Het onderzoek “Zorg over de grenzen” van de Nationale Ombudsman |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Zorg over de grenzen» van de Nationale ombudsman?
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Nationale ombudsman constateert dat een klacht over onzorgvuldigheid bij het opstellen van medische adviezen bij asielprocedures gegrond is verklaard?
Ik zal het rapport van de Nationale ombudsman zorgvuldig bestuderen. Voor het zomerreces zal ik mijn schriftelijke reactie op het rapport en de aanbevelingen daarin aan uw Kamer doen toekomen. In zijn algemeenheid onderschrijf ik het belang van een transparante en zorgvuldige werkwijze. Voor nu hecht ik eraan te benadrukken dat de medewerkers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst en het Bureau Medische Advisering hun taken vanzelfsprekend professioneel en consciëntieus uitvoeren.
Bent u op de uitnodiging van de Nationale ombudsman ingegaan om van gedachten te wisselen naar aanleiding van bovengenoemd onderzoek? Zo ja, wat zijn de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
Ik neem de uitnodiging van de Nationale ombudsman graag aan om van gedachten te wisselen over mogelijke verbeteringen in de wijze van informatievergaring. In mei is er een overleg gepland met medewerkers van de Nationale ombudsman en medewerkers van mijn departement en de betrokken uitvoeringsdiensten.
Kunt u per aanbeveling van de Nationale ombudsman aangeven of u de aanbeveling overneemt en in het geval aanbevelingen niet worden aangenomen, motiveren waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat minder snel aangenomen zou moeten worden dat een medische behandeling voor handen is in laag ontwikkelde landen waar vreemdelingen naar uit worden gezet? Zo ja, wat gaat u doen teneinde dit beter te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De Nederlandse gezondheidszorg is in vergelijking met andere landen zeer goed. Het is niet mogelijk om het verschil tussen de kwaliteit van onze gezondheidszorg en die in andere landen via het vreemdelingenbeleid op te lossen. De verantwoordelijkheid van Nederland voor medische zorg in de landen van herkomst is beperkt.
Een einde aan de kraambox voor zeugen en enige andere samenhangende vragen |
|
Gerard Schouw (D66), Henk van Gerven , Farshad Bashir |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het recent gepubliceerde rapport «Einde aan de kraambox; Een onderzoek naar het welzijn van zeugen in kraamboxen en alternatieve huisvestingsystemen» van de Stichting Varkens in Nood?1 2
Ja.
Erkent u dat het van groot belang is dat er een alternatief komt voor deze dieronvriendelijke kraambox, nu uit dit rapport blijkt dat de kraamboxen, waarin één miljoen zeugen bijna een kwart van hun leven worden vastgezet, ernstig dierenleed veroorzaken?
Vanaf 1 januari 2013 is het houden van zeugen in groepshuisvesting verplicht.
In Nederland is de periode waarin de zeugen individueel in een hok worden gehouden verhoudingsgewijs kort. De belangrijkste reden om zeugen in kraamboxen te houden is het voorkomen van het doodliggen van biggen door de zeugen. Dit dient vanuit oogpunt van o.a. dierenwelzijn zoveel mogelijk te worden voorkomen. Uit onderzoek is gebleken dat de cruciale periode van doodliggen tot maximaal een week na geboorte is. Nu worden zeugen een week voor werpen tot 3 à 4 weken na werpen in een box geplaatst. Het huidige kraamhok is er niet opgebouwd om zeugen voor werpen en na de cruciale periode van doodliggen los te laten lopen. De afgelopen jaren is reeds een ontwikkeling ingezet waarbij een kraamhok nieuwe stijl ontwikkeld is, het zogenoemde Pro Dromi®kraamhok. Het gedrag en de behoeften van de zeug, biggen en zeugenhouder staan hier centraal. Zo wordt onder andere voorzien in het verstrekken van materiaal dat gebruikt kan worden om afleiding te verschaffen, maar ook als nestmateriaal kan worden gebruikt. Hiermee wordt voor de zeug de mogelijkheden om natuurlijk gedrag te vertonen verruimd. Het Ministerie van Economische Zaken heeft om die reden van 2010 tot en met 2013 de ontwikkeling van innovatieve huisvestingsconcepten financieel ondersteund.
Is het u bekend dat er een veelbelovend alternatief bestaat voor de kraambox, namelijk het Pro Dromi kraamhok waarin de zeug samen met haar biggen veelal vrij kan rondlopen zonder dat dit de technische resultaten voor de boer negatief beïnvloedt? Deelt u de mening dat Pro Dromi 1,5 zowel voor het dierenwelzijn als voor de boeren een veelbelovende ontwikkeling is?
De Pro Dromi stalconcepten zijn een perspectiefvolle innovatieve ontwikkeling voor het dierenwelzijn, diergezondheid en economisch rendement in de zeugenhouderij, maar staat nog in de kinderschoenen. Enkele praktijkbedrijven zijn gestart met dit concept. Ook internationaal is er veel interesse. De praktijkbedrijven ondervinden echter nog diverse problemen, waaronder een verhoogd percentage doodgelegen biggen. Het houderijsysteem van Pro Dromi moet nog verder geoptimaliseerd worden onder praktijkomstandigheden voordat het breed in Nederland en andere landen kan worden uitgerold. Zoals ik heb aangegeven in het Algemeen Overleg Landbouw- en Visserijraad zal ik deze ontwikkeling ook tijdens de welzijnsconferentie Varken vandaag op 29 april in Kopenhagen onder de aandacht brengen van mijn Deense en Duitse collega’s.
Deelt u de mening dat Nederland met deze uitvinding, die volgens onderzoekers niet alleen zorgt voor een sterke verbetering van dierenwelzijn maar ook economisch perspectiefvol is, een innovatie in handen heeft die voor het welzijn van de zeugen wereldwijd van grote betekenis kan zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u dat uw eerdere subsidie van € 350.000 weinig zinvol was indien het project niet afgerond kan worden?3
In goed overleg met het bedrijfsleven en Wageningen UR is besloten dat het onderzoekstraject eind 2013 zou worden afgerond omdat het Pro Dromi concept gereed was voor introductie in de markt. Op basis van de ervaringen tot nu toe van de eerste praktijkbedrijven blijkt dat het stalconcept nog verder geoptimaliseerd moet worden. Dit is primair de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. Ik zal in gesprek gaan met de Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV) en de betrokken ondernemers om na te gaan welke knelpunten er zijn bij de praktijkimplementatie en hoe ik het bedrijfsleven kan ondersteunen bij de optimalisering van Pro Dromi stallen via bestaande financiële regelingen van Rijk en provincies (Topsector Agri & Food, Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP-3) van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid).
Bent u bereid om dit onderzoek van Wageningen UR te helpen slagen zodat er een einde kan worden gemaakt aan het ernstige lijden van bijna één miljoen zeugen? Bent u bereid bij te dragen aan de circa € 160.000 die nog nodig is om het onderzoek naar Pro Dromi af te ronden? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet en op welke wijze bent u dan voornemens om dit ernstige dierenleed aan te pakken?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat varkensboeren die willen overschakelen naar Pro Dromi geen gebruik meer kunnen maken van de Integrale Duurzame Stal- en Houderijsystemen-investeringsregeling (in het kader van de plattelandsontwikkelingsprojecten-gelden) nu deze is overgeheveld naar de provincies die de investeringsregeling tot dusver niet hebben ingezet? Deelt u de mening dat dit soort investeringen van landelijk belang zijn en nauwelijks een provinciaal belang kennen?
Varkenshouders die investeren in Pro Dromi stallen of onderdelen hiervan kunnen in aanmerking komen voor landelijke fiscale regelingen en de Garantstelling Landbouw Plus op basis van de Maatlat Duurzame Veehouderij.
De regeling Integraal duurzame stallen (IDS) is de afgelopen periode onder andere gefinancierd uit de zogenoemde artikel 68 middelen vanuit de GLB periode 2007–2013. De IDS is in 2014 voor de laatste keer opengesteld omdat in het huidige GLB periode 2014–2020 de mogelijkheid van artikel 68 niet meer is opgenomen. In het kader van het nieuwe GLB is het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP-3) door de provincies opgesteld en goedgekeurd door de Europese Commissie. Ik heb met de provincies afspraken gemaakt over de thema's waarvoor de Europese middelen van het POP-3 kunnen worden ingezet met 50% cofinanciering van de provincies en waterschappen (Kamerstuk 28 625, nrs. 189 en 168). Een van de thema's is het versterken van innovatie, verduurzaming en concurrentiekracht in de landbouw. Onderdeel hiervan is het stimuleren van innovatieve investeringen in duurzame stallen. Op dit moment bereiden de provincies besluitvorming voor op welke thema’s en maatregelen zij de POP3-middelen willen inzetten. Ik zie geen aanleiding om de afspraken met de provincies over POP-3 te heroverwegen.
Bent u bereid om de Integrale Duurzame Stal- en Houderijsystemen-investeringsregeling van de provincies terug te halen en te hervatten zodat boeren die vooruitstrevend zijn op gebied van dierenwelzijn weer financieel ondersteund worden bij dit soort investeringen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om vrijloop kraamboxen zoals Pro Dromi bij nieuwbouw verplicht te stellen, zodat zeugen het grootste gedeelte van de zoogperiode samen met hun biggen los kunnen lopen?
Mijn beleid is gericht op het stimuleren van innovaties die de mogelijkheid bieden voor het ontwikkelen van onderscheidende marktconcepten. Het verplichten van één stalsysteem of type kraamhok belet verdere innovatie. Zoals ik heb aangegeven tijdens het AO Landbouwraad op 15 april jl. wil ik het Pro Dromi stalsysteem dan ook niet verplichten. Wel pleit ik voor een Europese standaard voor kraamhokken waarbij zeugen meer onderling contact kunnen hebben.
Zoals aangegeven zal ik deze ontwikkeling ook tijdens de internationale welzijnsconferentie Varkens op vandaag 29 april in Kopenhagen onder de aandacht brengen van mijn Deense en Duitse collega’s.
Bent u bereid om binnen tien jaar tot een verbod te komen van de reguliere kraambox? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u ervan op de hoogte dat verplicht nestmateriaal veelal ontbreekt en zeugen daar ernstig onder lijden? Wat vindt u hiervan?
Het Besluit Houders van Dieren schrijft voor dat zeugen en geiten in de laatste week voor het werpen over voldoende en adequaat nestmateriaal beschikken, tenzij dit in verband met de op het bedrijf gebruikte mengmestmethode technisch niet uitvoerbaar is. Bijna alle varkensstallen zijn uitgerust met dergelijke mengmestsystemen en kunnen om die reden gebruik maken van de uitzonderingsclausule.
Is u bekend dat een jute doek als nestmateriaal voor een zeug een interessant surrogaat is voor bijvoorbeeld balen stro en dat deze eenvoudige oplossing ervoor zorgt dat de zeug rustiger is, de bevalling soepeler verloopt, de biggen meer biest opnemen en het aantal doodgelegen biggen daalt?
Ja. Het aanbieden van nestmateriaal is een Europese verplichting tenzij de gebruikte mengmestmethode dit niet mogelijk maakt. Tot voor kort bestond nestmateriaal voornamelijk uit organisch materiaal als stro ed. Dit zorgt voor verstoppingen in de mestputten. Door Varkens Innovatie Centrum Sterksel is een toepassingsvorm ontwikkeld bestaande uit een jute zak wat geen gevaar vormt voor verstopping. Ik ga met de sector in gesprek over de verspreiding van de bestaande kennis en ervaringen van deze toepassingsvorm.
Bent u bereid om u er op zeer korte termijn voor in te zetten dat het gebruik van nestmateriaal de standaard wordt, in plaats van de uitzondering? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u aangeven hoe vaak de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit de laatste vijf jaar controles heeft uitgevoerd bij Nederlandse zeugenhouders, hoe vaak er geconstateerd werd dat er geen nestmateriaal aanwezig was en hoe vaak hiervoor boetes of waarschuwingen zijn gegeven? Kunt u de betreffende inspectierapporten meesturen?
In de periode 2010- 2014 heeft de NVWA in totaal 1318 inspecties op zeugenbedrijven uitgevoerd. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 11 kunnen de meeste zeugenbedrijven gebruik maken van de uitzonderingsclausule. De NVWA heeft geen waarschuwingen gegeven of boetes opgelegd voor het niet verstrekken van nestmateriaal.
Hoe en met welke snelheid geeft u uitvoering aan de motie Van Gerven over implementatie van de Europese richtlijn voor natuurlijk afleidingsmateriaal in varkensstallen?4
Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief van 2 december 2014 (Kamerstuk 28 286 nr. 773).
Hoe staat het met invulling van de ontwerprichtsnoeren voor de uitwerking van de Varkensrichtlijn waar met de Dierenbescherming en varkenssector aan wordt gewerkt? Kan de Kamer op korte termijn resultaten verwachten zoals ook reeds aan de orde kwam tijdens het Algemeen overleg Dierenwelzijn op 4 september 2014? Zo nee, waarom duurt het zo lang?
Deze richtsnoeren die door de Europese Commissie worden opgesteld en waar Nederland actief betrokken is, zijn tot op heden niet door de Commissie afgerond en gepubliceerd. Ik zal mij ervoor inzetten dat tot vaststelling en publicatie van de richtsnoeren wordt overgegaan.
Digitaal rechercheren bij verdenking van seksueel misbruik van jonge kinderen |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het Zwartboek deel IV, uitgebracht door het Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds- en Zedenslachtoffers?1 Herinnert u zich het rapport «Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2011) Kinderpornografie – Eerste rapportage van de nationaal rapporteur. Den Haag: BNRM»?2
Ja.
Wat is er gedaan met de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel uit 2011 dat «bij aangiften van vormen van seksueel geweld tegen kinderen in alle fasen van het onderzoek rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid van de productie van kinderpornografisch beeldmateriaal en moet, zo mogelijk, een doorzoeking plaatsvinden. Door zowel in de Aanwijzing kinderpornografie, als de Aanwijzing zeden het belang van inbeslagname van gegevensdragers te benadrukken kan de effectiviteit van de opsporing worden verhoogd en de focus daadwerkelijk naar misbruik worden verlegd»?3 Is deze aanbeveling opgevolgd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
De politie en het Openbaar Ministerie zijn zich in dit soort strafzaken bewust van het belang van het doorzoeken van gegevensdragers. De inbeslagneming van gegevensdragers is bijvoorbeeld omschreven in het werkproces van de politie rondom zedenzaken. De aanbeveling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel uit 2011 vergde tegen deze achtergrond geen aparte opvolging.
Deelt u de mening dat, in geval van verdenking van seksueel geweld tegen met name jonge kinderen die niet zelf kunnen getuigen, het bestaan van beeldopnamen van misbruik kan bijdragen aan het bewijzen van het misbruik? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Is het waar dat, zoals de Stichting Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds- en Zeden Slachtoffers (LANGZS) stelt, politie en justitie soms beweren dat digitaal rechercheren «alleen maar zou kunnen bij een verdenking van het maken van kinderpornografie»? Zo ja, is deze bewering van politie en justitie waar en waarom? Zo nee, wat is er niet waar aan het beweerde?
Voor het verifiëren van een dergelijke stelling zou een bevraging op persoonsniveau nodig zijn. De vermeende bewering is in ieder geval onjuist. Digitaal rechercheren is een ruime term die ziet op al het onderzoek dat de politie doet naar verschillende vormen van digitaal beschikbare informatie. Dergelijk onderzoek kan betrekking hebben op alle soorten misdrijven, waaronder zedenmisdrijven en het maken van kinderpornografie.
Is het inderdaad zo, zoals LANGZS meent, «dat het nu afhankelijk is van de instelling van de Officier van Justitie of er digitaal wordt gerechercheerd of niet»? Zo nee, waarom niet?
