Het bericht 'Opinion: State of moorings affects Saba tourism' |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «State of moorings affects Saba tourism»?1
Ja
Wat is uw reactie op het bericht dat reizigers de haven van Saba vermijden vanwege technische mankementen rondom de haven?
De haven van Saba is een zeer kleine zeehaven aangelegd binnen vrij complexe zee- en landzijdige kaders. Het eiland is een bergtop die steil uit zee rijst waardoor er weinig mogelijkheden zijn om goed opgezette toegankelijkheidsinfrastructuur aan te leggen. Landzijdig moet de haven aansluiten op de enige weg die het eiland kent. Er is dus niet veel ruimte voor het bouwen van een optimale haven waardoor technische mankementen in beginsel niet het doorslaggevende argument hoeven te zijn voor reizigers om de haven te mijden. Niettemin kan worden gesteld dat herstelwerkzaamheden aan de orde kunnen zijn en moet er voor gezorgd worden dat eventuele technische mankementen worden verholpen (zie verder antwoord op vraag 3).
Kunt u toelichten wat de vooruitgang is van de ontwikkelingen rondom de haven van Saba in relatie tot het ontwikkelplan van Saba?
De ontwikkelingen laten zich in twee onderdelen uit een zetten:
Is er sprake van monitoring vanuit uw Ministerie van zowel de problematiek rondom de haven van Saba als in hoeverre de toeristische sector hieronder lijdt?
Ja, de haven van Saba heeft mijn aandacht (zie ook mijn antwoord op vraag 3). Gezien de door de feitelijke omstandigheden sub optimale lay out van de haven, zal deze nooit dezelfde aantrekkelijkheid krijgen zoals sommige van de omringende eilanden. Er zijn ferrydiensten met St Maarten met een frequentie van 3 maal per week. Deze vervoert (dag)toeristen en Sabanen die goederen meenemen.
Kunt u voorts specifiek ingaan op het effect van de kwaliteit van de zogenoemde «mooring rubbers» op het toerisme in Saba?
Deze mooring rubbers zijn vooral bedoeld om kleinere plezier- of visserijvaartuigen te verankeren buiten de feitelijke haven en golfbrekers zelf. De moorings worden aangelegd in beheer van het marine park, die de verankering ook dient onderhouden. Het eilandbestuur van Saba, dat hiervoor verantwoordelijk is, subsidieert een deel van de kosten, maar ook de zg. mooring dues dragen in de kosten bij. Indien er sprake is van onvoldoende dekking van de kosten, kan ik mij voorstellen dat de mooring dues omhoog zullen gaan. Met een betere verankering van de moorings zullen de kleinere vaartuigen en jachten minder snel op drift raken en daarmee zou de aantrekkelijkheid van het eiland voor onder andere toeristen kunnen verbeteren. Volledigheidshalve wil ik aangeven dat de mooring rubbers als zodanig geen directe relatie hebben met mijn verantwoordelijkheden in de infrastructuur die de veiligheid en toegankelijkheid van de haven en golfbrekers als zodanig borgen.
U heeft in 2013 in antwoord op vragen tijdens een wetgevingsoverleg het volgende aangeven: «wij adviseren Saba, zitten al met hen aan tafel en brengen al kennis, kunde en expertise in.»2; kunt u uiteenzetten hoe deze kennis, kunde en expertise tot nu toe effect heeft gehad op de haven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u uw antwoord op vraag 5 vervolgens afzetten tegen de eerder genoemde berichtgeving over het effect van de staat van de haven op het toerisme van Saba?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er tussen 2013 en nu oplossingen aangedragen en/of maatregelen genomen om de toestand van de haven in Saba te verbeteren?
Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u uiteenzetten wat de effecten zijn van de oplossingen die zijn aangedragen en/of maatregelen die zijn genomen sinds 2013 om de haven van Saba te verbeteren?
Er is meer kennis en inzicht bij zowel het havenbedrijf als het eilandbestuur voor haventaken en veilig scheepvaartverkeer. Ook is er een groter inzicht ontstaan in de mate van (achterstallig) onderhoud. Onderwateronderzoek moet nog worden uitgevoerd, maar dit kan in het kader van mogelijke havenverbeteringen worden uitgevoerd en bijdragen aan de verdere planvorming (zie ook vraag 10).
Bent u bereid om nadere actie te ondernemen teneinde de toestand van de haven van Saba op korte termijn te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie bent u voornemens te nemen en op welke termijn?
Ik heb aan de Rijksvertegenwoordiger aangegeven dat ik op korte termijn zal gaan bezien of er financiële middelen vrij gemaakt kunnen worden voor de verbetering van de haven van Saba. In mijn afweging neem ik mee dat een deel van de haveninfrastructuur een eilandelijke verantwoordelijkheid is, zoals bijvoorbeeld de havenbekkens van Rotterdam en Amsterdam dat als gemeentelijke havens ook zijn. De toegankelijkheid en de zeewering zijn in beginsel een rijksaangelegenheid. De verdere besluitvorming hierover loopt via de voorjaarsbesluitvorming binnen het kabinet.
Het bericht ‘Afvalgigant kaalgeplukt’ |
|
Wouter Koolmees (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Afvalgigant kaalgeplukt»1, «Jackpot voor Waterland»2, en «Statement Waterland over dividenduitkeringen Attero»?3
Ja.
Kunt u bevestigen dat er sinds de verkoop van Attero in totaal 183 miljoen euro is overgemaakt naar investeringsfonds Waterland?
Op grond van een statement dat Waterland heeft uitgegeven ter toelichting en informatie van Attero lijkt dit bedrag te kloppen. Dit bedrag bestaat volgens diezelfde verklaring uit drie afzonderlijke dividenduitkeringen.
Kunt u uiteenzetten waar de in totaal 183 miljoen euro aan onttrokken middelen uit bestond?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het hier onder meer gaat om 87 miljoen euro bestemd voor de zogenaamde pre-nazorgfase, te weten de kosten die door de exploitant worden gemaakt alvorens de stortplaats kan worden overgedragen aan de provincie? Zo nee, wat zijn volgens u de juiste bedragen?
Dat kan ik niet bevestigen. Het precieze bedrag van de afwaardering is mij niet bekend. Bovendien zouden het afwaarderen van de pre-nazorgvoorziening en de dividenduitkering in beginsel los van elkaar kunnen staan.
Op grond van de nazorgregeling uit de Wet milieubeheer moeten gelden worden gereserveerd voor de nazorg van een stortplaats. Gedeputeerde staten van een provincie zijn verantwoordelijk voor de nazorg en hebben hiertoe een fonds, het zogenaamde Nazorgfonds. Het fonds wordt gevuld met heffingen die de exploitant/vergunninghouder aan de provincie moet afdragen en de rendementen uit de beleggingen. Hierbij kan een betalingsregeling worden getroffen. De nazorg houdt in de eeuwigdurende milieuhygienische nazorg van de op en in de stortplaats aangebrachte voorzieningen en de controle van bodem en grondwater na sluiting van een stortplaats. Van een saneringsnoodzaak hoeft geen sprake te zijn.
Als de stortplaats vol is, moet conform vergunning een bovenafdichting worden aangebracht. Bij het indienen van de aanvraag van een omgevingsvergunning dient de stortplaatsexploitant met betrekking tot het onderdeel milieu, financiële zekerheid te stellen voor deze bovenafdichting. Zo lang deze financiële zekerheid niet is gesteld kan exploitatie niet plaatsvinden.
Er zijn dus twee wettelijk verplichte voorzieningen met betrekking tot nazorg en bovenafdichting voortvloeiend uit de Wet milieubeheer. Deze voorzieningen zijn volgens het statement van Waterland niet wezenlijk gewijzigd. De eigen voorziening die ziet op de pre-nazorg is wel verminderd. Dat hangt samen met een wijziging in de strategie (verkorting levensduur stortplaatsen) waardoor de toekomstige kosten (van bijvoorbeeld onderhoud) ook daadwerkelijk lager zullen liggen dan voorzien. Het bevoegd gezag moet nog beoordelen of dit past binnen de vastgestelde kaders.
Moeten de betrokken provincies toestemming verlenen voor het onttrekken van middelen voor voorzieningen aan exploitanten? Zo ja, hebben de betrokken provincies deze toestemming inderdaad verleend?
Voor afwaardering van de voorziening voor pre-nazorg is op zich zelf geen toestemming van gedeputeerde staten nodig. Met de provincies Drenthe, Limburg en Noord-Brabant heeft hierover vooraf geen overleg plaats gehad. Van instemming is dus geen sprake.
Kunt u bevestigen dat exploitanten wettelijk verplicht zijn om voldoende financiële draagkracht te bezitten om stortplaatsen in de toekomst veilig op te leveren aan de provincie?
Ja. Zie het antwoord op vraag 4.
Nemen de provincies voorts genoegen met deze vermindering van het budget van Attero voor het realiseren van een veilige waterdichte eindafwerking van stortplaatsen?
Op basis van het statement van Waterland en informatie van Attero heeft er geen vermindering plaatsgevonden van de voorziening voor de eindafwerking. Voor de nazorg Attero heeft een storting gedaan in de Nazorgfondsen van de provincies Drenthe, Limburg en Noord-Brabant en heeft daarmee aan die verplichtingen voldaan. Hiernaast zal Attero rapporteren aan het bevoegd gezag ten behoeve van een toets op de voorwaarden voor de wettelijk verplichte zekerstellingen. Zie verder het antwoord bij vraag 4 en 5.
Weet u of (een deel van) de 87 miljoen euro aan voorzieningen opgevuld wordt door de herfinanciering ter waarde van 150 miljoen euro die heeft plaatsgevonden?
Nee, dat weet ik niet. De afwaardering van de voorzieningen vloeit voort uit een inschatting van de daadwerkelijke met de activiteiten gemoeide kosten. De herfinanciering staat daar mogelijkerwijs los van.
Bent u, al het voorgaande in overweging nemende, van mening dat de reserves van Attero voor sanering van stortplaatsen op een verantwoorde wijze zijn teruggeschroefd? Acht u het aannemelijk dat dergelijk grote bedragen kunnen worden onttrokken aan de pre-nazorg, slechts gebaseerd op de verwachting dat de begrote kosten voor onderhoud lager gaan uitvallen dan eerder begroot?
Voor de bovenafdichting en nazorg is een wettelijke regeling en deze voorzieningen zijn volgens Attero niet wezenlijk gewijzigd. Ten aanzien van de voorziening voor de pre-nazorg is Attero zelf verantwoordelijk, er is geen plicht tot fondsvorming. Gedeputeerde staten zien toe op naleving van de vergunning (zie vraag 4 en 5).
Kunt u garanderen dat Attero na de verkoop en de uitvloei van 183 miljoen euro aan zijn wettelijke verplichtingen op het gebied van milieu en financiën kan blijven voldoen? Is de veiligheid van het milieu rondom stortplaatsen van Attero gegarandeerd?
Attero heeft een storting gedaan in de Nazorgfondsen van de provincies Drenthe, Limburg en Noord-Brabant. Attero zal rapporteren aan het bevoegd gezag ten behoeve van een toets op de voorwaarden voor de wettelijk verplichte zekerstellingen voor de bovenafdichting en nazorg. De omgevingsvergunningen zijn onverkort van toepassing, inclusief toezicht hierop en eventueel handhaving hiervan.
Hoe is de nazorg van de in de toekomst door Attero opgeleverde stortplaatsen geregeld? Is bij de betrokken provincies bekend hoeveel middelen er per locatie op de balans staan voor sanering?
Uit hoofde van de wet milieubeheer zijn gedeputeerde staten verantwoordelijk voor de nazorg van gesloten stortplaatsen. Zij hebben hiertoe het Nazorgfonds (zie vraag 4). Dit wordt gevuld door heffingen die aan de vergunninghouder worden opgelegd. Hierbij is eventueel een betalingsregeling mogelijk. Over de voorwaarden hiervan en de naleving hiervan overlegt het bevoegd gezag met Attero. In 2014 heeft Attero contant gemaakte doelvermogens voor de nazorg afgedragen aan de provincies Limburg, Drenthe en Noord-Brabant. Voor het overige geldt dat als er sprake zou zijn van een bodemsanering de Wet bodembescherming van toepassing is.
Hoe schat u de risico’s voor het milieu rondom de stortplaatsen van Attero in, nu er sprake is geweest van een dergelijke kapitaalvlucht? Heeft u voldoende vertrouwen in een veilige en degelijke sanering van deze stortplaatsen?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe verhoudt zich de situatie omtrent Attero, en de bijbehorende mogelijke gevolgen voor het milieu rondom stortplaatsen, tot de situatie bij andere stortexploitanten in Nederland? Is er elders eveneens sprake van een forse teruggang in middelen voor veilige en degelijke sanering van stortplaatsen?
De Wet Milieubeheer geldt voor alle stortexploitanten in Nederland. Daaruit vloeien ook financiële verplichtingen voort (zie vraag 4). Hoe andere stortexploitanten omgaan met niet wettelijke pre-nazorgvoorziening is mij niet bekend.
Het korten van AOW'ers in Israël |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bewoners Westoever gekort op AOW»?1
Ja.
Begrijpt u de enorme zorgen van zowel de betreffende bejaarden als de bevriende staat Israël over de maatregel dat Nederlandse AOW'ers op de Westoever drastisch gekort zullen worden?
Zie het antwoord op vraag 6.
