Het niet langer opvangen van gezinnen met Nederlandse kinderen in gezinsopvang locaties |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat bij recent overleg tussen o.a. de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en de Directie Migratie Beleid (DMB) is besloten dat vreemdelingen met Nederlandse kinderen niet langer behoren tot de doelgroep van de gezinsopvang locaties?
Op gezinslocaties wordt onderdak geboden aan gezinnen met minderjarige kinderen zonder recht op opvang, die anders in een humanitaire noodsituatie zouden raken. Deze gezinslocaties zijn in beginsel niet bedoeld om onderdak te bieden aan personen met een verblijfsvergunning, EU-burgers of personen met de Nederlandse nationaliteit. Deze personen kunnen immers veelal aanspraak maken op andere (niet-vreemdelingenrechtelijke) regelingen en voorzieningen, dan wel een beroep doen op de andere ouder die op basis van de gezagsrelatie de verantwoordelijkheid voor het kind op zich kan nemen.
Zoals ik eerder heb aangegeven1, kan er in bijzondere individuele situaties echter aanleiding bestaan om kinderen met de Nederlandse nationaliteit onderdak te bieden in een gezinslocatie. Ten aanzien van dit beleid hebben geen wijzigingen plaatsgevonden.
Onderdak van Nederlandse kinderen in een gezinslocatie kan voorkomen wanneer een deel van het gezin niet-rechtmatig in Nederland verblijft. Of Nederlandse kinderen onderdak krijgen op een gezinslocatie betreft echter een keuze van de ouders zelf. Vanzelfsprekend wordt aan de leden van het gezin met de Nederlandse nationaliteit die onderdak krijgen in de gezinslocatie, geen vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Deze maatregel uit de Vreemdelingenwet 2000 kan immers enkel aan vreemdelingen worden opgelegd.
Mocht het voorkomen dat het beëindigen van het onderdak van een gezin met Nederlandse kinderen in een gezinslocatie aan de orde is, zal er in beginsel altijd sprake zijn van de aanwezigheid van een alternatieve vorm van onderdak.
Klopt het dat dergelijke gezinnen geen vervolgopvang van rijkswege meer krijgen en dat dit een wijziging van het beleid is? Zo ja, waarom is voor deze beleidswijziging gekozen?
Zie antwoord vraag 1.
Zou het COA daarmee niet in strijd handelen met de uitspraak van de Hoge Raad van 21 sept. 2012 (nr. 11/01153), aangezien dit leidt tot het «klinkeren» van kinderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u een dergelijke wijziging van beleid billijk en rechtvaardig, gezien de verantwoordelijkheid van de regering ten aanzien van kinderen en mede uit hoofde van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK)? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 4 maart 2015?
Ja.
Het innen van boetes door de Kansspelautoriteit |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Boete online gokbedrijf Come On», het achterliggende sanctiebesluit van de Kansspelautoriteit (KSA), en het besluit tot openbaarmaking van die sanctie?1 Kent u voorts het bericht: «Boete van 150.000 euro voor illegaal aanbieden online kansspel», het achterliggende sanctiebesluit en het besluit tot openbaarmaking van die sanctie?2
Ja.
Bestaat er tegen de oplegging van boetes door de KSA de mogelijkheid om bezwaar dan wel beroep aan te tekenen? Heeft één van de beboete ondernemingen dat gedaan? Zo ja, met welk gevolg?
Ja, op grond van de Algemene wet bestuursrecht bestaat de mogelijkheid om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen opgelegde boetes. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten dat in alle zaken waarin de kansspelautoriteit boetes heeft opgelegd één of meer betrokken aanbieders bezwaar aan hebben getekend. In één van die gevallen is de boete inmiddels onherroepelijk geworden. In alle andere zaken loopt nog een bezwaar- of beroepsprocedure.
Zijn de door de KSA opgelegde boetes al geïnd? Zo nee, waarom niet en op welke wijze zal de KSA de boete alsnog innen?
De kansspelautoriteit heeft mij laten weten dat zowel de gezamenlijke boete aan Onisac Limited en Mansion Online Casino Limited als de boete aan Come On Europe Limited (nu Co-Gaming Limited) inmiddels betaald zijn. In totaal zijn op dit moment drie van de vijf opgelegde boetes voldaan. Het totale bedrag van de geïnde boetes is € 530.000.
Welke middelen heeft de KSA ter beschikking om betaling af te dwingen van ondernemingen die een onherroepelijk vastgestelde boete opgelegd hebben gekregen?
Wanneer een onderneming een boete niet uit eigen beweging betaalt, kan de kansspelautoriteit deze invorderen bij dwangbevel. Een dwangbevel levert een executoriale titel op. Daarmee kan verlof worden gekregen om in het desbetreffende land de titel ten uitvoer te leggen, via de aldaar geldende exequaturprocedure bij de rechter. In hoeverre dat daadwerkelijk mogelijk is verschilt per land en zal de praktijk uit moeten wijzen.
In hoeveel gevallen is een eerder door de KSA opgelegde boete aan een buitenlandse aanbieder van online kansspelen op de Nederlandse markt daadwerkelijk door de KSA geïnd? Wat is het totale bedrag van die geïnde boetes?
Zie antwoord vraag 3.
Maakt het voor de kans dat een boete daadwerkelijk geïnd wordt uit of de overtreder in een EU-lidstaat is gevestigd? Zo ja, op welke wijze?
Nee, dat maakt niet uit. De exequaturprocedure verschilt per land. Dat is niet op Europees niveau geregeld of geharmoniseerd.
Mag worden aangenomen dat de twee beboete ondernemingen op grond van de uitvoering van de motie-Bouwmeester c.s.niet in aanmerking kunnen komen voor een vergunning voor online kansspelen? Zo nee, waarom niet?3
Zoals ik ook in de nota naar aanleiding van verslag en in de antwoorden op eerdere Kamervragen heb aangegeven zullen aanbieders die na aanname van de motie Bouwmeester een boete opgelegd hebben gekregen, bij opening van de markt niet in aanmerking komen voor een vergunning.
De financiële situatie van kleine ziekenhuizen |
|
Carla Dik-Faber (CU), Arie Slob (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «20% van de ziekenhuizen financieel in de gevarenzone»?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ik ken het bericht en ik heb kennisgenomen van het BDO-rapport. Wanneer een ziekenhuis in financiële problemen verkeert is het belangrijk dat ziekenhuizen hun bedrijfsvoering snel op orde te krijgen. Bestuurders van zorginstellingen in Nederland hebben de vrijheid om keuzes te maken die bijdragen aan verantwoorde zorgverlening. Daarbij zijn de bestuurders ook verantwoordelijk voor de financiële consequenties van die keuzes.
Hoe verklaart u dat kleine ziekenhuizen relatief vaker dan grote ziekenhuizen financieel in de problemen zitten?
Bij kleine ziekenhuizen staat, gemiddeld genomen, de vermogens- en liquiditeitspositie meer onder druk. Door hun omvang zitten kleine ziekenhuizen relatief vaker in de «gevarenzone». Er zijn minder schaalvoordelen en kleinere buffers om tegenslagen op te vangen. Aan de andere kant: als ze zichzelf een goed, overzichtelijk profiel aanmeten en een goed (financieel) management hebben, dan is het zeker haalbaar om financieel gezond te blijven.
Hoeveel van de financieel zwakke ziekenhuizen bevinden zich in welke (krimp)regio’s?
Van de 10 ziekenhuizen die onderaan de lijst uit het rapport van BDO staan als het gaat om een minder goede financiële positie, liggen er drie ziekenhuizen in een krimp of anticipeer regio. Het betreft het Gemini ziekenhuis, het Admiraal de Ruyter ziekenhuis en het Orbis Medisch Centrum.
Deelt u de mening dat kleine ziekenhuizen in de regio van groot belang zijn voor de beschikbaarheid van zorg dichtbij? Bent u ook bezorgd over de toekomst van kleine ziekenhuizen?
Algemene ziekenhuizen, vaak kleiner van omvang, hebben een belangrijke rol in de regio. Zij zijn doorgaans goed gepositioneerd voor het dichtbij leveren van medisch specialistische zorg. Deze regionale algemene ziekenhuizen kunnen zich nog meer ontwikkelen tot voorzieningen waarin, in samenspraak met ketenpartners in de buurt – de eerste lijn, de langdurige zorg en andere ziekenhuizen in de regio – een groot volume aan laag complexe (medisch specialistische) zorg geleverd wordt. Deze ontwikkeling is nodig om te voorkomen dat dergelijke kleinere algemene ziekenhuizen, die belangrijk zijn voor de bereikbaarheid van zorg, verdwijnen. Dat zou het geval kunnen zijn als ze niet meer kunnen voldoen aan de noodzakelijkerwijs steeds strenger wordende normen voor kwaliteit van complexe zorg en ze zich ook niet heroriënteren op hun profiel. Ik vind het essentieel dat er een stevige basisinfrastructuur in de regio is.
Bent u op de hoogte van het 10 puntenplan met 10 ideeën voor de ziekenhuizen van de ChristenUnie?
Ja.
Wat vindt u van het idee van de ChristenUnie om kleine regio-ziekenhuizen niet alleen wanneer de acute hulp in gevaar komt, maar ook wanneer basiszorg dreigt weg te vallen, aanspraak te laten maken op een beschikbaarheidstoelage, zodat zorg dichtbij gewaarborgd blijft?
Ik vind het belangrijk dat basiszorg dichtbij beschikbaar blijft. Voor basiszorg heeft de zorgverzekeraar een zorgplicht jegens zijn verzekerden om deze op redelijke afstand beschikbaar te houden. Deze «redelijke afstand» kan per specialisme verschillen en een beschikbaarheidbijdrage voor deze zorg vind ik dan ook niet opportuun. Voor wat betreft de spoedeisende hulp en de acute verloskunde wil ik er zeker van zijn dat deze binnen de wettelijke norm van 45 minuten beschikbaar zijn en wil ik dat er indien nodig een beschikbaarheidbijdrage toegekend kan worden.
Kent u de conclusie uit het BDO-rapport waaruit blijkt dat de administratieve lasten in de zorg de laatste jaren explosief zijn gestegen, ondanks dat er meerdere malen politieke beloften zijn gedaan om dit te verlagen? Hoe komt het dat de administratieve lasten toch zijn gestegen?
Ik heb kennisgenomen van de conclusie in het rapport van BDO Accountants en adviseurs dat de afgelopen periode de administratieve lasten hoger zijn geworden doordat de kosten van de jaarverslaggeving zijn verdubbeld. Het is VWS niet bekend waar de conclusie van BDO op is gebaseerd, aangezien dit niet in de rapportage wordt benoemd. Wel is er in de transitieperiode 2012–2013 na overgang van DBC-financiering naar DOT-financiering een tijdelijke grote administratieve druk op de ziekenhuizen geweest. Dit heeft alles te maken met het financieel vangnet dat is ingesteld ten behoeve van de ziekenhuizen.
Dit neemt niet weg dat ik het erg belangrijk vind om de ervaren regeldruk in de zorg aan te pakken. Hiertoe bezie ik bijvoorbeeld jaarlijks in het kader van het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording welke uitvraag nog van toegevoegde waarde is. Is er geen sprake van toegevoegde waarde meer, dan schrap ik dergelijke overbodige uitvraag. Daarnaast zet ik mij ervoor in om de uitvraag die wel relevant is, te ontsluiten uit het primaire proces. Ook heb ik in mijn brief «Kwaliteit loont» 2 aangegeven er groot voorstander van te zijn dat in plaats van landelijk voorgeschreven prestatiebeschrijvingen van de NZa, zorgverzekeraars en zorgaanbieders meer vrijheid krijgen om zelf afspraken te maken. Dit om te zorgen dat veelbelovende innovaties en nieuwe initiatieven gericht op kwaliteit en doelmatigheid sneller kunnen worden ingevoerd.
Verder is een belangrijke les uit de afgelopen jaren dat de uitvoerende partijen de genomen maatregelen ter vermindering van de administratieve lasten niet altijd als een lastenvermindering ervaren hebben. Hoewel de maatregelen op papier wel degelijk een effect zouden moeten hebben, bleef de ervaren regeldruk (vrijwel) onverminderd bestaan. Tegelijk zien we dat de ervaren regeldruk niet alleen door overheidsregulering wordt veroorzaakt, maar door meerdere factoren. Om tot een oplossing te komen, is het daarom ook noodzakelijk de feitelijke oorzaken van deze ervaren regeldruk aan te pakken. Met mijn brief van 18 juli 2014 heb ik u geïnformeerd over het gezamenlijk initiatief van een groot aantal veldpartijen dat zich heeft verenigd in de «Agenda voor de Zorg». Zij werken aan de vermindering van administratieve lasten en regeldruk. Ik heb dit initiatief omarmd, want voor mij is duidelijk dat de aanpak van regeldruk alleen succesvol kan zijn als overheid, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en zorgprofessionals daar sámen de schouders onder zetten. Ik zal u hierover en over andere maatregelen om de aanpak van administratieve lasten in de zorg te verminderen, binnenkort nader informeren.
Deelt u de mening dat er een uniforme set aan indicatoren moet komen, waarbij ook rekening met kleine ziekenhuizen wordt gehouden? Wilt u hierover harde afspraken maken met de Inspectie voor de Gezondheidszorg, het Zorginstituut Nederland, zorgverzekeraars en ziekenhuizen?
Ik vind het belangrijk dat er een uniforme set aan indicatoren is waaruit blijkt hoe het is gesteld met de kwaliteit van de geleverde zorg. Het is aan de partijen om afspraken te maken welke indicatoren dat zijn en rekening te houden met de (administratieve) verplichtingen die dat met zich meebrengt. Die afspraken heb ik al gemaakt. Het is aan het Kwaliteitsinstituut om die te toetsen.
Kent u de conclusie uit het BDO-rapport dat fuseren niet altijd een oplossing is voor de financiële problemen van ziekenhuizen?2 Wilt u bezien op welke wijze het mogelijk is meer ruimte voor samenwerking tussen ziekenhuizen te bewerkstelligen, indien dit in het belang van de patiënt is, in plaats van het vooropstellen van het mogelijk maken van concurrentie?
Ik heb kennisgenomen van de conclusie uit het BDO-rapport dat fuseren niet altijd een oplossing is voor financiële problemen van ziekenhuizen. Wanneer een ziekenhuis in financiële problemen verkeerd is het belangrijk dat ziekenhuizen de regie nemen om hun bedrijfsvoering op orde te krijgen. Het onderzoek onderschrijft dit. Dit hoeft echter niet te betekenen dat een ziekenhuis moet fuseren. Er zijn ook andere manier om de bedrijfsvoering op orde te krijgen zoals specialisatie en het afstoten van onrendabele bedrijfsonderdelen. Daarnaast is in sommige gevallen ook een minder vergaande vorm van samenwerking mogelijk. Om de ruimte voor samenwerking tussen ziekenhuizen te verduidelijken heb ik begin vorig jaar samen met de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een aantal bijeenkomsten in Nederland georganiseerd. Daar heeft de ACM aangegeven wat wel en wat niet mag, waarbij zij altijd kijkt naar het effect van samenwerking of fusie voor de consument. De essentie van de mededingingregels en het toezicht daarop is dat samenwerking waar patiënten of verzekerden van profiteren gewoon kan, terwijl voor patiënten of verzekerden nadelige vormen van samenwerking worden tegengehouden.
Wilt u het BDO-rapport meenemen in de visie die u in maart a.s. naar de Kamer zult sturen met betrekking tot ziekenhuiszorg in krimpregio’s?
De brief curatieve zorg in krimpregio’s heb ik u 6 maart doen toekomen. De uitkomsten van het BDO-rapport heb ik daar niet expliciet in meegenomen.
De handhaving van bevoegdheidseisen voor onderwijspersoneel in het voortgezet onderwijs |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het rapport Onbevoegd lesgeven: een noodoplossing van het SCO-Kohnstamm Instituut en het ITS?1
Ja.
Op welke wijze(n) en via welke instellingen houdt u toezicht erop dat docenten in het voortgezet onderwijs bevoegd zijn voor het vak waarin zij lesgeven?
Een onbevoegde leraar past niet in de aantrekkelijke en uitdagende leeromgeving die we leerlingen in het voortgezet onderwijs willen bieden. Daarom laat ik jaarlijks op alle scholen in het voortgezet onderwijs voor alle vakken onderzoeken of de docenten die deze vakken geven ook bevoegd zijn. Het resultaat van dit onderzoek heb ik op 26 maart jl. aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 27 923 nr. 201).
