
Welke gevolgen hebben deze ontwikkelingen voor de VN-missie? In hoeverre is sprake van een verslechtering van de veiligheid van de VN-militairen?
Het is moeilijk om de precieze gevolgen voor de VN-missie te voorspellen. Met het ingrijpen in Tabankort heeft MINUSMA laten zien dat de missie bereid is op te treden als burgers en VN-personeel worden bedreigd door gewapende groepen.
Het aantal incidenten gericht tegen MINUSMA-militairen of doelwitten in Gao is de afgelopen weken toegenomen. De algehele dreiging in de regio Gao en Gao-stad, waar de Nederlandse troepen verblijven, is significant. Bij een gewelddadige demonstratie tegen MINUSMA in Gao op 26 en 27 januari jl. waren burgerslachtoffers te betreuren. Op verzoek van de VN doet het Rode Kruis onderzoek naar de toedracht. MINUSMA heeft geassisteerd bij het vervoer van gewonden en nauw samengewerkt met Malinese autoriteiten en lokale leiders om de situatie te stabiliseren. Op 29 januari jl. heeft de Malinese president IBK een bezoek afgelegd aan Gao, waarbij hij het belang van de samenwerking met MINUSMA benadrukte.
Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er een specifieke directe dreiging bestaat tegen de Nederlandse bijdrage aan MINUSMA.
MINUSMA is in het licht van de recente demonstraties extra alert op het punt van veiligheid en heeft de nodige maatregelen genomen.
Hoe voorkomt u dat VN-militairen partij kiezen in de strijd tussen Toearegs en regeringsgezinde milities?
MINUSMA kiest geen partij tussen Toearegs en regeringsgezinde milities. De VN-missie treedt op als burgers of VN-personeel bedreigd worden.
Deelt u de mening dat het vredesproces in gevaar komt door dit soort incidenten?
Het zijn de conflicten tussen gewapende groepen in Noord-Mali die het vredesproces in gevaar brengen. Het was juist en nodig dat MINUSMA ingreep in Tabankort ter bescherming van burgers en het VN-personeel. Verder is het van belang dat alle partijen gecommitteerd blijven aan het vredesproces en dat de situatie op de grond in Mali de-escaleert. MINUSMA, de Malinese autoriteiten onder leiding van president IBK en de internationale gemeenschap maken zich hiervoor sterk.
De uitlatingen van Snowden over Nederland en de NSA |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom hebt u het asielverzoek van klokkenluider Edward Snowden niet in behandeling genomen? Bent u bereid om Snowden alsnog asiel te verlenen – zoals hij aangaf graag te willen – op basis van humanitaire gronden en in het kader van onze nationale veiligheid?1
Naar aanleiding van eerdere schriftelijke vragen van het lid van Raak is uw Kamer op 15 juli 2014 als volgt geïnformeerd.
Een asielverzoek kan ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 enkel in Nederland en in persoon worden ingediend. Het verzoek van de heer Snowden kan om die reden niet als asielverzoek in de zin van de Vreemdelingenwet worden aangemerkt en is dan ook niet als zodanig in behandeling genomen. Bij brief van 12 januari 2003 van de Minister voor reemdelingenzaken en Integratie, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 19 637, nr. 719) is aangegeven dat het niet langer mogelijk is bij een Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen met als doel «asiel». In deze brief is aangegeven dat de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 in juridische zin het einde betekende van de mogelijkheid om een verzoek tot overkomst voor asiel in te dienen in het land van herkomst. Dit is gelegen in het feit dat de vluchtelingendefinitie in de Vreemdelingenwet gelijk is aan die van het Vluchtelingenverdrag. Onder het Vluchtelingenverdrag kan iemand die zich in het land van herkomst bevindt de jure niet als vluchteling worden erkend. Indien een vreemdeling zich voor asielrechtelijke bescherming meldt op een Nederlandse post buiten zijn land van herkomst, kan deze in het voorkomende geval wel onder de vluchtelingendefinitie van het Vluchtelingenverdrag vallen. Het uitgangspunt is ook in dat geval dat de vreemdeling niet voor bescherming in Nederland in aanmerking komt. De vreemdeling dient zich namelijk voor het verkrijgen van escherming in eerste instantie te wenden tot de autoriteiten van het land waar hij zich bevindt. De meeste landen zijn partij bij het Vluchtelingenverdrag en zullen deze bescherming kunnen bieden. Indien blijkt dat dit niet mogelijk is, dient de vreemdeling zich te wenden tot UNHCR ten behoeve van statusdeterminatie. Indien UNHCR de aanvrager als mandaatvluchteling beschouwt, wordt betrokkene beschermd.
Gezien het vorenstaande kader bestaat ook thans geen aanleiding hierover anders te oordelen.
Hoe verklaart u de opmerkingen van Snowden dat Nederland de «afluisterkoning» is van Europa en onze geheime diensten zich «ondergeschikt» opstellen tegenover de Amerikaanse geheime diensten, onze geheime diensten «werken voor» de Amerikanen en, in de woorden van Snowden «doen wat we ze vertellen»?
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten AIVD en MIVD voeren hun activiteiten uit op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2002). In deze wet zijn de vereisten van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens nadrukkelijk verdisconteerd. De Wiv 2002 stelt kaders voor de samenwerking met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de inzet van bijzondere bevoegdheden. De wet biedt geen ruimte voor hetgeen de heer Snowden stelt.
De Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) houdt toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering van de Wiv 2002. In dit kader heeft de CTIVD meerdere rapporten uitgebracht die de samenwerking met buitenlandse diensten betreffen, waaronder het meest recente rapport nr. 38 (2014) over gegevensverwerking op het gebied van telecommunicatie. Dit rapport betreft het onderzoek dat de CTIVD uitvoerde op verzoek van uw Kamer naar aanleiding van de onthullingen over de NSA in 2013. Er is volgens de CTIVD geen sprake van het stelselmatig buiten de wet om verwerven van (persoons)gegevens door de AIVD en de MIVD.
Hoe denkt u de belangen van ondernemers en wetenschappers in Nederland, de positie van Nederlandse politici en diplomaten en de vrijheid en veiligheid van Nederlandse burgers te kunnen verdedigen als onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten in de praktijk een verlengstuk zijn van de Amerikaanse geheime diensten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de Kamer nog niets vernomen van uw belofte, gedaan tijdens een plenair debat over Nederland en de NSA op 9 april 2014, om nieuwe afspraken te maken met de Amerikanen over samenwerking van onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten en nieuwe criteria op te stellen voor de uitwisseling van informatie met de Amerikaanse geheime diensten?
De AIVD en MIVD werken internationaal nauw samen, bijvoorbeeld in het kader van de bestrijding van het terrorisme en ter ondersteuning van militaire operaties. De aard van de samenwerking met buitenlandse diensten wordt (mede) bepaald door criteria zoals de democratische inbedding van de desbetreffende dienst, het mensenrechtenbeleid van het desbetreffende land, de professionaliteit en betrouwbaarheid en het karakter van de dienst. Per dienst waarmee wordt samengewerkt of waarmee samenwerking wordt overwogen wordt een weging gemaakt van de relatie. Daarbij worden de genoemde criteria betrokken. De Commissie evaluatie Wiv 2002 (de commissie-Dessens) heeft aanbevelingen gedaan om de criteria voor de aard van de samenwerking in de wet op te nemen alsmede de toestemming van het delen van grote hoeveelheden ruwe gegevens («bulkdata») met buitenlandse diensten op ministerieel niveau te leggen. Deze aanbevelingen worden meegenomen in de aanstaande wijziging van de Wiv 2002.
In dit kader zijn en blijven wij in gesprek met de VS over de samenwerking. Over de inhoud van die gesprekken kunnen wij de Tweede Kamer alleen via de daartoe geëigende kanalen informeren.
Deelt u de opvatting dat in deze tijden van dreiging van terrorisme geheime diensten moeten samenwerken op basis van gelijkwaardigheid en alle informatie moeten delen die noodzakelijk is om aanslagen te voorkomen? Deelt u de opvatting dat geheime diensten in Nederland daarbij geen verlengstuk moeten zijn van geheime diensten in een ander land, waarover de Nederlandse regering en het Nederlandse parlement geen enkele zeggenschap hebben?
Ja, wij delen beide opvattingen.
Kunt u de vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg IVD-aangelegenheden d.d. 10 februari 2015?
Ja.
Uitspraken ten aanzien van een Europese zetel in de VN Veiligheidsraad |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Tijdens uw bezoek aan New York1 sprak u over mogelijkheden om de VN-Veiligheidsraad op (middel)lange termijn te hervormen2; welke concrete mogelijkheden ziet u?
In de VN vinden de Intergovernmental Negotiations on reforming the Security Council plaats onder voorzitterschap van de Jamaicaanse Permanent Vertegenwoordiger Courtenay Rattray. Het Koninkrijk der Nederlanden dringt in deze onderhandelingen actief aan op hervormingen. Zo heeft de Minister-President het belang van dit onderwerp onderstreept tijdens zijn speech voor de AVVN in september 2014. Verder ondersteunt het kabinet het werk van Ambassadeur Rattray met extra personeel om hem in staat te stellen terrein te winnen op het gebied van Veiligheidsraadhervormingen.
Op welke manier zet u u in voor een Europese zetel in de VN-Veiligheidsraad?
Het kabinet draagt dit standpunt actief uit in de VN en andere fora en waar opportuun ook in de EU.
Zet u u ook binnen de Europese Unie in om draagvlak te creëren voor een permanente zetel voor de Europese Unie in de VN-Veiligheidsraad? Welke opvattingen leven er binnen de EU over uw pleidooi om de EU een permanente zetel in de VN-Veiligheidsraad toe te kennen?
Ja. Het krachtenveld in de EU over hervorming van de VN-Veiligheidsraad is echter complex. Sommige EU-landen zijn zelf permanent lid, andere streven naar permanent lidmaatschap en weer andere zijn nog nooit tijdelijk lid geweest.
Hoe duidt u de houding van andere permanente leden van de VN-Veiligheidsraad over een mogelijke permanente zetel voor de Europese Unie?