Niet alle zedenverdachten gebruiken bij hun strafbare feiten digitale middelen en digitaal rechercheren is dan ook niet altijd noodzakelijk. Onderzoek naar zedenmisdrijven is maatwerk. Per geval zal moeten worden beoordeeld of er redenen zijn om digitaal onderzoek uit te voeren, of dit onderzoek wettelijk gezien mogelijk is en hoe dat onderzoek er precies uit zou moeten zien. De aard van de verdenking, de technische mogelijkheden en de reeds aanwezige bewijsmiddelen spelen een rol bij die beoordeling. Als er aanwijzingen zijn dat bewijsmiddelen digitaal zijn vastgelegd, dan zal daar onderzoek naar worden gedaan. En als het voor het digitale onderzoek nodig is dat bepaalde gegevensdragers (bijvoorbeeld computers) in beslag worden genomen, moet worden voldaan aan de voorwaarden van artikel 96 Wetboek van Strafvordering. Daaruit volgt dat sprake moet zijn van een verdenking van een strafbaar feit en dat het in beslag te nemen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Bij zedenzaken kan het digitale onderzoek zien op digitaal vastgelegd seksueel misbruik. Het onderzoek kan ook zien op informatie over de inhoud van digitaal gevoerde gesprekken (bijvoorbeeld mail, whatsapp en chats), en op onderzoek aan telefoons.
In welke gevallen wordt bij verdenking van seksueel geweld tegen jonge kinderen ook aan digitale recherche naar onder andere digitale gegevensdragers of het internetgedrag van de verdachte gedaan? In welke gevallen niet?
Zie antwoord vraag 5.
Acht u het nodig dat bij opsporing van seksueel misbruik van met name jonge kinderen altijd digitaal onderzoek wordt verricht? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De beantwoording van eerdere vragen over oversteekplaatsen voor otters |
|
Barbara Visser (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u voor de zeven meest urgente knelpunten aangeven welke maatregelen er per knelpunt worden genomen, wanneer en tegen welke kosten? Op welke plaatsen zal de snelheid worden verlaagd? Wanneer zijn deze knelpunten opgelost? Welke doelstellingen en effecten moeten er worden bereikt en wanneer? Hoe en door wie wordt dit gemonitord en wat zijn hiervan de kosten?
In het rapport «Infrastructurele knelpunten voor de otter» (Alterra, nr. 2513, 2014), is per knelpunt aangegeven welke mogelijke voorzieningen, inclusief oplossingen in de vorm van verlaging van de snelheid, getroffen kunnen worden. Het Gerechtshof Den Haag heeft in het arrest van 4 november 2014 de Staat opgelegd 21 urgente knelpunten in gefaseerde termijnen en uiterlijk voor 1 mei 2017 op te lossen. Voor de zeven meest urgente knelpunten zijn thans voorbereidingen getroffen. Met de maatregelen wordt nagestreefd het aantal aanrijdingen met otters te verlagen. Autopsie van aangetroffen dode otters vormt onderdeel van de genetische monitoring in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn, die Alterra jaarlijks in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken uitvoert. Alterra volgt ook de aantalsontwikkeling en de verspreiding van de otterpopulatie. De totale monitoringskosten bedragen ca. € 100.000 per jaar.
Klopt het dat de totale kosten voor Rijkswaterstaat van de te realiseren maatregelen ten aanzien van de zeven urgente knelpunten maximaal € 665.000 zijn? Zo nee, welke aanvullende kosten verwacht u dan nog voor Rijkswaterstaat? Wanneer kunt u de Kamer informeren over de uitvoering en bekostiging van deze maatregelen, en zijn hier de beheer- en onderhoudskosten ook in verdisconteerd?
Ik heb Rijkswaterstaat gevraagd om voorzieningen te treffen ten aanzien van vier van de zeven meest urgente knelpunten die gelegen zijn op rijkswegen en daarvoor een investeringsbudget van € 665.000 beschikbaar gesteld. De andere drie maatregelen worden niet door het Rijk gerealiseerd en leiden derhalve niet tot kosten voor Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat is als uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van ottertunnels die onder de rijkswegen zijn aangelegd. Het beheer en onderhoud van deze extra maatregelen wordt meegenomen in het reguliere onderhoud en uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de regionale organisatieonderdelen van Rijkswaterstaat.
Kan er sprake van zijn dat bij de overige veertien urgente knelpunten nog meer kosten voor rekening van Rijkswaterstaat komen? Zo ja, waarom? Wanneer kunt u de Kamer informeren over de scope, kosten en dekking van de veertien overige urgente maatregelen?
Van de overige 14 urgente knelpunten hangen er nog twee samen met het door Rijkswaterstaat beheerde hoofdwegennet. Ik verwacht u in de aanloop naar de datum van 1 mei 2016, respectievelijk 1 mei 2017 waarop de 14 knelpunten opgelost moeten zijn, te kunnen informeren over scope, kosten en dekking van deze 14 urgente maatregelen.
Kunt u alsnog aangeven of er nog meer snelheidsbeperkingen, naast de door u genoemde op de N351 Kuinre-Wolvega, Pieter Stuyvesantweg te Spanga, nodig zijn op de rijks-, provinciale en gemeentelijke wegen? Zo ja, waar, waarom en op welke termijn? Kunt u aangeven hoe zich dit verhoudt tot de snelheden die nu gelden op deze wegen en de doelstellingen die nu gelden voor de verkeersveiligheid? Kunt u tevens aangeven wat het economische effect is van deze snelheidsbeperkende maatregelen? Welke afweging weegt er zwaarder: verkeersveiligheid, doorstroming of uitbreiding van de otterpopulatie?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het eerdergenoemde rapport van Alterra (rapport nr. 2513), dat inzicht biedt in locaties waar snelheidsbeperkende maatregelen mogelijk een oplossing bieden.
Het Gerechtshof Den Haag heeft geoordeeld dat de Staat de 21 urgente verkeersknelpunten dient op te lossen. Bij het treffen van de maatregelen om knelpunten op te lossen worden altijd de aspecten verkeersveiligheid en doorstroming meegewogen. Dit is de verantwoordelijkheid van de betreffende beheerder. Voor de wegen die in beheer zijn van het Rijk stelt Alterra in het eerder genoemde rapport geen snelheidsverlagingen voor.
Wanneer kunt u duidelijkheid geven over de noodzaak van het aanpakken van de 79 potentiële knelpunten? Wie bepaalt of er sprake is van een daadwerkelijk knelpunt en wat zijn de precieze criteria? Wanneer moet hier uiterlijk duidelijkheid over zijn en wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Hoeveel van de 79 potentiële knelpunten liggen er aan rijkswegen? Kan er bij deze 79 potentiële knelpunten sprake van zijn dat er nog meer kosten voor rekening kunnen komen van Rijkswaterstaat? Zo ja, waarom en wanneer kunt u de Kamer informeren over de scope, kosten en dekking hiervan?
Er zijn 79 locaties getraceerd (Alterra, nr. 2513) waar op termijn knelpunten kunnen ontstaan. Het Gerechtshof heeft niet geoordeeld dat de Staat deze 79 potentiële verkeersknelpunten op moet lossen, mede omdat door het oplossen van de 21 urgente knelpunten de negatieve weerslag op de otterpopulatie reeds kan worden opgeheven. Mijn prioriteit ligt daarom bij het oplossen van de urgente knelpunten.
Wat zijn de financiële en juridische consequenties als niet wordt voldaan, conform het arrest, aan de oplossing van alle 21 urgente knelpunten? Welke deadline is er verbonden aan het oplossen van de 79 potentiële knelpunten? Wat zijn de financiële en juridische consequenties als niet wordt voldaan aan de deadline dan wel oplossing van het potentiële knelpunt? Hoe en door wie wordt dit gemonitord en wat zijn hiervan de kosten? Wanneer kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van uw overleg met de provincies over het invullen, uitvoeren en financieren van aanvullende maatregelen ter oplossing van de 21 urgente en 79 potentiële knelpunten?
Voor 1 mei 2017 moeten, conform het arrest, alle 21 urgente knelpunten zijn opgelost. Er is geen internationale en Europese verplichting om de 79 potentiële knelpunten op te lossen. Ik verwacht u in de aanloop naar de datum van 1 mei 2016, respectievelijk 1 mei 2017 waarop de 14 knelpunten opgelost moeten zijn, nader te kunnen informeren over mijn overleg met de provincies.
Waarom is er geen hard getal te noemen waarop een otterpopulatie een duurzame omvang heeft bereikt? Waar stuurt u precies op? Waarom worden er kostbare maatregelen getroffen voor een doelstelling die niet onderbouwd is? Met wie maakt u hier afspraken over? Deelt u de mening dat er eerst een duidelijke doelstelling moet worden geformuleerd voordat er miljoenen belastingeuro’s worden verspild en snelheden worden verlaagd? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u de effectiviteit van de maatregelen monitoren? Wat zijn precies de jaarlijkse kosten van monitoring en genetisch onderzoek? Door wie worden deze uitgevoerd en hoe zijn deze gedekt?
In mijn antwoord van 3 maart 2015 (TK 14/15, Aanhangsel van de handelingen 1465) heb ik aangegeven dat op basis van wetenschappelijke literatuur het getal van 500 individuen is vastgesteld. In deze literatuur wordt de volgende definitie gebruikt als het gaat om een duurzame populatieomvang: een soort heeft een duurzame omvang bereikt wanneer de kans op uitsterven binnen 100 jaar kleiner is dan 5%. Verder geldt dat de otterpopulatie een duurzame omvang heeft bereikt wanneer het proces van afname van genetische variatie (door inteelt) is gestopt.
Op grond van internationale verdragen en EU-regelgeving heeft Nederland zich gecommitteerd aan herintroductieprojecten, waaronder de otter.
Voor het antwoord op de vraag over monitoring van de otterpopulatie en genetisch onderzoek verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven op basis van welke Europese regelgeving u de otter met zulke ingrijpende maatregelen wil beschermen? Waartoe bent u Europees verplicht? Zit er in deze regelgeving ook ruimte «om het een tandje minder te doen»? Hoe gaan andere Europese landen om met de regelgeving? Worden daar ook zo veel belastingeuro’s verspild aan otteroversteekpplaatsen? Zo ja, kunt u aangeven waar? Zo nee, kunt u aangeven waarom we dat in Nederland wel doen?
De artikelen 11 en 12 van de Habitatrichtlijn vereisen dat Nederland actieve maatregelen treft om de gunstige staat van instandhouding van soorten en habitats te behouden en zo nodig te herstellen. De Habitatrichtlijn is wat de soortenbescherming betreft geïmplementeerd in de Flora- en faunawet. Om invulling te geven aan de internationale verplichtingen voor Nederland en de urgente knelpunten op te lossen wordt gebruikt gemaakt van de voorgestelde maatregelen in het eerdergenoemde rapport van Alterra (nr. 2513) van maart 2014.
In Europees verband neemt Rijkswaterstaat deel aan de Conference of European Directors of Roads waarin kennis en inhoud betreffende infrastructuur en fauna wordt ontwikkeld en tussen de deelnemende landen wordt uitgewisseld.
Dit overleg is vooral gericht op inhoudelijke kennisoverdracht. Mij is verder niet bekend hoe andere Europese landen omgaan met regelgeving en welke kostenaspecten daar gemoeid zijn met faunavoorzieningen.
Wat wordt er precies bedoeld met het antwoord op vraag 7 van de eerdere vagen met betrekking tot oversteekplaatsen voor otters1, waar wordt geschreven dat het doel van de voorgenomen maatregelen het wegnemen van knelpunten voor de otter betreft om zodoende de gestage groei van de otterpopulatie en de verdere verspreiding en migratie naar nieuwe leefgebieden niet in de weg te staan? Wat verstaat u onder gestage groei? Wanneer is hier sprake van en binnen welke termijn? Welk aantal streeft u na, binnen welk gebied en binnen welke termijn? Wat verstaat u onder verdere spreiding en migratie naar nieuwe leefgebieden? Welke doelstellingen en welk tijdpad hanteert u hierbij? Wat hanteert u als definitie voor nieuwe leefgebieden?
Met het antwoord op vraag 7 van de eerdere vragen met betrekking tot oversteekplaatsen van otters wordt bedoeld dat otters die uit het oorspronkelijke uitzetgebied trekken, omdat de oorspronkelijke leefgebieden vol zijn, geen verkeersslachtoffer worden waardoor de groei van de populatie stagneert. Sinds de start van de herintroductie in 2002 is sprake van een groeiende populatie. Uit de aantalsschattingen is gebleken dat de otterpopulatie tot nu toe jaarlijks groeit (Alterra nr. 2624). Het is echter aannemelijk dat de groeisnelheid de komende jaren zal afnemen, omdat bestaande leefgebieden in toenemende mate bezet raken en het de dieren meer moeite zal kosten om nieuwe geschikte leefgebieden te vinden en te koloniseren. De volgende definitie is door Alterra en het Hof gehanteerd in het arrest van 4 november 2014: een otterleefgebied is een actueel leefgebied waar otters daadwerkelijk voorkomen. Voor een nieuw leefgebied wordt dezelfde definitie gehanteerd.
Kunt u met recente en herleidbare cijfers aangeven in hoeverre en hoeveel otters gebruikmaken van de reeds voor de otter aangelegde oversteekplaatsen en hoeveel van deze otterplaatsen zijn gefinancierd binnen het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO)? Zo nee, kunt u dan alsnog de effectiviteit van dergelijke oversteekplaatsen onderbouwen, mede in het licht van diverse peperdure oversteekplaatsen die niet of nauwelijks worden gebruikt, zoals de eekhoornbrug in het Haagse bos?
Binnen het MJPO zijn 11 voorzieningen getroffen aan de Rijksinfrastructuur met de otter als specifieke doelsoort. Veel slachtoffers vallen op kruisingen van lokale en provinciale wegen met waterwegen waar geen speciale faunavoorzieningen zijn. Het eerdergenoemde Alterra (nr. 2513) noemt op basis van wetenschappelijk onderzoek (Lammertsma et al., 2008; Schut et al., 2008; Wansink et al., 2013) dat het aanbrengen van een droge onderdoorgang, bijvoorbeeld in de vorm van een droge looprichel onder bruggen en viaducten, kan voorkomen dat otters de oversteek bovenlangs over de weg maken. Er zijn verschillende kleinschalige onderzoeksresultaten die met behulp van camera’s en sporenonderzoek laten zien dat de otter veelvuldig gebruik maakt van de faunapassages. Deze onderzoeken richten zich vooral op het gebruik. De relatie tussen de genomen maatregelen en het effect op populatieniveau is complex. In Europees verband is hier inmiddels onderzoek naar gestart.
Kunt u naar aanleiding van de uitspraak van gedeputeerde Van den Hout uit provincie Noord-Brabant aangeven wie welk bedrag precies heeft betaald om de zogenoemde «big five» in de provincie Noord-Brabant te laten komen?2 Welke bijdrage heeft het Rijk betaald? Is er ook in andere provincies sprake van dergelijke afspraken? Zo ja, kan de Kamer een overzicht hiervan ontvangen? Kunt u naar aanleiding van deze uitspraak aangeven wat nu de otter in Brabant kost? Zo nee, waarom niet?
Mij is niet bekend wat de provincie Noord-Brabant van plan is met betrekking tot de in uw vraag genoemde «big five». De verwachting van experts is evenwel dat de otter zich op termijn op natuurlijke wijze zal vestigen en voortplanten in de provincie Noord-Brabant. Van een rijksbijdrage is geen sprake.
Hoe staan al deze kostbare maatregelen in verhouding met de constatering van Wageningse onderzoekers die hebben ontdekt dat niet het verkeer maar inteelt de grootste bedreiging is voor de otterpopulatie?3 Deelt u deze mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom stopt u dan niet direct met de voorgenomen maatregelen?
