Het bericht ‘Audiciens naar rechter om eisen zorgverzekeraar’ |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Audiciens naar rechter om eisen zorgverzekeraar»?1
Ik heb daar kennis van genomen.
De belangenverenigingen voor hoor-patiënten zien een duidelijke verschuiving van selectie op kwaliteit naar selectie op prijs; wat vindt u van deze ontwikkeling? Is deze ontwikkeling volgens u in het belang van de persoon met hoorproblemen of meer in het belang van de zorgverzekeraars? Graag een toelichting.
Ik kan aan de hand van een persbericht niet beoordelen of er sprake is van een verschuiving. Zolang de zorgverzekeraar voldoet aan zijn zorgplicht voor verantwoorde en adequate zorg, verwacht ik dat een selectie op prijs zich vertaalt in een lagere zorgpremie waar de persoon met een hoorprobleem – die immers ook premiebetaler is – eveneens van profiteert. Dat geldt des te meer voor mensen die zijn aangewezen op een hoortoestel omdat er een eigen bijdrage van 25% van de kostprijs wordt berekend van de prijs die de zorgverzekeraar met aanbieders heeft afgesproken. Voor de verbeteringen in de uitvoering van het protocol verwijs ik u naar mijn brief over het evaluatierapport hoorzorg.
Vreest u evenals de audiciens dat door de scherpe eisen van de zorgverzekeraar de kwaliteit van de gehoorzorg, en dan vooral de hoorzorg voor mensen met complexere hoorproblemen, in gevaar komt? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit risico te voorkomen? Zo nee, waarom ziet u dit gevaar niet?
Ik heb deze vrees op voorhand niet. Wanneer zorgverzekeraars scherpere eisen stellen hoeft dat niet te betekenen dat de er minder kwaliteit wordt gevraagd.
Voor het bepalen van een goede oplossing bestaat er een Keuzeprotocol hoorzorg dat op initiatief van en in samenwerking met het zorgveld tot stand is gekomen. Dit protocol is leidend voor de afspraken die zorgverzekeraars met audiciens hebben gemaakt. Met behulp van het protocol bepaalt de audicien samen met de patiënt welke oplossing het meest adequaat is. In complexe situaties bestaat de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen bij de zorgverzekeraar om van dit protocol af te wijken. De evaluatie heeft uitgewezen dat uitvoering van dit protocol voor verbetering vatbaar is. Ik roep de partijen dan ook op dit te verbeteren. Ik verwijs u tevens naar mijn brief over het evaluatierapport hoorzorg.
Vindt u dat het aan de zorgverzekeraar is om te bepalen wat een goede oplossing is voor gehoorproblemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat mensen met hoorproblemen die tevreden zijn over de kwaliteit, type en merk van hun hoortoestel die ze op dit moment gebruiken, het risico lopen dat ze bij de nieuwe contractering niet meer in aanmerking kunnen komen voor dezelfde hoorapparaten omdat er meer op prijs dan op kwaliteit wordt ingekocht? Zijn deze mensen dan eigenlijk verplicht hun hoorapparaat naar voorkeur zelf te betalen indien deze niet meer wordt vergoed? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Zo nee, hoe zit het volgens u dan wel?
Dat hangt er vanaf of men voor een restitutie- of naturapolis gekozen heeft. Bij een restitutiepolis heeft een verzekerde meer keuze voor een zorgaanbieder. Bij een naturapolis bestaat een kans dat de zorgverzekeraar andere zorgaanbieders contracteert. Dat doet de zorgverzekeraar door goed te kijken naar de kwaliteit en de prijs van die aanbieder. Het kan dus betekenen dat de zorgverzekeraar soms voor een andere zorgverlener of voor merk genees- of hulpmiddel kiest. Zolang voldaan wordt aan de zorgplicht voor adequate en verantwoorde zorg, hoeft dit geen probleem te zijn. Indien een verzekerde met een naturapolis voor een niet gecontracteerde aanbieder kiest, kan dat betekenen dat (een deel van) de kosten door zijn zorgverzekeraar niet vergoed worden.
Deelt u de mening dat er voor gezorgd moet worden dat mensen met hoorproblemen kunnen blijven beschikken over de hulpmiddelen waar de voorkeur van de audicien en/of patiënt naar uitgaat?
Voor mijn antwoord verwijs ik u naar mijn reactie op vraag 4.
Vanuit de hoor-sector is bij u het (dringende) verzoek gedaan om de vergoeding van hulpmiddelen bij kinderen op 100% te zetten; wat is uw reactie op dit verzoek en gaat u aan dit verzoek voldoen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom wijkt u daarmee af van het principe dat kinderen in principe geen zorgpremie, eigen risico of eigen bijdrage betalen?
Het evaluatieonderzoek biedt onvoldoende handvatten om een goed besluit te nemen over de eigen bijdrage van kinderen tot 18 jaar. Ik zal nader onderzoek uitzetten en uiteindelijk in het voorjaar 2016 hierover een besluit nemen
Klopt het dat het idee is opgevat om hoorzorg voor ouderen uit het verzekerde pakket te halen omdat dit «voorspelbare» zorg zou zijn? Zo nee, kunt u dit verontrustende bericht definitief de wereld uit helpen? Zo ja, wie heeft dit bedacht en hoe ziet men dit in de praktijk uitgewerkt? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw streven tot maximale maatschappelijke participatie van iedereen op alle leeftijden? Zo ja, is dit de zoveelste bezuinigingsmaatregel waar mensen met gezondheidsproblemen de dupe van zijn? Graag een toelichting.
Dit idee is door een van de politieke partijen als beleidsopties aangedragen en door het Centraal Planbureau geanonimiseerd uitgewerkt in het rapport Zorgkeuzes in Kaart. Dit rapport is eind maart jl. zonder standpuntbepaling van het kabinet aan de Kamer gezonden. Op basis van de resultaten uit het evaluatieonderzoek heeft ZiNl mij geadviseerd om het huidige beleid niet te wijzigen. Ik volg dit advies.
De gemeentelijke plannen om wietteelt te reguleren en andere vragen ten aanzien van het Nederlands drugsbeleid |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u een overzicht geven van het aantal grote vangsten van XTC en andere synthetische drugs aan de grens, bedoeld om Nederland te verlaten, voor de jaren 2013 en 2014, en zover bekend 2015 met daarbij om hoeveel kilo het in totaal per type product ging? Kunt u daarnaast een overzicht geven van het aantal grote vangsten van hasj en wiet aan de grens, bedoeld om Nederland te verlaten, voor de jaren 2013 en 2014, en zover bekend 2015 met daarbij om hoeveel kilo het in totaal per type product ging?
Bij inbeslagnames van partijen drugs binnen Nederland is niet duidelijk of deze bedoeld zijn voor binnenlandse consumpties of de export. Bovendien zijn er binnen de Europese Unie geen grenscontroles en worden er aan de Nederlandse buitengrenzen dus doorgaans geen smokkelwaren onderschept. Als er in het buitenland partijen Nederlandse soft- of harddrugs worden aangetroffen en inbeslaggenomen, gebeurt dat door buitenlandse opsporingsdiensten. Van deze vangsten zijn ons geen overzichten bekend. In de Criminaliteitsbeeldanalyse Georganiseerde Hennepteelt 2012 (p. 37–39) van de Nationale Politie wordt een aantal onderzoeken genoemd, waarbij criminele samenwerkingsverbanden hennep naar het buitenland exporteerden (waaronder Duitsland en het Verenigd Koninkrijk). Het gaat in deze onderzoeken om partijen met een orde van grootte van honderden tot duizend kilo per week.
Kunt u een overzicht geven van de import van hasj en wiet naar Nederland en van de import van harddrugs naar Nederland voor de jaren 2013, 2014 en voor zover bekend 2015?
De import van soft- en harddrugs betreft een illegale markt, die zich in het verborgene afspeelt. Hiervan zijn geen overzichten beschikbaar.
Kunt u aangeven hoe hoog de jaarlijkse kosten waren van het aftappen van water en elektriciteit ten behoeve van de illegale wietteelt?
Deze cijfers worden door de overheid niet bijgehouden. Volgens cijfers van Netbeheer Nederland werd in 2014 voor ca. 147 miljoen kWh aan stroom illegaal afgetapt voor de hennepteelt. De marktwaarde van deze gestolen energie bedraagt tegen de 200 miljoen euro. Hiervan is 70 miljoen euro het nettoverlies van de netbeheerders. In de overige 130 miljoen euro zit onder meer misgelopen BTW en energiebelastingen. 1
Kunt u aangeven hoeveel een gemiddelde Nederlandse coffeeshop momenteel op jaarbasis omzet?
Zoals vermeld in antwoorden op Kamervragen aan de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Veiligheid en Justitie, die op 27 augustus 2013 aan de Kamer zijn verstuurd (Kamervragen 2012/2013, 3035), houdt de Belastingdienst omzetcijfers niet per branche bij en kennen de coffeeshops daarnaast geen aparte branchecode. Hierdoor is het niet mogelijk op geautomatiseerde wijze gegeven over de totale omzet of inkoop te genereren (en dus ook geen gemiddelde). Ook in het onderzoek «De export van in Nederland geteelde cannabis» (pagina 114–115), dat op 16 december 2014 aan uw Kamer is gezonden (Kamerstukken 24 077, nr. 339), is getracht op grond van gegevens van de Belastingdienst de omzet van coffeeshops te berekenen. Dit bleek andermaal niet mogelijk.
Kunt u een overzicht geven van de meest dodelijke en verslavende middelen, met inbegrip van zowel verboden als legale middelen, gerangschikt op volgorde van gevaar voor de gezondheid?
In 2009 heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onderzoek gedaan naar de onderlinge (relatieve) schadelijkheid van 19 stoffen. In «Ranking van drugs» werd de schadelijkheid van de stoffen beoordeeld in drie categorieën; de acute toxiciteit en chronische toxiciteit, de verslavingspotentie en de sociale schade2. Hieruit bleek dat crack en heroïne samen met alcohol en tabak relatief gezien als het meest schadelijk werden beoordeeld. Khat, paddo’s en LSD bleken ten opzichte van de andere stoffen lager te scoren. Cannabis en ecstasy vallen in de middencategorie qua schadelijkheid op individueel niveau. Deze scores zijn iets hoger wanneer naar de schadelijkheid voor de gehele bevolking wordt gekeken.
Op Europees niveau is onlangs een vergelijkbaar onderzoek gedaan3. Dit onderzoek liet grotendeels hetzelfde beeld zien als het onderzoek van het RIVM. Alcohol, heroïne, crack en cocaïne werden door Europese experts ten opzichte van andere middelen als meest schadelijk beoordeeld. Paddo’s, de pijnstiller buprenorfine en LSD scoorden in dit onderzoek het laagste. Middelen zoals khat, ecstasy en cannabis vielen in de middencategorie. Ook in dit onderzoek werd zowel naar de schade voor de gezondheid als de sociale schade voor het individu en de maatschappij gekeken.
Hoeveel illegale stokerijen van alcoholische dranken zijn er de afgelopen jaren opgerold?
Volgens informatie van de douane zijn er de afgelopen jaren geen illegale stokerijen opgerold.4
Hoe weegt u het feit dat de meerderheid van de Nederlandse bevolking voorstander is van gereguleerde wietteelt? (Zie bijvoorbeeld onderzoek EénVandaag)1
Ik ben bekend met deze peiling. Voor het kabinetsbeleid met betrekking tot de hennepteelt bestaat een meerderheid in de Eerste en Tweede Kamer. Dit is laatstelijk nog gebleken bij de stemming over de motie-Oskam over experimenten met gereguleerde wietteelt (Kamerstuk 29 911, nr. 104) op 17 mei 2015.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechtbank in Groningen d.d. 16 oktober 20142, waarin door de strafrechter aan twee telers uit Bierum geen straf werd opgelegd, hoewel zij wel schuldig werden geacht aan de illegale teelt, omdat zij hierbij alle waarborgen in acht hebben genomen die van hen zou mogen worden verwacht? Kunt u reageren op de uitlating van de rechtbank dat «aangezien de verkoop van softdrugs uit coffeeshops nu eenmaal gedoogd wordt, dit ook impliceert dat de coffeeshops bevoorraad worden en mitsdien dat ten behoeve van die aanvoer, ook geteeld wordt, maar het beleid zich niet uitlaat over de vraag hoe die bevoorrading dan plaats moet vinden»?
Het Openbaar Ministerie is tegen de uitspraak van de rechtbank in Groningen in beroep gegaan. Aangezien deze zaak nog onder de rechter is, zal ik hierover geen uitspraken doen.
Kunt u alle bovenstaande vragen separaat beantwoorden?
Ja.
De NVWA |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wilt u kennisnemen van bijgevoegde brief?1
Ja.
Wat is de noodzaak van de procedure zoals deze gevolgd wordt door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), waarbij elk paardentransport naar Duitsland een NVWA transport document behoeft à € 138,59 per paard?
Als paarden in het intraverkeer gebracht worden, moeten ze aan de EU-regelgeving (RL2009/156) voldoen. Dat betekent dat bij elk grensoverschrijdend verkeer de dieren, behalve paspoorten en identificatie, ook voorzien moeten zijn van een Gezondheidscertificaat of een gezondheidsattest. De NVWA-tarieven voor het afgeven van certificaten zijn niet gebaseerd op het aantal te certificeren dieren, maar op de tijdseenheden die gepaard gaan met de certificering.
Ziet u mogelijkheden om een NVWA transportdocument voor bijvoorbeeld drie maanden in te stellen voor hobby paardenhouders of ziet u andere mogelijkheden teneinde de bureaucratie te verminderen?
De Europese regelgeving biedt geen mogelijkheden certificaten af te geven die drie maanden geldig zijn. De richtlijn geeft lidstaten echter wel de mogelijkheid toe te staan dat verkeer van paarden voor sport- en recreatieve doeleinden onder afwijkende voorwaarden kan geschieden, mits de Europese Commissie hiervan op de hoogte wordt gesteld. In de Benelux is hiervoor een Memorandum tot stand gekomen. Daardoor kunnen paarden uit deze categorie reizen tussen de Benelux-landen met alleen een geldig paspoort en identificatie. Met Duitsland is het tot op heden niet gelukt om zo'n overeenkomst te sluiten, wat betekent dat alle paarden die de grens overgaan naar Duitsland gecertificeerd moeten worden. Voor een belangrijk deel is er nog geen Memorandum met Duitsland omdat Duitsland bestaat uit verschillende Bundesländer. Een dergelijk Memorandum zou dus in principe met meerdere Bundesländer moeten worden afgesloten. Kortgeleden is echter overleg gestart met de Deutsche Reiterliche Vereinigung omdat deze heeft aangegeven te willen onderzoeken of een Memorandum niet in één keer voor heel Duitsland geregeld kan worden. Ook zij zien de voordelen van een dergelijk Memorandum voor het grensoverschrijdend verkeer van sportpaarden tussen Nederland en Duitsland. De komende maanden wordt dit verder uitgewerkt.
Bent u bereid met Duitsland te praten om te komen tot een praktische oplossing waarbij paarden niet elke keer afzonderlijk een NVWA transportdocument hoeven te krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in Brussel te praten om te komen tot een meer praktische EU-procedure?
Uitgangspunt van de procedures rond het transport van paarden tussen de
EU-lidstaten is dat alleen gezonde paarden mogen worden getransporteerd. Daarvoor is een verklaring van de bevoegde autoriteit vereist. Voordat een dergelijke verklaring wordt afgegeven dient een lichamelijk onderzoek bij het betreffende dier te worden uitgevoerd en dat kost geld. Het is met name van belang voor die transporten die van langere duur zijn, dat op grond van zowel veterinaire als welzijnscriteria wordt onderzocht of de paarden «fit for travel» zijn. Een meer praktische procedure waarbij een lichamelijk onderzoek achterwege blijft lijkt, gelet op de risico’s die dat met zich mee kan brengen, problematisch en zal bij de Europese Commissie en bij andere lidstaten op weinig steun kunnen rekenen.
Kent u het bericht «Patémakers weigeren poes in te ruilen voor muizengif» en kunt u hier een praktische oplossing voor te verzinnen?2
Ja.