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) houdt op basis van het Toezichtkader VO 2013 risicogericht toezicht. Dit toezicht is vooral gericht op de onderwijskwaliteit. Dit betekent dat de inspectie bijvoorbeeld de bevoegdheden van het personeel kan controleren indien een risicoanalyse van de inspectie uitwijst dat een school (afdeling/onderwijssoort) niet voldoet aan de ondergrens voor onderwijsresultaten (bijv. bij zeer zwakke scholen). De inspectie bespreekt de uitkomsten van deze analyses met het bestuur van de betreffende school. Dit gesprek is gericht op door te voeren verbeteringen. Daarnaast vraagt de inspectie bij alle lesobservaties in het kader van het Onderwijsverslag 2015 ook specifiek naar de bevoegdheden van docenten.
Recent heeft de inspectie de redenen van onbevoegd lesgeven onderzocht. Het rapport hierover heb ik op 26 maart jl. samen met het eerdergenoemde onderzoek aan uw Kamer aangeboden (bijlage bij Kamerstuk 27 923 nr. 201). Verder is in het Nationaal Onderwijsakkoord afgesproken dat de inspectie toeziet op de wettelijke tijdelijke uitzonderingen op de hoofdregel dat een leraar over een bevoegdheid moet beschikken. Ik heb de inspectie gevraagd hiervoor op korte termijn een voorstel te doen. Ik informeer uw Kamer in oktober in de voortgangsrapportage van de lerarenagenda over de uitvoering en voortgang van het onderzoek van de inspectie. Het zou vanzelfsprekend moeten zijn dat scholen de regels naleven over benoembaar, maar nog niet bevoegd lesgeven. Door hierop toe te zien wordt het minder eenvoudig voor onbevoegde docenten om via bijvoorbeeld tijdelijke contracten van school naar school te gaan.
Daarnaast biedt de komst van het wettelijk verplichte lerarenregister een stimulans voor leraren om hun bevoegdheid te onderhouden. Voor on(der)bevoegde leraren die op basis van wettelijke uitzonderingsgronden toch les mogen geven, richt ik een registervoorportaal in. Hiermee brengt de beroepsgroep in kaart of deze leraren voldoen aan de voorwaarden die de wet stelt aan het tijdelijk onbevoegd lesgeven.
In de voortgangsrapportage bij de lerarenagenda zal ik uw Kamer dit jaar in oktober uitgebreider informeren over de aanpak om het aantal onbevoegde leraren terug te dringen.
Waar kunnen individuele docenten beklag doen indien zij ervaren dat hun vak te grabbel wordt gegooid doordat hun school on(der)bevoegde docenten ervoor inzet?
Ik kan mij voorstellen dat het frustrerend is als leraren die een lerarenopleiding hebben afgerond om bevoegd les te geven in hun vak, geconfronteerd worden met collega’s die hetzelfde vak geven maar niet over de juiste kwalificaties beschikken. Wanneer een docent het niet eens is met de inzet of verdeling van het personeel, is het schoolbestuur het eerste aanspreekpunt. Het inzetten van bevoegd personeel is immers een wettelijke plicht van de werkgever. De werkgever kan redenen zien om tijdelijk een on(der)bevoegde docent voor de klas te zetten, bijvoorbeeld bij tijdelijke vervanging of moeilijk vervulbare vacatures. Dit mag wettelijk voor maximaal een jaar en kan alleen verlengd worden als de leraar in opleiding is. De werkgever is dus gehouden de onbevoegde docent in staat te stellen alsnog een bevoegdheid te halen. Deze verplichting is neergelegd in het Nationaal Onderwijsakkoord en de cao voor het voortgezet onderwijs. Indien zich binnen een school misstanden voordoen is de medezeggenschapsraad een plek om deze te bespreken. Daarnaast kunnen vakverenigingen en vakbonden het aanstellen van onbevoegde docenten in de sector agenderen. Ik constateer dat het onderwerp bevoegdheid de aandacht van de bonden heeft en dat de sociale partners in de cao afspraken hebben gemaakt over het terugdringen van onbevoegd lesgeven, onder andere door afspraken over scholing.
Deelt u de mening dat onderwijsbevoegdheid een minimale basis legt voor een didactische en vakinhoudelijke bekwaamheid voor het lesgeven die regelmatig via nascholing moet worden onderhouden en die moet worden verankerd in een lerarenregister? Zo ja, op welke wijze(n) gaat u scholen dan stimuleren om leraren in te schakelen die niet alleen bevoegd zijn om hun vak te onderwijzen maar die bovendien zijn ingeschreven in het lerarenregister?
Ik ben het ermee eens dat het behalen van een onderwijsbevoegdheid een eerste stap is om een goede docent te worden. De sectorwetten stellen met reden kwaliteitseisen aan het beroep van leraar. Voor de onderwijskwaliteit is van groot belang dat de leraar goed toegerust is én blijft. De onderwijsbevoegdheid bestrijkt meer dan alleen didactische en vakinhoudelijke bekwaamheid. Daarom zal de leraar gedurende zijn loopbaan het hele palet aan benodigde vaardigheden en kennis moeten onderhouden. Vanaf 2017 maakt elke bevoegde leraar daarom via het lerarenregister zichtbaar dat hij werk maakt van zijn professionele ontwikkeling.
De norm is dat een leraar bevoegd is. De wet laat bewust ruimte voor enkele uitzonderingen op deze norm, bijvoorbeeld om mensen van buiten het onderwijs met waardevolle kennis en ervaring tijdelijk onbevoegd als leraar te laten (zij-)instromen. Omdat het register alleen toegankelijk is voor bevoegde leraren, kunnen deze leraren zich niet direct registreren. Om deze groep wel in beeld te brengen, richt ik een registervoorportaal in. Dit voorportaal geeft onder meer zicht op de wettelijke termijnen die aan de uitzonderingen op de bevoegdheid zijn verbonden. Daarmee ontstaat een extra stimulans voor werkgevers om bevoegde leraren aan te stellen en om leraren die tijdelijk nog niet over de juiste papieren beschikken zo snel mogelijk hun bevoegdheid te laten halen. Na het behalen van hun bevoegdheid kunnen deze leraren zich registreren in het lerarenregister.
Gaat er voor het entreerecht voor docenten in het voortgezet onderwijs die beschikken over een eerstegraadsbevoegdheid en die overwegend lesgeven in de bovenbouw, voor scholen een perverse prikkel uit die hen stimuleert om on(der)bevoegde docenten in te zetten? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo neen, hoe heeft u dit dan kunnen vaststellen?
Ik heb geen verband kunnen vinden tussen het entreerecht en de inzet van onbevoegde docenten. De afspraken over het entreerecht zijn gemaakt in de cao tussen de sociale partners. Van de sociale partners zijn bij OCW geen signalen binnengekomen over een perverse prikkel om on- of onderbevoegde docenten aan te stellen, die uit zou gaan van het entreerecht. Ook extra navraag heeft geen signalen opgeleverd.
Ik sluit niet uit dat verdeling van lessen en het inzetten van leraren in onder- en bovenbouw aan het begin van schooljaar 2014–2015 vanwege het entreerecht meer aandacht hebben getrokken dan in voorafgaande jaren. Dit is begrijpelijk gezien de impact van een bevordering naar een hogere schaal. Een schoolbestuur heeft binnen de grenzen van de wet en de cao de vrijheid een eigen afweging te maken welke leraren worden ingezet in de bovenbouw. Het HRM-beleid en het financieel beleid van de school zijn daarop van invloed.
Mochten alsnog signalen binnenkomen over perverse prikkels om onderbevoegde docenten aan te stellen, dan zal ik die serieus onderzoeken en zo nodig bespreken met de sociale partners. Juist nu onderzoeksresultaten laten zien dat een beweging is ingezet naar meer bevoegde docenten, zou een prikkel tot het aanstellen van meer on(der)bevoegde docenten ongepast zijn. Ik kan u tot slot melden dat sociale partners in de cao vo 2014/2015 hebben opgenomen dat het entreerecht per 31 juli 2015 vervalt.
Cyberaanvallen op reisinformatiedienst 9292 |
|
Betty de Boer (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ov-info machteloos tegen cyberaanvallen»?1
Ja.
Bent u bereid na te gaan in hoeverre reisinformatie dienst 9292 plat ligt door cyberaanvallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) te verzoeken om 9292 bij te staan en te laten onderzoeken hoe en hoe vaak 9292 digitaal wordt aangevallen en door wie en proberen te komen tot een oplossing om deze aanvallen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) richt zich bij het uitvoeren van haar taken, conform de Kamerbrief d.d. 23 december 2011(Kamerstuk 26 643, nr. 220), op de doelgroep van rijksoverheid en de vitale sectoren en hanteert hierbij de door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2009 vastgestelde lijst van vitale sectoren. Thans wordt deze lijst door het Ministerie van Veiligheid en Justitie herijkt. Naar verwachting zal de herijkte lijst van vitale sectoren nog dit voorjaar aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Aanbieders van reisinformatie maken op dit moment geen deel uit van de vitale sectoren. Overigens laat dit onverlet dat aanbieders van reisinformatie een eigen verantwoordelijkheid kennen voor informatiebeveiliging.
Ook in het geval waarbij het NCSC geen rechtstreekse ondersteuning verleent, zoals dat wel gebeurt ten behoeve van de vitale sectoren, wordt de kennis van het NCSC via de website www.ncsc.nl ontsloten. Op deze website kunnen ook aanbieders van niet vitale producten of diensten gericht handelingsperspectief vinden over de wijze waarop binnen de eigen verantwoordelijkheid de digitale weerbaarheid, waaronder tegen DDoS-aanvallen, kan worden vergroot.
9292 heeft overigens geen wettelijke plicht tot informatievoorziening aan de reiziger. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft (nog) geen gebruik gemaakt van een aanwijzing als bedoeld in artikel 14, tweede lid, Bp 2000. Omdat een landelijk dekkend systeem in werking is, ontbreekt de noodzaak daarvoor. 9292 is niet de enige die reisinformatie verstrekt. Onder andere Plannerstack, Calender42, Openbaar Vervoer App, Brabant OV app, GoAbout en alle vervoerders verstrekken ook reisinformatie aan reizigers.
OV9292 heeft naar aanleiding van de gebeurtenissen tevens een brief verzonden aan de Minister van Veiligheid en Justitie. Naar aanleiding hiervan zal nader contact plaatsvinden tussen het NCSC en OV9292 om te bezien op welke wijze de openbare kennis van het NCSC voor OV9292 te ontsluiten valt.
Deelt u de mening dat, omdat het hier gaat om een wettelijke plicht tot informatievoorziening aan de reiziger, 9292 een beroep kan doen op het NCSC om hen bij te staan indien zij digitaal worden aangevallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het beleid ten aanzien van haatpredikers en de handhaving daarvan |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraak dat imams die met kwade bedoelingen naar Nederland willen komen geen visum moeten krijgen en dat al aanwezige haatpredikers het land uitgezet moeten worden?1
Ja.
Zijn er sindsdien haatpredikers het land uitgezet of de toegang tot Nederland geweigerd? Zo ja, hoeveel en waarom? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot de betreffende uitspraak die aanwezigheid van dergelijke personen impliceerde?
Er zijn geen gevallen bekend waarin predikers het land zijn uitgezet of waarvan de toegang tot Nederland op voorhand is geweigerd. Wel zijn, zoals aangegeven, de visa van drie van de predikers die in Rijswijk zouden spreken ingetrokken, met het oog op de openbare orde, tegen de achtergrond van de maatschappelijke onrust, zoals verwoord in een brief van de NCTV.
Bent u bekend met het door Stichting Rohamaa georganiseerde evenement «Zij hebben recht op ons» op 8 maart 2015?2
Ja.
Hoe kwalificeert u, gegeven onder andere de berichtgeving over jihadistische connecties in De Telegraaf, de sprekers op dat evenement?
Van een aantal van de predikers op dit evenement is bekend dat zij behoren tot de stroming van de politieke salafisten. Het gaat hier niet om jihadisten, wel om invloedrijke geestelijken, waarvan bekend is dat sommigen in contact staan met radicaal-islamitische personen of organisaties. De voorbereidingen van de bijeenkomst in Rijswijk vonden plaats in een tijdsgewricht dat er in Nederland grote maatschappelijke ongerustheid bestaat over de risico's van het jihadisme. Hiermee komen naast vraagstukken rondom de vrijheid van meningsuiting ook vraagstukken rondom de openbare orde aan de orde. De visa van een drietal sprekers zijn ingetrokken met het oog op de openbare orde, tegen de achtergrond van de maatschappelijke onrust.
Ziet u aanleiding deze personen toegang tot Nederland te weigeren of hen het land uit te zetten? Zo ja, op welke gronden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze geeft u, in het algemeen en in dit concrete geval, invulling aan uw uitspraak dat we «haat-imams» het werken moeilijk en waar het kan onmogelijk maken?3
De rijksoverheid kan in het geval van omstreden predikers die visumplichtig zijn en een bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid visa niet uitvaardigen of intrekken. Op lokaal niveau heeft de burgemeester mogelijkheden om voorafgaand aan een evenement of ter plaatse maatregelen te nemen met het oog op het handhaven van de openbare orde.
Hoe bent u voornemens de ontstane onrust weg te nemen en ervoor zorg te dragen dat eventueel gedane haat zaaiende uitlatingen vervolgd worden?
De visa zijn ingetrokken uit het oogpunt van openbare orde, tegen de achtergrond van de ontstane maatschappelijke onrust. Voor buitenlandse predikers die onverdraagzame en anti-integratieve boodschappen uitdragen en daarmee een bedreiging vormen voor de openbare orde is in Nederland geen plek.
De vrijheid van meningsuiting is de essentie van democratie. Die vrijheid geldt in Nederland voor iedereen. De vrijheid van meningsuiting wordt begrensd als de vrijheden van anderen in het geding komen, als mensen geweld of haat prediken of als de openbare orde of de nationale veiligheid in het geding komt.
Een ter dood veroordeelde Iraniër |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Iran: Juvenile offender to be executed in a week gives harrowing torture account»?1 Is het waar dat is aangekondigd dat Saman Naseem, die veroordeeld is voor een misdaad die hij zou hebben begaan toen hij nog minderjarig was, zeer binnenkort in Iran wordt geëxecuteerd?
Ja. Berichtgeving over een daadwerkelijke uitvoer van deze executie op 19 februari jl. is tot op heden tegenstrijdig en vooralsnog niet door de Iraanse autoriteiten bevestigd.
Kunt u bevestigen dat het uitvoeren van de doodstraf volgens internationale verdragen, waar Iran partij bij is, verboden is wanneer het personen betreft die veroordeeld zijn voor misdaden die zijn begaan toen zij minderjarig waren?
Ja.
Kunt u bevestigen dat Saman Naseem is gemarteld tijdens het proces?
Nee.
Bent u bereid per direct contact te zoeken met uw Iraanse collega’s om hen te verzoeken de doodstraf niet te voltrekken en deze zaak te herzien?
Naar aanleiding van berichtgeving over de op handen zijnde executie van Saman Naseem heeft de EU, met steun van NL, bij de Iraanse autoriteiten gedemarcheerd. Daarnaast is er een EU-verklaring uitgegaan die de Iraanse autoriteiten oproept de executie niet uit te voeren. Nederland heeft ook in bilateraal verband zijn zorgen overgebracht en de Iraanse autoriteiten opgeroepen de executie van Saman Naseem tegen te houden.
De politisering van staatsorganen en de beperking van persvrijheid in Macedonië |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de premier van EU kandidaat-lidstaat Macedonië in een speciaal ingelast live tv-optreden de oppositieleider beschuldigde van spionage en poging tot staatsgreep en dat de openbaar aanklager na de beschuldigingen van de premier het paspoort van de oppositieleider in beslag heeft genomen en overweegt hem te vervolgen?1
Ja.
Bent u bekend met de berichtgeving dat de openbaar aanklager een verklaring heeft uitgegeven waarin publicatie van, volgens de oppositie belastend, opnamemateriaal over de regering door journalisten tot vervolging zal leiden?2 3 4
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat er sprake is van toenemende politieke invloed op de rechtsgang, beperking van mediavrijheid en toenemende zelfcensuur in Macedonië? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket 20145 maakt het kabinet zich, net als de Europese Commissie, ernstige zorgen over toenemende politisering en overheidscontrole in Macedonië. Onafhankelijke rechtspraak, mediavrijheid en mediadiversiteit staan toenemend onder druk.