Alterra monitort de otterpopulatie in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en besteedt daarbij aandacht aan drie aspecten: de aantalsontwikkeling, de ruimtelijke verspreiding en de genetische status van de populatie.
Eén van de constateringen is, dat er in toenemende mate sprake is van inteelt en dat de genetische variatie binnen de populatie afneemt. Het verbinden van natuurgebieden en het tegengaan van verkeerssterfte, vergroot juist de kans op genetische uitwisseling binnen de populatie als geheel. De maatregelen zullen naar verwachting dus bijdragen aan het verminderen van inteelt.
De voortgang ondergrondse opslag kernafval in Mol (België) |
|
Agnes Mulder (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brabant weer verrast door proef kernafval»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de experimenten in Mol ter voorbereiding van de opslag van nucleair afval van de categorie B en C aldaar?
Ja. In België wordt vanaf 1974 zorgvuldig onderzoek verricht ter voorbereiding van strategische besluitvorming over het langetermijnbeheer van hoogradioactief afval (de categorieën B en C). Recent is een langjarig experiment gestart dat het effect van warmte op de diepe kleilaag bestudeert. De achtergrond hiervan is dat hoogradioactief afval warmte produceert en bij berging tijdelijk een opwarming zal veroorzaken van de klei rond de bergingsgalerijen.
Bent u ervan op de hoogte dat de Belgische overheid voornemens is om nationale beleidsmaatregelen uit te vaardigen voor het beheer van het nucleair afval van categorie B en C zoals neergelegd in het regeerakkoord van 9 oktober 2014?
Ja. De federale regering in België is volgens haar regeerakkoord van plan een principebeslissing te nemen over het beheer van nucleair afval van categorie B en C. Ook de vorige federale regering had dit in haar regeerakkoord opgenomen.
Bent u ermee bekend dat in 2011 de Belgen met Noord-Brabantse gemeenten en provincie de afspraak hebben gemaakt om bij de hervatting van de voortgang om nucleair afval van categorie B en C op te slaan in Mol, deze overheden te contacteren?
Ja. Informeel hebben de Belgen in 2011 toegezegd de Brabantse overheden te informeren op het moment dat er nieuwe ontwikkelingen zijn omtrent de principebeslissing in België. Tot op heden zijn er echter geen nieuwe ontwikkelingen. Wel wordt het afvalplan uit 2011 opnieuw aan de federale regering overhandigd om in het nieuwe Belgische wettelijk kader te passen. Dit afvalplan is identiek aan het afvalplan dat in 2011 ook al aan de federale regering werd aangeboden.
Heeft u misschien informatie die verklaart waarom er geen contact is geweest met Brabantse overheden over de grens?
Dat is een misverstand. Nederlandse stakeholders, inclusief de Brabantse overheden, zijn in het kader van het langjarige experiment in Mol in februari jl. door de Belgische Nationale Instelling voor radioactief Afval en verrijkte Splijtstoffen (NIRAS) uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst.
Bent u bereid contact op te nemen met de Belgische overheid over de afspraak van de Belgen met de Brabantse overheden dat zij betrokken worden bij eventuele voortgang van de opslag van kernafval van categorie B en C in Mol?
Ik ben in mei 2013 naar Mol geweest en heb me daar laten informeren door NIRAS over dit dossier. Men heeft toen ook aangegeven de Brabantse overheden te informeren bij nieuwe ontwikkelingen. Deze toezegging staat nog steeds.
De beslissing van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) om een uitkeringsgerechtigde vrijwilligerswerk als chauffeur op de buurtbus te verbieden, terwijl een uitkeringsgerechtigde in de bijstand dat wel mag |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrijwilliger op buurtbus Waterland: wat de één graag wil, mag de ander niet»?1
Ja.
Wat is uw mening over de constatering van het UWV dat er in dit geval sprake zou zijn van verdringing op de arbeidsmarkt, gegeven de situatie dat het gaat om vrijwilligerswerk als chauffeur van een nieuwe buurtbus, op een traject waar nooit eerder een bus heeft gereden en waar dus ook nooit betaalde chauffeurs hebben gewerkt? Vindt u dat er sprake is van verdringing?
Het is niet aan mij om in te gaan op casuïstiek. In z’n algemeenheid kan ik wel zeggen dat bij de beoordeling of er sprake is van vrijwilligerswerk dat met behoud van uitkering verricht kan worden, onder andere getoetst wordt of de werkzaamheden voor een maatschappelijke niet-commerciële organisatie zijn en of de vergoeding voor de activiteiten niet hoger is dan de door de Belastingdienst gehanteerde maximale vrijwilligersvergoeding (dit jaar 150 euro per maand, 1.500 euro per jaar). Dit is om te voorkomen dat met het vrijwilligerswerk economisch voordeel wordt beoogd door de organisatie of de WW-gerechtigde waardoor verdringing van betaalde arbeid het gevolg kan zijn.
Hoe oordeelt u over deze beslissing van het UWV in het licht van de participatiesamenleving die de regering voorstaat?
Op 1 januari jongstleden zijn de regels met betrekking tot vrijwilligerswerk in de WW verruimd2. Hiermee wil ik meer ruimte geven aan vrijwilligerswerk. Vrijwilligers zijn waardevol voor de samenleving, en het werk dat zij doen is ook waardevol voor henzelf. Wel vind ik het belangrijk te voorkomen dat met het vrijwilligerswerk economisch voordeel beoogd wordt om zo verdringing van reguliere werknemers te voorkomen. Daarom is het aan het verrichten van vrijwilligerswerk met behoud van WW-uitkering een aantal criteria verbonden, zoals bij mijn antwoord op vraag 2 aangegeven.
Wat vindt u van de praktijk die is ontstaan, waarbij de ene werkloze (met bijstandsuitkering) verplicht kan worden bepaald vrijwilligerswerk te doen, en de andere werkloze (met WW-uitkering) verboden wordt datzelfde vrijwilligerswerk te doen? Bent u het eens met de analyse dat hier sprake is van tegenstrijdigheden in het beleid die leiden tot een ongewenste situatie?
Voorop zij gesteld dat vrijwilligerswerk nooit verplicht kan worden. In het geval van het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten in het kader van de tegenprestatie in de bijstand zijn twee belangrijke aspecten dat de activiteiten niet leiden tot verdringing en het vinden van een reguliere baan niet in de weg staan. Deze aspecten zijn ook van toepassing op het verrichten van vrijwilligers met behoud van een WW-uitkering. Het is aan respectievelijk de gemeenten en het UWV hier op toe te zien.
Raamprostitutie in Utrecht |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos over raamprostitutie in Utrecht?1 Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de Utrechtse prostitutiezone?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van prof. dr. Dina Siegel dat op basis van haar onderzoek geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is geweest van mensenhandel binnen de raamprostitutie van Utrecht?
De inhoud van dit onderzoek is mij niet bekend. Ik zal na de publicatie van het onderzoek met interesse kennis nemen van de inhoud.
Deelt u de mening dat de invoering van het wetsvoorstel Regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Kamerstukken 33 885) kan bijdragen aan het tegengaan van mogelijke verplaatsingseffecten van mensenhandel? Zo ja, wanneer kan de Kamer de nota naar aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik stel in mijn brief van 14 april 2015 aan uw Kamer3 ben ik van mening dat de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) zal bijdragen aan de verbetering van de positie van de prostituee en aan het tegengaan van misstanden in de sector. Het in de Wrp voorgestelde landelijk vergunningstelsel voor seksbedrijven zal mogelijke verplaatsingseffecten binnen de prostitutiebranche tegengaan. Ik streef ernaar de nota naar aanleiding van het verslag voor de zomer aan uw Kamer te zenden.
In hoeverre heeft u zicht op het gemeentelijk prostitutiebeleid?
De nulmeting Wrp heeft een goede indruk gegeven van het prostitutiebeleid op gemeentelijk niveau. In mijn eerdergenoemde brief van 14
Bent u bereid inzicht te geven in het aantal rechterlijke uitspraken waaruit blijkt dat de afgelopen jaren medewerkers van verschillende exploitanten betrokken zijn geweest bij het faciliteren van mensenhandel zonder zich daarbij te baseren op de vertrouwelijke bestuurlijke rapportages van de politie die hebben geleid tot het intrekken van de exploitatievergunningen in Utrecht? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op eerdere schriftelijke vragen van het lid Rebel (PvdA) van uw Kamer4 is mijn ambtsvoorganger waar mogelijk al ingegaan op de opsporingsonderzoeken en veroordelingen die hebben plaatsgevonden en op de reden waarom daarvan geen totaaloverzicht te geven is.
Is het waar dat geen van de vijf exploitanten van raamprostitutie aan het Zandpad en de Hardebollenstraat strafrechtelijk zijn veroordeeld? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de hierboven genoemde bestuurlijke rapportages van de politie met aanwijzingen van mensenhandel? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat de exploitanten en hun medewerkers momenteel niet worden vervolgd voor mensenhandel. Ook is er geen sprake van een veroordeling van deze personen voor dit feit. De politie heeft in 2013 op verzoek van de gemeente bestuurlijke rapportages opgemaakt die informatie bevatten uit de politiesystemen. De gemeente heeft vervolgens op basis van de ernst van het totaalbeeld van de verzamelde informatie besloten de lopende vergunningen in te trekken en nieuwe vergunningaanvragen te weigeren.
Deelt u de mening dat de vervaging van de grenzen tussen bestuurlijke handhaving en strafrechtelijke opsporing een aandachtspunt is? Zo ja, in hoeverre vindt u het geoorloofd dat bestuurlijke toezichtsbevoegdheden worden ingezet voor opsporingsdoeleinden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat toezichthoudende en handhavende diensten altijd alert dienen te zijn op het onderscheid tussen de aan hen opgedragen taken en het zuiver toepassen van de bijbehorende bevoegdheden. In het algemeen geldt dat de politie onder bepaalde voorwaarden op grond van de Wet politiegegevens informatie kan delen met het bestuur, zodat het bestuur daarmee eigenstandige afwegingen kan maken. Een bestuursorgaan kan een vergunning intrekken als het aan de hand van voldoende concrete, objectieve en verifieerbare feiten en omstandigheden kan onderbouwen dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. Er is geen sprake van een vervaging van de grenzen tussen bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving.
Waarom is er geen gebruik gemaakt van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Kamerstukken 32 676) als grondslag voor het intrekken van de exploitatievergunningen in Utrecht? Heeft dat te maken met de zwaardere bewijsmaatstaf in genoemde wet?
De toepassing van de Wet Bibob is een ultimum remedium waarvoor het subsidiariteitsbeginsel geldt. Dat betekent dat toepassing van de bevoegdheden waarin de Wet Bibob voorziet pas aan de orde kan komen als geen andere bevoegdheden kunnen worden aangewend. De gemeente Utrecht heeft mij meegedeeld dat de betreffende vergunningen op grond van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht dienden te worden ingetrokken en geweigerd.
Hoeveel Zandpad gerelateerde opsporingsonderzoeken hebben er plaatsgevonden door het parket Midden-Nederland en het Landelijk Parket?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de status van de ontwikkeling van de 162 definitieve werkruimten aan het Nieuwe Zandpad in Utrecht?
De gemeente Utrecht heeft mij meegedeeld eind april 2015 te zijn gestart met de procedure voor de selectie van partijen die de werkruimten voor raamprostitutie aan het nieuwe Zandpad gaan realiseren en verhuren aan exploitanten. De ingebruikname van de eerste werkruimte aan het Nieuwe Zandpad is verwacht in het voorjaar van 2017. Ik verwijs naar de brief van de gemeente Utrecht van 30 maart 2015 aan commissies van de gemeenteraad.5
Hoe groot is op dit moment de vraag van prostituees naar de Huiskamer Aanloop Prostituees (HAP) aan het Zandpad, inclusief het artsenspreekuur?
De vraag van de prostituees naar de HAP Zandpad is in de periode na de sluiting nauwkeurig bijgehouden. Er is een dalende trend van het aantal bezoekers waarneembaar. Op dit moment bezoekt gemiddeld 3 prostituees per 2 weken de huiskamer. De helft van de bezoekers gaat ook naar het artsenspreekuur.
Heeft u zicht op het welzijn van de ruim driehonderd prostituees die sinds het intrekken van de exploitatievergunningen op straat staan en al bijna twee jaar hun beroep niet uit kunnen oefenen?
Deze prostituees kunnen hun beroep nog steeds uitoefenen, maar niet meer in de Utrechtse raamprostitutie. Sinds de sluiting van de ramen is op verschillende manieren contact met hen gezocht en hulp aangeboden: door het blijven openstellen van HAP Zandpad na de sluiting (inclusief artsenspreekuur) en door outreachende hulpverlening per mail, telefoon en chat. De hulpverlening heeft ook een speciale website met informatie over het hulpverleningsaanbod en met informatie over de ontwikkelingen op het Zandpad. Uw Kamer is hierover geïnformeerd door middel van onder meer de in mijn antwoord op vragen 5 en 9 genoemde antwoorden op eerdere schriftelijke vragen. De gemeente heeft mij meegedeeld dat het hulpverleningsprogramma nog steeds beschikbaar is. Ook hebben hulpverleners prostituees (die voorheen in de Utrechtse raamprostitutie werkten) bezocht op raamprostitutiezones in andere steden. Over het welzijn van de prostituees kan de gemeente geen algemene uitspraken doen, gezien de verschillen per persoon.
Het bericht dat een jonge asielzoekster wordt uitgezet ondanks depressiviteit en suïcidaliteit |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een jonge asielzoekster uit Guinee wordt uitgezet ondanks erkende psychische aandoeningen als depressiviteit, posttraumatische stress-stoornis (PTST) en suïcidaliteit?1
Ja.
Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) PTST, depressiviteit en suïcidaliteit niet erkent als voldoende urgente psychische aandoeningen om een vreemdeling een status te geven als bedoeld in artikel 17 lid 1 onder C van de Vreemdelingenwet (Vw 2000), dan wel een opschorting van de uitzetting als bedoeld in artikel 64 Vw 2000? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom heeft de IND in dit geval toch besloten tot uitzetting?
PTSS, depressiviteit en suïcidaliteit leiden niet zonder meer tot het verlenen van een verblijfsvergunning of tot uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000.
Toepassing van artikel 17, lid 1 onder c Vw 2000 kan leiden tot vrijstelling van het vereiste om over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te beschikken. Een mvv-plichtige vreemdeling die al in Nederland verblijft en een aanvraag indient voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, kan op grond van dit artikel worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Dat kan als hij door zijn gezondheidstoestand niet in staat is te reizen naar het land van herkomst of land van bestendig verblijf om daar alsnog een mvv aan te vragen. Toepassing van dit artikel leidt niet tot een verblijfsstatus.
Uitzetting wordt (na een toets) op grond van artikel 64 Vw 2000 achterwege gelaten:
indien het vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling of één van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen; of
indien stopzetting van de medische behandeling tot een medische noodsituatie zal leiden èn de medische behandeling van de medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of land van bestendig verblijf.
Voor wat betreft de beoordeling van de gezondheidstoestand van de vreemdeling die een beroep doet op vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, lid 1, onder c dan wel uitstel vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000, vraagt de IND medisch advies op bij het Bureau Medische Advisering (BMA). Aan de hand van (medische) informatie van de behandelende arts(en) van de vreemdeling en medische bronnen in het land van herkomst beoordeelt het BMA op basis van de ernst en mate van de medische aandoening of de betrokken vreemdeling in staat is om te reizen en/of er bij het uitblijven van de medische behandeling op korte termijn een medische noodsituatie zal ontstaan. Ook adviseert het BMA over de eventuele beschikbaarheid van de medische behandelmogelijkheden in het land van herkomst (of land van bestendig verblijf). Dit geldt ook voor vreemdelingen die onder behandeling staan voor PTSS, depressiviteit en suïcidaliteit.