De permanente leden stellen zich behoedzaam op in de discussie over hervorming van de VN-Veiligheidsraad.
Acht u een permanente zetel voor de Europese Unie in de VN-Veiligheidsraad haalbaar? Zo ja, op welke termijn?
Ja, het kabinet acht dit haalbaar. De laatste hervorming van de VN-Veiligheidsraad dateert van 1965. Daar komt bij dat, als we de huidige situatie accepteren, we op de lange termijn riskeren dat de VN aan geloofwaardigheid en legitimiteit inboet.
Ziet u een beperking van het vetorecht van de permanente leden als een mogelijke hervorming van de VN-Veiligheidsraad?3 Zo ja, gelooft u dat dit voorstel kans van slagen heeft?
Beperking van het vetorecht vereist instemming van alle permanente leden en is daarom geen sinecure. Het kabinet wil zich er echter niet bij neerleggen dat de VN Veiligheidsraad ten aanzien van Syrië en Oekraïne in sommige gevallen niet in staat is om op te treden. Het steunt daarom actief het Franse initiatief om tot beperking van het gebruik van het vetorecht te komen in het geval van massale wreedheden. Het feit dat Frankrijk zelf een van de permanente leden van de VN-Veiligheidsraad is vergroot de geloofwaardigheid van dit voorstel. De hoop is in eerste instantie dat sommige permanente leden het voorbeeld van Frankrijk volgen en gebruik van het veto zelf beperken.
Bent u voorts van mening dat een eventuele permanente zetel voor de Europese Unie vergezeld zou moeten gaan van een vetorecht?
Het kabinet is geen voorstander van nieuwe vetorechten.
Deelt u de mening dat ook andere regionale samenwerkingsverbanden een permanente zetel zouden moeten krijgen om een evenwichtiger vertegenwoordiging van de verschillende werelddelen te bewerkstelligen?
Het Koninkrijk der Nederlanden is voor een evenwichtiger vertegenwoordiging van de verschillende werelddelen in de VN-Veiligheidsraad. De VN-Veiligheidsraad dient representatief te zijn voor het huidig VN-lidmaatschap. Het is mede aan andere regionale groepen om voorstellen te doen voor de wijze waarop deze representativiteit dient te worden gerealiseerd. Tegelijkertijd dienen we ervoor te waken dat een te grote uitbreiding van de Veiligheidsraad ten koste gaat van zijn effectiviteit.
Bent u voornemens om een hervorming van de VN-Veiligheidsraad onderdeel te maken van de Nederlandse campagne voor een tijdelijke zetel in de VN-Veiligheidsraad in 2017?
Ja.
Het bericht ‘Nibud: koopkracht 2015 minder positief dan loonstrookje’ |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Kent u het bericht «Nibud: koopkracht 2015 minder positief dan loonstrookje»?1
Ja.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op de gevolgen van de genoemde ontwikkelingen die van invloed zijn op de koopkracht?
Het Nibud meldt met deze publicatie in feite niets nieuws ten opzichte van de brief over loonstrookjes en koopkracht (Kamerstuk 33 682, nr. 13) die ik uw Kamer op 16 december jl. heb toegestuurd. Op Prinsjesdag werd al duidelijk dat de meeste mensen er komend jaar op vooruit gaan, in de laatste raming van het CPB (december 2014) zelfs nog wat meer dan eerder werd verwacht. Dat beeld zien we over het algemeen ook terug op de loonstrookjes.
Het is goed dat de koopkracht voor de meeste huishoudens sinds lange tijd weer stijgt en we daarmee de crisis stapsgewijs achter ons laten. Tegelijkertijd moeten we ons niet rijk rekenen. Lang niet iedereen gaat er op vooruit, en de koopkrachtstijging is in de meeste gevallen ook maar beperkt.
Hoewel het loonstrookje voor veel mensen het meest zichtbare moment is waarop zij hun koopkracht ervaren, geeft het in feite niet zo’n goed beeld van wat mensen met hun netto loon kunnen aanschaffen. Dat komt omdat niet alle onderdelen die de koopkracht bepalen op het loonstrookje zichtbaar zijn. Zo wordt bijvoorbeeld geen rekening gehouden met de stijging van de prijzen (inflatie) waardoor mensen van hetzelfde geld minder kunnen kopen. De veranderingen in de toeslagen zijn ook niet zichtbaar, zoals de bezuiniging op de zorgtoeslag en het extra kindgebonden budget van meer dan drieduizend euro voor alleenstaande ouders.
Per saldo geven de loonstrookjes in januari in de meeste gevallen dan ook een iets positiever beeld dan het totale koopkrachtbeeld over 2015. Dat komt ondermeer door het vervallen van de eenmalige koopkrachttegemoetkoming voor lage inkomens, hogere zorgpremies, bezuinigingen op de zorgtoeslag en hervorming van de kindregelingen, die in de koopkracht wel zijn meegenomen maar niet zichtbaar zijn op het loonstrookje.
De winstwaarschuwing die het Nibud afgeeft is dan ook een begrijpelijke. Dat neemt niet weg dat de koopkracht dit jaar gemiddeld genomen met driekwart procent stijgt.
Het Nibud wijst verder op de achterblijvende koopkrachtontwikkeling van mensen in de bijstand, vooral op de positie van gezinnen die rond moeten komen van een uitkering. Juist gezien die kwetsbare positie, is het positief dat de koopkracht van een paar met kinderen in de bijstand volgend jaar wel stijgt, voornamelijk als gevolg van een hoger kindgebonden budget.
Geven deze ontwikkelingen aanleiding tot bijsturing van het beleid? Zo nee, waarom niet?
Deze ontwikkelingen geven geen aanleiding voor bijsturing van het beleid. Ze reflecteren immers de besluitvorming over de begroting 2015 en het bijbehorende koopkrachtbeeld. Natuurlijk volgt het kabinet ook de komende periode de inkomensontwikkeling van verschillende huishoudens en bevolkingsgroepen nauwlettend. Eventuele geconstateerde onevenwichtigheden kan het kabinet in de voorbereiding van de begroting 2016 corrigeren.
Het afluisteren van journalisten |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kunt u uitsluiten dat Nederlandse media, Nederlandse journalisten of Nederlandse onderzoekers zijn afgeluisterd door de Britse geheime dienst?1
Zoiets kan nooit worden uitgesloten. Inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen over en weer geen mededelingen over hun werkwijze. In de berichtgeving wordt gesproken van e-mails van journalisten van buitenlandse media. In de samenwerking met buitenlandse diensten draagt Nederland actief de eigen uitgangspunten uit, waaronder het respect voor de mensenrechten.
Bent u bereid bij uw Britse collega te protesteren tegen deze ernstige aantasting van de persvrijheid in het Verenigd Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting van de Britse regering dat (onderzoeks)journalisten, naast terroristen en hackers, een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid?
Bescherming van journalistieke bronnen is één van de basisvoorwaarden voor persvrijheid.
Artikel 10 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) vereist dan ook een «overriding requirement in the public interest» om hierop een inbreuk te maken. In het belang van de nationale veiligheid kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in beginsel op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2002) bijzondere bevoegdheden inzetten tegen journalisten. Van de mogelijke toepassing van bijzondere bevoegdheden is niemand uitgezonderd. Dat zou zich niet met de goede taakuitvoering van de diensten verdragen. De diensten kunnen in het kader van hun wettelijke taakuitoefening slechts onder strikte voorwaarden overgaan tot het uitoefenen van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten. Het belang van bescherming van journalistieke bronnen wordt dan expliciet afgewogen in de motivering van het verzoek tot deze inzet. Er dient een afgewogen oordeel te worden gegeven over de vraag of een dergelijke inzet van bijzondere bevoegdheden beantwoordt aan de daarvoor gestelde wettelijke vereisten, waaronder de noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit.
Op 22 november 2012 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een door De Telegraaf c.s. aanhangig gemaakte zaak tegen de Staat der Nederlanden uitspraak gedaan. In deze uitspraak geeft het EHRM aan dat in de Wiv 2002 ten onrechte niet is voorzien in de aanwezigheid van een onafhankelijke toets voorafgaand aan de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten ten einde hun journalistieke bronnen te achterhalen. Zoals aangegeven in de reactie van de regering op de uitspraak richting uw Kamer erkent de Staat de uitspraak en geeft hij daaraan volledig uitvoering. Daartoe is een wetswijziging bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt, dat er in voorziet dat in de Wiv 2002 een bepaling wordt opgenomen, waardoor de rechter toestemming moet verlenen voor de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten, gericht op het achterhalen van hun bronnen (Kamerstukken II 2014–2015, 34 027). In afwachting van de wetswijziging wordt in de praktijk gewerkt in overeenstemming met de uitspraak van het EHRM.
In het openbaar kan ik over de mogelijke inzet in concrete gevallen geen mededelingen doen.
Kunt u heel precies en stap voor stap aangeven hoe in Nederland de procedure verloopt om journalisten af te luisteren?
Zie antwoord vraag 3.
In welke gevallen is het afluisteren van journalisten door de geheime diensten naar uw oordeel aanvaardbaar? Is dat in ons land de afgelopen 25 jaar ook daadwerkelijk gebeurd? Zo ja, hoe vaak?
Zie antwoord vraag 3.
De aanpak van radicalisering en de handelingsverlegenheid van scholen om de actualiteit naar aanleiding van de gebeurtenissen in Parijs bespreekbaar te maken in de klas |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de worsteling op scholen bij leraren en leerlingen rondom de gebeurtenissen van de afgelopen tijd in Parijs en de thema’s vrijheid van meningsuiting en radicalisering?1 2 3 4
Ja, wij hebben kennisgenomen van deze berichtgeving.
Hoe beoordeelt u het signaal in deze berichten dat leraren, leerlingen en schooldirecties worstelen met de vraag of en hoe zij de gebeurtenissen en de impact rondom de aanslagen in Parijs kunnen bespreken?