Heeft u contact gehad met uw Macedonische collega over de beschuldigingen van de premier? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was zijn reactie?
Direct na het tv-optreden van de premier op 31 januari jl. heeft de EU in een verklaring gewezen op het onvervreemdbare recht op een onafhankelijk en transparant onderzoek, met respect voor de rechten van de beschuldigden in lijn met de wet en met internationale standaarden, inclusief het principe dat iemand onschuldig is tot het tegendeel bewezen is. De Nederlandse ambassadeur heeft – in lijn met de EU-verklaring – zijn zorgen over de ontwikkelingen overgebracht bij het Macedonische Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hetzelfde is gebeurd tijdens recente hoogambtelijke contacten met de Macedonische Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken. Daarbij is ook gezegd dat debat over politieke meningsverschillen in het parlement thuishoort. Nederland en de EU blijven de Macedonische autoriteiten in alle contacten met klem oproepen zich met hernieuwde daadkracht en toewijding te richten op het hervormingsproces, ook wat betreft het verminderen van politieke invloed op de rechtsgang en beperking van mediavrijheid.
Bent u bereid om bij de autoriteiten van Macedonië uw zorgen te uiten over de toenemende politieke invloed op de rechtsgang en beperking van mediavrijheid? Zo ja, op welke wijze en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen heeft Macedonië tot nu toe getroffen om gevolg te geven aan de oproepen van de Europese Commissie in het uitbreidingspakket 2014 om de rechtsstaat te versterken? Zijn deze maatregelen volgens u voldoende?
Macedonië lijkt vooralsnog onvoldoende opvolging te geven aan de specifieke aanbevelingen van de Commissie op de betreffende terreinen. Mede door de voortdurende parlementaire boycot door de oppositie en de onwil van zowel regering als oppositie om een betekenisvolle politieke dialoog te voeren ligt het hervormingsproces in het land vrijwel stil.
De EU volgt de ontwikkelingen in Macedonië op de voet. Commissaris Hahn heeft tijdens zijn recente bezoek aan Skopje op 17 februari jl. met verschillende partijen gesproken, onder wie oppositieleider Zaev. Hij heeft hierbij zijn ernstige zorgen uitgesproken over de ontwikkelingen en het belang benadrukt van een oplossing van de huidige crisis, een terugkeer van de oppositie naar het parlement en de voortvarende aanpak van het hervormingsproces. In zijn gesprekken heeft hij uitdrukkelijk de verwachtingen van de Europese Unie overgebracht op het gebied van mediavrijheid, rechtsstaat en mensenrechten in het land.
Ook in de Raad van Europa is de situatie in Macedonië aan de orde gesteld. Zij heeft gevraagd om transparant en onafhankelijk rechterlijk onderzoek. Voorts heeft de Hoge Commissaris voor Minderheden van de OVSE, Astrid Thors, op 18 februari in Skopje de politieke leiders opgeroepen hun verantwoordelijkheid te nemen en te zorgen dat de huidige politieke ontwikkelingen geen gevolgen zullen hebben voor de interetnische relaties.
Bent u bereid om in Europees verband aandacht te vragen voor de bovengenoemde zorgelijke ontwikkeling in het land en met uw Europese collega’s een signaal af te geven aan de autoriteiten in Macedonië? Zo ja, op welke wijze en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke invloed heeft deze ontwikkeling op de steun van Nederland voor het openen van onderhandelingen met Macedonië over toetreding tot de EU?
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket 2014 zit het toetredingsproces van Macedonië in een impasse en is het kabinet zich bewust van de rol die het uitblijven van een besluit van de Raad tot het openen van onderhandelingen hierin heeft gespeeld. De naamskwestie moet met voorrang worden opgelost, maar mag tegelijkertijd geen excuus zijn om hervormingen te staken of zelfs terug te draaien. Ook omdat een besluit tot het openen van onderhandelingen nieuw momentum zou kunnen genereren voor hervormingen en het vinden van een oplossing in de naamskwestie. Hierbij werd echter aangegeven dat Macedonië de genoemde tekortkomingen daadkrachtig moet aanpakken. De conclusies die de Raad op 16 december 2014 aannam, laten hierover geen misverstand bestaan6. Het kabinet wacht nu het eerstvolgende voortgangsrapport van de Commissie af en zal, naar gelang de inhoud van dat rapport, opnieuw een afweging maken.
Het bericht 'Imams hebben visum voor benefiet in Rijswijk al binnen' |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Imams hebben visum voor benefiet in Rijswijk al binnen»?1
Ja.
Klopt het dat aan de imams die uitgenodigd zijn voor de bijeenkomst in Rijswijk op 8 maart reeds een visum is verstrekt? Zo ja, kunt u aangeven om hoeveel personen het gaat, of ook aan personen een visum is geweigerd en hoeveel personen burgers van de EU zijn?
Zeven predikers waren uitgenodigd voor het geven van lezingen op 8 maart. Voor drie van deze predikers waren in eerste instantie visa verstrekt door Nederland. Deze visa zijn ingetrokken met het oog op de openbare orde, zoals verwoord in een brief van de NCTV. Twee sprekers waren in het bezit van een Schengenvisum dat eerder is afgegeven door een ander Schengenland. De overige sprekers verblijven rechtmatig in het Schengengebied.
Welke mogelijkheden ziet u om visa te weigeren aan radicale imams of reeds verleende visa in te trekken?
Voor sprekers die visumplichtig zijn, wordt bij de visumaanvraag bij de ambassade of het consulaat een check gedaan op grond van het Schengen Acquis. Het Schengen Acquis biedt de mogelijkheid visa af te wijzen of toegang te weigeren indien sprake is van een bedreiging voor de openbare orde, nationale veiligheid en/of internationale betrekkingen. Bij de beoordeling hiervan is grote zorgvuldigheid geboden met het oog op de rechtsstatelijkheid. Een spreker die in het verleden haat of geweld gepredikt heeft, kan op grond van bovengenoemde criteria een visum geweigerd worden. Ook indien een visum reeds is verleend, bestaat de mogelijkheid deze op basis van nieuwe informatie of omstandigheden in te trekken. Bijvoorbeeld omdat er (nieuwe) aanwijzingen zijn dat sprake is van een bedreiging van de openbare orde en/of de nationale veiligheid.
Ziet u gelet op het huidige dreigingsniveau, de maatschappelijke spanningen en de inzet van het actieplan voor bestrijding van radicalisering en jihadisme aanleiding om de toetsingscriteria voor visumverstrekking aan radicale predikers aan te scherpen, zoals destijds verzocht in de motie Van der Staaij?2
Daartoe zie ik geen aanleiding. De huidige toetsingscriteria geven ook nu de mogelijkheid om visa te weigeren als er sprake is van een bedreiging van de openbare orde, nationale veiligheid en/of internationale betrekkingen. Het kan voorkomen dat toetsing aan deze criteria ten tijde van de behandeling van de visumaanvraag een andere uitkomst oplevert dan wanneer die toetsing op een later moment na de visumverlening wordt uitgevoerd. Verder hebben alle aan het Schengen Acquis verbonden landen op basis van dit verdrag de mogelijkheid om een visum te weigeren op de gronden zoals genoemd in dit antwoord.
Bent u bereid om in EU-verband de ruime mogelijkheden voor radicale predikers om hun schadelijke invloed in andere lidstaten vrij te verspreiden te agenderen?
Zie antwoord vraag 4.
Gasboringen op Terschelling |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het wachten is op de boortorens»?1
Ja.
In welke fase bevindt zich de vergunningverlening voor het gasveld bij Terschelling?
Tulip Oil is thans in het bezit van een opsporingsvergunning op basis van de Mijnbouwwet. Tulip Oil heeft op 11 november 2014 een winningsvergunning op basis van de Mijnbouwwet aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken (hierna: EZ), waarop op 27 januari 2015 nog een addendum is ingediend. Naar verwachting kan ik medio dit jaar besluiten over deze aanvraag. Mocht dit besluit positief uitvallen voor Tulip Oil, dan dient daarna nog besluitvorming plaats te vinden over alle voor het project noodzakelijke besluiten. Dit betreft onder andere een inpassingsplan voor de locatie-alternatieven op het eiland en een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. Deze besluitvorming vindt plaats onder toepassing van de rijkscoördinatieregeling (hierna: RCR), waarbij ik – naast de rol van bevoegd gezag die ik tezamen met de Minister van Infrastructuur en Milieu vervul ten aanzien van het op te stellen inpassingsplan voor de locatie-alternatieven op het eiland – de rol van coördinerend bevoegd gezag vervul.
Mag er in zijn algemeenheid geboord worden naar gas binnen een Natura2000-gebied?
Voor een gasboring in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied is doorgaans een vergunning van de Staatssecretaris van Economische Zaken op grond van artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 vereist. Als significante negatieve effecten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, dient door de initiatiefnemer een passende beoordeling te worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag beoordeelt de vergunningaanvraag en het onderliggende onderzoek en besluit vervolgens of de vergunning, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, kan worden verleend.
Tulip Oil noemt een jarenlange verstoring van de natuur als mogelijk gevolg van gaswinning; is dit in uw ogen een acceptabel risico?
Ik kan deze vraag in deze fase van de besluitvormingsprocedure niet beantwoorden. Eerst dien ik te besluiten of de door Tulip Oil aangevraagde winningsvergunning op grond van de Mijnbouwwet kan worden verleend. Nadat de winningsvergunning is verleend, is de formele start van de RCR-procedure aan de orde. De RCR-procedure omvat diverse besluiten. Naast het opstellen van een inpassingsplan gaat het dan ook om een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en mogelijk om een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet. De Staatssecretaris van Economische Zaken en ik hechten er groot belang aan dat zorgvuldig wordt uitgezocht of er negatieve effecten op de natuur kunnen ontstaan door een eventuele gasboring op of ten noorden van Terschelling. Overigens gaat het bij de RCR om een uitgebreide beoordeling van de effecten op veiligheid (bijv. externe veiligheid), milieu, natuur en landschap. Dit komt ook nog tot uitdrukking in onder meer de op te stellen milieueffectrapportage en de benodigde omgevingsvergunning.
Worden de risico’s voor de natuur en het toerisme meegewogen in de beslissing over vergunningverlening?
De afweging in hoeverre een activiteit als de door Tulip Oil voorgenomen gaswinning negatieve effecten heeft op beschermde natuurwaarden, wordt op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet gemaakt.
Het effect op het toerisme van de, al dan niet tijdelijke, mijnbouwinstallaties en -activiteiten op of nabij Terschelling, zal in het op te stellen inpassingsplan voor de locatie-alternatieven op het eiland, worden geadresseerd.
Klopt het dat het gas onder Terschelling voor 14% uit CO2 bestaat? Brengt dit aanvullende risico’s met zich mee?
Het gas in het voorkomen Terschelling-Noord bestaat inderdaad voor circa 14% uit CO2. Dat gas kan niet op de markt worden gebracht zonder sterke reductie van het percentage CO2. Mocht de winningsvergunning verleend worden, dan zullen in het MER-traject meerdere varianten worden onderzocht voor de ontwikkeling van het veld, inclusief de gasbehandeling en de eindbestemming van het afgescheiden CO2. Dan zal ook worden beoordeeld of het CO2 aanvullende risico’s met zich meebrengt, maar ook welke maatregelen genomen zullen worden om die eventuele risico’s te beperken.
Is het bij vergunningverlening Tulip Oil toegestaan om horizontaal te boren? Welke risico’s brengt dit met zich mee?
In een vergunning voor het opsporen en/of het winnen van delfstoffen wordt bepaald voor welke activiteiten de vergunning geldt, voor welk tijdvak en voor welk gebied (Mijnbouwwet, artikel 11). De vergunning bevat geen voorschriften over de wijze waarop boringen uitgevoerd mogen worden.
De mijnbouwregelgeving is zodanig ingericht dat een vergunninghouder zelf kan bepalen hoe hij zijn boring uitvoert: verticaal, schuin, (gedeeltelijk) horizontaal, of combinaties daarvan. Ook is een vergunninghouder vrij om te bepalen hoe hij de ontdekte delfstoffen het beste kan produceren: zonder of met stimulerende maatregelen (fracking, zuring, stoominjectie, gasinjectie, etc.). Voor alle booractiviteiten en stimuleringsactiviteiten geldt dat ze alleen zijn toegestaan als ze veilig kunnen worden uitgevoerd en alle risico’s beneden aanvaarde niveaus zijn gebracht. Staatstoezicht op de Mijnen beoordeelt dit in het voortraject en ziet hierop toe in de uitvoering.
Is het bij vergunningverlening toegestaan om te fracken? Welke risico’s brengt dit met zich mee?
Zie antwoord vraag 7.
Is het bij vergunningverlening toegestaan om de gaswinning te stimuleren met zuren? Welke risico’s brengt dit met zich mee?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe groot is de kans op een blow-out bij boring op Terschelling? Welke effecten zou een blow-out kunnen hebben?
De veiligheidsregels in Nederland zijn zodanig streng dat de kans op een blow-out uiterst gering is. Toch wordt er bij elke boring wel rekening gehouden met het (onwaarschijnlijke) scenario dat alle veiligheidsmaatregelen falen. Zo dienen alle mijnbouwondernemingen apparatuur en experts beschikbaar te hebben om maatregelen te kunnen treffen om een blow-out zo snel mogelijk onder controle te krijgen. Om zo goed mogelijk op een dergelijke situatie voorbereid te zijn houden de mijnbouwondernemingen jaarlijks gezamenlijke trainingen waarbij het onder controle brengen van diverse blow-out scenario’s wordt geoefend.
Wat zijn de financiële consequenties indien de meest verstrekkende risico’s van gaswinning op of bij Terschelling optreden?
Op basis van het Burgerlijk Wetboek is de exploitant van een mijnbouwwerk aansprakelijk voor onder meer de schade die ontstaat door uitstroming van delfstoffen als gevolg van de aanleg of de exploitatie van dat werk. Hoewel het risico op milieuschade en de gevolgen voor het milieu door calamiteiten bij gaswinning aanzienlijk kleiner zijn dan bij oliewinning, zijn uiteraard ook mijnbouwactiviteiten in het kader van de gaswinning niet vrij van ieder risico. Voorafgaand aan de start van de activiteit dient voldoende zeker te zijn dat een vergunninghouder voldoende financiële capaciteit heeft om te kunnen voldoen aan alle financiële verplichtingen ter zake van de eventueel voor hem uit de desbetreffende mijnbouwactiviteiten voortvloeiende aansprakelijkheden. Daartoe zal ten tijde van de verlening van de winningsvergunning zowel door mij als vergunningverlener alsook door Energiebeheer Nederland (hierna: EBN) uit hoofde van haar deelneming in de vergunning een toets plaatsvinden op de financiële draagkracht van de aanvrager. Een gebrek aan financiële mogelijkheden is op grond van de Mijnbouwwet een grond om de aangevraagde winningsvergunning te weigeren. Als deze vergunning eenmaal verleend is, dan kan intrekking ervan worden gerechtvaardigd door een wijziging in de financiële mogelijkheden van de vergunninghouder. Zo nodig kunnen risico beperkende maatregelen worden voorgesteld in de vorm van verzekeringen of financiële zekerheden.
Is Tulip Oil in staat om deze risico’s financieel te dragen? Heeft Tulip Oil genoeg eigen vermogen om milieuschade te vergoeden?
Zie antwoord vraag 11.
Wie wordt verantwoordelijk voor schademeldingen en afhandeling?
Indien deze gaswinning doorgang zal vinden, dan zal Tulip Oil verantwoordelijk zijn voor de afhandeling van eventuele schademeldingen.
Wat is naar uw inschatting het winbare volume van het gasveld bij Terschelling?
Tulip Oil gaat uit van een winbaar gasvolume van circa 2 tot 5 miljard m3. In hoeverre dit reëel is, wordt momenteel getoetst door mijn adviseurs TNO en EBN, op basis van de door Tulip Oil ingediende winningsvergunningaanvraag. Aangezien de economische winbaarheid vooralsnog niet is vastgesteld – dat is namelijk pas het geval bij verlening van de aangevraagde winningsvergunning – kan ik hierover in dit stadium geen uitspraken doen.
Hoeveel zou winning van dit gas de schatkist opleveren uitgaande van de huidige gasprijs?
