Het vereiste inburgeringsexamen voor gezinsmigranten |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het Europese Hof van Justitie dat Nederland vaker vrijstelling aan gezinsmigranten moet geven voor het afleggen van het inburgeringsexamen1?
Ja.
Erkent u dat dit nu al de zoveelste keer is dat de Eueropese Unie een streng(er) toelatingsbeleid voor migranten dwarsboomt?
Het Kabinet staat voor een restrictief gezinsmigratiebeleid dat gericht is op succesvolle integratie. Uiteraard houdt het Kabinet zich wel aan de kaders die door het Europees recht worden gesteld. De Europese regelgeving komt tot stand met inbreng vanuit alle betrokken lidstaten. Bij de implementatie van Europese regelgeving heeft de Nederlandse regering altijd oog voor de toepassing daarvan in de Nederlandse context. Op Europees niveau blijft de inzet erop gericht om hierover de best mogelijke afspraken te maken. Op dit moment beraadt het Kabinet zich op de consequenties van de uitspraak.
Kunt u garanderen dat het huidige gezinsherenigingsbeleid niet verder wordt uitgehold vanwege deze uitspraak?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u inmiddels bereid, zolang Nederland nog bij de Europese Unie is aangesloten, te zorgen voor een «opt-out» op het gebied van immigratie en asiel, zodat Nederland niet langer gebonden is aan de veel te softe Europes regels op dit gebied? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn eerdere beantwoording in de brief van 21 mei 2014.2
Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben een uitzonderingspositie op het terrein van immigratie en asiel bedongen voordat deze lidstaten konden worden gebonden aan de EU-wetgeving ter zake. Indien een andere lidstaat een uitzonderingspositie wenst te verkrijgen kan dat alleen wanneer het EU-verdrag hiertoe zou worden aangepast. Alle lidstaten moeten akkoord gaan met die verdragswijziging en deze moet ook in alle lidstaten geratificeerd worden. Dit is geen realistische weg en daarmee is een Nederlandse opt-out op het gebied van immigratie en asiel niet opportuun.
Een rapport van Stop Wapenhandel over de wapenleveranties van Nederlandse bedrijf Thales wapens levert aan Myanmar |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het rapport van Stop Wapenhandel over de verkoop van wapens aan Myanmar?1
Ja.
Klopt het bericht dat het Indiase Bharat Electroncis (BEL) lange afstandsradars aan Myanmar heeft geleverd die, aldus Thales zelf, zouden zijn gemaakt op basis van de LW-04 radar van Thales Nederland?
Er zijn berichten dat het Indiase overheidsbedrijf Bharat Electronics Ltd.(BEL) een contract heeft afgesloten om RAWL-02 Mk II radars te leveren aan de marine van Birma/Myanmar. Navraag bij Thales leverde het volgende beeld op: In de jaren ’50 van de vorige eeuw heeft Holland Signaal Apparaten(HSA), dat later is opgegaan in Thales, de LW-04-technologie ontwikkeld en deze in de jaren ’60 uitgevoerd naar BEL. Deze technologie, waarbij de zender gebaseerd is op het magnetronprincipe en één vaste golflengte wordt gebruikt, wordt nu als verouderd bestempeld. BEL heeft de LW-04-technologie sindsdien zelf verder doorontwikkeld en gemoderniseerd. Deze doorontwikkelde technologie zou zijn gebruikt voor het ontwerp van de RAWL-02 Mk II radars. De berichtgeving geeft aan dat radars van dit type geleverd worden aan de marine van Birma/Myanmar.
Is in de licentie van het type radar dat nu aan India wordt geleverd vastgelegd dat Bharat niet zonder opgave van een eindbestemming aan derde landen kan leveren?
Ja. Thales leverde in de jaren ’90 aan BEL technologie voor de LW-08-radar, waarbij de zender gebaseerd is op het lopende golfprincipe (TWT) en gebruikt wordt gemaakt van meerdere golflengtes. Deze modernere versie is als RAWL-02 Mk III geleverd aan de Indiase marine. In de voorwaarden van de uitvoervergunning is destijds opgenomen dat de LW-08 technologie bestemd was voor de Indiase marine en dat BEL derhalve geen in licentie geproduceerde radars aan derden mocht leveren zonder voorafgaande toestemming van de Nederlandse exportcontrole autoriteiten. Deze clausule is vastgelegd in het contract tussen Thales en BEL en vervolgens ook nog eens bevestigd in de door BEL afgegeven eindgebruikersverklaring.
Toen Thales begin 2013 door BEL werd benaderd met een verzoek tot offerte voor bepaalde onderdelen, bestemd voor RAWL-02 Mk III radars voor de marine van Birma/Myanmar, is het Indiase bedrijf gewezen op de contractuele verplichtingen. Daarbij heeft Thales direct aangegeven dat de Nederlandse exportcontrole autoriteiten, gelet op het door de EU ingestelde wapenembargo voor Birma/Myanmar, geen toestemming zouden kunnen verlenen.
Zo ja, heeft de Nederlandse overheid de mogelijkheid een levering op een dergelijke licentie te verbieden?
De Nederlandse staat heeft in beginsel geen zeggenschap over een Indiaas bedrijf en de transacties die dit bedrijf uitvoert. Wel heeft de Nederlandse overheid de mogelijkheid om de Nederlandse exporteur de verplichting op te leggen om in het contract met zijn (Indiase) eindgebruiker een clausule op te nemen dat betreffende eindgebruiker niet zonder toestemming van de Nederlandse overheid de onderhavige goederen/technologie mag doorverkopen aan derden. In het contract tussen Thales en BEL is ook een dergelijke clausule opgenomen. De Nederlandse overheid heeft in dit geval dus de mogelijkheid om de gevraagde toestemming niet te verlenen. Indien de eindgebruiker de verplichting tot het verkrijgen van voorafgaande toestemming negeert, dan is er sprake van contractbreuk met de Nederlandse leverancier. Bovendien houdt de eindgebruiker zich dan evenmin aan de verplichtingen van de door hem afgegeven eindgebruikersverklaring. Het mag duidelijk zijn dat de Nederlandse overheid een volgende vergunningaanvraag voor deze eindgebruiker zal weigeren.
Deelt u de mening dat wapenleveranties van nieuw en oud wapentuig tegen alle regels van het door de EU ingestelde wapenembargo voor Myanmar ingaan?
Ja. Nederland past wapenembargo’s scrupuleus toe. Het EU-wapenembargo op Birma/Myanmar omvat alle goederen die vermeld staan op de Gemeenschappelijke EU-lijst van Militaire Goederen. Leidend bij het vaststellen of goederen op deze lijst staan, zijn de specificaties, niet de productiedatum.
Bent u nog steeds bereid om gedetailleerd te gaan kijken naar de leveranties van Thales aan Indiase bedrijven?2
Conform de toezegging gedaan tijdens het Algemeen Overleg op 11 december 2014, blijft het kabinet actief in contact met Thales over leveranties aan Indiase bedrijven en toetst het die aanvragen zeer nauwlettend.
Wat gaat u doen om verdere schending van het wapenembargo tegen te gaan?
Uit de huidige informatie waar het kabinet over beschikt, blijkt niet dat Nederlandse bedrijven het EU-wapenembargo op Birma/Myanmar hebben geschonden.