Het betreffende bedrijf houdt een kat in de bakkerij om muizen te bestrijden.
Het bedrijf is door de NVWA erop gewezen dat de aanwezigheid van een kat in een bakkerij verboden is. De Europese Hygiëneverordening schrijft voor dat schadelijke organismen, zoals bijvoorbeeld ongedierte als muizen, afwezig moeten zijn en dat daarvoor maatregelen getroffen moeten worden. Tevens mogen er geen huisdieren voorkomen op plaatsen waar levensmiddelen worden bewerkt, gehanteerd of opgeslagen (EG Vo 852/2004, artikel 4 uit hoofdstuk IX van bijlage II).
Het bestrijden van de overlast van de muizen is geen eenvoudige opgave, maar blijkt in de praktijk wel mogelijk. Vooral van belang is het systematisch dichten van toegangsmogelijkheden voor de muizen en het elimineren van beschikbaar nestmateriaal en eten. Daarbij is wel een gerichte aanpak vereist, met verstrekking van de juiste middelen op de juiste manier. Het raadzaam om de hulp van een professionele bestrijder in te roepen.
Het bedrijf heeft inmiddels een antwoord van de NVWA ontvangen op de aanwezigheid van de kat, de rol van de kat en de mogelijkheden dan wel onmogelijkheden om ongedierte te bestrijden. Informatie over de bestrijding van plaagdieren, zoals muizen, is opgenomen op de website van de NVWA.
Het bericht dat een oud-topman van een zorginstelling na zijn vertrek nog 235.000 bij dezelfde instelling verdiende |
|
John Kerstens (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Kwart miljoen voor ex-zorgtopman Pleyade»?1
Het bericht is mij bekend.
Is het waar dat na zijn vertrek in 2013 als bestuursvoorzitter bij zorginstelling Pleyade deze oud-topman in 2013 en 2014 van dezelfde instelling in totaal nog € 235.000 ontving? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Uit de jaarrekening van 2013 van de instelling blijkt dat de bezoldiging van de heer Jonkergouw als bestuursvoorzitter in 2013 € 125.393 bedroeg. Ook heeft hij dat jaar een ontslagvergoeding ontvangen van € 75.000. In 2014 heeft de heer Jonkergouw een bezoldiging van € 59.793 ontvangen in de functie van projectmedewerker.
Is het waar dat de genoemde persoon in 2013 zowel zes maanden werd doorbetaald als topman als ook een afkoopsom van € 75.000 ontving? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik kan op basis van de jaarrekeningen uw vragen niet volledig beantwoorden. Deze casus zal aan de WNT worden getoetst door de toezichthouder van de WNT voor de zorg, het CIBG. Indien op basis daarvan een overtreding van de WNT geconstateerd wordt, wordt handhaving gestart en wordt daarvan melding gemaakt in de jaarlijkse WNT-rapportage die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in december aan de Tweede Kamer zal sturen.
Stond er in het arbeidscontract met deze persoon dat hij na het neerleggen van zijn functie zowel een half jaar zou worden doorbetaald èn een afkoopsom van € 75.000 zou ontvangen? Zo ja, wanneer is deze afspraak gemaakt? Zo nee, is er dan sprake van een afspraak die strijdig is met het overgangsrecht van de Wet normering topinkomens (WNT)?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het mogelijk dat hier sprake is van een «schijnconstructie» om de – regels voor de maximale – ontslagvergoeding te omzeilen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben de 200 medewerkers van Pleyade, die vanwege een reorganisatie moesten worden ontslagen, verhoudingsgewijs gelijkwaardige doorbetalingen en afkoopsommen als hun oud-directeur gekregen? Zo ja, wat hielden die doorbetalingen en afkoopsommen in? Zo nee, waarom niet?
Ik heb beperkt inzicht in uitkeringen in het kader van het dienstverband van medewerkers. De WNT verplicht van deze groep alleen vermelding in de jaarrekening van ontslagvergoedingen wanneer deze de WNT-norm overstijgen. In 2013 en 2014 was daar geen sprake van.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen valt aan mensen, die vanwege een reorganisatie ten gevolge van een miljoenenverlies bij Pleyade ontslagen werden, dat nota bene hun oud-directeur, die vanwege dat miljoenenverlies moest opstappen, tegen een vorstelijk salaris opnieuw als «projectleider» werd ingehuurd?
Ik begrijp de emoties over de salarissen van topbestuurders in de zorg. Het kabinet vindt, zoals eerder aangegeven, onmatige inkomens en onmatige ontslagvergoedingen in de publieke en semipublieke sector onwenselijk. Juist om die reden zijn hier normen voor vastgelegd in de WNT.
De gevolgen van de sluiting van orthopedische didactische centra (OPDC’s) voor leerlingen met een zorgbehoefte |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de afwijzing van een leerling met het schooladvies «VMBO-BB op zorglocatie OPDC ’t Nijrees» door vmbo-school AOC Oost puur en alleen op basis van zijn leerlingdossier?1
Over de wijze waarop deze specifieke afwijzing van de toelating van een individuele leerling die extra ondersteuning nodig had tot stand is gekomen, kan ik niet oordelen. Hiervoor is de landelijke geschillencommissie passend onderwijs ingericht. Ouders kunnen daar terecht voor geschillen over toelating. Wel kan ik in zijn algemeenheid zeggen dat voor de toelating tot de school voor voortgezet onderwijs het basisschooladvies over het niveau van het vervolgonderwijs leidend is. Met het oog op een goede overdracht kan de basisschool daarnaast nadere informatie verstrekken zodat de school voor voortgezet onderwijs het juiste onderwijs kan aanbieden. Het advies van de basisschool geeft niet aan op welke locatie de leerling het vervolgonderwijs moet volgen. Ouders melden hun kind aan bij de school van hun voorkeur. Ouders kunnen hun kind niet rechtstreeks aanmelden bij een opdc.
Is een afwijzing op basis van alleen een leerlingdossier in uw ogen gewenst? Hoeveel kinderen worden bij scholen voor het voorgezet onderwijs bij voorbaat afgewezen op basis van het leerlingdossier?2
Nee. Een school moet bij een leerling die extra ondersteuning nodig heeft altijd eerst bekijken of zij deze ondersteuning zelf kan bieden. Een leerlingdossier van de basisschool omvat belangrijke informatie, maar onvoldoende om alleen op basis daarvan te oordelen dat de school de benodigde ondersteuning niet kan bieden.
Het is bij mij niet bekend welke scholen en hoeveel scholen de toelating van de leerlingen weigeren op grond van het leerlingdossier. De inspectie ziet toe op de naleving van de wettelijke verplichting dat het advies van de basisschool leidend is voor de toelating tot de school voor voortgezet onderwijs.
Is een doorverwijzing door AOC Oost naar een andere vmbo-school een juiste uitvoering van de zorgplicht in het passend onderwijs? Is AOC Oost in het kader van de zorgplicht op dit moment verplicht om een passende onderwijsplek te bieden voor betreffende leerling? Zo ja, wat is de reden dat AOC Oost zich niet aan de zorgplicht van het passend onderwijs houdt?3
Wanneer een school een leerling die extra ondersteuning nodig heeft, enkel doorverwijst naar een andere school dan is dat geen juiste uitvoering van de zorgplicht. De school moet onderzoeken of zij zelf de leerling een passende plek kan bieden. Wanneer de school dit niet zelf kan, moet zij een passende plek vinden op een andere school. Dit geldt ook voor het AOC Oost. Het samenwerkingsverband heeft het AOC Oost aangesproken op de doorverwijzing van de betreffende leerling.
Hoe verhoudt deze afwijzing zich tot het bericht eind april 2015 dat OPDC ’t Nijrees een doorstart maakt en in een beperktere omvang haar activiteiten voortzet? Had in uw ogen AOC Oost moeten onderzoeken of er voor deze specifieke leerling mogelijkheden waren voor een onderwijsplek op OPDC ’t Nyrees?4 5
Wanneer het AOC Oost tot de conclusie is gekomen dat zij de leerling niet zelf de benodigde ondersteuning kan bieden om het onderwijsprogramma op de school te doorlopen, moet zij voor deze leerling op een andere school een passende plek vinden. Door het samenwerkingsverband is inmiddels een nieuw opdc, de Schakelvoorziening, ingericht die voldoet aan de huidige regelgeving. Voor de leerling is een plek gevonden op deze Schakelvoorziening.
Acht u het wenselijk dat door de forse beperking van het aantal onderwijsplekken op OPDC ’t Nijrees leerlingen tussen wal en schip dreigen te vallen, omdat zij bij de school van aanmelding worden geweigerd op basis van het leerlingdossier, bij de school waarnaar is doorverwezen te laat zijn en de speciale klas voor deze leerlingen reeds vol zit én er bij OPDC ’t Nyrees door de school van aanmelding geen onderzoek is gedaan of er een onderwijsplek beschikbaar is?
Nee, ik vind het niet wenselijk wanneer leerlingen tussen wal en schip vallen en geen passende plek in het onderwijs kunnen vinden. Het samenwerkingsverband is verantwoordelijk voor een dekkend onderwijsaanbod in de regio, waarin voor alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een passende plek is. Een beperking van het aantal plaatsen op een opdc betekent dat de reguliere en speciale scholen een passende plek moeten bieden aan leerlingen die anders naar het opdc zouden gaan. Daarom heeft het huidige samenwerkingsverband Almelo e.o. zich ingezet voor de versterking van de ondersteuningsstructuur op de reguliere en speciale scholen.
Wat gaat u doen als blijkt dat het samenwerkingsverband niet in staat is een passende plek voor betreffende leerling te vinden? Bent u nog steeds van mening dat u geen rol speelt bij het vinden van een passend onderwijsplek voor leerlingen en dat dit puur en alleen een verantwoordelijkheid is van de schoolbesturen en het samenwerkingsverband?6
Het samenwerkingsverband heeft inmiddels een passende plek voor de betreffende leerling gevonden. Daar is geen ingrijpen van mij voor nodig geweest. Het is ook de verantwoordelijkheid van de gezamenlijke schoolbesturen in het samenwerkingsverband om voor alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een passend onderwijsaanbod te realiseren. De inspectie ziet toe op de naleving van de zorgplicht door de schoolbesturen en op de naleving van de wettelijke taken van het samenwerkingsverband. Waar nodig spreek ik schoolbesturen en samenwerkingsverbanden aan op hun verantwoordelijkheid.
Wat is er terechtgekomen van de door het bestuur van het betreffende samenwerkingsverband bejubelde «pluspunten» binnen reguliere scholen waar leerlingen die voorheen naar naar OPDC ’t Nijrees gingen terecht zouden moeten kunnen? Bieden deze «pluspunten» in uw ogen voor deze specifieke leerlingen uitkomst?
Bij een aantal scholen voor voortgezet onderwijs in het samenwerkingsverband Almelo e.o. is een zogenaamd pluspunt ingericht. Vanuit deze pluspunten wordt gedurende bepaalde lesuren extra ondersteuning geboden aan leerlingen die dat nodig hebben. Wanneer een leerling het ondanks deze extra ondersteuning niet haalt op de reguliere school, kan de leerling, gedurende het gehele schooljaar, worden geplaatst op de schakelvoorziening of op een school voor voortgezet speciaal onderwijs. Ik vind het een goede ontwikkeling dat dit samenwerkingsverband werkt aan een samenhangend ondersteuningsaanbod, waarvan de pluspunten onderdeel uitmaken, waarin voor alle leerlingen een passende plek is.
Wat is uw oordeel over de voorgestelde voorziening «de Schakel»? Denkt u dat 80 onderwijsplekken voldoende zijn voor een speciale school waar voorheen 280 leerlingen naar toe gingen? Bij welke voorziening kunnen de overige 200 leerlingen terecht en op welke wijze worden leerlingen geselecteerd voor de beperkte 80 onderwijsplekken?7
De schakelvoorziening zoals die nu door het samenwerkingsverband Almelo e.o. is ingericht, is een opdc dat voldoet aan de geldende regelgeving. Leerlingen verblijven maximaal 2 jaar op deze schakelvoorziening en worden daarna terug begeleid naar de reguliere school. Daarom zijn er minder plekken dan voorheen nodig op het opdc. Gelijktijdig met de inrichting van de schakelvoorziening zet het samenwerkingsverband Almelo e.o. in op de versterking van de ondersteuningsstructuur op de reguliere scholen en krijgen, indien nodig, leerlingen een plek in een speciale voorziening. Dit sluit aan bij de doelstellingen van passend onderwijs.
Wat is uw mening over het feit dat andere kleinschalige voorzieningen – bijvoorbeeld een speciale klas voor zorgleerlingen op een andere vmbo-school – al vol zitten, hierdoor leerlingen buiten de boot vallen, omdat een school haar zorgplicht niet nakomt?
Een concreet voorbeeld van een situatie waarin voor leerlingen geen plek meer is in een kleinschalige voorziening en dat zij daardoor buiten de boot vallen, is mij op dit moment niet bekend. Wel vind ik het, in algemene zin, onwenselijk dat leerlingen thuis komen te zitten omdat zij geen passend ondersteuningsaanbod krijgen. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van het samenwerkingsverband dat voor alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een passend onderwijsaanbod beschikbaar is. De school waar de leerling zich aanmeldt, heeft de zorgplicht om voor deze leerlingen een plek te vinden op de eigen school of op een andere school. De inspectie ziet toe op de uitvoering van deze wettelijke taken van het samenwerkingsverband en de school.
Hoeveel leerlingen kunnen geen passende onderwijsplek vinden, omdat speciale voorzieningen (zoals OPDC’s of Rebound voorzieningen) worden bedreigd met sluiting of reeds zijn gesloten óf omdat scholen hun zorgplicht niet nakomen en kinderen te laat zijn voor aanmelding voor de passende voorziening? Hoeveel leerlingen staan op een wachtlijst voor een speciale voorziening?
Het is mij niet bekend of en zo ja hoeveel leerlingen geen passende onderwijsplek hebben gevonden doordat een opdc gaat sluiten of een reguliere school de leerling de toelating weigert. Ook is er geen landelijk inzicht in de eventuele wachtlijsten bij speciale voorzieningen. Wel ziet de inspectie toe op de uitvoering van passend onderwijs door de samenwerkingsverbanden en de schoolbesturen. Hierbij is het aantal thuiszitters één van de indicatoren.
Bent u nog steeds van mening, dat het passend onderwijs een succesformule is, ondanks dat er steeds meer leerlingen geen passend onderwijsplek kunnen vinden of thuis komen te zitten?
Zoals ik heb aangegeven in de zevende voortgangsrapportage passend onderwijs
(Kamerstuk 31 497, nr. 169) is de start van passend onderwijs goed verlopen.
Een goede invoering van passend onderwijs kost tijd. Het beeld dat steeds meer leerlingen geen passende plek kunnen vinden, herken ik niet. Ik zie dat men in de regio steeds beter tot afspraken komt om voor alle kinderen een passende plek te vinden. In de komende jaren zullen samenwerkingsverbanden de stappen die zij hebben gezet om passend onderwijs in te voeren, verder ontwikkelen.
Wat is de reden dat u nooit hebt gereageerd op de uitnodiging van de ouderraad van ’t Nyrees om op werkbezoek te gaan bij deze speciale voorziening en de meerwaarde van deze school te bekijken? Bent u niet geïnteresseerd in de problemen die ouders, leerlingen en docenten ervaren door de invoering van het passend onderwijs?8
Inmiddels is een reactie verzonden aan de ouderraad van ’t Nijrees in verband met het verzoek om op werkbezoek te komen. Ik ben uiteraard geïnteresseerd in de manier waarop passend onderwijs wordt ingevoerd, ook als daarbij problemen worden ervaren. Daarom ga ik ook regelmatig zelf het land in om met betrokkenen te spreken. Daarnaast zijn de accountmanagers passend onderwijs actief in het land om de samenwerkingsverbanden te ondersteunen en te adviseren. De accountmanager van de regio Almelo is op de hoogte van de situatie met betrekking tot dit opdc en heeft hierover contact gehad met het samenwerkingsverband.