In hoeverre deelt u de visie dat het zeer onkies is om over de rug van bejaarden (waaronder holocaustoverlevenden) politieke verschillen uit te vechten?
Het kabinet betreurt de gang van zaken. Voor betrokkene is de situatie nu aangepast en zij is daarover geïnformeerd. Geconstateerd is dat tot dusverre onvoldoende helder is geweest welke gevolgen wonen in door Israël bezet gebied heeft voor de AOW-uitkering van alleenstaande AOW-gerechtigden. Daarom is het volgende besloten.
Iedereen die nu woont in door Israël bezet gebied en een AOW voor alleenstaanden ontvangt ter hoogte van maximaal 70% van het wettelijk minimumloon, mag die houden. Vanaf 1 januari 2016 zal de AOW-uitkering van personen die voor het eerst als alleenstaanden in door Israël bezet gebied een AOW-uitkering krijgen, ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimumloon) worden gesteld. Dit besluit zal zo spoedig mogelijk worden bekend gemaakt en gecommuniceerd. Het kabinet onderzoekt of voor de groep vervolgingsslachtoffers 1940 -1945 en burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 er voor toekomstige schrijnende gevallen specifieke maatregelen gewenst zijn.
Zie ook de antwoorden op vragen gesteld door de leden Van der Staaij (SGP) en Voordewind (ChristenUnie) over het korten van het pensioen van een holocaustoverlevende, omdat zij woont op de West Bank, ingezonden op 12 mei 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2381).
Kunt u aangeven hoeveel AOW'ers die woonachtig zijn op de Westoever, precies te maken krijgen met deze korting?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het gegeven dat de staat Israël volledige zeggenschap heeft in de als Gebied C aangeduide Westoever, en daar dus ook controle kan uitoefenen? Graag een toelichting.
Als bezettende mogendheid oefent Israël feitelijk gezag uit in de door haar bezette gebieden, met inbegrip van de gebieden die in de Oslo akkoorden zijn aangeduid als Area C. Op basis van het internationaal recht heeft Israël geen soevereiniteit over die gebieden. Daarom heeft Israël geen bevoegdheid tot het aangaan van verdragsverplichtingen voor het bezette gebied. Israël kan dus voor Nederlandse staatsburgers die in de bezette gebieden wonen geen verdragsverplichtingen aangaan zoals zijn voorzien in het kader van de Wet BEU.
Bent u bereid het onzalige plan om te gaan korten alsnog in te trekken?
Zie antwoord vraag 3.
De hoge premie voor de waddenheli |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «Friese zorgpremie hoger voor waddenheli»?1
Ja. Het Friesch Dagblad heeft het ministerie er overigens op gewezen dat op basis van een reactie van zorgverzekeraar de Friesland op het betreffende artikel een dag later een nieuw artikel is gepubliceerd. In dat artikel is ingegaan op mijn voornemen om de ambulancehelikopter voor de Waddeneilanden te laten bekostigen door een beschikbaarheidbijdrage.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer polissen van Friezen duurder worden dan in de rest van het land? Deelt u voorts de mening dat het onwenselijk is wanneer zorgverzekeraars Friese inwoners mogelijk weren door de hoge kosten van het patiëntenvervoer per helikopter?
Op 4 mei jongstleden heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over mijn voornemen om de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een aanwijzing te geven over de inzet van het instrument beschikbaarheidbijdrage voor de bekostiging van deze ambulancehelikopter. Dit voornemen is gebaseerd op een analyse van de NZa over de bekostigingsopties. In die analyse constateert de NZa dat bekostiging van deze helikopter via het reguliere bekostigingsmodel voor de ambulancezorg een verstoring van de zorgverzekeringsmarkt met zich meebrengt met het risico dat verzekeraars «dure» verzekerden zullen weren. De NZa geeft daarbij in overweging de marktverstoring op de zorgverzekeringsmarkt te onderzoeken en waar nodig maatregelen te treffen in de risicoverevening. Zoals ik in de eerder genoemde voorhangbrief al heb gemeld is de risicoverevening echter opgezet om zorgverzekeraars te compenseren voor verschillen in het gezondheidsprofiel van hun verzekerden en niet om kostenverschillen als gevolg van aanbodfactoren te compenseren. Ik zal deze mogelijkheid daarom niet verder onderzoeken. Om de beschikbaarheid van spoedeisend ambulancevervoer voor patiënten van de Friese Waddeneilanden te garanderen zal ik de NZa vragen een beschikbaarheidbijdrage vast te stellen.
Wat is de reden dat Regionale Ambulancevoorziening (RAV) Fryslân per 1 juli a.s. het patiëntenvervoer overneemt van Defensie?
De Minister van Defensie heeft de Tweede Kamer bij brieven van 4 juni 2014 en 25 maart 2015 geïnformeerd over het voornemen te stoppen met het patiëntenvervoer vanaf de Waddeneilanden2. Door de aanwezigheid van de Waddenzee tussen de Waddeneilanden en de dichtstbijzijnde ziekenhuizen op het vaste land, is een ambulancehelikopter noodzakelijk om ervoor te zorgen dat er geen verslechtering optreedt in de thans bestaande situatie van het aantal patiënten dat binnen 45 minuten een afdeling voor acute verloskunde of spoedeisende hulp kan bereiken. In overleg met de betrokken zorgverzekeraars neemt de RAV Fryslân dit patiëntenvervoer daarom over. Het gaat hier immers om verzekerde zorg uit hoofde van de Zorgverzekeringswet.
Wilt u ervoor zorgen dat de aanpassing van het «Besluit beschikbaarheidsbijdrage WMG» voor 1 juli gereed is, zodat de RAV Fryslân een rechtstreekse bijdrage krijgt voor patiëntenvervoer per helikopter?
Het aanpassen van een algemene maatregel van bestuur kent een aantal procedurele stappen die doorlopen moeten worden. Dit vergt tijd. Het is daarom niet waarschijnlijk dat deze aanpassing voor 1 juli aanstaande gerealiseerd kan zijn. Maar zoals ik in mijn eerder genoemde brief van 4 mei jongstleden heb aangegeven zal om die reden zo nodig zowel aan de betreffende bepaling in het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG als aan de voorgenomen aanwijzing aan de NZa terugwerkende kracht worden verleend tot en met 1 juli 2015.
Wilt u uiteenzetten waarom het aanpassen van het «Besluit beschikbaarheidsbijdrage WMG» een oplossing biedt voor mogelijke risicoselectie, waardoor zorgverzekeraars cliënten uit Friesland zullen proberen te weren? Biedt deze aanpassing ook een oplossing voor het verwachte verlies aan inkomsten van buitenlandse verzekeraars?
Indien de bekostiging van deze helikopter via een beschikbaarheidbijdrage wordt vormgegeven, ontvangt de RAV op basis van een door de NZa vast te stellen beschikking direct een vergoeding voor de exploitatiekosten vanuit het zorgverzekeringsfonds. Deze kosten worden dan niet meer door de RAV gedeclareerd bij de afzonderlijke verzekeraars. De prikkel voor zorgverzekeraars om «relatief dure» verzekerden te weren is daarmee verdwenen.
Hiermee bestaat er dus ook geen «debiteurenrisico» voor de RAV, de kosten worden immers niet per patiënt gedeclareerd bij verzekeraars.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Ziekenhuiszorg en eerstelijnszorg in krimpregio’s voorzien op dinsdag 26 mei a.s?
Ja, dat gaat net lukken.
Het niet toestaan van bekostiging |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de brief van de Inspectie van het Onderwijs, verstuurd aan besturen van samenwerkingsverbanden?1
Ja, ik ben bekend met deze brief.
Was u op de hoogte van de beleidslijn die hierin wordt uitgezet, dat er geen onderwijsmiddelen mogen worden toegestaan voor maatwerkonderwijs voor leerlingen buiten de school? Bent u het er mee eens dat dit beleid tegen de motie Ypma2 over het vergoeden van (gedeeltelijk) maatwerkonderwijs in gaat? Bent u het er mee eens dat door deze motie de bestaande reguliere bekostiging aangewend mag worden voor maatwerkonderwijs? Zo ja, wat is uw aanpak om de situatie te veranderen? Bent u van plan de inspectie hierop aan te spreken zodat dit zo snel mogelijk gecorrigeerd wordt?
De brief van de inspectie sluit aan bij de huidige wet- en regelgeving. De inspectie geeft in haar brief een nadere toelichting op de handreiking Maatwerk binnen passend onderwijs die op www.passendonderwijs.nl is gepubliceerd. In die handreiking is uiteen gezet welke mogelijkheden er zijn voor maatwerkoplossingen binnen het regulier en speciaal onderwijs. In de handreiking staat dat het niet is toegestaan dat scholen of samenwerkingsverbanden de gelden die zij van de overheid ontvangen, gebruiken om onderwijs te betalen voor een leerling die is ingeschreven op een particuliere school. Dit is geen (nieuw) beleid van de inspectie, maar volgt uit artikel 148 van de WPO, artikel 143 van de WEC en artikel 99 van de WVO. In deze artikelen staat beschreven waaraan een school bekostiging mag uitgeven. Het inzetten van middelen ten behoeve van een leerling die is ingeschreven op een school die niet in aanmerking komt voor bekostiging vanuit de overheid, staat daar niet bij. Wat wel kan, is dat een school een (deel van het) programma inkoopt bij een particuliere school. De leerling is dan ingeschreven op de school die wordt bekostigd vanuit de overheid en volgt daar ook het onderwijsprogramma.
In de motie Ypma wordt de regering onder andere verzocht het mogelijk te maken dat een school budget kan inzetten voor maatwerkoplossingen buiten de door de overheid bekostigde school. Mede naar aanleiding hiervan vindt een inventarisatie plaats onder welke voorwaarden en voor welke leerlingen onderwijs op een andere locatie dan de (reguliere) school mogelijk gemaakt kan worden. Over de resultaten daarvan informeer ik u voor het zomerreces.
Hoe beoordeelt u de situatie dat voor kinderen die maatwerkonderwijs ontvangen nu geen bekostiging beschikbaar wordt gemaakt en zij hierdoor geen onderwijs kunnen volgen?
Het is wel mogelijk voor de school om bekostiging te ontvangen voor leerlingen die onderwijs volgen op basis van maatwerk. De wetgeving biedt bijvoorbeeld ruimte voor vormen van symbiose, waarmee een leerling het onderwijs deels op een reguliere en deels op een speciale school volgt. Verder is een zogenaamde maatwerkconstructie mogelijk voor leerlingen in het regulier onderwijs met lichamelijke of psychische problematiek. Voorwaarde hierbij is dat de leerling is ingeschreven op de school die de bekostiging ontvangt en dat het onderwijs onder volledige verantwoordelijkheid van die school valt.
Deelt u de mening dat het belang van het kind voorop staat, ook als er via regulier onderwijs geen alternatief geboden kan worden? Vindt u ook dat samenwerkingsverbanden en scholen in overleg met ouders moeten treden en een gezamenlijk plan moeten maken en hierbij maatwerk moeten bieden? Deelt u de mening dat als er op die wijze gehandeld wordt, de inspectie dan niet mag dreigen met terugvorderen van bekostiging?
Ik deel de mening dat het belang van het kind voorop staat. De school waar de ouders hun kind aanmelden, heeft de zorgplicht om voor de leerling die extra ondersteuning nodig heeft een passende plek te vinden. Dit kan op de eigen school of op een andere school zijn. Bij het vinden van een passende plek moet de school rekening houden met de voorkeur van de ouders. Het samenwerkingsverband heeft de taak een dekkend onderwijsaanbod te realiseren in de regio en kan de helpende hand bieden bij het vinden van een passende plek. Ik vind ook dat de school, het samenwerkingsverband en de ouders bij het vinden van een passende plek gezamenlijk moeten optrekken. Wanneer zij er gezamenlijk niet uitkomen, kunnen de ouders vragen om de inzet van een onderwijsconsulent. De onderwijsconsulent brengt een advies voor een passende plek uit en stelt daarbij het belang van het kind voorop. Soms is er sprake van een complexe situatie waarin er voor een leerling geen passend aanbod op een reguliere of speciale school gevonden kan worden. Dan kan er in onderling overleg (tijdelijk) een maatwerktraject worden uitgezet. De inspectie is hierbij betrokken. Wanneer het kind daarbij wordt ingeschreven op een door de overheid bekostigde school is een terugvordering van de bekostiging niet aan de orde.
Kunt u toezeggen de informatie over de mogelijkheden van maatwerkonderwijs en de bijbehorende bekostiging te verhelderen, zodat duidelijk is waar de aanvraag aan moet voldoen en welke mogelijkheden er zijn voor ouders? Zo ja, op welke wijze bent u van plan deze informatie te verspreiden? Indien nee, kunt u toelichten waarom u de huidige informatievoorziening voldoende vindt terwijl uit verschillende voorbeelden blijkt dat er onduidelijkheid is over de mogelijkheden voor maatwerkonderwijs?
Zoals ik al aangaf in het antwoord op vraag 1 zal ik de Kamer binnenkort informeren over de uitkomsten van de inventarisatie naar mogelijkheden voor onderwijs op een andere locatie dan de school. Uit deze inventarisatie komt naar voren dat de mogelijkheden voor maatwerk nog niet algemeen bekend zijn. Ik vind het van belang dat samenwerkingsverbanden en scholen voldoende op de hoogte zijn van de mogelijkheden om leerlingen passend onderwijs te bieden. Tevens doe ik in mijn brief naar aanleiding van de inventarisatie voorstellen om onderwijs nog beter aan te laten sluiten bij de behoefte van de leerling. Ook de mogelijkheden voor maatwerk voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte neem ik mee. Over deze voorstellen ga ik graag met de Kamer in gesprek. Over de vervolgstappen zal ik samenwerkingsverbanden, scholen en ouders informeren.