Wij nemen dit signaal serieus. Scholen leveren een belangrijke bijdrage aan de vorming van jonge burgers, om volwaardig te functioneren in onze democratische en pluriforme samenleving. Dat vraagt van leraren dat zij in staat zijn om gesprekken in de klas te voeren over maatschappelijke gebeurtenissen en over de essentiële waarden van onze democratische samenleving. Het is van groot belang dat leraren binnen een school of afdeling als team optrekken en gebruik maken van bestaande expertise en handreikingen om de actualiteit bespreekbaar te maken en mogelijke radicalisering van jongeren te bestrijden. Wij hebben scholen en leraren dan ook expliciet opgeroepen om zich te richten op hun maatschappelijke taak.5
Waar dat kan, zullen wij scholen vanzelfsprekend ondersteunen bij deze opdracht. In het kader van burgerschap en sociale veiligheid zijn hiervoor al eerder trajecten ingezet. Wij zullen ook de uitkomsten van een onderzoek gebruiken dat het onderzoeksinstituut ITS, onderdeel van de Radboud Universiteit Nijmegen, in opdracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap momenteel uitvoert naar de ervaringen van docenten bij het bespreekbaar maken van actuele maatschappelijke thema’s. Wij zullen hier nader op ingaan als we in het voorjaar rapporteren over de voortgang op burgerschap. Ook voor docenten in het mbo en ho is expertise en ondersteuning voorhanden (zie antwoord op vragen 3, 4 en 10).
Hoeveel radicaliseringsexperts en vertrouwensinspecteurs, waarin het Actieprogramma Jihadisme van het Ministerie van SZW voorziet, zijn intussen beschikbaar voor onderwijsinstellingen?
Binnen een aantal roc’s, instellingen voor hoger onderwijs, de Inspectie van het Onderwijs en de Stichting School en Veiligheid zijn professionals getraind in het herkennen van radicalisering en in hoe te handelen. Een onderdeel van de training is om deze kennis in hun organisaties te verspreiden. Scholen kunnen indien gewenst trainingen aanvragen bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid of het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (zie antwoord 7).
Ook alle 22 vertrouwensinspecteurs van de inspectie zijn door deze interne trainingen bijgeschoold. Inmiddels hebben alle onderwijsinspecteurs instructie gekregen hoe ze dit onderwerp tijdens een schoolbezoek kunnen bespreken.
Bij de aanpak van radicalisering is een sleutelrol weggelegd voor gemeenten. De gemeenten zijn veel beter in staat om na te gaan welke lokale behoefte er is aan training. Maatwerk is daarbij geboden. Diverse gemeenten bieden opleidingen en cursussen aan eerstelijns professionals, zoals onderwijspersoneel.
In de brief van het kabinet over de versterking van de veiligheidsketen bent u geïnformeerd over de intensiveringen op preventieve maatregelen, zoals het uitbreiden van de deskundigheid over radicalisering bij eerstelijns professionals in het onderwijs en hun netwerken.6
Uit de lesprogramma's over antisemitisme en homodiscriminatie is gebleken dat de beschikbaarheid van lesmateriaal de kwaliteit van de lessen over diverse vormen van integratie sterk verhoogt; deelt u de mening dat de docenten voor het burgerschapsonderwijs specifieke lesprogramma’s met materialen nodig hebben over radicalisering en moslimextremisme, zoals die er ook zijn over antisemitisme en homodiscriminatie?
Wij verwachten een actieve opstelling van scholen en docenten. Scholen dienen op basis van een eigen visie op burgerschapsonderwijs een samenhangend aanbod te ontwikkelen om de burgerschapscompetenties van hun leerlingen te ontwikkelen. Ook wordt van scholen verwacht dat zij bij dit lesaanbod rekening houden met de specifieke omstandigheden op school, bijvoorbeeld intolerantie, homodiscriminatie of beginnende vormen van radicalisering. We hebben vertrouwen in de professionaliteit van scholen en docenten om hieraan invulling te geven en een geschikte keuze te maken uit de methodes en materialen die beschikbaar zijn om burgerschapsonderwijs vorm te geven. Een school of docent kan er hierbij zeker ook voor kiezen een gastdocent in te zetten.
Voor de overheid is een rol weggelegd in het ontsluiten van bestaande lesmaterialen en het bieden van specialistische expertise. Op het gebied van schoolveiligheid kunnen scholen daarvoor terecht bij het Centrum School en Veiligheid (www.schoolenveiligheid.nl/radicalisering). Zij bieden lesmaterialen, publicaties en handreikingen aan over radicalisering. Deze portal is opgezet voor scholen voor basis- en voortgezet onderwijs, maar wordt ook geschikt gemaakt voor mbo-instellingen. In het hoger onderwijs is er de portal http://www.integraalveilig-ho.nl/.
De handreiking «Puberaal, lastig of radicaliserend?», waarin de soms moeilijk te herkennen scheidslijn tussen wat nog functioneel pubergedrag is en wat risicovol gedrag is, wat mogelijk kan leiden tot radicalisering of polarisatie, wordt nu geactualiseerd.
Via het nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling SLO kunnen basis- en middelbare scholen informatie en ondersteuning krijgen bij de vormgeving van hun burgerschapsonderwijs of het bespreken van andere thema’s, zoals de handreiking voor het onderwerp seksuele diversiteit.
Deelt u de mening dat samenwerkingskwesties tussen de ministeries geen reden voor vertraging mogen zijn, gezien zowel het belang als de urgentie van deze thema’s?
Ja, we delen deze mening.
Uit de vragen van de docenten die per mail ontvangen zijn, blijkt een groot gebrek aan didactische technieken die passen bij explosieve onderwerpen als radicalisering en moslimextremisme; is de Minister van SZW bereid trainingen te faciliteren in didactische technieken die passen bij explosieve onderwerpen als radicalisering en moslimextremisme?
Ja, scholen kunnen indien gewenst een basistraining «radicalisering» aanvragen bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid. Bij deze training leren deelnemers signalen van radicalisering adequaat te herkennen om deze indien nodig door te kunnen geven aan de gemeente en de politie.
Ook kunnen scholen de training «omgaan met idealen» aanvragen bij de expertise-unit van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze training is in de eerste plaats gericht op het oefenen van vaardigheden en houdingen die van pas komen in de omgang met jongeren met extreme idealen.
Daarnaast zal het aanbod van trainingen voor onderwijsinstellingen vanuit het Rijk de komende periode verder worden uitgebreid. Bezien wordt of het betrekken van specifieke (ervarings-)deskundigheid opportuun, verantwoord en veilig is. Wij zullen hier nader op ingaan als we in het voorjaar rapporteren over de voortgang op burgerschap.
Zo ja, bent u bereid hier evidente ervaringsdeskundigen bij in te schakelen, zoals a) voormalige radicalen en b) ervaringsdeskundigen in de omgang met radicaliserende gelovigen, zoals de moskeeën en andere vormende instanties die islamitisch gespecialiseerd zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u ook oog voor de ernstige moslimangst die ontstaan op autochtone scholen in gebieden van Nederland waar weinig moslims leven?
Ja, scholen hebben sinds 2006 de wettelijke taak om aandacht te besteden aan het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie.
De burgerschapsopdracht is erop gericht om leerlingen een goed begrip en besef bij te brengen van de essentiële waarden van onze democratische rechtsstaat. Deze waarden, zoals gelijkwaardigheid, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst, gelden altijd, overal en voor iedereen. Daarnaast zijn scholen verplicht om leerlingen hoofdzaken te leren over de geestelijke stromingen die in de Nederlandse samenleving een belangrijke rol spelen, en ze te leren met respect om te gaan met verschillen in opvattingen.
Vanuit de bredere aanpak van moslimdiscriminatie is er ook aandacht voor het onderwijs. In dit kader zal het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in afstemming met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2015 onder meer diverse lokale bijeenkomsten organiseren over de vraag wat leerlingen, scholen en docenten kunnen doen om meer onderling begrip te bevorderen en spanningen tegen te gaan. Moslimhaat is hierbij, naast antisemitisme, een specifiek aandachtspunt.
Op 17 februari jl. werden onderzoeksuitkomsten bekend gemaakt van een onderzoek naar het voorkomen van islamofobie op scholen. Het onderzoek werd uitgevoerd door onderzoeksbureau Panteia, in opdracht van de Anne Frank Stichting en het voormalige kennisinstituut Forum. 61 procent van de aan dit onderzoek deelnemende docenten gaf aan het afgelopen jaar één of meerdere keren getuige te zijn geweest van moslimdiscriminatie. Uit het onderzoek bleek eveneens dat docenten over het algemeen adequaat ingrijpen bij incidenten. De uitkomsten van dit onderzoek zullen worden betrokken bij de lokale bijeenkomsten.
Deelt u de mening dat juist ook voor deze scholen de inzet van redelijke moslims als gastdocent een goede zaak is om te faciliteren?
Zie het antwoord op vraag 4.
Op welke wijze bent u voornemens om scholen meer aandacht te laten besteden aan burgerschapsvorming met het oog op het verstevigen van een thema zoals «vrije waarden»?5
Zoals aangekondigd in de brief «burgerschap in het onderwijs» van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, worden basis- en middelbare scholen ondersteund bij het vormgeven van hun wettelijke burgerschaps-opdracht.8 Uw Kamer wordt dit voorjaar geïnformeerd over de voortgang hiervan.
Ook vanuit de Agenda Integratie wordt ingezet op burgerschap middels het onderwijs ter bevordering van de verinnerlijking van kernwaarden en verworvenheden van de Nederlandse rechtsstaat. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de voortgangsbrief agenda Integratie.9 In het najaar van 2015 brengt het platform #Onderwijs2032 advies uit over toekomstgericht funderend onderwijs. In reactie op dit advies zal de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een voorstel doen voor de uitgangspunten bij het ontwerp van vernieuwde kerndoelen en eindtermen. In de discussie over #Onderwijs2032 neemt de vraag hoe een eigentijdse invulling van burgerschapsonderwijs vorm kan krijgen een belangrijke plaats in.