Kunt u aangeven op basis van welke criteria wordt getoetst of een vreemdeling in aanmerking komt voor een tijdelijke verblijfsvergunning op basis van artikel 17 lid 1 onder C van de Vw 2000, of opschorting van de uitzetting wordt toegekend op basis van artikel 64 Vw 2000?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat vreemdelingen met een medische problematiek die worden uitgezet wordt aangeraden voldoende medicatie mee te nemen voor de reis naar het land van herkomst? Zo ja, waarom wordt dit aangeraden indien in het land van herkomst de toegang tot of de aanwezigheid van medicatie waarschijnlijk beperkt is, waardoor voortzetting van het gebruik van medicatie slechts voor korte periode zinvol is?
Eén van de vragen die de IND in het kader van de advisering in individuele zaken aan het BMA stelt, is de vraag of de betrokken vreemdeling – in objectieve zin – medisch in staat is om te reizen. Op basis van de aard en ernst van de aandoening en de ingeschatte medische risico’s rondom een reis brengt het BMA hierover advies uit. Indien de toestand van betrokkene daartoe aanleiding geeft, zoals blijkt uit concrete medische gegevens, besteedt de medisch adviseur daarbij ook aandacht aan medische voorwaarden om de reis zorgvuldig te laten verlopen. Deze reisvoorwaarden kunnen bijvoorbeeld zien op het zorgdragen voor (medische) begeleiding tijdens de vlucht of op het meenemen van (voldoende) medicatie tijdens de reis. De reisvoorwaarden zien enkel op de periode (kort) voorafgaand, tijdens en direct na de reis naar het land van bestemming. De Dienst Terugkeer en Vertrek draagt er zorg voor dat bij het daadwerkelijk vertrek van de vreemdeling aan de gestelde reisvoorwaarde(n) wordt voldaan.
Klopt de veronderstelling voorts dat minderjarige slachtoffers van mensenhandel recht hebben op bescherming in Nederland en derhalve zonder klemmende redenen geen verblijfsvergunning kan worden ontzegd? Zo nee, deelt u de mening dat dit wel het geval zou moeten zijn?
Aan de (minderjarige) vreemdeling die aangifte doet of op andere wijze meewerkt aan de opsporing en vervolging (afleggen getuigenverklaring) van een mensenhandelaar, wordt een tijdelijke verblijfsvergunning voor maximaal een jaar verleend. Hierbij spelen bijzondere en individuele omstandigheden geen rol.
Daarnaast kunnen (minderjarige) slachtoffers die in verband met een ernstige medische beperking of ernstige bedreiging geen aangifte kunnen of willen doen, in het bezit worden gesteld van een tijdelijke verblijfsvergunning voor de duur van een jaar. De regeling is beschreven in hoofdstuk B8.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
De wachttijd tussen tbs met voorwaarden en tbs met dwangverpleging |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat het voor kan komen dat tbs-patiënten, van wie de tbs-behandeling met voorwaarden wegens de schending van die voorwaarden moet worden omgezet in tbs met dwangverpleging, zonder behandeling kunnen komen te zitten? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Voordat de tenuitvoerlegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging kan aanvangen, dient de uitspraak van de strafrechter onherroepelijk te zijn. Bij gebreke van een onherroepelijke titel kan de tbs-gestelde gedurende een periode inderdaad in afwachting van zijn behandeling komen te zitten. De Penitentiaire Beginselenwet biedt in dergelijke gevallen overigens de mogelijkheid om de tbs-gestelde in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum te plaatsen voor behandeling.
Bent u bekend met de zaak van C.R, die te lang niet de benodigde behandeling heeft gehad omdat de omzetting van tbs met voorwaarden in tbs met dwangverpleging ruim een jaar op zich heeft laten wachten?1 Wat is uw reactie op deze zaak?
Ja, ik ben bekend met de zaak van C.R. De zogenoemde procedure tot alsnog verpleging heeft in deze casus onwenselijk lang geduurd. In algemene zin geldt dat bij de procedure tot alsnog verpleging (de omzetting naar tbs met dwangverpleging) onderzocht wordt of er een alternatief is voor de tbs met dwangverpleging. In de casus C.R. hebben deze onderzoeken vanwege de benodigde zorgvuldigheid veel tijd in beslag genomen.
Geldt de door de Hoge Raad bepaalde maximaal toelaatbare wachttijd van vier maanden na afloop van de gevangenisstraf ook voor de tijd die maximaal mag zitten tussen bijvoorbeeld tbs met voorwaarden en tbs met dwangverpleging? Zo nee, waarom niet? Welke termijn acht uzelf toelaatbaar?2
Gedurende de tijd dat de procedure tot alsnog verpleging loopt, is geen sprake van een onherroepelijke beslissing en dus ook niet van wachttijd in de zin van tbs-passanten. De door de Hoge Raad bepaalde maximale termijn van vier maanden is niet van toepassing op de procedure tot alsnog verpleging. Van de periode die de procedure tot alsnog verpleging in beslag neemt, zijn geen cijfers beschikbaar.
Wat zijn de «extremen» in de wachttijden van de laatste maanden en welke redenen waren daarvoor?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de gemiddelde wachttijd voor een tbs-plaats als tbs met voorwaarden is of nog moet worden omgezet in tbs met dwangverpleging?
In 2014 was de wachttijd tussen het onherroepelijk worden van het vonnis en opname in een forensisch psychiatrisch centrum gemiddeld 37 dagen.
Deelt u de mening dat een patiënt van wie de uitspraak over het opleggen van tbs nog niet onherroepelijk is in de tussentijd wel de benodigde behandeling dient te krijgen als artsen hiertoe adviseren omdat dit anders de resocialisatie niet ten goede komt? Zo nee, waarom niet?
Het stelsel van de forensische zorg is erop gericht dat iedere persoon met een strafrechtelijke titel de vereiste zorg en beveiliging krijgt. Binnen dit stelsel is ook ten aanzien van forensische zorg binnen het gevangeniswezen, waaronder preventief gehechten, veel veranderd. Belangrijk hierbij zijn de Penitentiaire Psychiatrische Centra (PPC), waar gedetineerden met de zwaarste psychiatrische problematiek, al dan niet in combinatie met een hoge beveiligingsbehoefte, kunnen worden geplaatst. De PPC’s hebben als doelstelling het diagnosticeren, stabiliseren en motiveren van gedetineerden. De behandeling is gericht op doorstroom naar andere vormen van zorg, zoals de GGz of (ambulante) zorgaanbieders. Indien er een acute/actuele behandelnoodzaak is, kunnen tbs-gestelden in een PPC worden geplaatst voor behandeling.
In navolging van de aanbevelingen van de «Taskforce Behandelduur tbs» wordt uitgewerkt hoe personen met een tbs-maatregel die in afwachting daarvan in het gevangeniswezen verblijven, in de laatste fase van hun detentie, voorbereid en gemotiveerd kunnen worden voor hun (latere) behandeling in een Forensisch Psychiatrisch Centrum.
Welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat een behandeling te lang wordt stilgelegd waardoor zoals in de zaak van C.R. de situatie van de patiënt alleen maar is verslechterd en ook de resocialisatie is bemoeilijkt?
Zie antwoord vraag 6.
Onduidelijkheden in vergunningaanvragen en het Besluit omgevingsrecht bij onderhoud |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat gewoon onderhoud aan bouwwerken uitgevoerd kan worden zonder omgevingsvergunning, mits detaillering, vormgeving en profilering van dat bouwwerk niet wijzigen?
Dat klopt. Onderhoud richt zich op het behouden van wat er is. Bij gewoon onderhoud aan rijksmonumenten geldt dat naast de detaillering, vormgeving en profilering, ook de materiaalsoort en kleur niet mogen wijzigen. In het belang van de monumentenzorg dient bestaand (waardevol) materiaal zoveel mogelijk behouden te blijven.
Is de bovengenoemde beperking ingegeven door de wens om veranderingen in het uiterlijk van bouwwerken te voorkomen?1
De beperkingen zijn inderdaad aangebracht om bij de in artikel 2, onderdeel 1, van bijlage II bij het Bor opgenomen bouwactiviteit «gewoon onderhoud» veranderingen in het uiterlijk te voorkomen. Tegelijkertijd zijn de beperkingen aangebracht om een duidelijker onderscheid te bewerkstelligen met de in artikel 3, onderdeel 8, opgenomen bouwactiviteit «veranderingen van een bouwwerk».
Klopt het dat bij een zogenoemde «verandering»2 van een bouwwerk, geen vergelijkbare beperkingen worden opgelegd aan detaillering, vormgeving, profilering, materiaal of kleurgebruik?
In bijlage II bij het Bor zelf worden inderdaad geen beperkingen opgelegd die betrekking hebben op het uiterlijk. Anders dan bij artikel 2, waarin het «gewoon onderhoud aan een bouwwerk« is opgenomen, geldt voor de in artikel 3, van bijlage II bij het Bor opgenomen bouwactiviteiten echter dat voldaan moet worden aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan kan, voor zover dat uit een ruimtelijk oogpunt relevant is, regels bevatten omtrent het uiterlijk van bouwwerken. Bijvoorbeeld in beschermde stads- en dorpsgezichten kunnen bestemmingsplannen gedetailleerde regels geven over het uiterlijk van bouwwerken, waarmee ook de toepassing van materiaal- en kleurgebruik van gevels of dakbedekking kan worden voorgeschreven. Langs die weg kunnen er op grond van het bestemmingsplan dus regels gelden met betrekking tot het uiterlijk van «veranderingen aan een bouwwerk». Bij monumenten zijn veranderingen aan een bouwwerk overigens in de regel altijd vergunningplichtig.
Is er uitsluitend sprake van een «verandering» van een bouwwerk indien er sprake is van een toevoeging van een nieuw element aan het bouwwerk?3
Dat zal in de regel zo zijn, hoewel het denkbaar is dat onder omstandigheden ook het verwijderen van bouwdelen binnen deze categorie zou kunnen vallen.
Wordt het vervangen van de volledige dakbedekking van een bouwwerk (zonder wijziging aan te brengen in draagconstructie, brandcompartimentering, bebouwd oppervlakte of bouwvolume) beschouwd als «gewoon onderhoud» of als een vergunningvrije «verandering»?
Zolang detaillering, profilering, en vormgeving niet wijzigen, zal het vervangen van dakbedekking als «gewoon onderhoud» zijn aan te merken. Gedacht kan worden aan het vervangen van bitumineuze dakbedekking of het opstoppen of vervangen van een rieten dakbedekking. Ook het vervangen van dakpannen valt onder gewoon onderhoud, mits eenzelfde type dakpan wordt gebruikt.
Zodra sprake is van wijzigingen in de detaillering, profilering en vormgeving, wordt het niveau van «gewoon onderhoud» overstegen. Er kan dan nog steeds sprake zijn van een vergunningvrije «verandering van een bouwwerk». Er moet dan wel voldaan worden aan de in artikel 3, onderdeel 8, van bijlage II bij het Bor, opgenomen randvoorwaarden. Deze randvoorwaarden hebben enerzijds betrekking op bouwtechnische aspecten (draagconstructie en brandcompartimentering) en anderzijds op primaire planologische aspecten (bouwvolume en bebouwde oppervlakte). Voorts geldt, zoals al aangegeven, dat voldaan moet worden aan het bestemmingsplan.
Kunt u, indien het antwoord op vraag 5 luidt dat sprake is van een vergunningvrije verandering, toelichten waarom voor het wijzigen van de profilering van een raamkozijn een omgevingsvergunning wenselijk wordt geacht, terwijl een metamorfose van het dak of van een gevel zonder omgevingsvergunning mogelijk is?
Voor het aanbrengen en vervangen van kozijnen of gevelpanelen geldt een specifieke bepaling in artikel 2, onderdeel 7, van bijlage II bij het Bor. Op grond van die regeling zijn kozijnen en gevelpanelen vergunningvrij aan de achtergevel of de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevels. Ook als daarbij de detaillering, profilering en vormgeving wijzigen. Aan de voorgevel en de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel is bij wijzigingen in de detaillering, profilering en vormgeving (en er dus geen sprake is van gewoon onderhoud), wel een omgevingsvergunning nodig. In dat verband kan een beoordeling aan redelijke eisen van welstand plaatsvinden.
Voor veranderingen van de dakbedekking en andersoortige gevelwijzigingen is geen afzonderlijke categorie opgenomen. Deze bouwactiviteiten, die minder dikwijls voorkomen, vallen binnen de in artikel 3, onderdeel 8, van bijlage II bij het Bor opgenomen «restcategorie» van «veranderingen van een bouwwerk». Op zichzelf staan de in dit onderdeel opgenomen randvoorwaarden niet in de weg aan wijzigingen in het uiterlijk van een bouwwerk. Zoals in het antwoord onder vraag 5 al aangegeven, kan het bestemmingsplan op dit punt echter beperkingen opleggen waar de veranderingen aan moeten voldoen.
Is het aanbrengen van stucwerk op een bakstenen gevel mogelijk zonder omgevingsvergunning voor het bouwen?
Het aanbrengen van stucwerk valt binnen de in artikel 3, onderdeel 8, van bijlage II bij het Bor opgenomen restcategorie «verandering van een bouwwerk». Voor de activiteit «bouwen» is om die reden geen vergunning nodig. Zoals al aangegeven dient het bouwen binnen deze categorie wel te voldoen aan het bestemmingsplan. In het geval stucwerk in strijd zou zijn met een bestemmingsplan, is er om die reden wel een omgevingsvergunning vereist.
In alle gevallen geldt daarnaast altijd de mogelijkheid van repressief welstandstoezicht. Indien het uiterlijk van een bouwwerk (bijvoorbeeld tengevolge van een verandering aan een gevel of het dak) ernstig in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld op basis van de daartoe opgenomen criteria in de welstandsnota, kan de gemeente daartegen optreden op grond van artikel 13a van de Woningwet.
Ligt aan de zogenoemde voorkant-achterkant benadering bij het vergunningvrije bouwen de gedachte ten grondslag dat de overheid via het vergunningsinstrument invloed uitoefent op de (beeld-)kwaliteit van de publieke ruimte, maar zich terughoudend opstelt bij de kwaliteit van achtererfgebieden die over het algemeen een minder openbaar karakter hebben?
Dat klopt.
Bent u bereid om het Besluit omgevingsrecht (BOR) zodanig aan te passen dat «veranderingen» (als bedoeld in artikel 3.8 van bijlage II van het BOR) slechts vergunningvrij zijn, indien ze geschieden op gebouwdelen die niet naar de publieke ruimte zijn gericht?
Een dergelijke inperking is naar mijn oordeel niet nodig. Het zou ook het ongewenste gevolg hebben dat tal van kleinschalige bouwkundige veranderingen
vergunningplichtig worden. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het aanbrengen van een vlaggenmasthouder, inbraakwerende voorzieningen, een ventilatierooster, brievenbus of buitenlamp. Het instrument van het repressieve welstandstoezicht biedt naar mijn mening, op basis van de voor iedereen kenbare welstandsnota, toereikende mogelijkheden om dit type bouwwerkzaamheden te reguleren. In gebieden waar dat uit planologisch oogpunt nodig wordt geacht bestaat daarnaast nog de mogelijkheid voor gemeenten om gedetailleerde regels te stellen in een bestemmingsplan met betrekking tot het uiterlijk van bouwwerken, waarmee ook het aanbrengen van stucwerk of dakbedekking kan worden gereguleerd. Gemeenten beschikken daarmee naar mijn mening over toereikende middelen om ongewenste veranderingen aan gevels en dakbedekking van gebouwen te voorkomen.
Kunt u de vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Ruimtelijke Ordening voorzien op 29 april 2015?
Ja.
Het bericht dat het aantal instromende discriminatiezaken bij het OM op het laagst gemeten aantal is |
|
Gerard Schouw (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van De Monitor van zondag 29 maart?
Ja.