Leeftijdsdiscriminatie bij subsidieverstrekking voor zonnepanelen |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Te oud voor subsidie»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de kredietnormen van stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn) geen mogelijkheid biedt aan 75 plussers om subsidie te ontvangen voor de aanschaf van zonnepanelen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Er is sprake is van een misverstand over de financieringsvorm die de stichting SVn biedt aan particulieren. De stichting SVn verstrekt alleen leningen aan particulieren; er worden vanuit de stichting geen subsidies verstrekt.
In het artikel gaat het over de aanschaf van zonnepanelen met een zogenoemde Duurzaamheidslening, die beschikbaar is voor inwoners van de provincie Overijssel. Ook in veel andere gemeenten en provincies wordt deze lening aangeboden. De Duurzaamheidslening is een consumptief krediet. Dit betekent dat de lening «blanco» wordt verstrekt; zonder dat er een onderpand (zoals een hypotheek) tegenover staat.
De meeste geldverstrekkers hanteren bij een consumptief krediet een leeftijdsgrens van tussen de 65 en 73 jaar. SVn hanteert voor de Duurzaamheidslening een leeftijdsgrens van 75 jaar. Op dit moment geldt voor alle consumptieve leningen die SVn aanbiedt een leeftijdsgrens van 75 jaar.
Bent u van mening dat ook zonnepanelen op daken van 75 plussers belangrijk zijn op weg naar een duurzaam Nederland en het realiseren van de doelen uit het energieakkoord? Zo niet, waarom niet?
Natuurlijk wil ik graag dat 75-plussers hun eigen woning verduurzamen. Dat is hier feitelijk ook niet de kwestie. De kwestie is dat men geen consumptief krediet kan afsluiten. Met de Duurzaamheidslening wordt het voor meer mensen mogelijk om duurzame maatregelen te treffen. Het betreft hier een laagrentende lening, zodat je ook zonder spaargeld maatregelen kunt treffen. Echter, een consumptief krediet moet worden terugbetaald. In het geval van de Duurzaamheidslening gebeurt dit in 10 of 15 jaar (afhankelijk van de hoogte van de lening). Mensen die een lening willen afsluiten, moeten daarom voldoen aan een aantal voorwaarden zodat zij geen onverantwoorde lening afsluiten en zodat SVn een redelijke zekerheid heeft dat de lening wordt terugbetaald.
Welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat ook 75 plussers de mogelijkheid krijgen om met subsidie zonnepanelen aan te schaffen, zoals ieder ander?
Het gaat niet om een subsidie, maar om een lening. Daarbij gelden andere normen. Ik zal geen actie ondernemen richting de stichting SVn om de leeftijdsgrens voor het product Duurzaamheidslening aan te passen. Ik ga niet over de productvoorwaarden van de Duurzaamheidslening van de stichting SVn. SVn heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid.
De provincie Overijssel heeft ook subsidie beschikbaar voor energiebesparing aan woningen: de Duurzaamheidspremie. Ik begrijp van de provincie Overijssel dat daarbij geen leeftijdsgrenzen worden gehanteerd.
Naar mijn mening is er geen sprake van leeftijdsdiscriminatie aangezien een geldverstrekker bij het afgeven van een lening criteria kan hanteren om zekerheid te houden over de terugbetaling van leningen aan de geldverstrekker. SVn hanteert een hoge leeftijdsgrens voor het afgeven van in dit geval een Duurzaamheidslening. Het is aan SVn om af te wegen wat als een acceptabel risico wordt beschouwd.
Bent u van mening dat het uitsluiten van 75 plussers bij het verstrekken van subsidie voor zonnepanelen leeftijdsdiscriminatie is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De reportage ’Rust rond de wieg’ |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de reportage «Rust rond de wieg»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland op het gebied van ouderschapsverlof ongeveer hetzelfde scoort als landen zoals Guatemala en Rwanda en daarmee behoort tot de landen met de minst uitgebreide verlofregeling voor ouders na geboorte van een kind? Zo ja, hoe staat u hiertegenover?
Uit vergelijkende onderzoeken van de ILO2 blijkt dat Guatemala en Rwanda geen regeling voor ouderschapsverlof kennen. In Nederland hebben beide ouders recht op ouderschapsverlof van 26 maal de wekelijkse arbeidsduur.
In Guatemala genieten vrouwen 12 weken zwangerschaps-/bevallingsverlof en mannen 12 dagen vaderverlof rond de geboorte van een kind. In beide gevallen is het verlof volledig betaald. In Rwanda hebben vrouwen 12 weken verlof, waarvan 6 weken volledig betaald en 6 weken voor 20% betaald. Mannen hebben 4 dagen betaald verlof. In Nederland hebben vrouwen 16 weken betaald verlof. Dit verlof wordt verlengd bij langdurige ziekenhuisopname van het kind. De partner heeft 2 dagen volledig betaald verlof en 3 dagen onbetaald verlof.
Het geheel aan regelingen overziend kan ik de stelling dat Nederland op het gebied van ouderschapsverlof ongeveer hetzelfde scoort als Rwanda en Guatemala en daarmee behoort tot de landen met de minst uitgebreide verlofregeling voor ouders na geboorte van een kind niet onderschrijven.
Klopt het dat u een vergelijkend onderzoek laat doen met betrekking tot het ouderschapsverlof in omringende landen zoals Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland? Zo ja, bent u bereid om de resultaten van het onderzoek vóór het zomerreces te delen met de Kamer? Zo nee, bent u bereid om dit onderzoek te laten doen en de resultaten zo snel mogelijk te delen met de Kamer?
Het ouderschapsverlof bedraagt 26 maal de wekelijkse arbeidsarbeidsduur voor beide ouders. Dit ouderschapsverlof kan worden opgenomen tot het achtste jaar van het kind. Als ouders dat wenselijk vinden kunnen zij – na ommekomst van het bevallingsverlof en partnerverlof – door het opnemen van ouderschapsverlof gedurende het gehele eerste levensjaar van hun kind de verzorging op zich nemen. Dit beperkt wel de mogelijkheden voor ouders om op een later moment ouderschapsverlof op te nemen. Het is aan ouders zelf om de afweging te maken op welk moment zij door opname van ouderschapsverlof voor hun kinderen willen zorgen.
Welk opvangarrangement het beste is voor de ontwikkeling van het kind verschilt per kind en per situatie. Voor een goede ontwikkeling van de baby zijn, zowel thuis als in de kinderopvang, verschillende aspecten van groot belang. Denk hierbij aan adequate verzorging, individuele en wederzijdse interactie tussen volwassene en baby, extra bescherming bij prikkelbaar temperament, het stimuleren van de brede ontwikkeling en het reduceren van stress vanwege honger, pijn, angst of schrik4. Pedagogisch medewerkers in de dagopvang en gastouders in de gastouderopvang kunnen, net als ouders thuis, voor deze aspecten zorgen en de ontwikkeling van de baby stimuleren. Vanuit het project Het Nieuwe Toezicht in de kinderopvang wordt momenteel verkend op welke wijze de kwaliteitseisen beter kunnen aansluiten bij de verschillende leeftijdsgroepen, waarbij specifiek wordt gekeken hoe de ontwikkeling van een baby in de kinderopvang nog beter gestimuleerd kan worden. Zo wordt gestreefd naar verdere kennisverwerving bij beroepskrachten over de ontwikkeling van de baby. Daarnaast wordt geborgd dat beroepskrachten voldoende tijd en aandacht hebben voor de ontwikkeling en verzorging van de baby in een stabiele opvangomgeving.
Deelt u de mening dat – ook gelet op de cijfers van de Kinderopvang 20142 waaruit gebleken is dat de opvang van 0 tot 1 jaar aanzienlijk gedaald is ten opzichte van andere leeftijdscategorieën – uitbreiding van het ouderschapsverlof op termijn naar zes maanden en uiteindelijk naar één jaar ruimte biedt aan vaders en moeders om de zorg van de baby's op zich te nemen en dat dat beter is voor de ontwikkeling van baby's?
Bent u van mening dat een eventuele uitbreiding van het ouderschapsverlof en/of invoering van babyverlof voor vaders en moeders ten goede moet komen aan beide ouders?
Het ouderschapsverlof is gekoppeld aan de arbeidsovereenkomst en geldt voor beide ouders voor een periode van 26 maal de wekelijkse arbeidsduur. Een uitbreiding van het ouderschapsverlof of invoering van babyverlof wordt thans niet overwogen.
Het bericht dat een dj zelf zijn gestolen apparatuur via Marktplaats terughaalt |
|
Michiel van Nispen , Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht: «DJ haalt gestolen apparatuur terug»?1
Na het doen van een bod op de gestolen spullen door de benadeelde heeft de benadeelde contact gezocht met de politie. Gezien de stand van zaken op dat moment heeft de politie besloten om op de ingeslagen weg voort te gaan en de benadeelde een afspraak met de verkoper te laten maken over de transactie. De politie heeft de benadeelde bijgestaan tijdens dit proces.
Er zijn in deze zaak drie verdachten aangehouden, waarvan één zich voor de rechter moet verantwoorden. Zolang deze zaak nog onder de rechter is, onthoud ik mij van een oordeel over de wenselijkheid van de gang van zaken.
Is het waar dat de politie de benadeelde adviseerde zelf een afspraak te maken met de verkopende partij?
Zie antwoord vraag 1.
Bij wie ligt de taak van bewijsgaring?
De politie en het Openbaar Ministerie zijn verantwoordelijk voor de bewijsgaring in strafrechtelijke zaken, maar het is niet ongewoon dat de politie een beroep doet op benadeelden om zelf bij te dragen aan het terugvinden van gestolen goederen. Ook de onderhavige casus is onder regie van de politie afgewikkeld.
Vindt u dit een wenselijke gang van zaken in verband met de mogelijke risico’s die het slachtoffer hiermee loopt? Zo nee, hoe kan dit in de toekomst voorkomen worden?
Zie antwoord vraag 1.
De dalende energierekening |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) |
|
Bent u bekend met het bericht «Energierekening dit jaar 200 euro lager»?1
Ja.
Is het waar dat de energierekening dit jaar gemiddeld 200 euro per huishouden goedkoper uit zal vallen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het krantenartikel is aangegeven, wordt de daling van de gemiddelde energierekening vooral veroorzaakt door de scherp gedaalde prijzen voor ruwe olie. In het kielzog daarvan zijn de motorbrandstofprijzen aan de pomp in de eerste helft van dit jaar ook gedaald. Indien de gedaalde prijzen aan de pomp in de loop van dit jaar niet herstellen, kan dat op jaarbasis leiden tot een voordeel van 150 euro voor huishoudens. Of dit voor de individuele automobilist daadwerkelijk ook zo zal uitpakken, hangt wel af van het aantal gereden kilometers per jaar. In het artikel in De Volkskrant wordt uitgegaan van 20.000 autokilometers per jaar. Thans lijken de ruwe olieprijzen en de motorbrandstofprijzen aan de pomp zich overigens weer iets te herstellen.
De lagere prijs voor ruwe olie heeft zowel een dempend effect op de consumentenprijs van motorbrandstoffen als op die van aardgas, zij het dat de invloed van de olieprijs op de aardgasprijs de laatste jaren aan betekenis inboet. Er is namelijk in toenemende mate sprake van een zelfstandige gasmarkt waar de prijs van het aardgas veel minder door de ontwikkeling van de olieprijs wordt bepaald, maar steeds meer door vraag en aanbod op de gasmarkt zelf. Daarnaast heeft de verbetering van de integratie tussen de Duitse en Nederlandse elektriciteitsmarkt een drukkend effect op de Nederlandse elektriciteitsprijs. Nederlandse marktpartijen krijgen daardoor een betere toegang tot de Duitse elektriciteitsmarkt, waar de elektriciteitsprijs doorgaans lager is dan in Nederland vanwege het grote aandeel goedkope kolencentrales en hernieuwbare energie in de Duitse productiemix. Uit de Nationale Energieverkenning (NEV) 2014 blijkt dat de gemiddelde groothandelsprijs van elektriciteit de afgelopen jaren relatief laag was. Oorzaken daarvoor waren volgens de NEV 2014 de overcapaciteit bij de productie van elektriciteit, gekoppeld aan een tegenvallende vraag naar elektriciteit door de economische crisis.
Is het waar dat de daling van de energierekening het gevolg is van de dalende olieprijzen en de eenwording van het Europese stroomnet? Zo nee, wat zijn dan de oorzaken van de dalende energierekening?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat energie opgewekt uit fossiele brandstoffen door deze prijsdaling nog een stuk goedkoper wordt dan energie opgewekt uit duurzame, hernieuwbare bronnen? Zo ja, hoe gaat u de duurzame energie uit hernieuwbare bronnen aantrekkelijker maken voor de consument? Zo nee, waarom niet?
De groothandelsprijs van elektriciteit is bepalend voor de hoogte van de subsidies die nodig zijn om hernieuwbare energie te stimuleren. Deze groothandelsprijs is de resultante van zowel conventionele als hernieuwbare elektriciteitsopwekking in de markt. De SDE+ regeling zorgt voor het afdichten van de zogenoemde onrendabele top tussen de kostprijs van de diverse hernieuwbare opties en de groothandelsprijs van elektriciteit. Op die manier kan hernieuwbare energie concurreren met energie opgewekt uit conventionele bronnen.
