De dood van de Rotterdamse Yasmeen Dad |
|
Marith Volp (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de volgende berichten: «Spoorloos verdwenen na jaren van gedwongen isolement» en «Vermiste Yasmeen dood aangetroffen in Drenthe»?1 2
Ja.
Kunt u aangeven wat de politie doet om geïsoleerde en onderdrukte vrouwen op het spoor te komen? Waren er, voordat Yasmeen als vermist werd opgegeven, signalen bij de politie dat zij onderdrukt werd? Zo ja, wat is er met deze signalen gedaan? Zo nee, vindt u het acceptabel dat een vrouw jarenlang in isolement en onderdrukking kan leven, zonder dat de politie daarvan enige weet heeft?
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft mij meegedeeld dat bij de opsporing en vervolging van huiselijk geweld en eergerelateerd geweld de Aanwijzing huiselijk geweld en eergerelateerd geweld van het Openbaar Ministerie wordt gehanteerd. Voor zaken waarin eer (mogelijk) een rol speelt, is de methode LEC-EGG ontwikkeld die is opgenomen in de genoemde aanwijzing. Deze methode stelt politiemedewerkers in staat eergerelateerde problematiek vroegtijdig te herkennen en vervolgens professioneel te handelen. Naast de politie spelen ook andere partners in de veiligheidszorg een belangrijke rol bij het signaleren van mogelijk eergerelateerd geweld.
Voor het overige geldt dat geen mededelingen kunnen worden gedaan vanwege de belangen van opsporing en vervolging die verbonden zijn aan het strafrechtelijk onderzoek naar deze zaak. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 4.
Herkent u de signalen die de organisatie Femmes for Freedom schetst, waarin ze aangeeft dat onderdrukking van vrouwen een breder fenomeen is binnen de Pakistaanse gemeenschap in Nederland, en dat er een doofpotcultuur heerst? Zo ja, heeft u voldoende zicht op deze doofpotcultuur, en welke stappen onderneemt u om deze doofpotcultuur te doorbreken? Zo nee, wat is uw reactie op dit signaal van Femmes for Freedom, en wat is uw inschatting van de mate waarin deze problematiek binnen de Pakistaanse gemeenschap speelt? Bent u bereid dit signaal van Femmes for Freedom te onderzoeken?
Het is bekend dat in gemeenschappen zoals een deel van de Pakistaanse, het collectief belangrijker wordt gevonden dan het individu. Een op het collectief gerichte cultuur heeft positieve waarden en kanten. Mensen steunen elkaar en het grote sociale netwerk biedt bescherming en veiligheid. De gevoelde en daadwerkelijke druk van een collectieve gemeenschap kan echter groot zijn. De schaduwkanten zijn enorm als het betekent dat een individu in de knel komt. Er kan sprake zijn van isolatie, beperking van bewegingsvrijheid en ontplooiingsmogelijkheden: een extreme mate van sociale controle, soms ook
fysiek geweld. Religie, cultuur of traditie mogen nooit als excuus worden gebruikt voor het gebruiken van geweld tegen mensen, of voor het anderszins treden in de rechten en vrijheden van mensen.
Een mentaliteitsverandering moet binnen deze gesloten gemeenschappen zelf tot stand komen. Het is belangrijk dat ín de gemeenschappen een dialoog wordt gevoerd. Het Ministerie van SZW ondersteunt mensen uit alle gesloten gemeenschappen om het gesprek binnen hun eigen kring aan te gaan.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vrouwen als Yasmeen, ondanks het isolement waarin zij vast zitten, hulp krijgen? Bij welke instanties kunnen zij terecht, en welke maatregelen worden getroffen om te zorgen dat deze vrouwen – ondanks hun isolement – de weg naar een hulpinstantie weten te vinden?
Een gedwongen leven in isolement is een ernstige vorm van huiselijk geweld en vaak ook een strafbaar feit. Deze problematiek verdient actieve inzet en aandacht van gemeenten. Het is belangrijk dat professionals basale kennis hebben van signalen en het melden volgens de Meldcode van huiselijk geweld en kindermishandeling.
De gemeente Rotterdam heeft ervaring opgedaan met de aanpak van «verborgen vrouwen» in een pilot van een jaar in Delfshaven. Dit kan worden gezien als een best practice. De gemeente Rotterdam werkt samen met hulpinstellingen en getrainde professionals en sleutelpersonen van diverse culturele gemeenschapsgroepen. Deze sleutelfiguren kunnen door hun actieve rol en inzet in de wijk signalen opvangen en doorverwijzen naar de juiste instanties, met name Veilig Thuis of in acute situaties de politie.
Onduidelijkheid scheiding onderwijs- en zorgbudget voor ernstig gehandicapte kinderen |
|
Loes Ypma (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre herkent u signalen dat vaak onduidelijkheid bestaat of activiteiten tijdens schooltijd (zorg en ondersteuning) voor ernstig gehandicapte kinderen worden betaald uit het onderwijs- of zorgbudget? In hoeverre herkent u signalen dat ketenpartners (scholen, swv, gemeenten, ZK, verzekeraar en ouders) er onderling niet uitkomen?1 Zo ja, deelt u de mening dat dit een ongewenste ontwikkeling en in strijd met uw beleid is?
Het is mij bekend dat er signalen zijn over onduidelijkheden rondom de invulling van zorg en ondersteuning tijdens schooltijd voor kinderen met een ernstige meervoudige beperking. De start van passend onderwijs en de invoering van de Wet langdurige zorg betekenen voor ouders en scholen in het (voortgezet) speciaal onderwijs (het (v)so) verschillende veranderingen als het gaat om het combineren van zorg en onderwijs voor kinderen met ernstige meervoudige beperkingen. Zo zijn de mogelijkheden voor het combineren van onderwijs en zorg voor ernstig meervoudig beperkte kinderen verruimd, nu met de invoering van de Wlz geen standaard-aftrek meer plaatsvindt van zorg voor de tijd dat het kind onderwijs volgt. Omdat bij deze kinderen de behoefte aan zorg aanvullend op de onderwijsondersteuning zo sterk verschilt per kind blijft het van belang dat scholen, zorgpartners en ouders voor elk kind bekijken welke onderwijsondersteuning en zorg er (ook) op school nodig is. Omdat het hier echt om individuele oplossingen gaat stellen wij ondersteuning beschikbaar op regionaal en individueel niveau. Zie daarvoor ook de brief over het combineren van onderwijs en zorg aan leerlingen met ernstige meervoudige beperkingen die Staatssecretaris Dekker en ik op 20 maart jl. naar uw Kamer hebben verzonden.
Kunt u precies aangeven waar de scheidslijn zit tussen activiteiten die onder het onderwijsbudget vallen en activiteiten die onder het zorgbudget vallen?
Zowel vanuit de (medische) zorgaanbieders als vanuit het onderwijs is er budget beschikbaar om passende onderwijszorgarrangementen vorm te geven. De scheidslijn ertussen is niet op voorhand precies te trekken omdat de aansluiting tussen zorg en onderwijsondersteuning voor ernstig meervoudig beperkte kinderen individueel maatwerk vereist.
In de Wet langdurige zorg is vastgelegd wat het recht op zorg inhoudt. Wat dit precies betekent wordt uiteindelijk individueel vastgelegd in het Wlz-zorgplan. In de wetgeving passend onderwijs is geregeld welke ondersteuningsbekostiging een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs voor een leerling ontvangt. Voor elke leerling met een extra ondersteuningsbehoefte stelt de school in overleg met ouders een ontwikkelingsperspectief voor de leerling op.Wlz-zorgplan en ontwikkelingsperspectief bieden ouders en scholen de ruimte voor overleg over het combineren, op maat van een leerling, van Wlz-zorg en onderwijsondersteuning.
Dit overleg is met name aan de orde bij ernstig meervoudig beperkte leerlingen die meer zorg nodig hebben dan wat onderwijsondersteuning op school kan bieden.
Het overleg tussen ouders en (v)so-school is dan geholpen met een gesprekshandleiding die concreet maakt wat er gemiddeld nodig is aan aanvullende Wlz-zorg in schooltijd, in combinatie met onderwijsondersteuning. Ouders en school kunnen dit als startpunt nemen voor hun overleg. Wat precies aanvullend nodig is vanuit de Wlz kan immers alleen op maat van de zorgbehoefte van de leerling worden vastgesteld, afhankelijk ook van het aantal dagdelen dat het kind onderwijs volgt.
Ouders die met de school en/of de zorgaanbieders in overleg gaan over het combineren van onderwijs en Wlz-zorg voor hun kind, kunnen ook een beroep doen op individuele cliëntondersteuning (via het zorgkantoor) of een beroep doen op advies van een onderwijsconsulent over de onderwijsplaatsing van hun kind.
In de eerder genoemde brief over het combineren van onderwijs en zorg aan leerlingen met ernstige meervoudige beperkingen, staat aangegeven hoe wij het overleg tussen ouders en school over aanvullende zorg vanuit de Wlz nog verder willen faciliteren zodat afspraken over adequate, doorlopende zorg en ondersteuning in de thuis- en schoolsituatie mogelijk zijn.
Deelt u de mening dat ouders en scholen niet in een onderhandelingspositie thuishoren rond de financiële afhandeling van zorg, zeker als daardoor de kans bestaat dat het recht op onderwijs voor ernstig gehandicapte kinderen wordt aangetast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit tegen, mede in het licht van uw toezegging tijdens het Algemeen overleg passend onderwijs op 11 december 2014 om de bureaucratie rond deze financiering te vereenvoudigen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke consequenties heeft het voor kind en ouders als de school en een gemeente of verzekeraar het niet eens worden over de financiering (of vorm) van zorg die op school aan een kind geleverd wordt? Kan de ultieme consequentie zijn dat wordt afgezien van zorg en/of onderwijs voor het kind? Hoe zorgt u er voor dat ieder kind onderwijs kan volgen, en niet thuis komt te zitten?
Als de ouders het niet eens zijn met de geboden plek of de invulling van de onderwijsondersteuning, dan hebben ze een aantal mogelijkheden. Een overzicht hiervan is te vinden op: www.geschillenpassendonderwijs.nl. Ook met betrekking tot de invulling van de zorg kunnen ouders een geschil voorleggen, bijvoorbeeld in een bezwaarprocedure bij de gemeente of het Centrum Indicatiestelling Zorg.
Dit laat overigens onverlet dat in bijzondere gevallen en alleen op initiatief van de ouders vrijstelling van de leerplicht kan worden geven, bijvoorbeeld als een kind op lichamelijke of psychische gronden niet aan het onderwijs kan deelnemen. Dit gebeurt meestal in overleg met de leerplichtambtenaar en de school. Ouders kunnen dan met een verklaring van een arts of andere deskundige een beroep doen op vrijstelling bij de gemeente.
Voor ernstig meervoudig beperkte kinderen blijft verdere ontwikkeling mogelijk, in het kader van de Wlz, door inzet van dagbehandeling en/of -begeleiding bijvoorbeeld vanuit een kinderdagcentrum (KDC).
Wat zijn de consequenties als een school voor speciaal onderwijs het met samenwerkingsverbanden niet eens wordt over de financiering (of vorm) van zorg die op school aan een kind geleverd wordt? Kan de ultieme consequentie zijn dat wordt afgezien van zorg en/of onderwijs voor het kind? Hoe zorgt u er voor dat ieder kind onderwijs kan volgen en niet thuis komt te zitten?
Het uitgangspunt is dat leerlingen met een ernstige beperking naar school kunnen, als de ouders daarvoor kiezen. De budgetten die in het onderwijs en de zorg beschikbaar zijn, bieden daarvoor de ruimte. Voor (v)so-scholen met ernstig meervoudig beperkte leerlingen is het beroep op de zwaarste categorie onderwijsondersteuning vereenvoudigd. Een school voor speciaal onderwijs ontvangt voor elke leerling met ernstige meervoudige beperkingen ca. € 26.000 per schooljaar. In de Wlz leidt onderwijs niet langer tot een standaard aftrek van zorg. Dit is nader toegelicht in eerdergenoemde brief over het combineren van onderwijs en zorg aan leerlingen met ernstige meervoudige beperkingen. Daarin wordt ook gewezen op ondersteuningsmogelijkheden, zoals een expertteam, voor ouders en scholen die het overleg over de inzet van zorg op school lastig vinden. Als dat overleg niet leidt tot een passende oplossing, kunnen de ouders om een oordeel vragen van de landelijke geschillencommissie passend onderwijs over de toelating of verwijdering van hun kind of over het door de school opgestelde ontwikkelingsperspectief voor hun kind.
Deelt u de mening dat veranderingen in de zorg en het onderwijs nooit ten koste mogen gaan van de zorg die een kind buiten onderwijstijd ontvangt?
De nieuwe zorgstelsels voorzien erin dat een kind passende ondersteuning en zorg kan ontvangen waar dat nodig is, thuis en op school.
Met de invoering van de Wlz is geregeld dat onderwijs niet langer standaard een aftrek van dagbesteding en de daarmee samenhangende zorgbekostiging betekent. Per kind kan dit betekenen, in geval ouders kiezen voor een pgb, dat er als trekkingsrecht jaarlijks € 15.000 tot € 20.000 meer beschikbaar is om Wlz-zorg te contracteren. Hiervan kan een deel ook worden ingezet voor Wlz-zorg op school. Wel is het van belang dat ouders, zorgkantoor en school afspraken over aanvullende Wlz-zorg tijdens onderwijs opnemen in het Wlz-zorgplan van een kind.
In hoeverre klopt het dat zorg die Ernstig Meervoudig Beperkte kinderen op school ontvangen vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) betaald moet worden? Kunt u aangeven uit welk budget dit bedrag vóór 1/8/2014 werd betaald? Waar is dit budget nu gebleven? Kunt u garanderen dat, als zorg op school uit de Wlz wordt betaald, dit nooit mag leiden tot een korting op het zorgbudget dat het kind voor de thuissituatie ontvangt?
Naar verwachting zullen de meeste kinderen met een ernstige meervoudige beperking onder de Wlz gaan vallen. Een kind dat een Wlz-indicatie ontvangt, heeft het recht op een samenhangend en integraal pakket aan zorg waarop hij redelijkerwijs is aangewezen in verband met zijn ziektes, aandoeningen of beperkingen. Thuis en op school. Dit recht op zorg wordt als Wlz-zorgprofiel vastgesteld, ongeacht de onderwijsdeelname van een kind. Ouders en school kunnen dit als startpunt nemen voor hun overleg om vast te stellen welke zorg op school dan aanvullend nog nodig is vanuit de Wlz, gegeven de mogelijkheden die het Wlz-zorgprofiel van het kind hiervoor biedt. Wat precies aanvullend nodig is vanuit de Wlz kan immers alleen op maat van de zorgbehoefte van het kind worden vastgesteld, afhankelijk ook van het aantal dagdelen onderwijs, en wordt begrensd door wat voor het kind is geïndiceerd als diens recht op Wlz-zorg.
Voor 1 januari 2015 was het recht op zorg onderdeel van het AWBZ-budget. Dit budget is herverdeeld over de nieuwe zorgstelsels zoals die gelden vanaf 1 januari 2015 (Jeugdwet, Zorgverzekeringswet, Wlz, Wmo2015). Zie ook ons antwoord op vraag 6.