Hoe verklaart u dat ruim 3.600 meldingen van discriminatie in 2013, waaronder 1.600 aangiftes, slechts tot instroom van 88 discriminatiefeiten c.q. 83 discriminatiezaken bij het Openbaar Ministerie leidde?
Zoals reeds in de brief van 19 mei 2014 aan uw Kamer over registratie discriminatie1 is gemeld, is het verschil tussen de cijfers van de politie en de instroom bij het Openbaar Ministerie (OM) op het gebied van discriminatie gelegen in de aard van de registratie.
In de artikelen 137c tot en met 137g en artikel 429 quater van het Wetboek van Strafrecht zijn de grondvormen van discriminatie strafbaar gesteld, namelijk het in het openbaar beledigen, het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld en het bij de uitoefening van ambt, beroep of bedrijf discrimineren van personen wegens ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht, seksuele gerichtheid of handicap.
Daarnaast worden er vele «gewone» delicten gepleegd, waarbij discriminatoire aspecten – doorgaans als motief op de achtergrond – een rol spelen. Deze delicten worden aangeduid als «commune delicten met een discriminatoir aspect». Hierbij moet een onderscheid worden gemaakt in commune delicten waarbij het discriminatoire aspect niet als zelfstandig feit ten laste kan worden gelegd en in commune delicten waarbij dat wel mogelijk is.
De politie registreert op grond van de Aanwijzing discriminatie zowel meldingen van discriminatie als meldingen van delicten met een discriminatoir aspect. Door de politie wordt geen selectie gemaakt ten aanzien van ingekomen meldingen en aangiften. De politie neemt alle meldingen en aangiften van discriminatie in behandeling.
Het OM rapporteert enkel over de wettelijke discriminatieartikelen 137c t/m 137g of 429quater van het Wetboek van Strafrecht en (nog) niet over commune delicten met een discriminatoir aspect. Dit laatste wordt met ingang van 2016 pas mogelijk, omdat het OM met ingang van 1 april 2015 de daarvoor nodige aanpassing in het registratiesysteem heeft gerealiseerd.
Bij het overgrote deel van meldingen van discriminatie bestaat geen daderindicatie. Bij deze zaken kan het OM niet overgaan tot vervolging. Voorts wordt het verschil verklaard doordat niet alle door de politie geregistreerde incidenten bij het OM instromen. Zo wordt niet bij alle incidenten door de politie een proces-verbaal opgemaakt, bijvoorbeeld in geval van een eigen waarneming van een bekladding van een gebouw met discriminatoire uitlatingen. Verder komt het voor dat meerdere bij de politie geregistreerde incidenten en/of opgemaakte processen-verbaal betrekking hebben op één verdachte. Ook kan het zijn dat een incident door de politie als discriminatie wordt geregistreerd, maar het, na bespreking met het OM, geen strafbare discriminatie blijkt te zijn. Deze zaken stromen dan of in zijn geheel niet – bijvoorbeeld als het geen strafbare feiten betreffen – of niet als discriminatiezaken in bij het OM.
Hoe verklaart u de meerjarige dalende trend van het aantal discriminatiefeiten dat instroomt bij het Openbaar Ministerie? Kunt u daarbij in ieder geval ingaan op de invloed die mutaties in aangiftebereid en de hoeveelheid daadwerkelijk plaatsgevonden discriminatie daarop gehad kan hebben?
Om meer inzicht te verkrijgen in de omvang, aard en afdoening van discriminatiezaken in de strafrechtketen is het Wetenschappelijk Documentatie- en Onderzoekscentrum (WODC) recentelijk gestart met een onderzoek. Uw Kamer wordt eind dit jaar over de uitkomst hiervan geïnformeerd. Hierin wordt meegenomen de dalende instroom bij het OM.
Wat is de oorzaak van het toenemend aantal sepots en vrijspraken van verdachten in discriminatiezaken?
Nu het OM op dit moment nog geen commune delicten met een discriminatoir aspect registreert (zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2), is er thans nog geen volledig zicht hierop. De vraag of het aantal sepots en vrijspraken in discriminatiezaken is toegenomen, kan ik op dit moment niet beantwoorden.
Kunt u uitsluiten dat de vele prioriteiten van de politie, die door de Minister van Veiligheid en Justitie gesteld zijn, zoveel inspanning van hen vragen dat discriminatiezaken op de plank blijven liggen, en/of het onderzoek niet zo volledig kan zijn als nodig voor een succesvolle strafvervolging? Zo nee, waarom niet?
Zowel bij de politie als het OM is de aanpak van discriminatie een prioriteit. De prioriteiten zijn samen met het lokaal bestuur, het OM en de politie bepaald en opgenomen in de Veiligheidsagenda 2015–2018. Er is voldoende capaciteit bij de nationale politie. De met uw Kamer en het gezag afgesproken operationele sterkte van 49.500 fte staat. Dit neemt niet weg dat de vraag naar politiecapaciteit en expertise divers en groot is en er voldoende inzet moet zijn om discriminatiezaken goed en zorgvuldig te behandelen. Voor ondernomen en voorgenomen maatregelen ter versterking van de inzet van politie en OM verwijs ik u naar de Voortgangsbrief Discriminatie.2
Voor de afdoening van discriminatiezaken is de Aanwijzing discriminatie van het OM leidend. Discriminatiezaken zijn specialistische zaken waarvoor geldt dat de (zaaks-)expertise en de capaciteit is belegd bij het regioparket, in de persoon van de discriminatieofficier. Ter ondersteuning van de discriminatieofficier staat voor het OM het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD-OM) ter beschikking. Hoofdregel is dat bij overtreding van de discriminatiebepalingen, indien de zaak bewijsbaar en de verdachte strafbaar is, altijd een strafrechtelijke reactie volgt (dagvaarding of strafbeschikking), gelet op de negatieve werking bij onvoldoende handhaving en de voorbeeldfunctie die van een strafvervolging uitgaat.
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat de politie en het Openbaar Ministerie beter in staat gesteld worden opsporing en vervolging van discriminatiezaken tot een goed einde te brengen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de reden dat de «Cijfers in beeld»-rapporten niet jaarlijks openbaar gemaakt worden? Indien dat mogelijke misinterpretatie of iets dergelijks betreft, welke mogelijkheden zijn onderzocht om openbaarmaking met nadere toelichting mogelijk te maken?
Het OM presenteert het rapport Cijfers in Beeld jaarlijks na de zomer; dat zal ook dit jaar weer het geval zijn. Ik zal de mogelijkheden voor een nadere toelichting bezien en het rapport aan Uw Kamer sturen met de eerstvolgende Voortgangsbrief Discriminatie.
Bent u bereid het rapport «Cijfers in beeld 2013. Overzicht discriminatiecijfers Openbaar Ministerie 2009–2013» openbaar te maken? Zo nee, waarom houdt u daaraan vast nu de strekking ervan al via de pers in de openbaarheid gekomen is?
Nee. De discriminatiecijfers van het OM zijn reeds bekend gemaakt met de toezending van de Voortgangsbrief discriminatie. Zoals ook reeds bij het antwoord op vraag 1 is gemeld, bevat Cijfers in Beeld – in tegenstelling tot de POLDIS-cijfers van de politie – slechts cijfers over de wettelijke discriminatieartikelen 137c t/m 137g of 429quater van het Wetboek van Strafrecht. Met ingang van 2016 zal een brede rapportage worden opgesteld, die ook de cijfers over commune delicten met een discriminatoir aspect bevat. Deze rapportage zal vanaf 2016 met Uw Kamer worden gedeeld.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Discriminatie voorzien op 1 april 2015, en anders op zijn minst vó
Ja, ik zal de vragen beantwoorden voor het AO Discriminatie. Ter zake van het openbaren van het rapport verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 7.
Het dwingen van vrouwen om een abortus te plegen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mam... ze is zwanger»?1
Ja.
Is het op enigerlei wijze onder druk zetten van een vrouw om een abortus te doen plegen in Nederland toegestaan?
Het uitgangspunt van de Wet afbreking zwangerschap is dat een ongewenst zwangere vrouw in vrijheid en goed geïnformeerd tot haar beslissing komt. Het is ongewenst als zwangere vrouwen onder druk gezet worden om een abortus te laten uitvoeren. Wanneer het niet de wil is van de ongewenst zwangere om een abortus te laten uitvoeren, dan dient de behandeling niet plaats te vinden.
Deelt u de mening dat onder druk zetten van een zwangere vrouw om een abortus te doen plegen zeer ongewenst is, en met alle mogelijke middelen tegengegaan moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze is het in Nederland strafbaar gesteld om een zwangere vrouw aan te zetten tot het laten weghalen van haar ongeboren kind? Welke strafbepalingen zijn hierop van toepassing?
Het Nederlandse wetboek van strafrecht kent geen specifiek op deze situatie toegesneden bepaling. De strafbepaling in de Wet afbreking zwangerschap en artikel 296 van het Wetboek van Strafrecht zien op het handelen van degene die de zwangerschap feitelijk afbreekt. Het proberen te overtuigen of overreden van een vrouw om abortus te ondergaan, levert geen strafbaar feit. Daarvan kan slechts sprake zijn indien er sprake is van strafbare dwang. Bij het ontbreken van een strafbaar feit, kan ook geen sprake van medeplichtigheid zijn.
Of sprake is van een bepaalde (gezags)relatie tussen de dader en het slachtoffer is doorgaans een factor die de rechter kan meewegen in de straftoemeting. Voor enkele delicten is verhouding ouder tot kind als strafverzwarende omstandigheid in het Wetboek van Strafrecht opgenomen. Zo kan in geval van (zware) mishandeling de straf met een derde worden verhoogd als de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind.
Kan er in een dergelijk geval sprake zijn van medeplichtigheid bij of het medeplegen van een abortus door degene die een ander door woorden of gedrag onder druk zet om een abortus te ondergaan?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre maakt het voor de strafbaarheid uit of er sprake is van een gezagsrelatie tussen degene die aanzet tot een abortus en de zwangere vrouw? Geldt een dergelijke omstandigheid als een strafverzwarende omstandigheid?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat het Openbaar Ministerie om met gevallen waarin sprake is, of lijkt te zijn, van abortus onder druk, dreiging of dwang door de partner, ouders of omgeving van vrouwen die zwanger zijn?
Zie mijn antwoord op de vragen 4 tot en met 6. Het Openbaar Ministerie zal aan de hand van een aangifte moeten bepalen of er sprake is geweest van een strafbaar feit. Voor zover bekend heeft het OM nog nooit een dergelijke aangifte ontvangen.
Deelt u de mening dat het onderkennen dat er sprake is van druk om een abortus te ondergaan een belangrijke taak is voor artsen, verloskundigen, maatschappelijk werkers of abortusklinieken die zwangere vrouwen begeleiden en dat in een dergelijk geval nooit tot een abortus overgegaan mag worden?
Een arts moet zich ervan vergewissen dat een ongewenste zwangere vrouw goed geïnformeerd en in vrijheid haar besluit heeft genomen en dat de vrouw ervaart dat zij zich in een noodsituatie bevindt. Indien de arts twijfelt of de beslissing vrijwillig en goed geïnformeerd is genomen zal de behandeling op dat moment niet uitgevoerd worden.
Bent u bereid maatregelen te nemen om via voorlichting, het bieden van alternatieven of op een andere wijze te bevorderen dat tot het uiterste wordt voorkomen dat er in Nederland sprake is van gedwongen abortussen?
Ik ben niet voornemens om extra maatregelen in dit kader te nemen. Het Nederlands genootschap van abortusartsen heeft een richtlijn uitgebracht over het begeleiden van vrouwen die een abortus overwegen. Deze richtlijn ziet onder andere op het gesprek dat de arts met de vrouw voert over haar beweegredenen. Ook in deze richtlijn wordt benadrukt dat de arts zich ervan moet vergewissen dat de vrouw het besluit vrijwillig en zorgvuldig genomen heeft.
Vindt er vanuit de overheid specifieke voorlichting plaats richting ouders om hun kinderen te steunen bij een onbedoelde zwangerschap?
De voorlichting is primair gericht op de zwangere vrouw. Dit betekent niet dat ouders van zwangere kinderen hier geen rol in spelen. Indien de zwangere vrouw dit wenst, kunnen ouders of andere belangrijke mensen in de omgeving betrokken worden bij adviesgesprekken. Dit komt ook terug in de eerder genoemde richtlijn van het Nederlands genootschap van abortusartsen.
De verkoop van B.V. Schiphol Airport Retail |
|
Mei Li Vos (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de verkoop (privatisering) van 60% van de aandelen in een belangrijke dochtermaatschappij van Schiphol, B.V. Schiphol Airport Retail?1
Ja.
Wat is de reden dat tot deze deelverkoop is overgegaan? Taxfree retail activiteiten waren toch altijd een integraal onderdeel van het succesvolle Airport City concept?
Schiphol Group verkoopt 60% van haar aandelen in Schiphol Airport Retail B.V. («SAR»), de exploitant van winkels met drank, tabak en chocolade op Schiphol, aan Gebr. Heinemann. Schiphol Group behoudt 40% van de aandelen en blijft verlener van de concessie voor bovenstaande productcategorieën. In de andere productcategorieën (zoals parfum & cosmetica, mode) is Schiphol Group alleen concessieverlener en derhalve geen exploitant. Met deze deelverkoop wordt de situatie dus meer in lijn gebracht met de situatie in andere productcategorieën. Schiphol Group en Gebr. Heinemann hebben de mogelijkheid de samenwerking op bepaalde momenten te ontbinden zoals bijvoorbeeld bij afloop van de concessieovereenkomst. In tegenstelling tot wat het FD schrijft zijn overigens niet alle winkels achter de douane onderdeel van Schiphol Airport Retail (SAR).
De verwachting van Schiphol Group is dat – met deze samenwerking – de positie van SAR wordt verstevigd met kennis en ervaring op het gebied van travel retail, e-commerce en logistiek. Ook kan SAR met deze samenwerking in de toekomst goed blijven inspelen op de snelle ontwikkelingen binnen de internationale travel retail markt en de veranderende wensen en behoeften van reizigers. Dat komt voornamelijk omdat Gebr. Heinemann, actief op tientallen luchthavens, meer schaalgrootte heeft dan SAR. Als wereldwijde retailer heeft het meer slagkracht om bijvoorbeeld in te spelen op ontwikkelingen in e-commerce.
Hoeveel bedraagt de opbrengst van het pakket van 60% van de aandelen? Hoeveel bedroeg in de afgelopen jaren de winst van dit onderdeel, die vanaf nu gederfd zal worden?
De opbrengst van de verkoop van 60% van de aandelen is niet bekendgemaakt. Deze is bedrijfsvertrouwelijk en ligt ruim onder het niveau van de drempelbedragen waarvoor goedkeuring van de aandeelhouder nodig is. SAR heeft in 2013 en 2014 een netto resultaat van € 0,6 miljoen respectievelijk € 0,9 miljoen gerealiseerd. Schiphol Group blijft als concessieverlener aanspraak maken op een concessiefee.
Is deze deelprivatisering ter goedkeuring aan u beiden voorgelegd? Zo nee, waarom niet?
Er is hier geen sprake van een deelprivatisering omdat de staat zelf geen aandelen vervreemdt. Dit is ook de definitie die is aangehouden in het rapport «verbinding verbroken» van de Parlementaire Onderzoekscommissie van de Eerste Kamer.2 Het betreft hier de verkoop door Schiphol Group van een gedeelte van het belang in een dochter. Conform de statuten behoeft deze verkoop geen instemming van de aandeelhouder. Schiphol heeft de staat als aandeelhouder er wel over geïnformeerd.
Waarom is deze wezenlijke deelprivatisering niet voorgelegd aan de Kamer? Hoe verhoudt dit zich tot het deelnemingenbeleid?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom is niet gekozen voor een joint venture met ieder 50% van de aandelen? Hoe is nu de zeggenschap van Schiphol geregeld in de bedoelde BV en in de (taxfree) retail activiteiten op Schiphol?