Zie antwoord vraag 14.
Participeert Energiebeheer Nederland in het gasveld bij Terschelling?
Ja, EBN participeert in de huidige opsporingsvergunning. EBN adviseert mij momenteel over de economische winbaarheid van het gas op basis van de door Tulip Oil ingediende winningsvergunningaanvraag. Op basis van deze informatie zal EBN ook zelf een besluit nemen over het wel of niet participeren in deze winningsvergunning.
Het bericht: ‘Chemopatiënten kweken stiekem cannabis’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Chemopatiënten kweken stiekem cannabis»?1
Ja, ik ken dit bericht.
Wat vindt u ervan dat de heer Hillebrand, als gevolg van inbeslagname door de politie, zonder de benodigde medicinale cannabis is komen te zitten, terwijl de medicinale cannabis in de apotheek onvoldoende werkt, en deze bovendien door zijn zorgverzekeraar niet wordt vergoed? Hoe raadt u dergelijke patiënten aan om te gaan met de situatie waarin zij zonder de voor hen benodigde cannabis komen te zitten? Neemt u daarbij in uw oordeel mee dat voor sommige patiënten het niet kunnen beschikken over die cannabis betekent dat zij meer en grotere gezondheidsproblemen ervaren?
Dat de zelf gekweekte cannabis van de heer Hillebrand in beslag is genomen is een gevolg van het verbod op de teelt van cannabis zoals gesteld in de Opiumwet. Overigens zijn vijf planten niet in beslag genomen.
Inmiddels zijn vijf verschillende soorten medicinale cannabis op doktersrecept verkrijgbaar in de apotheek. Met deze vijf soorten wordt mijns inziens grotendeels voorzien in de bestaande behoefte. Het is mij niet bekend of de heer Hillebrand al deze soorten heeft uitgeprobeerd en of hij hier onvoldoende baat bij heeft.
Medicinale cannabis is geen geregistreerd geneesmiddel en is niet opgenomen in het verzekerde basispakket. Het is aan de zorgverzekeraars of zij de kosten van medicinale cannabis al dan niet (volledig) vergoeden (zie in deze ook het antwoord op vraag 8).
Wat vindt u ervan dat er een ondergronds circuit is ontstaan van patiënten die elkaar helpen om buiten de apotheek om aan medische cannabis te komen die bij hen werkelijk effect heeft, zoals in het artikel wordt beschreven? Heeft u zicht op de omvang van een dergelijk circuit?
Er is een grote verscheidenheid aan cannabisvarianten (enkele honderden). Ik sluit niet uit dat er patiënten zijn die elkaar helpen door informatie uit te wisselen over de heilzame werking die zij zelf ervaren door het gebruik van een bepaalde cannabisvariant die niet op doktersrecept in de apotheek verkrijgbaar is. Voor mij is niet duidelijk of deze patiënten de nu beschikbare vijf medicinale cannabisvarianten hebben gebruikt, of dat zij, voordat medicinale cannabis beschikbaar kwam via de apotheek (2003), al andere, niet medicinale, varianten gebruikten en daar mee verder zijn gegaan. Ik heb geen zicht op het aantal patiënten dat om medische redenen cannabis buiten de apotheek betrekt.
Deelt u de mening van Arno Hazekamp, cannabis-onderzoeker aan de universiteit Leiden, dat voor wat betreft de werking van verschillende cannabissoorten de wetenschap achter loopt bij de praktijk?
De cannabissoorten verschillen van elkaar wat betreft aantal stoffen en samenstelling en concentratie van deze stoffen. Het gaat om honderden stoffen. Wat de precieze werkingsmechanismen zijn van deze werkzame stoffen en hun onderlinge werking (bijv. modulerend) is wetenschappelijk nog niet allemaal onderzocht.
Bent u bereid verder wetenschappelijk onderzoek te laten doen naar de werking, zowel naar de werkzame stoffen in cannabissoorten, als naar de cannabisreceptoren in de hersenen die niet bij iedereen identiek zijn?
Inmiddels zijn vijf medicinale cannabissoorten via de apotheek op recept verkrijgbaar. Met deze vijf soorten wordt, mede gelet op de ervaringen van Bureau Medicinale Cannabis (BMC), mijns inziens grotendeels voorzien in de bestaande behoefte. Het initiëren van verder wetenschappelijk onderzoek acht ik op dit moment niet nodig.
Wat is u bekend over de ontwikkeling van de klanttevredenheid onder de gebruikers van de apothekerswiet, sinds daar in 2007 onderzoek naar is gedaan?2
Uit het onderzoek van 2014 3 blijkt een hoge mate van tevredenheid van patiënten over de therapeutische werking van de medicinale cannabis uit de apotheek. BMC heeft de afgelopen jaren vrijwel geen vragen of klachten ontvangen over de beschikbare varianten of uitbreiding daarvan.
Hoeveel medicinale cannabisgebruikers maken gebruik van de apotheek, en hoeveel medicinale cannabisgebruikers verkrijgen – al dan niet noodgedwongen – op een andere manier hun cannabis? Is u bekend voor hoeveel mensen de medicinale cannabis in de apotheek onvoldoende werkt om bijvoorbeeld pijn te verlichten, of misselijkheid tegen te gaan?
Er zijn ongeveer 1200 patiënten die medicinale cannabis op doktersrecept via de apotheek verkrijgen. Mij is niet bekend of en zo ja hoeveel patiënten geen baat hebben bij de beschikbare medicinale cannabis en hoeveel daarvan op een andere manier niet-medicinale cannabis verkrijgen.
Is u bekend welk deel van de personen die buiten de apotheek om cannabis voor medicinaal gebruik verkrijgt of voor zichzelf vervaardigt, hiertoe is overgegaan omdat de zorgverzekeraar die cannabis niet vergoedt? Kunt u uiteenzetten welke zorgverzekeraars medicinale cannabis op dit moment vergoeden?
Nee, deze cijfers zijn mij niet bekend.
Op de website www.ncsm.nl is een overzicht gepubliceerd waarin het vergoedingenbeleid van de grootste zorgverzekeraars is opgenomen. Hieruit blijkt dat ca. 75% van de zorgverzekeraars medicinale cannabis op een of andere wijze vergoedt.
Kunt u ingaan op ontwikkelingen op het gebied van de registratie van medicinale cannabis als medicijn? Verwacht u dat medicinale cannabis op termijn een geregistreerd geneesmiddel wordt?
Op dit moment zijn drie Nederlandse bedrijven bezig met het ontwikkelen van een geneesmiddel met medicinale cannabis van Bureau Medicinale Cannabis (BMC) als grondstof. In verband met de verschillende klinische studies die moeten worden uitgevoerd voordat een product als geneesmiddel kan worden geregistreerd, is niet exact aan te geven op welke termijn. Doorgaans neemt een registratieproces vijf tot tien jaar in beslag.
Bent u van mening dat het aantal verschillende soorten cannabis dat nu in de apotheken wordt aangeboden voldoende tegemoet komt aan de behoefte van gebruikers van medicinale cannabis? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, bent u bereid het aantal soorten verder uit te breiden?
De afgelopen jaren is het aantal beschikbare varianten uitgebreid. In 2010 en in 2014 zijn er mede naar aanleiding van input door patiënten en patiëntorganisaties twee nieuwe varianten beschikbaar gekomen. Inmiddels zijn vijf varianten beschikbaar. Deze varianten verschillen van elkaar wat betreft samenstelling en concentratie van de stoffen dronabinol en cannabidiol, juist om zoveel mogelijk patiënten van dienst te kunnen zijn. BMC heeft de afgelopen jaren vrijwel geen vragen of klachten ontvangen over de beschikbare varianten of uitbreiding daarvan.
Waarom heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport slechts één bedrijf gecontracteerd voor de teelt en productie van medicinale cannabis? Zou het wenselijk kunnen zijn meerdere aanbieders toe te laten? Zo nee, waarom niet?
In 2003 is gestart met twee telers van medicinale cannabis. Één teler kon echter niet aan de kwaliteitseisen voldoen. Besloten is vervolgens met één teler door te gaan. Voor elke nieuwe contractperiode vindt er een Europese aanbesteding plaats. Tot op heden was er steeds één inschrijver.
Wat is u bekend over de medicinale werking van hennepolie, en vindt u dat dit product door de apotheek moet kunnen worden verstrekt?
Op internet worden verschillende producten aangeboden als hennepolie waarvan de samenstelling niet altijd bekend is. Aan deze producten worden diverse medische claims gehangen zonder dat daar wetenschappelijk bewijs voor is. Daarnaast is onduidelijk of de hennepolie van goede en constante kwaliteit is. Op dit moment ben ik mij aan het oriënteren op de mogelijkheden om dit product medicinaal beschikbaar te kunnen stellen.
Bent u tevreden over hoe het huidige beleid ten aanzien van medische cannabis uitwerkt in de praktijk, of bent u van mening dat dit beleid op onderdelen moet worden gewijzigd? Indien u vindt dat het niet hoeft te worden gewijzigd, op welke bronnen baseert u zich dan? Hoe ziet u in dat kader de in het artikel gesignaleerde problemen? Indien u wel vindt dat dit beleid op onderdelen moet worden gewijzigd, om welke onderdelen gaat het dan?
Gelet op het feit dat de vijf medicinale cannabisvarianten grotendeels voorzien in de behoefte, BMC niet of nauwelijks klachten of verzoeken om uitbreiding ontvangt, het aantal patiënten dat medicinale cannabis krijgt voorgeschreven is toegenomen en uit het in vraag zes aangehaalde onderzoek een grote mate van tevredenheid van patiënten over de therapeutische werking van de medicinale cannabis uit de apotheek blijkt, zie ik geen reden het huidige beleid ten aanzien van medicinale cannabis te wijzigen.
Het bericht “Dure bootpolis verrast ex-klanten Friesland Bank” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dure bootpolis verrast ex-klanten Friesland Bank»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Hoeveel consumenten zitten in deze of een vergelijkbare situatie als gevolg van de overname van de activiteiten van de Friesland Bank door de Rabobank?
Uit navraag bij Interpolis blijkt dat de portefeuille pleziervaartuigen die door Interpolis is overgenomen van Friesland Bank Assurantiën 791 polishouders betrof waarvan er op dit moment nog 587 hun pleziervaartuig verzekerd hebben bij Interpolis. Ruim tweehonderd polishouders hebben dus om diverse redenen (premiestelling, verkoop boot, langdurige ziekte of overlijden) hun polis beëindigd bij Interpolis. Het betrokken transitieteam bij Interpolis schat in dat Interpolis in circa tachtig procent van de gevallen duurder was dan Friesland Bank en in circa twintig procent van de gevallen goedkoper was.
Klopt het dat consumenten in een dergelijke situatie eerst nog een jaar hun polis moeten houden bij de veel duurdere overnemende partij (verzekeraar)? Is dit een toegestane handelwijze in geval van een overname? Waarom mag een klant bij een overname en/of een dergelijke stijging van de poliskosten niet per direct overstappen?
In het algemeen geldt dat een wijziging van de polisvoorwaarden, waartoe een premiewijzing wordt gerekend, een verzekerde de mogelijkheid biedt om een verzekeringspolis te beëindigen. In de situatie die beschreven wordt in het artikel uit de Leeuwarder Courant heeft Achmea de aandelen overgenomen in een assurantietussenpersoon, namelijk Friesland Bank Assurantiën. Na de overname is de portefeuille van Friesland Bank Assurantiën omgezet naar een Interpolis product. De betrokken verzekerden zijn hier in 2013 per brief over geïnformeerd. Vervolgens zijn de verzekerden van wie de polissen zouden worden omgezet naar Interpolis in een tweede brief geïnformeerd. In deze brief stond vermeld welke actie verzekerden konden ondernemen als ze het niet eens waren met de omzetting naar Interpolis. Voor het ondernemen van deze actie gold een termijn van dertig dagen. Verzekerden die geen actie ondernamen, ontvingen een nieuwe polis van Interpolis. Hun «oude» verzekering werd beëindigd. Dit hield overigens niet in dat zij tenminste een jaar vast zaten aan de nieuwe verzekering. Daarnaast hielden polishouders de mogelijkheid op elk gewenst moment hun verzekering met een maand opzegtermijn kosteloos op te zeggen. Dit gold ook voor de verzekerden die binnen dertig dagen geen actie hadden ondernomen en al een nieuwe polis van Interpolis hadden ontvangen.
Hoe en wanneer moeten klanten in dit soort overnamesituaties worden geïnformeerd over stijgingen van de kosten van een polis en over hun mogelijkheden om over te stappen? Hoe is de informatievoorziening in dit geval gegaan?
Klanten moeten in dit soort situaties helder en tijdig schriftelijk worden geïnformeerd over stijgingen van de kosten van een polis en over hun mogelijkheden om over te stappen.
De klanten van Friesland Bank zijn naar ik begrijp van Interpolis per brief geïnformeerd dat hun bootverzekering omgezet werd naar een verzekering van Interpolis en over de gevolgen voor de premie. Als de Interpolispremie lager was dan die van Friesland Bank voerde Interpolis deze verlaging meteen door. Als de Interpolis-premie hoger was dan die van Friesland Bank koos Interpolis ervoor het eerst jaar nog dezelfde premie in rekening te brengen als Friesland Bank. Na het eerste jaar zou de reguliere Interpolis-premie van toepassing worden.
Bent u van mening dat klanten bij een overnamesituatie niet verrast moeten kunnen worden door fors hogere kosten?
Ja, ik ben van mening dat het niet wenselijk is klanten te verrassen met fors hogere kosten na een overnamesituatie.
Welke keuzemogelijkheden hebben klanten bij een overnamesituatie en een forse stijging van de poliskosten? Wat is er geregeld rondom overnamesituaties in dit soort gevallen?
Bij een overname van aandelen in een assurantietussenpersoon, die gepaard gaat met een stijging van de poliskosten, is er sprake van een wijziging van de polisvoorwaarden. Als de verzekeraar de premies verhoogt of de polisvoorwaarden wijzigt in negatieve zin voor de verzekerde heeft de verzekerde dertig dagen de tijd om de polis op te zeggen. De polis kan dan kosteloos beëindigd worden per contractvervaldatum of met een opzegtermijn van een maand met royementskosten.
Rijscholen die sjoemelen met slagingspercentages |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Pak frauderende rijscholen aan»?1
In het artikel wordt gesteld dat rijschooleigenaren die meerdere bedrijven oprichten om zich te kunnen onderscheiden in slagingspercentages frauduleus zijn. In het artikel wordt vervolgens gesteld dat potentiële klanten gelokt worden met fantastische slagingspercentages. Mijn reactie hierop vindt u bij de beantwoording van vraag 2 en vraag 3.
Welke mogelijkheden heeft u om te voorkomen dat rijschoolhouders verschillende bedrijven optuigen waarbij leerlingen waarvan niet verwacht wordt dat zij in één keer voor hun rijexamen zullen slagen bij het ene bedrijf worden ondergebracht en supertalenten bij het andere, waarna deze rijschoolhouders met de slagingspercentages van het tweede bedrijf de boer opgaan?
De markt van de rijschoolbranche is een vrije markt. Zaken als prijsbepaling, het aantal lessen dat leidt tot een examen en de duur van de lessen zijn aan de markt. Zolang een rijschool zich aan de regels houdt is het oprichten van meerdere bedrijven en het indelen van leerlingen op basis van hun rijtalenten niet frauduleus. Wel is het zaak dat er geen valse verwachtingen worden gewekt door rijscholen en dat een kandidaat zich ervan bewust is dat hij zich goed moet informeren.
Klopt het dat bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) of bij de examinatoren, die dagelijks met de leerlingen van de rijschoolhouders te maken hebben, bekend moet zijn onder welke verschillende bedrijfsnamen een rijschoolhouder opereert en examens aanvraagt? Is het mogelijk om op de website van het CBR de verschillende bedrijfsnamen en de bijbehorende slagingspercentages aan elkaar te koppelen om zo de kwaliteit van de rijscholen inzichtelijker te maken? Bent u bereid hier werk van te maken? Zo niet, bent u op een andere manier voornemens maatregelen te nemen opdat leerlingen een realistisch slagingspercentage te zien krijgen bij de afweging om voor een bepaalde rijschool te kiezen? Zo ja, welke actie(s) gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat bij het CBR bekend is welke rijschool een examen aanvraagt. Hiervoor moet een rijschool namelijk ingeschreven staan bij het CBR. Voordat een rijschool een examen bij het CBR voor een kandidaat kan aanvragen moet de kandidaat de desbetreffende rijschool machtigen. Bij het CBR is daarom ook bekend welke rijschool voor een kandidaat een examen heeft aangevraagd. De examinatoren van het CBR controleren voor het afrijden van de kandidaat of de naam van de rijschool op het examenvoertuig overeenstemt met de rijschool die het examen heeft gereserveerd. Mocht dat niet kloppen, dan wordt het examen geannuleerd en zijn de kosten voor de rijschool.