Kunt u garanderen dat ouders voldoende dagbesteding/begeleiding overhouden om aanspraak op te kunnen maken tijdens de elf weken schoolvakantie, ook als ouders de Wlz-zorg op school uit hun kindgebonden budget betalen? Zo ja, hoe is dat geregeld? Zo nee, bent u voornemens dagdelen toe te voegen aan alle schoolgaande Wlz-kinderen, zodat zij op adequate manier vakantie en naschoolse opvang kunnen financieren? Is een additionele toeslag bij het persoonsgebonden budget een mogelijke oplossing, bijvoorbeeld een Zorg Onderwijs Toeslag die door het Zorginstituut Nederland kan worden afgenomen bij de zorginstelling waarmee de school samenwerkt?
Het is aan de ouders van een kind met een Wlz-indicatie om een keuze te maken voor de leveringswijze van de zorg, in natura of via een persoonsgebonden budget. En om, bij een persoonsgebonden budget, op grond van het trekkingsrecht te bepalen welke zorg daarmee gecontracteerd wordt. Zoals gezegd is het recht op Wlz-zorg wettelijk vastgelegd als een samenhangend en integraal pakket, in termen van een door het CIZ te indiceren Wlz-zorgprofiel. Dit biedt de beoogde ruimte aan ouders en zorgaanbieders om in hun overleg over het zorgplan de noodzakelijke zorg vast te stellen. Nu het recht op zorg losstaat van (wel of geen) onderwijsdeelname van een kind is het toevoegen van dagdelen of additionele toeslagen in verband met schoolvakanties of naschoolse opvang niet aan de orde. Met het vervallen van de voorliggendheid van onderwijs op Wlz-zorg is er bovendien meer ruimte om zorg te organiseren, bijvoorbeeld voor inzet op school of in de vakantieperiode.
Zie verder het antwoord op vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat de onderwijsinspectie volgens haar onderwijsverslag 2012/2013 (p. 152) voornemens was in 2014 onderzoek te doen naar de vraag hoe scholen omgaan met kinderen met een meervoudige handicap en de benodigde onderwijszorg arrangementen? Kunt u aangeven of dit onderzoek heeft plaatsgevonden? Zo ja, kunt u de uitkomsten met de Kamer delen? Zo nee, wilt u dit onderzoek alsnog laten uitvoeren?
Daar ben ik van op de hoogte. In het jaarwerkplan 2014 is opgenomen dat de onderwijsinspectie onderzoek zou doen naar de dossiers van meervoudig gehandicapten in cluster 2 en 3 (cluster 4 kent geen meervoudig gehandicapten en cluster 1 kent een eigen systematiek)2. De uitkomsten van het onderzoek worden gepubliceerd in het onderwijsverslag dat half april 2015 gepubliceerd wordt.
Is er een efficiënte manier te bedenken om de € 10 miljoen die voorheen via het compensatiefonds beschikbaar was voor zorg op school, weer terecht te laten komen bij de juiste doelgroep? Bent u bereid te onderzoeken of zorggeld geoormerkt kan worden bij samenwerkingsverbanden en gekoppeld kan worden aan de teldatum voor scholen?
De Regeling compensatiemiddelen AWBZ is ingesteld ter compensatie van de «Pakketmaatregel AWBZ» uit 2009 die het beroep op de AWBZ beperkte en ook gevolgen had voor de mogelijkheden van de inzet van deze zorg op reguliere- en speciale scholen (met name de inzet van begeleiding). Scholen konden een beroep doen op deze middelen voor leerlingen voor wie de beschikbare zorg en onderwijsondersteuning niet toereikend was.
In de praktijk bleken de middelen zeer verschillend te worden ingezet. Niet alleen voor de leerlingen voor wie de «Pakketmaatregel AWBZ» directe gevolgen had, maar onder andere ook voor leerlingen met ernstige meervoudige beperkingen. Met de invoering van de wetgeving passend onderwijs op 1 augustus 2014 zijn de compensatiemiddelen AWBZ toegevoegd aan de ondersteuningsmiddelen die zijn toegekend aan de samenwerkingsverbanden. Uit de ondersteuningsbekostiging moeten samenwerkingsverbanden voor alle leerlingen op de scholen in de regio zorgen voor een passend onderwijsprogramma, ook voor leerlingen met ernstige meervoudige beperkingen.
Het gesprek over de inzet van extra zorg tussen samenwerkingsverbanden en scholen verloopt soms moeizaam. Daarom is besloten een deel van de middelen weg te halen bij de samenwerkingsverbanden. Er wordt een regeling opgesteld op basis waarvan (v)so-scholen een aanvraag kunnen indienen voor een aantal extra uren onderwijs per week. De inzet is dat de nieuwe regeling vanaf het komende schooljaar, 2015–2016, beschikbaar is.
De omvang van het budget wordt bepaald op basis van het bedrag dat van de € 10 miljoen naar de ernstig meervoudig beperkte leerlingen ging. Naar schatting gaat het om een bedrag tussen de € 6 en € 8 miljoen.
Heeft u signalen ontvangen dat de gecombineerde financiering van onderwijsondersteuning en zorg ertoe leidt dat het recht op onderwijs na het 16e levensjaar niet meer benut kan worden, dan wel omdat er geen verplichting tot startkwalificatie is, dan wel omdat gemeenten het leerlingenvervoer niet meer vergoeden? Zo nee, kunt u garanderen dat de schoolloopbaan van ernstig gehandicapte kinderen nooit noodgedwongen wordt afgebroken na het 16e levensjaar? Zo ja, deelt u de mening dat dit een ongewenste ontwikkeling is, en strijdig met uw beleid? Hoe gaat u deze ongewenste ontwikkeling keren?
Uitgangspunt is om het moment van uitstromen te bepalen op basis van de inhoudelijke ontwikkeling van een leerling. In het ontwikkelingsperspectief geeft de school aan waar met de leerling naartoe wordt gewerkt. Op basis daarvan wordt in overleg met de leerling, ouders en gemeenten besproken hoe en wanneer de overgang naar dagbesteding of een ander vervolg wordt vormgegeven. Voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs is het mogelijk om met een toelaatbaarheidsverklaring van het samenwerkingsverband eventueel tot hun 20ste jaar onderwijs te volgen, als dit het beste past bij de ontwikkelingsmogelijkheden van de jongere. Omdat de behoeften en mogelijkheden per jongere kunnen verschillen, is ook hier maatwerk nodig.
De PO-Raad, VO-raad en MBO Raad hebben in 2014 een richtlijn opgesteld waarmee samenwerkingsverbanden en ouders met zo min mogelijk administratieve en procedurele belasting ernstig meervoudig beperkte leerlingen op een passende school kunnen plaatsen. Bij de komende evaluatie van deze richtlijn wordt ook de uitstroomprocedure geëvalueerd.
Het bericht 'Imams hebben visum voor benefiet in Rijswijk al binnen' |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Imams hebben visum voor benefiet in Rijswijk al binnen»?1
Ja.
Klopt het dat aan de imams die uitgenodigd zijn voor de bijeenkomst in Rijswijk op 8 maart reeds een visum is verstrekt? Zo ja, kunt u aangeven om hoeveel personen het gaat, of ook aan personen een visum is geweigerd en hoeveel personen burgers van de EU zijn?
Zeven predikers waren uitgenodigd voor het geven van lezingen op 8 maart. Voor drie van deze predikers waren in eerste instantie visa verstrekt door Nederland. Deze visa zijn ingetrokken met het oog op de openbare orde, zoals verwoord in een brief van de NCTV. Twee sprekers waren in het bezit van een Schengenvisum dat eerder is afgegeven door een ander Schengenland. De overige sprekers verblijven rechtmatig in het Schengengebied.
Welke mogelijkheden ziet u om visa te weigeren aan radicale imams of reeds verleende visa in te trekken?
Voor sprekers die visumplichtig zijn, wordt bij de visumaanvraag bij de ambassade of het consulaat een check gedaan op grond van het Schengen Acquis. Het Schengen Acquis biedt de mogelijkheid visa af te wijzen of toegang te weigeren indien sprake is van een bedreiging voor de openbare orde, nationale veiligheid en/of internationale betrekkingen. Bij de beoordeling hiervan is grote zorgvuldigheid geboden met het oog op de rechtsstatelijkheid. Een spreker die in het verleden haat of geweld gepredikt heeft, kan op grond van bovengenoemde criteria een visum geweigerd worden. Ook indien een visum reeds is verleend, bestaat de mogelijkheid deze op basis van nieuwe informatie of omstandigheden in te trekken. Bijvoorbeeld omdat er (nieuwe) aanwijzingen zijn dat sprake is van een bedreiging van de openbare orde en/of de nationale veiligheid.
Ziet u gelet op het huidige dreigingsniveau, de maatschappelijke spanningen en de inzet van het actieplan voor bestrijding van radicalisering en jihadisme aanleiding om de toetsingscriteria voor visumverstrekking aan radicale predikers aan te scherpen, zoals destijds verzocht in de motie Van der Staaij?2
Daartoe zie ik geen aanleiding. De huidige toetsingscriteria geven ook nu de mogelijkheid om visa te weigeren als er sprake is van een bedreiging van de openbare orde, nationale veiligheid en/of internationale betrekkingen. Het kan voorkomen dat toetsing aan deze criteria ten tijde van de behandeling van de visumaanvraag een andere uitkomst oplevert dan wanneer die toetsing op een later moment na de visumverlening wordt uitgevoerd. Verder hebben alle aan het Schengen Acquis verbonden landen op basis van dit verdrag de mogelijkheid om een visum te weigeren op de gronden zoals genoemd in dit antwoord.
Bent u bereid om in EU-verband de ruime mogelijkheden voor radicale predikers om hun schadelijke invloed in andere lidstaten vrij te verspreiden te agenderen?
Zie antwoord vraag 4.
Een bijeenkomst in Rijswijk op 8 maart 2015 waarbij zeer radicale predikers zullen spreken |
|
Peter Oskam (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de bijeenkomst die de stichting Rohamaa op 8 maart 2015 in het kader van wereldvrouwendag in Rijswijk organiseert?
Ja.
Klopt het dat de volgende personen in Rijswijk zullen spreken te weten: Tarik Bin Ali, Khalid Sujaa, Wahid Baali, Mohamad Hassan, Othman al Khamis, Mamdouh Tamami en Abdallah Kaamil?
Volgens informatie van de website van de stichting Rohamaa zijn dat de uitgenodigde gastsprekers voor de beoogde bijeenkomst op 8 maart te Rijswijk1. De stichting heeft naar aanleiding van de ontstane maatschappelijke onrust en het intrekken van de visa van enkele predikers besloten om het evenement niet door te laten gaan in de oorspronkelijke opzet.
Hoe kijkt u aan tegen mensen die treuren om de dood van Bin Laden, de terreurgroep Al Nusra steunen en de jihad in Europa faciliteren?
Voor visumplichtige predikers die onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of de nationale veiligheid bedreigen, is in Nederland geen plek. Vrijheid van meningsuiting is de essentie van democratie, maar is niet onbeperkt en wordt begrensd als de vrijheden van anderen in het geding komen, als mensen geweld of haat prediken of als de openbare orde of de nationale veiligheid in het geding komt.
Herinnert u zich dat de vicepremier op 25 augustus 2014 aankondigde in de Telegraaf dat «Haatimams zullen we het werken moeilijk en waar het kan onmogelijk maken. Als een imam uit Syrië hier wil gaan preken en hij heeft daar geen vredelievende bedoeling mee, dan krijgt hij geen visum. Maar ook Nederlandse imams, mensen die hier zijn opgegroeid en helemaal geen gebruik maken van hun vrijheid, maar haatzaaien, zullen we het leven lastig maken. Dat kan via burgemeesters die een gesprek met hen aangaan»?1
Ja, deze uitspraak is bekend. Het standpunt blijft dat waar dat mogelijk is, sprekers die onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of de nationale veiligheid bedreigen, de toegang tot Nederland wordt ontzegd. Dit geldt voor sprekers die afkomstig zijn uit visumplichtige landen. Degene die de toegang tot Nederland niet geweigerd kan worden omdat hij of zij rechtmatig verblijft in de Schengenzone en die een onverdraagzame boodschap uitdraagt zal daarmee worden geconfronteerd.
Kunt u voor elk van de sprekers aangeven of u hen als haatimams beschouwt, of zij visumplichtig zijn, wanneer zij een visum hebben aangevraagd, of het visum verleend is en of zij een gesprek met de burgemeester van Rijswijk hebben gehad of zullen hebben?
Zonder in te gaan op individuen kan verteld worden dat zeven predikers waren uitgenodigd voor het geven van lezingen op 8 maart. Voor drie van deze predikers waren visa verstrekt door Nederland. Deze visa zijn ingetrokken met het oog op de openbare orde. Twee sprekers waren in het bezit van een Schengenvisum dat eerder is afgegeven door een ander Schengenland. De overige sprekers verblijven rechtmatig in het Schengengebied.
De stichting Rohamaa heeft naar aanleiding van de ontstane maatschappelijke onrust en het intrekken van de visa van drie predikers besloten om het evenement niet door te laten gaan in de oorspronkelijke opzet. De afgelopen weken is op lokaal niveau veelvuldig overleg geweest tussen het lokaal gezag, de organisator en diverse vertegenwoordigers, waaronder het CMO (Contactorgaan Moslims en Overheid). Daarbij zijn alle aspecten die rond dit evenement spelen indringend aan de orde gekomen.
Indien deze mensen een visum hebben gekregen, hebben zij dan correct het doel van hun bezoek gemeld bij de Nederlandse autoriteiten?
Ja. Bij het aanvragen van de visa, is het juiste doel opgegeven.
Van hoeveel mensen is sinds 25 augustus 2014 een visum geweigerd omdat zij hier haatpreken zouden houden? Kunt u zo specifiek mogelijk de details van de weigeringen weergeven?
Er zijn sinds die tijd geen gevallen bekend waarin predikers het land zijn uitgezet of waarvan de toegang tot Nederland op voorhand is geweigerd. Wel zijn, zoals aangegeven, de visa van drie van de predikers die in Rijswijk zouden spreken ingetrokken, met het oog op de openbare orde, tegen de achtergrond van de maatschappelijke onrust, zoals verwoord in de brief van de NCTV.
Deelt u de mening dat de prediking van deze personen in overeenkomst is met het internationale recht vanwege de banden met erkende terreurgroepen als Al Nusra? Deelt u voorts de mening dat de organisator van deze bijeenkomst dus niet algemeen nuttig handelt?
Van een aantal van de predikers op dit evenement is bekend dat zij behoren tot de stroming van de politieke salafisten. Het gaat hier niet om jihadisten, wel om invloedrijke geestelijken, waarvan bekend is dat sommigen in contact staan met radicaal-islamitische personen of organisaties. Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer schreef: «Het is een Nederlandse traditie dat het internationale recht deel uitmaakt van de Nederlandse rechtsorde. Dat is zo neergelegd in de Grondwet. Omdat bij strijdig handelen met het internationale recht doorgaans geen sprake zal zijn van algemeen nuttig handelen, kan bij instellingen die zich daar schuldig aan maken de ANBI (Algemeen Nut Beogende Instellingen)-status reeds worden ingetrokken»?2
Ja.
Ziet u aanleiding te onderzoeken of bij de stichting Rohamaa de ANBI-status ingetrokken kan worden, zo mogelijk met terugwerkende kracht en daarover de Kamer te informeren?
Berichtgeving in de media en signalen uit de samenleving kunnen voor de Belastingdienst aanleiding zijn om een onderzoek in te stellen naar de activiteiten van een instelling om te beoordelen of de feitelijke activiteiten de ANBI-status in de weg staan. Indien dit het geval is kan een ANBI-status worden ingetrokken, onder omstandigheden met terugwerkende kracht. Dit is dan zichtbaar op de openbare ANBI-lijst die te raadplegen is via de website van de Belastingdienst.4 Op de website van de Belastingdienst staat duidelijk aangegeven wat de criteria zijn voor de ANBI-status.5 Als het vermoeden bestaat dat daaraan niet meer wordt voldaan, kan een nader onderzoek worden ingesteld.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden, ten minste op het punt van de visa?