In de kwalificatiedossiers in het mbo wordt verwezen naar de Kwalificatie-eisen voor burgerschap, die zijn vastgesteld in een bijlage bij het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB. In relatie met radicalisering ben ik voornemens het onderdeel burgerschap per 1 augustus 2016 in de bijlagen van het besluit aan te passen. Aandacht voor burgerschapsvorming in het hoger onderwijs loopt vooral via brede vorming, ook wel Bildung genoemd. In de Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs, die voor de zomer uitkomt, zal hier meer aandacht aan besteed worden. Ook in de lerarenopleidingen speelt Bildung een belangrijke rol (zie daarvoor de beantwoording van vraag 11).
Hoe kijkt u aan tegen de opvatting dat het ook van groot belang is om binnen de opleiding voor leraren meer aandacht te besteden aan het bespreekbaar leren maken van dergelijke maatschappelijk zware thema’s?
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft u in een brief van 17 december 2014 geïnformeerd over de versterking van de aandacht voor sociale veiligheid op de pabo’s en de tweedegraads lerarenopleidingen en een conferentie over de toerusting van leraren op dit gebied.10
Deze maatregelen dragen bij aan het versterken van vaardigheden van (toekomstige) leraren op het terrein van sociale veiligheid, zoals het omgaan met groepsdynamiek en het bieden van een veilig pedagogisch klimaat. Deze vaardigheden zijn eveneens van belang bij het verzorgen van burgerschapsonderwijs.
Om het gesprek in de klas te voeren over maatschappelijke onderwerpen is ook «Bildung» van aanstaande leraren belangrijk. Een groep lerarenopleidingen werkt samen aan uitwisseling van kennis en ervaringen op dit thema. Ook wordt, zoals aangekondigd in de voortgangsbrief agenda Integratie11, samen met een aantal lerarenopleidingen lesmateriaal ontwikkeld op basis van de peer education methodiek om gevoelige onderwerpen zoals de Holocaust, antisemitisme, homofobie, islamofobie of overige – vaak aan integratie gerelateerde – onderwerpen in de klas te behandelen.
Wanneer start het door de motie van het lid Marcouch (PvdA) (Kamerstuknummer 34000 VI nr. 38) geïnitieerde eerste Jihadisme Interventie Team, waarbij ervaringsdeskundigen behalve op school ook achter de voordeur bij de broertjes en zusjes van radicalen komen?
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in zijn brief van 4 februari 201512 aan uw Kamer naar aanleiding van de bij de begrotingsbehandeling ingediende moties reeds een reactie op de motie van het lid Marcouch (PvdA) gegeven. Gemeenten worden ondersteund bij de ontwikkeling van een integrale aanpak voor radicale personen en risicobuurten. Met de meest betrokken gemeenten wordt gewerkt aan het versterken van de lokale aanpak om radicalisering tegen te gaan. Radicalisering wordt zo gericht mogelijk aangepakt met nadrukkelijke aandacht voor inzet in wijken en scholen waar radicalisering het grootst is. Onderdeel van deze aanpak is een uitbreiding van de reeds bestaande casusaanpak voor geradicaliseerde jongeren, waarbij ook het sociale netwerk waar radicaliserende jongeren deel van uitmaken wordt betrokken. De inzet van een interventieteam kan deze aanpak versterken en daarom wordt hierover momenteel met de betrokken gemeenten gesproken.
De opkomst van Apple en Google in het betalingsverkeer |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Arnold Merkies |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Banken vrezen opkomst Apple» en «Pas op, de Amerikanen komen eraan»?1
Ja.
Bent u het met de banken eens dat er een ongelijk speelveld dreigt te ontstaan in het betalingsverkeer, gezien het feit dat banken en verzekeraars wel en IT-bedrijven niet onder de gedragscode verwerking persoonsgegeven financiële instellingen vallen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Alle genoemde partijen, dus zowel financiële instellingen als andere bedrijven, moeten voldoen aan dezelfde privacywetgeving. De EU-richtlijn bescherming persoonsgegevens en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) gelden in volle omvang. De Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen is geen overheidsregelgeving, maar een vrijwillig overeengekomen nadere invulling van de regels waaraan de partijen die tot deze gedragscode zijn toegetreden zich vrijwillig houden. De Gedragscode is geen van de Wbp afwijkende regelgeving, maar een nadere invulling. Zo beschrijft bijvoorbeeld § 5.4 van de Gedragscode in welke specifieke gevallen financiële instellingen persoonsgegevens mogen gebruiken voor directmarketingactiviteiten. Instellingen of bedrijven die geen partij zijn bij de Gedragscode zullen hun beleid terzake rechtstreeks op grond van de Wbp moeten vaststellen.
Klopt het dat IT-bedrijven, nadat zij zich laten registreren als betaalinstelling, met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens aan andere regelgeving moeten voldoen dan banken en verzekeraars? Kunt u uitleggen in hoeverre deze regelgeving afwijkt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat enkel en alleen de klant moet kunnen beslissen wat er met zijn data gebeurt, en dat banken enerzijds en IT-bedrijven als Google en Apple anderzijds, de informatie die zij verkrijgen alleen mogen gebruiken waarvoor deze is bedoeld, zoals beschreven in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen?
De Wbp biedt het kader waarbinnen persoonsgegevens mogen worden verwerkt, het is niet zo dat uitsluitend persoonsgegevens met toestemming vna de betrokkene mogen worden verwerkt. Gebruik van persoonsgegevens is wel altijd toegestaan als er instemming is van de betrokkene. De Wbp biedt ook andere mogelijkheden om persoonsgegevens te verwerken. Cliënten en hun betaaldienstverleners kunnen afspraken over het gebruik van klantgegevens ook vastleggen in een overeenkomst. De Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen geeft daarnaast een nadere invulling aan de Wbp voor die instellingen die, op vrijwillige basis, bij de Gedragscode zijn aangesloten. Instellingen of bedrijven die geen partij zijn bij de Gedragscode stellen hun beleid rechtstreeks op grond van de Wbp vast.
Bent u voornemens dit ongelijke speelveld weg te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hiervoor aangegeven moeten alle partijen voldoen aan dezelfde privacywetgeving.
In de richtlijn betaaldiensten 2, die momenteel nog in onderhandeling is, wordt waarschijnlijk een registratie-eis opgenomen voor organisaties die betaaldata van klanten opvragen met toestemming van die klanten. Deze organisaties staan onder toezicht en moeten net als anderen voldoen aan de privacyregelgeving.
In hoeverre zou de nieuwe Europese betaalrichtlijn, PSD2, dit ongelijke speelveld wegnemen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw opvatting over het feit dat betaaldata in de privacyrichtlijn geen verhoogde bescherming genieten? Bent u bereid u ervoor in te zetten dat ook betaaldata een verhoogde bescherming genieten? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad zo dat persoonsgegevens met betrekking tot betalingen in de EU-privacyrichtlijn niet als bijzondere persoonsgegevens zijn aangemerkt. Bijzondere persoonsgegevens, zoals bijvoorbeeld politieke overtuiging of religie of etnische achtergrond, hebben een ander regime gekregen om bescherming te bieden tegen ongelijkheid en discriminatie. Dit soort bijzondere persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien de Europese privacyregelgeving daarvoor een uitdrukkelijke grondslag biedt. Betaalgegevens worden niet beschouwd als bijzondere persoonsgegevens. Dat wil niet zeggen dat onrechtmatige verwerking van betaalgegevens geen vervelende consequenties zou kunnen hebben. Mede om deze reden wordt in de nieuwe Privacyverordening, die momenteel nog in onderhandeling is, een risico-georiënteerde benadering opgenomen voor de verwerking van persoonsgegevens. Uit deze risicobeoordeling kan volgen dat zwaardere verplichtingen worden opgelegd bij de verwerking. Eén van de risicofactoren is de kans op het ontstaan van financieel nadeel bij de betrokkene wanneer zijn persoonsgegevens onrechtmatig worden verwerkt. De zwaardere verplichtingen voor verantwoordelijken die dan kunnen worden opgelegd kunnen bijvoorbeeld bestaan uit een documentatieplicht, de verplichting om privacy impact assessments op te stellen of de verplichting om voorafgaand aan het starten van de gegevensverwerking overleg te voeren met de toezichthouder. Nederland heeft zich voor het toepassen van deze risico-georiënteerde benadering bijzonder ingespannen.
Het artikel ‘ICT-sector trekt weg’ |
|
Bart de Liefde (VVD), Michiel van Veen (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «ICT-sector trekt weg»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre de boodschap in het artikel «ICT-sector trekt weg» klopt met de werkelijke cijfers? Trekken er inderdaad bedrijven uit de ICT-sector uit Nederland weg? Om hoeveel bedrijven en arbeidsplaatsen gaat het dan? Wat is het netto saldo van nieuwe bedrijven die zich vestigen en vertrekken?
Ik heb geen informatie waaruit blijkt dat de ICT-sector wegtrekt uit Nederland. Nederland staat te boek als een sterk ICT-land. Nederland staat al een aantal jaren in de top vijf van de internationale rankings op het gebied van ICT, zoals die van het World Economic Forum (Global Information Technology Report). De ICT-sector is een dynamische markt die groeit en bovendien sterk internationaliseert. We zien ook dat ICT-bedrijven zich in Nederland vestigen. Denk aan de vestiging van het IBM-servicecentrum en Microsoft data-centrum in Groningen. Meer recent heeft Google de start van de bouw van een nieuw data-centrum aangekondigd in de provincie Groningen, wat gepaard ging met een investering van 600 miljoen euro. We zien ook ICT-bedrijven in Nederland die werk maken van internationale groei.
De onderstaande figuur bevat gegevens over het starten en opheffen van ICT-bedrijven in Nederland. Hieruit blijkt dat in de jaren 2007–2013 het totaal aantal oprichtingen van ICT-bedrijven varieert tussen de 6.000 en de 8.000 bedrijven en het aantal opheffingen tussen 3.000 en de 6.000. Het betreft voor een groot deel heel kleine bedrijven: het aantal opheffingen van bedrijven met meer dan 10 werknemers varieert van 20 tot 75 per jaar3.
Hoe beoordeelt u de stelling dat dit het startsein is van een uittocht van ICT-bedrijven uit Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u van mening dat er in Nederland een tekort aan ICT-personeel is? Waardoor komt dit?