Het inzichtelijk maken van de kwaliteit van een rijschool vind ik van groot belang. Daarom heeft Stichting TeamAlert samen met de rijschoolbranche de onafhankelijke Rijscholenkiezer ontwikkeld om de transparantie en de kwaliteit in de rijschoolbranche te verhogen. Een potentiële klant kan op de website verschillende rijscholen op basis van zowel objectieve als ook subjectieve gegevens, zoals klantbeoordelingen, met elkaar vergelijken om tot een bewuste keuze te komen. Verder geeft TeamAlert op de Rijscholenkiezer informatie over de factoren die van invloed zijn op een goede rijschoolkeuze en het behalen van het rijbewijs. Het slagingspercentage van een rijschool is één van de factoren die tot een rijschoolkeuze leiden naast het aantal lessen, de prijs, de lesmethode, de kwaliteit van de rijinstructeur en het lidmaatschap bij een brancheorganisatie met een garantiefonds.
Is het bij u bekend dat er ook foprijscholen zouden worden gebruikt om belastingen te ontduiken? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Bent u ook van mening dat het goed zou zijn als de Belastingdienst extra zou letten op deze zogenaamde foprijscholen?
Het gebruik van meerdere bedrijfsnamen door een en dezelfde rijschoolhouder heeft in beginsel geen invloed op de belastingheffing. Die vindt immers plaats op het niveau van een onderneming of op persoonsniveau als de winst in de inkomstenbelasting belast wordt. De in het artikel beschreven constructie leidt dan dus niet tot misleiding van de Belastingdienst.
Wel heeft de Belastingdienst geconstateerd dat rijschoolhouders soms examens aanvragen onder de naam van de ene rijschool terwijl wordt gelest bij een andere rijschool. Reden hiervoor kan zijn om de inkomsten uit de rijlessen buiten het beeld van de Belastingdienst te houden. Om dit soort praktijken zoveel mogelijk te voorkomen werkt de Belastingdienst nauw samen met onder andere het CBR. Door de samenwerking met het CBR is het mogelijk de individuele rijscholen beter te monitoren op fiscaal gedrag. Op basis van de examengegevens van het CBR heeft de Belastingdienst getoetst of de omzetgegevens die rijscholen aan de Belastingdienst hebben doorgegeven, in lijn zijn met het aantal afgelegde examens door leerlingen van deze rijscholen. Op deze manier kunnen ook de als foprijscholen aangeduide rijscholen worden aangepakt.
De aanpak ten aanzien van de rijschoolbranche heeft er toe geleid dat er bij enkele honderden rijscholen ongeveer € 22 miljoen meer omzet is vastgesteld dan uit de oorspronkelijke aangiftes naar voren kwam. Een deel hiervan is het gevolg van vrijwillige suppleties door belastingplichtigen zelf, maar de meerderheid als gevolg van correcties door de Belastingdienst. De bedrijven die aandacht hebben gehad vertonen inmiddels een merkbaar beter gedrag. De komende jaren zal het monitoren van deze doelgroep blijven plaatsvinden en daar waar nodig zal er worden opgetreden, met als doel het steeds verder verbeteren en versterken van de kwaliteit van de branche. Dit vindt plaats in nauw overleg met het Ministerie van Financiën en andere betrokken (overheids)partijen.
Onduidelijkheid scheiding onderwijs- en zorgbudget voor ernstig gehandicapte kinderen |
|
Loes Ypma (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre herkent u signalen dat vaak onduidelijkheid bestaat of activiteiten tijdens schooltijd (zorg en ondersteuning) voor ernstig gehandicapte kinderen worden betaald uit het onderwijs- of zorgbudget? In hoeverre herkent u signalen dat ketenpartners (scholen, swv, gemeenten, ZK, verzekeraar en ouders) er onderling niet uitkomen?1 Zo ja, deelt u de mening dat dit een ongewenste ontwikkeling en in strijd met uw beleid is?
Het is mij bekend dat er signalen zijn over onduidelijkheden rondom de invulling van zorg en ondersteuning tijdens schooltijd voor kinderen met een ernstige meervoudige beperking. De start van passend onderwijs en de invoering van de Wet langdurige zorg betekenen voor ouders en scholen in het (voortgezet) speciaal onderwijs (het (v)so) verschillende veranderingen als het gaat om het combineren van zorg en onderwijs voor kinderen met ernstige meervoudige beperkingen. Zo zijn de mogelijkheden voor het combineren van onderwijs en zorg voor ernstig meervoudig beperkte kinderen verruimd, nu met de invoering van de Wlz geen standaard-aftrek meer plaatsvindt van zorg voor de tijd dat het kind onderwijs volgt. Omdat bij deze kinderen de behoefte aan zorg aanvullend op de onderwijsondersteuning zo sterk verschilt per kind blijft het van belang dat scholen, zorgpartners en ouders voor elk kind bekijken welke onderwijsondersteuning en zorg er (ook) op school nodig is. Omdat het hier echt om individuele oplossingen gaat stellen wij ondersteuning beschikbaar op regionaal en individueel niveau. Zie daarvoor ook de brief over het combineren van onderwijs en zorg aan leerlingen met ernstige meervoudige beperkingen die Staatssecretaris Dekker en ik op 20 maart jl. naar uw Kamer hebben verzonden.
Kunt u precies aangeven waar de scheidslijn zit tussen activiteiten die onder het onderwijsbudget vallen en activiteiten die onder het zorgbudget vallen?
Zowel vanuit de (medische) zorgaanbieders als vanuit het onderwijs is er budget beschikbaar om passende onderwijszorgarrangementen vorm te geven. De scheidslijn ertussen is niet op voorhand precies te trekken omdat de aansluiting tussen zorg en onderwijsondersteuning voor ernstig meervoudig beperkte kinderen individueel maatwerk vereist.
In de Wet langdurige zorg is vastgelegd wat het recht op zorg inhoudt. Wat dit precies betekent wordt uiteindelijk individueel vastgelegd in het Wlz-zorgplan. In de wetgeving passend onderwijs is geregeld welke ondersteuningsbekostiging een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs voor een leerling ontvangt. Voor elke leerling met een extra ondersteuningsbehoefte stelt de school in overleg met ouders een ontwikkelingsperspectief voor de leerling op.Wlz-zorgplan en ontwikkelingsperspectief bieden ouders en scholen de ruimte voor overleg over het combineren, op maat van een leerling, van Wlz-zorg en onderwijsondersteuning.
Dit overleg is met name aan de orde bij ernstig meervoudig beperkte leerlingen die meer zorg nodig hebben dan wat onderwijsondersteuning op school kan bieden.
Het overleg tussen ouders en (v)so-school is dan geholpen met een gesprekshandleiding die concreet maakt wat er gemiddeld nodig is aan aanvullende Wlz-zorg in schooltijd, in combinatie met onderwijsondersteuning. Ouders en school kunnen dit als startpunt nemen voor hun overleg. Wat precies aanvullend nodig is vanuit de Wlz kan immers alleen op maat van de zorgbehoefte van de leerling worden vastgesteld, afhankelijk ook van het aantal dagdelen dat het kind onderwijs volgt.
Ouders die met de school en/of de zorgaanbieders in overleg gaan over het combineren van onderwijs en Wlz-zorg voor hun kind, kunnen ook een beroep doen op individuele cliëntondersteuning (via het zorgkantoor) of een beroep doen op advies van een onderwijsconsulent over de onderwijsplaatsing van hun kind.
In de eerder genoemde brief over het combineren van onderwijs en zorg aan leerlingen met ernstige meervoudige beperkingen, staat aangegeven hoe wij het overleg tussen ouders en school over aanvullende zorg vanuit de Wlz nog verder willen faciliteren zodat afspraken over adequate, doorlopende zorg en ondersteuning in de thuis- en schoolsituatie mogelijk zijn.
Deelt u de mening dat ouders en scholen niet in een onderhandelingspositie thuishoren rond de financiële afhandeling van zorg, zeker als daardoor de kans bestaat dat het recht op onderwijs voor ernstig gehandicapte kinderen wordt aangetast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit tegen, mede in het licht van uw toezegging tijdens het Algemeen overleg passend onderwijs op 11 december 2014 om de bureaucratie rond deze financiering te vereenvoudigen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke consequenties heeft het voor kind en ouders als de school en een gemeente of verzekeraar het niet eens worden over de financiering (of vorm) van zorg die op school aan een kind geleverd wordt? Kan de ultieme consequentie zijn dat wordt afgezien van zorg en/of onderwijs voor het kind? Hoe zorgt u er voor dat ieder kind onderwijs kan volgen, en niet thuis komt te zitten?
Als de ouders het niet eens zijn met de geboden plek of de invulling van de onderwijsondersteuning, dan hebben ze een aantal mogelijkheden. Een overzicht hiervan is te vinden op: www.geschillenpassendonderwijs.nl. Ook met betrekking tot de invulling van de zorg kunnen ouders een geschil voorleggen, bijvoorbeeld in een bezwaarprocedure bij de gemeente of het Centrum Indicatiestelling Zorg.
Dit laat overigens onverlet dat in bijzondere gevallen en alleen op initiatief van de ouders vrijstelling van de leerplicht kan worden geven, bijvoorbeeld als een kind op lichamelijke of psychische gronden niet aan het onderwijs kan deelnemen. Dit gebeurt meestal in overleg met de leerplichtambtenaar en de school. Ouders kunnen dan met een verklaring van een arts of andere deskundige een beroep doen op vrijstelling bij de gemeente.
Voor ernstig meervoudig beperkte kinderen blijft verdere ontwikkeling mogelijk, in het kader van de Wlz, door inzet van dagbehandeling en/of -begeleiding bijvoorbeeld vanuit een kinderdagcentrum (KDC).
Wat zijn de consequenties als een school voor speciaal onderwijs het met samenwerkingsverbanden niet eens wordt over de financiering (of vorm) van zorg die op school aan een kind geleverd wordt? Kan de ultieme consequentie zijn dat wordt afgezien van zorg en/of onderwijs voor het kind? Hoe zorgt u er voor dat ieder kind onderwijs kan volgen en niet thuis komt te zitten?
Het uitgangspunt is dat leerlingen met een ernstige beperking naar school kunnen, als de ouders daarvoor kiezen. De budgetten die in het onderwijs en de zorg beschikbaar zijn, bieden daarvoor de ruimte. Voor (v)so-scholen met ernstig meervoudig beperkte leerlingen is het beroep op de zwaarste categorie onderwijsondersteuning vereenvoudigd. Een school voor speciaal onderwijs ontvangt voor elke leerling met ernstige meervoudige beperkingen ca. € 26.000 per schooljaar. In de Wlz leidt onderwijs niet langer tot een standaard aftrek van zorg. Dit is nader toegelicht in eerdergenoemde brief over het combineren van onderwijs en zorg aan leerlingen met ernstige meervoudige beperkingen. Daarin wordt ook gewezen op ondersteuningsmogelijkheden, zoals een expertteam, voor ouders en scholen die het overleg over de inzet van zorg op school lastig vinden. Als dat overleg niet leidt tot een passende oplossing, kunnen de ouders om een oordeel vragen van de landelijke geschillencommissie passend onderwijs over de toelating of verwijdering van hun kind of over het door de school opgestelde ontwikkelingsperspectief voor hun kind.
Deelt u de mening dat veranderingen in de zorg en het onderwijs nooit ten koste mogen gaan van de zorg die een kind buiten onderwijstijd ontvangt?
De nieuwe zorgstelsels voorzien erin dat een kind passende ondersteuning en zorg kan ontvangen waar dat nodig is, thuis en op school.
Met de invoering van de Wlz is geregeld dat onderwijs niet langer standaard een aftrek van dagbesteding en de daarmee samenhangende zorgbekostiging betekent. Per kind kan dit betekenen, in geval ouders kiezen voor een pgb, dat er als trekkingsrecht jaarlijks € 15.000 tot € 20.000 meer beschikbaar is om Wlz-zorg te contracteren. Hiervan kan een deel ook worden ingezet voor Wlz-zorg op school. Wel is het van belang dat ouders, zorgkantoor en school afspraken over aanvullende Wlz-zorg tijdens onderwijs opnemen in het Wlz-zorgplan van een kind.
In hoeverre klopt het dat zorg die Ernstig Meervoudig Beperkte kinderen op school ontvangen vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) betaald moet worden? Kunt u aangeven uit welk budget dit bedrag vóór 1/8/2014 werd betaald? Waar is dit budget nu gebleven? Kunt u garanderen dat, als zorg op school uit de Wlz wordt betaald, dit nooit mag leiden tot een korting op het zorgbudget dat het kind voor de thuissituatie ontvangt?
Naar verwachting zullen de meeste kinderen met een ernstige meervoudige beperking onder de Wlz gaan vallen. Een kind dat een Wlz-indicatie ontvangt, heeft het recht op een samenhangend en integraal pakket aan zorg waarop hij redelijkerwijs is aangewezen in verband met zijn ziektes, aandoeningen of beperkingen. Thuis en op school. Dit recht op zorg wordt als Wlz-zorgprofiel vastgesteld, ongeacht de onderwijsdeelname van een kind. Ouders en school kunnen dit als startpunt nemen voor hun overleg om vast te stellen welke zorg op school dan aanvullend nog nodig is vanuit de Wlz, gegeven de mogelijkheden die het Wlz-zorgprofiel van het kind hiervoor biedt. Wat precies aanvullend nodig is vanuit de Wlz kan immers alleen op maat van de zorgbehoefte van het kind worden vastgesteld, afhankelijk ook van het aantal dagdelen onderwijs, en wordt begrensd door wat voor het kind is geïndiceerd als diens recht op Wlz-zorg.
Voor 1 januari 2015 was het recht op zorg onderdeel van het AWBZ-budget. Dit budget is herverdeeld over de nieuwe zorgstelsels zoals die gelden vanaf 1 januari 2015 (Jeugdwet, Zorgverzekeringswet, Wlz, Wmo2015). Zie ook ons antwoord op vraag 6.
Kunt u garanderen dat ouders voldoende dagbesteding/begeleiding overhouden om aanspraak op te kunnen maken tijdens de elf weken schoolvakantie, ook als ouders de Wlz-zorg op school uit hun kindgebonden budget betalen? Zo ja, hoe is dat geregeld? Zo nee, bent u voornemens dagdelen toe te voegen aan alle schoolgaande Wlz-kinderen, zodat zij op adequate manier vakantie en naschoolse opvang kunnen financieren? Is een additionele toeslag bij het persoonsgebonden budget een mogelijke oplossing, bijvoorbeeld een Zorg Onderwijs Toeslag die door het Zorginstituut Nederland kan worden afgenomen bij de zorginstelling waarmee de school samenwerkt?
Het is aan de ouders van een kind met een Wlz-indicatie om een keuze te maken voor de leveringswijze van de zorg, in natura of via een persoonsgebonden budget. En om, bij een persoonsgebonden budget, op grond van het trekkingsrecht te bepalen welke zorg daarmee gecontracteerd wordt. Zoals gezegd is het recht op Wlz-zorg wettelijk vastgelegd als een samenhangend en integraal pakket, in termen van een door het CIZ te indiceren Wlz-zorgprofiel. Dit biedt de beoogde ruimte aan ouders en zorgaanbieders om in hun overleg over het zorgplan de noodzakelijke zorg vast te stellen. Nu het recht op zorg losstaat van (wel of geen) onderwijsdeelname van een kind is het toevoegen van dagdelen of additionele toeslagen in verband met schoolvakanties of naschoolse opvang niet aan de orde. Met het vervallen van de voorliggendheid van onderwijs op Wlz-zorg is er bovendien meer ruimte om zorg te organiseren, bijvoorbeeld voor inzet op school of in de vakantieperiode.