U ontvangt wanneer alle informatie bekend is zo spoedig mogelijk antwoord op alle gestelde vragen.
Het beleid ten aanzien van haatpredikers en de handhaving daarvan |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraak dat imams die met kwade bedoelingen naar Nederland willen komen geen visum moeten krijgen en dat al aanwezige haatpredikers het land uitgezet moeten worden?1
Ja.
Zijn er sindsdien haatpredikers het land uitgezet of de toegang tot Nederland geweigerd? Zo ja, hoeveel en waarom? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot de betreffende uitspraak die aanwezigheid van dergelijke personen impliceerde?
Er zijn geen gevallen bekend waarin predikers het land zijn uitgezet of waarvan de toegang tot Nederland op voorhand is geweigerd. Wel zijn, zoals aangegeven, de visa van drie van de predikers die in Rijswijk zouden spreken ingetrokken, met het oog op de openbare orde, tegen de achtergrond van de maatschappelijke onrust, zoals verwoord in een brief van de NCTV.
Bent u bekend met het door Stichting Rohamaa georganiseerde evenement «Zij hebben recht op ons» op 8 maart 2015?2
Ja.
Hoe kwalificeert u, gegeven onder andere de berichtgeving over jihadistische connecties in De Telegraaf, de sprekers op dat evenement?
Van een aantal van de predikers op dit evenement is bekend dat zij behoren tot de stroming van de politieke salafisten. Het gaat hier niet om jihadisten, wel om invloedrijke geestelijken, waarvan bekend is dat sommigen in contact staan met radicaal-islamitische personen of organisaties. De voorbereidingen van de bijeenkomst in Rijswijk vonden plaats in een tijdsgewricht dat er in Nederland grote maatschappelijke ongerustheid bestaat over de risico's van het jihadisme. Hiermee komen naast vraagstukken rondom de vrijheid van meningsuiting ook vraagstukken rondom de openbare orde aan de orde. De visa van een drietal sprekers zijn ingetrokken met het oog op de openbare orde, tegen de achtergrond van de maatschappelijke onrust.
Ziet u aanleiding deze personen toegang tot Nederland te weigeren of hen het land uit te zetten? Zo ja, op welke gronden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze geeft u, in het algemeen en in dit concrete geval, invulling aan uw uitspraak dat we «haat-imams» het werken moeilijk en waar het kan onmogelijk maken?3
De rijksoverheid kan in het geval van omstreden predikers die visumplichtig zijn en een bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid visa niet uitvaardigen of intrekken. Op lokaal niveau heeft de burgemeester mogelijkheden om voorafgaand aan een evenement of ter plaatse maatregelen te nemen met het oog op het handhaven van de openbare orde.
Hoe bent u voornemens de ontstane onrust weg te nemen en ervoor zorg te dragen dat eventueel gedane haat zaaiende uitlatingen vervolgd worden?
De visa zijn ingetrokken uit het oogpunt van openbare orde, tegen de achtergrond van de ontstane maatschappelijke onrust. Voor buitenlandse predikers die onverdraagzame en anti-integratieve boodschappen uitdragen en daarmee een bedreiging vormen voor de openbare orde is in Nederland geen plek.
De vrijheid van meningsuiting is de essentie van democratie. Die vrijheid geldt in Nederland voor iedereen. De vrijheid van meningsuiting wordt begrensd als de vrijheden van anderen in het geding komen, als mensen geweld of haat prediken of als de openbare orde of de nationale veiligheid in het geding komt.
Een ter dood veroordeelde Iraniër |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Iran: Juvenile offender to be executed in a week gives harrowing torture account»?1 Is het waar dat is aangekondigd dat Saman Naseem, die veroordeeld is voor een misdaad die hij zou hebben begaan toen hij nog minderjarig was, zeer binnenkort in Iran wordt geëxecuteerd?
Ja. Berichtgeving over een daadwerkelijke uitvoer van deze executie op 19 februari jl. is tot op heden tegenstrijdig en vooralsnog niet door de Iraanse autoriteiten bevestigd.
Kunt u bevestigen dat het uitvoeren van de doodstraf volgens internationale verdragen, waar Iran partij bij is, verboden is wanneer het personen betreft die veroordeeld zijn voor misdaden die zijn begaan toen zij minderjarig waren?
Ja.
Kunt u bevestigen dat Saman Naseem is gemarteld tijdens het proces?
Nee.
Bent u bereid per direct contact te zoeken met uw Iraanse collega’s om hen te verzoeken de doodstraf niet te voltrekken en deze zaak te herzien?
Naar aanleiding van berichtgeving over de op handen zijnde executie van Saman Naseem heeft de EU, met steun van NL, bij de Iraanse autoriteiten gedemarcheerd. Daarnaast is er een EU-verklaring uitgegaan die de Iraanse autoriteiten oproept de executie niet uit te voeren. Nederland heeft ook in bilateraal verband zijn zorgen overgebracht en de Iraanse autoriteiten opgeroepen de executie van Saman Naseem tegen te houden.
Het bericht “EU doneert 234 miljoen aan Zimbabwe” |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU doneert 234 miljoen aan Zimbabwe»?1
Ja.
Welk percentage van deze donatie bestaat uit begrotingssteun? Is dat algemene of sectorale begrotingssteun?
Het National Indicative Program (NIP) 2014–2020 voor Zimbabwe is op 20 november 2014 door het comité van het Europees Ontwikkelingsfonds – waarin alle lidstaten zijn vertegenwoordigd – aangenomen, nadat de opschorting van de hulprelatie tussen de EU en Zimbabwe die sinds 2002 van kracht was in het kader van artikel 96 van de Partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de landen in Afrika, Cariben en Stille Oceaan (Verdrag van Cotonou), per 1 november 2014 was verlopen. Het besluit de opschorting van de hulprelatie per 1 november 2014 te laten verlopen werd door de Raad genomen op 19 februari 2014, onder de voorwaarde dat er geen serieuze verslechtering van de bestuurs- en mensenrechtensituatie zou plaatsvinden2.
Vanuit het programma wordt geen begrotingssteun verstrekt. Het NIP geldt voor de periode 2014–2020; richt zich op de sectoren gezondheidszorg en rurale ontwikkeling en wordt geïmplementeerd in samenwerking met niet-gouvernementele partners en internationale organisaties. Daarnaast bevat het programma een onderdeel voor het verbeteren van het bestuur in Zimbabwe en voor versterking van het maatschappelijk middenveld. De EU heeft aangegeven dat begrotingssteun als hulpmodaliteit niet in aanmerking komt tot in ieder geval ná de mid-term review van het programma in 2017, en dan alleen als het beheer van publieke middelen zichtbaar is verbeterd en met instemming van lidstaten.
De EU houdt bij de keuze van hulpmodaliteiten rekening met de politieke situatie in het land en de staat van (goed) bestuur, mensenrechten, rechtsstaat en democratisering. In het geval van Zimbabwe heeft de EU besloten geen begrotingssteun toe te kennen. Dit is conform de geldende benadering ten aanzien van begrotingssteun, waarover ik de Kamer op 9 februari jl. informeerde.
Welke voorwaarden zijn aan deze overheidssteun verbonden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat de EU 234 miljoen euro ontwikkelingsgeld uitgeeft aan de overheid van een land, waaraan nog steeds sancties zijn opgelegd? Dit ontwikkelingsgeld is toch immers deels afkomstig van Nederlandse bijdragen aan het EOF? Deelt u de mening dat regimes, waaraan sancties zijn opgelegd, geen ontwikkelingsgeld zouden dienen te ontvangen?
Zoals hierboven vermeld is de opschorting van de hulprelatie met Zimbabwe per 1 november 2014 verlopen. Dit heeft de toegang van Zimbabwe tot het Europees Ontwikkelingsfonds opnieuw mogelijk gemaakt. De steun komt ten goede aan de bevolking van Zimbabwe en niet rechtstreeks aan de overheid. Dit is voor het kabinet een belangrijk punt.
De sancties van de EU tegen Zimbabwe betreffen – naast een wapenembargo en een verbod op de export van repressieve middelen – reisrestricties en bevriezing van tegoeden van twee personen (president Mugabe en zijn echtgenote) en één entiteit (Zimbabwe Defence Industries). Deze sancties sluiten niet uit dat er steun aan de bevolking van Zimbabwe wordt verleend. In het algemeen kan ook niet worden gesteld dat doelgerichte sancties de hulprelatie tussen de EU en het betreffende land in de weg moeten staan.
Hoe schat u de kans in dat genoemde donatie wordt gevolgd door een versoepeling van de sancties tegen het regime, en in het bijzonder tegen president Mugabe?
De bestaande sancties zijn op 20 februari jl. met de periode van één jaar verlengd.
Heeft de Zimbabwaanse Minister van Financiën gezegd dat de relatie ondanks de donatie van de EU «vergiftigd en onproductief» blijft, zolang president Mugabe sancties opgelegd krijgt? Is dit voor u aanleiding bij de EU te pleiten de EU-bijdrage aan Zimbabwe op te schorten, dan wel in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het EU-hulpprogramma komt ten goede aan de Zimbabwaanse bevolking. De hervatting van de hulprelatie staat los van de sancties tegen president Mugabe en hoe deze door (leden van) de regering van Zimbabwe worden beoordeeld. Met de hervatting van de hulprelatie wordt ook de politieke dialoog tussen de EU en Zimbabwe in het kader van artikel 8 van de Partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de landen in Afrika, Cariben en Stille Oceaan (Verdrag van Cotonou) hervat. Een eerste dialoog is voorzien voor het eerste kwartaal van 2015.
De politisering van staatsorganen en de beperking van persvrijheid in Macedonië |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de premier van EU kandidaat-lidstaat Macedonië in een speciaal ingelast live tv-optreden de oppositieleider beschuldigde van spionage en poging tot staatsgreep en dat de openbaar aanklager na de beschuldigingen van de premier het paspoort van de oppositieleider in beslag heeft genomen en overweegt hem te vervolgen?1
Ja.
Bent u bekend met de berichtgeving dat de openbaar aanklager een verklaring heeft uitgegeven waarin publicatie van, volgens de oppositie belastend, opnamemateriaal over de regering door journalisten tot vervolging zal leiden?2 3 4
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat er sprake is van toenemende politieke invloed op de rechtsgang, beperking van mediavrijheid en toenemende zelfcensuur in Macedonië? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket 20145 maakt het kabinet zich, net als de Europese Commissie, ernstige zorgen over toenemende politisering en overheidscontrole in Macedonië. Onafhankelijke rechtspraak, mediavrijheid en mediadiversiteit staan toenemend onder druk.
Heeft u contact gehad met uw Macedonische collega over de beschuldigingen van de premier? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was zijn reactie?
Direct na het tv-optreden van de premier op 31 januari jl. heeft de EU in een verklaring gewezen op het onvervreemdbare recht op een onafhankelijk en transparant onderzoek, met respect voor de rechten van de beschuldigden in lijn met de wet en met internationale standaarden, inclusief het principe dat iemand onschuldig is tot het tegendeel bewezen is. De Nederlandse ambassadeur heeft – in lijn met de EU-verklaring – zijn zorgen over de ontwikkelingen overgebracht bij het Macedonische Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hetzelfde is gebeurd tijdens recente hoogambtelijke contacten met de Macedonische Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken. Daarbij is ook gezegd dat debat over politieke meningsverschillen in het parlement thuishoort. Nederland en de EU blijven de Macedonische autoriteiten in alle contacten met klem oproepen zich met hernieuwde daadkracht en toewijding te richten op het hervormingsproces, ook wat betreft het verminderen van politieke invloed op de rechtsgang en beperking van mediavrijheid.
Bent u bereid om bij de autoriteiten van Macedonië uw zorgen te uiten over de toenemende politieke invloed op de rechtsgang en beperking van mediavrijheid? Zo ja, op welke wijze en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen heeft Macedonië tot nu toe getroffen om gevolg te geven aan de oproepen van de Europese Commissie in het uitbreidingspakket 2014 om de rechtsstaat te versterken? Zijn deze maatregelen volgens u voldoende?
Macedonië lijkt vooralsnog onvoldoende opvolging te geven aan de specifieke aanbevelingen van de Commissie op de betreffende terreinen. Mede door de voortdurende parlementaire boycot door de oppositie en de onwil van zowel regering als oppositie om een betekenisvolle politieke dialoog te voeren ligt het hervormingsproces in het land vrijwel stil.
De EU volgt de ontwikkelingen in Macedonië op de voet. Commissaris Hahn heeft tijdens zijn recente bezoek aan Skopje op 17 februari jl. met verschillende partijen gesproken, onder wie oppositieleider Zaev. Hij heeft hierbij zijn ernstige zorgen uitgesproken over de ontwikkelingen en het belang benadrukt van een oplossing van de huidige crisis, een terugkeer van de oppositie naar het parlement en de voortvarende aanpak van het hervormingsproces. In zijn gesprekken heeft hij uitdrukkelijk de verwachtingen van de Europese Unie overgebracht op het gebied van mediavrijheid, rechtsstaat en mensenrechten in het land.
Ook in de Raad van Europa is de situatie in Macedonië aan de orde gesteld. Zij heeft gevraagd om transparant en onafhankelijk rechterlijk onderzoek. Voorts heeft de Hoge Commissaris voor Minderheden van de OVSE, Astrid Thors, op 18 februari in Skopje de politieke leiders opgeroepen hun verantwoordelijkheid te nemen en te zorgen dat de huidige politieke ontwikkelingen geen gevolgen zullen hebben voor de interetnische relaties.
Bent u bereid om in Europees verband aandacht te vragen voor de bovengenoemde zorgelijke ontwikkeling in het land en met uw Europese collega’s een signaal af te geven aan de autoriteiten in Macedonië? Zo ja, op welke wijze en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke invloed heeft deze ontwikkeling op de steun van Nederland voor het openen van onderhandelingen met Macedonië over toetreding tot de EU?
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket 2014 zit het toetredingsproces van Macedonië in een impasse en is het kabinet zich bewust van de rol die het uitblijven van een besluit van de Raad tot het openen van onderhandelingen hierin heeft gespeeld. De naamskwestie moet met voorrang worden opgelost, maar mag tegelijkertijd geen excuus zijn om hervormingen te staken of zelfs terug te draaien. Ook omdat een besluit tot het openen van onderhandelingen nieuw momentum zou kunnen genereren voor hervormingen en het vinden van een oplossing in de naamskwestie. Hierbij werd echter aangegeven dat Macedonië de genoemde tekortkomingen daadkrachtig moet aanpakken. De conclusies die de Raad op 16 december 2014 aannam, laten hierover geen misverstand bestaan6. Het kabinet wacht nu het eerstvolgende voortgangsrapport van de Commissie af en zal, naar gelang de inhoud van dat rapport, opnieuw een afweging maken.
Gasboringen op Terschelling |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het wachten is op de boortorens»?1
Ja.
In welke fase bevindt zich de vergunningverlening voor het gasveld bij Terschelling?