Zoals uit de NEV 2014 kan worden afgeleid, is er thans sprake van een relatief lage groothandelsprijs van elektriciteit maar gaan ECN en PBL uit van een stijgende groothandelsprijs in het tweede deel van dit decennium. Overigens geven ECN en PBL aan dat de raming van de prijs op langere termijn onzeker is vanwege de vele factoren die bij de prijsvorming een rol spelen. Het gaat om de ontwikkeling van brandstofprijzen en de prijs van CO2-uitstoot, de toekomstige ontwikkeling van hernieuwbare energie en de toekomstige mogelijkheden voor tijdelijke opslag van hernieuwbare elektriciteit om vraag en aanbod beter op elkaar te doen aansluiten, de samenstelling en ontwikkeling van de opwekkingscapaciteit en de ontwikkelingen op het gebied van grensoverschrijdende verbindingen van elektriciteitsnetten. Daarom kan niet eenvoudig worden geconcludeerd dat de prijzen van fossiel opgewekte energie blijvend laag zullen zijn en de prijsverschillen ten opzichte van hernieuwbare energie slechts groter zullen worden. Daarbij speelt ook de verwachting dat de kostprijzen van hernieuwbare vormen van elektriciteitsopwekking zullen dalen. Een goed voorbeeld is de prijsontwikkeling van zonnepanelen. De prijzen van zonnepanelen zijn de laatste jaren fors gedaald. Ook windenergie kan naar verwachting op termijn concurreren met conventionele elektriciteitsopwekking.
Hoe wilt u duurzame energie uit hernieuwbare bronnen betaalbaar maken en houden voor alle huishoudens, nu de prijsverschillen tussen fossiel en duurzaam eerder groter dan kleiner lijken te worden?
Zie antwoord vraag 4.
De effectiviteit van campagnes voor orgaandonatie |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Campagnes orgaandonatie kostten 20 mln, maar leverden niets méér op»?1
Ja.
Is het waar dat er aan donorcampagnes door het Ministerie van VWS en de Nederlandse transplantatiestichting (NTS) vanaf 2008 minimaal 20 mln. euro is uitgegeven? Zo ja, waar had de Kamer dat eerder uit kunnen opmaken? Zo nee, om welk bedrag gaat het dan wel?
In de begroting en het jaarverslag van VWS wordt hier verantwoording over afgelegd. Daarnaast heb ik in het Algemeen Overleg Orgaandonatie op 12 maart jl. aangegeven dat we jaarlijks ongeveer € 1,5 –2 miljoen aan de campagnes over orgaandonatie besteden en ongeveer € 2 miljoen subsidie aan de NTS verstrekken voor voorlichting over orgaandonatie, waaronder de 18-jarigen aanschrijving. Als je die bedragen bij elkaar optelt over de periode 2008–2014 dan kom je inderdaad op ongeveer € 20 miljoen uit. Daarvan is de afgelopen jaren in totaal dus circa € 10 miljoen aan de massamediale donorcampagnes van VWS besteed, zoals de jaarlijkse donorweek.
Hoeveel personen waren er in 2008 geregistreerd in het Donorregister, en hoeveel personen ultimo 2014? Hoeveel van hen zijn als donor geregistreerd?
In 2008 waren 5.365.129 personen geregistreerd en in 2014 waren dat er 5.820.131. Daarvan waren in 2014 ongeveer 3,5 miljoen mensen donor. Steeds meer mensen registreren zich tegenwoordig als donor. Circa 70% van de nieuwe registraties is tegenwoordig een «Ja». In 2014 was dit zelfs 76%. Zeven jaar geleden was dit nog circa 60%. Wat betreft het totaal aantal registraties in het donorregister schommelt het aantal ja-registraties iets boven de 60%.
Is het in het bericht gestelde waar dat in 2014 slechts 34,3% van de 18 jarigen een keuze heeft geregistreerd, en dat dit cijfer minder is dan het gemiddelde van de afgelopen jaren? Zo nee, wat is er niet waar aan dat gestelde?
Het klopt dat in 2014 34,3% van de 18-jarigen een keuze heeft geregistreerd. Het gemiddelde percentage in de periode 2008–2014 is een respons van 34,4%.
Wat is uw mening over het in het bericht gestelde dat het erop lijkt «alsof het ministerie wil camoufleren dat het systeem van vrijwillige registratie faalt, ondanks de miljoenen die er sinds de start van het Masterplan extra zijn geïnvesteerd».?
Ik deel niet de mening dat we met het beleid rond orgaandonatie en de campagnes hebben gefaald. De aanpak van het Masterplan is gericht op een integrale aanpak met als doel het aantal orgaantransplantaties te verhogen, namelijk door een verbeterde inzet in ziekenhuizen, de inzet van campagnes en maatregelen rond donatie bij leven. Op alle onderdelen is een stijging te zien. De doelstelling wat betreft het verhogen van de orgaantransplantaties is in 2014, een jaar later dan beoogd, nagenoeg behaald. Deze doelstelling was een stijging in 2013 van 25% ten opzichte van het gemiddelde van de jaren 2005–2007. In 2014 zijn uiteindelijk 23% meer orgaantransplantaties uitgevoerd. Overigens is daarbij ook innovatie een belangrijk onderdeel geworden, zoals de ontwikkelingen rond de inzet van stamcellen en het gebruik van de perfusiekamer in Groningen waardoor meer organen geschikt zijn voor transplantatie. Het aantal transplantaties met organen van een levende donor is in 2013 met 70% gestegen ten opzichte van 2005–2007, namelijk van 306 naar 520 transplantaties.
In het persbericht wordt voor het resultaat van het orgaandonatiebeleid vooral ingezoomd op het aantal registraties en de kosten. Het doel van de campagne van VWS en de voorlichting door NTS is breder dan dat. Wat ik wil bereiken is dat mensen zélf echt nadenken en met elkáár praten over orgaandonatie én vervolgens zich ook registreren. We willen bovendien mensen de juiste informatie geven op basis waarvan ze een besluit kunnen nemen. Daarnaast zien we nog steeds een stijging in het donorregister en wordt er als gevolg van de campagne meer over het onderwerp gesproken, zo blijkt uit de laatste effectmeting van de campagne. Voorafgaand aan het Masterplan werd overigens ook al geld aan campagnes en voorlichting over orgaandonatie besteed. Met het Masterplan is het budget anders ingezet, onder andere door één logo te gaan voeren, door meer samen te gaan werken met andere partijen en door veel aandacht te besteden aan de jaarlijkse donorweek.
Is het waar dat het met name door de verruiming van de criteria voor orgaandonatie komt dat de ondergrens van het aantal postmortale transplantaties in 2014 bijna werd gehaald? Zo nee, wat is daar niet waar aan, en waarom werd die grens dan wel bijna gehaald?
De stijging van het aantal transplantaties in 2014 van bijna 23% ten opzichte van de periode tussen 2005–2007 heeft meerdere oorzaken. De eerste en belangrijkste reden is dat er in de ziekenhuizen een veel grotere bewustwording is ontstaan over orgaandonatie. Dit heeft ertoe geleid dat professionals veel alerter zijn als het gaat om donatie en vaker potentiële donoren herkennen. Ook is de organisatie in de ziekenhuizen inmiddels beter ingericht op het mogelijk maken en houden van orgaandonatie. Professionals zijn getraind in het voeren van donatiegesprekken en dit leidde tot een licht verbeterde aantal toestemmingen van nabestaanden. Daarnaast zijn ook de criteria (bijvoorbeeld leeftijd, lichamelijke conditie) voor orgaandonatie verruimd.
Dat is mogelijk geworden door nieuwe medische technologische ontwikkelingen, waardoor meer organen gedoneerd konden worden ten behoeve van transplantatie.
Is de effectiviteit van de campagnes om orgaandonatie te stimuleren onderzocht? Zo ja, wat was de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit met het oog op toekomstige campagnes alsnog te laten onderzoeken?
Jaarlijks wordt een effectmeting van de campagne Orgaandonatie uitgevoerd. De resultaten komen terug in de Jaarevaluatie campagnes rijksoverheid. De effectmeting van 2014, uitgevoerd door TNS-NIPO, is op 19 december 2014 als bijlage bij de brief «Standpunt vervolg Masterplan Orgaandonatie» meegestuurd. Uit de effectmeting van 2014 bleek onder meer dat niet-geregistreerden na de campagne iets vaker over orgaandonatie praten. Ook zijn meer niet-geregistreerde personen gaan nadenken over orgaandonatie: van 9% naar 16%. De kennis rond orgaandonatie is niet gestegen ten opzichte van eerdere jaren. Het bereik van de massamediale campagne zit meestal zo tussen de 70 en 80% en liep dit jaar wat achter. Een mogelijke oorzaak daarvan is dat de t.v.-spot minder aandacht kreeg dan vorig jaar. De uitkomst van de effectmeting van de donorweek wordt elk jaar gebruikt bij het opstellen van de strategie voor het volgend jaar.
Welke oplossingen ziet u om ervoor te zorgen dat er wel meer Nederlanders als orgaandonor geregistreerd worden?
Onlangs heeft er een nieuwe aanbestedingsronde plaatsgevonden voor de selectie van een Reclamebureau dat de komende tijd de campagne orgaandonatie gaat uitvoeren. Samen met het Reclamebureau zal ik een nieuwe communicatiestrategie ontwikkelen. Zoals toegezegd in het AO orgaandonatie van 12 maart jongstleden zal ik zo mogelijk voor de zomer een brief naar de Tweede Kamer sturen over de nieuwe strategie. Daarbij zal ik ingaan op de suggesties en kritiekpunten die de Kamer in het AO heeft meegegeven, waaronder het Actieplan van Kamerlid Tellegen.
Het doodvonnis voor de Egyptische oud-president Mohammed Morsi |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel uit Trouw genaamd «Storm van kritiek na doodvonnis Morsi»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de eerste democratisch gekozen president van Egypte ter dood is veroordeeld? Vindt u dat hier sprake is van een politieke afrekening? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt de terdoodveroordeling van oud-president Morsi en andere leden van de Moslimbroederschap verontrustend. De verdachten hebben recht op cassatie. Het vonnis van het Egyptisch Hof van Cassatie zal beslissend zijn.
Bij elke procesgang hebben de aangeklaagden recht op een onafhankelijk onderzoek en een eerlijk proces. Conform internationaal recht is het de verantwoordelijkheid van de Egyptische rechterlijke macht om ervoor te zorgen dat het proces eerlijk verloopt. Politieke overwegingen mogen geen rol spelen.
Deelt u de mening dat de executie van een democratisch verkozen staatshoofd feitelijk de executie van een democratie is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de Nederlandse regering zich niet openlijk tegen de doodstraf van de heer Morsi uitgesproken? Is de Nederlandse regering bereid dit zo spoedig mogelijk te doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft bilateraal zijn zorgen over de recente doodsvonnissen in Egypte overgebracht. Waar opportuun wordt dit ook aangekaart via de EU en de VN.
Is de Nederlandse regering bereid het niet alleen bij woorden te laten maar alles in het werk te stellen om te voorkomen dat oud-president Morsi wordt geëxecuteerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Staat de Minister van Buitenlandse Zaken nog steeds achter zijn uitspraak over het doodvonnis van de Nederlander Ang Kiem Soei in Indonesië: «De regering heeft alle mogelijke middelen ingezet om de Indonesische autoriteiten ertoe te bewegen de executie af te gelasten, juridisch, diplomatiek en politiek, bilateraal en in Europees verband. Nederland is en blijft principieel tegen de doodstraf en de uitvoering ervan. Het is een wrede en onmenselijke straf, die staat voor een onacceptabele ontkenning van menselijke waardigheid en integriteit. Nederland zal zich blijven inzetten voor het tegengaan van de doodstraf, in Indonesië en overal ter wereld.»?2 Zo ja, waarom is daar in het geval van de heer Morsi dan niet naar gehandeld?
Wat heeft de Nederlandse regering juridisch gedaan en wat gaat de Nederlandse regering juridisch doen om de Egyptische autoriteiten ertoe te bewegen de executie van de heer Morsi af te gelasten?
Wat heeft de Nederlandse regering diplomatiek gedaan en wat gaat de Nederlandse regering diplomatiek doen om de Egyptische autoriteiten ertoe te bewegen de executie van de heer Morsi af te gelasten?
Wat heeft de Nederlandse regering politiek gedaan en wat gaat de Nederlandse regering politiek doen om de Egyptische autoriteiten ertoe te bewegen de executie van de heer Morsi af te gelasten?
Wat heeft de Nederlandse regering bilateraal gedaan en wat gaat de Nederlandse regering bilateraal doen om de Egyptische autoriteiten ertoe te bewegen de executie van de heer Morsi af te gelasten?
Wat heeft de Nederlandse regering in Europees verband gedaan en wat gaat de Nederlandse regering in Europees verband doen om de Egyptische autoriteiten ertoe te bewegen de executie van de heer Morsi af te gelasten?
Is de Nederlandse regering bereid om (net als bij het doodvonnis van Ang Kiem Soei in Indonesië) Zijne Majesteit de Koning contact op te laten nemen met het Egyptische staatshoofd betreffende het doodvonnis van de heer Morsi? Zo nee, waarom niet?