Zie verder het antwoord op vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat de onderwijsinspectie volgens haar onderwijsverslag 2012/2013 (p. 152) voornemens was in 2014 onderzoek te doen naar de vraag hoe scholen omgaan met kinderen met een meervoudige handicap en de benodigde onderwijszorg arrangementen? Kunt u aangeven of dit onderzoek heeft plaatsgevonden? Zo ja, kunt u de uitkomsten met de Kamer delen? Zo nee, wilt u dit onderzoek alsnog laten uitvoeren?
Daar ben ik van op de hoogte. In het jaarwerkplan 2014 is opgenomen dat de onderwijsinspectie onderzoek zou doen naar de dossiers van meervoudig gehandicapten in cluster 2 en 3 (cluster 4 kent geen meervoudig gehandicapten en cluster 1 kent een eigen systematiek)2. De uitkomsten van het onderzoek worden gepubliceerd in het onderwijsverslag dat half april 2015 gepubliceerd wordt.
Is er een efficiënte manier te bedenken om de € 10 miljoen die voorheen via het compensatiefonds beschikbaar was voor zorg op school, weer terecht te laten komen bij de juiste doelgroep? Bent u bereid te onderzoeken of zorggeld geoormerkt kan worden bij samenwerkingsverbanden en gekoppeld kan worden aan de teldatum voor scholen?
De Regeling compensatiemiddelen AWBZ is ingesteld ter compensatie van de «Pakketmaatregel AWBZ» uit 2009 die het beroep op de AWBZ beperkte en ook gevolgen had voor de mogelijkheden van de inzet van deze zorg op reguliere- en speciale scholen (met name de inzet van begeleiding). Scholen konden een beroep doen op deze middelen voor leerlingen voor wie de beschikbare zorg en onderwijsondersteuning niet toereikend was.
In de praktijk bleken de middelen zeer verschillend te worden ingezet. Niet alleen voor de leerlingen voor wie de «Pakketmaatregel AWBZ» directe gevolgen had, maar onder andere ook voor leerlingen met ernstige meervoudige beperkingen. Met de invoering van de wetgeving passend onderwijs op 1 augustus 2014 zijn de compensatiemiddelen AWBZ toegevoegd aan de ondersteuningsmiddelen die zijn toegekend aan de samenwerkingsverbanden. Uit de ondersteuningsbekostiging moeten samenwerkingsverbanden voor alle leerlingen op de scholen in de regio zorgen voor een passend onderwijsprogramma, ook voor leerlingen met ernstige meervoudige beperkingen.
Het gesprek over de inzet van extra zorg tussen samenwerkingsverbanden en scholen verloopt soms moeizaam. Daarom is besloten een deel van de middelen weg te halen bij de samenwerkingsverbanden. Er wordt een regeling opgesteld op basis waarvan (v)so-scholen een aanvraag kunnen indienen voor een aantal extra uren onderwijs per week. De inzet is dat de nieuwe regeling vanaf het komende schooljaar, 2015–2016, beschikbaar is.
De omvang van het budget wordt bepaald op basis van het bedrag dat van de € 10 miljoen naar de ernstig meervoudig beperkte leerlingen ging. Naar schatting gaat het om een bedrag tussen de € 6 en € 8 miljoen.
Heeft u signalen ontvangen dat de gecombineerde financiering van onderwijsondersteuning en zorg ertoe leidt dat het recht op onderwijs na het 16e levensjaar niet meer benut kan worden, dan wel omdat er geen verplichting tot startkwalificatie is, dan wel omdat gemeenten het leerlingenvervoer niet meer vergoeden? Zo nee, kunt u garanderen dat de schoolloopbaan van ernstig gehandicapte kinderen nooit noodgedwongen wordt afgebroken na het 16e levensjaar? Zo ja, deelt u de mening dat dit een ongewenste ontwikkeling is, en strijdig met uw beleid? Hoe gaat u deze ongewenste ontwikkeling keren?
Uitgangspunt is om het moment van uitstromen te bepalen op basis van de inhoudelijke ontwikkeling van een leerling. In het ontwikkelingsperspectief geeft de school aan waar met de leerling naartoe wordt gewerkt. Op basis daarvan wordt in overleg met de leerling, ouders en gemeenten besproken hoe en wanneer de overgang naar dagbesteding of een ander vervolg wordt vormgegeven. Voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs is het mogelijk om met een toelaatbaarheidsverklaring van het samenwerkingsverband eventueel tot hun 20ste jaar onderwijs te volgen, als dit het beste past bij de ontwikkelingsmogelijkheden van de jongere. Omdat de behoeften en mogelijkheden per jongere kunnen verschillen, is ook hier maatwerk nodig.
De PO-Raad, VO-raad en MBO Raad hebben in 2014 een richtlijn opgesteld waarmee samenwerkingsverbanden en ouders met zo min mogelijk administratieve en procedurele belasting ernstig meervoudig beperkte leerlingen op een passende school kunnen plaatsen. Bij de komende evaluatie van deze richtlijn wordt ook de uitstroomprocedure geëvalueerd.
De dood van de Rotterdamse Yasmeen Dad |
|
Keklik Yücel (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de volgende berichten: «Spoorloos verdwenen na jaren van gedwongen isolement» en «Vermiste Yasmeen dood aangetroffen in Drenthe»?1 2
Ja.
Kunt u aangeven wat de politie doet om geïsoleerde en onderdrukte vrouwen op het spoor te komen? Waren er, voordat Yasmeen als vermist werd opgegeven, signalen bij de politie dat zij onderdrukt werd? Zo ja, wat is er met deze signalen gedaan? Zo nee, vindt u het acceptabel dat een vrouw jarenlang in isolement en onderdrukking kan leven, zonder dat de politie daarvan enige weet heeft?
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft mij meegedeeld dat bij de opsporing en vervolging van huiselijk geweld en eergerelateerd geweld de Aanwijzing huiselijk geweld en eergerelateerd geweld van het Openbaar Ministerie wordt gehanteerd. Voor zaken waarin eer (mogelijk) een rol speelt, is de methode LEC-EGG ontwikkeld die is opgenomen in de genoemde aanwijzing. Deze methode stelt politiemedewerkers in staat eergerelateerde problematiek vroegtijdig te herkennen en vervolgens professioneel te handelen. Naast de politie spelen ook andere partners in de veiligheidszorg een belangrijke rol bij het signaleren van mogelijk eergerelateerd geweld.
Voor het overige geldt dat geen mededelingen kunnen worden gedaan vanwege de belangen van opsporing en vervolging die verbonden zijn aan het strafrechtelijk onderzoek naar deze zaak. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 4.
Herkent u de signalen die de organisatie Femmes for Freedom schetst, waarin ze aangeeft dat onderdrukking van vrouwen een breder fenomeen is binnen de Pakistaanse gemeenschap in Nederland, en dat er een doofpotcultuur heerst? Zo ja, heeft u voldoende zicht op deze doofpotcultuur, en welke stappen onderneemt u om deze doofpotcultuur te doorbreken? Zo nee, wat is uw reactie op dit signaal van Femmes for Freedom, en wat is uw inschatting van de mate waarin deze problematiek binnen de Pakistaanse gemeenschap speelt? Bent u bereid dit signaal van Femmes for Freedom te onderzoeken?
Het is bekend dat in gemeenschappen zoals een deel van de Pakistaanse, het collectief belangrijker wordt gevonden dan het individu. Een op het collectief gerichte cultuur heeft positieve waarden en kanten. Mensen steunen elkaar en het grote sociale netwerk biedt bescherming en veiligheid. De gevoelde en daadwerkelijke druk van een collectieve gemeenschap kan echter groot zijn. De schaduwkanten zijn enorm als het betekent dat een individu in de knel komt. Er kan sprake zijn van isolatie, beperking van bewegingsvrijheid en ontplooiingsmogelijkheden: een extreme mate van sociale controle, soms ook
fysiek geweld. Religie, cultuur of traditie mogen nooit als excuus worden gebruikt voor het gebruiken van geweld tegen mensen, of voor het anderszins treden in de rechten en vrijheden van mensen.
Een mentaliteitsverandering moet binnen deze gesloten gemeenschappen zelf tot stand komen. Het is belangrijk dat ín de gemeenschappen een dialoog wordt gevoerd. Het Ministerie van SZW ondersteunt mensen uit alle gesloten gemeenschappen om het gesprek binnen hun eigen kring aan te gaan.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vrouwen als Yasmeen, ondanks het isolement waarin zij vast zitten, hulp krijgen? Bij welke instanties kunnen zij terecht, en welke maatregelen worden getroffen om te zorgen dat deze vrouwen – ondanks hun isolement – de weg naar een hulpinstantie weten te vinden?
Een gedwongen leven in isolement is een ernstige vorm van huiselijk geweld en vaak ook een strafbaar feit. Deze problematiek verdient actieve inzet en aandacht van gemeenten. Het is belangrijk dat professionals basale kennis hebben van signalen en het melden volgens de Meldcode van huiselijk geweld en kindermishandeling.
De gemeente Rotterdam heeft ervaring opgedaan met de aanpak van «verborgen vrouwen» in een pilot van een jaar in Delfshaven. Dit kan worden gezien als een best practice. De gemeente Rotterdam werkt samen met hulpinstellingen en getrainde professionals en sleutelpersonen van diverse culturele gemeenschapsgroepen. Deze sleutelfiguren kunnen door hun actieve rol en inzet in de wijk signalen opvangen en doorverwijzen naar de juiste instanties, met name Veilig Thuis of in acute situaties de politie.
Het bericht “EU doneert 234 miljoen aan Zimbabwe” |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU doneert 234 miljoen aan Zimbabwe»?1
Ja.
Welk percentage van deze donatie bestaat uit begrotingssteun? Is dat algemene of sectorale begrotingssteun?
Het National Indicative Program (NIP) 2014–2020 voor Zimbabwe is op 20 november 2014 door het comité van het Europees Ontwikkelingsfonds – waarin alle lidstaten zijn vertegenwoordigd – aangenomen, nadat de opschorting van de hulprelatie tussen de EU en Zimbabwe die sinds 2002 van kracht was in het kader van artikel 96 van de Partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de landen in Afrika, Cariben en Stille Oceaan (Verdrag van Cotonou), per 1 november 2014 was verlopen. Het besluit de opschorting van de hulprelatie per 1 november 2014 te laten verlopen werd door de Raad genomen op 19 februari 2014, onder de voorwaarde dat er geen serieuze verslechtering van de bestuurs- en mensenrechtensituatie zou plaatsvinden2.
Vanuit het programma wordt geen begrotingssteun verstrekt. Het NIP geldt voor de periode 2014–2020; richt zich op de sectoren gezondheidszorg en rurale ontwikkeling en wordt geïmplementeerd in samenwerking met niet-gouvernementele partners en internationale organisaties. Daarnaast bevat het programma een onderdeel voor het verbeteren van het bestuur in Zimbabwe en voor versterking van het maatschappelijk middenveld. De EU heeft aangegeven dat begrotingssteun als hulpmodaliteit niet in aanmerking komt tot in ieder geval ná de mid-term review van het programma in 2017, en dan alleen als het beheer van publieke middelen zichtbaar is verbeterd en met instemming van lidstaten.
De EU houdt bij de keuze van hulpmodaliteiten rekening met de politieke situatie in het land en de staat van (goed) bestuur, mensenrechten, rechtsstaat en democratisering. In het geval van Zimbabwe heeft de EU besloten geen begrotingssteun toe te kennen. Dit is conform de geldende benadering ten aanzien van begrotingssteun, waarover ik de Kamer op 9 februari jl. informeerde.
Welke voorwaarden zijn aan deze overheidssteun verbonden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat de EU 234 miljoen euro ontwikkelingsgeld uitgeeft aan de overheid van een land, waaraan nog steeds sancties zijn opgelegd? Dit ontwikkelingsgeld is toch immers deels afkomstig van Nederlandse bijdragen aan het EOF? Deelt u de mening dat regimes, waaraan sancties zijn opgelegd, geen ontwikkelingsgeld zouden dienen te ontvangen?
Zoals hierboven vermeld is de opschorting van de hulprelatie met Zimbabwe per 1 november 2014 verlopen. Dit heeft de toegang van Zimbabwe tot het Europees Ontwikkelingsfonds opnieuw mogelijk gemaakt. De steun komt ten goede aan de bevolking van Zimbabwe en niet rechtstreeks aan de overheid. Dit is voor het kabinet een belangrijk punt.
De sancties van de EU tegen Zimbabwe betreffen – naast een wapenembargo en een verbod op de export van repressieve middelen – reisrestricties en bevriezing van tegoeden van twee personen (president Mugabe en zijn echtgenote) en één entiteit (Zimbabwe Defence Industries). Deze sancties sluiten niet uit dat er steun aan de bevolking van Zimbabwe wordt verleend. In het algemeen kan ook niet worden gesteld dat doelgerichte sancties de hulprelatie tussen de EU en het betreffende land in de weg moeten staan.
Hoe schat u de kans in dat genoemde donatie wordt gevolgd door een versoepeling van de sancties tegen het regime, en in het bijzonder tegen president Mugabe?
De bestaande sancties zijn op 20 februari jl. met de periode van één jaar verlengd.
Heeft de Zimbabwaanse Minister van Financiën gezegd dat de relatie ondanks de donatie van de EU «vergiftigd en onproductief» blijft, zolang president Mugabe sancties opgelegd krijgt? Is dit voor u aanleiding bij de EU te pleiten de EU-bijdrage aan Zimbabwe op te schorten, dan wel in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het EU-hulpprogramma komt ten goede aan de Zimbabwaanse bevolking. De hervatting van de hulprelatie staat los van de sancties tegen president Mugabe en hoe deze door (leden van) de regering van Zimbabwe worden beoordeeld. Met de hervatting van de hulprelatie wordt ook de politieke dialoog tussen de EU en Zimbabwe in het kader van artikel 8 van de Partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de landen in Afrika, Cariben en Stille Oceaan (Verdrag van Cotonou) hervat. Een eerste dialoog is voorzien voor het eerste kwartaal van 2015.
Een bijeenkomst in Rijswijk op 8 maart 2015 waarbij zeer radicale predikers zullen spreken |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de bijeenkomst die de stichting Rohamaa op 8 maart 2015 in het kader van wereldvrouwendag in Rijswijk organiseert?
Ja.
Klopt het dat de volgende personen in Rijswijk zullen spreken te weten: Tarik Bin Ali, Khalid Sujaa, Wahid Baali, Mohamad Hassan, Othman al Khamis, Mamdouh Tamami en Abdallah Kaamil?
Volgens informatie van de website van de stichting Rohamaa zijn dat de uitgenodigde gastsprekers voor de beoogde bijeenkomst op 8 maart te Rijswijk1. De stichting heeft naar aanleiding van de ontstane maatschappelijke onrust en het intrekken van de visa van enkele predikers besloten om het evenement niet door te laten gaan in de oorspronkelijke opzet.
Hoe kijkt u aan tegen mensen die treuren om de dood van Bin Laden, de terreurgroep Al Nusra steunen en de jihad in Europa faciliteren?
Voor visumplichtige predikers die onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of de nationale veiligheid bedreigen, is in Nederland geen plek. Vrijheid van meningsuiting is de essentie van democratie, maar is niet onbeperkt en wordt begrensd als de vrijheden van anderen in het geding komen, als mensen geweld of haat prediken of als de openbare orde of de nationale veiligheid in het geding komt.
Herinnert u zich dat de vicepremier op 25 augustus 2014 aankondigde in de Telegraaf dat «Haatimams zullen we het werken moeilijk en waar het kan onmogelijk maken. Als een imam uit Syrië hier wil gaan preken en hij heeft daar geen vredelievende bedoeling mee, dan krijgt hij geen visum. Maar ook Nederlandse imams, mensen die hier zijn opgegroeid en helemaal geen gebruik maken van hun vrijheid, maar haatzaaien, zullen we het leven lastig maken. Dat kan via burgemeesters die een gesprek met hen aangaan»?1
Ja, deze uitspraak is bekend. Het standpunt blijft dat waar dat mogelijk is, sprekers die onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of de nationale veiligheid bedreigen, de toegang tot Nederland wordt ontzegd. Dit geldt voor sprekers die afkomstig zijn uit visumplichtige landen. Degene die de toegang tot Nederland niet geweigerd kan worden omdat hij of zij rechtmatig verblijft in de Schengenzone en die een onverdraagzame boodschap uitdraagt zal daarmee worden geconfronteerd.