Tulip Oil is thans in het bezit van een opsporingsvergunning op basis van de Mijnbouwwet. Tulip Oil heeft op 11 november 2014 een winningsvergunning op basis van de Mijnbouwwet aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken (hierna: EZ), waarop op 27 januari 2015 nog een addendum is ingediend. Naar verwachting kan ik medio dit jaar besluiten over deze aanvraag. Mocht dit besluit positief uitvallen voor Tulip Oil, dan dient daarna nog besluitvorming plaats te vinden over alle voor het project noodzakelijke besluiten. Dit betreft onder andere een inpassingsplan voor de locatie-alternatieven op het eiland en een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. Deze besluitvorming vindt plaats onder toepassing van de rijkscoördinatieregeling (hierna: RCR), waarbij ik – naast de rol van bevoegd gezag die ik tezamen met de Minister van Infrastructuur en Milieu vervul ten aanzien van het op te stellen inpassingsplan voor de locatie-alternatieven op het eiland – de rol van coördinerend bevoegd gezag vervul.
Mag er in zijn algemeenheid geboord worden naar gas binnen een Natura2000-gebied?
Voor een gasboring in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied is doorgaans een vergunning van de Staatssecretaris van Economische Zaken op grond van artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 vereist. Als significante negatieve effecten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, dient door de initiatiefnemer een passende beoordeling te worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag beoordeelt de vergunningaanvraag en het onderliggende onderzoek en besluit vervolgens of de vergunning, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, kan worden verleend.
Tulip Oil noemt een jarenlange verstoring van de natuur als mogelijk gevolg van gaswinning; is dit in uw ogen een acceptabel risico?
Ik kan deze vraag in deze fase van de besluitvormingsprocedure niet beantwoorden. Eerst dien ik te besluiten of de door Tulip Oil aangevraagde winningsvergunning op grond van de Mijnbouwwet kan worden verleend. Nadat de winningsvergunning is verleend, is de formele start van de RCR-procedure aan de orde. De RCR-procedure omvat diverse besluiten. Naast het opstellen van een inpassingsplan gaat het dan ook om een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en mogelijk om een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet. De Staatssecretaris van Economische Zaken en ik hechten er groot belang aan dat zorgvuldig wordt uitgezocht of er negatieve effecten op de natuur kunnen ontstaan door een eventuele gasboring op of ten noorden van Terschelling. Overigens gaat het bij de RCR om een uitgebreide beoordeling van de effecten op veiligheid (bijv. externe veiligheid), milieu, natuur en landschap. Dit komt ook nog tot uitdrukking in onder meer de op te stellen milieueffectrapportage en de benodigde omgevingsvergunning.
Worden de risico’s voor de natuur en het toerisme meegewogen in de beslissing over vergunningverlening?
De afweging in hoeverre een activiteit als de door Tulip Oil voorgenomen gaswinning negatieve effecten heeft op beschermde natuurwaarden, wordt op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet gemaakt.
Het effect op het toerisme van de, al dan niet tijdelijke, mijnbouwinstallaties en -activiteiten op of nabij Terschelling, zal in het op te stellen inpassingsplan voor de locatie-alternatieven op het eiland, worden geadresseerd.
Klopt het dat het gas onder Terschelling voor 14% uit CO2 bestaat? Brengt dit aanvullende risico’s met zich mee?
Het gas in het voorkomen Terschelling-Noord bestaat inderdaad voor circa 14% uit CO2. Dat gas kan niet op de markt worden gebracht zonder sterke reductie van het percentage CO2. Mocht de winningsvergunning verleend worden, dan zullen in het MER-traject meerdere varianten worden onderzocht voor de ontwikkeling van het veld, inclusief de gasbehandeling en de eindbestemming van het afgescheiden CO2. Dan zal ook worden beoordeeld of het CO2 aanvullende risico’s met zich meebrengt, maar ook welke maatregelen genomen zullen worden om die eventuele risico’s te beperken.
Is het bij vergunningverlening Tulip Oil toegestaan om horizontaal te boren? Welke risico’s brengt dit met zich mee?
In een vergunning voor het opsporen en/of het winnen van delfstoffen wordt bepaald voor welke activiteiten de vergunning geldt, voor welk tijdvak en voor welk gebied (Mijnbouwwet, artikel 11). De vergunning bevat geen voorschriften over de wijze waarop boringen uitgevoerd mogen worden.
De mijnbouwregelgeving is zodanig ingericht dat een vergunninghouder zelf kan bepalen hoe hij zijn boring uitvoert: verticaal, schuin, (gedeeltelijk) horizontaal, of combinaties daarvan. Ook is een vergunninghouder vrij om te bepalen hoe hij de ontdekte delfstoffen het beste kan produceren: zonder of met stimulerende maatregelen (fracking, zuring, stoominjectie, gasinjectie, etc.). Voor alle booractiviteiten en stimuleringsactiviteiten geldt dat ze alleen zijn toegestaan als ze veilig kunnen worden uitgevoerd en alle risico’s beneden aanvaarde niveaus zijn gebracht. Staatstoezicht op de Mijnen beoordeelt dit in het voortraject en ziet hierop toe in de uitvoering.
Is het bij vergunningverlening toegestaan om te fracken? Welke risico’s brengt dit met zich mee?
Zie antwoord vraag 7.
Is het bij vergunningverlening toegestaan om de gaswinning te stimuleren met zuren? Welke risico’s brengt dit met zich mee?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe groot is de kans op een blow-out bij boring op Terschelling? Welke effecten zou een blow-out kunnen hebben?
De veiligheidsregels in Nederland zijn zodanig streng dat de kans op een blow-out uiterst gering is. Toch wordt er bij elke boring wel rekening gehouden met het (onwaarschijnlijke) scenario dat alle veiligheidsmaatregelen falen. Zo dienen alle mijnbouwondernemingen apparatuur en experts beschikbaar te hebben om maatregelen te kunnen treffen om een blow-out zo snel mogelijk onder controle te krijgen. Om zo goed mogelijk op een dergelijke situatie voorbereid te zijn houden de mijnbouwondernemingen jaarlijks gezamenlijke trainingen waarbij het onder controle brengen van diverse blow-out scenario’s wordt geoefend.
Wat zijn de financiële consequenties indien de meest verstrekkende risico’s van gaswinning op of bij Terschelling optreden?
Op basis van het Burgerlijk Wetboek is de exploitant van een mijnbouwwerk aansprakelijk voor onder meer de schade die ontstaat door uitstroming van delfstoffen als gevolg van de aanleg of de exploitatie van dat werk. Hoewel het risico op milieuschade en de gevolgen voor het milieu door calamiteiten bij gaswinning aanzienlijk kleiner zijn dan bij oliewinning, zijn uiteraard ook mijnbouwactiviteiten in het kader van de gaswinning niet vrij van ieder risico. Voorafgaand aan de start van de activiteit dient voldoende zeker te zijn dat een vergunninghouder voldoende financiële capaciteit heeft om te kunnen voldoen aan alle financiële verplichtingen ter zake van de eventueel voor hem uit de desbetreffende mijnbouwactiviteiten voortvloeiende aansprakelijkheden. Daartoe zal ten tijde van de verlening van de winningsvergunning zowel door mij als vergunningverlener alsook door Energiebeheer Nederland (hierna: EBN) uit hoofde van haar deelneming in de vergunning een toets plaatsvinden op de financiële draagkracht van de aanvrager. Een gebrek aan financiële mogelijkheden is op grond van de Mijnbouwwet een grond om de aangevraagde winningsvergunning te weigeren. Als deze vergunning eenmaal verleend is, dan kan intrekking ervan worden gerechtvaardigd door een wijziging in de financiële mogelijkheden van de vergunninghouder. Zo nodig kunnen risico beperkende maatregelen worden voorgesteld in de vorm van verzekeringen of financiële zekerheden.
Is Tulip Oil in staat om deze risico’s financieel te dragen? Heeft Tulip Oil genoeg eigen vermogen om milieuschade te vergoeden?
Zie antwoord vraag 11.
Wie wordt verantwoordelijk voor schademeldingen en afhandeling?
Indien deze gaswinning doorgang zal vinden, dan zal Tulip Oil verantwoordelijk zijn voor de afhandeling van eventuele schademeldingen.
Wat is naar uw inschatting het winbare volume van het gasveld bij Terschelling?
Tulip Oil gaat uit van een winbaar gasvolume van circa 2 tot 5 miljard m3. In hoeverre dit reëel is, wordt momenteel getoetst door mijn adviseurs TNO en EBN, op basis van de door Tulip Oil ingediende winningsvergunningaanvraag. Aangezien de economische winbaarheid vooralsnog niet is vastgesteld – dat is namelijk pas het geval bij verlening van de aangevraagde winningsvergunning – kan ik hierover in dit stadium geen uitspraken doen.
Hoeveel zou winning van dit gas de schatkist opleveren uitgaande van de huidige gasprijs?
Zie antwoord vraag 14.
Participeert Energiebeheer Nederland in het gasveld bij Terschelling?
Ja, EBN participeert in de huidige opsporingsvergunning. EBN adviseert mij momenteel over de economische winbaarheid van het gas op basis van de door Tulip Oil ingediende winningsvergunningaanvraag. Op basis van deze informatie zal EBN ook zelf een besluit nemen over het wel of niet participeren in deze winningsvergunning.
De tot nu toe verstrekte informatie over de omvang en aard van (legale) identiteitswisselingen en mogelijke fraude met reisdocumenten |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Gerard Schouw (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u een overzicht geven van de identiteitsvraagstukken waar diensten zoals de politie, het NVIK en de Matching Autoriteit, in de dagelijkse taakuitoefening tegenaan lopen?1
Identiteitsvraagstukken behelzen voornamelijk het achterhalen van de juistheid van de opgegeven identiteit binnen de strafrecht- of vreemdelingenketen. Indien opsporingsdiensten of ketenpartners in de vreemdelingenketen vermoeden dat gebruik wordt gemaakt van een andere identiteit, wordt in de strafrechtketen door de Matching Autoriteit en in de vreemdelingenketen door het NVIK, nader onderzocht of hier ook daadwerkelijk sprake van is. De Matching Autoriteit en het NVIK werken nauw samen bij identiteitsonderzoeken. Als vaststaat dat gebruik wordt gemaakt van een andere identiteit wordt de leidende identiteit vastgesteld en doorgegeven aan de relevante diensten en wordt de persoon in kwestie vervolgd wegens identiteitsfraude.
Kunt u een overzicht geven van de aanbevelingen in de eerder aangehaalde scriptie van de heer Postma die volgens u daadwerkelijk kunnen bijdragen aan verbetering van de aanpak van deze problematiek en aangeven welke vervolgactie u op deze aanbevelingen neemt en welke instanties daaraan uitvoering gaan geven?2
De aanleiding voor de afstudeerscriptie betrof het signaal dat de gekoppelde informatiesystemen in de strafrechtketen en daarbuiten niet berekend zouden zijn op de veranderende «dynamische identiteit», zeker als daarbij synchronie een rol gaat spelen. In de scriptie van de heer Postma worden op basis van het gedane onderzoek op persoonlijke titel een aantal aanbevelingen geformuleerd.
De aanbevelingen in de scriptie van de heer Postma zijn in algemene zin gericht aan het adres van de partners in de straf- en vreemdelingenketen, zoals het Openbaar Ministerie, De Justitiële Informatiedienst, de Nationale Politie, de Vreemdelingenpolitie, de Zeehavenpolitie, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de Koninklijke Marechaussee, de Dienst Justitiële Inrichtingen en de Dienst Terugkeer en Vertrek.
Hieronder volgt een overzicht van de aanbevelingen en de door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie genomen vervolgacties.
Er wordt momenteel gewerkt aan het beter delen van informatie tussen de relevante organisaties. Dat wordt nu onder meer gerealiseerd door informatie van de Matching Autoriteit voor andere diensten zichtbaar te maken in de Strafrechtketen Databank (SKDB) waartoe uitsluitend geautoriseerde personen toegang hebben.
De SKDB registratie is leidend in het delen van de informatie tussen de diensten. De politie registreert alle relevante informatie in de SKDB.
Het buitenlands persoonsnummer wordt opgenomen in het politiesysteem Basis Handhaving, in de Basisregistratie Personen (BRP) en in de Basisvoorziening Vreemdelingen (BVV).
Indien gebruik kan worden gemaakt van biometrie is dit niet nodig, immers bij biometrische verificatie worden naamswijzigers herkend. Voor registraties zonder biometrie zou dit zinvol kunnen zijn. Er moet dan gekeken worden naar de mogelijkheden om nieuwe registraties ook langs historische namen, aliassen en pseudoniemen te laten lopen. Om dit mogelijk te maken zal de SKDB worden aangepast.
Dit gebeurt reeds in de BVV en de SKDB.
Vooralsnog is er geen noodzaak tot een Europese databank. Daarbij komt dat het inrichten van een Europese databank veel vergt van de EU-landen. Elk land moet dan bijvoorbeeld beschikken over een gelijksoortige nationale administratie met een minimale set aan gegevens. Bovendien zijn er landen die geen bevolkingsadministratie kennen zoals het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk.
De wijze waaropde politie het identiteitsonderzoek uitvoert, wordt permanent door de politie gemonitort en bijgestuurd, zowel op zaaksniveau als op beleidsmatig niveau. Zaken waarop de politie bijstuurt bevatten een aantal van de verbeterpunten die Postma noemt.
Kunt u aangeven op welke wijze en door welke instanties en organen het diepgravende onderzoek in zowel de Basisvoorziening Vreemdelingen (BVV) als in de Basisregistratie Personen (BRP) heeft plaatsgevonden op basis waarvan gebleken zou zijn dat er geen sprake is van fraude door dubbele inschrijvingen?3
Voor de BRP is het onderzoek gedaan door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, met zo nodig het inschakelen van gemeenten voor verder (bronnen-) onderzoek en afhandeling. Binnen het systeem van de BRP is gezocht op mensen die staan ingeschreven als ingezetene met gelijke voornaam, gelijk geslacht, gelijke geboortedatum, gelijke geboorteplaats, gelijke geboorteland en een verschillende achternaam.
Het onderzoek in de BVV is uitgevoerd door het Ministerie van Veiligheid en Justitie in samenwerking met enkele ketenpartners. De door het NVIK aangeleverde vreemdelingennummers zijn in de BVV getraceerd en onderzocht.
Kunt u een overzicht geven van de «bestaande» maatregelen om identiteitswisselingen en fraude met reisdocumenten te voorkomen, met als mogelijke consequentie dubbele registratie in de BVV en BRP, en daarbij aangeven welke maatregelen onder de verantwoordelijkheid van welke bewindspersoon vallen, van V&J of van BZK, en ook welke instanties betrokken zijn bij de implementatie en uitvoering van deze afzonderlijke maatregelen?4
Om identiteitswisselingen in de vreemdelingenketen te voorkomen worden, onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, sinds 1 maart 2014 van alle vreemdelingen tien vingerafdrukken afgenomen en opgeslagen in de BVV. Indien een vreemdeling zich onder een andere identiteit zich opnieuw in de BVV tracht te laten registreren, dan wordt dat op basis van een vergelijking van de vingerafdrukken meteen herkend.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ondersteunt gemeenten bij hun wettelijke taak van het bijhouden van de gegevens van de ingezetenen in de BRP. Dit is onder meer in de vorm van circulaires, bijvoorbeeld over het doen van adresonderzoek en instructies over het gebruik van brondocumenten bij inschrijving, en het aanbieden van hulpmiddelen zoals de fraudewijzer. In de BRP wordt bij een nieuwe inschrijving altijd een verificatievraag gesteld: gemeenten kunnen daarmee toetsen of de persoon al eens voorkomt in de BRP. Een gemeente heeft ook nog de mogelijkheid om dubbele inschrijvingen te verwijderen.