Heeft de Minister-President al contact gehad of gaat hij binnenkort contact opnemen met de Egyptische president Abdul Fatah al-Sisi betreffende het doodvonnis van de heer Morsi? Zo nee, waarom niet?
Heeft de Minister van Buitenlandse Zaken al met zijn Egyptische collega over het doodvonnis van de heer Morsi gesproken of gaat hij dat binnenkort doen? Zo nee, waarom niet?
Is de Minister van Buitenlandse Zaken bereid een speciale gezant naar Egypte te sturen om het doodvonnis van de heer Morsi bij de autoriteiten aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Met welke landen die de doodstraf hanteren onderhoudt Nederland economische, diplomatieke en politieke betrekkingen?
Volgens cijfers van de Verenigde Naties zijn er wereldwijd 46 landen of gebieden die de doodstraf nog hanteren.4 Nederland onderhoudt met alle landen ter wereld op enigerlei wijze economische, diplomatieke of politieke betrekkingen. Het hebben van betrekkingen is juist van waarde om o.a. een dialoog over de mensenrechtensituatie te kunnen voeren met het betreffende land.
Welke gevolgen heeft het doodvonnis van oud-president Morsi voor de politieke, diplomatieke en economische betrekkingen tussen Nederland en Egypte?
Het kabinet acht het van belang dat Nederland brede betrekkingen met Egypte blijft onderhouden waarbij niet alleen sprake is van economische relaties maar ook een constructief-kritische dialoog plaatsvindt over mensenrechtenkwesties zoals de doodstraf.
Is de Nederlandse regering bereid om proactief het doodvonnis van oud-president Morsi aan te kaarten bij mevrouw Mogherini, de Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Is de Nederlandse regering bereid om proactief het doodvonnis van oud-president Morsi aan te kaarten bij de Verenigde Naties? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat behalve tegen oud-president Morsi ook tegen meer dan 1.500 Egyptische burgers doodstraffen zijn uitgesproken? Vindt u dit niet een politieke zuivering in de vorm van een massa-executie? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u doen zodat deze massa-executie kan worden afgewend?
Bent u bereid deze vragen uiterlijk op 1 juni 2015 te beantwoorden, aangezien het doodvonnis op 2 juni 2015 mogelijk door de rechter definitief wordt gemaakt?
Het is niet haalbaar gebleken om de vragen uiterlijk op 1 juni 2015 te beantwoorden.
De weigering van het Lets EU-voorzitterschap deel te nemen aan een debat over de situatie in Hongarije |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Klopt het dat het Lets EU-voorzitterschap niet zal deelnemen aan het debat in het Europees parlement op 19 mei aanstaande over de situatie in Hongarije met betrekking tot de grondrechten en de rechtstaat, in verband met het ontbreken van een Raadsstandpunt?
Het Letse Voorzitterschap was aanwezig bij het debat in het Europees parlement op 19 mei jl. en heeft daar namens de Raad het woord gevoerd. Het voorzitterschap heeft benadrukt dat de Raad zeer hecht aan de gemeenschappelijke waarden van de EU, zoals vastgelegd in de verdragen, het Handvest van de Grondrechten van de EU en het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens waarbij alle lidstaten partij zijn. Zoals bekend maakt het kabinet zich sterk voor de bevordering van deze Europese gemeenschappelijke waarden in Raadsverband. Gezien de aanleiding voor het debat, steunt het kabinet in het bijzonder de specifieke verwijzing door het voorzitterschap naar art 2 (2) van het Handvest, waarin is vastgelegd dat «niemand wordt tot de doodstraf veroordeeld of terechtgesteld».
Kunt u aangeven hoe het komt dat er geen Raadsstandpunt is geformuleerd? Welke positie heeft Nederland ingenomen in de Europese Raad?
Zie antwoord vraag 1.
Is Nederland akkoord gegaan met weigeren van Letland om deel te nemen aan het debat? Zo neen, bent u dan bereid het Lets EU-voorzitterschap om opheldering te vragen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt het kabinet de gang van zaken? Deelt het kabinet de mening dat het een onwenselijk precedent is wanneer Voorzitterschappen weigeren aan dergelijke debatten mee te doen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe zal Nederland de situatie in Hongarije adresseren tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap in de eerste helft van 2016?
Indien daartoe aanleiding bestaat kan het voorzitterschap in samenspraak met de Commissie bezien of bespreking van politieke ontwikkelingen in de lidstaten in Raadskader opportuun is. Tevens biedt de rechtsstatelijkheidsdialoog in de Raad Algemene Zaken een nieuw kader om van gedachten te kunnen wisselen over de bevordering van de rechtsstatelijkheid binnen de EU en haar lidstaten.
Het bericht “Meitelling door ruim de helft nog niet ingediend” en de brief van de Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV) |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Meitelling door ruim de helft nog niet ingediend»?1
Ja.
Bent u daarnaast bekend met de brief van de Nederlandse Melkveehouders Vakbond aan de vaste commissie voor Economische Zaken uit de Tweede Kamer?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat ruim de helft van de agrarische ondernemers de Gecombineerde Opgave 2015 nog niet hebben ingevuld?
De agrarisch ondernemers hebben dit jaar, mede vanwege veranderingen in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, een maand langer (tot en met 15 juni) de tijd om de Gecombineerde Opgave in te vullen. De ervaring leert dat de meeste aanvragen worden ingediend naarmate de deadline nadert. Desalniettemin heb ik in mijn brief van 10 april jl. opgeroepen om niet tot het laatste moment te wachten met het indienen van de aanvraag.
Inmiddels is d.d. 3 juni 2015 64% van de aanvragen binnen.
Deelt u de zorgen, onder meer geuit in de brief van de NMV van 16 mei jl., over de gang van zaken rond de informatievoorziening over de Gecombineerde Opgave 2015 vanuit de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)? Zo nee, waarom deelt u deze niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze zorgen weg te nemen?
Ik heb het uitstel voor Nederland ingevoerd zodat ondernemers langer de tijd hebben om de Gecombineerde Opgave goed en tijdig in te dienen.
RVO heeft inmiddels contact gelegd met de NMV zodat zij hun zorgen verder hebben kunnen toelichten. RVO blijft ook de komende tijd in gesprek met de sector.
Verder is de afgelopen periode veelvuldig gecommuniceerd over het uitstel van de Gecombineerde Opgave zodat alle eventueel ontstane onduidelijkheden bij ondernemers weggenomen konden worden.
Ziet u een verband tussen het feit dat ruim de helft van de agrarische ondernemers de Gecombineerde Opgave 2015 nog moet invullen en de zorgen rondom de bereikbaarheid van de RVO? Zo nee, waarom niet?
Nee. Met betrekking tot de bereikbaarheid van de aanvraag-applicatie kan ik u melden dat er tussen 13 en 15 mei een aantal technische verstoringen zijn geweest. Van verminderde bereikbaarheid van de applicatie is slechts sprake geweest op de momenten van die verstoringen. Ervaring uit eerdere jaren leert dat ondernemers vaak wachten met indienen tot het laatste moment.
Het heeft de voorkeur dat ondernemers gespreid hun opgave indienen. Ik roep de ondernemers dan ook nogmaals op om niet te wachten met het indienen van de opgave.
Kunt u aangeven of het waar is dat steeds maar een beperkt aantal agrarische ondernemers kan inloggen op de RVO-site in verband met mogelijke overbelasting? Wat vindt u hiervan? Indien het niet waar is, wat kan dan de oorzaak zijn dat niet iedereen op ieder gewild moment kan inloggen?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 10 april jl. zal RVO.nl bij een (te) grote druk op de aanvraag-applicatie het aantal gelijktijdige gebruikers van de applicatie maximeren om uitval van het systeem te voorkomen. Ondernemers die bezig zijn met het invullen van de Gecombineerde Opgave 2015 kunnen hun aanvraag dan afronden zonder dat het systeem uitvalt.
In het weekend van 16 en 17 mei jl. is het maximeren van het gelijktijdige gebruikers ongeveer tien keer ingezet en per keer ongeveer 10 tot 20 minuten actief geweest.
Wat is uw reactie op de zorgen bij de agrarische ondernemers dat de RVO slechts beperkt telefonisch en digitaal bereikbaar is? Deelt u de mening dat dit kan leiden tot halve, en mogelijk, foutieve informatievoorziening?
In mijn brief van 10 april jl. heb ik ondersteunende maatregelen aangekondigd
Dit betreft onder meer een verdubbeling van het aantal medewerkers klantcontact om de verwachte toename van vragen door de invoering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid af te kunnen handelen. Er zijn daarnaast diverse avond- en weekendopenstellingen van het klantcontactcenter geweest. Ook tijdens Hemelvaart en Bevrijdingsdag was RVO.nl telefonisch bereikbaar. Om de bereikbaarheid voor de adviseurs en accountants maximaal te borgen heeft RVO.nl een adviseurslijn ingericht.
Deelt u de mening dat de agrarische ondernemer niet verantwoordelijk gehouden mag worden voor verkeerde en beperkte informatievoorziening vanuit de RVO? Zo ja, hoe gaat u hier rekening mee houden en hoe gaat u dit communiceren?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er de afgelopen tijd zijn binnen gekomen over de RVO, specifiek in relatie tot de Gecombineerde Opgave 2015? Ziet u hier een stijging van het aantal klachten?
Kunt u aangeven hoe u de problemen bij de RVO wilt aanpakken zodat de agrarische ondernemers op basis van goede informatie en toegang de Gecombineerde Opgave 2015 kunnen invullen voor de deadline van 15 juni a.s. op een moment dat het ondernemers ook schikt (gezien de weersomstandigheden moet er vooral buiten gewerkt worden)?
Om de ondernemers ook aan de telefoon maximaal van dienst te blijven heeft het klantcontactcenter van RVO.nl in de aanloop naar 15 juni extra openingstijden. Deze zijn als volgt:
Slavernij en kinderarbeid in steengroeves |
|
Joël Voordewind (CU), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzendingen van de Keuringsdienst van Waarde1 over de herkomst van grafstenen en het rapport Rock Bottom – Modern Slavery and Child labour in South Indian granite Quarries?2
Ja.
Bent u bereid om met Nederlandse bedrijven en brancheorganisaties in de graniet- en grafstenensector in gesprek te gaan om hen aan te zetten tot actieve due diligence met betrekking tot het bestrijden van slavernij en kinderarbeid en het verbeteren van de arbeidsomstandigheden?
Ja, daar ben ik toe bereid. De winning van natuursteen is in de Sector Risico Analyse (SRA) van KPMG aangemerkt als een activiteit met verhoogd risico op onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden binnen de bouwsector, detailhandel en groothandel. Deze drie sectoren zijn binnen de SRA als prioritair benoemd. Ik ben in gesprek met de desbetreffende brancheorganisaties over de ondersteuning die de overheid kan bieden aan de sectoren om te komen tot IMVO afspraken, waaronder afspraken over het bestrijden en voorkomen van slavernij en kinderarbeid binnen hun productieketens en het verbeteren van arbeidsomstandigheden.
Ook zal ik deze sectoren activeren om hun responsibility to respect in te vullen en een multi stakeholderdialoog op te zetten. Hierbij zoek ik samenwerking met bestaande IMVO initiatieven op dit terrein. Zo heeft bijvoorbeeld The Forest Trust (TFT) een Responsible Stone programma op het gebied van de winning van natuursteen; het bestrijden van schending van arbeids- en mensenrechten is onderdeel van dit programma (http://www.tft-earth.org/wp-content/uploads/2015/03/About-the-TFT-Responsible-Stone-Programme.pdf en http://www.duurzamenatuursteen.nl/).
Bent u bereid de slavernij en kinderarbeid in granietgroeves die onder meer aan westerse bedrijven leveren tijdens uw komende bezoek aan India aan de orde te stellen bij uw Indiase collega’s en samen initiatieven te nemen om deze misstanden te bestrijden?
Het belang van het nemen van verantwoordelijkheid door zowel het Nederlandse als het Indiase bedrijfsleven om kinderarbeid uit te bannen, zal aan de orde komen tijdens het bezoek aan India. Een moment waarop hierover gesproken kan worden, is tijdens het India-Dutch platform on Corporate Social Responsibility, dat ik tijdens de reis zal lanceren. Dit is een Platform waarin Indiase en Nederlandse bedrijven, maatschappelijke organisaties en de beide overheden ervaringen uitwisselen over maatschappelijk verantwoord ondernemen en hoe bedrijven dit doen. Bedrijven kunnen van elkaars aanpak leren op diverse thema's, als ketenverantwoordelijkheid, anti-corruptie, milieu impact, gedwongen en kinderarbeid, gender, maar ook hoe invulling wordt gegeven aan de Indiase regel dat bedrijven twee procent van hun winst aan sociale ontwikkeling moeten besteden.
Hoe bent u van plan te bevorderen dat er in drie risicosectoren uit de «MVO Sector Risico Analyse» waarin natuursteen wordt gebruikt of verhandeld (bouw, groothandel en detailhandel) afspraken worden gemaakt over het voorkomen en bestrijden van schending van arbeids- en mensenrechten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de rijksoverheid en andere overheden die graniet uit India (of elders) gebruiken voor onder meer gebouwen, monumenten en bestrating, schending van arbeidsrechten als beschreven in het rapport voorkomen en bestrijden? Hoe gaat u andere overheden zoals gemeenten, provincies en waterschappen hier op aanspreken?