Kunt u voor elk van de sprekers aangeven of u hen als haatimams beschouwt, of zij visumplichtig zijn, wanneer zij een visum hebben aangevraagd, of het visum verleend is en of zij een gesprek met de burgemeester van Rijswijk hebben gehad of zullen hebben?
Zonder in te gaan op individuen kan verteld worden dat zeven predikers waren uitgenodigd voor het geven van lezingen op 8 maart. Voor drie van deze predikers waren visa verstrekt door Nederland. Deze visa zijn ingetrokken met het oog op de openbare orde. Twee sprekers waren in het bezit van een Schengenvisum dat eerder is afgegeven door een ander Schengenland. De overige sprekers verblijven rechtmatig in het Schengengebied.
De stichting Rohamaa heeft naar aanleiding van de ontstane maatschappelijke onrust en het intrekken van de visa van drie predikers besloten om het evenement niet door te laten gaan in de oorspronkelijke opzet. De afgelopen weken is op lokaal niveau veelvuldig overleg geweest tussen het lokaal gezag, de organisator en diverse vertegenwoordigers, waaronder het CMO (Contactorgaan Moslims en Overheid). Daarbij zijn alle aspecten die rond dit evenement spelen indringend aan de orde gekomen.
Indien deze mensen een visum hebben gekregen, hebben zij dan correct het doel van hun bezoek gemeld bij de Nederlandse autoriteiten?
Ja. Bij het aanvragen van de visa, is het juiste doel opgegeven.
Van hoeveel mensen is sinds 25 augustus 2014 een visum geweigerd omdat zij hier haatpreken zouden houden? Kunt u zo specifiek mogelijk de details van de weigeringen weergeven?
Er zijn sinds die tijd geen gevallen bekend waarin predikers het land zijn uitgezet of waarvan de toegang tot Nederland op voorhand is geweigerd. Wel zijn, zoals aangegeven, de visa van drie van de predikers die in Rijswijk zouden spreken ingetrokken, met het oog op de openbare orde, tegen de achtergrond van de maatschappelijke onrust, zoals verwoord in de brief van de NCTV.
Deelt u de mening dat de prediking van deze personen in overeenkomst is met het internationale recht vanwege de banden met erkende terreurgroepen als Al Nusra? Deelt u voorts de mening dat de organisator van deze bijeenkomst dus niet algemeen nuttig handelt?
Van een aantal van de predikers op dit evenement is bekend dat zij behoren tot de stroming van de politieke salafisten. Het gaat hier niet om jihadisten, wel om invloedrijke geestelijken, waarvan bekend is dat sommigen in contact staan met radicaal-islamitische personen of organisaties. Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer schreef: «Het is een Nederlandse traditie dat het internationale recht deel uitmaakt van de Nederlandse rechtsorde. Dat is zo neergelegd in de Grondwet. Omdat bij strijdig handelen met het internationale recht doorgaans geen sprake zal zijn van algemeen nuttig handelen, kan bij instellingen die zich daar schuldig aan maken de ANBI (Algemeen Nut Beogende Instellingen)-status reeds worden ingetrokken»?2
Ja.
Ziet u aanleiding te onderzoeken of bij de stichting Rohamaa de ANBI-status ingetrokken kan worden, zo mogelijk met terugwerkende kracht en daarover de Kamer te informeren?
Berichtgeving in de media en signalen uit de samenleving kunnen voor de Belastingdienst aanleiding zijn om een onderzoek in te stellen naar de activiteiten van een instelling om te beoordelen of de feitelijke activiteiten de ANBI-status in de weg staan. Indien dit het geval is kan een ANBI-status worden ingetrokken, onder omstandigheden met terugwerkende kracht. Dit is dan zichtbaar op de openbare ANBI-lijst die te raadplegen is via de website van de Belastingdienst.4 Op de website van de Belastingdienst staat duidelijk aangegeven wat de criteria zijn voor de ANBI-status.5 Als het vermoeden bestaat dat daaraan niet meer wordt voldaan, kan een nader onderzoek worden ingesteld.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden, ten minste op het punt van de visa?
U ontvangt wanneer alle informatie bekend is zo spoedig mogelijk antwoord op alle gestelde vragen.
De tot nu toe verstrekte informatie over de omvang en aard van (legale) identiteitswisselingen en mogelijke fraude met reisdocumenten |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Gerard Schouw (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u een overzicht geven van de identiteitsvraagstukken waar diensten zoals de politie, het NVIK en de Matching Autoriteit, in de dagelijkse taakuitoefening tegenaan lopen?1
Identiteitsvraagstukken behelzen voornamelijk het achterhalen van de juistheid van de opgegeven identiteit binnen de strafrecht- of vreemdelingenketen. Indien opsporingsdiensten of ketenpartners in de vreemdelingenketen vermoeden dat gebruik wordt gemaakt van een andere identiteit, wordt in de strafrechtketen door de Matching Autoriteit en in de vreemdelingenketen door het NVIK, nader onderzocht of hier ook daadwerkelijk sprake van is. De Matching Autoriteit en het NVIK werken nauw samen bij identiteitsonderzoeken. Als vaststaat dat gebruik wordt gemaakt van een andere identiteit wordt de leidende identiteit vastgesteld en doorgegeven aan de relevante diensten en wordt de persoon in kwestie vervolgd wegens identiteitsfraude.
Kunt u een overzicht geven van de aanbevelingen in de eerder aangehaalde scriptie van de heer Postma die volgens u daadwerkelijk kunnen bijdragen aan verbetering van de aanpak van deze problematiek en aangeven welke vervolgactie u op deze aanbevelingen neemt en welke instanties daaraan uitvoering gaan geven?2
De aanleiding voor de afstudeerscriptie betrof het signaal dat de gekoppelde informatiesystemen in de strafrechtketen en daarbuiten niet berekend zouden zijn op de veranderende «dynamische identiteit», zeker als daarbij synchronie een rol gaat spelen. In de scriptie van de heer Postma worden op basis van het gedane onderzoek op persoonlijke titel een aantal aanbevelingen geformuleerd.
De aanbevelingen in de scriptie van de heer Postma zijn in algemene zin gericht aan het adres van de partners in de straf- en vreemdelingenketen, zoals het Openbaar Ministerie, De Justitiële Informatiedienst, de Nationale Politie, de Vreemdelingenpolitie, de Zeehavenpolitie, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de Koninklijke Marechaussee, de Dienst Justitiële Inrichtingen en de Dienst Terugkeer en Vertrek.
Hieronder volgt een overzicht van de aanbevelingen en de door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie genomen vervolgacties.
Er wordt momenteel gewerkt aan het beter delen van informatie tussen de relevante organisaties. Dat wordt nu onder meer gerealiseerd door informatie van de Matching Autoriteit voor andere diensten zichtbaar te maken in de Strafrechtketen Databank (SKDB) waartoe uitsluitend geautoriseerde personen toegang hebben.
De SKDB registratie is leidend in het delen van de informatie tussen de diensten. De politie registreert alle relevante informatie in de SKDB.
Het buitenlands persoonsnummer wordt opgenomen in het politiesysteem Basis Handhaving, in de Basisregistratie Personen (BRP) en in de Basisvoorziening Vreemdelingen (BVV).
Indien gebruik kan worden gemaakt van biometrie is dit niet nodig, immers bij biometrische verificatie worden naamswijzigers herkend. Voor registraties zonder biometrie zou dit zinvol kunnen zijn. Er moet dan gekeken worden naar de mogelijkheden om nieuwe registraties ook langs historische namen, aliassen en pseudoniemen te laten lopen. Om dit mogelijk te maken zal de SKDB worden aangepast.
Dit gebeurt reeds in de BVV en de SKDB.
Vooralsnog is er geen noodzaak tot een Europese databank. Daarbij komt dat het inrichten van een Europese databank veel vergt van de EU-landen. Elk land moet dan bijvoorbeeld beschikken over een gelijksoortige nationale administratie met een minimale set aan gegevens. Bovendien zijn er landen die geen bevolkingsadministratie kennen zoals het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk.
De wijze waaropde politie het identiteitsonderzoek uitvoert, wordt permanent door de politie gemonitort en bijgestuurd, zowel op zaaksniveau als op beleidsmatig niveau. Zaken waarop de politie bijstuurt bevatten een aantal van de verbeterpunten die Postma noemt.
Kunt u aangeven op welke wijze en door welke instanties en organen het diepgravende onderzoek in zowel de Basisvoorziening Vreemdelingen (BVV) als in de Basisregistratie Personen (BRP) heeft plaatsgevonden op basis waarvan gebleken zou zijn dat er geen sprake is van fraude door dubbele inschrijvingen?3
Voor de BRP is het onderzoek gedaan door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, met zo nodig het inschakelen van gemeenten voor verder (bronnen-) onderzoek en afhandeling. Binnen het systeem van de BRP is gezocht op mensen die staan ingeschreven als ingezetene met gelijke voornaam, gelijk geslacht, gelijke geboortedatum, gelijke geboorteplaats, gelijke geboorteland en een verschillende achternaam.
Het onderzoek in de BVV is uitgevoerd door het Ministerie van Veiligheid en Justitie in samenwerking met enkele ketenpartners. De door het NVIK aangeleverde vreemdelingennummers zijn in de BVV getraceerd en onderzocht.
Kunt u een overzicht geven van de «bestaande» maatregelen om identiteitswisselingen en fraude met reisdocumenten te voorkomen, met als mogelijke consequentie dubbele registratie in de BVV en BRP, en daarbij aangeven welke maatregelen onder de verantwoordelijkheid van welke bewindspersoon vallen, van V&J of van BZK, en ook welke instanties betrokken zijn bij de implementatie en uitvoering van deze afzonderlijke maatregelen?4
Om identiteitswisselingen in de vreemdelingenketen te voorkomen worden, onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, sinds 1 maart 2014 van alle vreemdelingen tien vingerafdrukken afgenomen en opgeslagen in de BVV. Indien een vreemdeling zich onder een andere identiteit zich opnieuw in de BVV tracht te laten registreren, dan wordt dat op basis van een vergelijking van de vingerafdrukken meteen herkend.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ondersteunt gemeenten bij hun wettelijke taak van het bijhouden van de gegevens van de ingezetenen in de BRP. Dit is onder meer in de vorm van circulaires, bijvoorbeeld over het doen van adresonderzoek en instructies over het gebruik van brondocumenten bij inschrijving, en het aanbieden van hulpmiddelen zoals de fraudewijzer. In de BRP wordt bij een nieuwe inschrijving altijd een verificatievraag gesteld: gemeenten kunnen daarmee toetsen of de persoon al eens voorkomt in de BRP. Een gemeente heeft ook nog de mogelijkheid om dubbele inschrijvingen te verwijderen.
Kunt u een overzicht geven van de door u aangekondigde «nadere» maatregelen en daarbij aangeven welke maatregelen onder de verantwoordelijkheid van welke bewindspersoon, van V&J of van BZK vallen, en ook welke instanties betrokken zijn bij de implementatie en uitvoering van deze afzonderlijke maatregelen?5
Onder de verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van Veiligheid en Justitie wordt het buitenlandse persoonsnummer geregistreerd in het politiesysteem basisvoorziening handhaving en in de BVV en wordt het laatstgenoemde systeem gemonitord op dubbele inschrijvingen.
Onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties respectievelijk de colleges van B&W vallen de nadere maatregelen betreffende de BRP: de structurele monitoring op dubbelinschrijvingen; uitbreiding van de verificatievragen op het moment van inschrijving; registratie van het buitenlandse persoonsnummer in de BRP en bepaalde aspecten rond de samenwerking met andere landen zoals welke laagdrempelige handeling in het buitenland als opstap kan dienen om in Nederland fraude te plegen. De Minister van BZK heeft daarnaast het Secretariaat-Generaal van de Benelux verzocht om te verkennen hoe naamswisseling in de EU het beste kan worden geagendeerd.
Volgt uit uw stellingname dat u beiden pas op 3 november jl. op de hoogte waren van het bestaan van het rapport van het Nationaal Vreemdelingen Informatie Knooppunt (NIVK)6, en dat tijdens het verschijnen van het rapport in april 2014 geen enkele bewindspersoon op de hoogte was van dit rapport? Indien dat niet het geval was, welke bewindspersoon was hiervan wel op de hoogte en waarom is deze informatie niet binnen de regering en met de Kamer gedeeld?
Tijdens het mondelinge vragenuur van 4 november 2014 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een eerste duiding gegeven op basis van de bekende ruwe feiten. Vervolgens is in het feitenrelaas uit de brief van 10 december 2014 beschreven welke signalen hebben geleid tot het onderzoek door het NVIK. Het NVIK is per 1 januari 2013 opgericht als landelijk informatieknooppunt voor het informatiegestuurde vreemdelingentoezicht van de op dezelfde datum opgerichte nationale politie. Het NVIK ontving eind 2013 meldingen uit de eenheden over legale naamswisselingen. Begin 2014 werd dit beeld gecombineerd met de waarschuwing van de Duitse politie uit 2011 en onderzoeken in de zogenaamde VRIS procedure. Zoals aangegeven zijn de aandachtsvestiging uit 2013 en de waarschuwing van Duitsland uit 2011 eerder wel op operationeel niveau binnen onderdelen van politie gedeeld.
Zoals gebruikelijk bij dergelijke operationele aangelegenheden wordt het kabinet daarvan op de hoogte gesteld als daar een bijzondere aanleiding voor is. Bij signalen van trends of fenomenen zal de uitvoeringsorganisatie normaal gesproken eerst onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van een landelijke trend of fenomeen en vervolgens bepalen of er een bestuurlijk signaal moet worden afgegeven. In dit geval was de media aandacht die is ontstaan naar aanleiding van het interne NVIK rapport «legale identiteitswisselingen in de Balkan en Oost-Europa» aanleiding voor de politie om ons van de aandachtsvestiging, met daarin de waarschuwing van de Duitse politie uit 2011, op de hoogte te stellen. In 2011 en in 2013 bestond er voor de politie geen bijzondere aanleiding om een bestuurlijk signaal af te geven.
Waarom heeft u op 4 november jl. alleen melding gemaakt van de melding in 2013 «uit het buitenland» en niet van de melding uit 2011?7
Zie antwoord vraag 6.
Wat was de aard van de meldingen in 2011 uit Duitsland, en in 2013 van de Nationale Politie?8 Kunt u aangeven om hoeveel gevallen het in beide gevallen van naamsverwisselingen ging en welke landen hierbij betrokken waren?
In beide meldingen wordt gewaarschuwd voor legale naamswisselingen in Oost Europese landen.
Wat is precies de afweging die u, bij beide meldingen zoals genoemd in de vorige vraag, heeft gemaakt om de Kamer nog niet op de hoogte te stellen van deze (nieuwe) ontwikkelingen?
Zoals eerder, zowel in onze brief van 10 februari 2015, als in onze brief van 19 januari 2015 is aangegeven, betrof het in beide gevallen een operationele melding, welke binnen de politie en met de Matching Autoriteit is gedeeld, en waarvoor op dat moment geen bijzondere aanleiding bestond om deze aan het ministerie door te spelen en evenmin om de Tweede Kamer erover te informeren.
Wat is er besproken en welke informatie is precies uitgewisseld tussen u beiden tijdens de bijeenkomst in april 2014 en beschikte u of één van u over nieuwe informatie ten aanzien van de te bespreken identiteitswisselingen? Zo ja welke?9
Het verschijnsel is in april 2014 aan de orde gekomen tijdens twee bijeenkomsten: de Manifestgroep fraude – een samenwerkingsverband van uitvoerende diensten op gebied van fraudebestrijding10 – en een expertsessie georganiseerd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in het verlengde van de kabinetsvisie op de aanpak van identiteitsfraude. De informatie die is gewisseld is in beide gevallen beperkt gebleven tot het feit dat er signalen waren van de mogelijkheid tot het wisselen van identiteiten in sommige Oost-Europese landen en dat nog nader onderzoek werd verricht om een beeld van de gevolgen daarvan te krijgen.
Zijn tijdens deze bijeenkomst ook schattingen gemaakt dan wel gedeeld over de omvang van de mogelijke fraude, zo ja kunt u de cijfers delen met de Kamer?
Nee, het signaal is in beide gevallen niet op kwantitatief niveau behandeld; er werd tegelijk met het informeren over het signaal gemeld dat nog nader onderzoek verricht zou worden om een volledig beeld te krijgen.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd naar aanleiding van deze bijeenkomst in april 2014?