Zogenaamde Multi Level Marketing bedrijven |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht verschaffen van het aantal en type ondernemers dat «lid is van», of zich heeft aangesloten bij Multi Level Marketing (MLM) bedrijven?1 Welke soorten van belastingen dragen deze ondernemers af? Hoeveel belasting in totaal wordt afgedragen door ondernemers die via MLM inkomsten genereren?
Deze gegevens zijn mij niet bekend. De aansluiting bij een Multi Level Marketingbedrijf is geen criterium waarop ondernemers worden onderscheiden bij hun inschrijving in het Handelsregister, bij de Belastingdienst of in de gegevensverzameling voor statistische doeleinden.
Indien u geen antwoord kunt geven op de eerste vraag, wilt u laten onderzoeken hoeveel waarde in werkgelegenheid en belastingen MLM-bedrijven toevoegen aan de Nederlandse economie?
Nee. Vanwege de beperkte schaal alsmede de informele wijze van ondernemen, is objectieve informatie moeilijk te vergaren. Bovendien is de toelaatbaarheid van een handelwijze niet afhankelijk van de vraag of het al dan niet om grote bedragen of veel mensen gaat. Dit zal dus voor de inhoudelijke beoordeling van het al dan niet toelaatbaar zijn van MLM geen verschil mogen maken.
Kunt u nader toelichten waarom in uw ogen het falen van kleine ondernemers in zijn algemeenheid, maar bij MLM- en franchiseconcepten in het bijzonder, met (eenzijdige) onderzoeksplicht kan worden voorkómen?
Aspirant ondernemers worden benaderd met allerlei aanbiedingen. Het is raadzaam om dóór te vragen en de aanbieder zo nodig om schriftelijke onderbouwing van de voorgespiegelde verdiensten te verzoeken. Ook advies inwinnen bij derden over de gedane aanbieding kan verstandig zijn. Als voldoende onderzoek wordt uitgevoerd, mag men aannemen dat de aspirant ondernemer niet in zal gaan op een aanbod dat onduidelijk is of waarmee zijn belangen niet zijn gediend. Schade kan daarmee effectief worden voorkomen.
Deelt u de mening dat een objectieve «voorlichtingsplicht» vanuit de concepteigenaar (een MLM-bedrijf of franchisegever) een effectiever middel is om falen van de kleine onderneming te voorkómen én daarmee onnodige maatschappelijke kosten te vermijden? Zo nee, waarom niet?
Het is in het belang van de aspirant ondernemer om zich goed te laten voorlichten en niet op aanbiedingen in te gaan zolang er informatie ontbreekt of niet op schrift wordt gesteld. Ook bij een voorlichtingsplicht moet de aspirant ondernemer de geboden informatie, die immers niet vanzelfsprekend juist of volledig zal zijn, kritisch beschouwen.
Is het waar dat in het verdienmodel van onder andere het bedrijf ACN, dat diensten en producten in de energie- en telecomsector verkoopt, mensen worden verleid om voor 500 euro te investeren in producten die al snel bijna onverkoopbaar blijken te zijn? Is het waar dat mensen dan al snel teleurgesteld blijken te zijn, maar vervolgens een uitweg aangeboden krijgen door zelf mensen te lokken om dezelfde onverkoopbare producten te gaan verkopen, waarmee wél geld verdiend kan worden? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te bepalen of mensen door het verdienmodel van ACN worden misleid, laat staan of ze erdoor kunnen worden geprikkeld om willens en wetens anderen te misleiden. Dit laatste is aan de betrokken toezichthouders en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen.
Ik heb het verzoek om naar het verdienmodel van ACN te kijken doorgeleid naar de ACM. Tevens heb ik het Ministerie van Veiligheid en Justitie verzocht om het verzoek naar de Ksa en het OM door te geleiden.
Kunt en wilt u het bovengenoemde «verdienmodel», waar ACN gebruik van maakt, ter toetsing voorleggen aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM), het openbaar ministerie en de Kansspelautoriteit (KSA)? Kunt u hen daarbij vragen om dit «verdienmodel» te toetsen aan de relevante wetgeving ter zake van oplichting en misleiding in het Burgerlijk Wetboek en Wetboek van Strafrecht, wetgeving ter zake van piramidespelen en wetgeving ter zake van oneerlijke handelspraktijken in Boek 6 van het BW?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de uitzending van het tv-programma Rambam van 10 juni jl. een goede waarschuwing zou kunnen zijn voor aspirant ondernemers? Zo ja, bent u vervolgens bereid de ACM en KSA te vragen om deze uitzending met dit doel op hun website te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Ik laat mij niet uit over mogelijke overtredingen door individuele bedrijven. Het is aan de genoemde toezichthouders om te bepalen of sprake is van een overtreding en of consumenten hiertegen gewaarschuwd moeten worden. Wel heb ik de ACM en de Ksa op de hoogte gesteld van de problematiek rondom MLM. Het is aan hen om te beoordelen of eventueel optreden noodzakelijk is. De bedoelde uitzending is overigens online te vinden en te bekijken door eenieder die daarin interesse heeft.
Het rapport ‘Dutch Banks: Commitments and Progress’ van de Eerlijke Bankwijzer |
|
Arnold Merkies (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitkomsten van het rapport «Dutch Banks: Commitments and Progress» van de Eerlijke Bankwijzer?1
Volgens Eerlijke Bankwijzer blijkt uit onderzoek dat een aantal banken duidelijke stappen voorwaarts heeft gezet op het gebied van maatschappelijk verantwoord investeren maar ook dat de praktische resultaten van deze stappen niet altijd meetbaar zijn. Het is goed om in het rapport te lezen dat Nederlandse bankgroepen de toezeggingen die zij hebben gedaan – naar aanleiding van eerdere onderzoeken van Eerlijke Bankwijzer – in het algemeen lijken na te komen.
Hoe oordeelt u over het feit dat er nog steeds een gebrek aan transparantie heerst over de investeringen van banken en de impact van het beleid? Welke oplossing ziet u voor dit probleem?
Volgens het rapport van Eerlijke Bankwijzer kunnen de meeste banken transparantie vergroten over: i) de bedrijven waar zij in investeren, ii) of banken in dialoog zijn met ondernemingen waarin ze investeren en over de voortgang publiceren, en iii) het ontbreken van een uitsluitingslijst bij de banken. In de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Merkies over duurzaam bankieren2, ben ik op deze onderwerpen ingegaan. De NVB heeft aangekondigd3 dat zij in september zal aangeven in welke duurzaamheidsthema’s de sector meer inzicht zou willen bieden. Ondertussen blijf ik de discussie over transparantie volgen en blijf ik partijen aanmoedigen om met elkaar in dialoog te blijven over transparantie. Waar nodig en mogelijk zal Financiën dit proces ondersteunen door te katalyseren en te faciliteren. Bovendien wordt met het IMVO-convenantentraject transparantie bereikt.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd als het gaat om het aansporen van banken om hun beleid consequent te verduurzamen en te controleren of zij hun toezeggingen zijn nagekomen?
Enige weken voor het zomerreces heb ik met de Kamer gesproken over duurzaam bankieren naar aanleiding van de initiatiefnota van het lid Merkies. Tijdens dit debat heb ik aangegeven dat ik het krachtiger vind als banken zelf duurzaamheidsbeleid formuleren en uitvoeren. Ik constateer dat banken de nodige initiatieven ontplooien, waarmee transparantie in feite al vorm krijgt. Voor zover mogelijk en nodig katalyseer en faciliteer ik deze initiatieven.
Deelt u de constatering dat er een gebrek is aan indicatoren die kunnen worden gebruikt om te meten in welke mate banken voortgang maken ten aanzien van zaken als mensenrechten en klimaatbeleid?