Het klopt dat het aantal leerlingen dat instroomt in ICT-opleidingen lager is dan het aantal benodigde vakmensen in de ICT. Er is sprake van een mismatch op de arbeidsmarkt voor ICT-professionals: de instroom van ICT-vakmensen met de juiste kwalificaties is nog steeds onvoldoende om te voldoen aan de vraag van de werkgevers. De vraag naar ICT-professionals blijft toenemen, mede door de versnelling van technologische ontwikkelingen zoals Clouddiensten, Big data, Internet of Things, 3D-printing. Zo steeg in 2014 het aantal ontstane vacatures naar 34.0004.
De instroom in ICT-opleidingen vertoont de laatste jaren weer een stijging, met name in het hbo (+13%) en wetenschappelijk onderwijs (+40%). Voor het mbo is het beeld verschillend, op niveau 4 is een stijging waar te nemen, maar op niveau 2 en 3 is sprake van een daling5.
Het is echter van belang dat er blijvend aandacht is voor een betere aansluiting van het onderwijsaanbod op de vraag vanuit het ICT-bedrijfsleven, zodat de mismatch op de arbeidsmarkt voor ICT-professionals wordt verkleind. Dat vraagt bijvoorbeeld om, nog meer dan nu, de mogelijkheden voor opleiding en voor om- en bijscholing te benutten.
In het Techniekpact werken bedrijfsleven en onderwijs in de regio samen om tekorten in de techniek en de ICT op te lossen, onder andere via publiek-private samenwerkingsverbanden in de vorm van Centres of expertise en Centra voor innovatief vakmanschap. Inmiddels zijn ruim 60 van de deze PPS-samenwerkingsverbanden operationeel waarin mbo, hbo en het bedrijfsleven nauw samenwerken om onderwijs aan te bieden dat aansluit op de wensen van het regionale bedrijfsleven ten aanzien gewenste bekwaamheden en voorziene tekorten. Ook binnen het publiek-private programma Digivaardig wordt aandacht besteed aan een betere aansluiting tussen vraag en aanbod van ICT-professionals.
Verder heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een bijdrage van 4,7 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het sectorplan voor de ICT-sector. De sector zelf draagt ook 4,7 miljoen euro bij aan het sectorplan. In dat kader worden 2.500 ICT-professionals extra bij- en omgeschoold en krijgen 200 mbo-ers en hbo-ers aanvullende modules naast de reguliere opleiding, met garantie op een baan in de ICT. Tevens heeft de sector een scholings- en ontwikkelplatform opgezet.
Om beter in te kunnen spelen op de wensen van het bedrijfsleven en werknemers te stimuleren om te blijven leren, is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van plan om onderwijs meer vraaggestuurd te maken. Dit draagt bij aan een dynamische arbeidsmarkt, waarbij het onderwijs beter inspeelt op de concrete wensen van het bedrijfsleven, en werknemers ook in de huidige baan makkelijker vaardigheden kunnen aanleren die van nut zijn voor de toekomst («leven lang leren»). ICT vormt vanzelfsprekend een onderdeel van deze vaardigheden.
Tenslotte is het verkleinen van de mismatch op de arbeidsmarkt een actiepunt voor het nieuwe Team ICT, onder leiding van het boegbeeld de heer René Penning de Vries. Hij ontwikkelt, in samenwerking met onder andere Techniekpact en de branchevereniging Nederland ICT, een Human Capital Agenda ICT & Innovatie. Hiermee wil het team een bijdrage leveren aan:
Klopt het dat het aantal leerlingen dan momenteel instroomt lager is dan het aantal benodigde vakmensen? Hoe gaat u zich samen met het bedrijfsleven en onderwijsveld inspannen om het aantal jongeren dat met een technische opleiding start, te verhogen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kijkt u aan tegen de discussie tussen onderwijsinstellingen en de ICT-sector de afgelopen dagen in de media over de schijnbare uittocht van ICT-bedrijven?2
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties onderneemt u al om het tekort aan ICT-personeel aan te pakken en welke maatregelen zouden er nog in gang gezet kunnen worden?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u eerder signalen ontvangen waaruit blijkt dat bedrijven in Nederland naar het buitenland vertrekken of voornemens zijn om dit te doen vanwege een tekort aan ICT-personeel, en zo ja, welke?
De beschikbaarheid van voldoende en gekwalificeerd (ICT-)personeel is een van de locatiefactoren die belangrijk is voor het vestigingsklimaat. Over het algemeen is het vestigingsklimaat in Nederland goed: Nederland heeft een aantrekkelijke belastingstructuur, beschikt over een uitstekende infrastructuur, en werknemers zijn goed opgeleid en meertalig. Voor ICT-bedrijven is ook van belang dat Nederland een uitstekende ICT-infrastructuur heeft die ook intensief wordt gebruikt door de Nederlandse burgers en het bedrijfsleven. Daarmee is Nederland een uitstekende basis voor ICT-bedrijven.
Het kabinet zet zich ervoor in om nieuwe ICT-bedrijven te motiveren zich in Nederland te vestigen. De aanpak «Nederland, Digital Gateway to Europe» is erop gericht de vestiging van 20 ICT-bedrijven Nederland te realiseren in de periode 2013 tot en met 2016. In de eerste 2 jaar van de aanpak hebben al circa 10 bedrijven in dit kader een bedrijf in Nederland gevestigd.
Ook het uitvoeren van de Actieagenda Smart Industry is erop gericht om door ICT Nederland nog aantrekkelijker te maken voor bedrijven. Het kabinet zet in op vestiging van buitenlandse industriebedrijven die de ontwikkelingen uit de Smart Industry in hun bedrijf implementeren. Daarvoor wordt een aanpak voor strategische acquisitie opgezet.
Ik heb geen informatie waaruit blijkt dat de door u genoemde landen beter inspelen op de vraag van de markt. Een verschil tussen Nederland en de zuidelijke landen die u noemt is dat de werkloosheid in die landen relatief hoog is. Mogelijk dat daardoor ook meer mensen beschikbaar zijn met de benodigde ICT-opleiding dan in Nederland.
Wat is het effect van een tekort aan ICT-personeel op het vestigingsklimaat voor Nederlandse en buitenlandse bedrijven in Nederland?
Zie antwoord vraag 8.
Wat zijn naast het tekort aan goedgeschoold ICT-personeel redenen voor bedrijven om ons land te verlaten? Wat kunt u er aan doen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoe Spanje, Portugal en Polen beter inspelen op de vraag van de markt, zoals het artikel aangeeft, en wat Nederland daarvan kan leren?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre zijn de banenplannen voor de ICT-sectoren die afgelopen jaar zijn gelanceerd en waarin € 5 miljoen is geïnvesteerd nuttig ingezet voor deze problematiek?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat actiegroep Zij Is Hier een pand kraakt voor de opvang van kwetsbare en verborgen vrouwen |
|
Marith Volp (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat actiegroep Zij Is Hier een pand in Nieuw West in Amsterdam heeft gekraakt, met als doel kwetsbare vrouwen die een veilige plek zoeken op te vangen?1
Ja.
Hoeveel vrouwen hebben sinds de oprichting van de actiegroep Zij Is Hier gebruik gemaakt van de opvangvoorziening in het kraakpand?
De gemeente Amsterdam heeft ons op ons verzoek een feitenrelaas doen toekomen over het bericht dat een actiegroep een pand heeft gekraakt in Amsterdam. Hieruit blijkt dat de gemeente Amsterdam niet precies heeft kunnen vaststellen hoeveel vrouwen in het pand verbleven gedurende de periode dat het pand is gekraakt. De GGD heeft meermaals geprobeerd in gesprek te gaan met de actievoerders om inzicht te verkrijgen in de situatie in het pand en de eventuele zorgvraag van de personen in het pand. Medewerkers van de GGD werden niet toegelaten tot het pand en hebben niet kunnen vaststellen hoeveel vrouwen gebruik hebben gemaakt van het kraakpand. Inmiddels is het kraakpand verlaten.
De gemeente Amsterdam geeft aan dat de vrouwen uit het kraakpand zijn opgevangen in het stadsdeel Nieuw West en dat dit acht personen betreft (vier alleenstaande vrouwen, en een moeder met drie kinderen). Hierbij geldt het aanbod dat zij beroep kunnen doen op hulpverlening indien dat nodig is.
Is het waar dat veel van deze achtergelaten vrouwen, die tevens slachtoffer zijn van huiselijk geweld, seksueel misbruik of psychische mishandeling, niet terecht kunnen bij de gemeentelijke opvangvoorzieningen in Amsterdam vanwege hun afhankelijke verblijfsstatus? Zo ja, deelt u de mening dat veilige opvang en adequate hulpverlening voor deze vrouwen noodzakelijk is, en dat het huidige beleid hier momenteel in tekort schiet? Welke aanvullende acties bent u bereid te nemen, zodat deze vrouwen ondersteund kunnen worden in hun proces naar een veilige en zelfstandige leefsituatie?
Nee, dat is niet waar. Ook met een afhankelijke verblijfsstatus is het mogelijk te worden opgevangen in Amsterdam, mocht daartoe reden zijn. De rechten en mogelijkheden zijn hetzelfde als voor andere burgers.
Veilige opvang en adequate hulpverlening voor deze vrouwen is in Amsterdam gewaarborgd via:
De wijze van opvang zal afhangen van de betreffende persoonlijke situatie waarin de vrouw in kwestie zich bevindt. Gemeenten hebben voldoende mogelijkheden deze vrouwen te ondersteunen in hun proces naar een veilige en zelfstandige leefsituatie.
Op welke wijze kunnen volgens u de nog in te stellen mensenrechtenambassadeurs bijdragen aan een veilige en zelfstandige leefsituatie van deze vrouwen?
In 2013 en 2014 zijn vrijwilligers getraind om gevoelige onderwerpen bespreekbaar te maken in hun eigen gemeenschappen. Deze vrijwilligers en hun organisaties kunnen worden ingezet door gemeenten, organisaties en instellingen rondom het brede thema van zelfbeschikking en mensenrechten, waaronder achterlating. De vrijwilligers kunnen informatie geven over de rechten die vrouwen hebben en behulpzaam zijn bij de juiste verwijsroute naar hulpverlening en opvang.