Bent u bekend met de situatie dat een leerling in Almelo met een zorgvraag is aangemeld bij een school voor voortgezet onderwijs, maar dat de school de praktijklessen (vanwege de zorgvraag) niet kan verzorgen? Acht u het wenselijk dat ouders de leerling nu zelf – specifiek voor het volgen van praktijklessen – moeten aanmelden bij een tweede school? Is dit in uw ogen passend onderwijs? Wat is de reden dat de school voor voortgezet onderwijs noch OPDC ’t Nijrees geen begeleiding of ondersteuning wil bieden in deze specifieke situatie?
Nee, ik ben niet bekend met de door u geschetste situatie dat een school geen praktijklessen kan verzorgen voor een leerling die extra ondersteuning nodig heeft. Ook bij het samenwerkingsverband is deze concrete situatie niet bekend.
In voorkomende gevallen heeft de school en niet de ouders, de zorgplicht om voor deze leerling een passend onderwijsaanbod te vinden, inclusief praktijklessen als die onderdeel uitmaken van het onderwijsprogramma. In het samenwerkingsverband Almelo e.o. wordt met ingang van het volgend schooljaar een Dienst ondersteuning en expertise ingericht om scholen te adviseren en begeleiden bij het bieden van ondersteuning in het onderwijs aan leerlingen die dat nodig hebben.
Het boetebeleid dat gemeenten hanteren middels de buitengewoon opsporingsambtenaren, en over het overnemen van een parkeerkaartje |
|
Martijn van Helvert (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Achter elke boom een boa: boetebeleid gemeente chaos»?1
De inzet van handhavers bij de aanpak van overtredingen die overlast veroorzaken en tot kleine ergernissen leiden betreft een lokale afweging, waarbij het lokale veiligheidsbeleid een belangrijk uitgangspunt vormt. Over de uitvoering van het lokale veiligheidsbeleid, o.a. prioritering en afspraken over capaciteit, worden in de lokale gezagsdriehoek afspraken gemaakt. Gelet op de lokale omstandigheden en verschillen in de aard en omvang van overlast is er geen noodzaak tot (landelijke) eenheid in overheidsoptreden bij de aanpak van lokale overlast. Handhaving van de openbare orde en toezicht op de leefbaarheid is een lokale aangelegenheid en een logisch gevolg is dan dat er lokale verschillen in handhaving voorkomen.
Hoe beoordeelt u het verschil in willekeur zoals beschreven door de heer Timmer, expert publieke veiligheid van de Vrije Universiteit Amsterdam, enerzijds alsmede de opvatting van de woordvoerder van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) anderzijds dat het geen enkel probleem is dat het lokale boetebeleid voor buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) verschilt?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u evenals de VNG dat gemeenten in de toekomst nog meer boetes zouden moeten mogen innen door boa's, waaronder, zoals door burgemeester Van der Laan voorgesteld, boetes voor door rood rijden en fietsen zonder licht?
Ik kan niet reageren op berichten over plannen van de VNG ten aanzien van de handhaving door boa’s, omdat ik die plannen nog niet ken. De door burgemeester Van der Laan genoemde voorstellen heeft mijn ambtsvoorganger het afgelopen najaar afgewogen in de beoordelingsronde van uitbreidingsverzoeken van bevoegdheden in het domein openbare ruimte. Hij heeft vervolgens geoordeeld dat deze niet voldoen aan het leefbaarheidscriterium, waaraan verzoeken om uitbreiding moeten voldoen (zie brief van 1 april 2014, Kamerstukken II, 28 684 nr. 402) zodat deze bevoegdheden dan ook niet zijn toegekend.
De kern van het stelsel van toezicht en handhaving in de openbare ruimte is dat er sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid van gemeenten en politie. Gemeenten zorgen met gemeentelijke boa’s voor ogen en oren op straat en kunnen daar ingrijpen waar «de leefbaarheid» wordt aangetast door overtredingen die overlast veroorzaken en tot kleine ergernissen leiden. De politie is primair aan zet wanneer het gaat om het handhaven van de openbare orde en veiligheid. Het is dus niet zo dat gemeenten taken van de politie gaan overnemen, maar dat ze complementair aan elkaar zijn. Een dergelijke ontwikkeling zou ik ook niet toejuichen, omdat het risico bestaat van vermenging van bevoegdheden en verantwoordelijkheden en daarmee onduidelijkheid voor het publiek (Kamerstuk 28 684, nr. 387).
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat boa's in hun boetebevoegdheid steeds meer taken van de politie overnemen? Kunt u aangeven welke risico’s verbonden zijn aan deze mogelijke ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u voorts kennisgenomen van een uitspraak van de rechtbank Arnhem waarin de overname van een parkeerkaartje niet werd toegestaan?2
Ja, de Minister van BZK heeft hierover reeds vragen beantwoord, onder meer van de heer van Helvert. U refereert aan deze beantwoording bij vraag 7.
Op welke wijze zou (in technische) zin de fiscale wetgeving aangepast kunnen worden waardoor de parkeerbelasting en de naheffingsaanslag zodanig veranderen dat voortaan het overnemen van een parkeerkaartje wel mogelijk is voor burgers?3 Bent u hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet en bent u dan bereid een wettelijk uitzondering maken, dan wel gemeenten via de VNG aan te sporen een gedoogbeleid te voeren, ten aanzien van het overnemen van een parkeerkaartje? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is het betalen voor parkeren op gemeentelijke parkeerplaatsen gefiscaliseerd. Daardoor dient de belastingplichtige (degene die zijn motorrijtuig parkeert) voor ieder belastbaar feit (te weten het parkeren van een motorvoertuig voor een bepaalde tijd op een bepaalde plaats) afzonderlijk parkeerbelasting te betalen. Belastbare feiten (of elementen daarvan, zoals de resterende parkeertijd) zijn niet overdraagbaar. Hetzelfde geldt voor het parkeerkaartje, dat alleen een bewijsstuk is van de betaalde parkeerbelasting voor dat individueel belastbare feit. Wijziging van de fiscale wetgeving zou een breuk betekenen met het algemene principe van belastingheffing dat een belastingplichtige voor ieder belastbaar feit belasting verschuldigd is. De precedentwerking die daarvan kan uitgaan, acht ik onwenselijk.
Kunt bij de VNG, de rechtspraak en eventueel andere relevante partners inventariseren of vaker klachten zijn binnenkomen over een bestuurlijke boete die is opgelegd wegens het overnemen van een parkeerkaartje, aangezien u heeft aangegeven op basis van één casus de geldende regelgeving op dit punt niet te willen veranderen?4
Voor het overnemen van een parkeerkaartje wordt geen bestuurlijke boete opgelegd maar een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Het niet betalen van parkeerbelasting is een fiscaal feit en wordt via het fiscale traject nageheven. Inventariseren of vaker klachten zijn binnengekomen over een bestuurlijke boete vanwege het overnemen van een parkeerkaartje is daarom niet mogelijk.
Kunt u de VNG verzoeken om te inventariseren hoeveel en welke gemeenten een systeem hebben waarin alleen de geparkeerde tijd wordt afgerekend en hoeveel gemeenten voornemens zijn een dergelijk systeem in te stellen en binnen welk tijdspad dat zal gebeuren?
Wanneer iemand op straat parkeert en betaalt bij een parkeermeter, wordt altijd vooraf betaald en moet dus een inschatting worden gemaakt van de tijd dat men wil parkeren. Het precies afrekenen van de werkelijk geparkeerde tijd is dan niet mogelijk. Alleen als er via een applicatie op de mobiele telefoon wordt betaald voor het parkeren wordt afgerekend over de werkelijke parkeerduur. Dat kan inmiddels in een groot aantal gemeenten. In 2014 hieven 155 gemeenten parkeerbelasting5. Waar in 2014 nog in 123 gemeenten kon worden betaald via de mobiele telefoon6, zijn dit inmiddels 130 gemeenten7.
Kunt u aangeven of uiteindelijk alle gemeenten dit systeem zullen voeren of dat er ook gemeenten zijn die het systeem niet willen wijzigen waarin een vastgestelde tijdseenheid de kosten bepaalt? Indien dat laatste het geval is, wat is daarvan de reden?
Mogelijk zal binnen afzienbare termijn in alle gemeenten die parkeerbelasting heffen een dergelijk systeem via de mobiele applicatie worden ingevoerd. Daarnaast worden op steeds meer parkeerautomaten kleinere tijd- of valuta-eenheden gebruikt. Het staat gemeenten binnen de wettelijke kaders echter vrij de wijze van afrekenen van gebruikte parkeertijd middels parkeerbelasting te bepalen.
De conclusie in een Europese rapport dat er wijdverbreid in de EU ernstige uitbuiting van werknemers plaatsvindt |
|
John Kerstens (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van het Europese Agentschap voor Fundamentele Rechten (FRA) over ernstige vormen van arbeidsuitbuiting in de Europese Unie?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomsten in dit rapport, waarin onder andere wordt geconcludeerd dat strafbare arbeidsuitbuiting in de EU op grote schaal voorkomt in meerdere sectoren, zoals de landbouw, de bouw, de horeca en de verwerkende industrie? Kunt u hierbij in detail ingaan op de bevindingen en aanbevelingen, zoals die in het rapport zijn gedaan?
De door FRA gesignaleerde risicofactoren en risicosectoren voor arbeidsuitbuiting deel ik. Het rapport doet echter geen uitspraken over de omvang van arbeidsuitbuiting. Zoals FRA en de Nationaal Rapporteur Menshandel en Geweld tegen Kinderen (NRMSGK, NRM 9) constateren is het heel lastig om een schatting van de omvang te geven. In haar rapport uit 2012 Mensenhandel in en uit beeld. Cijfermatige rapportage (2007–2011)2 legt de Nationaal Rapporteur uit waarom dat zo is.
De aanbevelingen van FRA liggen op het terrein van de aanpak van arbeidsuitbuiting, bewustwording, training van professionals, de opsporing en aanpak van arbeidsuitbuiting en de rechten van slachtoffers. Hier ga ik vooral in op preventie. In het antwoord op vraag 5 en 8 ga ik nader in op de andere aanbevelingen.
Arbeidsuitbuiting is in de derde termijn van de Task Force mensenhandel benoemd als specifiek thema. Ingezet wordt op de thema’s die in het FRA-rapport worden genoemd, zoals preventie (bewustwording en trainingen), opsporing en hulp en ondersteuning voor slachtoffers.
Training van professionals is van groot belang in de strijd tegen mensenhandel en in het bijzonder arbeidsuitbuiting. Een groot aantal organisaties zoals politie, Inspectie SZW,KMar, OM, IND, COA, RIECs en gemeenten zijn getraind of hebben speciale opleidingen gevolgd in het herkennen van signalen en patronen van mensenhandel en het identificeren van mogelijke slachtoffers. Deze trainingen en opleidingen zullen worden voortgezet. De handleidingen voor signalering van slachtoffers van onder meer arbeidsuitbuiting voor eerstelijns professionals zijn uitgerold onder een groot aantal organisaties in Nederland.
Migranten worden geïnformeerd over de risico’s die samenhangen met malafide (uitzend)bedrijven en misbruik, alsmede waar ze terecht kunnen met vragen en waar zij misstanden kunnen melden. In samenwerking met onder meer de ambassades van de betreffende landen, wordt ingezet op informatievoorziening in Polen, Roemenië en Bulgarije.
FRA doet de aanbeveling om transparante arbeidsverhoudingen te bevorderen met arbeidsovereenkomsten die zijn opgesteld in een taal die de werknemer beheerst en maandelijkse uitbetaling van het loon. Met de Wet aanpak schijnconstructies (Was) wordt hier ook op ingezet. Per 1 januari 2016 geldt onder meer de verplichte girale betaling van tenminste het minimumloon en de specificatie van de onkostenvergoedingen op de loonstrook. Per 1 juli 2015 krijgt de Inspectie SZW de mogelijkheid om de sociale partners te informeren als het vermoeden bestaat dat de cao-voorwaarden niet nageleefd worden.
Bent u bereid dit rapport zo snel mogelijk in Europees verband te bespreken met uw collega-ministers van de lidstaten? Zo ja, op welke wijze en bent u daarbij bereid in te zetten op een krachtige Europese aanpak om arbeidsuitbuiting tegen te gaan?
Ik ben zeker bereid zodra zich een geschikte gelegenheid voordoet om dit rapport in Europees verband met collega-ministers van de lidstaten te bespreken. Mijn inzet daarbij zal zijn dat het tegengaan van uitbuiting van werknemers niet alleen stevig nationaal beleid vraagt en goede bilaterale afspraken tussen lidstaten over samenwerking maar ook een krachtige Europese aanpak.
Welke mogelijkheden ziet u om tijdens het Nederland Voorzitterschap van de EU in de eerste helft van 2016 een prioriteit te maken van de bestrijding van arbeidsuitbuiting?
Bevorderen van fatsoenlijk werk en tegengaan van uitbuiting, fraude en oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden wordt een belangrijke prioriteit van het komende Nederlandse EU-Voorzitterschap op het terrein van sociale zaken en werkgelegenheid. Tijdens een themaconferentie over de rol van inspectiediensten bij het bevorderen van fatsoenlijk werk (op 8- en 9 februari 2015) en tijdens de informele Sociale Raad (op 19 en 20 april 2015) zal dit onderwerp aandacht krijgen.
Op het terrein van Veiligheid en Justitie is mensenhandel met het oogmerk van arbeidsuitbuiting benoemd als prioriteit voor het Nederlandse voorzitterschap. Op 18 en 19 januari 2016 vindt een conferentie over dit onderwerp plaats, die gezamenlijk wordt voorbereid door de ministeries van Veiligheid en Justitie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Tijdens de conferentie wordt een handleiding voor de multidisciplinaire aanpak van mensenhandel met het oogmerk van arbeidsuitbuiting gepresenteerd.
Deelt u de mening dat consumenten, ook wanneer zij een product uit de EU kopen, zeker moeten weten dat dit niet door middel van uitbuiting of dwangarbeid tot stand is gekomen? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bevorderen?
Nederland verwacht van bedrijven in Nederland dat zij de OESO richtlijnen voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen respecteren en due diligence uitvoeren om de risico’s in hun keten te inventariseren, aan te pakken en daarover te rapporteren. Bedrijven zijn verantwoordelijk voor voorlichting aan hun klanten over risico’s en aanpak. Voor hun keten in de EU kunnen bedrijven uitgaan van handhaving van arbeidswetten door de arbeidsinspectie van de EU lidstaten. Ik zet mij dan ook in EU-verband in om fatsoenlijk werk te bevorderen en uitbuiting en misbruik van werknemers tegen te gaan (zie ondermeer het antwoord bij vraag 4 en 7). Verder juich ik initiatieven van het bedrijfsleven toe. Zo heb ik eerder steun verleend aan de opstart van het Fair Produce keurmerk, dat toeziet op het respecteren van arbeidsomstandigheden in de champignonsector in Nederland. Fair Produce is voornemens om met steun van SZW te bezien of het ook mogelijk is buitenlandse producenten onder het keurmerk te laten vallen. Voorts hebben NGO’s campagnes ontwikkeld om het algemeen publiek bewust te maken van arbeidsuitbuiting en verantwoorde – zonder uitbuiting tot stand gekomen – producten te laten kopen.
Wat vindt u van de conclusie in het rapport dat de daders van arbeidsuitbuiting weinig risico lopen om vervolgd te worden of te worden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de slachtoffers? Op welke wijze zou dat zowel in de Nederlandse als Europese situatie kunnen worden verbeterd om te voorkomen dat sprake is van straffeloosheid?
Ik deel deze conclusie niet. De Directie Opsporing van de Inspectie SZW, verantwoordelijk voor de strafrechtelijke opsporing van onder meer arbeidsuitbuiting, heeft 40% van haar capaciteit gereserveerd voor de aanpak van arbeidsuitbuiting. Zij rondt sinds de strafbaarstelling van arbeidsuitbuiting jaarlijks meer opsporingsonderzoeken (en ontnemingsonderzoeken) af en levert deze aan bij het Openbaar Ministerie. Ook is de Inspectie SZW een apart programma arbeidsuitbuiting gestart waarin onder meer gekeken wordt naar criminele samenwerkingsverbanden op arbeidsuitbuiting en een analyse wordt gemaakt van doelgroepen en indicatoren van arbeidsuitbuiting.