In het rapport van Eerlijke bankwijzer wordt zowel geconstateerd dat er een gebrek aan indicatoren is om de voortgang van banken te meten àls dat toezeggingen worden nagekomen. Zelf constateer ik dat banken goede initiatieven ontplooien: ze zijn al actief betrokken in de dialoogsessies over transparantie en ze worden dit najaar betrokken bij het vormgeven van de IMVO-convenanten. Ik beschouw deze ontwikkelingen als een indicatie dat banken goede stappen voorwaarts zetten om doelstellingen voor mensenrechten en klimaat te halen.
Op welke wijze wil de regering waarborgen dat Nederlandse financiële ondernemingen voldoen aan de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, in lijn met de motie Nijboer/Schouten?2 Door wie en op welke wijze zal er op worden toegezien?
De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen zijn aanbevelingen – en geen juridisch bindende – bepalingen waarvan de regering verwacht dat zij worden nageleefd. De verantwoordelijkheid voor de naleving van deze richtlijnen ligt derhalve bij de sector zelf. Als er evenwel een meningsverschil is over de toepassing van de richtlijnen kan door personen, maatschappelijke organisaties en bedrijven een melding worden gedaan bij het Nationaal Contactpunt (NCP)5. Het NCP zal dan door middel van een dialoog met betrokkenen een oplossing voor het geschil zoeken. De resultaten van deze procedure worden vervolgens openbaar gemaakt.
Kunt u aangeven of alle Nederlandse financiële instellingen, in ieder geval banken, verzekeraars en pensioenfondsen, de OESO-richtlijnen al aantoonbaar groepsbreed, zowel ten aanzien van leningen als beleggingen, toepassen? Zo nee, bent u bereid om dit te inventariseren via de brancheorganisaties van banken, verzekeraars en pensioenfondsen?
Na de zomer zullen de banken in multi-stakeholder verband – onder begeleiding van de SER – een traject starten voor het sluiten van IMVO-convenanten die zien op het naleven van OESO richtlijnen op het gebied van mensenrechten. De bancaire sector is – samen met de textielsector – koploper van het IMVO-convenantentraject. De verzekeringssector onderzoekt momenteel hoe de eigen «code duurzaam beleggen» zich verhoudt tot de OESO-richtlijnen en welke stappen nodig zijn om tot een convenant te komen. Met de pensioenfondsen zijn zowel via de pensioenfederatie als ook rechtstreeks gesprekken gevoerd om na te gaan welke stappen inhoudelijk en procesmatig kunnen worden gezet richting een convenant. Meer informatie over het IMVO-convenantentraject is te vinden in de brief van 10 juli jongstleden van mijn collega’s Ploumen en Kamp6. Gezien deze lopende initiatieven lijkt het op dit moment niet opportuun om via een afzonderlijk traject de naleving OESO-richtlijnen te inventariseren.
Mocht uit deze inventarisaties blijken dat er Nederlandse financiële instellingen zijn die de OESO-richtlijnen niet groepsbreed toepassen op al hun investeringen, bent u dan bereid om deze financiële instellingen aan te sporen om hier alsnog zo spoedig mogelijk aan te voldoen?
Er is niet voorzien in een specifieke inventarisatie van de toepassing van deze normen voor banken, verzekeraars en pensioen fondsen.
Kunt u aangeven hoe u uitvoering gaat geven aan de motie Grashoff met betrekking tot het informatierecht voor spaarders?3
Met de motie Grashoff wordt de regering verzocht om in samenwerking met de banken een protocol op te stellen waarin wordt vastgelegd welke rechten spaarders hebben om inzicht te verkrijgen in de manier waarop het spaargeld bij hun bank is belegd. Momenteel overlegt mijn ministerie met de Nederlandse Vereniging van Banken over de mogelijkheden voor het opstellen van zo’n protocol.
De OVSE Parlementaire Assemblee |
|
Harry van Bommel (SP), Joost Taverne (VVD), Fred Teeven (VVD), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Russia's absence casts shadow on OSCE session», waaruit blijkt dat zes Russische leden van de OVSE Parlementaire Assemblee vanwege de voor hen geldende EU-inreisverboden geen visum voor Finland hebben gekregen en daardoor niet in staat waren om de jaarlijkse bijeenkomst van dit forum, die dit keer in het teken stond van «40 jaar Helsinki Akkoorden», bij te wonen?1
Ja.
Heeft Finland bij het nemen van dit besluit andere EU-lidstaten geconsulteerd? Zo ja, hoe heeft Nederland op dit besluit gereageerd?
Finland heeft de overige EU-lidstaten conform artikel 1 lid 5 geïnformeerd dat zich onder de door Rusland aangemelde delegatieleden zes personen bevonden tegen wie visumrestricties zijn ingesteld op basis van Besluit 2014/145/CFSP van de Raad van 17 maart 2014. Het al dan niet verlenen van een visumvrijstelling betreft een zelfstandige bevoegdheid van de betreffende nationale autoriteiten. Andere lidstaten hoeven hierbij niet te worden geconsulteerd, maar slechts te worden geïnformeerd. Op (eventuele) reacties die overige lidstaten in vertrouwelijk Raadskader hebben gegeven, kan het kabinet niet ingaan.
Klopt het dat Litouwen zich tegen een uitzondering op het EU-inreisverbod heeft uitgesproken, zelfs al ging het hier om een interparlementaire bijeenkomst? Zijn er andere lidstaten die eenzelfde positie hebben ingenomen?2
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat volksvertegenwoordigers uit alle OVSE-landen deel kunnen nemen aan de bijeenkomsten van de Parlementaire Assemblee, vooral omdat het op dit moment het enige interparlementaire forum is waar nog onderling debat kan plaatsvinden over o.a. het conflict in Oekraïne?
Het kabinet ziet de OVSE als een belangrijk forum voor dialoog met Rusland en onderschrijft in dit verband dat het van belang is dat ook in de Parlementaire Assemblee debat plaats kan vinden.
Klopt het dat er in het kader van de persoonsgebonden EU-sancties en inreisverboden geen duidelijke regelgeving of afspraken bestaan over een uitzonderingsgrond voor interparlementaire bijeenkomsten zoals de Parlementaire Assemblee van de OVSE? Zo ja, bent u bereid u voor een dergelijke, geformaliseerde uitzondering in te spannen?
De reisrestricties jegens de betreffende personen vloeien voort uit sancties die de EU heeft vastgesteld op grond van Raadsbesluit 2014/145/GBVB van 17 maart 2014. Dit Raadsbesluit bevat een beperkt aantal, specifiek omschreven uitzonderingen op de reisbeperkingen.
Op grond van artikel 1, lid 3 gelden de reisverboden niet in situaties waarin lidstaten uit hoofde van het internationale recht gebonden zijn, te weten: a) als gastland van een internationale intergouvernementele organisatie; b) als gastland van een internationale conferentie die is bijeengeroepen door, of plaatsvindt onder auspiciën van de Verenigde Naties; c) krachtens een multilaterale overeenkomst die voorrechten en immuniteiten verleent; of d) krachtens het Concordaat (Verdrag van Lateranen) van 1929 dat werd gesloten tussen de Heilige Stoel (Vaticaanstad) en Italië. Op grond van artikel 1, lid 4 is deze uitzondering ook van toepassing in gevallen waarin een lidstaat optreedt als gastland van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Op grond van artikel 1, lid 6 bestaat de mogelijkheid voor lidstaten om een vrijstelling te verlenen in specifiek omschreven omstandigheden. Hierbij gaat het om reizen die plaatsvinden op grond van dringende humanitaire noden, of om intergouvernementele vergaderingen, door de Europese Unie geïnitieerde vergaderingen, vergaderingen waarvoor de Unie als gastheer optreedt of vergaderingen waarvoor een lidstaat als fungerend voorzitter van de OVSE als gastheer optreedt, waarbij de beleidsdoelstellingen van de beperkende maatregelen, zoals de steun voor territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne, rechtstreeks worden bevorderd.