Kunt u een overzicht geven van de door u aangekondigde «nadere» maatregelen en daarbij aangeven welke maatregelen onder de verantwoordelijkheid van welke bewindspersoon, van V&J of van BZK vallen, en ook welke instanties betrokken zijn bij de implementatie en uitvoering van deze afzonderlijke maatregelen?5
Onder de verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van Veiligheid en Justitie wordt het buitenlandse persoonsnummer geregistreerd in het politiesysteem basisvoorziening handhaving en in de BVV en wordt het laatstgenoemde systeem gemonitord op dubbele inschrijvingen.
Onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties respectievelijk de colleges van B&W vallen de nadere maatregelen betreffende de BRP: de structurele monitoring op dubbelinschrijvingen; uitbreiding van de verificatievragen op het moment van inschrijving; registratie van het buitenlandse persoonsnummer in de BRP en bepaalde aspecten rond de samenwerking met andere landen zoals welke laagdrempelige handeling in het buitenland als opstap kan dienen om in Nederland fraude te plegen. De Minister van BZK heeft daarnaast het Secretariaat-Generaal van de Benelux verzocht om te verkennen hoe naamswisseling in de EU het beste kan worden geagendeerd.
Volgt uit uw stellingname dat u beiden pas op 3 november jl. op de hoogte waren van het bestaan van het rapport van het Nationaal Vreemdelingen Informatie Knooppunt (NIVK)6, en dat tijdens het verschijnen van het rapport in april 2014 geen enkele bewindspersoon op de hoogte was van dit rapport? Indien dat niet het geval was, welke bewindspersoon was hiervan wel op de hoogte en waarom is deze informatie niet binnen de regering en met de Kamer gedeeld?
Tijdens het mondelinge vragenuur van 4 november 2014 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een eerste duiding gegeven op basis van de bekende ruwe feiten. Vervolgens is in het feitenrelaas uit de brief van 10 december 2014 beschreven welke signalen hebben geleid tot het onderzoek door het NVIK. Het NVIK is per 1 januari 2013 opgericht als landelijk informatieknooppunt voor het informatiegestuurde vreemdelingentoezicht van de op dezelfde datum opgerichte nationale politie. Het NVIK ontving eind 2013 meldingen uit de eenheden over legale naamswisselingen. Begin 2014 werd dit beeld gecombineerd met de waarschuwing van de Duitse politie uit 2011 en onderzoeken in de zogenaamde VRIS procedure. Zoals aangegeven zijn de aandachtsvestiging uit 2013 en de waarschuwing van Duitsland uit 2011 eerder wel op operationeel niveau binnen onderdelen van politie gedeeld.
Zoals gebruikelijk bij dergelijke operationele aangelegenheden wordt het kabinet daarvan op de hoogte gesteld als daar een bijzondere aanleiding voor is. Bij signalen van trends of fenomenen zal de uitvoeringsorganisatie normaal gesproken eerst onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van een landelijke trend of fenomeen en vervolgens bepalen of er een bestuurlijk signaal moet worden afgegeven. In dit geval was de media aandacht die is ontstaan naar aanleiding van het interne NVIK rapport «legale identiteitswisselingen in de Balkan en Oost-Europa» aanleiding voor de politie om ons van de aandachtsvestiging, met daarin de waarschuwing van de Duitse politie uit 2011, op de hoogte te stellen. In 2011 en in 2013 bestond er voor de politie geen bijzondere aanleiding om een bestuurlijk signaal af te geven.
Waarom heeft u op 4 november jl. alleen melding gemaakt van de melding in 2013 «uit het buitenland» en niet van de melding uit 2011?7
Zie antwoord vraag 6.
Wat was de aard van de meldingen in 2011 uit Duitsland, en in 2013 van de Nationale Politie?8 Kunt u aangeven om hoeveel gevallen het in beide gevallen van naamsverwisselingen ging en welke landen hierbij betrokken waren?
In beide meldingen wordt gewaarschuwd voor legale naamswisselingen in Oost Europese landen.
Wat is precies de afweging die u, bij beide meldingen zoals genoemd in de vorige vraag, heeft gemaakt om de Kamer nog niet op de hoogte te stellen van deze (nieuwe) ontwikkelingen?
Zoals eerder, zowel in onze brief van 10 februari 2015, als in onze brief van 19 januari 2015 is aangegeven, betrof het in beide gevallen een operationele melding, welke binnen de politie en met de Matching Autoriteit is gedeeld, en waarvoor op dat moment geen bijzondere aanleiding bestond om deze aan het ministerie door te spelen en evenmin om de Tweede Kamer erover te informeren.
Wat is er besproken en welke informatie is precies uitgewisseld tussen u beiden tijdens de bijeenkomst in april 2014 en beschikte u of één van u over nieuwe informatie ten aanzien van de te bespreken identiteitswisselingen? Zo ja welke?9
Het verschijnsel is in april 2014 aan de orde gekomen tijdens twee bijeenkomsten: de Manifestgroep fraude – een samenwerkingsverband van uitvoerende diensten op gebied van fraudebestrijding10 – en een expertsessie georganiseerd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in het verlengde van de kabinetsvisie op de aanpak van identiteitsfraude. De informatie die is gewisseld is in beide gevallen beperkt gebleven tot het feit dat er signalen waren van de mogelijkheid tot het wisselen van identiteiten in sommige Oost-Europese landen en dat nog nader onderzoek werd verricht om een beeld van de gevolgen daarvan te krijgen.
Zijn tijdens deze bijeenkomst ook schattingen gemaakt dan wel gedeeld over de omvang van de mogelijke fraude, zo ja kunt u de cijfers delen met de Kamer?
Nee, het signaal is in beide gevallen niet op kwantitatief niveau behandeld; er werd tegelijk met het informeren over het signaal gemeld dat nog nader onderzoek verricht zou worden om een volledig beeld te krijgen.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd naar aanleiding van deze bijeenkomst in april 2014?
Het is niet gebruikelijk om lopende een onderzoek de Kamer te informeren. Uit de eerste analyse die het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar aanleiding van het signaal heeft doorgevoerd in de BRP bleek ook niet dat er daadwerkelijk dubbele inschrijvingen waren. Er is toen gekozen om de resultaten van het onderzoek af te wachten.
Wanneer was u voornemens de Kamer te informeren over de problematiek van naamwisselingen indien de media hier niet over bericht hadden?
Indien sprake zou zijn geweest van een landelijke trend of fenomeen, waarbij evidentie zou zijn gebleken van fraude door dubbele inschrijving in Nederland op grond van legale naamwisseling in het buitenland, had ik u Kamer zo spoedig mogelijk daarvan op de hoogte gesteld.
Hoe beoordeelt u de gang van zaken dat de Kamer via de media over deze omvangrijke en complexe problematiek van identiteitswisselingen wordt geïnformeerd en niet bij monde van de regering?
De Kamer werd via de media vroegtijdig en onvolledig op de hoogte gebracht over het interne NVIK-rapport waardoor er een onterecht beeld is ontstaan dat legale naamswisselingen zeer eenvoudig zijn en dat misbruik van persoonsgegevens op grote schaal voorkomt.
Het NVIK-onderzoek was op dat moment nog niet afgerond en er was geen bijzondere aanleiding om een bestuurlijk signaal voor de bewindspersonen op te stellen.
Kunt u schematisch weergeven welke justitiële en ambtelijke informatie, al dan niet internationaal, u vóór 4 november 2014, op welke datum hebt ontvangen ten aanzien van de problematiek rondom identiteitswisselingen, de afgelopen vijf jaar?
In onze brief van 10 december 2014 staat dit in het feitenrelaas weergegeven. De Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn verder eerst voor aanvang van het mondelinge vragenuur op 4 november 2014 geïnformeerd over het rapport, naar aanleiding de media aandacht die was ontstaan over het interne NVIK-rapport.
Is het waar dat de problematiek van genoemde identiteitswisselingen pas in november jl. ingebracht is in de ministeriële commissie Rijksbrede Aanpak Fraude? Indien dat waar is, waarom niet eerder?
Nee. Zoals eerder, in onze brief van 10 februari 2015 aan uw Kamer is aangegeven, is op 2 december 2014 het onderwerp in een hoog ambtelijk overleg in het kader van de Rijksbrede aanpak van fraude ter tafel gebracht door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Er is afgesproken het onderwerp te blijven volgen en nader te bespreken in het desbetreffende overleg, indien daartoe aanleiding bestaat.
Kunt u aangeven wat de oorzaken waren van de vijftien gevallen waarin sprake was van dubbele inschrijvingen, nu dit klaarblijkelijk niet ging om misbruik van persoonsgegevens?10
De dubbele inschrijven waren het gevolg van legale naamswijziging onder andere door huwelijk, onjuiste of foutieve invoer van gegevens door ketenpartners of gevallen die nog niet waren samengevoegd waar dat wel had gemoeten.
Kunt u de eerder gestelde feitelijke vraag nr. 33 inmiddels beantwoorden?11
Ja. De drie in vraag 33 bedoelde personen zijn bij de opsporingsinstanties in beeld gekomen naar aanleiding van het plegen van commune delicten, waaronder vermogensdelicten en overtreding van de Wet Wapens en Munitie. Zij zijn allen hiervoor vervolgd en veroordeeld tot meerdere maanden gevangenisstraf, tot ongewenst vreemdeling verklaard en uitgezet naar het herkomstland.
Zij zijn allen vervolgens weer in Nederland aangetroffen en met de politie in aanraking gekomen wegens het plegen van delicten, waaronder illegaal verblijf na ongewenstverklaring, dan wel door een persoonsgerichte controle. Zij bleken allen in het bezit te zijn van een identiteitsdocument voorzien van een andere naam verkregen door legale naamwisseling.
Door onderzoek, waarbij onder meer gebruik is gemaakt van vingerafdrukken, zijn zij daarbij herkend als de personen die eerder strafrechtelijk zijn vervolgd en ongewenst zijn verklaard.
Twee van hen zijn vervolgd en veroordeeld tot meerdere weken gevangenisstraf voor illegaal verblijf na ongewenstverklaring, opnieuw tot ongewenst vreemdeling verklaard en al dan niet op vrijwillige basis vertrokken naar het herkomstland. Van de derde persoon is de vreemdelingenbewaring door de rechter opgeheven. Hij heeft een aanzegging gekregen om Nederland te verlaten.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het vervolgonderzoek naar een groep van 60 landen?12
Het onderzoek met dezelfde zoekmethodiek als in het eerdere onderzoek is afgerond voor 44 landen. De resultaten geven hetzelfde beeld als bij de eerdere groep, namelijk dat er geen dubbele inschrijvingen zijn aangetroffen. In het onderzoek naar Duitsland is een dubbele aangetroffen, maar dat is geen fraude maar een fout tijdens het inschrijfproces gebleken die inmiddels is hersteld: de onterechte inschrijving is afgevoerd en de burger is op de hoogte gesteld van de wijziging. Voor het land Ghana gaat het om mogelijk twee gevallen en doen de betrokken gemeenten nog nader onderzoek. Voor de resterende 14 landen loopt het onderzoek nog.
Wat is de stand van zaken bij het aanpassen van ICT-voorzieningen van de ketenpartners om registratie van het buitenlandse persoonsnummer mogelijk te maken?13
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie maakt momenteel een impactanalyse. Enkele ketenpartners registreren dit nummer al in het eigen systeem. In de loop van 2015 wordt dit nummer in de BVV opgenomen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het onderzoek dat de Minister is gestart naar de vraag welke laagdrempelige handelingen in het buitenland als opstap kunnen dienen om in Nederland fraude te plegen?14
Het onderzoek bevindt zich in de opstartfase. Dat betekent dat de benodigde contacten worden gelegd en dat is begonnen met het opstellen van het conceptueel model dat de basis vormt voor verdere analyse en informatieverzameling. Na deze fase wordt de benodigde informatie over de processen in de betrokken landen verzameld. Vervolgens wordt de analyse naar de kwetsbaarheden op hoofdlijnen opgesteld en worden de vervolgacties benoemd. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verwacht dat de resultaten van dit onderzoek in maart 2015 beschikbaar zijn.
Wat is de uitkomst van het onderzoek van de politie of het unieke persoonsnummer ook in andere politiesystemen en -registraties moet worden opgenomen?15
Er zijn binnen de politie voorstellen gedaan tot een aantal wijzigingen. De politie zal deze wijzigingen bij de eerstvolgende release van het betreffende ICT-systeem implementeren.
Op welke wijze wordt geborgd dat menselijke fouten worden voorkomen bij het handmatig controleren van de permanente monitor?16
Dit wordt voor wat betreft de BRP geborgd door het vierogenprincipe: iedere controle wordt door twee medewerkers onafhankelijk van elkaar uitgevoerd. De resultaten worden vergeleken en bij eventuele verschillen vindt hercontrole plaats.
Ten aanzien van de BVV geldt eveneens dat controles door meerdere personen onafhankelijk van elkaar worden uitgevoerd.
Wat is de bewaartermijn van de kopie van het identiteitsdocument van de betreffende vreemdeling en met welke ketenpartners kan en mag dit document worden gedeeld?17
De bewaartermijn voor de kopie van het identiteitsdocument, dat is gebruikt bij de eerste inschrijving, is voor de BRP 110 jaar.
Ketenpartners maken bij een eerste registratie van een vreemdeling een kopie van het identiteitsdocument indien de vreemdeling daarover beschikt. Kopieën worden niet opgeslagen in de BVV maar worden door de desbetreffende ketenpartner bewaard zolang dat nodig is voor de vreemdelingrechtelijke procedure.
Hoe beoordeelt u uw eerdere stellingname dat «het systeem eigenlijk goed heeft gefunctioneerd?»18
De stellingname van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geldt nog steeds. Het systeem heeft goed gefunctioneerd. Signalen van naamswisselingen worden herkend en aanvullende maatregelen zijn genomen om die signalen in de toekomst nog eerder te herkennen.
Zou u deze vragen willen beantwoorden ten minste 24 uur voorafgaand aan het Algemeen overleg op 25 februari aanstaande?
Wij zullen de vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden.
De verkeersveiligheid en de doorstroming op de N36 |
|
Carla Dik-Faber (CU), Arie Slob (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw voornemen om uiterlijk in 2020 het gehele rijkswegennet op het niveau van minimaal drie Road Protection Score (RPS) sterren in het kader van het European Road Assessment Programme (EuroRap) te hebben en uw uitspraak dat al ruim 99% aan dit doel zou voldoen?1
Ja.
Klopt het dat de N36 bij Beerzerveld nog niet voldoet aan dit niveau? Zal de N36 bij Beerzerveld met de in februari 2014 aangekondigde maatregelen voldoen aan het niveau van drie RPS sterren? Zo nee, welke aanvullende maatregelen zijn hiervoor nodig?
De N36 is op de aansluiting Beerzerveld (ongelijkvloers) en kruispunt Marienberg (Beerzerweg, gelijkvloers) op het niveau van drie sterren Road Protection Score.
Klopt het dat het vrachtverkeer op de verbinding tussen Twente en Noord-Nederland ondanks de economische crisis sterk is gegroeid mede als gevolg van de recente verbeteringen van de N48 en de rondweg boven Ommen (N36) en de komst van meer bedrijventerreinen langs deze route?
Gemiddeld groeit het vrachtverkeer op de N36 met een aantal procenten per jaar.
Deze groei varieert van jaar tot jaar. Het jaar 2011, opening rondweg Ommen en verbeterde traject N48, laat een relatief hoog groeipercentage zien.