De strafrechtelijke aanpak alleen is echter onvoldoende om mensenhandel en arbeidsuitbuiting tegen te gaan. Er wordt ingezet op een brede aanpak van arbeidsuitbuiting: steeds meer partijen leveren een bijdrage aan het signaleren van arbeidsuitbuiting. Naast dat medewerkers van politie, Inspectie SZW, KMar, OM, IND, COA, RIECs en gemeenten zijn getraind in het herkennen van signalen van mensenhandel worden ook medewerkers van de Kamer van Koophandel getraind in het herkennen van signalen. Daarnaast vormt een groot aantal partners (waaronder gemeenten, KMar, IND en Inspectie SZW), onder voorzitterschap van het OM, de Taskforce Mensenhandel, waarbij arbeidsuitbuiting dus één van de prioriteiten is. De Taskforce kijkt integraal hoe mensenhandel moet worden teruggedrongen, waaronder door de inzet van gezamenlijke acties.
In Europees verband is de versterking van de multidisciplinaire aanpak van arbeidsuitbuiting als prioriteit voor het komende Nederlands EU-voorzitterschap benoemd. Een van de deelprojecten van het EMPACT3-project mensenhandel, waarin de opsporingsdiensten van 25 EU-lidstaten samenwerken, richt zich op de aanpak van arbeidsuitbuiting.
Op schadevergoeding voor het slachtoffer kom ik terug in het antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat het een gedeelde waarde van de Europese Unie is dat mensen recht hebben op goed werk tegen een eerlijk loon? Zo ja, wat is uw opvatting over misstanden waarbij mensen soms onder erbarmelijke omstandigheden moeten werken, soms een extreem laag loon verdienen en/of extreem lange werktijden draaien?
Ja. In Europa hebben mensen recht op goed werk tegen een eerlijk loon. Ik beschouw dit als een gedeelde waarde van de Europese Unie. Misbruik van werknemers – te lage beloning en te lange werktijden – dient krachtig aangepakt te worden. Ik zet mij in om fatsoenlijk werk te bevorderen en uitbuiting en misbruik van werknemers tegen te gaan. Op nationaal niveau doe ik dit bijvoorbeeld door introductie van nieuwe regelgeving (zoals de Wet Aanpak Schijnconstructies) en door strenge handhaving van nationale en Europese regelgeving. In Europees kader maak ik mij sterk voor een ambitieus Platform tegen zwart werken, modernisering van de Detacheringsrichtlijn, versterking van de ketenaansprakelijkheid in de Handhavingsrichtlijn in het kader van detachering en voor het tegengaan van «brievenbusondernemingen». In Europa dient «gelijk loon, voor gelijk werk, op dezelfde locatie» het uitgangspunt te zijn.
Welke maatregelen neemt u om slachtoffers van arbeidsuitbuiting beter te beschermen, tegemoet te komen bij schade, en te bevorderen dat zij misstanden aan de orde durven stellen?
Uiteraard moeten slachtoffers van mensenhandel adequaat opgevangen en ondersteund worden, mede om te bevorderen dat zij misstanden aan de orde durven stellen.
Slachtoffers kunnen aanspraak maken op verschillende vormen van ondersteuning en hebben recht op verschillende regelingen. Het Nationaal Verwijsmechanisme Mensenhandel heeft als doel om het hulp- en ondersteuningsaanbod – en de toegang daartoe – voor alle slachtoffers mensenhandel te verbeteren. In dit kader is onder meer een wegwijzer ontwikkeld (www.wegwijzermensenhandel.nl) die inzicht biedt in de verschillende rechten, betrokken organisaties en regelingen, die van belang zijn bij de ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel, zodat hiervan optimaler gebruik gemaakt kan worden.
Zo hebben slachtoffers zonder rechtmatig verblijf, recht op 3 maanden bedenktijd, uitstel van vertrek, om te beslissen of zij aangifte willen doen. Gedurende de bedenktijd heeft het slachtoffer recht op opvang en ondersteuning. Voor het recht op verblijf en opvang voor slachtoffers met name van buiten de EU is het van belang dat zij ook aangifte doen bij de politie. Slachtoffers zonder verblijfsvergunning die (vervolgens) aangifte doen, kunnen op basis van de verblijfsregeling mensenhandel een tijdelijke verblijfsvergunning voor de duur van het opsporings- en vervolgingsonderzoek krijgen. EU-burgers in het bezit van een geldig identiteitsbewijs of reisdocument, en vreemdelingen met een tijdelijke of permanente verblijfsvergunning, hebben ongeacht of zij aangifte doen recht op opvang en ondersteuning.
Om te bevorderen dat slachtoffers aangifte doen is een voortdurende investering in goede slachtofferbejegening van belang. Binnen alle politie-eenheden en bij de Inspectie SZW zijn voldoende gekwalificeerde/gecertificeerde medewerkers die deskundig zijn om (potentiële) slachtoffers van arbeidsuitbuiting te woord te staan, te bevorderen dat zij niet langer in een situatie van uitbuiting verkeren en een veilige, beschermde omgeving geboden wordt. Indien nodig kunnen ook extra veiligheidsmaatregelen ten aanzien van verhoor en opvang geboden worden.
Wat betreft compensatie zijn er verschillende mogelijkheden voor het slachtoffer. Zo heeft het slachtoffer het recht om aan de rechter te vragen om de verdachte ook te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding. Verder kan een slachtoffer van mensenhandel bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven in aanmerking komen voor een eenmalige uitkering als financiële tegemoetkoming voor opgelopen letsel. Via een civiele procedure kan een slachtoffer vergoeding (bijvoorbeeld achterstallig loon) terugvragen. De NGO FairWork, maar ook een vakbond, kan hierbij ondersteuning bieden.
In welke mate kan het overnemen van de aanbevelingen van de FRA een aanvulling zijn op de maatregelen die op grond van de Wet Aanpak Schijnconstructies worden ingevoerd, zoals de uitbreiding van ketenaansprakelijkheid voor de betaling van loon?
De Wet aanpak schijnconstructies (Was) heeft evenals de aanbevelingen van de FRA tot doel de rechtspositie van de werknemer te verbeteren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2. uiteen heb gezet, beperken de maatregelen in de Was zich niet tot de ketenaansprakelijkheid.
In welke mate kan de herziening van de Detacheringsrichtlijn bijdragen aan oplossingen voor arbeidsuitbuiting? Hebben de regering en de Europese Commissie eveneens dit doel voor ogen bij die herziening? Zo ja, wat is de laatste stand van zaken van dit plan?
De Detacheringsrichtlijn regelt dat een werknemer tijdelijk in een andere lidstaat werkzaamheden kan verrichten, waarbij hij onderworpen blijft aan de sociale wetgeving van zijn woonland. Gaandeweg is het karakter van detachering veranderd. In veel gevallen is de tijdelijke aard van detacheringen veranderd in een semi-permanent verblijf. Bedrijven zien in toenemende mate de voordelen van het inzetten van gedetacheerd personeel, omdat deze werknemers goedkoper zijn dan binnenlands arbeidsaanbod. Dit doordat gedurende het verblijf in een andere lidstaat slechts de «harde kern» van arbeidsvoorwaarden die gelden in de gastlidstaat van toepassing is op de gedetacheerde werknemer. Vaak leidt dit tot minder sociale bescherming en een substantieel kostenvoordeel voor detacherende en contracterende bedrijven. Op deze manier kan de huidige Detacheringsrichtlijn gebruikt worden om op arbeidskosten te besparen en zo een concurrentievoordeel op de markt te verkrijgen. Met invoering van de richtlijn werd een balans gezocht tussen het beginsel van vrij verkeer van diensten en sociale bescherming van gedetacheerde werknemers. Een minimumrichtlijn was beoogd. Opeenvolgende uitspraken van het Europees Hof van Justitie hebben echter een situatie doen ontstaan waarin de richtlijn veeleer een plafond lijkt te regelen voor de arbeidsvoorwaarden van gedetacheerd personeel in plaats van een ondergrens.
Een herziening van de detacheringsrichtlijn die de «harde kern» van arbeidsvoorwaarden verbreed en mogelijkheden voor nationale aanvullingen op in de richtlijn geregelde minimumarbeidsvoorwaarden vergroot, kan bijdragen aan een oplossing voor arbeidsuitbuiting. Zeker als dit gecombineerd wordt met een nadere specificering van de tijdelijkheid van periodes van detachering en een goede handhaving hiervan.
Het kabinet is groot voorstander van een modernisering van de detacheringsrichtlijn in die zin. Het heeft daarvan blijk gegeven in de Kabinetsreactie op het SER-advies over arbeidsmigratie. Deze reactie is op 16 juni j.l. naar beide Kamers verstuurd. Voorts heeft het kabinet zijn opvatting over een herziening van de detacheringsrichtlijn onlangs verwoord in een gezamenlijke brief van zeven like-minded lidstaten aan Eurocommissaris Thyssen (zie: bijlage). Deze brief over de detacheringsrichtlijn bevat suggesties voor aanpassing, zodat het doel «gelijk loon, voor gelijk werk, op dezelfde locatie» beter tot uiting kan komen op de Europese arbeidsmarkt. De brief beoogt de Europese Commissie een handreiking te doen voor een proces dat tot een herziening van de richtlijn kan leiden. In de komende maanden werkt de Commissie aan een «gerichte beoordeling» van de detacheringsrichtlijn. Intentie is om deze «gerichte beoordeling» eind dit jaar – in het kader van een arbeidsmobiliteitspakket – te presenteren. Ambitie van de Commissie is om na te gaan hoe kan worden voorkomen dat de detacheringsrichtlijn sociale dumping, dan wel een neerwaartse spiraal op arbeidsvoorwaarden, in de hand werkt.
Brief van Ministers (van sociale zaken en werkgelegenheid) van Oostenrijk, België, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk, Zweden en Nederland aan Eurocommissaris Thyssen inzake de detacheringsrichtlijn (Luxemburg, 18 juni 2015)
De asbestbrand in Wateringen |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de aanhoudende ongerustheid rond de afhandeling van de asbestbrand in Wateringen?1
Ja, het nieuwsbericht is mij bekend.
Bent u, indachtig het feit dat mensen nu naar individuele oplossingen gaan zoeken terwijl een collectieve oplossing noodzakelijk is en bewoners ook verschillende inboedelverzekeringen hebben waarvan de één wel en de ander geen calamiteiten van deze omvang dekt, bereid al uw invloed aan te wenden richting provincie Zuid-Holland en gemeente Westland om in elk geval op korte termijn nog een zeer grondige sanering te laten uitvoeren, opdat bewoners (waarvan zeker die met kinderen) met een enigszins gerust hart buiten kunnen zitten deze zomer?
Naar aanleiding van de gestelde vragen is inmiddels schriftelijk aan de provincie Zuid-Holland aangegeven dat het van belang is dat het vertrouwen van de burger in de leefomgeving hersteld wordt. De provincie Zuid-Holland is reeds een onderzoek in het kader van het interbestuurlijk toezicht is gestart. Hiervoor volgt de provincie het algemeen beleidskader in de plaatsstelling bij taakverwaarlozing (Kamerstukken II, 323 89, nr. 85). In het beleidskader staat een bestuurlijke interventieladder beschreven. In fase 2 vraagt de toezichthouder gegevens op bij de gemeente en valideert deze. In deze fase verkeert het onderzoek van de provincie nu.
De provincie zal het onderzoek zo snel mogelijk afronden en dan eventueel nodige vervolgstappen ondernemen.
Het bericht 'Bewijs voor onderbetaling bouwvakkers aan Sontbrug' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bewijs voor onderbetaling bouwvakkers aan Sontbrug»?1
Ja
Herinnert u zich de eerdere vragen en antwoorden?2
Ja
Hoe vaak verricht de Inspectie SZW een onderzoek op verzoek van de vakbeweging als hier aan de orde? Wat is de gemiddelde doorlooptijd van een dergelijk onderzoek? Komt het voor dat de Inspectie SZW een gevraagd onderzoek moet weigeren vanwege onvoldoende prioriteit? Zo ja, hoe vaak is dat aan de orde en bent u bereid daar wat aan te doen?
De Inspectie SZW heeft een speciaal team opgericht voor de aanpak van schijnconstructies en voor de ondersteuning van cao-partijen in het toezicht op de naleving van cao-voorwaarden. Dit team doet op verzoek van de sociale partners onderzoek op basis van artikel 10 van de Wet AVV (Wet tot het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten). Sinds de start van het team eind 2013 zijn inmiddels vijfenveertig verzoeken van cao-partijen onderzocht of nog in onderzoek. De gemiddelde doorlooptijd bedraagt acht maanden. Deze onderzoeken zijn vaak complex en arbeidsintensief. In de huidige vorm en omvang is dit een nieuwe taak voor de Inspectie SZW. De afgelopen tijd is veel kennis en ervaring opgedaan. Hierdoor kan de Inspectie SZW steeds sneller acteren op nalevingsverzoeken. De verwachting is dan ook dat de gemiddelde doorlooptijd de komende tijd zal afnemen. De Inspectie SZW heeft geen enkel gevraagd onderzoek geweigerd om redenen van onvoldoende prioriteit.
Ontvangt de Inspectie SZW wel eens verzoeken om onderzoek van de zijde van hoofdaannemers en/of opdrachtgevers? Staat de Inspectie SZW open voor dergelijke verzoeken?
De Inspectie SZW heeft geen verzoeken van hoofdaannemers en/of opdrachtgevers gekregen op grond van artikel 10 wet AVV. Dit wetsartikel biedt de mogelijkheid tot het doen van een dergelijk verzoek aan verenigingen van werkgevers of van werknemers en aan rechtspersonen die door deze verenigingen (mede) belast zijn met het toezicht op de naleving van algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen. Op basis van de wet kan de Inspectie SZW niet ingaan op een dergelijk verzoek van hoofdaannemers en/of opdrachtgevers. Mij hebben geen signalen bereikt dat hoofdaannemers en/of opdrachtgevers hier behoefte aan hebben.
Heeft u de indruk dat de diverse opdrachtgevers aan de zijde van de overheid (als bijvoorbeeld Rijkswaterstaat, gemeenten, provincies en waterschappen) voldoende doordrongen zijn van de grotere verantwoordelijkheid die dankzij de op 1 juli (grotendeels) in werking tredende Wet Aanpak Schijnconstructies op hen komt te rusten?
Ja, mijn ministerie zal het nodige doen om hen daarbij te ondersteunen.
Op welke wijze bereiden de hierboven bedoelde opdrachtgevers zich voor op die grotere verantwoordelijkheid? Speelt uw ministerie daarbij een rol? Zo ja, welke en hoe? Zo nee, bent u dan bereid een rol te spelen in het op goede wijze implementeren van de Wet Aanpak Schijnconstructies door de diverse opdrachtgevers aan de zijde van de overheid, door het ontwikkelen en standaardiseren van aanbestedingsvoorwaarden omtrent bijvoorbeeld een juiste cao-toepassing dan wel anderszins? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Op het moment dat de wet in werking treedt zullen alle opdrachtgevers deze meenemen bij het verlenen van opdrachten. De memorie van toelichting bij de wet bevat kan-bepalingen die alle betrokken schakels in een opdrachtketen kunnen toepassen in contracten. De rechter toetst of er sprake is van een misstand. Ook toetst de rechter of een opdrachtgever voldoende heeft gedaan om een misstand te voorkomen en in voorkomend geval op te lossen.
Het standaardiseren van aanbestedingsvoorwaarden met betrekking tot de toepassing van cao-voorwaarden is niet nodig omdat men in het algemeen geacht wordt, ook voor deze afspraken, de Nederlandse wet en regelgeving te volgen.
Op welke wijze zou de gemeente Groningen (gelet ook op de voorbeeldfunctie die u in antwoord op onze onder 2. bedoelde vragen erkende) naar uw mening dienen te reageren op de nu dankzij betrokken werknemers, vakbond FNV en Inspectie SZW boven tafel gekomen feiten over forse onderbetaling?