De opvang van geradicaliseerde meisjes en jongens in jeugdzorginstellingen |
|
Brigitte van der Burg (VVD), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel minderjarigen inmiddels zijn onderschept met plannen om af te reizen naar Syrië of Irak, uitgesplitst naar meisjes en jongens? Kunt u ook aangeven hoeveel minderjarige meisjes en hoeveel jongens zijn teruggekeerd zijn uit Syrië of Irak?
Tot en met 1 juli 2015 zijn circa 200 Nederlanders met jihadistische intenties uitgereisd naar Syrië of Irak met het doel zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie in de strijdgebieden aldaar. Van deze groep zijn er circa 35 naar Nederland teruggekeerd en circa 37 gesneuveld. Dat betekent dat er op dit moment nog circa 130 Nederlanders met jihadistische intenties in Syrië of Irak verblijven. Over individuele gevallen of verdere uitsplitsing doet het kabinet geen mededelingen. In de periode februari 2013 tot 24 juni 2015 zijn bij de Raad voor de Kinderbescherming 49 unieke aan jihadisme gerelateerde kindzaken in onderzoek genomen. Het ging om 32 kinderen in gezinsverband en om 17 individuele minderjarige potentiële vertrekkers.
Waar vindt opvang van deze jongeren na onderschepping of terugkeer plaats indien er geen sprake is van een strafrechtelijke traject? Klopt het dat deze opvang plaatsvindt in reguliere jeugdzorginstellingen?
Het klopt dat deze opvang plaats kan vinden in reguliere jeugdhulpinstellingen. Dit gebeurt als de gemeentelijk georganiseerde toegang (wijkteam of ander toegangsorgaan) jeugdhulp inschakelt.
Acht u het wenselijk dat geradicaliseerde jongeren vermengd worden met de reguliere populatie van jeugdzorginstellingen zonder dat ze eerst gederadicaliseerd zijn? Ziet u hierbij geen risico op overdracht van radicale denkbeelden? Hoe groot acht u het risico op overdracht en waarop baseert u dat?
Er is op dit moment geen gescheiden opvang voor geradicaliseerde jongeren. Mij zijn geen signalen bekend dat daar binnen de jeugdhulp behoefte aan is. Instellingen voor jeugd- en opvoedhulp bieden een pedagogisch leefklimaat. Bepalende aspecten daarvoor zijn de relatie tussen de groepsopvoeder en de jongere, de opvoeding en verzorging, en de bejegening, de behandeling en sfeer in de groep. Het risico van overdracht van radicale denkbeelden bestaat, maar is beheersbaar. Op dit moment vindt de opvang en behandeling plaats binnen reguliere programma’s en waar nodig betrekken de instellingen kennis en kunde van buiten. De Raad voor de Kinderbescherming, die voor deze jongeren vaak de instantie is die de machtiging aanvraagt, is voortdurend in gesprek met de jeugdhulp om te bezien wat de beste aanpak is voor deze jongeren binnen de jeugdhulp.
Bent u voornemens om gescheiden opvang in te richten voor geradicaliseerde jongeren? Zo ja, waar en aan welke voorwaarden moet dit voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke beschikbare trajecten zijn er voor deradicalisering? Welke beschikbare trajecten worden ingezet en met welke frequentie?
Hoe worden deze trajecten gefinancierd? Ten laste van welke begroting komen deze gelden?
Kunt u uitspraken doen over de effectiviteit van deze deradicaliseringstrajecten? Zo nee, op welke termijn kunt u dit wel? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Voor welke doelgroepen worden deze trajecten ingezet en welke organisaties kunnen er een beroep op doen?
Het bericht dat patiënten zorg mijden vanwege de kosten voor het eigen risico |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Patiënt mijdt zorg om kosten eigen risico»?1
Ik heb kennis genomen van de meldpuntactie «Heeft u inzicht in uw zorgkosten?». Ieder(in), Landelijk Platform GGz en NPCF hebben deze actie in november 2014 uitgevoerd en de resultaten zijn in juli j.l. gepubliceerd.
De actie had vooral ten doel om zicht te krijgen in de mate waarin de kostenoverzichten en/of rekeningen van de zorgverzekeraars voor zorggebruikers begrijpelijk zijn, zodat zorggebruikers kunnen nagaan of de zorg wel geleverd is waarvoor de declaratie is ingediend. Daarnaast is gevraagd of het eigen risico een reden is om juist geen gebruik van de zorg te maken.
Vindt u het verantwoord dat door uw beleid 14% van de patiënten afziet van zorg?
Bent u er nu van overtuigd dat het hoge eigen risico zorgmijden in de hand werkt? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een lager eigen risico noodzakelijk is voor goede zorgverlening? Zo nee, waarom niet?
Welke maatregelen gaat u treffen om zorgmijden te voorkomen?
De uitzending “Waarom Srebrenica moest vallen” |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met de uitzending «Waarom Srebrenica moest vallen»?1
Ja.
Heeft deze documentaire voor de Nederlandse regering informatie opgeleverd die zij nog niet had? Zo ja, welke informatie en werpt deze informatie volgens u nieuw licht op de rol van Nederland in de val van de enclave en de schokkende gebeurtenissen erna? Zo nee, waarom heeft de Nederlandse regering deze informatie dan niet zelf naar buiten gebracht?
Op 30 juni 2015 heeft de Kamer verzocht om een onderzoek naar aanleiding van het in vraag 1 genoemde tv-programma over de val van Srebrenica. In die periode is bovendien het boek «Veilige gebieden» van oud-minister van Defensie Voorhoeve verschenen dat hetzelfde thema behandelt. Op verzoek van het kabinet heeft het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies een verkenning uitgevoerd naar de besproken onderwerpen. Het NIOD-rapport en de kabinetsreactie daarop heeft de Kamer ontvangen op 18 november 2016 (Kamerstuk 26 122, nr. 45).
Het NIOD stelt dat niet is gebleken dat de bondgenoten Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten geheime afspraken hebben gemaakt om het luchtwapen niet meer in te zetten. Over de voorkennis van de aanval concludeert het NIOD dat niet is gebleken dat bondgenoten op de hoogte waren van een concreet Bosnisch-Servisch plan om de enclave Srebrenica aan te vallen en volledig in te nemen.
Vindt u het niet schokkend dat de Nederlandse en de Bosnische bevolking middels deze documentaire moeten leren over het verraad van Dutchbat en de Bosniërs door onze «bondgenoten» en had de Nederlandse regering deze informatie jaren geleden niet zelf moeten verzamelen om het op een verantwoorde manier met de nabestaanden te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Nederlandse regering sinds de val van de enclave concrete pogingen ondernomen om de informatie die is gepresenteerd in de documentaire en andere aanvullende informatie over het conflict te achterhalen bij andere landen? Zo ja, kunt u hier een overzicht van geven? Zo nee, waarom niet?