Sinds begin 2013 worden bij alle grote opdrachten van het rijk de zogenaamde internationale sociale voorwaarden (ISV) toegepast, tenzij er in een specifiek geval redenen zijn om daarvan af te zien. Deze voorwaarden verplichten opdrachtnemers die op aanbestedingen inschrijven waarbij sprake is van risico’s op schendingen van de mensenrechten tot het treffen van maatregelen om deze schendingen te voorkomen of bij voorkeur uit te bannen.
Op dit moment zijn voor een aantal productgroepen zoals catering (koffie en thee), drankautomaten (cacao), bedrijfskleding (textiel) en bloemen door het kabinet aanvullende ISV geformuleerd. In die gevallen moeten opdrachtnemers ook risico’s op schending van een aantal specifieke normen, zoals veiligheid en gezondheid op de werkplek en leefbaar inkomen, meenemen.
In 2014 is de toepassing van de ISV binnen de rijksinkoop geëvalueerd. Een belangrijke aanbeveling in het evaluatierapport is om de ISV in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen. Ik heb aan de Kamer toegezegd om met betrekking tot de inkopen door het rijk na te gaan op welke wijze dat kan geschieden. Nadat het in lijn brengen van de ISV met de OESO-richtlijnen is doorgevoerd, betekent dit dat in principe alle aan een bepaald product of dienst verbonden risico’s meegenomen zullen worden in het bestek of programma van eisen. Het onderscheid tussen de huidige generieke en aanvullende voorwaarden komt hiermee dan te vervallen.
Een andere aanbeveling in het evaluatierapport is om de uniforme toepassing van de ISV in alle sectoren van de overheid en semioverheid te stimuleren. Deze aanbeveling zal worden meegenomen in het plan van aanpak duurzaam inkopen dat tijdens het AO Duurzaam Inkopen op 5 februari jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 299) door Staatssecretaris Mansveld aan de Kamer is toegezegd.
Vindt u dat er gezien de ernst van de kwestie in India onderzoek moet worden gedaan naar de arbeidssituatie bij leveranciers voor recente en lopende opdrachten op het gebied van graniet, waaruit ook aanbevelingen voor de betrokken bedrijven en inkopende overheid voortvloeien?
Het kabinet verwelkomt het onderzoek van de Landelijke India Werkgroep en beschouwt dit als een belangrijk signaal dat wordt meegenomen in de besprekingen over IMVO afspraken in de genoemde bedrijfssectoren. Ik acht die actie belangrijker dan het verrichten van meer onderzoek.
Bent u van mening dat de uitzendingen van de Keuringsdienst van Waarde en het rapport «Rock Bottom» extra aanleiding zijn om de aanbevelingen van het in januari 2015 aan de Kamer aangeboden rapport «Evaluatie sociale voorwaarden Rijksinkoopbeleid» volledig uit te voeren? Bent u bereid om de Kamer hierover te informeren voorafgaand aan het Algemeen overleg voorzien op 3 juni aanstaande?
De uitzendingen van de Keuringsdienst van Waarde en het rapport «Rock Bottom» laten zien dat er nog veel verbeterd kan worden, Het kabinet neemt deze signaleringen serieus. In de kabinetsreactie naar aanleiding van de evaluatie is aangegeven dat zal worden nagegaan op welke wijze de aanbevelingen kunnen worden overgenomen. Onderdeel daarvan is het uitvoeren van een aantal pilotaanbestedingen door het rijk. Deze aanbestedingstrajecten komen eind dit jaar tot een einde. De opgedane ervaringen bij zowel de aanbestedende diensten als bij de betrokken marktpartijen worden verwerkt in het inkoopkader voor de internationale sociale voorwaarden voor de rijksoverheid. Zoals ook in het rapport wordt geadviseerd en de Minister voor Wonen en Rijksdienst u heeft gemeld in zijn brief van 30 januari jl., zal de implementatiedatum gelijk getrokken worden met de ingangsdatum van de nieuwe Europese richtlijn voor aanbestedingen in april 2016.
Hoe hebt u de toezegging gestand gedaan om in gesprek te gaan met gemeenten, provincies en waterschappen om sociaal verantwoord inkopen te bevorderen, onder meer door middel van de «Toolkit Kinderarbeidvrij inkopen door overheidsinstanties» van de Stop Kinderarbeid coalitie?
PIANOo, expertisecentrum aanbesteden, spant zich in om de internationale sociale voorwaarden breder bekend en toegepast te krijgen. In dit kader zijn in 2014 twee praktische kennissessies georganiseerd voor overheidsinkopers waarbij inkopers van de medeoverheden goed vertegenwoordigd waren. In deze sessies is uitgebreid stilgestaan bij de beschikbare tools en is ook de «Toolkit Kinderarbeidvrij inkopen door overheidsinstanties» gepresenteerd.
Daarnaast heeft op 17 november 2014 een rondetafelbijeenkomst plaatsgevonden georganiseerd door de ministeries van BZK, BZ en SZW en PIANOo, waarbij gesproken is met een aantal inkopers en beleidsmedewerkers van verschillende gemeentes en een provincie over de mogelijkheden om medeoverheden beter te betrekken bij het inkoopbeleid op het terrein van de internationale sociale voorwaarden.
Begin 2015 heeft PIANOo een vereenvoudigde handleiding internationale sociale voorwaarden ontwikkeld, en is daarnaast op dit moment bezig met MVO Nederland een nieuwe versie van de MVO Risico checker speciaal voor overheidsinkopers te ontwikkelen. Bij de ontwikkeling van beide instrumenten zijn overheidsinkopers van medeoverheden gevraagd input te leveren.
Op de website van PIANOo verschijnen met enige regelmaat artikelen in het kader van internationale sociale voorwaarden, zo is er o.a. in april 2014 een artikel verschenen over de «Toolkit Kinderarbeidvrij inkopen door overheidsinstanties». De toolkit zelf is ook te vinden op de website.
Bent u bereid de bovenstaande vragen vóór aanvang van uw werkbezoek aan India te beantwoorden?
Ja.
Een 100-jarige mevrouw die gemangeld wordt door het zorgstelsel |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat iemand die een indicatie voor 24-uurszorg voor palliatieve terminale zorg via een herindicatie van 24 uur zorg per dag naar 2 uur zorg per dag kan gaan?1
Uit het artikel blijkt dat het, tegen de verwachting van de directe zorgverleners van de betreffende mevrouw, gelukkig weer iets beter met haar gaat en dat ze in ieder geval geen palliatief terminale zorg meer nodig heeft. Het is gebruikelijk dat de hoeveelheid zorg door de aangewezen professional wordt aangepast naar wat er op dat moment passend is. Volgens het artikel houdt dit in dat de indicatie is teruggebracht van 70 uur per week (in de praktijk omgezet in 24 uurs zorg) naar ongeveer 28 uur per week (exclusief huishoudelijke hulp die inderdaad via de Wmo wordt verstrekt).
Waarom heeft de betreffende mevrouw een herindicatie van de wijkverpleging gekregen, terwijl de terminale palliatieve thuiszorg onder het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) viel? Hoe is te verklaren dat zij een herindicatie voor wijkverpleging kreeg?
In 2014 werd alle palliatief terminale zorg geïndiceerd door het CIZ, nadat de behandelend arts (in dit geval de huisarts) had aangegeven dat de ingeschatte verwachte levensduur minder was dan 3 maanden.
Vanaf 2015 is de palliatief terminale zorg voor mensen die op 31 december jl. nog een extramurale AWBZ-indicatie hadden onderdeel geworden van de aanspraak wijkverpleging (dat geldt ook voor nieuwe cliënten). De herindicatie is daarom in handen van de professionele inschatting van de wijkverpleegkundige.
Had het CIZ de indicatie niet gewoon moeten laten doorlopen? Kunt u uw antwoord toelichten? Klopt de indruk dat mevrouw «niet snel genoeg gestorven is»?2
Per 1 januari jl. valt de persoonlijke verzorging en verpleging die voorheen werd geleverd op basis van een extramurale AWBZ-indicatie onder de Zorgverzekeringswet en is afgesproken dat in 2015 de bestaande situaties worden geherindiceerd. Wanneer blijkt dat de indicatie niet meer aansluit op de zorgbehoefte, dan dient er een nieuwe indicatie te worden afgegeven. Juist ook in de nieuwe situatie is het zo dat we er naar streven dat mevrouw de zorg krijgt die bij haar situatie past.
Is het waar dat mevrouw of aangewezen is op een intramurale indicatie, welke in de vorm van een «volledig pakket thuis» kan worden ingezet, of aangewezen is op de combinatie van wijkverpleging en gemeentelijke zorg voor huishoudelijke verzorging? Erkent u dat de kans dus erg groot is dat haar zorg versnippert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Cliënten die een blijvende behoefte hebben aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, hebben toegang tot de Wlz. De Wlz-indicatie kan zowel intramuraal als extramuraal met een pgb, modulair pakket thuis (mpt) of volledig pakket thuis (vpt) worden verzilverd. Wanneer iemand niet aan de zorginhoudelijke criteria voldoet, is de cliënt aangewezen op zorg vanuit de Zorgverzekeringwet (Zvw) en/of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Ik heb eerder juist voor palliatieve zorg verpleging, verzorging en begeleiding integraal ondergebracht onder de Zorgverzekeringwet. Vanuit de wijkverpleging wordt een zorgplan opgesteld, waarin meerdere zorgverleners een rol kunnen spelen. Het behoort tot de professionele verantwoordelijkheid van de zorgverlener om de afstemming te zoeken met elkaar. Hierdoor moet versnippering worden voorkomen.
Hoe reageert u op de uitspraak van BTK Thuiszorg dat «mevrouw Van der Wal niet de enige is die dit overkomt»?
Met de overgang van verpleging en verzorging vanuit de AWBZ naar de Zvw, is een start gemaakt met het anders organiseren van de zorg, waarbij het accent meer ligt op zelfredzaamheid, ontzorgen en kwaliteit van leven. De indicatiestelling, die voorheen bij het CIZ lag, wordt nu door de wijkverpleegkundige zelf gedaan, waarbij zij breder kijkt dan alleen naar de zorgvraag van de cliënt.
Ik ben verbaasd over de uitspraak van BTK Thuiszorg. Het is namelijk altijd aan de professional om de zorg af te stemmen op de behoeften van de cliënt. Samen met de cliënt moet een zorgplan worden opgesteld, waarin de zorgvraag en de invulling van de zorg wordt opgenomen. Het behoort tevens tot de professionele verantwoordelijkheid van de zorgverler om in te schatten wanneer zorg uit andere domeinen noodzakelijk is en indien nodig de contacten te leggen met deze andere domeinen.
Waarom worden afgegeven indicaties voor palliatieve terminale thuiszorg niet gewoon verlengd? Sinds wanneer gebruikt het CIZ weer een einddatum voor een terminale indicatie?
Het CIZ gebruikt geen einddatum voor indicaties binnen de Wlz. Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 1 en 3 is de afspraak dat met de overgang van extramurale AWBZ-zorg naar de Zorgverzekeringswet wordt gekeken of de bestaande indicatie nog past bij de zorgbehoefte van de cliënt. Wanneer blijkt dat de indicatie niet meer aansluit op deze zorgbehoefte, dient er een nieuwe indicatie te worden afgegeven. In de praktijk zullen de meeste mensen met een «oude» palliatieve indicatie deze zorg behouden.
Hoeveel mensen hadden per 1 januari 2015 een indicatie voor palliatieve terminale thuiszorg? Is er voor deze mensen ook een herindicatieproces vanuit de wijkverpleging in werking getreden? Kunt u in kaart brengen of, en zo ja, welke herindicatie deze mensen hebben gekregen?
Gegevens uit de basisrapportage van het CIZ laten zien dat er per 31-12-2015 in totaal 4955 mensen met een geldige AWBZ-indicatie functiecategorie PTZ waren. Daarvan zijn 3990 indicaties vanuit de AWBZ naar andere domeinen over gegaan. Ik heb geen inzicht in hoeveel mensen met een PTZ indicatie zijn geherindiceerd en welke herindicatie deze mensen hebben gekregen. Wanneer er een herindicatie is gesteld door de professional, dient deze aan te sluiten op de zorgbehoefte van de betreffende cliënt.
Acht u het uitgesloten dat mensen tijdens de veranderingen per 1 januari 2015 – gelijk als mevrouw Van der Wal – in de problemen komen omdat niemand weet hoe te handelen? Zo nee, wat is er nodig om er voor te zorgen dat er geen mensen gaan zwerven in het zorgstelsel, en dat niemand verantwoordelijk is voor de zorg? Zo ja, hoe heeft het CIZ geregeld dat mensen met palliatieve terminale thuiszorg hun indicatie dan wel behouden, dan wel goed worden overgedragen aan de juiste instantie die de thuiszorg moet regelen?
Ik ben het oneens met de constatering dat niemand weet hoe te handelen en dat mensen gaan zwerven in het zorgstelsel. Palliatieve zorg thuis is zowel mogelijk voor mensen met een Wlz-indicatie als voor mensen die deze zorg betrekken vanuit de aanspraak wijkverpleging in de zorgverzekeringswet. In dit geval hoefde het CIZ niets te regelen, maar was het aan de betreffende zorgprofessionals om via een herindicatie tot passende zorg te komen. Dat is ook gebeurd. Ik vind wel dat kwetsbare mensen (en hun naasten) goed moeten worden begeleid en goede informatie moeten krijgen wat de veranderingen in de zorg voor hen betekenen. Ik kan niet beoordelen of dat in deze situatie voldoende is gebeurd.