Ik kan niet spreken voor de gemeente Groningen. Opdrachtgevers zullen de (hoofd-) opdrachtnemer aanspreken op signalen. Het ligt voor de hand dat de opdrachtgever aan de opdrachtnemer vraagt om de feiten te onderzoeken en daarover te rapporteren. Vervolgens is het aan de opdrachtnemer die ook de directe werkgever is, om de kwestie op te lossen. Met de nieuwe wet heeft een werknemer de mogelijkheid om naast de directe werkgever ook schakels hoger in de opdrachtketen aan te spreken.
Heeft er ook een onderzoek plaatsgevonden naar aanleiding van de in onze vragen onder 2. eveneens aan de orde gestelde signalen omtrent onderbetaling bij werkzaamheden aan het Groninger Forum? Zo ja, wat is daaruit gebleken? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW heeft naar aanleiding van een ontvangen verzoek een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is onlangs afgerond. Mede op basis van het door de Inspectie SZW opgemaakte rapport van bevindingen kan een civiele procedure gestart worden. FNV heeft gemeld dat de betrokken werkgever inmiddels is gesommeerd tot nabetaling.
De financiële problemen bij onderzoeksinstituut NIOZ en de gevolgen voor NIOZ-Yerseke |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ), het oceanografische instituut voor Nederland, in financiële problemen verkeert? Dit komt doordat zij meer tijd nodig heeft om meer opdrachten uit de markt te verkrijgen en om tot samenwerkingsafspraken met andere organisaties te komen en daarmee meerwaarde en kostenreductie te bewerkstelligen?
De financiële problemen zijn bekend. Ze zijn onder andere het gevolg van dalende inkomsten uit projecten en opdrachten waardoor er sinds 2013 een tekort op de jaarlijkse exploitatie is ontstaan. Om de vaste kosten te reduceren is het NIOZ gedwongen tot kostenbesparingen en een organisatorische herinrichting. Het primaire doel van het instituut is en blijft om de wetenschappelijke kwaliteit op een zo hoog mogelijk internationaal niveau te houden.
Bent u bekend met de berichten uit de Provinciale Zeeuwse Courant van 3 juni 20151 dat momenteel overwogen wordt om de afdeling NIOZ te Yerseke te sluiten wegens deze financiële problemen en om het personeel gedeeltelijk naar Texel te verplaatsen en gedeeltelijk te ontslaan?
Vanuit het vertrekpunt van wetenschappelijke topkwaliteit én een gezond financieel instituut worden, samen met andere regionale partijen, de verschillende opties bestudeerd. Eén daarvan is concentratie van het instituut op de vestiging te Texel. Voorop staat dat, na een zorgvuldige afweging, het te nemen besluit de continuïteit en toekomstbestendigheid moet waarborgen van het toponderzoek en van het NIOZ. De gevolgen voor Zeeland, respectievelijk de mogelijkheden om kennis te behouden in Zeeland zijn onderdeel van de te maken afweging. In dat verband wordt ook overleg gevoerd met Zeeuwse partijen.
Bent u bekend met de belangrijke rol die NIOZ-Yerseke speelt in Zeeland op het gebied van wetenschappelijk onderzoek, de Zeeuwse economie en arbeidsplaatsen voor hoger opgeleiden? Kunt u in het licht hiervan uw reactie geven op de mogelijke sluiting?
De vestiging in Yerseke heeft sinds de oprichting in het kader van de Deltawerken een lange traditie in de kennisontwikkeling in Zeeland en is een belangrijke werkgever in de regio. In het antwoord op de vorige vraag (2) is de aanpak aangegeven.
Onderkent u dat het NIOZ een belangrijke rol kan spelen bij grote infrastructurele veranderingen in de Zeeuwse wateren zoals getij op Grevelingen, zout water op Volkerak of Zoommeer, de kier in Haringvliet?
Onderzoek in de Nederlandse kustwateren is een van de drie pijlers van het nieuwe wetenschapsplan van het NIOZ. Hierin speelt onderzoek naar processen in de delta en de veranderingen die daar optreden een prominente rol.
Is het zo dat het NIOZ-Yerseke in 2012 is heropend als een versterking voor NIOZ? Vindt u het verantwoord dat de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) het engagement tegenover personeel, KNAW en regio om NIOZ-Yerserke opnieuw tot bloei te brengen zo snel na de heropening weer terug neemt? Kunt u uw reactie beargumenteren?
Reeds langere tijd voor 2012 is in verschillende adviezen en studies de wenselijkheid geconstateerd van een bundeling van het fundamentele kust- en zee-onderzoek en de toen nog onder verantwoordelijkheid van de KNAW vallende vestiging van het NIOO in Yerseke te laten samengaan met het NIOZ op Texel. Eind 2013 werd duidelijk dat – in een veranderende markt – de inkomsten voor NIOZ als geheel onvoldoende waren. In het antwoord op vraag 2 is de aanpak aangegeven.
Bent u bekend met de samenwerkingsovereenkomst die recent tussen de Universiteit Utrecht en het NIOZ is getekend, zodat inmiddels sprake is van een vorm van inbedding binnen het universitair spectrum? Bent u bekend met het feit dat het NIOZ samen met IMARES (gelieerd aan Wageningen Universiteit), Hogeschool Zeeland en het University College Roosevelt (gelieerd aan de Universiteit van Utrecht) bezig is om een strategie te formuleren waarbinnen hoogwaardig fundamenteel en toegepast marien onderzoek binnen Zeeland duurzaam verankerd kan worden en dat op 6 juli aanstaande een finaal gesprek staat gepland met NIOZ en IMARES tot oprichting van een gezamenlijk instituut?
Er is inderdaad op 13 januari 2015 tussen NWO, NIOZ en de UU een samenwerkingsovereenkomst getekend, omdat partijen grote meerwaarde zien om de reeds bestaande onderzoekssamenwerking tussen NIOZ en de UU verder te versterken. UU stelt hierbij de voorwaarde dat haar bijdrage aan wetenschappelijk onderzoek wordt besteed en dat het NIOZ orde op zaken stelt. De samenwerking met genoemde kennispartijen in de regio is onderdeel van het plan van aanpak van het NIOZ (zie ook het antwoord op vraag 2).
Bent u bekend met het advies «Campus Zeeland» van de Onderwijs Autoriteit Zeeland (OAZ) waarin wordt geadviseerd de in vraag 5 genoemde ontwikkeling te ondersteunen? Is u bekend dat op basis van dat advies door de OAZ gewerkt wordt aan een masterplan voor implementatie?
Medio 2014 is de Onderwijs Autoriteit Zeeland gevraagd door gedeputeerde staten van Zeeland om een advies uit te brengen over de versterking van het Hoger Wetenschappelijk Onderwijs en Onderzoek in Zeeland. Het advies heeft betrekking op de hele kennisinfrastructuur van Zeeland, en daarin wordt ook het belang van de aanwezigheid van NIOZ en IMARES vermeld. De OAZ is door de provincie gevraagd als kwartiermaker met de betrokken partijen de haalbaarheid van het in het plan van aanpak van het NIOZ vermelde gezamenlijk kenniscentrum in Zeeland te onderzoeken.
Bent u bekend met het feit dat de financiële positie van de provincie Zeeland aanmerkelijk zwakker is dan die van andere provincies?
Ja.
Bent u bereid om, gelet op de omstandigheden zoals geschetst in de vragen 5 tot en met 7, samen met de provincie Zeeland te kijken naar de mogelijkheden om NIOZ voor Zeeland te behouden? Zo ja, bent u bereid om het instituut dan meer tijd te geven om ook te kunnen werken aan grotere financiële zelfstandigheid?
Er is inmiddels intensief overleg met de provincie en de gemeente en er zijn nog geen onomkeerbare besluiten genomen. Voor de aanpak verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Is het een optie om het NIOZ-Yerseke weer te verzelfstandigen, zoals in de situatie voor 2012? Zo nee waarom niet?
Voor 2012 was het NIOZ-Yerseke niet zelfstandig, maar onderdeel van het NIOO van de KNAW.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg visserij voorzien op 10 juni a.s?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Werken als zelfstandige in relatie tot een WW-uitkering (artikel 8 WW) |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met artikel 8 Werkloosheidswet (WW), waarin is geregeld dat indien een WW-gerechtigde tijdens WW als zelfstandige aan de slag gaat of deze werkzaamheden tijdens de WW uitbreidt, deze uren definitief gekort worden op de uitkering (tenzij hij/zij de werkzaamheden als zelfstandige volledig stopzet)? Oftewel, als de WW-gerechtigde na een tijdelijke klus minder werk als zelfstandige heeft, krijgt hij/zij niet meer de (volledige) WW-uitkering die hij/zij voorheen had, ook al zijn de inkomsten uit zelfstandig ondernemerschap veel lager dan de korting op de uitkering?
Ja, ik ben bekend met de huidige urenverrekeningssystematiek in de WW die geldt voor WW-gerechtigden die als zelfstandige werken in hun eigen bedrijf. Als een WW-gerechtigde werkzaamheden verricht als zelfstandige dan verliest hij het werknemerschap voor het aantal uren dat als zelfstandige wordt gewerkt. De WW is een werknemersverzekering en verzekert niet de risico’s van de werkzaamheden als zelfstandige. De wisseling van het aantal uren werken als zelfstandige worden dus niet «opgevangen» door de WW. Als de werkzaamheden als zelfstandige volledig worden beëindigd, kan het recht op uitkering over deze uren herleven. Uiteraard onder voorwaarden en binnen de gestelde termijnen.
Vindt u dat iemand die na een jarenlang dienstverband een periode WW heeft opgebouwd, recht heeft op deze WW-uitkering wanneer er geen andere inkomsten zijn?
Op grond van de WW heeft een werknemer die onvrijwillige werkloos wordt en aan de gestelde voorwaarden voldoet, recht op een WW-uitkering. De duur van de WW-uitkering is afhankelijk van het opgebouwde arbeidsverleden van de werknemer. Iemand die onvrijwillig werkloos is geworden uit een jarenlang dienstverband zal een langere WW-duur krijgen, dan iemand met een kort arbeidsverleden. Het recht op WW-uitkering blijft bestaan voor zolang betrokkene nog steeds werkloos is en de duur van de uitkering nog niet is verstreken.
Vindt u dat het wenselijk is dat mensen met een WW-uitkering aan de slag gaan als zelfstandige, ook als het in deeltijd of tijdelijk is en dat er redelijkerwijs – gezien de huidige economische situatie – niet vanuit kan worden gegaan dat zij op termijn allemaal volledig als zelfstandige aan de slag zijn?
Ik vind het wenselijk dat mensen met een WW-uitkering zo snel mogelijk aan de slag gaan en (weer) deelnemen aan het arbeidsproces. Als iemand vanuit de WW-uitkering een eigen bedrijf wil gaan starten dan is dat ook mogelijk. De WW-gerechtigde die een eigen bedrijf wil starten heeft een keuze. Hij kan kiezen voor de standaard urenverrekeningssystematiek waarbij de uren die de WW-gerechtigde besteedt aan het eigen bedrijf worden verrekend met de WW-uitkering. Of betrokkene kan – met toestemming van het UWV – gebruik maken van de specifieke startersregeling. Deze startersregeling is in 2006 geïntroduceerd. Doel van deze regeling is om WW-gerechtigden te stimuleren om als zelfstandige aan de slag te gaan en volledig uit te stromen uit de WW. De startersregeling houdt in dat de WW-gerechtigde gedurende 26 weken kan starten als zelfstandig ondernemer. De WW-gerechtigde behoudt gedurende de startperiode zijn recht op WW-uitkering en heeft geen sollicitatieplicht. Vanaf 1 januari 2013 geldt dat de WW-uitkering gedurende de startperiode van 26 weken wordt verrekend met een vast percentage forfaitaire inkomsten (29%). Voor 2013 werd verrekend met de werkelijke inkomsten, maar dat was voor starters administratief zeer belastend en creëerde onzekerheid over hoogte van de verrekening. De startperiode geeft de WW-gerechtigde de tijd om te ondervinden of het eigen bedrijf levensvatbaar is en of de risico’s gedragen kunnen worden die gepaard gaan met het werk als zelfstandige. Na de startperiode wordt het recht op WW-uitkering beëindigd, tenzij de zelfstandige nog niet volledig aan de slag kan. In dat geval wordt de WW-uitkering beëindigd voor het aantal uren dat de WW-gerechtigde als zelfstandige werkzaam is. In de afgelopen jaren is gebleken dat de startersregeling in de WW in een behoefte voorziet en – meer – WW-gerechtigden helpt om uit de uitkering te geraken.
Bent u het ermee eens dat het huidige beleid om de WW-uitkering definitief te korten mensen in de WW niet aanspoort om (meer) uren te gaan werken als zzp-er, maar dat dit beleid dat juist ontmoedigt? Vindt u dat een wenselijke situatie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat het huidige beleid waarbij mensen met een WW-uitkering die tijdelijk (meer) werken als zelfstandige hun volledige WW-uitkering pas weer verwerven wanneer zij definitief stoppen als zelfstandige, deze mensen aanmoedigt om volledig te stoppen als zelfstandige? Vindt u dat een wenselijke situatie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat het nodig is om de wetgeving op dit punt aan te passen, zodat de WW-uitkering gekort wordt voor de periode dat een WW-er inkomsten heeft als zelfstandige, maar dat de WW-er weer een beroep kan doen op de volledig opgebouwde WW zodra hij/zij minder uren gaat werken als zelfstandige? Bent u bereid te onderzoeken hoe de wetgeving hierop aangepast kan worden?
Nee, dat ben ik niet. In de Verzamelwet SZW 2015 (Stb. 516) is bepaald dat vanaf 1 januari 2015 het aantal uren dat een WW-gerechtigde werkzaamheden als zelfstandige verricht niet meer per week wordt berekend maar dat er gekeken wordt naar het gemiddelde aantal gewerkte uren per 4 weken. Deze wijziging in de WW heeft tot gevolg dat de beoordeling van het verlies van werknemerschap plaatsvindt over een betalingsperiode van in beginsel vier aaneengesloten kalenderweken. De WW-uitkering eindigt voor het gemiddeld aantal uren per kalenderweek waarin gedurende die periode van 4 weken werkzaamheden zijn verricht als niet-werknemer in de zin van de WW. Hierdoor worden grote schommelingen in de als zelfstandige gewerkte uren afgevlakt. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 is de achtergrond van deze systematiek dat de WW een werknemersverzekering is en dus niet de risico’s van de werkzaamheden als zelfstandige opvangt. Op grond van de huidige regelgeving kan de WW-er weer een beroep doen op de volledig opgebouwde WW zodra hij de werkzaamheden als zelfstandige volledig beëindigt. Hiervoor gelden specifieke voorwaarden en termijnen. Aanpassing van wetgeving zodat de WW-gerechtigde weer een beroep kan doen op de volledige WW-uitkering zodra hij minder uren gaat werken als zelfstandige, zou verder kunnen leiden tot concurrentievervalsing (ten opzichte van een zelfstandige die geen WW-recht heeft) en dat vind ik niet wenselijk.
De afkoopsom die het LangeLand Ziekenhuis heeft betaald aan een ex-topman |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Half miljoen afkoopsom bij Langeland Ziekenhuis»?1
Het kabinet vindt zowel gematigde inkomens als gematigde ontslagvergoedingen van bestuurders maatschappelijk wenselijk. Om die reden is de Wet Normering Topinkomens (WNT) tot stand gekomen.
Kunt u uitleggen waarom iemand die het ziekenhuis op het randje van faillissement heeft gebracht recht heeft op een vertrekregeling van bijna een half miljoen euro?
Naar ik heb begrepen, heeft de rechter een uitspraak gedaan over de betreffende vertrekregeling. Ik respecteer deze uitspraak.
Bent u bereid maatregelen te treffen om te voorkomen dat er een afkoopsom moet worden betaald aan iemand die wegens wanbestuur is opgestapt?