Schiphol Group heeft gekozen voor de verkoop van 60% van de aandelen omdat ook met een minderheidsbelang voldoende invloed blijft behouden. In de aandeelhoudersovereenkomst is overeengekomen dat instemming van Schiphol Group nodig is voor belangrijke besluiten. Daarnaast houdt Schiphol Group invloed als verlener van de concessie aan SAR, bijvoorbeeld met betrekking tot de verhuurde winkeloppervlakte.
Het bericht ‘Brand door hennepteelt breekt vaak uit in bewoond huis’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Brand door hennepteelt breekt vaak uit in bewoond huis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de cijfers uit onderhavig bericht zeer zorgwekkend zijn en de gevolgen voor omwonenden van de betreffende haardbranden groot? Sterken deze cijfers u in uw voornemen illegale hennepteelt in Nederland keihard te bestrijden?
Deze cijfers zijn inderdaad zorgwekkend. Op verschillende manieren wordt illegale hennepteelt intensief bestreden, dit is dagelijkse praktijk. De geïntegreerde aanpak van ondermijnende criminaliteit, waarvan de georganiseerde hennepcriminaliteit een belangrijk onderdeel vormt, is één van de prioriteiten in de Veiligheidsagenda 2015–2018. In alle regio’s wordt binnen de Regionale Informatie- en ExpertiseCentra (RIEC’s) door politie, Openbaar Ministerie, Belastingdienst en gemeenten samengewerkt om op de meeste effectieve manier in de grootschalige hennepindustrie te interveniëren. De aanpak van faciliteerders van hennepteelt is binnen deze aanpak één van de voornaamste actielijnen. De inwerkingtreding op 1 maart 2015 van de wetswijziging van de Opiumwet die voorbereidingshandelingen van hennepteelt strafbaar stelt, heeft de opsporingsdiensten een belangrijk nieuw instrument in handen gegeven. Hier komt nog bij dat sinds eind vorig jaar de aanpak van ondermijnende criminaliteit in Zuid-Nederland is geïntensiveerd. Hierbij zijn onder meer grote hoeveelheden hennepstekken, hardware voor de hennepteelt en grote sommen contant geld in beslag genomen.
De afgelopen jaren zijn er steeds rond de 5000 hennepkwekerijen ontmanteld. Hiervoor bestaat geen afzonderlijke doelstelling. Acties van de samenwerkende partners zijn er ook in 2015 op gericht zo effectief mogelijk in de criminele industrie in te grijpen.
Welke concrete maatregelen worden door u en de betrokken diensten genomen om meer hennepplantages te ontmantelen in 2015? Welk doel stelt u uzelf voor 2015 als het gaat om het aantal ontmantelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw toezegging gedaan tijdens het Algemeen overleg over georganiseerde criminaliteit op 12 februari 2015 om uiterlijk in april 2015 de Kamer te informeren over de uitkomst van het gesprek met de energiebranche over de mogelijkheid en wenselijkheid om verplicht om legitimatie te vragen bij het afsluiten van een energiecontractboetes en eventueel administratieve boetes op te leggen bij stroomdiefstal?2
Ik herinner mij deze toezegging van mijn ambtsvoorganger en er is inmiddels gesproken met enkele vertegenwoordigers uit de energiebranche. Ik deel uw mening dat deze maatregelen mogelijk positief zouden kunnen bijdragen aan de bestrijding van illegale hennepteelt. De netbeheerders zijn in overleg met de stichting SO-DA (Service Organisatie Directe Aansprakelijkheid) over de mogelijkheid van een civiele vordering vanwege energiediefstal. Deze stichting verzorgt de afhandeling van gestandaardiseerde civiele vorderingen bij onder andere winkeldiefstal en heling. Dit gebeurt onder toezicht van stichting DAAD (Directe Aansprakelijkheid Aan Daders), welke tot stand is gekomen onder auspiciën van VNO-NCW/MKB-Nederland, het Verbond van Verzekeraars, het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de politie. Het overleg tussen netbeheerders en SO-DA richt zich op de mogelijkheid om ook in het geval van stroomdiefstal bij hennepteelt op een dergelijke wijze een gestandaardiseerd deel van de kosten op de daders te kunnen verhalen. De gesprekken hierover verlopen positief. In Rotterdam gebeurt dit door netbeheerder Stedin al op een soortgelijke manier.
Over het instellen van een legitimatieplicht vindt overleg plaats tussen netbeheerders en energieleveranciers. Hoewel energiecontracten worden afgesloten tussen afnemers en de energieleveranciers, zijn het namelijk de netbeheerders die de schade lijden van energiediefstal. Er zijn geen wettelijke belemmeringen voor een identificatieplicht bij het aangaan van een energiecontract. De regelgeving voor de energiebranche staat onder toezicht van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Met de ACM ben ik van mening dat het instellen van een identificatieplicht in eerste instantie een aangelegenheid is waarover de netbeheerders en de energieleveranciers onderling tot afspraken moeten komen, net als over een door henzelf beheerde gedragscode. Over de mogelijke invoering van een legitimatieplicht zijn deze partijen momenteel in overleg in het Platform Energiediefstal.
Bent u van mening dat dat hierboven genoemde maatregelen zijn die positief kunnen bijdragen aan de verdere bestrijding van illegale hennepteelt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u inmiddels al gesproken met vertegenwoordigers van de energiebranche om uw toezegging gestand te kunnen doen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en uw aanpak rondom de wietbranden verwerken in uw toezegde brief die de Kamer in april zal ontvangen?
Ja.
Uitbreiding gemeentelijke milieuzones waaronder Amsterdam, Utrecht en Rotterdam en over het bericht dat Utrechtse lucht beter is |
|
Remco Dijkstra (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Utrechtse lucht beter»?1 Klopt het dat er voor 2015 geen overschrijdingen van de vanaf dit jaar geldende Europese normen voor stikstofdioxide en fijnstof zullen zijn in Utrecht? Deelt u de mening dat het daarom niet gepast is om de milieuzone uit te breiden voor personen- en bestelauto’s? Zo nee, wat rechtvaardigt volgens u het onnodig op kosten jagen van automobilisten en ondernemers?
Ja, ik ken het bericht. In de landelijke monitoringsrapportage van 2014 wordt voor het toetsjaar 2015 op een locatie langs de Noordelijke Randweg Utrecht (maximaal 500 m op de Albert Schweitzerdreef) een overschrijding berekend van de jaarlijkse grenswaarde voor stikstofdioxide. De gemeente geeft aan dat op basis van in 2013 uitgevoerd windtunnelonderzoek de berekende concentratie op deze locatie lager en onder de jaargemiddelde grenswaarde uit zal komen. In de berekeningen is rekening gehouden met de effecten van alle maatregelen die worden uitgevoerd, zo ook de milieuzones voor personen- en bestelvoertuigen. In 2015 worden door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) nieuwe berekeningen gedaan met behulp van nieuwe inzichten in de emissies van wegverkeer en in de achtergrondconcentraties. Het is aan de gemeenten om in te schatten en aan te tonen of het invoeren van een milieuzone een (kosten)effectieve maatregel is.
In het geval een milieuzone voor bestelauto’s wordt ingevoerd in een NSL-knelpuntgemeente, dan komt het Rijk ondernemers uit grensgemeenten tegemoet bij de vervanging van een oude bestelauto.
Deelt u de mening dat te behalen effecten van voorgenomen uitbreidingen van milieuzones zich niet verhouden tot de kosten die gemaakt moeten worden, mede in relatie tot uw uitspraak dat bronbeleid de meest effectieve aanpak is? Zo ja, waarom draagt de rijksoverheid hier dan toch aan bij? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u vastgesteld wat de financiële consequenties zijn als milieuzones worden ingesteld of uitgebreid, zowel voor overheden als voor consumenten en bedrijfsleven? Zo nee, waarom niet en vindt u niet dat dergelijke maatregelen, juist nu de stikstof- en fijnstofnormen bijna vrijwel zijn gerealiseerd, niet mogen worden toegepast als er geen kosteneffectiviteitsanalyse heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom vindt u dat niet?
De kosten voor de rijksoverheid bestaan uit de subsidiebedragen tot maximaal € 4 mln en de uitvoeringskosten van de subsidieregeling. De kosten voor de gemeenten, die besluiten tot instelling of uitbreiding van een milieuzone, bestaan uit het plaatsen van verkeersborden en handhaving met behulp van camera’s. Daarnaast kan een gemeente kiezen voor een compensatieregeling voor bedrijven en/of particulieren. De hoogte van deze kosten is afhankelijk van de lokale omstandigheden en besluiten. De financiële consequenties voor burgers en bedrijfsleven zijn niet tevoren in te schatten. De kosten van een vervangende auto hangen af van de leeftijd en inruilwaarde. Daarnaast zijn er administratieve lasten in verband met het invullen van subsidieaanvragen.
Zoals eerder is aangegeven, is het aan de gemeenten om in te schatten en aan te tonen of het invoeren van een milieuzone voor bepaalde categorieën voertuigen een (kosten)effectieve maatregel is.
Waarom vindt u het een verantwoordelijkheid voor gemeenten om de kosteneffectiviteit van milieuzones in kaart te brengen, als het Rijk ook een financiële bijdrage levert? Hoe beoordeelt u de kosteneffectiviteit van de door u ondersteunde maatregelen? Vindt u dat geen plicht richting de belastingbetaler om zelf inzicht in de kosteneffectiviteit te hebben? Zo nee, waarom niet? Maakt een kosteneffectiviteitsanalyse geen deel uit van het plan van aanpak dat u gezamenlijk met de G4-steden voorbereidt? Zo nee, waarom niet?
Milieuzones zijn bedoeld om de luchtkwaliteit te verbeteren. Bescherming van de volksgezondheid als gevolg van luchtverontreiniging is een publieke taak.
De verantwoordelijkheid met betrekking tot de instelling, onderbouwing en handhaving van milieuzones ligt bij gemeenten. Het is aan de gemeenten om in te schatten en aan te tonen of het invoeren van een milieuzone voor bepaalde categorieën voertuigen een (kosten)effectieve maatregel is. In het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit is na overleg met belanghebbenden toegezegd om ondernemers in grensgemeenten tegemoet te komen bij vervanging van bestelauto’s. Een gemeentelijke compensatieregeling is een voorwaarde voor de vervangingsregeling van het Rijk voor ondernemers in de grensgemeenten.
Uit de aard van de vervangingsregeling is vooraf geen kosteneffectiviteit te bepalen. Welke auto’s precies vervangen worden, dan wel dienen ter vervanging, is vooraf niet bekend.
In het Actieplan luchtkwaliteit worden maatregelen in beeld gebracht om de resterende knelpunten (normoverschrijdingen) op te lossen en om de luchtkwaliteit in de grote steden verder te verbeteren. De besluitvorming, inclusief de bijbehorende afwegingen en onderbouwing, met betrekking tot afzonderlijke maatregelen is een zaak van de overheid die de maatregelen wil treffen.
Hoe verhoudt de voorgenomen uitbreiding van milieuzones in diverse steden en het behoud van bestaande milieuzones zich tot uw uitspraak tijdens de begrotingsbehandeling in oktober 2014 dat milieuzones slechts een tijdelijke maatregel zijn?
Door aanscherping van de Euronormen en testvoorschriften worden voertuigen zo schoon, dat een milieuzone op termijn niet langer nodig hoeft te zijn. Het is aan gemeenten om hierover te besluiten.
Bent u nog steeds van mening dat gemeenten zelf over de wenselijkheid, toepassing en haalbaarheid van milieuzones gaan (zoals u tijdens de begrotingsbehandeling in oktober 2014 heeft aangegeven)? Zo ja, waarom is het Rijk betrokken bij het plan van aanpak inzake milieuzones in de G4-steden? Wanneer is dit plan van aanpak afgerond? In hoeverre wordt gesproken over aanvullende Rijksbijdrages en maatregelen, zoals snelheidsverlagingen op Rijkswegen?
Ja, zoals aangegeven, is het aan de gemeenten om in te schatten en aan te tonen of het invoeren van een milieuzone een (kosten)effectieve maatregel is.
Er is geen plan van aanpak milieuzones in de G4-steden. Wel worden samen met zeven steden in het Actieplan luchtkwaliteit verschillende maatregelen in beeld gebracht om de resterende knelpunten (normoverschrijdingen) op te lossen en om de luchtkwaliteit in de grote steden verder te verbeteren. Het is de bedoeling om het Actieplan rond de zomer af te ronden en ik zal uw Kamer daarover informeren.
Op grond waarvan en met welke (wettelijke) bevoegdheid mag een gemeente milieuzones invoeren en uitbreiden? Vloeit dit voort uit het NSL2 of is er een andere basis? Zijn hier voorwaarden qua normen en tijd aan verbonden vanuit het Rijk? Zo nee, waarom niet? Wie bepaalt wanneer een milieuzone kan worden beëindigd en op welke gronden en wat is de betrokkenheid van het Rijk hierbij?
Gemeenten kunnen op basis van het RVV 1990, waarin de gedragsregels voor verkeersdeelnemers staan, een verkeersbesluit nemen waardoor het milieuzonebord geplaatst kan worden. In het RVV 1990 staat de maximale reikwijdte van het betreffende verbod, nu nog uitsluitend voor vrachtauto’s. Een wijziging die het toegangsverbod voor bepaalde bestelauto’s en personenauto’s mogelijk maakt, is in voorbereiding. Dit voorstel is op 16 september 2014 voorgehangen bij het parlement. De grondslag voor het RVV 1990 is de Wegenverkeerswet 1994, waarin artikel 2, tweede lid, onder a, het onder andere mogelijk maakt regels te geven voor het voorkomen of beperken van milieuschade. Er zijn geen specifieke normen voor de toepassing aan verbonden vanuit het Rijk, behalve dat het volgens het RVV 1990 slechts beperkte categorieën voertuigen kan betreffen.
De gemeente als wegbeheerder bepaalt, zoals gebruikelijk bij het plaatsen van verkeersborden, de noodzaak van het nemen van verkeersbesluiten die daartoe strekken. Het Rijk heeft daarin geen juridische rol.
Kunt u aangeven in welke mate de milieuzones, de Green Deal Zero Emissie Stadsdistributie, de Green Deal Zero Emissie Bussen en de Green Deal Zero Emissie Stadslogistiek bijdragen aan het verder terugbrengen van stikstof en fijnstof? In hoeverre leidt dit tot minder gezondheidsschade? Zo niet, waarom gaat u dan toch door met het faciliteren van dergelijke initiatieven en hoe verhoudt zich dit tot de uitspraak dat bronbeleid de meest effectieve aanpak is?
Milieuzones geven gemeenten die dat noodzakelijk achten de mogelijkheid om de luchtkwaliteit op straatniveau op korte termijn te verbeteren. De genoemde green deals dragen op een langere termijn bij aan de reductie van CO2-, NOx-, fijnstof- en geluidsemissie en creëren tegelijkertijd kansen voor groene groei voor het Nederlandse bedrijfsleven, door innovatie en creativiteit te stimuleren. Ook onder de norm zijn zowel NO2 als fijnstof schadelijk voor de gezondheid. Green deals en lokale maatregelen zijn een aanvulling op Europees bronbeleid, dat er tegelijkertijd voor zorgt dat het totale wagenpark steeds schoner en zuiniger wordt.
Wanneer gaat u een convenant afsluiten tussen het Rijk, gemeenten en bedrijfsleven inzake een uniform toegangsregime voor milieuzones voor personen- en bestelauto’s? Zo niet, op welke wijze borgt u dan een uniform toegangsregime?