In 1996 heeft het kabinet opdracht gegeven aan het toenmalige Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie om de gang van zaken voorafgaand aan, tijdens en na de val van Srebrenica te onderzoeken. Het onderzoek resulteerde in april 2002 in de publicatie van het rapport «Srebrenica, een «veilig» gebied» door dit instituut dat inmiddels Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) heette. Voor het NIOD-rapport van 2002 is uitvoerig onderzoek gedaan in binnen- en buitenlandse archieven en zijn vele gesprekken gevoerd met betrokken personen.
Naar aanleiding van de publiciteit van juni 2015 heeft de Minister van Defensie bij Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten navraag laten doen of over genoemde kwesties meer informatie beschikbaar was. Tevens heeft het kabinet opdracht gegeven aan het NIOD om een verkenning uit te voeren naar de besproken onderwerpen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aan de bondgenoten verzocht om de gevraagde informatie ook aan het NIOD ter beschikking te stellen. Het NIOD heeft de in 2013 vrijgegeven Amerikaanse documenten betrokken bij de uitgevoerde verkenning die de Kamer, met een kabinetsreactie, op 18 november 2016 heeft ontvangen.
Zoals uiteengezet in deze kabinetsreactie zijn landen in de regel terughoudend met het vrijgeven van gevoelige informatie, zeker als het gaat om informatie over internationaal beleid of van inlichtingendiensten. Het NIOD verwacht dat informatie die nu onder geheimhouding valt, niet op korte termijn wordt vrijgegeven. Het kabinet deelt deze verwachting en acht het daarom niet zinvol bondgenoten nu nogmaals te verzoeken om vrijgave van informatie. Overigens heeft het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken, zoals vermeld in de NIOD-verkenning, nog een verzoek om vrijgave van documenten in behandeling.
Onderschrijft u de strekking van de documentaire, dat er blijkbaar anderhalve maand voor de val van Srebrenica al besloten was door de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk om geen luchtsteun te geven en dat Nederland hierover niet was ingelicht? Zo ja, gaat u deze landen hierop aanspreken? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 stelt het NIOD in de verkenning dat niet is gebleken dat de bondgenoten Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten geheime afspraken hebben gemaakt om het luchtwapen niet meer in te zetten.
Bent u boos over het feit dat deze landen Nederland niet hebben ingelicht over het opschorten van de luchtsteun? Ziet u dit als verraad?
Zie antwoord vraag 5.
Welke belangen speelden er voor de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk volgens u mee om de luchtsteun te blokkeren? Was dit voor de gegijzelde soldaten of speelden er andere politieke overwegingen mee?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat, als de luchtsteun wel had gekomen, de enclave wellicht niet was gevallen en de vreselijke gebeurtenissen hierna wellicht hadden kunnen worden voorkomen? Zo ja, maakt u dit niet verdrietig en woedend? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag is niet met zekerheid te beantwoorden. Het NIOD stelt hierover in de verkenning (pag. 138): «Bij wijze van conclusie: volkomen uitgesloten is het niet, maar er zijn goede redenen om eraan te twijfelen dat tijdige luchtsteun tot resultaat had gehad dat de enclave Srebrenica behouden was gebleven.»
Deelt u de mening dat, omdat het NIOD reeds een onderzoek heeft gedaan en dus niet volledig objectief is, een ander extern team van experts nu een nieuw onderzoek naar het conflict moet uitvoeren? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit ten uitvoering brengen? Zo nee, waarom niet?
Neen, die mening deelt het kabinet niet. Het NIOD heeft een uitstekende wetenschappelijke reputatie en de verkenning door het NIOD heeft geresulteerd in een gedegen rapport. Het kabinet is het NIOD daarvoor bijzonder erkentelijk. Overigens is de verkenning uitgevoerd door andere onderzoekers dan die betrokken waren bij het NIOD-rapport van 2002.
Begrijpt u dat vele Nederlanders en Bosniërs zich door het verraad van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk beledigd en geschoffeerd voelen en zult u alles op alles zetten om deze sentimenten aan deze landen over te brengen? Zo nee, waarom niet?
De NIOD-verkenning heeft geen bewijzen of aanwijzingen opgeleverd dat de genoemde bondgenoten Nederland of de Bosnische bevolking in de steek zouden hebben gelaten of zouden hebben verraden. De in deze vragen genoemde maatregelen zijn niet aan de orde.
Is de Nederlandse regering bereid, op welk niveau dan ook en met wat voor soort vertegenwoordigers dan ook, in elk bilateraal overleg met vertegenwoordigers van de Verenigde Staten, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, deze landen aan te spreken op hun verraad van Nederland en de Bosnische bevolking en in deze overleggen te proberen hierover de onderste steen boven te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u dat de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk het vertrouwen van Nederland hebben geschaad en kunt u toezeggen dat u in de toekomst op het gebied van defensie nooit meer klakkeloos op aanbiedingen, toezeggingen en voorstellen van deze landen zult ingaan zonder hun verraad in het hoofd te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat het voor de gemoedsrust van de ex-Dutchbatters, de Bosniërs en van de Nederlandse bevolking in zijn geheel essentieel is, dat de Amerikaanse veiligheidsdienst-documenten uit de periode dat de Serviërs de enclave veroverden op tafel moeten komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is de Nederlandse regering bereid, op welk niveau dan ook en met wat voor soort vertegenwoordigers dan ook, in elk bilateraal overleg met vertegenwoordigers van de Verenigde Staten, erop aan te dringen dat de veiligheidsdienst-documenten uit de periode waarin de Serviërs de enclave veroverden boven water moeten komen of dat Nederland ze op zijn minst mag inzien? Zo ja, hoe gaat u dit concreet vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke kanalen kan de Nederlandse regering benutten om de Verenigde Staten, aangezien dit land het Internationaal Strafhof niet erkent, verantwoordelijk te houden voor hun verraad en te bewerkstelligen dat Nederland de nodige informatie verkrijgt?
Zie antwoord vraag 4.
Is de Nederlandse regering bereid te overwegen om het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk voor het Internationaal Strafhof te dagen voor het feit dat deze landen mede verantwoordelijk blijken te zijn voor de val van de enclave, het schokkende leed van de Bosniërs erna en het leed van veel van onze Dutchbat-veteranen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Is de Nederlandse regering bereid om in de toekomst, op alle gebieden van internationale samenwerking, uit te gaan van de eigenwaarde en soevereiniteit van Nederland en te stoppen met de ik-huppel-achter-de-grote-landen-aan-doctrine? Zo nee, waarom niet?
In de Beleidsbrief Internationale Veiligheid die de Kamer op 14 november 2014 heeft ontvangen (Kamerstuk 33 694, nr. 6), heeft het kabinet uiteengezet dat samenwerking met andere landen absoluut noodzakelijk is om de veiligheid en de welvaart van ons land te verzekeren.
Hoeveel ex-Dutchbatters die betrokken waren bij het conflict hebben zelfmoord gepleegd en hoeveel ex-Dutchbatters die betrokken waren bij het conflict hebben psychische problemen? Zijn deze cijfers vergelijkbaar met veteranen die betrokken waren bij andere conflicten?
Tijdens het regelmatige overleg tussen Defensie en vertegenwoordigers van de Dutchbat-gemeenschap is onder andere gesproken over de behoefte aan een onderzoek naar de huidige toestand van de Dutchbat-veteranen en naar de vraag of zelfdoding onder deze groep vaker is voorgekomen dan bij andere groepen.