Zoals aangegeven in mijn reactie op uw eerdere vragen over het Langeland Ziekenhuis, kan een bestuurder reeds aansprakelijk worden gesteld op basis van artikel 2:9 BW als er sprake is van wanbestuur. De zorgorganisatie zelf, bijvoorbeeld een nieuwe Raad van Bestuur of de Raad van Toezicht, kan deze actie in gang zetten. Ik kan dit niet. Mocht een zorgorganisatie schade lijden als gevolg van een onbehoorlijke taakuitvoering door de bestuurder, dan kan de zorgorganisatie op grond van het zojuist genoemde wetsartikel vergoeding van de geleden schade vorderen2.
Kunt u een overzicht geven per zorginstelling van alle vertrekregelingen van opgestapte of ontslagen zorgbestuurders in de afgelopen drie jaar?
Het kabinet stuurt jaarlijks een rapportage over het voorgaande jaar van de bezoldigingen en ontslagvergoedingen van onder meer de zorgbestuurders naar de Kamer. Uw Kamer heeft de rapportages van 2012 en 2013 ontvangen3. De analyse voor de rapportage van 2014 is naar verwachting in december 2015 gereed. Deze zal uiteraard ook weer aan uw Kamer worden voorgelegd.
Wat is het totaalbedrag dat de afgelopen drie jaar aan afkoopsommen, vertrekregelingen en financiële extraatjes is uitbetaald aan (interim) bestuurders in de gehele zorgsector?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Governance voorzien op 11 juni 2015?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Tonnen wachtgeld voor oud-zorgtopman’ |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Tonnen wachtgeld voor oud zorg-topman»?1
Het kabinet vindt normering van inkomens en ontslagvergoedingen van zorgbestuurders maatschappelijk wenselijk. Om die reden is de Wet Normering Topinkomens (WNT) tot stand gekomen. Deze wet geldt zowel bij vrijwillig als bij onvrijwillig ontslag.
Vindt u het logisch dat iemand die zelf ontslag neemt alsnog recht heeft/aanspraak kan maken op wachtgeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Komt het vaak voor dat zorgbestuurders met terugwerkende kracht alsnog aanspraak maken op wachtgeld? Zo ja, hoe vaak?
Het kabinet stuurt jaarlijks een rapportage over de inkomens van de bestuurders in de publieke en semipublieke sector, inclusief zorgbestuurders, naar de Kamer. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan ontslagvergoedingen, waaronder wachtgeld. Uitsplitsing daarvan naar de jaren waarop dit betrekking heeft, is op basis van de jaarrekeningen niet mogelijk.
Vindt u het bedrag van € 370.419 ook buiten alle proporties? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 1 en 2. De WNT schrijft voor wat de maximale bezoldiging en ontslagvergoeding mag zijn. Deze casus zal hieraan worden getoetst door het CIBG als toezichthouder van de WNT voor de zorg.
Wat is uw reactie op het artikel «Salaris van tien verpleegsters»?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 1 en 2.
Vindt u het ook ronduit schokkend en stuitend dat uit de jaarverslagen van 2014 blijkt dat hoge vertrekpremies bij ouderen- en thuiszorgorganisaties vaker voorkomen?
Het bericht is te summier om die conclusie te kunnen bevestigen of te kunnen ontkennen. Zoals hierboven aangegeven, ontvangt de Kamer jaarlijks in december een rapportage van het kabinet over de bezoldigingen en ontslagvergoedingen van onder meer de zorgbestuurders in het voorgaande jaar.
Wat vindt u ervan dat er hoge bedragen aan vertrekbonussen voor bestuurders worden meegegeven, terwijl tegelijkertijd vele mensen in de zorgorganisaties hun baan verliezen, omdat volgens de organisaties moet worden bezuinigd? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ik begrijp de emoties over de salarissen van topbestuurders in de zorg. Het kabinet vindt, zoals eerder aangegeven, normering van inkomens en ontslagvergoedingen van zorgbestuurders maatschappelijk wenselijk. Juist om die reden zijn normen voor maximale bezoldiging vastgelegd in de WNT.
Wat is uw reactie op het bericht dat bestuurder Maarten de B. van zorginstelling De Hanzeheerd een oprotpremie ontving van € 300.000? Vindt u dit in verhouding staan tot de jaaromzet van de gehele organisatie (te weten € 11 miljoen)? Vindt u dit juiste besteding van zorggeld?
Het CIBG zal onderzoeken of conform de WNT is gehandeld.
Bent u ervan op de hoogte dat in het artikel «Tonnen wachtgeld voor oud zorg-topman» staat dat de heer C. destijds zei geen wachtgeld nodig te hebben, omdat hij genoeg zou verdienen met nieuwe klussen, maar dat niet het geval bleek zijn? Hoe, en op basis waarvan, is vastgesteld dat hij niet genoeg verdiende met nieuwe klussen? Wat is het bedrag dat hij heeft verdiend dat als te weinig is bestempeld?4
Zie antwoord vraag 8.
Hoe, door wie en op basis waarvan, wordt precies vastgesteld dat de heer C. voldoende moeite heeft gedaan om nieuw werk/nieuwe klussen aan te gaan? Kunt u inzichtelijk maken welke inspanningen de heer C. heeft gepleegd om aan nieuw werk te komen? Indien u deze informatie niet beschikbaar heeft, bent u dan bereid deze informatie te verzamelen, en zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u een overzicht maken van alle bestuurders die de afgelopen drie jaar een (vertrek)bonus hebben gekregen? Zo ja, kunt u deze informatie zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom bent u hier niet toe bereid?
Zoals hierboven aangegeven, stuurt het kabinet jaarlijks een rapportage over de bezoldigingen en ontslagvergoedingen in het voorgaande jaar van onder meer de zorgbestuurders naar de Kamer. Uw Kamer heeft de rapportages van 2012 en 2013 ontvangen5. De rapportage van 2014 volgt in december 2015.
Kunt u een overzicht geven welke toezichthouders verantwoordelijk zijn voor het uitkeren van (vertrek)bonussen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid een oproep te doen aan de bestuurders om hun vertrekbonussen terug te storten in het kader van «iedereen moet de broekriem aanhalen»? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt zowel normering van inkomens als ontslagvergoedingen van bestuurders maatschappelijk wenselijk. Om die reden is de WNT tot stand gekomen. Met de inwerkingtreding daarvan op 1 januari 2013 zijn de beloningen van topfunctionarissen in de publieke en de semipublieke sectoren gemaximeerd Per 1 januari 2015, is dit nog verder aangescherpt naar € 178.000 als gevolg van het invoeren van de WNT-2. Met de WNT wordt, naast een maximum-bezoldiging en een maximale ontslagvergoeding van € 75.000 of maximaal een jaarsalaris, een verbod op bonussen, winstdelingen en andere vormen van variabele beloning geregeld.
Vindt u dat de uit jaarrekeningen bekend geworden bonuscultuur in de zorg blijk geeft van moraliteit van zorgbestuurders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Is dit volgens u een uiting van de door u gewenste zelfregulering, en de door de sector zelf bepaalde bestuurdersnormen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe rijmt u dit gedrag met de oproep van de Minister-President dat onder andere bestuurders in de (semi-)publieke sector de «grote-dikke-ik-mentaliteit» los moeten laten, of blijft het hier slechts bij woorden? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zie antwoord vraag 13.
Levensbeëindiging bij pasgeborenen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Levensbeëindiging bij pasgeborenen»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat er te weinig oog is voor het maatschappelijk belang van goed toezicht op de levensbeëindiging van pasgeborenen?
Ik ondersteun de auteur in zijn betoog dat het van groot belang is gevallen van levensbeëindiging bij pasgeborenen (en late zwangerschapsafbreking in categorie 2-gevallen) te melden bij de deskundigencommissie. In mijn standpunt op de evaluatie Regeling late zwangerschapsafbreking in categorie 2-gevallen en levensbeëindiging bij pasgeborenen (hierna: de Regeling) gaf ik al aan het van groot belang te vinden dat deze gevallen wel worden gemeld2, zodat er een transparante toetsingspraktijk kan ontstaan en de zorgvuldigheid is geborgd. Uit de evaluatie van de Regeling weten we echter dat niet alle gevallen worden gemeld en dat de Regeling in zijn algemeenheid als onduidelijk wordt ervaren. Daarom heb ik ook aangekondigd de Regeling te zullen aanpassen.
Deelt u de visie van de auteur van dit artikel, J. Dorscheidt, dat de neiging van artsen om te voldoen aan ouderlijke verzoeken tot actieve levensbeëindiging bij hun ernstig aangedane baby’s vragen oproept over de eerbiediging van de fundamentele rechten van de gehandicapte neonaat?
Ik lees in het KNMG-standpunt dat ouders goed geïnformeerd, voorbereid en betrokken moeten worden en dat er aandacht moet zijn voor het lijden en de mening van ouders; dit is een vorm van goed hulpverlenerschap. Het is iets anders dan voldoen aan ouderlijke verzoeken. Zie verder ook mijn antwoord op een gelijkluidende vraag van mw. Arib.
Op welke manier wordt voorkomen dat het juridisch perspectief in de discussie over levensbeëindiging van pasgeborenen nauwelijks aanwezig is?
In de deskundigencommissie is het juridisch perspectief geborgd, omdat er juridische kennis aanwezig is in de commissie. Daarnaast heeft de commissie de taak een melding door te geleiden naar het OM en daarover te adviseren. De beoordeling door het OM is een juridische beoordeling.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat in veel gevallen geen documentatie aanwezig is van de precieze doelstelling van het gebruik van spierverslappers of verhoogde doseringen van pijn- en kalmeringsmedicatie?
De dossiervorming is verplicht op basis van de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo). De Wgbo is bedoeld om kwaliteit van zorg zo goed mogelijk te garanderen. Dossiervorming dient dus te allen tijde op orde te zijn.
Deelt u de visie van de auteur dat het ernstig lijden dat ouders ervaren ook los van een aan gaspen gerelateerd lijden van het kind een grond is voor levensbeëindiging? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de bescherming van de rechten van de kinderen zelf? Zo nee, wat is dan uw inzet om deze ontwikkeling tegen te gaan?
In het kabinetsstandpunt op de evaluatie van de Regeling heb ik aangegeven het van groot belang te vinden dat de beroepgroep het KNMG standpunt verder uitwerkt. Het gaat dan onder meer om het geven van verdere duidelijkheid rondom gaspen en het continueren van spierverslappers. De beroepsgroepen zijn hierover met elkaar in overleg. In het kabinetsstandpunt heb ik aangegeven zo nodig het Kwaliteitsinstituut te willen vragen om een faciliterende rol te vervullen bij de verdere uitwerking van het standpunt. Eén van de uitgangspunten van het KNMG-standpunt is dat de kwaliteit van leven en sterven van de pasgeborene centraal staat. Dit standpunt onderschrijf ik.
Deelt u de mening van de auteur dat een diepgaander juridische doordenking noodzakelijk is, waarbij uitdrukkelijk wordt ingegaan op de inbreuk op de neonatale integriteit (art. 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), onmenselijke of vernederende behandeling (art. 3 EVRM) en andere (internationaal) gewaarborgde rechten? Hoe geeft u, in uw standpuntbepaling over deze vorm van levensbeëindiging, rekenschap over deze juridische aspecten?
Deze mening deel ik niet. De juridische kaders zijn helder; hierbij horen natuurlijk ook de grondrechten die door de Regeling mogelijk geraakt zouden kunnen worden. Op dit moment ben ik bezig met het tot stand brengen van een nieuwe Regeling. Ook bij deze Regeling worden alle juridische aspecten en belangen zorgvuldig afgewogen, waarbij het kind centraal staat.
Deelt u onze opvatting dat de keuze van artsen om niet open te zijn, niet opweegt tegen de noodzaak om de belangen van deze kinderen en de toetsing van de beëindiging van hun leven?
Ja, deze mening deel ik. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u tevens de opvatting dat niet eenvoudig geaccepteerd moet worden dat artsen situaties van levensbeëindigend handelen bij pasgeboren niet melden, omdat daarmee de maatschappelijke toetsing van dit handelen onmogelijk wordt gemaakt en het gevaar bestaat dat de arts de enige is die het levensbeëindigend handelen toetst?
Ja. Het doel van de Regeling is het bieden van duidelijkheid en transparantie en het waarborgen van de zorgvuldigheid in het medische handelen. Om tot een transparante en zorgvuldige praktijk te kunnen komen, moeten artsen melden.
Bent u bereid om in de standpuntbepaling over de richtlijn en het evaluatierapport uitdrukkelijk in te gaan op de in het artikel genoemde (juridische) vragen?
In de zomer van 2014 ontving u reeds het kabinetsstandpunt op de evaluatie van de Regeling. Op dat moment gaf ik aan de wijziging van de regeling in het voorjaar van 2015 aan u te sturen. Helaas is het – vanwege nadere afstemming met de beroepsgroepen – nog niet gelukt de wijziging van de Regeling af te ronden. De verwachting is dat de gewijzigde Regeling in het najaar gereed is.
De beoordeling door de IND van de geloofwaardigheid van Koptische asielzoekers |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Koptische vluchteling stuit op ongeloof»?1 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ja. Ik betreur het dat het beeld is ontstaan dat Nederland bij de beoordeling van een asielaanvraag onvoldoende kennis heeft van of rekening houdt met de situatie van Kopten in Egypte.
Klopt het bericht dat koptische asielzoekers uit Egypte bij hun asielrelaas dikwijls niet worden geloofd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, hoe verklaart u dat kennelijk wel die indruk is ontstaan binnen de koptische gemeenschap in Nederland?
Als een asielzoeker aangeeft te zijn gevlucht vanwege problemen door zijn geloofsovertuiging, dan beoordeelt de IND eerst of de geloofsovertuiging geloofwaardig is en vervolgens of de problemen die uit de geloofsovertuiging voortkomen aannemelijk zijn. In het artikel in het Reformatorisch Dagblad wordt beschreven dat het in zaken van Koptische asielzoekers uit Egypte niet zozeer gaat om een ongeloofwaardige geloofsovertuiging, maar om de situatie dat de problemen die voortkomen uit de geloofsovertuiging niet geloofwaardig worden geacht. Dat kan een reden zijn voor afwijzing van de aanvraag. Het kan ook zijn dat de problemen wel geloofwaardig worden geacht, maar dat deze onvoldoende zwaarwegend zijn om in aanmerking te komen voor Vluchtelingschap of bescherming vanwege schending van artikel 3 EVRM. Bij asielaanvragen van vreemdelingen afkomstig uit Egypte wordt de vrees voor vervolging in het kader van het Vluchtelingenverdrag of een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM op basis van de individuele omstandigheden van de betreffende asielzoeker beoordeeld. Wanneer de IND tot een afwijzing komt, zal zij inhoudelijk gemotiveerd uiteen zetten waarom een aanvraag afgewezen wordt. De vreemdeling heeft de mogelijkheid om bij een afwijzing van zijn aanvraag in beroep te gaan bij de rechtbank.
Ik kan niet aangeven of het klopt dat Koptische asielzoekers vaak worden afgewezen wegens ongeloofwaardigheid van hun asielrelaas. De IND heeft dergelijke signalen niet ontvangen van de hoor- en beslismedewerkers.
Zijn de medewerkers van de IND volgens u voldoende op de hoogte van de situatie waarin koptische christenen in Egypte zich momenteel bevinden? Deelt u de mening dat de situatie van kopten in Egypte nog altijd onverminderd slecht is?
De IND beoordeelt de asielaanvraag binnen de context van al hetgeen uit openbare, betrouwbare bronnen bekend is over het land van herkomst. Een belangrijke bron hierbij is het Algemeen Ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De IND betrekt deze informatie bij de beoordeling of een asielzoeker in aanmerking komt voor Vluchtelingschap of bescherming vanwege schending van artikel 3 EVRM. Ik heb geen signalen dat de positie van Kopten in Egypte sinds het vorige ambtsbericht substantieel gewijzigd is.
Hebben de hoor- en beslisambtenaren van de IND voldoende expertise om de geloofwaardigheid van gelovigen en bekeerlingen te beoordelen? Deelt u de mening dat verschillende christenen van verschillende denominaties op verschillende wijze uiting geven aan het geloof? Is een hoor- en beslisambtenaar bijvoorbeeld in staat om onderscheid te maken tussen koptisch-orthodoxe en evangelische christenen?