Deelt u de mening dat de problematiek van achterlating van vrouwen in landen van herkomst vaak samengaat met eerkwesties, vormen van huiselijk geweld en seksueel misbruik? Zo ja, waarom heeft deze groep vrouwen dan geen toegang tot de reguliere crisisopvang? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Zie voor het beleid van de gemeente Amsterdam het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Zelfbeschikking en het Algemeen overleg Kindermishandeling/Geweld in afhankelijkheidsrelaties op 11 februari 2015?
Er is een Algemeen Overleg Kindermishandeling/Geweld in afhankelijkheidsrelaties gepland op 26 maart 2015.
Het risico op aardbevingen door afvalwaterinjectie |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de zeer sterke toename van het aantal geïnduceerde aardbevingen in de Verenigde Staten, die in verschillende wetenschappelijke publicaties wordt toegeschreven aan de sterk toegenomen injectie van afvalwater bij schaliegaswinning?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte. De situatie in de Verenigde Staten wordt goed beschreven het rapport «Induced seismicity potential in energy technologies» dat de U.S. National Research Council in 2013 in opdracht van het Congres heeft opgesteld. Uit dit rapport blijkt dat slechts een klein deel (3%) van de injectie-activiteiten tot merkbare seismiciteit heeft geleid. Daarbij merk ik op dat in de Verenigde Staten het water dat bij schaliegaswinning vrijkomt, in grote hoeveelheden wordt geïnjecteerd in waterlagen (aquifers), die zich op hydrostatische (originele) druk bevinden. Deze injectie vindt dus plaats onder een druk die de oorspronkelijke reservoirdruk te boven gaat, wat de kans op bevingen vergroot. In Nederland geldt als norm dat de maximale reservoirdruk tijdens en na waterinjectie niet boven de originele (gas)reservoirdruk mag komen, om eventuele scheurvorming in de afsluitende lagen boven het reservoir te voorkomen en daarmee het risico op aardbevingen the minimaliseren. Dit is ook vastgelegd in de vergunningen. Nagenoeg alle waterinjectie in Nederland vindt plaats in gedepleteerde gasreservoirs. De uitzondering hierop vormt het Rotterdamveld, waar water wordt geïnjecteerd in een oliereservoir, om de olie naar de productieputten te stuwen. In Nederland wordt sinds 1972 het water dat met de olie- en gaswinning mee geproduceerd wordt, weer teruggebracht in de diepe ondergrond. Tot op heden is er in Nederland één beving geweest waarvan het KNMI opmerkt dat deze mogelijk een relatie heeft met waterinjectie. Deze beving vond plaats op 26 november 2009 bij De Hoeve (Friesland) en had een kracht van 2,8 op de schaal van Richter. Ten slotte is het van belang dat men zich realiseert dat in de Verenigde Staten deze activiteiten op een grotere schaal worden uitgevoerd dan in Nederland. In de VS zijn er ruim 150.000 putten die worden gekwalificeerd als waterinjectieputten. Dat de situatie in Nederland verschilt van die in de VS blijkt ook uit het aantal geïnduceerde bevingen dat zich heeft voorgedaan.
Houdt u in het beleid rekening met het risico op aardbevingen, die ontstaan door activering van breuken bij de diepe injectie van afvalwater in lege olie- en gasvelden?
Ja, bij het verstrekken van injectievergunningen wordt rekening gehouden met het risico op geïnduceerde bevingen. Injectievergunningen worden alleen verleend voor locaties waar door winning van gas of olie ruimte is ontstaan voor het te injecteren water. Tevens wordt er uit voorzorg een maximum gesteld aan de injectiedruk (bepaald door de hoeveelheid geïnjecteerd water per dag) en de reservoirdruk (bepaald door het totaal geïnjecteerde volume) ten einde het risico van aardbevingen te minimaliseren. Verder worden in de voor waterinjectie benodigde milieueffectrapportages de mogelijke risico’s op aardbevingen beschreven, waarbij voor het injecteren van water waar mogelijk gekozen wordt voor waterinjectie in die reservoirs waar in het verleden, bij het winnen van gas, geen aardbevingen zijn opgetreden.
Het KNMI beheert een landelijk netwerk van geofoons, dat voorziet in de detectie van alle voelbare bevingen, onder meer op plaatsen waar olie en gas wordt geproduceerd en waar geproduceerd water geherïnjecteerd wordt. Dit schept de mogelijkheid om de aannames op grond waarvan vergunningen zijn verleend periodiek te evalueren, mochten zich op plekken waar waterinjectie plaatsvindt toch meetbare aardbevingen voordoen.
Bent u op de hoogte van het feit dat zich bij een injectieput bij De Hoeve in Friesland in 2009 al een geïnduceerde aardbeving heeft voorgedaan die wordt toegeschreven aan de injectie van een relatief geringe hoeveelheid afvalwater door KNMI en Staatstoezicht op de Mijnen? Welke maatregelen heeft u genomen naar aanleiding van deze aardbeving?
Ja. Deze beving heeft zich voorgedaan op 26 november 2009 bij het Stellingerwerf gasveld (vlakbij De Hoeve), volgens KNMI op een diepte van ongeveer 2 km, en had een magnitude van 2,8 op de schaal van Richter. Deze zogenaamde «De Hoeve»-beving wordt beschreven in KNMI document WR 2012-3, waarbij het KNMI overigens geen directe relatie legt, maar wel coïncidentie signaleert tussen waterinjectie en deze beving.
Modelstudies wijzen erop dat de kans op herhaalde seismische activiteit in de toekomst klein is en deze in elk geval van een kleinere intensiteit zal zijn. SodM heeft deze conclusie overgenomen.
Bent u op de hoogte van de injectie van grote hoeveelheden afvalwater van de NAM in lege gasvelden in Twente?
Het is mij bekend dat er in Twente water wordt geïnjecteerd in lege gasvelden. Het betreft hier water dat samen met de olie uit het Schoonebeek veld wordt geproduceerd en na scheiding van deze olie op veilige wijze in voormalige, nu leeg geproduceerde gasvelden in Twente wordt geïnjecteerd. Dit water bevat zeer lage concentraties elementen die van nature in de ondergrond voorkomen, zoals zouten en olie, en daarnaast zeer lage concentraties «mijnbouwhulpstoffen» zoals middelen die corrosie tegengaan. Omdat de concentraties van de bestanddelen in het productiewater zo laag zijn, is het water als zodanig niet gevaarlijk. Een aantal van de bestanddelen die zich in het water bevinden, kunnen op zich als gevaarlijk bestempeld worden. Hierbij kan een vergelijking worden getroffen met een zwembad waaraan chloor is toegevoegd. De keuze voor het injecteren van het water is gebaseerd op onderzoek dat in 2004 door het onderzoeks- en adviesbureau CE Delft als onderdeel van de vergunningprocedure is uitgevoerd.2 Dit onderzoek heeft uitgewezen dat milieutechnisch gezien de beste manier om met dit water om te gaan is om het terug te brengen in vergelijkbaar gesteente, diep onder de grond.
Waarom is voorafgaand aan deze injectie in Twente geen onderzoek gedaan naar het aardbevingsrisico?
Voorafgaand aan de injectie is wel degelijk onderzoek gedaan naar het aardbevingsrisico. In de milieueffectrapportage die in 2006 voor deze waterinjectie is opgesteld, zijn de mogelijke risico’s op aardbevingen beschreven. Bij het kiezen van geschikte waterinjectielocaties is daarbij nadrukkelijk gezocht naar lege gasvelden waar in het verleden, bij het winnen van gas, geen aardbevingen zijn opgetreden. De factoren die een rol spelen bij het al dan niet optreden van aardbevingen en de overwegingen die daarbij zijn gemaakt, zijn beschreven in de milieueffectrapportage. Overigens wordt er in het water injectie management plan, dat aan de vergunning is gekoppeld, 6 jaar na aanvang van de injectie van het productiewater (2011) een evaluatie voorzien. In die evaluatie zal ook nadrukkelijk het aardbevingsrisico aan de orde zijn.
Ik ben momenteel met de provincie Overijssel in gesprek over dit onderwerp en er wordt gekeken naar de mogelijkheid deze evaluatie naar voren te halen. Bovendien wordt momenteel gewerkt aan de uitbreiding van het bestaande geofoonnetwerk in Noord Nederland. Ook in Twente zullen geofoons bijgeplaatst gaan worden.
Bent u op de hoogte van de verschillende incidenten die zich volgens gegevens van Staatstoezicht op de Mijnen hebben voorgedaan bij de injectie van afvalwater van de NAM in Twente, waaronder niet nader gespecificeerde emissies naar de lucht, een brand en twee ondergrondse lekkages van injectieputten? Welke maatregelen heeft u genomen naar aanleiding van deze incidenten?
Ja. Het betreft hier reguliere meldingen van NAM aan SodM. Hierbij worden ook gebeurtenissen gemeld, die geen relatie hebben met de waterinjectie zelf, maar wel zijn voorgevallen op de waterinjectielocaties. In de periode vanaf 2011 zijn door NAM aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) acht voorvallen en één ongeval gemeld, die hebben plaatsgevonden op de waterinjectielocaties in Twente. De acht voorvallen bestaan uit rookontwikkeling door een te warm aangelopen lager met onvoldoende smering en zeven onbedoelde emissies naar de lucht. Het betrof hier lekkages van koelvloeistof uit airconditioning apparatuur in de gebouwen op het NAM-terrein. Kenmerkend voor deze koelvloeistof is dat deze direct verdampt bij contact met de lucht. Het ongeval betrof een werknemer met een verzwikte enkel. Aan bovengenoemde incidenten is door SodM een lage ernstcode toegekend, waarvoor verder onderzoek niet noodzakelijk werd geacht. Bij geen van deze incidenten is er sprake geweest van lekkages of emissies naar de bodem. Het gaat hier dus om voorvallen met een laag risico waarbij geen gevaar is opgetreden voor mens of milieu. De voorvallen zijn conform de voorschriften afgehandeld.