Een dergelijk convenant komt er niet. Het RVV 1990 bepaalt de maximale reikwijdte van de milieuzone. In de gesprekken die het departement voert met gemeenten wordt gewezen op het belang van een uniform toegangsregime. Het uiteindelijke besluit over de invulling van het toegangsregime is echter aan de gemeenten.
Met welke belanghebbenden heeft u in de aanloop naar de uitbreiding van de milieuzone naar personen- en bestelauto’s gesproken over de invoering van een tijdelijke stimuleringsmaatregel? Welke toezeggingen zijn wanneer en aan wie gedaan? Op welke wijze is de Kamer hierover geïnformeerd? Kunt u aangeven waarom u dit heeft toegezegd in relatie tot uw eerdere standpunt dat verdergaande maatregelen voor de leefomgeving zoals milieuzones, een gemeentelijke aangelegenheid betreft? Is dit niet strijdig met elkaar? Zo nee, waarom niet?
Met deze regeling wordt invulling gegeven aan de eerder gememoreerde afspraak van het Rijk met de NSL-knelpuntgemeenten en EVO, TLN, MKB-Nederland en FEHAC. Hierbij zijn diverse opties besproken. Met het oog op effectiviteit en draagvlak is uiteindelijk gekozen voor de variant waarin de totstandkoming van de milieuzones voor de bestelauto’s in deze gemeenten gefaciliteerd wordt. Hierbij wordt een tegemoetkoming in de kosten gegeven voor ondernemers die gevestigd zijn in de aangrenzende gemeenten en besluiten een andere bestelauto te kopen om nog toegang te hebben tot de milieuzone.
Uit het oogpunt van uitvoerbaarheid en effectiviteit is er niet voor gekozen de subsidiemogelijkheid tevens te bieden aan ondernemers, gevestigd buiten de aangrenzende gemeenten.
Gezien het beperkte budget voor deze regeling wordt beoogd met name de vervanging van bestelauto’s te stimuleren die frequent voor de afzet van producten of voor dienstverlening binnen een NSL-gemeente worden gebruikt.
In geval van openstelling van de subsidieregeling voor ondernemers, gevestigd buiten de aangrenzende gemeenten, dienen er andere beoordelingscriteria, bijvoorbeeld de frequentie van gebruik van de bestelauto in de milieuzone, in de regeling te worden opgenomen om dit doel te bereiken. Dergelijke criteria zijn echter bij de beoordeling van een aanvraag niet of nauwelijks te beoordelen en moeilijk achteraf controleerbaar.
Tevens wordt met deze regeling invulling gegeven aan de toezegging in het kader van de vierde voortgangsrapportage over het NSL (Kamerstukken II 2013/2014, 30 175, nr. 192) om de vervanging van vervuilende bestelauto’s door schone bestelauto’s te bevorderen.
De keuze of een milieuzone voor bestelauto’s wordt ingevoerd is aan de betreffende gemeenten. De regeling is bedoeld als ondersteuning van het bedrijfsleven rond gemeenten die een milieuzone voor bestelauto’s invoeren.
Hoeveel bestelauto’s zijn er in totaal in Nederland? En in de gemeenten die in aanmerking komen voor de vervangingsregeling voor bestelauto’s? Welke bestelauto’s komen er allemaal in aanmerking? Hoeveel bestelauto’s kunnen er maximaal vervangen worden binnen de regeling? Is deze regeling alleen bedoeld voor de regio Utrecht of voor ook andere stedelijke regio’s? Zo ja, gaat u dan de regeling financieel verder uitbouwen? Hoe gaat u de regeling evalueren?
In 2014 hadden ondernemers ongeveer 450.000 diesel bestelauto’s in bezit. De regeling is bedoeld om ondernemers tegemoet te komen in alle grensgemeenten van een gemeente die een milieuzone voor bestelauto’s invoert en een compensatieregeling invoert. Op dit moment betreft dat de gemeenten Utrecht, Rotterdam en Amsterdam. Dieselbestelauto’s ouder dan 1 januari 2006 kunnen aanspraak maken. In de grensgemeenten van deze steden komen volgens de meest recente gegevens respectievelijk ongeveer 2.200, 5.700 en 3.600 auto’s in aanmerking. Gezien de subsidiebedragen kunnen maximaal 8.000 bestelauto’s worden vervangen. De regeling start binnenkort en loopt tot 1 januari 2017. Gelet op de korte looptijd wordt de regeling na afloop geëvalueerd. Ik heb op dit moment geen plannen om de regeling verder uit te bouwen.
Is het denkbaar dat ondernemers uit omringende gemeenten van steden die milieuzones in willen voeren, nooit in die betreffende steden komen met hun bestelauto, terwijl ondernemers uit geheel andere gemeenten dat wellicht wel doen? Hoe beoordeelt u in dit licht de effectiviteit van de vervangingsregeling voor bestelauto’s?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat 4 miljoen euro veel geld is voor een maatregel waarvan de effectiviteit onduidelijk is? Zo ja, waarom voert u geen kosteneffectiviteitsanalyse uit voor de vervangingsregeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u onderbouwen welke gezondheidsschade er nu nog precies is, ondanks dat de stikstof en fijnstofnormen vrijwel overal worden behaald? Welke definities dan wel normen hanteert u precies ter vaststelling van gezondheidsschade? Op welke doelstellingen stuurt u hierbij? Wanneer heeft de Kamer deze definitie en doelstellingen vastgesteld?
Voor de vaststelling van de gezondheidschade verwijs ik bijvoorbeeld naar het recent verschenen onderzoek van het RIVM en de Universiteit Utrecht dat laat zien dat fijnstof en stikstofdioxide in verband staan met sterfte door hart- en vaatziekten, luchtwegaandoeningen of longkanker3. Doelstelling is om te voldoen aan de Europese grenswaarden die gelden voor fijnstof en stikstofdioxide.
Jaarlijks wordt de Kamer over de stand van zaken geïnformeerd via de Monitoringsrapportage van het NSL. Ik stuur op het halen van de Europese grenswaarden, maar als aan deze waarden wordt voldaan dan is het werk nog niet af. Zoals aangegeven in de brief van 10 maart 2014 inzake de modernisering van het milieubeleid (Kamerstuk 28 663, nr. 55) is voor de gezondheid van onze inwoners een verdere verbetering van de luchtkwaliteit wenselijk.
Kunt u nader duiden met welke onzekerheidsmarges nu precies rekening wordt gehouden ten opzichte van de grenswaarden en op welke bijdrages u doelt? Welke definitie dan wel norm hanteert u ten behoeve van de vergroting van de robuustheid van de verwachtingen over het voldoen aan de grenswaarden? Kunt u aangeven wat u verstaat onder vergroting en wat verstaat u onder robuustheid?
De manier waarop wordt omgegaan met de onzekerheden wordt uitgelegd in de Monitoringsrapportage van het NSL. Tevens is over dit onderwerp een brief aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 30 175, nr. 218).
Bent u bekend met de Staat van Utrecht die kwaliteit geeft aan van de woon-, werk- en leefomgeving in het gebied van de provincie Utrecht? Hoe beoordeelt u de uitspraak op pagina 22 dat het verbeteren van de luchtkwaliteit, met de kanttekening dat het een (supra)nationaal vraagstuk betreft waarbij lokale maatregelen beperkt effect hebben? Wordt hiermee ook niet bevestigd dat milieuzones of andere maatregelen gericht op het pesten van automobilist en ondernemer totaal niet bijdragen aan de verbetering van de luchtkwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ken het rapport. De gemeenten maken hun eigen afweging bij het bepalen of een milieuzone ingezet wordt.
Wist u dat de Staat van Utrecht laat zien dat vracht- en autoritten in de regio gemiddeld 18% vertraging oplopen? Deelt u de mening dat deze vertragingen niet ten goede komen van de luchtkwaliteit? Zo ja, hoe staat een milieuzone die voor nog meer vertraging zorgt in verhouding met de doelstelling om de luchtkwaliteit te verbeteren?
Ik verwacht niet dat milieuzones tot vertraging leiden. De meeste ondernemers kunnen de zone immers gewoon inrijden.
De mogelijke aanwezigheid van Nederlandse bewindslieden bij de herdenking van de Tweede Wereldoorlog in China |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u een uitnodiging ontvangen voor het bijwonen van de militaire parade die op 3 september 2015 in China wordt gehouden ter nagedachtenis aan het einde van de Tweede Wereldoorlog?1
China is voornemens op 3 september in Beijing een einde WO-II herdenking en een militaire parade te organiseren waarvoor vertegenwoordigers uit diverse landen, waaronder uit Europa, zullen worden uitgenodigd. De Nederlandse Strijdkrachten hebben inmiddels een uitnodiging ontvangen om aanwezig te zijn bij de einde WO-II militaire parade.
Bent u van mening dat de militaire parade vooral als middel gebruikt wordt om China’s militaire kracht te tonen, en om Japan te frustreren door dat land te bestempelen als «agressor»? Zo neen, waarom niet?
Zowel in Europa als in Azië zullen dit jaar verschillende herdenkingen plaatsvinden die stilstaan bij het einde van de Tweede Wereldoorlog. Het is van belang dat de focus van deze herdenkingen, waaronder die in Beijing op 3 september, zich richt op verzoening, op de toekomst en op vreedzame samenwerking tussen landen en volkeren die op welke manier dan ook betrokken waren bij de Tweede Wereldoorlog.
Overweegt de regering om Nederlandse bewindslieden naar de militaire parade te sturen, of deelt u de mening dat het geen fraai plaatje oplevert als Nederlandse bewindslieden op het Plein van de Hemelse Vrede naar Chinese tanks staan te kijken die daar eerder studenten vermorzeld hebben?
Het kabinet heeft nog in overweging of en zo ja, op welk niveau deelgenomen wordt aan de bijeenkomst in China op 3 september.
Kunt u uw beleidsstandpunt uiteenzetten als het gaat om het bijwonen van herdenkingen, militaire parades en andere soortgelijke officiële aangelegenheden? Waarom stuurt u bijvoorbeeld geen bewindslieden naar Rusland, terwijl u wél gretig afreist naar het barbaarse Saoedi-Arabië?2 3
Voor wat betreft het bijwonen van herdenkingen, militaire parades en andere soortgelijke officiële aangelegenheden wordt per keer een op zich zelf staande afweging gemaakt over deelname en het niveau van deelname.
Het bericht dat Nederland een knooppunt vormt voor wapensmokkel |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Nederland knooppunt wapensmokkel»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat Nederland al tijden een doorgeefluik vormt voor illegale wapens uit het Oostblok en in toenemende mate grote zendingen met zware vuurwapens naar Nederland worden verzonden?
Het Focal Point vuurwapens bij Europol kan op dit moment niet bevestigen dat dergelijke grote zendingen tussen Slowakije en Nederland regelmatig plaatsvinden.
Waarom heeft het Openbaar Ministerie slechts de incidentele wapenzending onderschept en niet de complete smokkellijn opgerold, zoals de Slowaakse autoriteiten wilden?
Omdat het een acute wapenlevering betrof en voorkomen moet worden dat wapens in handen van criminelen komen, heeft de Nederlandse politie direct ingegrepen. Zodoende is deze zending onderschept en zijn de aanhoudingen verricht. Voor het overige kan ik over deze lopende strafzaak geen uitlatingen doen.
Wanneer bent u eindelijk bereid van de bestrijding van wapensmokkel een landelijke topprioriteit te maken, gelet op het enorme aantal illegale zware wapens dat Nederland instroomt, zoals kalasjnikovs en pistoolmitrailleurs?
De bestrijding van de illegale wapenhandel wordt door alle betrokken diensten uiterst serieus genomen.
Om slagvaardiger de verspreiding en het gebruik van illegale wapens tegen te gaan, is onlangs het initiatief genomen tot de oprichting van een nieuw netwerk tussen de operationele diensten van de politie, Kmar, douane en OM.
Ook het Ministerie van Veiligheid en Justitie zal hierbij aansluiten. Dit zwaardere netwerk versterkt de operationele samenwerking tussen de verschillende betrokken diensten en werkt aan het verder versterken van de internationale samenwerking.
Het kabinet zet tevens als onderdeel van het actieprogramma integrale aanpak jihadisme in op intensivering van informatiedeling, opsporing en inlichtingenverwerving van (illegale) vuurwapens, met name wat betreft de verkrijgbaarheid van vuurwapens in het criminele circuit en de vermenging van dit circuit met jihadistische netwerken. De komende maanden worden verbeterpunten geïnventariseerd, waarna een gerichte aanpak op zowel nationaal als EU-niveau ontwikkeld zal worden.
Gedwongen zzp’erschap bij Sensire (Herdruk) |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sensire wil 600 thuisverzorgenden ontslaan en inhuren als zzp’er»?1
Ja.
Wanneer is naar uw mening sprake van schijnzelfstandigheid?
Van schijnzelfstandigheid is sprake wanneer mensen formeel werkzaam zijn als zelfstandigen, terwijl op grond van feiten en omstandigheden sprake zou moeten zijn van een arbeidsovereenkomst. Met een dergelijke constructie worden vaak loonheffing, premies werknemersverzekeringen en arbeidsrechtelijke bescherming ontweken en kunnen onterecht fiscale (ondernemers)faciliteiten worden geclaimd. Ook kan hiermee de Wet arbeid vreemdelingen voor bepaalde groepen worden omzeild.
Hoe kwalificeert u de in genoemd artikel omschreven handelwijze van zorgaanbieder Sensire waarbij medewerkers zich naar verluidt onder druk gezet voelen om te «kiezen» voor het zelfstandig ondernemerschap?
In algemene zin is het aan de rechter om de feiten en omstandigheden van het individuele geval te beoordelen en daar een uitspraak over te doen. Ik kan in algemene zin aangeven dat het niet wenselijk is dat werkgevers hun werknemers onder druk zetten om hun dienstverband te verruilen voor zelfstandig ondernemerschap. Een werknemer hoeft hier niet mee in te stemmen en hoeft dus niet akkoord te gaan met zijn ontslag. De werkgever zal vervolgens moeten overwegen of hij ontslag wil aanvragen, waarvoor – in geval van een dienstverband voor onbepaalde tijd – voorafgaande toetsing door UWV of de rechter nodig is.
Zou u het een goede zaak vinden als de hier aan de orde zijnde zorg in de toekomst verricht zou worden door al dan niet uit eigen vrije keus «zelfstandige» geworden voormalige medewerkers, die niet langer een beroep kunnen doen op zowel individueel als collectief arbeidsrecht en bijvoorbeeld niet langer verzekerd zijn tegen arbeidsongeschiktheid en ook niet (automatisch) meer pensioen opbouwen? Zo ja, hoezo? Zo nee, welke concrete stappen bent u dan voornemens te zetten om een en ander te voorkomen?
Voor mij zijn bij deze vraag een drietal zaken – die eerder ook door het kabinet zijn benoemd in de brief Zzp’er in de zorg2 – van belang:
Goede en tijdige zorg voor iedereen die dat nodig heeft. Of deze zorg door werknemers in loondienst of door zzp’ers geleverd wordt, mag daarbij niet relevant zijn. Ook dient de cliënt voldoende keuzevrijheid te hebben om de zorg te kiezen die het best bij zijn of haar zorgvraag past.
De zorgverlener dient een vrije keus te hebben in de wijze waarop hij of zij de zorg wil verlenen. Dat kan in loondienst, maar ook als zelfstandige (al dan niet in opdracht van een zorginstelling).
Echte ondernemers/zelfstandigen dienen te worden onderscheiden van diegenen die zich als ondernemer presenteren, maar dat feitelijk niet zijn. Als de feiten en omstandigheden zodanig zijn dat sprake is van een dienstbetrekking, dan dient de situatie ook als zodanig behandeld te worden.
Zolang deze zaken goed zijn geborgd, is de uitkomst – namelijk wordt de zorg verleend door een zelfstandige of iemand in loondienst – minder van belang.