Deelt u de mening dat uiteindelijk in verband met de verkeersveiligheid en de doorstroming een ongelijkvloerse kruising bij Beerzerveld wenselijk is, zeker omdat dit de laatste kruising is op het traject Almelo-Hoogeveen (A35–N36–N48–A28) die nog gelijkvloers is?
De doorstroming is geen knelpunt op het traject Almelo-Hoogeveen. In het bestuurlijk overleg met de regio is overeengekomen dat voor de veiligheid op de aansluiting bij de Mariënberg (Beerzerweg) de herinrichting met verkeersregelinstallaties de beste oplossing is binnen de bestaande randvoorwaarden, tijd en geld.
Zoals ik in antwoorden op Kamervragen2 van de Leden Van Hijum en De Rouwe over dit onderwerp heb aangegeven staat het regionale partners vrij om alternatieven aan te dragen. Dit heb ik herhaald bij mijn bezoek aan de regio waar ik de petitie voor een veiligere N36 in ontvangst heb genomen. Vooralsnog ga ik door met de voorbereidende werkzaamheden om de kruising uit te rusten met verkeersregelinstallaties.
Bent u bereid uw besluit te heroverwegen om bij Beerzerveld geen ongelijkvloerse kruising aan te leggen, maar een verkeersregelinstallatie (VRI), indien de regio bereid is bij te dragen aan deze oplossing en de regio bereid is het Rijksdeel van de meerkosten van in totaal circa vijf miljoen euro voor te financieren? Bent u bereid hierover in overleg te gaan met het college van gedeputeerde staten van Overijssel en de Kamer hierover voor 1 juli 2015 te informeren?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de website van de Rijksoverheid plat lag door een DDoS-aanval |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Opstelten (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Ddos'ers wijzigden tijdens aanval rijksoverheid hun aanvalsmethode» en «rijksoverheid.nl was dupe van DDoS-aanval»?1
Ja.
In 2013 heeft u een brief naar de Kamer gestuurd met een aantal maatregelen om de weerbaarheid tegen DDoS-aanvallen te vergroten; kunt u per punt aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de implementatie?2
In de brief d.d. 14 mei 2013 en de eerdere brief over DDoS-aanvallen op de bancaire sector d.d. 16 april 2013 zijn de volgende acties aangekondigd:
1) Het nog dit jaar actualiseren van de Nationale Cyber Security Strategie; 2) Een geïntensiveerde aanpak van «Botnets» (netwerken van geïnfecteerde computers die gebruikt kunnen worden bij een (DDoS) aanval); en 3) Het aanpassen van het juridisch instrumentarium aan de ontwikkelingen in het digitale domein om middels gepaste opsporingsbevoegdheden cybercrime effectief te bestrijden. 4) Plaatsen filters bij DigiD en het preventief door de Minister van BZK afnemen van aanvullende diensten om grote aanvallen af te slaan. 5) De Minister voor Wonen en Rijksdienst en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zullen samen met de Chief Information Officers (CIO’s) van de departementen, de medeoverheden, de interne en externe ICT dienstverleners en het NCSC verder bezien wat er nog voor aanvullende acties mogelijk zijn om de cyber security te verhogen en de impact van DDoS aanvallen op de belangrijke voorzieningen van de overheid te beperken. 6) De Minister van Algemene Zaken ziet toe op het op orde houden van de maatregelen tegen toekomstige DDos aanvallen van Rijksoverheid.nl. 7) Informatiedeling naar aanleiding van de ervaringen in 2013.
Hierbij per punt de stand van zaken:
Volgens het bericht «Ddos’ers wijzigden tijdens aanval rijksoverheid hun aanvalsmethode» werd een type DDoS-aanval gebruikt waar het hostingbedrijf geen ervaring mee had; kunt u aangeven of de maatregelen uit de brief van 2013 voldoende zijn om DDoS-aanvallen van dit type in voldoende mate te kunnen afslaan? Of zijn er nieuwe maatregelen nodig?
Bij elke soort DDoS aanval is het van belang om te werken met een combinatie van technische maatregelen, waaronder filtering en additionele capaciteit. De leverancier zal hiertoe een verbeterplan opstellen waarbij het Ministerie van Algemene Zaken en het NCSC nauw betrokken zijn. (zie ook de verklaring van de leverancier bij vraag 2 van Oosenbrug)
De maatregelen uit de brief van 2013 blijven in grote lijnen ook nu nog relevant, maar op technisch niveau zullen telkens weer nieuwe maatregelen moeten worden genomen.
Regelmatig vinden DDoS aanvallen plaats. In vrijwel alle gevallen worden deze met succes afgeslagen en blijft de aanval onopgemerkt voor het publiek.
Daarnaast is het goed om te beseffen dat ondanks alle inspanningen er altijd een kans blijft op incidenten. Kwaadwillende personen vinden steeds weer mogelijkheden om nieuwe en aanvullende beveiligingsmaatregelen te doorbreken. Deze terugkerende aanvallen vragen om een continue inspanning en toenemende investeringen in tooling en maatregelen. Het gaat erom om tegen aanvaardbare kosten de risico’s zo minimaal mogelijk te maken.
Kunt u aangeven door wie en/of waarvandaan de DDoS-aanvallen zijn uitgevoerd?
Eventuele daders, motieven of achtergronden bij deze aanval zijn vooralsnog niet bekend. Het Ministerie van Algemene Zaken heeft aangifte gedaan
Staat weerbaarheid tegen DDoS-aanvallen op de agenda van de conferentie over cybersecurity in april 2015 in Nederland? Zo nee, bent u bereid het op de agenda te zetten?
Nee, het specifieke onderwerp DDoS-aanvallen staat niet als dusdanig op de agenda. Wel komen maatregelen zoals normen en standaarden die bijdragen aan de weerbaarheid tegen dergelijke aanvallen prominent voor op de agenda. Over de nadere inhoud van de conferentie zal de Kamer nog deze maand geïnformeerd worden.
Waarom is ervoor gekozen geen tijdelijke noodwebsite te plaatsen waarmee mensen verwezen kunnen worden naar andere informatiekanalen?
Die keuze is een afweging tussen kosten en baten en de tijd, die nodig is om een omvangrijke site als rijksoverheid.nl elders op een veilige wijze in de lucht te krijgen. Gezien de kosten en de benodigde tijd is deze keuze niet gemaakt.
Voor de getroffen sites bestaat een back-upvoorziening, die echter ook getroffen bleek. De leverancier zal een verbeterplan opstellen waarbij het Ministerie van Algemene Zaken en het NCSC nauw betrokken zijn. Onderdeel van dat plan zal zijn te regelen, dat deze back-up voorziening bij een DDoS aanval wel kan worden ingeschakeld.
Microplastics |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van Deltares naar microplastics, waaruit blijkt dat microplastics nog gevaarlijker zijn voor de mens dan gedacht?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek waaruit blijkt dat weekmakers, brandvertragers en vulmiddelen in het milieu terecht komen die effect kunnen hebben op mens en dier en bijvoorbeeld leiden tot hormonale verstoringen en neurologische aandoeningen?
De uitkomsten geven aan dat additieven in microplastics kunnen vrijkomen in het milieu. Dat is mij bekend. Het RIVM noemt dit bijvoorbeeld ook in zijn rapport «Inventarisatie en prioritering van bronnen en emissies van microplastics».
Het risico van de vrijgekomen additieven hangt samen met de concentraties die in het water worden bereikt en met de mogelijkheden voor stapeling van additieven in de voedselketen. De concentraties die in Nederlandse zoete oppervlaktewateren worden aangetroffen van de drie stoffen2 en de stofgroep3 die worden genoemd in het onderzoek van Deltares4, zijn lager dan de risicogrenzen die hiervoor zijn gesteld.
Dat blijkt uit monitoringgegevens van Rijkswaterstaat en bij drinkwaterinnamepunten.
Dat betekent dat het risico voor het aquatische ecosysteem en de mens klein is.
Voor de drie genoemde stoffen5 is het risico op stapeling van additieven in de voedselketen gering. Een andere groep van stoffen zijn de gebromineerde difenyleters, waarbij PBDE een verzamelnaam is voor deze groep stoffen die worden toegepast als vlamvertragers. Een deel van de PBDE’s, namelijk POP-BDE’s (tetra, penta, hexa en hepta BDE), mogen sinds 2009 niet meer worden toegepast in producten die op de markt gebracht worden. Ze kunnen echter nog wel in allerlei voorwerpen voorkomen. Een ander deel, deca BDEs, is minder schadelijk omdat deze minder accumuleren in de voedselketen. Voor dit deel wordt in het kader van de VN en de EU nog onderzocht of beperking nodig en wenselijk is.
Doordat PBDE’s slecht afbreken in het milieu worden ze nog wel aangetroffen in Nederlandse zoetwatervis, maar het is niet bekend of dit aan microplastics is toe te schrijven. Bij de gemeten gehalten levert directe consumptie van deze vis geen risico. De blootstelling van consumenten aan PBDE’s wordt gevolgd door de Nederlandse Voedsel- en Waterautoriteit (NVWA).
Ik ben het eens met de analyse van Deltares dat meer onderzoek nodig is om een beter beeld te krijgen van de hoeveelheden en risico’s van additieven die vrij kunnen komen in zoet en zout water via microplastics. In vraag 5 ga ik hier verder op in.
Welke maatregelen overweegt u om plastic in de vorm van zwerfafval in zoetwater en zeeën te beperken?
De aanpak van zwerfafval is een voorbeeld van een problematiek die een gemeenschappelijke inzet vraagt van EU, bedrijfsleven, overheden en de burger. In de ontwerpstroomgebiedbeheerplannen, die momenteel als onderdeel van het Nationaal Waterplan-2 ter inzage liggen, is aandacht voor de problematiek. Daarbij wordt bijvoorbeeld gewezen op de initiatieven van de gemeenten om de problematiek bij de bron aan te pakken. Verder staan in het ontwerp Mariene Strategie deel 3 (ontwerp KRM-programma van maatregelen; onderdeel van het Nationaal Waterplan, bijlage bij Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 31 710, nr. 35) maatregelen die gericht zijn op bestrijding van zwerfvuil. Daarvoor zijn er het afgelopen najaar Green Deals gesloten: betere afvalscheiding en afgifte in zeehavens, in visserij havens en op stranden. Verder wordt gewerkt aan het bestrijden van zwerfafval vanuit de Raamovereenkomst Verpakkingen en het programma Van Afval naar Grondstof. Zo is op 23 februari jl. de Green Deal «afvalreductie, -scheiding en – recycling op treinstations en in treinen» getekend door het Ministerie van IenM, ProRail en de NS. Doel van deze overeenkomst is de hoeveelheid afval in stations en treinen te beperken en het afval dat toch ontstaat via afvalscheiding in te zamelen en recycling te bevorderen. Tenslotte wordt samengewerkt met koplopers in de evenementenbranche aan het verminderen van zwerfvuil, het scheiden van afval en het verbeteren van recycling op festivals.
Bent u bereid om technische maatregelen te overwegen om de hoeveelheid microplastics die vrijkomt te verminderen, bijvoorbeeld met betrekking tot extra filters in wasmachines waarmee kleine stukjes plastic, afgegeven door synthetische kleding tijdens het wassen, worden opgevangen?
Het beperken van emissies van microplastics vanuit diverse bronnen vraagt om een Europese aanpak. Zo loopt er een Europees project dat zich richt op vermindering van de milieuimpact op de Europese wateren door micro- en nanoplastics die afkomstig zijn van het afvalwater van het wassen van kleding. Het project is eind 2016 afgerond.
In dit project wordt onder meer gekeken naar een filter voor wasmachines. Ik volg dit onderzoek en zal de uitkomsten hiervan gebruiken bij het ontwikkelen van maatregelen om de emissies van microplastics vanuit landbronnen te verminderen.
Uit het onderzoek blijkt dat er meer behoefte is aan onderzoek naar de effecten van plastic op zoetwater; bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
In het kader van het ontwerp KRM-programma van maatregelen6 is op dit moment een onderzoeksprogramma in ontwikkeling rondom microplastics. Een onderdeel van dit programma zal zich gaan richten op onderzoek naar de effecten van microplastics. Hierbij wordt zorgvuldig gekeken hoe het best aan kan worden aangesloten bij onderzoeken die al lopen.
De aanslag bij een synagoge in Kopenhagen |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (VVD) |
|
|
Heeft u kengenomen van het bericht «Zeker drie gewonden bij schietpartij synagoge Kopenhagen»?1
Ja.
Kunt u aangeven of er een directe relatie bestaat tussen de aanslag bij deze synagoge en de aanslag eerder op de dag, tijdens het debat over de vrijheid van meningsuiting waar islamcriticus Lars Vilks aanwezig was?
De Deense autoriteiten hebben aangegeven dat een 22-jarige man de dader is van deze twee aanslagen die plaatsvonden in de Deense hoofdstad Kopenhagen.
Ziet u de dreiging door het groeiende islamitisch extremisme voor expliciet joden en joodse instellingen, zeker met het oog op de recente aanslagen op een joods museum, een joodse supermarkt en nu weer bij een synagoge? Graag een toelichting.
De aanslagen in Brussel, Parijs en Kopenhagen illustreren dat ook joodse objecten doelwit zijn van aanslagen door jihadisten. De NCTV benoemt dit dreigingsaspect ook in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland, dat periodiek naar uw Kamer wordt gestuurd.
Bent u, gezien het feit dat er ook voor de aanslagen in Toulouse, Parijs, Brussel en nu dus Kopenhagen geen concrete dreiging was, bereid preventief de beveiliging van alle joodse instellingen maximaal op te voeren? Zo nee, waarom niet?
Er worden momenteel aanvullende beveiligingsmaatregelen getroffen. Deze maatregelen zijn passend bij de huidige dreiging en het risico. U mag er vanuit gaan dat de beveiliging van Joodse objecten in nauwe samenspraak met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap en de lokale gezagen gebeurt. De beveiligingsmaatregelen worden genomen zolang dreiging en risico daartoe aanleiding geven, en worden aangepast wanneer nodig. Over de beveiligingsmaatregelen doen wij zoals gebruikelijk geen mededelingen.
Het bericht 'Jaarcontract niet verlengen bij ziekteverlof' |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Jaarcontract niet verlengen bij ziekteverlof»?1
Ja.
Is het toegestaan dat verzekeraars bij het aanbieden van een verzuimverzekering als voorwaarde stellen dat een aflopend contract van een zieke werknemer niet verlengd mag worden?
Het aangaan of verlengen van een arbeidsovereenkomst is een zaak tussen werknemer en werkgever.
Eén van de werkgeversverplichtingen die na het sluiten van een arbeidsovereenkomst geldt, is de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte. Een werkgever kan door middel van een verzuimverzekering het risico als gevolg van de loondoorbetalingsverplichting (maximaal 104 weken) verzekeren. Deze verzuimverzekeringen worden aangeboden door private verzekeraars. Bij het aanbieden van een verzuimverzekering mag een verzuimverzekeraar voorwaarden stellen aan de dekking van de verzekering. Het komt voor dat verzekeraars de kosten van zieke werknemers met wie opnieuw een arbeidsovereenkomst wordt afgesloten buiten de dekking van de verzuimverzekering houden. Van het Verbond van Verzekeraars heb ik begrepen dat deze beperking in de dekking veelal vervalt zodra de werknemer meer dan 28 dagen volledig gewerkt heeft. Vanaf dat moment valt de werknemer weer volledig onder de dekking van de verzuimverzekering.
Herkent u dit als een voorwaarde die vaak wordt gesteld bij verzuimverzekeringen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat werknemers die, als zij gezond zouden zijn, contractverlenging krijgen, maar onder druk van verzekeraars toch geen contractverlenging krijgen?