Bent u tijdens u bezoek aan BTK Thuiszorg op de hoogte gesteld van deze problematiek? Zo ja, wat heeft u in de tussentijd ondernomen om de problemen op te (laten) lossen?3
Ik vermoed dat wordt gedoeld op een bijeenkomst met thuiszorg-, gezondheid- en welzijnsorganisaties in Twente, die plaatsvond op 24 november 2014 en de situatie van deze mevrouw was pas later aan de orde.
Het overlijden van een bewoner van zorglocatie Het Hietveld en het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) daarnaar |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het dat de IGZ geen onderzoek heeft ingesteld naar het overlijden van een bewoner van zorglocatie Het Hietveld van zorginstelling Pluryn?1
Nee, dat is niet juist. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is naar aanleiding van de melding van het overlijden van de cliënt een onderzoek gestart. Zie voorts mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven wat de overwegingen van de IGZ zijn geweest om de zorginstelling onderzoek te laten doen en zelf geen onderzoek in te stellen?
Wanneer de IGZ naar aanleiding van een melding een onderzoek start, dan geeft zij – conform de werkwijze zoals formeel vastgelegd in de Leidraad Meldingen (2013) – in beginsel de betrokken zorginstelling opdracht om, onder voorwaarden en eisen van de IGZ, eigen onderzoek te (laten) verrichten naar de gemelde calamiteit. Een belangrijke reden hiervoor is dat zorgaanbieders meer leren van een calamiteit als ze daar eigen onderzoek naar doen. Daarmee is de kans ook groter dat nieuwe calamiteiten voorkomen worden. In deze casus waren er bij de IGZ geen feiten en omstandigheden bekend om van dit uitgangspunt af te wijken. De IGZ heeft onder andere eisen gesteld aan de onafhankelijkheid van het onderzoek, de methodiek en het bij het onderzoek betrekken van de nabestaanden. Het Hietveld heeft bij het onderzoek een externe partij betrokken. Zie voorts het gecombineerde antwoord op de vragen 6 en 7.
Klopt het dat de familie van de overleden bewoner eerder melding maakte van het ongeluk op de woongroep dan de instelling?
De bewoner was vóór de calamiteit op 20 oktober 2014 gevallen. Volgens de instelling was er sprake van een valincident. Valincidenten hoeven volgens de Leidraad Meldingen niet aan de inspectie gemeld te worden.
De instelling meldde de calamiteit waarbij de cliënt op 22 oktober 2014 is overleden bij de inspectie op 5 november 2014. Vervolgens ontving de inspectie op 17 november 2014 een melding over de calamiteit van de familie van de overleden cliënt.
Aangezien het onderzoek niet is afgerond, kan ik hierover op dit moment geen nadere informatie verstrekken.
Klopt het dat er geen verklaring van een natuurlijke dood is afgegeven na het overlijden van de bewoner?
Nee, op 7 november 2014 is een verklaring van natuurlijk overlijden afgegeven.
Klopt het dat de zorginstelling geen melding heeft gedaan van het ongeluk, waardoor de bewoner hoogstwaarschijnlijk is overleden? Heeft de instelling überhaupt melding gemaakt van het overlijden van de bewoner? Kunt u een feitenoverzicht van meldingen rond het overlijden van deze bewoner geven?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer heeft de zorginstelling haar onderzoek opgeleverd, en wat was het oordeel van de IGZ over dit onderzoek?
De instelling heeft de onderzoeksresultaten en voorgestelde verbetermaatregelen op 8 januari 2015 ter beoordeling voorgelegd aan de IGZ. De IGZ oordeelde dat de analyse van de mogelijke oorzaak van de calamiteit onvoldoende was. De inspectie heeft vervolgens de bestuurder opgedragen om een nadere, meer diepgaande, analyse te laten uitvoeren met als doel om van daaruit te komen tot passende verbetermaatregelen om herhaling van de calamiteit te voorkomen. De IGZ heeft deze analyse inmiddels ontvangen. Aangezien het onderzoek nog loopt, kan ik hierover op dit moment geen nadere informatie verstrekken.
Conform het huidige beleid van de IGZ worden de rapporten van onderzoeken naar calamiteiten ondermeer vanwege privacyoverwegingen niet gepubliceerd. Uw Kamer ontvangt over het openbaarmakingsbeleid van de IGZ voor het zomerreces nog een brief, waarin wordt ingegaan op de motie van mevrouw Leijten over dit onderwerp (Kamerstuknummer 33 149 nr.28).
Op welke wijze heeft de zorginstelling in tweede instantie moeten aangeven hoe zij meer kon leren van wat er gebeurd was? Op welke inhoudelijke en organisatorische aspecten had dit betrekking? Kunt u het onderzoek van de instelling en het oordeel van de IGZ hierover openbaar laten maken?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het juist dat de IGZ daags na de uitzending van 8 december 2014 aan de zorginstelling het signaal afgeeft dat er vertrouwen is in de instelling, maar dat het onderzoek van de instelling naar het overlijden van de bewoner toch tekort schoot? Was zij wellicht te vroeg met haar oordeel?2
Naar aanleiding van onaangekondigd bezoek heeft de IGZ geconstateerd dat de locatie op een aantal punten nog niet in voldoende mate voldoet aan de getoetste normen en heeft vervolgmaatregelen geëist. Wel heeft de IGZ op grond van haar bevindingen tijdens het bezoek gezegd vertrouwen te hebben in de verbeterkracht van Het Hietveld. In haar reguliere toezicht kijkt de inspectie naar de kwaliteit en veiligheid van zorg als geheel. Het is mogelijk dat de IGZ na een bezoek vertrouwen heeft dat de kwaliteit en veiligheid van zorg in de instelling op orde is en dat er tegelijkertijd in een onderzoek naar individuele casuïstiek vragen of opmerkingen zijn. Dit was ook in deze casus het geval.
Wat vindt u ervan dat de zorginstelling breed, dus ook betrekking hebbend op de locatie voor bewoners met zeer ernstige gedragsproblemen, een paar jaar geleden besloot geen vast personeel meer in dienst te nemen maar enkel nog te werken met mensen met een tijdelijk contract?
Natuurlijk hebben zorgverleners recht op een veilige werkomgeving. En ook bewoners hebben uiteraard recht op een veilige woonomgeving. Hier moet de instelling voor zorgen. Mocht uit het toezicht van de inspectie blijken dat het personeelsbeleid van een instelling negatieve gevolgen heeft voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg, dan zal de inspectie daartegen optreden.
Erkent u dat veiligheid voor bewoners, maar zeker ook voor personeel, niet gebaat is bij onnodig veel flexibel personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 9.
Hoe vindt u dat Het Hietveld als werkgever heeft omgesprongen met drie medewerkers die betrokken waren bij een incident met een bewoner? Tot welke reactie geeft de uitspraak van de rechter inzake het ontslagtraject u aanleiding?4 5
Ik ga ervan uit dat de rechter in deze zaak een zorgvuldige afweging heeft gemaakt. Het is niet aan mij om over die uitspraak nog een oordeel te vormen. Meer in het algemeen geldt dat werkgevers dienen te handelen als een goed werkgever. Afgaande op de uitspraak van de rechter heeft de zorgaanbieder in deze casus in strijd gehandeld met haar verplichtingen als goed werkgever én in strijd met de uitspraak van de kantonrechter van 27 november 2013. Dat vind ik uiteraard zeer kwalijk.
Hoeveel meldingen heeft de IGZ van medewerkers van Het Hietveld ontvangen in de afgelopen vier jaar over onveilige situaties met bewoners en daarmee samenhangende onveilige werkomstandigheden? Hoe zijn deze meldingen beoordeeld en/of betrokken bij het besluit om geen eigen onderzoek te doen naar het overlijden van de bewoner?
Van medewerkers van Het Hietveld heeft de inspectie in 2014 en 2015 acht meldingen ontvangen, waarvan vier anoniem (in de periode 2011 – 2013 zijn bij de IGZ geen meldingen van medewerkers binnengekomen). Hieronder bevonden zich geen calamiteitenmeldingen. De meldingen zijn door de IGZ toegevoegd aan het inspectiedossier en betrokken bij onaangekondigd inspectiebezoek aan Het Hietveld. Deze meldingen zijn tevens door de IGZ betrokken bij haar risicobeoordeling van de onderhavige calamiteit.
Thuiszittende, autistische kinderen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Wat vindt u van het feit dat er leerbare, autistische kinderen thuiszitten omdat het reguliere onderwijs deze kinderen niet aan kan en de wachtlijsten bij passende (speciale) scholen veel te lang zijn?
Uiteraard vind ik het onwenselijk dat kinderen thuiszitten. Elke thuiszitter is er één te veel. Scholen en samenwerkingsverbanden zijn de eerstverantwoordelijken om zorg te dragen voor een passend aanbod. Scholen vanuit de zorgplicht en samenwerkingsverbanden vanuit hun verantwoordelijkheid moeten zorgen voor een dekkend ondersteuningsaanbod. Als er in een bepaalde regio onverhoopt wachtlijsten voor het speciaal onderwijs ontstaan, is het aan hen om te komen tot oplossingen. Bijvoorbeeld door te zorgen voor meer extra ondersteuning in het regulier onderwijs of door de capaciteit van het speciaal onderwijs te vergroten. Het louter bieden van een plek op een wachtlijst is in ieder geval geen passend aanbod. Mochten er dus in een regio wachtlijsten ontstaan, dan moet in de tijd dat een leerling op een wachtlijst staat voor een alternatief aanbod worden gezorgd.
Als ouders toch van mening zijn dat hun kind geen passende ondersteuning wordt geboden, dan kunnen zij daarover het gesprek aangaan met de school of het samenwerkingsverband. Daarbij kunnen ook de onderwijsconsulenten helpen. Verder houdt de Inspectie van het Onderwijs toezicht op de samenwerkingsverbanden. Daarbij wordt onder meer aandacht besteed aan signalen die wijzen op tekortkomingen in de uitvoering van passend onderwijs in een regio en aan de vraag of er een dekkend aanbod is. Indien een samenwerkingsverband geen passend aanbod voor zijn leerlingen heeft, kan de inspectie tot sancties overgaan.
Hoeveel kinderen staan op dit moment op een wachtlijst voor een passende (speciale) school, zoals de Pionier en de Bascule? Bent u bereid om een overzicht aan de Kamer te doen toekomen over het aantal leerlingen op de wachtlijst per school?1
Gegevens over eventuele wachtlijsten worden niet landelijk bijgehouden. Overigens heeft het project Beter pASSendonderwijs van so-school de Pionier (waarvan de Bascule het bevoegd gezag is) op dit moment geen wachtlijst.
Bent u zich bewust van de impact dat dit heeft op de omgeving van de kinderen, bijvoorbeeld ouders die minder (of helemaal niet meer kunnen werken) van kinderen die thuiszitten en op een wachtlijst staan? Welke maatregelen gaat u nemen om deze wachtlijsten zo snel mogelijk weg te werken?
Van die impact ben ik mij bewust. Als kinderen thuis komen te zitten, moeten alle inspanningen dan ook gericht zijn op zo snel mogelijke terugleiding naar het onderwijs. Zie verder het antwoord op vraag 1 over de verantwoordelijkheid voor het wegwerken van eventuele wachtlijsten en voor het bieden van een eventueel alternatief aanbod.
Wat vindt u van initiatieven als «Beter pASSendonderwijs» en hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke initiatieven beter bereikbaar worden voor kinderen die anders bij het regulier en het speciaal onderwijs buiten de boot vallen?2
In initiatieven als Beter pASSendonderwijs werken scholen voor speciaal onderwijs en zorginstellingen samen om intensieve ondersteuning aan kinderen te bieden. De leerlingen krijgen in het project Beter pASSendonderwijs een specifieke aanpak in een kleine onderwijssetting. Via de Werkagenda passend onderwijs, preventie, jeugdhulp en participatie 2015 van de PO-Raad, VO-raad, MBO-Raad, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de ministeries van VWS, SZW en OCW wordt de samenwerking tussen onderwijs en zorg gestimuleerd. Dit gebeurt onder meer door middel van handreikingen, de beschikbaarheid van experts en de organisatie van bijeenkomsten op bestuurlijk en op uitvoerend niveau. Ook heb ik Vanuit autisme bekeken (VAB) gevraagd om een aantal activiteiten te ontplooien om de expertise over het onderwijs aan leerlingen met autisme te verbreden. Naast het beschikbaar stellen van handreikingen voor leraren, scholen en samenwerkingsverbanden zal in een aantal regio’s met de betrokken partijen worden onderzocht wat succes- en faalfactoren zijn in het onderwijs aan leerlingen met autisme.
Hoeveel budget is er precies beschikbaar voor onderwijs in een zeer kleine setting en met veel individuele aandacht en begeleiding?
Het budget voor extra onderwijsondersteuning, zowel in het regulier als in het speciaal onderwijs, is beschikbaar via de samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Welk deel van dit budget wordt ingezet voor onderwijs in een zeer kleine setting en met veel individuele aandacht en begeleiding, is niet bekend.
Kunt u de Kamer informeren over het aantal scholen met een zeer kleine onderwijssetting en veel individuele aandacht en begeleiding per samenwerkingsverband (zowel primair onderwijs als voortgezet onderwijs)?