De IND investeert op verschillende manieren in het actualiseren en op peil houden van de kennis en vaardigheden van de medewerkers, ook ten aanzien van (bekeerde) christenen in de asielprocedure. Zo heeft er onlangs nog een Masterclass «bekering als asielmotief» plaatsgevonden, met medewerking van diverse externe deskundigen. Bij de beoordeling van een asielaanvraag is het gebruikelijk dat de IND vraagt naar de stroming binnen het christendom waartoe de (bekeerde) christen behoort en indien nodig kunnen daar nadere vragen over gesteld worden. De IND kan daar ook bij betrekken of de wijze waarop de asielzoeker uiting geeft aan zijn geloof, in overeenstemming is met de stroming waartoe hij aangeeft te behoren.
Kunt u aangeven in hoeveel van de gevallen waarbij asielzoekers asiel aanvragen om vervolging op basis van hun geloof te ontvluchten, de asielaanvraag wordt ingewilligd? Hoe liggen deze cijfers specifiek bij christelijke asielzoekers en nog specifieker bij koptische asielzoekers?
De geloofsovertuiging wordt door de IND niet gestructureerd in INDIGO geregistreerd, ook niet als de geloofsovertuiging het asielmotief is. Ik kan deze vraag derhalve niet beantwoorden.
Kunt u tot slot aangeven op welke wijze de voorgenomen afschaffing van de positieve overtuigingskrachttoets (POK-toets) van invloed is op de beoordeling van de geloofwaardigheid van christelijke asielzoekers?
Het loslaten van de POK-toets is reeds ingevoerd per 1 januari 2015. Met de afschaffing van de POK-toets werd geen beleidswijziging beoogd, maar wordt een inzichtelijker motivering nagestreefd wanneer (een onderdeel van) het asielrelaas ongeloofwaardig wordt geacht. Dat geldt ook voor de motivering van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van christelijke asielzoekers. Een (verdere) uitleg van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling is neergelegd in IND werkinstructie 2014/10, te vinden op www.ind.nl.
Het bericht dat een derde jongeren van de zich nog onvoldoende veilig voelt in jeugdzorginstellingen |
|
Marith Volp (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een derde van de jongeren zich nog onvoldoende veilig voelt in jeugdzorginstellingen?1
Ja, ik ken het rapport, «Jongeren in jeugdhulp over veiligheid».
Wat is uw reactie op de uitkomsten van het onderzoek van de jongerentaskforce naar de veiligheidsbeleving onder 196 jongeren in 15 jeugdzorginstellingen?
Het rapport «Jongeren in jeugdhulp» heb ik 2 juni jongstleden overhandigd gekregen tijdens een overleg dat ik samen met de staatssecretarissen van OCW en VenJ had met de Jongerentaskforce Kindermishandeling.
Jongerenparticipatie is van groot belang ook binnen de jeugdhulp.
In de tweede plaats geeft het onderzoek inzicht in de veiligheidsbeleving van jongeren in instellingen voor jeugdhulp. Hieruit blijkt dat de ondervraagde jongeren overwegend positief zijn in hun oordeel over de veiligheid in de instelling. Een grote meerderheid van de jongeren heeft nooit te maken gehad met fysiek geweld en de meeste jongeren voelen zich ook veilig ten opzichte van andere jongeren. Het rapport laat ook zien waar nog verbeteringen nodig zijn om de situatie voor jongeren nog veiliger te maken. Hiermee kunnen de instellingen waar jongeren verblijven aan de slag. Het is daarom goed dat de Jongerentaskforce het rapport heeft aangeboden aan Jeugdzorg Nederland, die heeft aangegeven dat de tips en adviezen bruikbaar zijn en passen in trajecten die al lopen vanuit Jeugdzorg Nederland.
Hoe verhouden de uitkomsten van het onderzoek zich tot de maatregelen uit «het kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg» van de Commissie Rouvoet? Wat vindt u ervan dat binnen jeugdzorginstellingen niet of nauwelijks over seksualiteit en online pesten wordt gepraat?
Ik leid uit het rapport van de Jongerentaskforce niet af, dat binnen jeugdzorginstellingen niet of nauwelijks over seksualiteit wordt gepraat, maar wel dat het bespreekbaar zijn van seksualiteit nog geen gemeengoed is. De acties uit «het kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg» zijn inmiddels door de jeugdzorginstellingen geïmplementeerd. Daarin is een belangrijk thema het bespreekbaar maken van het onderwerp seksualiteit. Dit geldt zowel voor de gesprekken tussen begeleiders en jongeren als voor de gesprekken tussen de begeleiders onderling.
Ik kan mij voorstellen dat het nog enige tijd duurt, voordat het in alle instellingen voor alle medewerkers gewoon is om over seksualiteit te praten. Ik ben dan ook blij, dat de commissie Rouvoet in haar Eindbericht aandringt op blijvende aandacht voor dit onderwerp, en dat Jeugdzorg Nederland deze aanbeveling in alle opzichten onderschrijft.
Uit het Jaarbericht van de IJZ blijkt dat in 2014 er sprake is van een stijging van het aantal meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Hoewel de IJZ aangeeft dat de meldingen betrekking kunnen hebben op naar zwaarte uiteenlopende calamiteiten, inclusief experimenteergedrag van jeugdigen onderling, vind ik dit een punt van zorg en van blijvende aandacht. Dit sluit aan bij de conclusies van het onderzoek dat de IJZ in 2014 heeft uitgevoerd bij 27 instellingen. Uit dit onderzoek blijkt, dat de IJZ van oordeel was dat bijna alle onderzochte instellingen voldoende handelen ter voorkoming van seksueel grensoverschrijdend gedrag, maar ook dat bij nagenoeg alle instellingen verbeteringen nodig zijn waar het gaat om het bespreekbaar maken van relaties en seksualiteit, periodieke inschatting van het risico op seksueel grensoverschrijdend gedrag en het structureel scholen van professionals op dit punt.
Hoe verklaart u de toename van het aantal meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) in 2014? Welke maatregelen gaat u treffen als het gaat om verbeteringen rondom het bespreekbaar maken van relaties en seksualiteit, periodieke inschatting van het risico op seksueel grensoverschrijdend gedrag en het structureel scholen van professionals op dit punt?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt de ervaring en deskundigheid van jongeren ingezet om de kennis en vaardigheden over seksualiteit en online pesten in jeugdzorginstellingen te verbeteren?
Het rapport bevat concrete aanbevelingen en tips voor jeugdzorginstellingen waar de instellingen mee aan de slag kunnen om de verschillende aspecten van de veiligheidsbeleving van jongeren te verbeteren.
Het LOC zal samen met jongerenraden en het Jeugdwelzijnsberaad bezien welke mogelijkheden er zijn om, aan de hand van de verbeterpunten uit het onderzoek, de veiligheid in instellingen op dit gebied te verbeteren.
Deelt u de mening dat de aanpak van kindermishandeling expliciet onderdeel behoort te zijn van het beleid omtrent sociale veiligheid op scholen? Zo ja, waarom is daar in het voorstel van wet tot wijziging van enige onderwijswetten in verband met het invoeren van de verplichting voor scholen om de sociale veiligheid op school te waarborgen geen rekening mee gehouden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat de aanpak van kindermishandeling op sociaal veilige scholen bespreekbaar moet zijn. Dit expliciet meenemen in onderwijswetgeving is niet nodig, immers daarvoor is er de Wet Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Op grond van de Wet Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling is het bevoegde gezag in het onderwijs verplicht om bij het personeel de kennis over en het gebruik van de meldcode te bevorderen. Daarmee zijn scholen verantwoordelijk voor de scholing van zittende leraren.
Een brede aanpak waarbij aandacht wordt besteed aan verschillende vormen van onveiligheid van kinderen is wenselijk. In de lerarenopleidingen wordt de basis gelegd voor het omgaan met sociale veiligheid. Leren signaleren van sociale problematiek als pesten en kindermishandeling en weten wat je daaraan kunt en moet doen, zijn daar essentieel onderdeel van. Met de pabo’s, tweedegraads lerarenopleidingen en de Stichting School en Veiligheid is afgesproken dat zij in het traject versterking sociale veiligheid ook aandacht zullen besteden aan het signaleren en adequaat handelen in gevallen van kindermishandeling.
Het bericht ‘Angstcultuur bij vervoersbedrijf Hermes’ |
|
Duco Hoogland (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Angstcultuur bij vervoersbedrijf Hermes»?1
Ja. Dit bericht is gebaseerd op een nog geheim onderzoeksrapport over de situatie bij vervoersbedrijf Hermes. Dit rapport is dus niet in ons bezit. Opdrachtgevers van het onderzoek zijn de OR en de directie van het vervoersbedrijf.
Hoe beoordeelt u de in het rapport geconstateerde feiten? Wat is de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid (ministerie, inspecties), de provincie (als opvolger van de stadsregio) en de betrokken gemeentelijke overheden bij deze kwestie?
Het rapport is nog niet gepubliceerd, dus op dit moment kunnen er geen uitspraken worden gedaan over de feiten.
Uitgangspunt van de Wet Personenvervoer 2000 (wp2000) is dat personeelsbeleid een zaak is van de vervoerder. De wp2000 schrijft wel voor dat aan een concessie voorschriften moeten worden verbonden ten aanzien van het waarborgen van een verantwoorde mate van veiligheid ten behoeve van zowel de reizigers als het personeel binnen het openbaar vervoer.
De verantwoordelijkheid voor de concessie van het busvervoer in regio Arnhem-Nijmegen ligt bij de regionale concessieverlener, provincie Gelderland. De provincie gaat niet over de bedrijfsvoering, waaronder arbeidsomstandigheden, van vervoersbedrijf Hermes, maar kan de directie wel aanspreken op de gemaakte concessieafspraken en goed werkgeverschap. De provincie Gelderland meldt dat de verantwoordelijke gedeputeerde naar aanleiding van de berichtgeving in de Gelderlander in gesprek gaat met de directie van vervoersbedrijf Hermes.
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet. Bij klachten van de OR over de arbeidsomstandigheden volgt onderzoek door de Inspectie. Het bedrijf is bij de Inspectie bekend op basis van bezoeken in het kader van Inspectieprojecten en klachten van medewerkers in het verleden, maar er is nooit een aanleiding geweest om te handhaven door middel van sancties. De klachten van medewerkers hadden niet betrekking op deze kwestie, maar op andere aangelegenheden. Verder zijn hierover ook nu geen klachten ontvangen.
Hoe beoordeelt u (achteraf) de handelwijze van de Stadsregio in het najaar van 2014, toen de Stadsregio ervoor koos om zich niet te bemoeien met de «sores» van busbedrijf Hermes?2
Personele zaken zijn in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de vervoerder zelf, niet van de concessieverlener. De concessieverlener kan de vervoerder wel aanspreken als de concessieafspraken niet worden nagekomen.
Welke actie gaat u – of een andere overheid – ondernemen om de bedrijfscultuur van de concessiehouder te verbeteren?
Op dit moment is het rapport nog niet gepubliceerd en is het dus nog niet bekend wat de feiten zijn rondom de bedrijfscultuur van het vervoersbedrijf Hermes. In het algemeen geldt dat het in eerste instantie aan de concessiehouder zelf is om stappen te ondernemen om de bedrijfscultuur, indien nodig, te verbeteren.
In het geval van klachten van de OR over het bedrijf vanwege overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet, zal de Inspectie SZW bezien of er een reden is voor handhavende maatregelen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
De provincie Gelderland kan, indien uit het rapport blijkt dat er sprake is van het niet nakomen van de concessieafspraken, handhavend optreden.
Kunnen concessieverleners tijdens het aanbestedingsproces vervoerbedrijven ook (mede) selecteren op sociale aspecten, zoals de ziekteverzuimbegeleiding? Zo ja, wordt dit ook gedaan? Zo nee, bent u bereid dit mogelijk te maken?
De concessieverlener stelt ten behoeve van de aanbesteding van een concessie een programma van eisen vast. Het programma van eisen heeft in ieder geval betrekking op aspecten die in artikel 44 (wp2000) staan voorgeschreven. Deze wettelijke aspecten zijn leidend. Dit sluit echter niet uit dat andere aspecten, zoals maatschappelijk verantwoord ondernemen, in aanbestedingen een rol kunnen krijgen.
Het bericht dat een falende directeur van een waterschap bijna een miljoen euro heeft meegekregen |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «verbazing over afkoopsom Hefpunt-directeur»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de directeur van Hefpunt (een regionaal belastingkantoor dat belastingen voor drie noordelijke waterschappen en enkele gemeenten int) een ontslagvergoeding van € 950.000 heeft bedongen?
Uit voorlopig onderzoek door de met het toezicht op de naleving van de Wet normering topinkomens (WNT) belaste Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie is gebleken dat Hefpunt een voorziening heeft getroffen van € 905.000 in verband met het vertrek van de directeur. Dit bedrag bestaat uit verschillende componenten (loondoorbetaling tijdens herplaatsingstermijn, aanvullende uitkering, aansluitende uitkering en uitkering wegens beëindiging dienstverband) zoals bedoeld in de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel. Ik laat momenteel nader onderzoeken of al deze componenten – beoordeeld in het kader van de WNT – terecht en op de juiste grondslag zijn toegekend en zal u informeren zodra dit onderzoek is afgerond.
Klopt het dat voorafgaand aan dit vertrek de directeur in 2013 op non-actief is gesteld en dat de leden van het Algemeen Bestuur van het Waterschap Friesland pas afgelopen week zijn geïnformeerd over deze in de afgelopen zomer getroffen vertrekregeling?
Uit de mij nu ter beschikking staande informatie volgt dat de directeur inderdaad voorafgaand aan zijn vertrek op non-actief zou zijn gesteld door het dagelijks bestuur van Hefpunt. Kort nadien is hij door het algemeen bestuur, op voorstel van het dagelijks bestuur, van zijn functie ontheven per 1 maart 2014. Zowel het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur van Hefpunt bestaan uit bestuurders van de drie betrokken waterschappen. Deze bestuurders zijn zelf verantwoordelijk voor de informatieverstrekking aan de eigen organisatie. Het is mij niet bekend wanneer het algemeen bestuur van het Waterschap Friesland door zijn vertegenwoordiging in het bestuur van Hefpunt is geïnformeerd over de getroffen vertrekregeling.
Hoe verhoudt zich deze vertrekpremie met de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), waarin voor een topfunctionaris de norm voor een ontslagvergoeding geldt van maximaal één jaarsalaris, met een maximum van € 75.000?
De toelaatbaarheid van de vertrekregeling is, zoals hiervoor opgemerkt, nog onderwerp van nader onderzoek. Als het onderzoek uitwijst dat de vertrekregeling geheel of gedeeltelijk in strijd is met de WNT, is deze – voor het niet-conforme deel – van rechtswege nietig. Ik zal de Kamer over de uitkomsten van het onderzoek nader berichten.
Hoe kwalificeert u de uitlating door een lid van het dagelijks bestuur van Hefpunt dat stelt dat het vervelend is voor Hefpunt en vervelend voor de betrokken persoon dat dit naar buiten komt»?
Deze uitlating laat ik voor rekening van het desbetreffende lid van het dagelijks bestuur.
Hoe verhoudt zich een dergelijke uitlating tot de afspraken die gemaakt zijn in de Wet Normering Topinkomens (WNT), waarin letterlijk staat: «Instellingen moeten altijd openbaar maken wat (gewezen) topfunctionarissen verdienen en hoeveel ontslagvergoeding zij hebben ontvangen. Of dit nu meer of minder is dan de toepasselijke norm.»?
Het deel van de totale voorziening dat betrekking had op 2014 is door Hefpunt verantwoord in de WNT-verantwoording die onderdeel uitmaakt van de jaarrekening 2014, en bevat alle wettelijk vereiste gegevens. Het resterende deel van de voorziening (bedoeld voor 2015 e.v.) ter grootte van € 766.158 is separaat opgenomen en toegelicht in de jaarrekening. Zoals reeds hiervoor opgemerkt, wordt nog nader onderzocht in hoeverre de vertrekregeling ingevolge de WNT is toegestaan. De bedoelde uitlating doet niet af aan de wettelijke plicht tot openbaarmaking van de desbetreffende gegevens in de jaarstukken ingevolge § 4 van de WNT.