Ik ben van mening dat de vraag of een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd al dan niet moet worden verlengd ter beoordeling is aan de werkgever. De werkgever heeft immers goed zicht op het functioneren van de werknemer en of hij aan de gestelde competenties van de functie voldoet. Verzekeraars dienen daar niet tussen te komen.
Bent u bereid om met verzekeraars in gesprek te gaan om deze praktijk te voorkomen?
Nee.
Van het Verbond van Verzekeraars heb ik vernomen dat verzekeraars in voorkomende gevallen in overleg treden met de werkgever en proberen een voor beide partijen passende oplossing te realiseren.
Het bericht 'Arts weer aan de slag ondanks moordpoging' |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Arts weer aan de slag ondanks moordpoging»?1
Het is aan de tuchtrechter om in zaken die aan hem worden voorgelegd te beoordelen welke maatregel op grond van de omstandigheden passend is. De tuchtrechter heeft een onafhankelijke positie. Daarbij past het dat leden van de regering grote terughoudendheid betrachten met het doen van uitspraken over het oordeel van de tuchtrechter.
Is het bij bepaalde onherroepelijke strafrechtelijke veroordelingen voor zeer zware delicten, waarover in dit bericht wordt gesproken, onwenselijk dat een BIG-geregistreerde (Beroepen Individuele Gezondheidszorg) nog fysiek met patiënten werkt? Zo ja, om welke veroordelingen moet het dan gaan?
Ik vind het onwenselijk dat BIG-geregistreerden die strafrechtelijk zijn veroordeeld voor bepaalde privégedragingen in de zorg werkzaam kunnen zijn. Hierbij denk ik aan ernstige zeden- en geweldsmisdrijven. In mijn reactie van 2 december 2014 op de tweede evaluatie van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 282, nr. 211) heb ik daarom aangekondigd dat de tuchtrechter de mogelijkheid krijgt om een beroepsbeoefenaar die is ingeschreven in het BIG-register niet alleen in de uitoefening van dat beroep te kunnen beperken, maar ook in de uitoefening van andere beroepen waarbij hij patiënten behandelt.
Daarnaast heb ik aangegeven dat ik wil verduidelijken dat het tuchtrecht van toepassing kan zijn op gedragingen die BIG-geregistreerden niet verrichten in de hoedanigheid van geregistreerde. Dit voor zover het zeer ernstige privéhandelingen betreft die een directe relatie hebben met de beroepsuitoefening dan wel de beroepsnormen. Ook hier kan gedacht worden aan ernstige zeden- en geweldsmisdrijven.
Zijn dit de privégedragingen die u bedoelt bij de herziening van de Wet BIG die een beroepsverbod of anderszins bevoegdheidsbeperkende maatregelen rechtvaardigen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt zich dit tot de rechtsgelijkheid tussen veroordeelde BIG-geregistreerden en niet-BIG-geregistreerden?
Op BIG-geregistreerde zorgverleners is – uit hoofde van hun registratie en op grond van de Wet BIG – het wettelijke tuchtrecht van toepassing. Op niet-BIG-geregistreerde zorgverleners is het tuchtrecht niet van toepassing.
Ik ben voornemens binnen de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg met een algemene maatregel van bestuur te regelen dat werkgevers verplicht worden om zorgverleners die bij hun zorginstelling aan de slag willen, een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te laten overleggen. Deze eis geldt voor zorg waarbij zorgverleners werken met kwetsbare patiënten: alle solistisch werkende zorgverleners in de zorg vallend onder de Wet langdurige zorg (Wlz), zorgverleners bij een instelling vallend onder de Wlz en zorgverleners bij instellingen in de intramurale GGZ-zorg. Dit moet voorkomen dat personen, die veroordeeld zijn voor bepaalde strafbare feiten die zich niet verdragen met de professionaliteit en integriteit van een zorgverlener, kunnen gaan werken in dergelijke functies. Deze eis is van toepassing op zowel BIG-geregistreerden als niet-BIG-geregistreerden.
Het artikel “CBS: Werkgelegenheid trekt aan” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «CBS: Werkgelegenheid trekt aan», gepubliceerd op de website www.cbs.nl dd. 13 februari 2015?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) dat de daling van het aantal werklozen met 30.000 vrijwel geheel voor rekening kwam van 45-minners, tezamen met de conclusie dat de werkloosheid onder 45-plussers juist hoger was dan in dezelfde periode een jaar eerder?
Het is positief nieuws dat het economisch herstel dat in de tweede helft van 2013 is ingezet, het afgelopen jaar zijn weerslag heeft gekregen op de arbeidsmarkt. Begin 2014 piekte de werkloosheid en daarna is de werkloosheid vrijwel voortdurend gedaald. Volgens de meest recente raming van het Centraal Planbureau (CPB) zet die daling dit jaar door. De tekenen van herstel op de arbeidsmarkt zijn breder zichtbaar. Zo neemt de werkgelegenheid toe en groeit het aantal vacatures.
Tegelijkertijd is de werkloosheid, zeker onder de groep 45-plussers waar deze recent nog is gestegen, nog altijd veel te hoog. Het kabinet zet daarom in op hervormingen die de Nederlandse economie en arbeidsmarkt versterken en neemt, gezamenlijk met de sociale partners, concrete maatregelen die op korte termijn werkloosheid voorkomen en bestrijden.
Hoe beoordeelt u het bericht dat tegenover de afname van kortdurende werkloosheid, de langdurige werkloosheid juist is toegenomen, en hoe beoordeelt u daarbij het bericht dat in het laatste kwartaal van 2014 ruim 60% van de werkloze 45-plussers langdurig werkloos was?
Het is een gebruikelijk verschijnsel dat de langdurige werkloosheid nog wat verder oploopt in een periode waarin de werkloosheid daalt. Werkgevers zijn namelijk doorgaans eerder geneigd om mensen in dienst te nemen die relatief kortdurend werkloos zijn, waardoor het aandeel langdurig werklozen in de totale werkloosheid toeneemt. Ook het CPB gaf in de Macro-Economische Verkenning 2015 aan dat een stijging van de langdurige werkloosheid in een periode van aantrekkend economisch herstel niet ongebruikelijk is. Bij aanhoudend economisch herstel is de verwachting dat ook de langdurige werkloosheid op den duur daalt.
Ondanks de sterke verbetering van de arbeidsmarktpositie van ouderen de afgelopen decennia is het een bekend gegeven dat de situatie beduidend minder rooskleurig is als ouderen hun baan verliezen. Langdurige werkloosheid komt onder ouderen ook relatief vaak voor. Het kabinet heeft daarom concrete maatregelen genomen om werkgevers te stimuleren werkloze ouderen in dienst te nemen, zoals proefplaatsingen en de premiekorting voor oudere uitkeringsgerechtigden, en ondersteunt ouderen bij het vinden van een baan via het «Actieplan 50pluswerkt». Ook de sectorplannen en brug-WW spelen een belangrijke rol bij het bestrijden en voorkomen van werkloosheid onder ouderen. Met de sectorplannen wordt door sectoren onder meer ingezet op het behoud van oudere vakkrachten en de brug-WW biedt in combinatie met de derde tranche van de sectorplannen werklozen perspectief op een baan in een andere sector.
De beroepsbevolking is in het laatste kwartaal gegroeid ten opzichte van een kwartaal eerder; het kabinet heeft de wens om de Wet Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd in te voeren; deelt u de mening dat het invoeren van deze wet de beroepsbevolking zal doen toenemen, en dat de stijging geheel uit oudere werknemers zal bestaan?
De belangrijkste aanleiding voor het wetsvoorstel «Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd» is het feit dat werknemers en werkgevers belemmeringen ervaren bij hun wens om te (laten) werken na de AOW-gerechtigde leeftijd. Dat is betreurenswaardig aangezien werken na de AOW-gerechtigde leeftijd zowel van belang kan zijn voor het individu – omdat werken voldoening geeft, om sociale contracten te onderhouden of om extra inkomen te vergaren – als voor de samenleving als geheel. De samenleving kan immers langer gebruik maken van de ervaring en kennis van generaties die nu aan het werk zijn. Het kabinet vindt het daarom van belang om het werken na de AOW-leeftijd te faciliteren voor werknemers die dat willen.
Het CPB heeft de effecten van het wetsvoorstel «Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd» in kaart gebracht2. Het CPB verwacht inderdaad dat het wetsvoorstel een positief effect heeft op de arbeidsparticipatie en werkgelegenheid onder AOW-gerechtigden, zonder dat dit op de langere termijn ten koste gaat van de arbeidsmarktpositie van werkenden die nog niet de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt hebben.
Acht u deze stijging wenselijk in het licht van de conclusie van het CBS dat de banengroei vrijwel geheel ten goede kwam aan 45-minners op de arbeidsmarkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de looptijd van het Actieplan50pluswerkt te verlengen en het budget ervan te verhogen, als de Wet Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd wordt aangenomen en het aantal oudere werknemers op de arbeidsmarkt dus zal toenemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet acht het, om de redenen die in antwoord op vraag 4 en 5 aangegeven zijn, van belang om werken na de AOW-leeftijd te faciliteren voor werknemers die dat willen. Om die reden creëert het kabinet met het wetsvoorstel Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd een lichter arbeidsrechtelijk regime voor het werken na de AOW-gerechtigde leeftijd, waarbij tevens waarborgen zijn opgenomen om verdringing van nog niet AOW-gerechtigden tegen te gaan. Het «Actieplan 50pluswerkt» heeft een looptijd tot januari 2017. Het kabinet is op dit moment niet voornemens de looptijd daarvan te verlengen.
Denkt u in het licht van de conclusies van het CBS genoemd in vraag 2 en 3 dat het Actieplan, de Wet Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd en ander beleid gericht op arbeidsdeelname van 50-plussers voldoende krachtig en intensief is om meer 50-plussers aan het werk te krijgen, én het potentieel groeiende arbeidsmarktaanbod van deze groep te bedienen, zonder dat er verdringing plaatsvindt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven aangegeven heeft het CPB de effecten op de werkgelegenheid van het wetsvoorstel Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd in kaart gebracht. Het CPB trekt daarin de conclusie dat het wetsvoorstel zeker op de langere termijn niet leidt tot verdringing van nog niet AOW-gerechtigden. In zijn algemeenheid geldt namelijk dat het stimuleren van het arbeidsaanbod van een specifieke groep op de langere termijn niet ten koste gaat van de arbeidsmarktpositie van andere groepen. De forse stijging van de arbeidsparticipatie van vrouwen in de jaren ’90 heeft immers niet geleid tot een toename van de werkloosheid onder mannen. Evenals de sterke stijging van de arbeidsdeelname van ouderen de arbeidsmarktpositie van jongeren niet heeft verslechterd. Aanpassingsmechanismes op de arbeidsmarkt, zoals het loon en andere arbeidsvoorwaarden, zorgen er namelijk voor dat er een nieuw evenwicht op de arbeidsmarkt ontstaat.
Op korte termijn kan er volgens het CPB, in het geval van het wetsvoorstel Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd, wel sprake zijn van enige verdringing. Dit kan overigens niet op grote schaal het geval zijn, omdat de groep mensen die wil werken na de AOW-gerechtigde leeftijd erg klein is vergeleken met het aantal werkenden onder de AOW-gerechtigde leeftijd. Daarnaast is volgens het CPB de kans op verdringing op de korte termijn beperkt door de maatregelen die in het wetsvoorstel zijn opgenomen om verdringing tegen te gaan. Zo wordt onder meer de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) van toepassing verklaard op AOW-gerechtigden en is in het Ontslagbesluit geregeld dat bij bedrijfseconomisch ontslag AOW-gerechtigde werknemers op grond van het afspiegelingsbeginsel als eerste voor ontslag in aanmerking komen.
Kunt u aangegeven welke toename van het arbeidsmarktpotentieel van ouderen in de komende decennia te verwachten is, als gevolg van de (versnelde) verhoging van de AOW-leeftijd? Welke economische groei is naar verwachting minimaal nodig om dit groeiende arbeidsmarktpotentieel ook daadwerkelijk goed te kunnen accommoderen op de arbeidsmarkt?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft in december een nieuwe bevolkingsprognose voor de periode 2014–2060 gepresenteerd3. In deze bevolkingsprognose is ook ingegaan op de ontwikkeling van het aantal personen in de werkzame leeftijd, waarbij het CBS uitgaat van de groep mensen tussen 20 jaar tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd.
Het CBS constateert dat het aantal personen in de werkzame leeftijd, ook wel aangeduid als de potentiële beroepsbevolking, de komende decennia zou dalen als de AOW-leeftijd gelijk bleef. Door het geleidelijk laten stijgen van de AOW-leeftijd wordt dit voorkomen en dat vergroot de houdbaarheid van onze verzorgingsstaat.
Het CBS geeft aan dat de potentiële beroepsbevolking eind 2014 bestaat uit 10,1 miljoen personen tussen de 20 jaar en de AOW-gerechtigde leeftijd. Het CBS verwacht dat dit aantal stijgt tot 10,4 miljoen personen in 2022. Daarna zal de potentiële beroepsbevolking naar verwachting dalen en in 2040 bereikt deze het huidige niveau. Naar schatting bevat deze groep dan 800.000 personen van 65 jaar of ouder. Mede door deze ontwikkeling neemt de gemiddelde leeftijd van de beroepsbevolking de komende decennia dus toe. De versnelde verhoging van de AOW-leeftijd leidt op korte termijn tot een iets grotere omvang van de potentiële beroepsbevolking, maar heeft geen gevolgen voor de omvang van deze groep op de langere termijn.
Zoals hierboven aangegeven gaat een toename van het arbeidsaanbod op de langere termijn niet ten koste van de arbeidsmarktpositie van andere groepen. Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt reageren namelijk op veranderende omstandigheden. Werknemers die zich willen aanbieden op de arbeidsmarkt en werkgevers die nieuw personeel willen aannemen overwegen hoe zij in kunnen spelen op de nieuwe situatie. De arbeidsmarkt past zich in een dergelijke situatie aan, zodat een nieuw evenwicht ontstaat. Een hoger arbeidsaanbod leidt daarmee tot hogere welvaart en groei, waardoor het gemakkelijker wordt een evenwichtige inkomensverdeling te realiseren.
In uw brief dd. 10 februari 2015 geeft u aan dat er geen gegevens over werkloosheid onder 55–65-jarigen in de grafiek zijn weergegeven, omdat het CBS deze gegevens niet bijhoudt; deelt u de mening dat het wel van belang is deze gegevens te monitoren, ook om de effectiviteit van het genoemde Actieplan (mede) te kunnen beoordelen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn brief van 10 februari jl. ben ik ingegaan op de stijging van de werkloosheid in de maand december 2014. Het CBS maakt bij maandcijfers standaard een onderscheid naar drie leeftijdscategorieën, waarbij geen specifieke uitsplitsing plaatsvindt naar de groep 55 tot 65-jarigen. Omdat de grafiek gebaseerd is op maandcijfers is die leeftijdsgroep niet in de grafiek meegenomen.
Op kwartaal- en jaarbasis publiceert het CBS wel degelijk cijfers over de werkloosheid onder de groep 55 tot 65-jarigen. Deze cijfers worden gepubliceerd op Statline en worden door het kabinet gebruikt om inzicht te verkrijgen in de arbeidsmarktpositie van ouderen en om de effecten van het «Actieplan 50pluswerkt» te monitoren.