Dergelijke gegevens zijn niet beschikbaar. Wel signaleert de inspectie dat steeds meer samenwerkingsverbanden ertoe overgaan speciale voorzieningen voor dergelijke leerlingen in te richten, zodat ook hen een passend aanbod kan worden geboden.
Het bericht ‘Gezondheid boeren bedreigd door pesticiden’ |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gezondheid boeren bedreigd door pesticiden»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van Greenpeace over de gevolgen van pesticidegebruik in de landbouw?
In de brief van 18 februari 20142 bent u geïnformeerd over het advies van de Gezondheidsraad over risico’s van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden. Ik heb u gemeld dat de Gezondheidsraad constateert dat onder de beroepsgroep agrariërs in binnen- en buitenland veel epidemiologisch onderzoek is verricht en dat daarbij geregeld associaties zijn gevonden tussen de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en het optreden van uiteenlopende gezondheidseffecten. Vooral voor de ziekte van Parkinson en voor leukemie bij kinderen van agrariërs zijn die bevindingen consistent. De Gezondheidsraad constateert echter ook dat de buitenlandse bevindingen niet zo maar naar de Nederlandse situatie zijn door te trekken en dat de onderzoeksresultaten uit eigen land dateren van enige tijd geleden.
Het kabinet neemt de gezondheid van de bevolking zeer serieus en het advies van de Gezondheidsraad vormde voor het kabinet aanleiding om de voorstellen in het advies van Gezondheidsraad over te nemen, waaronder het uitvoeren van een meerjarig blootstellingsonderzoek onder omwonenden. In de brief van 18 mei 20153 heb ik u over de stand van zaken daarvan geïnformeerd.
Is het waar dat de Gezondheidsraad vorig jaar heeft geconcludeerd dat er sterke aanwijzingen zijn dat gewasbeschermingsmiddelen bij agrariërs aandoeningen aan het zenuwstelsel kunnen veroorzaken en dat gewasbeschermingsmiddelen bij het nageslacht van agrariërs kinderleukemie kunnen veroorzaken? Wat is uw oordeel over de conclusies van de Gezondheidsraad?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er nog geen gevolg is gegeven aan het verzoek van de Gezondheidsraad aan het kabinet om aanvullend onderzoek te doen? Is het waar dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dit onderzoek in voorbereiding heeft? Wat is de reden dat het onderzoek zo lang op zich laat wachten?
Zoals beschreven in de brief van 18 mei 2015 is het RIVM bezig met de voorbereiding van een meerjarig blootstellingsonderzoek. Hiermee wordt gevolg gegeven aan het advies van de Gezondheidsraad.
Het blootstellingsonderzoek is wetenschappelijk complex en de maatschappelijke relevantie is groot. Het is van groot belang dat de uitkomsten van het onderzoek op draagvlak kunnen rekenen en niet ter discussie staan. Dit vergt een zorgvuldige voorbereiding. Het RIVM heeft als onderdeel van deze voorbereiding een consortium gevormd van onderzoeksinstituten. Daarnaast heeft het RIVM een structuur opgezet om maatschappelijke organisaties (zoals omwonenden, producenten van gewasbeschermingsmiddelen, agrarische sector) te betrekken bij het blootstellingsonderzoek. De onderzoeksopzet die het genoemde consortium heeft uitgewerkt, is positief beoordeeld door onafhankelijke internationale deskundigen en door de betrokken maatschappelijke organisaties. De vervolgstap is nu uitvoering geven aan de onderzoeksopzet, te beginnen dit najaar met de eerste veldmetingen van achtergrondconcentraties in de omgeving. Volgens de planning zijn in 2018 de resultaten van het gehele onderzoek bekend. Zoals aangekondigd in de brief van 18 mei 2015 zult u in juni 2016 weer geïnformeerd worden over de stand van zaken.
Het blootstellingsonderzoek richt zich primair op de blootstelling die omwonenden vanuit de omgeving kan bereiken. Met deze aanpak wordt inzicht verkregen in de blootstelling van agrariërs voor zover die deelnemen als omwonenden.
Bent u voornemens om het RIVM te vragen snel met het vervolgonderzoek te starten? Zo nee, waarom niet? Wanneer verwacht u dat de uitkomsten van het vervolgonderzoek gereed zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 mei 2015 |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u de lijst «groene goederen» toesturen?1
Er is op dit moment nog geen vastgestelde lijst met «groene goederen». Hierover wordt vanaf juli 2014 in Genève onderhandeld tussen 17 WTO-leden, waaronder de EU. Lopende de onderhandelingen zijn de diverse voorstellen nog niet openbaar. Wel is duidelijk dat de producten, waarover gesproken wordt, vallen in de categorieën luchtvervuiling, beheer van afval, hernieuwbare energie en energiebesparing, waterzuivering, geluidsoverlast en «resource efficiency». De voorstellen bouwen voort op een lijst van oorspronkelijk 54 milieugoederen die door de APEC (Asia-Pacific Economic Cooperation) landen in 2012 is opgesteld. Tevens wordt besproken om aanverwante diensten onder het akkoord te laten vallen. Geloofwaardigheid («environmental credibility») en uitvoerbaarheid (voor de industrie en douane) zijn belangrijke criteria bij de nominatie van goederen en de samenstelling van de lijst die nu in voorbereiding is.
Hoeveel van de producten worden door Nederlandse bedrijven geproduceerd? Wat is de totale waarde van deze industrie?
Gezien het feit dat de lijst niet vaststaat, is nog geen uiteindelijk oordeel te geven over de omvang en waarde van de Nederlandse export in deze producten. Wel heeft de Europese Commissie studies laten verrichten naar de economische effecten van handelsliberalisatie van de 54 producten op de APEC-lijst en een eerdere groslijst van de EU met 165 producten. Voor de EU betrof de export van deze productcategorieën € 71 miljard respectievelijk € 146 miljard (8% van de totale EU export). De EU is wereldleider in export en import van groene goederen en diensten, gevolgd door China en andere APEC landen.
Wat is de waarde van de totale hoeveelheid export van deze producten en naar welke landen worden deze producten geëxporteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe worden de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven meegenomen in de onderhandelingen over het Groene Goederen handelsakkoord?
Het Nederlands bedrijfsleven wordt via de geëigende kanalen geraadpleegd over de belangen die het heeft (offensief en defensief). De Europese Commissie houdt verder regelmatig consultaties en «stakeholderbijeenkomsten» waar het bedrijsleven en maatschappelijke organisaties voor worden uitgenodigd.
De meest recente bijeenkomst met stakeholders vond plaats op 3 juni jl.
in Brussel. Hieraan namen hieraan ruim 200 deelnemers deel.
Wat zijn de verwachte economische effecten van dit handelsakkoord?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de verwachte effecten op klimaatverandering en milieuvervuiling van dit handelsakkoord?
De Europese Commissie voert op dit moment een «sustainability impact assessment» uit om te achterhalen wat de effecten van een dergelijk akkoord zijn op de economie, op de aanpak van milieuvraagstukken (waaronder klimaat) en op de bijdrage aan de millennium ontwikkelingsdoelen (MDGs) en de duurzame ontwikkelingsdoelen (sustainable development goals/SDGs). Concrete gegevens zijn op dit moment nog niet voorhanden en zijn afhankelijk van de uiteindelijke lijsten. Wel is de verwachting dat een groene goederenakkoord leidt tot betere markttoegang en goedkopere groene goederen en aanverwante diensten. Dit zal bijdragen aan een verbeterde aanpak van milieuvraagstukken, waaronder klimaat.
Wat is het belang van dit handelsakkoord voor de klimaatonderhandelingen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe ziet het besluitvormingsproces in de EU eruit voor dit handelsakkoord?
De voortgang en het onderhandelingsresultaat zullen worden besproken in de Raad Buitenlandse Zaken Handel op basis van het onderhandelingsmandaat van de Raad aan de Commissie van 8 mei 2014.
De Kamer zal hierbij steeds worden geïnformeerd over de Nederlandse inzet. Het streven is het akkoord dit najaar af te ronden om daarmee bij te dragen aan een succesvolle Klimaatconferentie (CoP 21 UNFCCC) in december in Parijs en de Ministeriële WTO Conferentie in Nairobi.
Het bericht ‘Winkels in nood door roofklanten’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «Winkels in nood door roofklanten»?1
Ja.
Klopt het, dat het aantal gevallen van winkeldiefstal ongeveer gelijk is gebleven aan het jaar ervoor en dat het drama waarschijnlijk velen malen groter is dan de officiële cijfers weergeven?
Uit voorlopige cijfers van het CBS over de jaren 2013 en 2014 blijkt een kleine daling van het aantal geregistreerde winkeldiefstallen.2 Het betrof 43.480 geregistreerde winkeldiefstallen in 2013 en 42.220 in 2014.
Aannemelijk is dat niet van alle winkeldiefstallen aangifte wordt gedaan, en de werkelijke aantallen kunnen dus hoger zijn. Het doen van aangifte is dan ook belangrijk.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat winkeliers hun zaak moeten sluiten vanwege de hoeveelheid winkeldiefstallen en dat een schadepost van honderden miljoenen euro’s onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat winkeldiefstal en de daarmee samenhangende schade onacceptabel zijn. Samen met het bedrijfsleven en de koepel- en brancheorganisaties werkt mijn ministerie dan ook aan de aanpak van criminaliteit tegen het bedrijfsleven. Van de overheid mag worden verwacht dat zij daders opspoort en vervolgt. Het bedrijfsleven zelf heeft een belangrijke rol in de preventie. Ook deze preventie wordt door mijn ministerie op verschillende manieren ondersteund, bijvoorbeeld met de aanpak Veiligheid Kleine Bedrijven in 2013 en 2014, het faciliteren van overvaltrainingen, de (deel)financiering van specifieke maatwerkprojecten in 20153 en het Keurmerk Veilig Ondernemen.
Waarom zijn uit de praktijk steeds geluiden te horen dat winkeldiefstal geen prioriteit krijgt, terwijl u steeds aangeeft dat dit wel het geval is?
Winkeldiefstal heeft zeker prioriteit voor het Openbaar Ministerie (OM). Winkeldiefstal is één van de belangrijke zaakstromen binnen het zogeheten ZSM proces, waarbij zaken zo snel mogelijk en voorzien van een betekenisvolle interventie worden afgedaan. Voorts hanteert het OM sinds maart 2015 een vernieuwde strafvorderingsrichtlijn voor winkeldiefstal. Het gebruik van geprepareerde tassen of kleding, het gebruik van geweld bij betrapping en strooptochten zijn nu strafverzwarende elementen. In de vernieuwde richtlijn huis- en lokaalvredebreuk zijn ook sancties opgenomen tegen het overtreden van winkelverboden.
Daarnaast werken publieke en private partners, waaronder Detailhandel Nederland, nauw samen binnen het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing. Binnen dit platform is in 2013 afgesproken de aanpak te richten op een zestal hoofdthema’s, te weten cybercrime, fraude, afpersing, heling, transportcriminaliteit en mobiel banditisme. Door concentratie op deze laatste dadergroep wordt ook prioriteit gegeven aan een deel van de winkeldiefstallen.
Ook op lokaal niveau wordt door middel van samenwerking tussen de ondernemers, de gemeente, politie en OM ingezet op het voorkomen en aanpakken van criminaliteit tegen bedrijven en daarmee ook van winkeldiefstal.
Deelt u voorts de mening dat het niet de bedoeling is dat ondernemers geen aangifte doen omdat winkeldiefstal toch geen prioriteit heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen teneinde deze aangiftebereidheid te verhogen?
Aangifte doen heeft altijd zin en ik roep samen met de branche- en koepelorganisaties ondernemers op altijd aangifte te doen wanneer zij slachtoffer zijn geworden van criminaliteit. Voor winkeldiefstal bestaat een speciaal aangifteformulier en er kan aangifte worden gedaan zonder naar het bureau te hoeven komen. Daarnaast heeft het OM winkeliers uitgenodigd bij strafzittingen tegen winkeldieven om te laten zien dat aangifte doen loont.
Verder kunnen (de resultaten van) de hiervoor genoemde vernieuwde strafvorderingsrichtlijn voor winkeldiefstal en de ZSM werkwijze de aangiftebereidheid bevorderen. Dit geldt ook voor de aanwijzing voor de opsporing, waarin is vastgelegd dat zaken waarbij sprake is van een heterdaadsituatie altijd dienen te worden opgepakt. Dit geldt dus ook voor winkeldiefstal waarbij de winkelier of diens personeel de verdachte op heterdaad heeft aangehouden.
Tenslotte ontwikkelt de politie een dienstverleningsmonitor die structureel zal meten wat de waardering van burgers is van de dienstverlening van de politie, waaronder het opnemen van de aangifte. De eerste resultaten daarvan worden uiterlijk eind 2015 verwacht.
Gaat het nog steeds om winkeldiefstallen met verdachten uit voornamelijk Oost-Europa? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken?
De meest recente cijfers van het CBS over winkeldiefstallen die een opsplitsing bevatten naar de nationaliteit van de verdachten, zijn de cijfers over 2012 en de voorlopige cijfers over 2013.4 Daarbij worden verdachten vermeld uit Oost-Europese landen zoals Bulgarije, Litouwen, Polen en Roemenië. Uit deze cijfers blijkt dat het aandeel van de verdachten uit deze vier landen tezamen in 2012 ongeveer 12 procent en in 2013 ongeveer 13 procent van het totaal aantal registraties van verdachten uitmaakt. Dit is derhalve geen meerderheid.