Hoe kwalificeert u de uitlating van de woordvoerder van Hefpunt die stelt dat het geld gereserveerd is om het wegvallen van inkomen van de oud-directeur aan te vullen totdat hij nieuw werk heeft en dat het bedrag valt binnen de cao en binnen de marges blijft die gelden voor topinkomens?
Hefpunt heeft volgens de mij nu ter beschikking staande gegevens de concept-vertrekregeling ter toetsing voorgelegd aan de accountant, die concludeerde dat de regeling verenigbaar is met de WNT. Het onderzoek dat nu gaande is zal uitwijzen of deze conclusie terecht is geweest.
Deelt u de mening dat inkomsten voor de periode tussen twee banen – ook voor de oud-directeur van Hefpunt – geregeld is via de Werkloosheidwet? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Navraag heeft uitgewezen dat Hefpunt is overeengekomen om in eigen beheer een uitkering toe te kennen die naar hoogte, duur en overige voorwaarden overeenkomt met een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, alsmede met een aanvullende en aansluitende uitkering op grond van de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel. De opgegeven reden hiervoor is dat Hefpunt eigenrisicodrager is voor de Werkloosheidswet, en heeft ingeschat dat de begeleiding naar ander werk effectiever en tegen lagere uitvoeringskosten kan worden uitgevoerd in eigen beheer. De toelaatbaarheid hiervan zal, zoals hiervoor opgemerkt, door mij na afronding van het nader onderzoek worden beoordeeld in het kader van de WNT.
Heeft de instelling de gegevens (betreffende de ontslagvergoeding) verstrekt aan de verantwoordelijke Minister zoals voorgeschreven wordt in de WNT? Zo ja, wat is de motivatie voor de overschrijding?
Ja, de bezoldigingsgegevens over 2014 zijn gemeld in de digitale WNT-meldingsapplicatie van mijn ministerie. Het jaartotaal 2014 volgens de ontvangen melding overschrijdt niet het WNT-maximum en is zodoende niet gemotiveerd. Of deze handelwijze juist is geweest wordt nog onderzocht.
Beschikt u over mogelijkheden om deze ontslagvergoeding (op zijn minst gedeeltelijk) terug te vorderen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Als het nader onderzoek uitwijst dat de vertrekregeling geheel of gedeeltelijk niet conform de WNT is, is deze – voor het niet-conforme deel – van rechtswege nietig. De betalingen die reeds hebben plaatsgevonden zijn dan onverschuldigd betaald en dienen te worden terugbetaald, zo nodig met inzet van bestuurlijke dwangmiddelen ingevolge § 5 van de WNT.
Wat gaat u ondernemen om te voorkomen dat in de toekomst dergelijke ontslagvergoedingen bij waterschappen of gelieerde bedrijven worden betaald?
De WNT geldt voor de gehele publieke en semipublieke sector; ik ben niet voornemens om voor waterschappen en gelieerde bedrijven een apart beleid te voeren. De Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie houdt toezicht op deze instellingen en ik treed handhavend op indien daarvoor aanleiding is.
De inzet van Nederland bij de bijeenkomst in Riga tussen de EU en de VS over o.a. terrorismebestrijding, databescherming en migratie |
|
Marit Maij (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Waarom is de Tweede Kamer niet geïnformeerd over de Nederlandse en Europese inzet bij de bijeenkomst van Europese en Amerikaanse ministers van Veiligheid en Binnenlandse Zaken op 2 en 3 juni 2015 in Riga?1
De EU-VS Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) ministeriele bijeenkomst die op 2-3 juni in Riga werd gehouden betreft een regulier overleg op ministerieel niveau tussen de EU en de VS betreffende de terreinen justitie en binnenlandse zaken, dat tweemaal per jaar plaatsvindt. De EU wordt tijdens de bijeenkomsten vertegenwoordigd door de Europese Commissie en het Voorzitterschap van de Raad. Het inkomend Voorzitterschap van de Raad is eveneens aanwezig. Andere EU lidstaten worden voor deze bijeenkomsten normaliter niet uitgenodigd. Er worden geen conclusies aangenomen tijdens deze bijeenkomsten. Het Voorzitterschap zal de JBZ-Raad van 15-16 juni informeren over het verloop van de besprekingen in Riga. Uw Kamer wordt, zoals te doen gebruikelijk, hierover geïnformeerd middels de geannoteerde agenda van de JBZ-Raad en middels het verslag van de Raad. Daarnaast wordt door het Raadssecretariaat een verslag opgesteld, dat te vinden is op Extranet, de online databank voor Raadsdocumenten. Waar aangewezen wordt uw Kamer op de onderdelen van de samenwerking tussen de EU en de VS specifiek geïnformeerd.
Klopt het dat er een conceptovereenkomst bestaat tussen de EU en de VS over concrete samenwerking op onder andere terrorismebestrijding, migratie en databescherming, die wordt bekrachtigt tijdens deze bijeenkomst? Zo ja, hoe luidt dit concept en welke afspraken worden daarin voorgesteld? Waarom is dit concept niet naar de Kamer gestuurd? Op welke wijze kunt u de Kamer alsnog informeren?
Tijdens het voorbereidende hoogambtelijke EU-VS JBZ overleg van 3-4 februari jl. is afgesproken om de EU-VS JBZ verklaring die sinds 2009 de inhoudelijke basis vormt voor deze reguliere bijeenkomsten (doc. 15184/09), te hernieuwen. In de gebruikelijke EU gremia is vervolgens de EU inzet bij de onderhandeling over deze verklaring bepaald. Hierbij zij wellicht ten overvloede vermeld dat het een politieke verklaring betreft en niet een de Lidstaten of de EU bindende overeenkomst betreffende samenwerking op deze terreinen. Nederland hecht aan voortgang in de relatie tussen de VS en de EU, met inachtneming van de bestaande voorwaarden en kaders voor de afzonderlijke in de verklaring opgenomen onderwerpen. Nederland kon zich vinden in het onderhandelingsmandaat, waarin een conceptverklaring is opgenomen, dat op 28 mei jl. door de Raad is vastgesteld (doc. 8674/15). Op basis van dit mandaat is door de Europese Commissie, EDEO en het Voorzitterschap van de Raad verder gesproken met de Amerikaanse partners, waarna de verklaring «Riga statement on Enhancing transatlantic cooperation in the area of Justice, Freedom and Security» tijdens de ministeriele bijeenkomst in Riga op 3 juni jl. is aangenomen.
De verklaring behelst de onderwerpen gegevensbescherming, terrorismebestrijding, migratie en grensbeheer, witwassen, vuurwapens en explosieven, cybercrime, drugs, gegevensuitwisseling en strafrechtelijke samenwerking en samenwerking met derde landen. De verklaring heeft het karakter van het wederzijds uitspreken van het belang van samenwerking op de genoemde terreinen. Vaak betreft het een bevestiging van reeds lopende trajecten, waarover de Kamer bij verschillende gelegenheden is geïnformeerd. De verklaring is door het Letse Voorzitterschap van de Raad op de eigen website geplaatst en zal tevens te raadplegen zijn op Extranet, de online databank voor Raadsdocumenten (het documentnummer van de verklaring is op het moment van schrijven nog niet bekend).
Wat is de inzet van Nederland geweest bij het tot stand komen van deze afspraken? Op welke wijze is de EU tot één gezamenlijke inzet voor de bijeenkomst gekomen? Welke punten in de Europese inzet zijn overeenkomstig de inzet van Nederland en welke niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u persoonlijk bij de bijeenkomst en onderhandelingen in Riga aanwezig? Zo nee, op welke wijze is Nederland daar vertegenwoordigd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Europese en Amerikaanse ministers van Veiligheid en Binnenlandse Zaken twee keer per jaar met elkaar overleggen? Klopt het dat de Tweede Kamer over de inzet van Nederland bij deze bijeenkomsten niet structureel vooraf en tijdig wordt geïnformeerd? Waarom niet? Op welke wijze kunt u de informatievoorziening en daarmee de parlementaire controle van het parlement voor deze bijeenkomsten verbeteren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen, gelet op de zeer korte termijn waarop deze bijeenkomst in Riga plaatsvindt, per omgaande te beantwoorden?
Ik heb ernaar gestreefd uw vragen op zo kort mogelijke termijn te beantwoorden.
Het artikel “Ik wil niet dood, ik wil alleen hulp” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u het artikel «Ik wil niet dood, ik wil alleen hulp» gelezen? Wat vindt u van de daarin geschetste problemen?1
Ja. Ik vind het heel erg dat iemand geen toekomstperspectief meer ziet en uit het leven wil stappen.
Herkent u dit signaal? Zo nee, waarom niet?
Uit het artikel komt het beeld naar voren van iemand die hulp zoekt, daarvoor in contact is met verschillende zorgverleners die de gevraagde hulp bieden of in ieder geval proberen te bieden en tegelijkertijd niet aan de door haar gewenste zorg lijken te kunnen voldoen. De beoordeling van hoe met de hulpvraag van betrokkene in het artikel moet worden omgegaan ligt bij de zorgprofessional. Vrijwillige of gedwongen opname kan daar onderdeel van uitmaken, wanneer dat noodzakelijk is, op basis van het professionele oordeel van een arts (psychiater). Van een gedwongen opname kan alleen sprake zijn wanneer de patiënt voldoet aan de criteria van de Wet bopz, betrokkene vormt daarbij een gevaar voor zichzelf of zijn omgeving en verzet zich tegen een vrijwillige opname in een psychiatrisch ziekenhuis. Dat neemt overigens niet weg dat onder sommige patiënten de wens leeft om opgenomen te worden vanuit de gedachte dat een bed in de kliniek de definitieve oplossing biedt voor de problematiek, ook wanneer het professionele oordeel anders luidt.
De geschetste aanpak waarbij een korte opname van een paar maanden in de GGZ-instelling, gevolgd wordt door zorg thuis via Assertive community treatment (ACT) of in een polikliniek herken ik. Dat past ook bij de in gang gezette en breed ondersteunde beweging in de GGZ, waarbij mensen alleen dan worden opgenomen wanneer daarvoor uitdrukkelijk de noodzaak toe bestaat.
Het signaal in het artikel dat wordt bezuinigd in de GGZ herken ik niet. In de GGZ is nog steeds ruimte voor een jaarlijkse groei van 1%.
Hoe kan iemand goede zorg krijgen in zo’n situatie? Bij wie kan iemand in zo’n situatie terecht?
De zorgverlener is als professional bepalend voor de behandeling die wordt ingezet. Behandeling van een borderlinestoornis kan ambulant plaatsvinden op een polikliniek, bij vrijgevestigde psychologen/psychiaters of thuis via ACT dan wel via deeltijdbehandeling, waarbij een aantal dagdelen in de week behandeling plaatsvindt.
Bij ernstige problematiek kan het aangewezen zijn behandeld te worden met behulp van een gespecialiseerd programma dat uitgevoerd wordt door een GGZ instelling met vrijwillige opname of onder dwang zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Hoort u meer signalen dat er geen of onvoldoende overbruggingszorg voorhanden is voor mensen met een ggz-problematiek (geestelijke gezondheidszorg)?
Onder het regime van de Zvw is er geen sprake van overbruggingszorg. Bij verzekeraars ligt de wettelijke verplichting om ervoor te zorgen dat verzekerden binnen een bepaalde tijd een behandeling kunnen krijgen. Verzekerden kunnen bij de verzekeraar om bemiddeling vragen voor het ontvangen van de benodigde zorg.
In die gevallen, waar een patiënt moet wachten totdat deze in behandeling kan worden genomen, is sprake van een wachtlijst. Hiervoor zijn zogenaamde Treeknormen afgesproken met de zorgsector GGZ. De Treeknormen gaan uit van een maximale wachttijd van 4 weken tussen aanmelding en intake, 4 weken tussen intake en diagnose en 6 weken tussen het stellen van de diagnose en de aanvang van de behandeling. De instellingen zijn verplicht de informatie over wachttijden op hun website te plaatsen.
Ben u ervan op de hoogte dat door instellingen (zoals dak- thuislozenopvang of ggz-instellingen) eisen worden gesteld aan opname voor overbruggingszorg (tijdelijke zorg)? Wat vindt u daarvan?
Wat betreft toegang tot de maatschappelijke opvang geldt dat gemeenten op basis van de Wmo 2015 een gedegen onderzoek moeten doen naar de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en de mogelijkheden die benut kunnen worden binnen zijn of haar netwerk. Op basis daarvan wordt een passend ondersteuningsaanbod gedaan door gemeenten. Ik sta achter deze onderzoeksbepaling en merk daarbij op dat de maatschappelijke opvang niet is bedoeld om de wachttijd voor een GGZ-kliniek te overbruggen. Overigens is mij op basis van het artikel niet gebleken dat een aanvraag om ondersteuning is ingediend bij de gemeente.
Wat betreft de GGZ verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u uitgebreid toelichten wie er op welk moment (gemeenten of zorgverzekeraar of instelling) verantwoordelijk is voor overbruggingszorg als mensen wachten op opname voor behandeling, plaatsing in een Regionale Instelling voor Beschermd Wonen (RIBW), of in afwachting zijn van een rechterlijke machtiging?
Wanneer er sprake is van een behandeling in het kader van de Zvw, zal betrokkene moeten wachten op een oproep als er sprake is van een wachtlijst. Daarnaast kan verzekerde de zorgverzekeraar verzoeken om voor deze Zvw-zorg te bemiddelen bij een gecontracteerde aanbieder.
Wanneer iemand in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen, bijvoorbeeld in een RIBW, op basis van de Wmo 2015 is het de verantwoordelijkheid van gemeenten om daarin te voorzien. Wanneer er niet direct een plek beschikbaar is en het wel noodzakelijk is dat deze persoon ondersteuning op basis van de Wmo 2015 krijgt, is de gemeente verantwoordelijk voor overbruggingszorg.
Bij een rechterlijke machtiging moet iemand zo snel mogelijk opgenomen worden. Indien in de eerste week na afgifte van de voorlopige machtiging betrokken niet is opgenomen, kan de officier van justitie, na overleg met de inspecteur, een ziekenhuis bevelen betrokkene op te nemen. Het betrokken ziekenhuis is vervolgens verplicht om degene op te nemen.
Kunt u ook aangeven waar en hoe dat in de huidige wetgeving (Wet maatschappelijke ondersteuning, Wet langdurige zorg en Zorgverzekeringswet) is geregeld?
In de verschillende wetten zijn de volgende regels van toepassing:
Wmo 2015:
In de Wmo 2015 is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders na aanmelding van een cliënt met een ondersteuningsbehoefte een onderzoek moet instellen en moet aangeven waar dat onderzoek aan moet voldoen. Het college moet binnen zes weken na aanmelding de cliënt schriftelijk op de hoogte stellen van de uitkomsten van het onderzoek. Met deze uitkomsten kan een cliënt vervolgens een aanvraag doen voor een maatwerkvoorziening. Het college dient binnen 2 weken na ontvangst van de aanvraag een besluit te nemen. In de Wmo is geregeld dat in spoedeisende gevallen het college na een melding onverwijld beslist tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van de cliënt.
Wlz:
Wanneer er sprake is van een Wlz-indicatie voor zorg met verblijf, of de definitieve toekenning van een persoongebonden budget, een volledig pakket thuis of een modulair pakket thuis, kan er sprake zijn van overbruggingszorg. De zorginstelling waarvoor betrokkene heeft gekozen heeft geen plaats en komt op een wachtlijst te staan. Zolang er geen plaats is, verblijft betrokkene op de plaats van de uitgangspositie. In overleg met het zorgkantoor wordt besproken hoe overbruggingszorg wordt geleverd. Betrokkene houdt recht op een opname in een zorginstelling.
Zvw:
De Zvw kent geen zorg onder de noemer overbruggingszorg. Dit is bij het antwoord op vraag 4 verwoord. De verzekeraar kent dus wel een zorgplicht die onder meer inhoudt dat de zorg tijdig geleverd moet worden.