In de Arbeidsmarktmonitor 2014 (gedateerd oktober 2014) staan op pagina 22 twee tabellen, waarin in- en uitstroomcijfers inzake de WW worden weergegeven, op basis van leeftijdscohorten; hierin worden gegevens weergegeven van de groep 55–65-jarigen; de gegevens komen van het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) en zijn dus wel degelijk beschikbaar; bent u bereid om de specifieke gegevens van deze groep voortaan actief te betrekken bij voortgangsrapportages van de aanpak werkloosheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bij de vorige vraag aangegeven heeft het CBS wel cijfers voor deze leeftijdscategorieën alleen worden deze niet op maandbasis gerapporteerd. Deze cijfers gebruikt het kabinet – net als de in de vraag genoemde cijfers van het UWV – om over de arbeidsmarktsituatie van ouderen te rapporteren, bijvoorbeeld in de arbeidsmarktmonitor en in voortgangsrapportage over het «Actieplan 50pluswerkt». Ook in de volgende voortgangsrapportage over het «Actieplan 50pluswerkt» zullen deze cijfers meegenomen worden.
Het bericht dat Arriva, Veolia en Connexxion samenspannen tegen NS |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Arriva, Veolia en Connexxion spannen samen tegen NS»?1
Ja.
Bent u bereid te laten onderzoeken of er geheime afspraken gemaakt zijn tussen de openbaarvervoerbedrijven in de Federatie Mobiliteitsbedrijven Nederland (FMN)?
Het is aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om als onafhankelijke toezichthouder te beoordelen of er aanleiding is om een onderzoek te starten naar een mogelijke overtreding van de Mededingingswet. De ACM kan op basis van haar bevoegdheid zelf een onderzoek starten of op basis van een klacht onderzoek doen. Als de Mededingingswet wordt overtreden, kan de ACM daartegen optreden, bijvoorbeeld door het opleggen van een boete. Het is dus niet aan mij of de Minister van Economische Zaken om een uitspraak te doen over een mogelijke overtreding van de Mededingingswet naar aanleiding van het bericht in de Volkskrant. De ACM is op de hoogte van de berichtgeving.
Hoe kijkt u aan tegen de bekentenis van de directeur van Connexxion over onderlinge afspraken, zoals geciteerd in bovengenoemd artikel: «De simpele conclusie was: wij protesteren niet tegen verlengingen bij elkaar maar maken een uitzondering voor NS/QBuzz»?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen gaat u ondernemen nu de Mededingingswet is overtreden door drie openbaarvervoerbedrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat onderlinge afspraken, kartelvorming en het bevorderen van rechtszaken tegen één partij een vervoerder diskwalificeren om op de Nederlandse openbaarvervoermarkt te kunnen functioneren?
Op basis van de Aanbestedingswet 2012 kan een aanbestedende dienst die een overheidsopdracht voor openbaar vervoersdiensten wil plaatsen een vervoerder uitsluiten van de opdracht als de vervoerder onherroepelijk is veroordeeld voor een overtreding van de Mededingingswet. Het maken van afspraken over rechtszaken is op zichzelf geen uitsluitingsgrond.
Wat hebben de in dit kader gevoerde rechtszaken de openbaarvervoergebruiker en de belastingbetaler inmiddels al gekost?
De kosten van de gevoerde rechtszaken en de eventuele doorbelasting van kosten zijn niet bekend. In het algemeen geldt dat de kosten voor de openbaarvervoergebruiker vastliggen in de tarieven. Een eventuele wijziging van deze tarieven kan niet eenzijdig door een vervoerder worden doorgevoerd. Een vervoerder is gehouden aan de concessievoorwaarden en de wettelijke adviesplicht, zoals beschreven in de WP2000, van consumentenorganisaties. De kosten voor de belastingbetaler worden bepaald door de concessieprijs. Hiervoor geldt dat het eventuele doorrekenen van bepaalde kostenposten in de concessieprijs voor risico van de vervoerder is. Het is aan de aanbestedende overheid om te besluiten over de gunning.
Het bericht ‘Meer kinderen in het ziekenhuis door drank’ |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meer kinderen in het ziekenhuis door drank»?1
Ja.
Hoe duidt u de toename van het aantal kinderen dat door drank op de spoedeisende hulp beland?
In de HBSC2 cijfers die september 2014 zijn gepubliceerd, hebben we gezien dat het totaal aantal jongeren dat alcohol drinkt significant daalt. De daling in alcoholgebruik is het sterkst onder de jongste groepen van twaalf-, dertien-, en veertienjarigen. Tegelijkertijd blijft er een te jonge groep die, als ze drinken ook direct veel te veel drinkt.
De toename van 13–14 jarigen op de spoedeisende hulp baart mij uiteraard zorgen. Over precieze oorzaken biedt het onderliggende onderzoek echter geen uitsluitsel. Deels lijkt de stijging toe te schrijven aan ouders die zich steeds meer bewust zijn van de schade van zoveel alcohol bij hun kinderen, waardoor ze eerder met hun kind naar het ziekenhuis gaan dan voorheen. Ik kan mij voorstellen dat deze zorg groot is bij ouders van 13–14 jarigen.
Bent u ervan geschrokken dat de toename voornamelijk komt door drinkende 13–14-jarigen? Wat ziet u als mogelijke oorzaken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u er van geschrokken dat voornamelijk meisjes de laatste jaren vaker op de spoedeisende hulp belanden? Wat ziet u als mogelijke oorzaken?
Van de totale groep jongeren die met een alcoholvergiftiging op de spoedeisende hulp belandt is 52% meisje en 48% jongen, terwijl hiervoor de verhoudingen andersom lagen. Jongen of meisje, het is schrikbarend dat jongeren van deze leeftijd hiervoor op de spoedeisende hulp belanden. Mogelijke oorzaken voor de verschuiving van jongens naar meisjes kunnen zijn dat meisjes meer zijn gaan drinken, of dat bij meisjes en hun ouders een hogere bereidheid is ontstaan om naar het ziekenhuis te gaan. Daarbij aangetekend dat meisjes van een zelfde hoeveelheid alcohol 20 tot 30% sterker onder invloed raken dan jongens. Dit heeft twee oorzaken, namelijk dat meisjes minder lichaamsvocht hebben en er in de maag minder alcohol wordt afgebroken dan bij jongens.
In hoeverre betekent de toename van het aantal uren buiten bewustzijn dat er naast een toename in het aantal gevallen ook sprake is van ernstiger gevallen? Welke maatschappelijke en financiële consequenties hebben ernstiger letsels door alcoholgebruik?
De gemiddelde duur van verminderd bewustzijn is inderdaad gestegen en daarmee weer terug op het niveau van 2010. Het aantal uren buitenbewustzijn lijkt inderdaad een logische graadmeter van de ernst van het letsel. Mijn zorgt ligt hierbij met name bij de negatieve effecten op de gezondheid van de jeugd. Wat betreft de maatschappelijke en financiële consequenties kan verwacht worden dat ernstiger letsel zal leiden tot meer medische kosten op korte termijn en meer gezondheidsschade en maatschappelijke kosten op de langere termijn. Aan het einde van dit jaar zal ik overigens de resultaten van onderzoek naar maatschappelijke kosten van alcoholgebruik in Nederland ontvangen. Deze zal ik u dan toesturen.
Deelt u de mening dat ouders zich nog onvoldoende bewust zijn van hun verantwoordelijkheid om te voorkomen dat hun kinderen alcohol drinken? Zo nee, waarom niet?
Over het algemeen deel ik deze mening niet. De cijfers in dit bericht beschrijven namelijk de excessen. Uit het HBSC onderzoek blijkt dat ouders steeds vaker grenzen stellen en dat dit effect heeft, want jongeren drinken steeds minder alcohol. We zijn dus op de goede weg. Ouders, zo geeft de heer Van der Lely van de alcoholpoli zelf ook aan, keuren het gedrag van hun kinderen ook sneller af dan voorheen. Het feit dat, als het mis gaat, ouders de weg richting het ziekenhuis weten te vinden en zich bewust zijn van de ernst van de situatie, is daarbij op zich positief.
Hoe gaat u ouders de komende jaren wijzen op hun belangrijke rol om kinderen weg te houden van drank? In hoeverre bent u voornemens nieuwe campagnes te initiëren, en aansluiting te zoeken bij bestaande initiatieven zoals de IkPas-actie? Welke rol ziet u voor plekken waar veel kinderen samenkomen, zoals scholen en sportclubs?
Zoals u weet ben ik eind 2013 in samenwerking met veel partijen de meerjarige, massamediale campagne NIX18 niet roken – niet drinken gestart. Doel van deze campagne is de norm te versterken dat het normaal is als je voor je 18e niet drinkt of rookt. We gaan de komende jaren door met deze campagne. Deze campagne blijft in belangrijke mate gericht op de rol van ouders, ook via ouderavonden en opvoedkundige tijdschriften zoals J/M. Binnenkort kunt u weer nieuwe uitingen zien, bijvoorbeeld op televisie. Vanuit NIX18 is al aansluiting gezocht met het IkPas-initiatief. Vanuit de campagne wordt ook geïnvesteerd in het stimuleren van alcoholvrije scholen. Ook op andere wijze, bijvoorbeeld vanuit het lesprogramma De Gezonde School en Genotmiddelen, wordt ingezet op middelenvrije scholen. Wat betreft sportverenigingen bied ik financiële ondersteuning aan een project van NOC*NSF en de heer Van der Lely gericht op het verbeteren van de naleving van de leeftijdsgrens alcohol binnen sportkantines. Ook is NOC*NSF nauw betrokken bij de NIX18 campagne.
Deelt u de mening dat nog veel moet gebeuren tot de mentaliteitsverandering «geen alcohol onder de 18 jaar» voltooid is? Wanneer beschouwt u deze mentaliteitsverandering als voltooid? Hoe wordt uw beleid hierop ingericht?
We zijn er nog niet, een verandering van de sociale norm kost tijd. Maar ik zie dat we op de goede weg zijn. Dat blijkt ook uit de effectevaluaties van de NIX18 campagnes.
Ik hecht ook hierbij aan HBSC studies en Peilstation studies waarin landelijk representatief onderzoek wordt gedaan naar alcoholgebruik van kinderen tot 18 jaar. Uit deze onderzoeken moet blijken of de ingezette mentaliteitsverandering verder doorzet.
Wat betreft de excessen die zichtbaar worden op de Spoed Eisende Hulp sluit ik graag aan bij de heer Van der Lely die aangeeft dat dit een zaak is van de lange adem, maar tevens de verwachting heeft dat ook het aantal ziekenhuisopnames zal dalen.
Wanneer de mentaliteisverandering precies voltooid is is moeilijk te zeggen, maar een cultuur van vanzelfsprekend alcoholgebruik door jongeren wil ik niet meer. Ons beleid blijft daarom gericht op het stellen van de norm, dat alcohol onder de 18 niet normaal is.
Het bericht “VN roepen op tot reddingsplan” |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «VN roepen op tot reddingsplan»?1
Het artikel vraagt terecht aandacht voor de serieuze problematiek van illegale immigratie en de incidenten die hiermee gepaard gaan op de Middellandse Zee. De incidenten, waarbij vaak overvolle en niet zeewaardige boten zijn betrokken, bewijzen dat mensensmokkelaars op een nietsontziende manier tewerk gaan. Daarom ben ik van mening dat deze problematiek integraal op EU-niveau aangepakt moet worden. Tevens moet de EU ervoor waken mensensmokkelaars te faciliteren in hun praktijken door dicht bij de Noord-Afrikaanse kust te patrouilleren. In de beantwoording van de onderstaande vragen ga ik nader in op elementen uit het desbetreffende krantenartikel.
Wat is uw reactie op de bewering dat de operatie Mare Nostrum niet tot een zogenaamde «aanzuigende werking» geleid heeft?
De Italiaanse operatie Mare Nostrum duurde van 18 oktober 2013 tot en met 31 december 2014 (einde afbouwfase) en concentreerde zich op het redden van mensenlevens op de Centrale Middellandse Zeeroute tussen Libië en Italië. De gezamenlijke Frontex-operatie Triton begon op 1 november 2014 en richt zich primair op grensbewaking. In de grafiek hieronder zijn de meest recente cijfers over de instroom aan de buitengrenzen weergegeven.2 De verhoogde instroom via de Centrale Middellandse Zeeroute in 2014 (t/m derde kwartaal) is goed zichtbaar. Tussen 1 november 2014 en februari 2015 zijn volgens Frontex circa 22.300 migranten aangetroffen op deze route.3
Instroomcijfers alleen geven geen volledig beeld van de gevolgen van een reddingsoperatie als Mare Nostrum. Illegale immigratiestromen zijn afhankelijk van vele factoren die soms nauwelijks beïnvloedbaar zijn door de lidstaten. Hierbij valt te denken aan de politieke en sociaaleconomische situatie in derde landen of de weersomstandigheden. De aanwezigheid van reddingscapaciteit is dus slechts één van de factoren. Daarnaast heeft de praktijk getoond dat patrouilles dichtbij de Noord-Afrikaanse kust misbruikt kunnen worden door mensensmokkelaars. Zij passen hun modus operandi aan om een maximaal aantal mensen te kunnen smokkelen en hieraan te verdienen. Door dicht bij de Libische kust te patrouilleren zou de EU bovendien het verkeerde signaal afgeven dat de illegale en gevaarlijke overtocht veilig(er) is geworden. Daarbij moet niet vergeten worden dat ook ten tijde van operatie Mare Nostrum incidenten hebben plaatsgevonden waarbij honderden migranten zijn omgekomen.
Kunt u uiteenzetten in een tabel hoeveel bootvluchtelingen per maand de oversteek waagden ten tijde van de operatie Mare Nostrum en ten tijde van de operatie Triton?
Zie antwoord vraag 2.
Bent van mening dat het mandaat van de operatie Triton, en daarmee de middelen van de operatie, moeten worden uitgebreid teneinde meer levens te kunnen redden?
Operatie Triton wordt momenteel uitgevoerd conform het mandaat van Frontex dat primair ziet op het ondersteunen van het grensmanagement van lidstaten. Een eventuele uitbreiding van middelen moet daarom passen binnen deze doelstelling en gebaseerd zijn op de behoefte van het agentschap. Taken ten aanzien van opsporing en redding op zee vallen primair onder de verantwoordelijkheid van staten. Deze verantwoordelijkheid komt voort uit internationale regelgeving (SAR en SOLAS verdragen) waar ook de lidstaten aan gehouden zijn. Gezien het bovenstaande ben ik geen voorstander van een mandaatverruiming voor operatie Triton. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat internationale verplichtingen ten aanzien van redding op zee ook tijdens Frontex-operaties gelden. Bij noodsituaties kunnen schepen en vliegtuigen die ingezet worden in Frontex-operaties, op verzoek van de verantwoordelijke autoriteiten in de lidstaten, deelnemen aan reddingsoperaties. Zo zijn sinds de aanvang van operatie Triton op 1 november 2014 meer dan 7000 migranten gered door schepen die ingezet worden in deze Frontex-operatie.4
Bent u bereid tijdens de aankomende JBZ-raad dit aan de orde te stellen bij uw Europese ambtsgenoten?
Nederland heeft tijdens de afgelopen JBZ-Raad aangegeven voorstander te zijn van een integrale aanpak van illegale migratie en mensensmokkel. Daarnaast moet in het oog worden gehouden dat operatie Triton een grensbewakingsmissie is en geen reddingsoperatie. Met betrekking tot Frontex gaf Nederland verder aan dat Frontex-operaties versterkt zouden moeten worden door onder andere intensievere informatie-uitwisseling met Europol.
Bent u bereid deze vragen voor 11 maart 2015 te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel en zorgvuldig mogelijk beantwoord.