Ten aanzien van de injectieputten zijn er op twee locaties gebeurtenissen gerapporteerd. Dit betreft:
De waterinjectielocatie «Rossum-Weerselo-6» van NAM aan de Loweg in Oldenzaal:
De voormalige gaswinlocatie aan de Boortorenweg in Tubbergen:
Waarom wordt één van de lekkende putten nog steeds gebruikt voor afvalwaterinjectie? Wat is hiervan de milieuschade?
De put waar gerefereerd aan wordt is de in het antwoord op vraag 6 beschreven put Tubbergen 10 (TUB10). NAM heeft verschillende controlemetingen in deze put gedaan en heeft geen aanwijzingen gevonden voor lekkage, noch voor enig gevaar met betrekking tot aantasting van de boven het voormalige gasveld gelegen afsluitende zoutlaag. Er is hier dan ook geen sprake van milieuschade.
Bent u ervan op de hoogte dat mogelijke lekkages van afvalwater naar het grondwater gedetecteerd moeten worden met grondwaterpeilbuizen die volgens gegevens van Staatstoezicht op de Mijnen slechts eens per jaar bemonsterd worden? Deelt u de mening dat dit voor het tijdig detecteren van lekkages volstrekt onvoldoende is?
De grondwaterpeilbuizen maken onderdeel uit van een geheel van beheersmaatregelen die gezamenlijk afdoende bescherming van de bodem garanderen. In dat licht is de frequentie waarmee de grondwaterpeilbuizen worden gemonitord afdoende.
In de verleende milieuvergunningen zijn diverse voorschriften opgenomen ter bescherming van de bodem. Het meten van de kwaliteit van het grondwater in de bodem door middel van een monitoringssysteem, bestaande uit een peilbuizenmeetnet rondom de locatie, is daar een voorbeeld van. In de vergunningen zijn echter ook specifieke voorschriften opgenomen over bodembeschermende voorzieningen conform de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB). De wijze waarop de waterinjectielocatie is aangelegd in combinatie met deze vergunningsvoorschriften heeft als doel om mogelijke verontreiniging naar de bodem te voorkomen. Tevens worden naast het bemonsteren van de peilbuizen ook frequent uitgebreide inspecties aan ondergrondse pijpleidingen en waterinjectieputten uitgevoerd, die er allen op gericht zijn om mogelijke lekkages te voorkomen.
De installaties op de waterinjectielocaties vormen, met ondoordringbare bodembedekkingen, gesloten systemen en leveren bij normale bedrijfsvoering geen emissies naar de bodem op. Door de combinatie van diverse bodembeschermende voorzieningen en de getroffen beheersmaatregelen is de bescherming van de bodem tijdens de activiteiten op de waterinjectielocaties geborgd.
Doen zich bij afvalwaterinjecties in Groningen (Borgsweer) hetzelfde type problemen (lekkages bovengronds en lekkages van putten ondergronds) voor als zich in Twente hebben voorgedaan? Zijn hierover gegevens van de NAM en Staatstoezicht op de Mijnen beschikbaar? Kunnen deze gegevens openbaar gemaakt worden? Zo nee, waarom niet?
In principe kunnen zich op alle olie- en gaswinnings- en waterinjectielocaties in Nederland lekkages voordoen. Echter, de condities van de vigerende vergunningen en het toezicht op de naleving daarvan door het Staatstoezicht op de Mijnen zorgen ervoor dat de kans op dergelijke incidenten geminimaliseerd wordt. Als incidenten zich onverhoopt toch voordoen dan wordt er door het Staatstoezicht op de Mijnen op toegezien dat correctieve dan wel herstelmaatregelen afdoende worden uitgevoerd.
Ten aanzien van de injectielocatie bij Borgsweer zijn mij de volgende incidenten bekend:
Aan bovengenoemde incidenten is door SodM een lage ernstcode toegekend. Gezien de geringe hoeveelheid vrijgekomen water en de verplichte wettelijke bodembeschermende voorzieningen op alle waterinjectielocaties van NAM, is er nooit sprake geweest van enig gevaar voor de omgeving.
Op Borgsweer zijn momenteel drie putten beschikbaar voor waterinjectie (BRW-2, 4, 5). Momenteel wordt alleen water geïnjecteerd in BRW-2. In het verleden zijn twee andere voormalige waterinjectieputten (BRW-1, 3) geabandonneerd. Voor zover bekend hebben zich in geen van deze injectieputten lekkages voorgedaan in de ondergrond.
Bent u op de hoogte van het feit dat zich in de omgeving van Borgsweer verschillende aardbevingen en afwisselende bodemstijging en -daling zijn waargenomen? Is onderzocht of de bodembewegingen of geïnduceerde aardbevingen in Borgsweer mogelijk zijn toe te schrijven aan de injectie van afvalwater? Is er sprake van monitoring van bodembewegingen bij Borgsweer met een GPS netwerk?
Voor zover mijn informatie strekt is in de omgeving van Borgsweer geen bodemstijging opgetreden ten gevolg van waterinjectie. De bodemdaling in de provincie Groningen wordt met een aantal technieken gemonitord, onder meer met behulp van een GPS netwerk. Hieruit blijkt niet dat er in Borgsweer bodemstijging is opgetreden
Sinds het begin van de winning hebben zich bij Borgsweer enkele aardbevingen voorgedaan. Deze bevingen hadden allen een kracht kleiner dan 1,5 op de schaal van Richter. Het is waarschijnlijk dat deze bevingen, net als elders in het Groningenveld, het gevolg zijn geweest van drukdaling door gasproductie. Borgsweer ligt in het noordelijke deel van het Groningenveld, waar ook gas wordt geproduceerd. Dit deel van het Groningenveld kent betrekkelijk weinig seismische activiteit, vergelijkbaar met andere perifere delen van het Groningenveld. Bij Borgsweer wordt water geïnjecteerd in het Groningenreservoir. Het netto effect van productie en waterinjectie is dat de reservoirdruk bij Borgsweer iets achterloopt bij andere delen van het veld en dat ook de bodemdaling in dit deel van het veld minder sterk is geweest dan elders in het veld. In 2014 bedroeg de cumulatieve bodemdaling bij Borgsweer tussen de 10 en 20 cm. Dat is 10 tot 20 cm minder dan in het centrum van het veld. Er is geen bodemstijging opgetreden als gevolg van waterinjectie, aangezien de reservoirdruk in het gasveld (ook ter plekke van de injectieputten bij Borgsweer) lager is dan de originele reservoirdruk.
Ten aanzien van de monitoring geldt dat vanaf de start van gasproductie uit het Groningenveld in 1963 de bodemdaling is gemeten; vanaf 1964 door middel van waterpassingen en sinds 1993 door middel van een combinatie van waterpassingen en satellietmetingen (InSar). Sinds begin 2014 wordt de bodemdaling in en rond het Groningenveld ook met behulp van een GPS netwerk gemeten, ook bij Borgsweer. Seismiciteit wordt gemeten met behulp van een dicht netwerk van geofoon- en versnellingsmeter stations. Vier van dergelijke stations staan binnen een straal van 5 kilometer van Borgsweer.
Wat zijn de veiligheidsmaatregelen die zijn genomen om ongewenste emissies naar lucht of grondwater te voorkomen bij de injectie van afvalwater in Borgsweer? Zijn deze vergelijkbaar met de veiligheidsmaatregelen in Twente?
Ja, die veiligheidsmaatregelen zijn vergelijkbaar. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 9.
Uit de milieueffectrapportage van de oliewinning in Schoonebeek blijkt dat de NAM gekozen heeft voor injectie van afvalwater in Twente, mede omdat in een eventueel geschikt veld (Roswinkel) in Drenthe tijdens de gaswinning al geïnduceerde aardbevingen hadden plaatsgevonden; waarom wordt bij Borgsweer dan wel afvalwater geïnjecteerd in een veld met een lange voorgeschiedenis op het gebied van geïnduceerde aardbevingen?
Een belangrijk verschil is dat het Groningenveld veel groter is dan een veld als Roswinkel. De seismische activiteit is niet evenredig over het Groningenveld verdeeld en in het gebied rond Borgsweer is die activiteit veel geringer. De her-injectie van productiewater bij Borgsweer is in 1972 begonnen. De afweging om in Borsgweer te injecteren werd dus genomen in een tijd dat aardbevingen niet aan de orde waren. De geringe seismiciteit in het deel van het Groningenveld bij Borgsweer is vergelijkbaar met die in andere perifere delen van het Groningenveld en maakt het zeer aannemelijk dat deze geringe seismiciteit niet aan waterinjectie te wijten is maar aan gasproductie.
Het bericht dat veel geheimen van de JSF in Chinese handen zijn |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u evenals de «Five Eyes» op de hoogte gesteld van de ernstige schade die aan het JSF-project is aangericht omdat veel geheimen van de JSF in Chinese handen zijn gevallen?1 Zo ja, wanneer bent u over deze zeer ernstige problemen ingelicht?
Het F-35 Joint Program Office (JPO) houdt Defensie op de hoogte van ontwikkelingen rondom het F-35 programma. Er is vaak en op diverse niveau’s contact tussen Defensie en het JPO, zoals ook generaal Bogdan op 13 januari jl. in de Kamer heeft verklaard. Het JPO heeft gereageerd op het nieuws en stelt dat het verwijst naar een oud voorval waarover de Amerikaanse media al eerder schreven. Er is geen gerubriceerde informatie ontvreemd. Van ernstige schade is dus geen sprake.
Kunt u de Kamer inlichten over het informatielek en de omvang daarvan? Welke informatie is gestolen? Kunt u daarbij uitgebreid ingaan op de vraag hoe de Chinezen de vele JSF-geheimen hebben bemachtigd?