Het is momenteel niet bekend of psychische aandoeningen vaker voorkomen bij Dutchbat-veteranen dan bij militairen die hebben deelgenomen aan andere missies. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft in oktober 2015 een breed onderzoek gepubliceerd naar zelfdoding onder mannelijke militairen die op missie zijn geweest. Dit onderzoeksrapport heeft de Kamer op 19 oktober 2015 ontvangen (Kamerstuk 30 139, nr. 152). Het onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat onder deze groep militairen zelfdoding vaker voorkomt dan bij werkende mannen in de niet-militaire bevolking, of bij militairen die niet uitgezonden zijn geweest.
Uit het RIVM-onderzoek zijn niet zonder meer conclusies te trekken voor Dutchbat-veteranen. Het was niet mogelijk om de resultaten uit te splitsen naar afzonderlijke missies. Daarnaast had het onderzoek betrekking op militairen die uitgezonden zijn geweest in de periode 2004 tot 2012 terwijl de Dutchbat-III missie plaatshad in 1995. Een apart onderzoek naar zelfdoding onder Dutchbatters is echter problematisch. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geeft geen toestemming om te rapporteren over minder dan tien zelfdodingen in verband met privacybelangen. Herleidbaarheid naar individuen moet worden vermeden.
Zoals vermeld in de Veteranennota van 3 juni 2016 (Kamerstuk 30 139, nr. 159) is daarom in overleg met de Dutchbat-vertegenwoordigers gekozen voor een nieuw onderzoek langs de lijnen van de eerder uitgevoerde studie «Veteraan, hoe gaat het met u?». Hierover is de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek (RZO) om advies gevraagd. Het overleg hierover tussen de RZO, Defensie en de Dutchbat-vertegenwoordigers verloopt positief. Het onderzoek zal zich niet alleen richten op de toestand van de Dutchbat-veteranen maar ook op hun zorgbehoefte. De resultaten van het onderzoek kunnen aanleiding geven tot verder onderzoek naar de aansluiting tussen de zorgbehoefte en het zorgaanbod.
Vindt u dat de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk mede verantwoordelijk zijn voor de problemen van de ex-Dutchbatters? Zo ja, hoe gaat u deze schade verhalen op deze landen? Zo nee, waarom niet?
Neen. De NIOD-verkenning heeft geen bewijzen of aanwijzingen opgeleverd dat de genoemde bondgenoten Nederland in de steek zouden hebben gelaten.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat een op de vijf Nederlanders niet weet wat er zich in Srebrenica heeft afgespeeld?2 Zo ja, gaat de Nederlandse regering er dan zorg voor dragen dat de genocide en de rol van Nederland in Srebrenica prominenter in de geschiedenisboeken op scholen zal voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De afschuwelijke gebeurtenissen tijdens en na de val van Srebrenica verdienen aandacht. Mede met het oog daarop heeft de Minister van Buitenlandse Zaken in 2015 deelgenomen aan de internationale herdenking van de slachtoffers in Potocari. Verder hebben de Minister-President en de Minister van Defensie in hun toespraken tijdens de Nationale Veteranendag op 25 juni 2016 aandacht besteed aan Srebrenica en de rol van Dutchbat.
De overheid stelt echter niet de inhoud van schoolboeken vast. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap schrijft de kerndoelen, eindtermen en examenprogramma’s van het basisonderwijs en voortgezet onderwijs op hoofdlijnen voor. Uitgevers werken deze verder uit in individuele lesmethodes, in dialoog met leraren, wetenschappers en diverse andere stakeholders in het onderwijs. Het is aan de scholen en de leraren om te bepalen welke lesmethodes zij gebruiken en hoe in de les aandacht wordt besteed aan de verschillende onderwerpen.
Is de Nederlandse regering bereid om de Bosniërs technische en financiële hulp te bieden bij het zoeken en het identificeren van de 1000 nog niet geïdentificeerde slachtoffers?3 Zo ja, wanneer en hoe gaat zij dit doen en is de regering ook bereid de andere betrokken landen aan te sporen dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland ondersteunt al vele jaren de International Commission on Missing Persons (ICMP) bij het zoeken naar en identificeren van de slachtoffers in Bosnië-Herzegovina, onder wie ook slachtoffers van de genocide in Srebrenica. De ICMP heeft met steun van Nederland vele vermisten uit Srebrenica teruggevonden en kunnen identificeren. Ook voor de laatste nog 1.000 vermisten in Srebrenica heeft Nederland extra financiering vrijgemaakt.
Andere landen en de EU steunen het werk van ICMP eveneens financieel. De ICMP werkt intensief samen met de Bosnische autoriteiten bij de zoektocht en identificatie, zoals met het Bosnische Missing Persons Institute(MPI) en met het kantoor van de openbare aanklager.
Is de Nederlandse regering bereid een nationaal monument op te richten om de slachtoffers en de rol van Nederland in het conflict op een waardige manier te kunnen herdenken en, conform de oproep van het Europees parlement, van 11 juli een nationale gedenkdag te maken? Zo nee, waarom niet?
Nederland is elk jaar vertegenwoordigd bij de herdenking van de slachtoffers in Potocari. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 20 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken in 2015 deelgenomen aan deze herdenking. Daarnaast houden organisaties in Nederland jaarlijks op 11 juli een herdenking op het Plein in Den Haag. Begin juli 2016 heeft de Minister van Defensie besloten, naar aanleiding van verzoeken daartoe van zowel organisatoren als Dutchbat-veteranen, dat voortaan tijdens deze herdenking de vlag boven het ministerie aan het Plein halfstok zal worden gehangen.
Is de Nederlandse regering bereid om, na de recentelijk geopenbaarde informatie, opnieuw te kijken naar de ingediende schadeclaims door nabestaanden en wat deze informatie hier voor gevolgen voor heeft? Zo nee, waarom niet?
De conclusies van de NIOD-verkenning geven daartoe geen aanleiding. Het kabinet gaat verder niet in op lopende rechtszaken.
Berichtgeving over “monsterfile” op de A2 door ongeval bij Everdingen |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «monsterfile» op A2 door ongeval?1
Ja.
Klopt het dat Rijkswaterstaat (RWS) kunstmatige files voor de A2-tunnel bij Utrecht creëert door middel van de zogenoemde tunneldosering? Klopt de stelling dat tunneldosering de laatste maanden vaker wordt toegepast? Zo ja, in welke mate en wat is hiervoor de reden?
Nee, dat klopt niet. De maatregel tunneldosering is een file verplaatsingssysteem. De file wordt niet gecreëerd, maar buiten de tunnel verplaatst. Het klopt dat in het afgelopen jaar een stijging van de tunneldosering heeft plaatsgevonden bij de A2 Leidsche Rijntunnel van gemiddeld 60x per maand naar gemiddeld 140x per maand (gemeten per rijrichting en tunnelbuis). De reden is de toename van congestie en ongevallen voorbij de tunnel door een toegenomen verkeersaanbod.
Sinds wanneer past RWS een dergelijke tunneldosering toe en op grond waarvan wordt deze toegepast door RWS? In hoeverre speelt de nieuwe tunnelveiligheidswet (de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels) hierin een rol? Verplicht deze tot volledige afsluiting van de tunnel?
Bij de A2 Leidsche Rijntunnel wordt tunneldosering sinds de openstelling in 2012 toegepast. Dit op basis van bestuurlijke afspraken, die zijn gebaseerd op het advies van de toenmalige Commissie Tunnelveiligheid.