Het is niet gebruikelijk om lopende een onderzoek de Kamer te informeren. Uit de eerste analyse die het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar aanleiding van het signaal heeft doorgevoerd in de BRP bleek ook niet dat er daadwerkelijk dubbele inschrijvingen waren. Er is toen gekozen om de resultaten van het onderzoek af te wachten.
Wanneer was u voornemens de Kamer te informeren over de problematiek van naamwisselingen indien de media hier niet over bericht hadden?
Indien sprake zou zijn geweest van een landelijke trend of fenomeen, waarbij evidentie zou zijn gebleken van fraude door dubbele inschrijving in Nederland op grond van legale naamwisseling in het buitenland, had ik u Kamer zo spoedig mogelijk daarvan op de hoogte gesteld.
Hoe beoordeelt u de gang van zaken dat de Kamer via de media over deze omvangrijke en complexe problematiek van identiteitswisselingen wordt geïnformeerd en niet bij monde van de regering?
De Kamer werd via de media vroegtijdig en onvolledig op de hoogte gebracht over het interne NVIK-rapport waardoor er een onterecht beeld is ontstaan dat legale naamswisselingen zeer eenvoudig zijn en dat misbruik van persoonsgegevens op grote schaal voorkomt.
Het NVIK-onderzoek was op dat moment nog niet afgerond en er was geen bijzondere aanleiding om een bestuurlijk signaal voor de bewindspersonen op te stellen.
Kunt u schematisch weergeven welke justitiële en ambtelijke informatie, al dan niet internationaal, u vóór 4 november 2014, op welke datum hebt ontvangen ten aanzien van de problematiek rondom identiteitswisselingen, de afgelopen vijf jaar?
In onze brief van 10 december 2014 staat dit in het feitenrelaas weergegeven. De Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn verder eerst voor aanvang van het mondelinge vragenuur op 4 november 2014 geïnformeerd over het rapport, naar aanleiding de media aandacht die was ontstaan over het interne NVIK-rapport.
Is het waar dat de problematiek van genoemde identiteitswisselingen pas in november jl. ingebracht is in de ministeriële commissie Rijksbrede Aanpak Fraude? Indien dat waar is, waarom niet eerder?
Nee. Zoals eerder, in onze brief van 10 februari 2015 aan uw Kamer is aangegeven, is op 2 december 2014 het onderwerp in een hoog ambtelijk overleg in het kader van de Rijksbrede aanpak van fraude ter tafel gebracht door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Er is afgesproken het onderwerp te blijven volgen en nader te bespreken in het desbetreffende overleg, indien daartoe aanleiding bestaat.
Kunt u aangeven wat de oorzaken waren van de vijftien gevallen waarin sprake was van dubbele inschrijvingen, nu dit klaarblijkelijk niet ging om misbruik van persoonsgegevens?10
De dubbele inschrijven waren het gevolg van legale naamswijziging onder andere door huwelijk, onjuiste of foutieve invoer van gegevens door ketenpartners of gevallen die nog niet waren samengevoegd waar dat wel had gemoeten.
Kunt u de eerder gestelde feitelijke vraag nr. 33 inmiddels beantwoorden?11
Ja. De drie in vraag 33 bedoelde personen zijn bij de opsporingsinstanties in beeld gekomen naar aanleiding van het plegen van commune delicten, waaronder vermogensdelicten en overtreding van de Wet Wapens en Munitie. Zij zijn allen hiervoor vervolgd en veroordeeld tot meerdere maanden gevangenisstraf, tot ongewenst vreemdeling verklaard en uitgezet naar het herkomstland.
Zij zijn allen vervolgens weer in Nederland aangetroffen en met de politie in aanraking gekomen wegens het plegen van delicten, waaronder illegaal verblijf na ongewenstverklaring, dan wel door een persoonsgerichte controle. Zij bleken allen in het bezit te zijn van een identiteitsdocument voorzien van een andere naam verkregen door legale naamwisseling.
Door onderzoek, waarbij onder meer gebruik is gemaakt van vingerafdrukken, zijn zij daarbij herkend als de personen die eerder strafrechtelijk zijn vervolgd en ongewenst zijn verklaard.
Twee van hen zijn vervolgd en veroordeeld tot meerdere weken gevangenisstraf voor illegaal verblijf na ongewenstverklaring, opnieuw tot ongewenst vreemdeling verklaard en al dan niet op vrijwillige basis vertrokken naar het herkomstland. Van de derde persoon is de vreemdelingenbewaring door de rechter opgeheven. Hij heeft een aanzegging gekregen om Nederland te verlaten.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het vervolgonderzoek naar een groep van 60 landen?12
Het onderzoek met dezelfde zoekmethodiek als in het eerdere onderzoek is afgerond voor 44 landen. De resultaten geven hetzelfde beeld als bij de eerdere groep, namelijk dat er geen dubbele inschrijvingen zijn aangetroffen. In het onderzoek naar Duitsland is een dubbele aangetroffen, maar dat is geen fraude maar een fout tijdens het inschrijfproces gebleken die inmiddels is hersteld: de onterechte inschrijving is afgevoerd en de burger is op de hoogte gesteld van de wijziging. Voor het land Ghana gaat het om mogelijk twee gevallen en doen de betrokken gemeenten nog nader onderzoek. Voor de resterende 14 landen loopt het onderzoek nog.
Wat is de stand van zaken bij het aanpassen van ICT-voorzieningen van de ketenpartners om registratie van het buitenlandse persoonsnummer mogelijk te maken?13
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie maakt momenteel een impactanalyse. Enkele ketenpartners registreren dit nummer al in het eigen systeem. In de loop van 2015 wordt dit nummer in de BVV opgenomen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het onderzoek dat de Minister is gestart naar de vraag welke laagdrempelige handelingen in het buitenland als opstap kunnen dienen om in Nederland fraude te plegen?14
Het onderzoek bevindt zich in de opstartfase. Dat betekent dat de benodigde contacten worden gelegd en dat is begonnen met het opstellen van het conceptueel model dat de basis vormt voor verdere analyse en informatieverzameling. Na deze fase wordt de benodigde informatie over de processen in de betrokken landen verzameld. Vervolgens wordt de analyse naar de kwetsbaarheden op hoofdlijnen opgesteld en worden de vervolgacties benoemd. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verwacht dat de resultaten van dit onderzoek in maart 2015 beschikbaar zijn.
Wat is de uitkomst van het onderzoek van de politie of het unieke persoonsnummer ook in andere politiesystemen en -registraties moet worden opgenomen?15
Er zijn binnen de politie voorstellen gedaan tot een aantal wijzigingen. De politie zal deze wijzigingen bij de eerstvolgende release van het betreffende ICT-systeem implementeren.
Op welke wijze wordt geborgd dat menselijke fouten worden voorkomen bij het handmatig controleren van de permanente monitor?16
Dit wordt voor wat betreft de BRP geborgd door het vierogenprincipe: iedere controle wordt door twee medewerkers onafhankelijk van elkaar uitgevoerd. De resultaten worden vergeleken en bij eventuele verschillen vindt hercontrole plaats.
Ten aanzien van de BVV geldt eveneens dat controles door meerdere personen onafhankelijk van elkaar worden uitgevoerd.
Wat is de bewaartermijn van de kopie van het identiteitsdocument van de betreffende vreemdeling en met welke ketenpartners kan en mag dit document worden gedeeld?17
De bewaartermijn voor de kopie van het identiteitsdocument, dat is gebruikt bij de eerste inschrijving, is voor de BRP 110 jaar.
Ketenpartners maken bij een eerste registratie van een vreemdeling een kopie van het identiteitsdocument indien de vreemdeling daarover beschikt. Kopieën worden niet opgeslagen in de BVV maar worden door de desbetreffende ketenpartner bewaard zolang dat nodig is voor de vreemdelingrechtelijke procedure.
Hoe beoordeelt u uw eerdere stellingname dat «het systeem eigenlijk goed heeft gefunctioneerd?»18
De stellingname van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geldt nog steeds. Het systeem heeft goed gefunctioneerd. Signalen van naamswisselingen worden herkend en aanvullende maatregelen zijn genomen om die signalen in de toekomst nog eerder te herkennen.
Zou u deze vragen willen beantwoorden ten minste 24 uur voorafgaand aan het Algemeen overleg op 25 februari aanstaande?
Wij zullen de vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden.
Het bericht dat vijf gemeenten sociale werkvoorziening AM Groep willen sluiten |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het voornemen van de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Haarlemmermeer, Ouder-Amstel en Uithoorn om Sociale Werkvoorziening de AM-groep te sluiten in 2017?1
Ik heb kennisgenomen van het voornemen van de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Haarlemmermeer, Ouder-Amstel en Uithoorn. De gemeenteraden moeten nog besluiten over deze voornemens. Ook na de invoering van de Participatiewet blijft de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) van kracht voor werknemers die op 31 december 2014 in dienst waren op basis van de Wsw. Deze werknemers behouden hun rechten en plichten. Het is niet mogelijk om na 1 januari 2015 nieuw in te stromen in de Wsw.
Gemeenten blijven verantwoordelijk voor de huidige doelgroep van de Wsw, en worden daarnaast verantwoordelijk voor de re-integratie van de doelgroep van de Participatiewet. Zij hebben de beschikking over een breed instrumentarium (waaronder loonkostensubsidie) en bijbehorende middelen om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen.
Gemeenten hebben beleidsvrijheid bij de wijze waarop zij het aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking organiseren. Sw-bedrijven kunnen daar een hele belangrijke rol in spelen, zowel bij de uitvoering van de Wsw, als bij het toeleiden naar regulier werk voor de bredere doelgroep van de Participatiewet en de invulling van beschut werk. Sw-bedrijven hebben de kennis, ervaring en het netwerk om de capaciteiten van mensen met een beperking of afstand tot de arbeidsmarkt te vertalen naar geschikt werk met professionele begeleiding vanuit het sw-bedrijf. Ook onder de Participatiewet kunnen sw-bedrijven dus een waardevolle rol vervullen.
Gemeenten gingen en gaan zelf over de wijze waarop de bestaande Wsw wordt uitgevoerd en over de wijze waarop de deskundigheid van sw-bedrijven wordt ingezet voor de uitvoering van de Participatiewet. Gemeenten maken daarin hun eigen keuzes.
Wat is uw reactie op het standpunt van de FNV en de betreffende gemeenten dat de problemen voor de AM-groep het gevolg zijn van de Participatiewet?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de gemeenten dat het open houden van de AM-groep onbetaalbaar zou zijn? Zo nee, bent u bereid om met de vijf gemeenten die de AM-groep willen sluiten in overleg te treden om de AM-groep open te houden? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gemeenten hebben besloten de sociale werkvoorziening (op termijn) te sluiten? Welke SW-bedrijven betreft dit? Waar is dit besluit op gestoeld?
Over deze gegevens beschik ik niet. Uit de meest recente uitvraag van Cedris blijkt dat bij 5 bedrijven de gemeenten het voornemen hebben de positie van het sw-bedrijf te veranderen. Bij één bedrijf is dit inmiddels geëffectueerd.
Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat gemeenten besluiten SW-bedrijven te sluiten als gevolg van de Participatiewet?
Het is aan de gemeenten om keuzes te maken met betrekking tot de bedrijfsvoering van het sociaal werkbedrijf. Daarbij is ook relevant welke keuzes gemaakt worden bij de uitvoering van beschut werk en re-integratie van mensen uit de doelgroep van de Participatiewet. Gemeenten kunnen hierbij gebruik maken van de expertise en infrastructuur van de sw-bedrijven.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg over WWB-onderwerpen en de Participatiewet voorzien op 26 februari a.s. te beantwoorden?
Ja.
Het bericht “VN roepen op tot reddingsplan” |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «VN roepen op tot reddingsplan»?1
Het artikel vraagt terecht aandacht voor de serieuze problematiek van illegale immigratie en de incidenten die hiermee gepaard gaan op de Middellandse Zee. De incidenten, waarbij vaak overvolle en niet zeewaardige boten zijn betrokken, bewijzen dat mensensmokkelaars op een nietsontziende manier tewerk gaan. Daarom ben ik van mening dat deze problematiek integraal op EU-niveau aangepakt moet worden. Tevens moet de EU ervoor waken mensensmokkelaars te faciliteren in hun praktijken door dicht bij de Noord-Afrikaanse kust te patrouilleren. In de beantwoording van de onderstaande vragen ga ik nader in op elementen uit het desbetreffende krantenartikel.
Wat is uw reactie op de bewering dat de operatie Mare Nostrum niet tot een zogenaamde «aanzuigende werking» geleid heeft?
De Italiaanse operatie Mare Nostrum duurde van 18 oktober 2013 tot en met 31 december 2014 (einde afbouwfase) en concentreerde zich op het redden van mensenlevens op de Centrale Middellandse Zeeroute tussen Libië en Italië. De gezamenlijke Frontex-operatie Triton begon op 1 november 2014 en richt zich primair op grensbewaking. In de grafiek hieronder zijn de meest recente cijfers over de instroom aan de buitengrenzen weergegeven.2 De verhoogde instroom via de Centrale Middellandse Zeeroute in 2014 (t/m derde kwartaal) is goed zichtbaar. Tussen 1 november 2014 en februari 2015 zijn volgens Frontex circa 22.300 migranten aangetroffen op deze route.3
Instroomcijfers alleen geven geen volledig beeld van de gevolgen van een reddingsoperatie als Mare Nostrum. Illegale immigratiestromen zijn afhankelijk van vele factoren die soms nauwelijks beïnvloedbaar zijn door de lidstaten. Hierbij valt te denken aan de politieke en sociaaleconomische situatie in derde landen of de weersomstandigheden. De aanwezigheid van reddingscapaciteit is dus slechts één van de factoren. Daarnaast heeft de praktijk getoond dat patrouilles dichtbij de Noord-Afrikaanse kust misbruikt kunnen worden door mensensmokkelaars. Zij passen hun modus operandi aan om een maximaal aantal mensen te kunnen smokkelen en hieraan te verdienen. Door dicht bij de Libische kust te patrouilleren zou de EU bovendien het verkeerde signaal afgeven dat de illegale en gevaarlijke overtocht veilig(er) is geworden. Daarbij moet niet vergeten worden dat ook ten tijde van operatie Mare Nostrum incidenten hebben plaatsgevonden waarbij honderden migranten zijn omgekomen.
Kunt u uiteenzetten in een tabel hoeveel bootvluchtelingen per maand de oversteek waagden ten tijde van de operatie Mare Nostrum en ten tijde van de operatie Triton?
Zie antwoord vraag 2.
Bent van mening dat het mandaat van de operatie Triton, en daarmee de middelen van de operatie, moeten worden uitgebreid teneinde meer levens te kunnen redden?
Operatie Triton wordt momenteel uitgevoerd conform het mandaat van Frontex dat primair ziet op het ondersteunen van het grensmanagement van lidstaten. Een eventuele uitbreiding van middelen moet daarom passen binnen deze doelstelling en gebaseerd zijn op de behoefte van het agentschap. Taken ten aanzien van opsporing en redding op zee vallen primair onder de verantwoordelijkheid van staten. Deze verantwoordelijkheid komt voort uit internationale regelgeving (SAR en SOLAS verdragen) waar ook de lidstaten aan gehouden zijn. Gezien het bovenstaande ben ik geen voorstander van een mandaatverruiming voor operatie Triton. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat internationale verplichtingen ten aanzien van redding op zee ook tijdens Frontex-operaties gelden. Bij noodsituaties kunnen schepen en vliegtuigen die ingezet worden in Frontex-operaties, op verzoek van de verantwoordelijke autoriteiten in de lidstaten, deelnemen aan reddingsoperaties. Zo zijn sinds de aanvang van operatie Triton op 1 november 2014 meer dan 7000 migranten gered door schepen die ingezet worden in deze Frontex-operatie.4
Bent u bereid tijdens de aankomende JBZ-raad dit aan de orde te stellen bij uw Europese ambtsgenoten?
Nederland heeft tijdens de afgelopen JBZ-Raad aangegeven voorstander te zijn van een integrale aanpak van illegale migratie en mensensmokkel. Daarnaast moet in het oog worden gehouden dat operatie Triton een grensbewakingsmissie is en geen reddingsoperatie. Met betrekking tot Frontex gaf Nederland verder aan dat Frontex-operaties versterkt zouden moeten worden door onder andere intensievere informatie-uitwisseling met Europol.
Bent u bereid deze vragen voor 11 maart 2015 te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel en zorgvuldig mogelijk beantwoord.