Hoe beoordeelt u de stelling van de vakbond dat hier sprake is van een «schijnconstructie»? In hoeverre vertoont deze handelwijze van Sensire volgens u overeenkomsten met de eerder door Sensire voorgenomen constructie om werknemers in de thuiszorg te ontslaan om ze vervolgens weer in dienst te nemen als alfahulp?2 Indien u van mening bent dat een en ander ongewenst is, welke middelen heeft u dan om een dergelijke constructie te voorkomen en bent u voornemens om deze middelen in te zetten?
In 2013 had Thuishulp Sensire BV (THS) de beslissing genomen te stoppen met het aanbieden van huishoudelijke verzorging. Deze bedrijfsbeëindiging leidde tot het aanvragen van collectief ontslag, waarna UWV ontslagvergunningen heeft verleend op grond van bedrijfseconomische redenen. In het debat dat ik op 11 september 2013 hierover met uw Kamer heb gevoerd, is gesuggereerd dat het collectieve ontslag van medewerkers van THS onderdeel zou zijn van een schijnconstructie met als doel de betrokken medewerkers na ontslag gedwongen in te zetten als alfahulp. Uit de reconstructie die ik toen heb laten uitvoeren (Kamerstukken II, 25 544 nr. 106) bleek dat er voor UWV in de ontslagprocedure geen aanwijzingen waren dat THS gebruik zou maken van een constructie waarin de ontslagen werknemers tegen slechtere arbeidsvoorwaarden hetzelfde werk kunnen uitvoeren.
Of er in het onderhavige geval sprake is van een schijnconstructie kan ik niet beoordelen aan de hand van de berichtgeving. Ik veronderstel dat de vakbond in het bericht hiermee bedoelt dat een werkgever werkzaamheden uitbesteed via een daartoe opgerichte organisatie via welke de (ex-)werknemers feitelijk hun zelfde werkzaamheden voortzetten maar dan als zelfstandige en met een slechtere rechtspositie.
Als een werkgever ontslag wil aanvragen (zie onder 3) en een ontslagaanvraag indient bij UWV zal de werkgever moeten toelichten en aannemelijk maken dat hij om redenen van een doelmatige bedrijfsvoering werkzaamheden wil uitbesteden waardoor arbeidsplaatsen structureel komen te vervallen. Als het werk wordt uitbesteed aan een zelfstandige zonder personeel is het van belang of het een echte of schijnzelfstandige betreft. Alleen als het werk wordt uitbesteed aan een echte zelfstandige (VAR-wuo, in fiscale zin ondernemer en inschrijving KvK) kan in beginsel een vergunning worden verleend. Ontbreekt een VAR-wuo dan gaat UWV uit van schijnzelfstandigen, die veelal tegen slechtere voorwaarden werken dan de voorwaarden die voor werknemers gelden terwijl hun positie hiermee in hoge mate vergelijkbaar is.
Echter, als een werkgever de arbeidsovereenkomsten van werknemers wil beëindigen en daarvoor in de plaats contracten wil aangaan met diezelfde werknemers, of met anderen, met als uitsluitend doel werknemerschap te vermijden, dan weigert UWV een vergunning. (Beleidsregels Ontslagtaak UWV, hoofdstuk 7, paragraaf 5)
Hoe beoordeelt u de stelling dat hier sprake is van een reorganisatie waar de vakbond bij betrokken zou moeten worden? Bent u bereid te helpen om overleg in deze tussen werkgevers en werknemers tot stand te brengen?
Of hier sprake is van een reorganisatie kan ik niet beoordelen. Het is aan de vakbonden zelf om hier actie te ondernemen.
In algemene zin kan ik opmerken dat een werkgever voorgenomen collectief ontslag tijdig moet melden bij de betrokken vakbonden en UWV. Het moet dan gaan om een voorgenomen ontslag van 20 of meer werknemers, binnen 3 maanden en binnen een werkgebied van UWV. Het gaat hier niet alleen om een melding maar de werkgever moet de betrokken vakbonden ook hebben geraadpleegd.
Herinnert u zich de motie Kerstens/Azmani (Kamerstuk 33 400 XV, nr. 40) waarin het kabinet wordt opgeroepen met een integrale aanpak te komen, waarbij onder meer wordt ingezet op het terugdringen van schijnzelfstandigheid? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze aanpak verwachten?
Ik heb uitvoering gegeven aan deze motie door op 11 april 2013 het actieplan «bestrijden van schijnconstructies» naar de Tweede Kamer te sturen. (bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 17 050, nr. 428). Dit actieplan maakt onderdeel uit van het op 11 april 2013 gesloten sociaal akkoord tussen het kabinet en werkgevers- en werknemersorganisaties.
In het actieplan zijn maatregelen aangekondigd om schijnzelfstandigheid te bestrijden, betalingen onder het wettelijk minimumloon tegen te gaan, cao-ontduiking aan te pakken, misbruik met de premieafdracht tegen te gaan, gefingeerde dienstverbanden en frauduleuze migratieconstructies te bestrijden en om de informatie-uitwisseling te verbeteren. De Wet Aanpak Schijnconstructies is een belangrijk resultaat van dit actieplan en is op 3 maart 2015 unaniem aangenomen door de Tweede Kamer.
Het bericht “Doorgegeven parkeerkaartje ongeldig” |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Doorgegeven parkeerkaartje ongeldig»?1
Ja.
Acht u het een goede situatie dat mensen die een «doorgegeven» parkeerkaartje gebruiken beboet worden, ook al is het kaartje nog uren geldig en niet kentekengebonden?
Het gaat hier om twee afzonderlijk belastbare feiten voor twee kentekenhouders, zoals ook gesteld in mijn antwoorden aan de leden Van Klaveren en Visser. Er is geen restitutiemogelijkheid voor teveel betaalde parkeerbelasting. Eventueel resterende parkeertijd is niet overdraagbaar daar het parkeerkaartje slechts een kwitantie is en bewijsstuk van de betaalde parkeerbelasting voor het individueel belastbare feit.
Deelt u de gedachte dat de uitspraak van de rechtbank moeilijk uit te leggen is aan betrokkenen aangezien er immers wel betaald is?
Zoals in de beantwoording van vraag 2 van het lid Van Klaveren is gesteld, is er geen parkeerbelasting betaald door belanghebbende in deze zaak. Bovendien was het parkeerkaartje dat belanghebbende had overgenomen bedoeld voor een andere categorie parkeerders waar belanghebbende niet toe behoorde en had zij reeds om die reden al geen parkeerbelasting voldaan.
Bent u bereid te bezien of een wijziging in de ter zake doende regelgeving de situatie zo kan aanpassen dat de automobilist die het kaartje koopt, en daarmee de verschuldigde parkeerbelasting betaalt, dat kaartje ook kan doorgeven, mede gelet op het feit dat er ook niets terugbetaald wordt bij een te ruime betaling?
In Nederland valt de parkeerbelasting in het fiscale traject. Dit heeft tot gevolg dat voor ieder belastbaar feit afzonderlijk parkeerbelasting dient te worden betaald. Het overnemen van een parkeerkaartje is niet hetzelfde als het betalen van de parkeerbelasting zoals gesteld.
Wijziging van de inhoudelijke grondslag als fundament voor de terzake doende regelgeving acht ik niet noodzakelijk op basis van deze ene casus. Vergelijkbare gevallen en de omvang van dit vraagstuk zijn mij namelijk niet bekend.
Toenemend aantal schrijnende verhalen door wachtlijsten in de GGZ |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hulplijn slaat alarm om «hulpeloze» GGZ-patiënten»?1 Zo ja, wat vindt u daarvan?
Inmiddels ontvang ik meerdere signalen die raken aan deze problematiek, zoals onlangs de uitkomsten van de door het Landelijk Platform GGZ georganiseerde meldactie Ambulantisering. Ik neem dergelijke signalen uiterst serieus. Ik vind dat mensen gepaste zorg moeten krijgen en binnen een redelijke termijn geholpen moeten worden. Zorgverzekeraars zijn gehouden voldoende zorg in te kopen, zodat mensen die zorg ontvangen die zij nodig hebben en deze ook binnen een redelijke termijn kunnen krijgen. Met betrekking tot de zorg in de acute GGZ zend ik u binnenkort mijn reactie om hier verbeteringen te realiseren. Daarnaast heb ik met de Minister van VenJ afgesproken in overleg te treden met alle ketenpartners rond de zorg voor verwarde personen. De gehele zorgketen rondom verwarde personen wordt in kaart gebracht. Van belang is om knelpunten te inventariseren en daarbij ook de oplossingen in kaart te brengen.
Signaleert u dezelfde trend waarover alarm wordt geslagen door Sensoor, namelijk dat patiënten door de bezuinigingen niet of te laat hulp krijgen in GGZ-instellingen (geestelijke gezondheidszorg)? Zo ja, hoe komt dit?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het een kwalijke zaak is dat deze kwetsbare mensen nergens terecht kunnen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat mensen tijdig passende zorg ontvangen. De signalen over mogelijke wachttijden zijn echter tegenstrijdig. Zorgverzekeraars Nederland geeft aan dat zorgverzekeraars verzekerden nog steeds goed kunnen bemiddelen.
Wat zijn de meest recente cijfers over het aantal mensen met een hulpvraag, maar die de hulpverlener niet kunnen bereiken, en daardoor tussen wal en schip vallen? Wat vindt u van deze cijfers?
Het LPGGZ heeft gedurende januari-februari 2015 een enquête uitgezet over de ambulantisering in de GGZ. In totaal hebben 334 mensen de enquête ingevuld. Het merendeel van de respondenten (61%) maakt zelf gebruik van de zorg in de GGZ of heeft daarvan gebruik gemaakt. Met de meldactie is een aantal knelpunten naar voren gekomen die cliënten en familie bij de ambulantisering van de zorg in de GGZ ervaren. Het LPGGZ heeft met de meldactie geen cijfers verzameld over de wachtlijsten in de GGZ.
In de Marktscan GGZ van de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza), die ik u op 1 december 2014 heb toegezonden, staan de meest recente gegevens over wachttijden in de GGZ. De Nza is bezig met een nadere analyse van deze wachttijden. Ik verwacht deze analyse in juni te ontvangen en zal u hierover informeren.
Wat zijn de meest recente cijfers van wachtlijsten binnen de GGZ? Welke cijfers zijn hierover verzameld door de patiëntenvereniging Landelijk Platform GGz? Wat vindt u van deze cijfers?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op de hoogte van problemen en onwenselijke situaties die ontstaan doordat cliënten de GGZ niet kunnen bereiken? Waar worden deze gemonitord, en bent u bereid deze gegevens met de Kamer te delen?
Ik neem het signaal van de meldactie uiterst serieus. Het is van groot belang dat mensen die GGZ-zorg nodig hebben, deze zorg tijdig kunnen krijgen om mogelijk ergere klachten te voorkomen. Daarnaast is het van belang dat de geboden zorg tegemoet komt aan de wensen en behoeften van de patiënt/cliënt. Juist met het oog op het laatste punt, is het accent gelegd op de ambulante behandeling. Zoveel mogelijk in de eigen omgeving behandelen van cliënten/patiënten in de GGZ, bevordert het herstel, de zelfredzaamheid en geeft meer perspectief aan de cliënt. Ambulante behandeling vergt echter meer maatwerk en goede samenwerking en afstemming van alle betrokken ketenpartners in de GGZ. Dat is een forse uitdaging, zeker gezien het grote aantal veranderingen dat in de GGZ recent is doorgevoerd. Daarnaast zullen zorgverzekeraars deze vorm van zorg ook in voldoende mate moeten inkopen om deze zorg ten behoeve van hun verzekerden te kunnen waarborgen.
Het is van groot belang dit proces goed te monitoren. Zoals u bekend is, heb ik het Trimbos de opdracht gegeven de ontwikkelingen in de GGZ de komende jaren nauwgezet in beeld te brengen met de Monitor Ambulantisering en hervorming langdurige GGZ. Uiteraard zal ik de Tweede Kamer over de uitkomsten van deze monitor informeren.
Herinnert u zich het Algemeen overleg van 21 januari jl. en de zorgen die daarin zijn geuit over het hoge tempo waarmee de beddenafbouw in de GGZ plaatsvindt en het ontbreken van aansluitende ambulante hulpverlening? Wat is de huidige stand van zaken? Op welke manier zou dit een rol kunnen spelen bij de genoemde problematiek?
In het Algemeen Overleg van 21 januari is veel aandacht besteed aan de ambulantisering en het tempo van de beddenafbouw. Daarbij werd door sommigen de relatie gelegd met de door de politie gesignaleerde toename van het aantal verwarde personen op straat. Ik heb u met mijn brief van 27 maart 2015 nader over deze problematiek geïnformeerd. Een causaal verband met de ambulantisering in de GGZ kan op dit moment niet worden gemaakt. De groep verwarde personen op straat is veel breder dan alleen mensen die GGZ zorg behoeven. Zoals ik bij de beantwoording van de vragen 1 en 2 heb aangegeven, ben ik met betrekking tot dit punt, samen met de Minister van VenJ in overleg met betrokken partijen.
Welke rol speelt Sensoor in het huidige GGZ-systeem? Welk belang hecht u aan deze rol?
Sensoor biedt 24 uur per dag anonieme hulp op afstand met behulp van getrainde vrijwilligers die sociaal-emotionele bijstand kunnen verlenen. Deze vorm van hulp is bedoeld voor mensen die te maken hebben met eenzaamheid, psychische problemen of een ingrijpende gebeurtenis in hun leven en die niet terecht kunnen of willen bij de reguliere hulpverlening of bij hun sociale omgeving. Een gevoel van schaamte of het tijdstip waarop behoefte aan contact bestaat kan hierbij bijvoorbeeld een rol spelen. Vaak is het bieden van een geduldig «luisterend oor» voldoende voor een beller, maar het kan ook gaan om het verstrekken van informatie en advies, het helpen bij het formuleren van een hulpvraag en het eventueel doorverwijzen naar professionele hulp of zorg. Dat zijn belangrijke taken en daarom heb ik deze vorm van dienstverlening verankerd in de Wmo. In de Wmo 2015 is opgenomen dat het college van B&W er in ieder geval zorg voor draagt dat voor ingezetenen op ieder moment van de dag telefonisch of elektronisch anoniem een luisterend oor en advies beschikbaar is (art. 2.2.4 lid 1 onder b). In de meeste gemeenten wordt hier uitvoering aan gegeven door Sensoor.
Er zijn uiteraard ook situaties waarin een gesprek op afstand niet toereikend is, omdat de hulpvraag bijvoorbeeld te complex is en er langdurige en intensieve begeleiding nodig is. In zo’n geval is telefonische of chathulpverlening te vrijblijvend en wordt de anonieme cliënt gestimuleerd om andere hulpverleners en instanties in te schakelen. Dit laat onverlet dat een gesprek waarin wordt geluisterd naar het verhaal, de beller of chatter op dat moment kan helpen.
Is het u bekend dat Sensoor aangeeft dat in een toenemend aantal gevallen meer moet gebeuren dan een telefoongesprek? Bent u bereid vóór het Algemeen overleg GGZ voorzien op 21 mei a.s. hier met Sensoor over in gesprek te gaan, en de uitkomsten van dit gesprek met de Kamer te delen?
Er heeft inmiddels contact plaatsgevonden met Sensoor en Sensoor heeft duidelijk gemaakt dat steeds vaker de lange wachttijd op de crisisdienst, de wachttijd t.a.v. concrete behandeling in de GGZ en het stopzetten van bepaalde behandelingen, onderwerp van gesprek is. De precieze aantallen van gesprekken waarin deze knelpunten aan de orde kwamen, zijn door Sensoor niet geregistreerd. Deze onderwerpen zijn onderdeel van de set aan oplossingen en maatregelen die ik naar aanleiding van de ketengesprekken met mijn collega van VenJ zal oppakken.