De nieuwe Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels (Warvw) uit 2013 en onderliggende regelgeving eist geen tunneldosering. Files in tunnels worden niet verboden, mits wordt voldaan aan de wettelijke veiligheidsnorm. De Warvw eist dan ook geen volledig afsluiten van een tunnel in geval van file.
Vindt u een file van 23 kilometer door het toepassen van tunneldosering acceptabel? Wordt er ook gemonitord hoeveel files er dit jaar rond en nabij de A2-tunnel zijn veroorzaakt door toepassing van tunneldosering? Is er inzicht in de maatschappelijke kosten van deze vertragingen? Zo nee, bent u bereid om rond en nabij de A2-tunnel de files te monitoren?
De betreffende file werd niet veroorzaakt door het toepassen van tunneldosering. Uitsluitend het deel van de file dat in de tunnel dreigde te ontstaan is verplaatst naar vóór de tunnel. Het aantal files rondom de tunnel wordt inderdaad gemonitord, zie het antwoord op vraag 2 en de periodieke Publieksrapportage Rijkswegennet.
De maatschappelijke kosten van de vertragingen zijn te berekenen, echter, de reistijd wordt niet vergroot door de tunneldosering, waardoor ook de maatschappelijke kosten van de files niet toenemen door de tunneldosering.
Zijn er ook andere trajecten bij u bekend waar dit probleem van tunneldosering en vervolgens toenemende filevorming zich voordoet? Zo ja, welke?
Tunneldosering wordt ook toegepast bij de Coentunnel en de A73 tunnels bij Roermond. Ook hier gaat het om verplaatsing van files.
Heeft Nederland met de invoering van de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels en de toepassing van de tunneldosering gekozen voor strengere veiligheidsnormen dan de andere Europese landen? Zo ja, waarom?
De Warvw en onderliggende regelgeving bevat geen eisen omtrent tunneldosering. De wettelijke veiligheidsnorm die in de Warvw is opgenomen is gemiddeld genomen niet strenger dan in overige Europese landen.
Is er verkend of er andere manieren zijn om aan de beoogde doelstellingen van de tunnelveiligheid te voldoen? Deelt u de vrees dat het middel, «tunneldosering», erger is dan de kwaal, «bevorderen van de veiligheid in de tunnel»? Zo nee, waarom niet?
De A2 Leidsche Rijtunnel is gerealiseerd voorafgaand aan de wetgeving uit 2013. De afweging toentertijd was dat in de tunnel aanvullende veiligheidsmaatregelen nodig waren, vanwege de hoge verkeersintensiteit in de tunnel en de lengte van de tunnel. Op basis van deze afweging is de tunneldosering geïntroduceerd. Desalniettemin komt de uitrusting in de A2 Leidsche Rijn tunnel in zeer hoge mate overeen met de in de wet vastgelegde gestandaardiseerde uitrusting. Omdat tunneldoseren geen extra file veroorzaakt, zie ik geen dringende reden om de bestuurlijke afspraken met de gemeente Utrecht – als bevoegd gezag – te herzien.
Bent u bereid om te kijken naar een oplossing op de A2 door middel van bijvoorbeeld tijdelijke opening van een spits- of vluchtstrook dan wel een betere aansluiting van het onderliggende dan wel aansluitende wegennetwerk?
Er wordt gekeken naar mogelijkheden om de doorstroming op het aansluitende wegennet te verbeteren. Bij deze mogelijkheden gaat het om (beperkte) infrastructurele verbeteringen en het programma Beter Benutten. Het (tijdelijk) openen dan wel realiseren van spits- of vluchtstroken overweeg ik niet, omdat dit relatief kostbaar is door aan te brengen voorzieningen voor veiligheid (incidentcamera’s en- detectie) en hiervoor op dit moment geen budget is gereserveerd.
Bent u bereid om de weggebruikers beter te informeren over het doel en het gebruik van het middel tunneldosering? Zo ja, op welke wijze en wanneer wordt hiermee gestart?
Rijkswaterstaat communiceert op verschillende manieren over tunneldoseren. Op de eigen website is een tunneldossier aangemaakt waarin een animatie over tunneldoseren staat. Deze animatie is ook te vinden op Youtube en wordt verspreid via twitter en facebook. Tevens wordt deze animatie meegestuurd bij vragen of klachten over tunneldoseren die via de RWS-informatielijn binnenkomen.
Het door het Openbaar Ministerie achterhouden van een rapport dat ontlastend was voor de veroordeelde in de Showbizzmoordzaak |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het openbaar ministerie (OM) al in 2004 wist dat de eerder veroordeelde Hunnik de Hilversumse platenbaas Van der Laar niet gedood kon hebben, maar dat deze ontlastende informatie jarenlang niet is gedeeld met de veroordeelde, ondanks herhaalde verzoeken hiertoe?1
De Hoge Raad heeft op 26 mei 2015 de herzieningsaanvraag toegewezen en bepaald dat het gerechtshof Den Haag de zaak opnieuw moet behandelen. Nu de zaak onder de rechter is, past het mij niet een oordeel te geven op de gang van zaken en het onderzoek.
Is het waar dat de reden voor de weigering het ontlastende rapport te verstrekken was dat de veroordeelde werd gezien als derde en dat de privacy van anderen (de mogelijke daders) gewaarborgd moest worden? Hoe beoordeelt u dit? Was geen andere oplossing denkbaar geweest om er voor te zorgen dat ontlastende informatie, die van belang kon zijn voor een herzieningsverzoek en het zuiveren van de naam, de (mogelijk ten onrechte) veroordeelde wel zou bereiken?
Nee, dat is niet waar. Het betreffende rapport is in 2004 in opdracht van het arrondissementsparket opgemaakt en bestaat uit informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid uit 2002 en een analyse van de reeds bekende informatie uit het procesdossier. Dit rapport behoorde niet tot het procesdossier, omdat het pas na het onherroepelijk worden van de veroordeling in 1994 is opgesteld.
In de periode van 2006 tot en met 2011 heeft de veroordeelde (eerst alleen, later met zijn raadsman) enkele verzoeken om inzage in zijn gegevens gedaan bij het ressortsparket. De veroordeelde heeft toen inzage gehad in het procesdossier dat zich bij het ressortsparket bevond. Bij het ressortsparket was het bestaan van de het rapport niet bekend. Er is toentertijd ook geen overleg geweest tussen het ressortsparket en het arrondissementsparket. Eerst in 2012 is het rapport bij het procesdossier gevoegd. Daarom is pas in 2012 inzage in dit rapport gegeven aan de veroordeelde.
Hoe kan het dat het OM dit rapport ook niet heeft gedeeld met de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS) die gerechtelijke dwalingen onderzoekt, waardoor de zaak al jaren geleden heropend had kunnen worden?
Hoewel in 2006 door het arrondissementsparket is geoordeeld dat de zaak mogelijk zou moeten worden voorgelegd aan de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS), is dat nooit gedaan. Dit is voor het Openbaar Ministerie (OM) aanleiding geweest om tegelijk met het onderzoek naar het daderschap in deze zaak ook te kijken naar de gang van zaken rond het niet voorleggen van de zaak en het rapport aan de CEAS. In dit kader heeft er archiefonderzoek bij het OM plaatsgevonden en is er gesproken met de toenmalig betrokken medewerkers van het OM. Dit heeft echter niet tot duidelijkheid geleid over de reden waarom de zaak niet is voorgelegd aan de CEAS. Het is inderdaad onbevredigend dat niet meer kan worden achterhaald waarom dit niet is gebeurd.