Het JPO heeft gereageerd op het nieuws en stelt dat geen gerubriceerde informatie is ontvreemd. Het JPO verstrekt om veiligheidsredenen geen nadere details. Dat geldt ook voor specifieke tegenmaatregelen. Het is bekend dat vrijwel dagelijks, ook in andere landen, wordt getracht via het internet in computersystemen in te breken. Het Amerikaanse Ministerie van Defensie neemt dergelijke pogingen serieus en bestrijdt die intensief. Al bij het ontwerp en de inrichting van computersystemen die vertrouwelijke informatie bevatten, wordt terdege rekening gehouden met de bescherming daarvan. Aangezien informatie over de operationele capaciteiten van de F-35 hoog gerubriceerd is, zijn maatregelen genomen die toegang tot deze informatie door digitale inbraak nagenoeg uitsluiten. De operationele veiligheid en capaciteiten van de F-35 zijn niet in gevaar.
Zoals bekend neemt ook Defensie de beveiliging van vertrouwelijke informatie serieus. De MIVD is voortdurend actief om (digitale) spionage tegen Defensie en met Defensie verbonden bedrijven op te sporen en te verstoren. Hiertoe werkt de MIVD nauw samen met partnerdiensten in het buitenland.
Welke maatregelen zijn er tot op heden genomen door het Joint Program Office (JPO) om oude informatielekken te dichten en nieuwe lekken te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u niet bent ingelicht over het informatielek, bent u dan bereid om vandaag nog naar Amerika af te reizen en als JSF-partnerland opheldering te eisen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bij de Amerikanen tevens nagaan in hoeverre de unieke eigenschappen van de JSF nog wel uniek zijn nu de Chinezen op cruciale punten beschikken over terabytes aan JSF-geheimen en zij naar verluidt werken aan vrijwel exacte kopieën van de JSF?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u nagaan of er ook informatie over de software van de JSF in Chinese handen is gevallen? Welke informatie betreft dat?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt deze vragen uiterlijk drie dagen vóór het Algemeen overleg DMP-D vervanging F-16 (d.d. 26 februari 2015) beantwoorden?
Ja.
Het bericht “Megaheffing voor cliënten van Ascensio” |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u bekend het bericht: «Megaheffing voor cliënten van Ascensio»?1
Ja.
Klopt de informatie in dit bericht dat cliënten een naheffing opgelegd krijgen ten gevolge van de misstanden bij zorgaanbieder Ascensio?
Begin 2014 is Achmea zorgkantoor haar jaarlijkse onderzoek gestart naar de verantwoording van budgethouders over ingekochte zorg met pgb-gelden in 2013. Het onderzoek van Achmea zorgkantoor betrof ook budgethouders die zorg hadden ingekocht bij Ascensio. Naar nu blijkt kunnen deze budgethouders niet op de juiste wijze aan hun verantwoordingsverplichting voldoen. Daarop heeft Achmea zorgkantoor besloten om het bedrag waarvoor niet vast staat dat het besteed is aan zorg zoals bedoeld in de subsidieregeling pgb, te gaan terugvorderen. Achmea zorgkantoor doet ook onderzoek naar Ascensio.
Ik heb met Achmea afgesproken dat lopende dat onderzoek de vordering op de budgethouders om het pgb terug te betalen, wordt opgeschort.
In het onderzoek van het zorgkantoor moet ook de rol van de budgethouder worden onderzocht. Bij de toekenning van het pgb door het zorgkantoor krijgen budgethouders informatie over de wijze waarop de middelen ingezet kunnen worden en hoe de verantwoording over de besteding plaats dient te vinden. Als blijkt dat niet de budgethouder maar de zorgaanbieder frauduleus heeft gehandeld, en als gevolg daarvan de budgethouder zijn bestedingen niet goed kan verantwoorden, ben ik van mening dat zorgkantoor en budgethouder gezamenlijk moeten zoeken naar een passende vorm van ondersteuning voor de budgethouder. In mijn antwoorden op eerder gestelde vragen van uw Kamer over zorgaanbieder Pyxis (TK 2014–2015, nr. 1180) heb ik aangekondigd met Achmea zorgkantoor in overleg te gaan over deze mogelijkheden. Voorop staat dat de budgethouder zorg blijft ontvangen, mogelijk via een alternatief aanbod in zorg in natura.
Deelt u de mening dat het gegeven dat Ascensio een erkende instelling was de indruk geeft dat men het budget aan goede zorg uitgeeft?
Een WTZI-toelating betekent inderdaad dat aan bepaalde eisen wordt voldaan ten aanzien van de bestuur en toezicht, maar een WTZI-toelating behelst geen oordeel over de kwaliteit van zorg. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft eind 2014 geconstateerd dat de zorg ontoereikend was en ik heb, op advies van de inspectie, Ascensio een aanwijzing gegeven. In deze aanwijzing werd Ascensio onder meer gelast binnen een termijn van één maand de zorgverlening aan cliënten te staken en alle in zorg zijnde cliënten aantoonbaar over te dragen aan een andere zorgaanbieder.
Deelt u voorts de mening dat een pgb-houder die zijn budget besteedde bij Ascensio op basis van beschikbare informatie niet had kunnen weten dat dit een onrechtmatige besteding betrof?
Zoals in mijn antwoord bij vraag 1 weergegeven ga ik met Achmea zorgkantoor in overleg over deze zaak. Dit vereist nader onderzoek. Daarbij wordt ook gekeken naar de destijds beschikbare informatie en de eigen verantwoordelijkheid van de budgethouder.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat niet de cliënt, maar juist de bestuurders van Ascensio (financieel) verantwoordelijk worden gesteld voor de fouten die zijn gemaakt bij deze zorgaanbieder?
Bestuurders kunnen op grond van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk gesteld worden voor het plegen van een onrechtmatige daad richting een derde en kunnen dan verplicht worden om de geleden schade te vergoeden. Gedupeerde budgethouders en het zorgkantoor kunnen worden aangemerkt als derden in de zin van het Burgerlijk Wetboek. Zoals eerder gemeld, ben ik in overleg met Achmea zorgkantoor over de mogelijkheden voor ondersteuning van gedupeerde budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld. De hiervoor geschetste optie is een van de mogelijkheden.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo snel mogelijk beantwoord.
Bewerkte testresultaten van de F-35 |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «F-35 Program Massages Flight Test Results»?1
Ja.
Klopt het dat verbetering in de testresultaten van het F-35 programma vooral komt door een andere manier van tellen en verwerken van resultaten?
Het bericht verwijst naar een passage in het jaarlijkse rapport van de Director Operational Test & Evaluation (DOT&E) van het Pentagon over de voortgang van alle grote wapenprogramma’s, waaronder de F-35. Het rapport verscheen op 20 januari jl. Het deel over het F-35 programma beslaat 34 pagina’s en gaat onder meer in op de voortgang van het vliegtestprogramma, het grondtestprogramma, de tests op het gebied van integratie van wapens en de kwetsbaarheid voor vijandelijke projectielen, de operationele bruikbaarheid. Het sluit af met aanbevelingen.
In de paragraaf over de operationele bruikbaarheid (Engels: operational suitability), gaat de DOT&E in op de beschikbaarheid (availability) van toestellen en de bedrijfszekerheid (reliability). Hij beschrijft dat de beschikbaarheid van toestellen nog achterblijft bij de doelstelling, maar dat deze de laatste maanden wel een stijgende lijn laat zien. Ten aanzien van de bedrijfszekerheid bevat het rapport een beschrijving van vier parameters die de bedrijfszekerheid uitdrukken. Voor deze vier parameters bevat het rapport tabellen met de huidige waarden, de waarden van één jaar geleden, en de streefwaarde. Hieruit blijkt dat de bedrijfszekerheid een verbetering vertoont ten opzichte van één jaar geleden.
De parameter die de sterkste verbetering toont, is de Mean Flight Hours Between Failure – Design Controllable (MFHBF_DC). Nu al wordt 95 tot 150 procent van de streefwaarde behaald. De DOT&E beschrijft welke oorzaken hieraan mogelijk ten grondslag liggen. Hij wijst erop dat een deel van de verbetering van deze parameter kan worden toegeschreven aan de manier waarop het F-35 programma storingen telt en verwerkt. Hij wijst er verder op dat de verbetering ook kan worden verklaard door een werkelijke toename van de bedrijfszekerheid, betere training van het onderhoudspersoneel of een onjuiste categorisering in het verleden. In welke mate ieder van deze aspecten bijdraagt aan het verbeterde resultaat, maakt het rapport niet duidelijk. Het F-35 Joint Program Office heeft de F-35 partnerlanden vooraf geïnformeerd over de publicatie van het rapport. Daarbij is geen informatie verstrekt over de inhoud van het rapport en ook niet over de verbetering van deze parameter.
Overigens gaat het er uiteindelijk om of een toestel beschikbaar is om te vliegen. Dat wordt met een andere parameter gemeten, namelijk de Aircraft Availability ofwel de gemiddelde beschikbaarheid van toestellen. Deze is sinds oktober jl. sterk verbeterd en ligt nu boven de 50 procent. Uiteindelijk moet deze parameter boven de 80 procent uitkomen.
Zo ja, is er dan wel sprake van een verbetering?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte gebracht van deze zogenaamde verbetering van de testresultaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u het niet nodig geacht dit met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de testresultaten niet anders zouden zijn geteld en verwerkt, wat is dan de werkelijke vooruitgang?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er problemen zijn met het onzichtbaar maken (stealth) van de F-35? Zo ja, wat is daarvoor de oplossing?
Er is geen sprake van problemen met de stealth eigenschappen van het toestel. Het rapport wijst er slechts op dat de stealth coating in het algemeen pas na 48 uur voldoende uitgehard is. Alternatieve middelen die al na twaalf uur voldoende zijn uitgehard, zijn intussen beschikbaar. Toepassing van deze alternatieve middelen zorgt voor een kortere reparatietijd van de toestellen.
Het bericht “Opnieuw ongeval met vrachtwagens op A73” |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wilt u bij de beantwoording van de vragen 2 en 3 naast de A73 ook de A2 betrekken, waarbij u met name aandacht besteedt aan de aansluiting van A2 en A73 ter hoogte van Maasbracht?1
Zie mijn antwoorden op vragen 2 en 3 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1233).