Deelt u de mening dat het onbevredigend is dat volgens het OM niet meer te achterhalen is waarom dit is gegaan zoals het is gegaan?2
Zie antwoord vraag 3.
Is nader onderzoek mogelijk en kansrijk om op te helderen waarom dit is gebeurd, wie hiertoe heeft besloten en waarom? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn reeds maatregelen genomen om te voorkomen dat dit in de toekomst nog eens op deze wijze kan gebeuren? Zo ja, welke? Zo nee, welke maatregelen moeten er nog genomen worden?
Met de inwerkingtreding van de Wet herziening ten voordele per 1 oktober 2012 is de CEAS opgeheven. De taken van de CEAS zijn overgedragen aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Een veroordeelde kan bij de procureur-generaal ter voorbereiding van zijn herzieningsaanvraag een verzoek indienen tot nader onderzoek naar bepaalde feiten. Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek tot nader onderzoek kan – of in bepaalde gevallen moet – de procureur-generaal advies vragen aan de adviescommissie afgesloten strafzaken. Deze adviescommissie is vergelijkbaar met de voormalige toegangscommissie van de CEAS. De adviescommissie is niet alleen bevoegd om kennis te nemen van alle stukken die verband houden met de strafzaak, maar ook om deskundigen en bij de strafzaak betrokken medewerkers van de politie en het OM te horen.
Welke waarborgen zijn er inmiddels om er voor te zorgen dat dergelijke (ontlastende) informatie niet meer zal worden achtergehouden voor de veroordeelde, zijn advocaat en de CEAS?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘terrorist sprak in moskee’ |
|
Sjoerd Potters (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Terrorist sprak in moskee»?1
Ja.
Wie waren op de hoogte van de komst van deze veroordeelde terrorist naar de moskee in Geleen?
Iemand die in het verleden is veroordeeld voor terroristische activiteiten en daarna zijn straf heeft uitgezeten, kan geen rechten worden ontzegd. Als er ernstige vermoedens bestaan dat iemand na zijn veroordeling en het voldoen aan zijn straf opnieuw activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties, zoals de AIVD, de politie of het OM. Over individuele zaken kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan. Ik zal dus niet ingaan op de mate en wijze waarop informatie is gedeeld tussen betrokken instanties in deze specifieke casus.
Waarom waren de betrokken instanties, waaronder de burgemeester, niet voldoende geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen tegen moskeebesturen die dergelijke sprekers uitnodigen?
De vrijheden van godsdienst, meningsuiting en vereniging zijn essentieel voor onze democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Maar deze vrijheden zijn niet onbeperkt. Zij vinden hun grens als de vrijheden van anderen in het gedrang komen, als mensen aanzetten tot haat of geweld of als de veiligheid in het geding komt. Oproepen tot een gewapende strijd, geweld of haatzaaien tegen andere bevolkingsgroepen of gezindten, of het verkondigen van een anti-integratieve en/of antidemocratische boodschap, kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Het kabinet is daarom van mening dat het niet acceptabel is als moskeebesturen sprekers uitnodigen met onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen. In de afgelopen periode is de dialoog over wat acceptabel is en wat niet, beter op gang gekomen en dit heeft geleid tot een bewustere houding van veel moskeebesturen bij het uitnodigen van sprekers. In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme heeft het kabinet gesteld radicalisering te willen tegengaan door verspreiders van jihadistische propaganda aan te pakken en te verstoren. In de lokale driehoek maakt de burgemeester, samen met de politie en het OM, de afweging of er sprake is van mogelijke lokale maatschappelijke onrust en/of (potentiële) lokale openbare orde verstoringen, en vervolgens of er op basis daarvan maatregelen genomen moeten worden. Sprekers of predikers die rechtmatig in het Schengengebied verblijven, worden daartoe beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, eventueel via strafrechtelijke weg. Daarnaast wordt vanuit dit Actieprogramma ingezet op het stimuleren van debat in de samenleving en gemeenten kunnen vanuit het Actieprogramma ondersteuning krijgen in het opbouwen maatschappelijke netwerken en bij het aangaan van dat maatschappelijke debat en dialoog met moskeebesturen. Wanneer er ernstige vermoedens bestaan dat iemand activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties.
Zou een moskee moeten worden gesloten als het een podium biedt voor terroristen? Zo nee, waarom niet?
Wanneer personen, opruien, aanzetten tot geweld of haat tegen bevolkingsgroepen, kan strafrechtelijk worden opgetreden. Als blijkt dat er daadwerkelijk tijdens een evenement sprake is geweest van het aanzetten tot haat zoals vastgelegd in artikel 137d Wetboek van Strafrecht, dan kan het Openbaar Ministerie beoordelen of degene die aanzette tot haat moet worden vervolgd, dan wel ook degene die hem bij de strafbare uitingen heeft geholpen (zoals de organisator of de verstrekker van de locatie).Indien sprake is van het ronselen voor de gewapende strijd kan strafrechtelijk worden ingegrepen. Ook wordt prioriteit gegeven aan het strafrechtelijk ingrijpen jegens personen die haatzaaien en oproepen tot geweld in extremistisch kader. Sprekers of predikers worden beoordeeld op de boodschap die zij uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen zullen daarmee worden geconfronteerd eventueel via strafrechtelijke weg.
Is de burgemeester bevoegd een moskee op eigen gezag te sluiten? Welke rol heeft de Minister van Veiligheid en Justitie in deze?
De verantwoordelijkheid voor de lokale openbare orde en veiligheid ligt bij de lokale driehoek. Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel. In geval van een rechtspersoon is (verboden verklaring en) ontbinding alleen mogelijk als het doel en/of de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde. Als Minister van Veiligheid en Justitie heb ik, mede in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme, aangegeven dat momenteel prioriteit wordt gegeven aan het strafrechtelijk ingrijpen jegens personen die haatzaaien en oproepen tot geweld in extremistisch kader.
Hoe wordt voorkomen dat veroordeelde terroristen in de toekomst ongehinderd kunnen spreken in moskeeën in Nederland? Deelt de regering de mening dat een zwarte lijst van haatpredikers hier een goed middel voor is?
Iemand die in het verleden is veroordeeld voor terroristische activiteiten en daarna zijn straf heeft uitgezeten, heeft daarna dezelfde rechten als ieder ander. Wanneer er ernstige vermoedens bestaan dat iemand na zijn veroordeling en het voldoen aan zijn straf opnieuw activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties. Per brief is op 3 maart aan uw Kamer medegedeeld dat in het kader van de nadere invulling van maatregel 20f van het Actieprogramma er een alerteringslijst bestaat van sprekers en/of referenten die extra aandacht vragen in de beoordeling bij een visumaanvraag. Er bestaat dus geen zwarte lijst. De alerteringslijst wordt opgesteld en bijgehouden door de NCTV. Sprekers of predikers worden beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun preken uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, eventueel via strafrechtelijke weg.
Het bericht dat bestuurders van ziekenhuizen massaal declaratieregels negeren |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bestuurders ziekenhuizen negeren massaal declaratieregels»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht waaruit blijkt dat bestuurders van (academische) ziekenhuizen bedragen declareren die boven de afgesproken norm liggen, en daarmee de cao afspraken negeren?
Ik betreur de berichten. Het is evident dat wij allen zinnig en zuinig moeten omgaan met de beschikbare middelen. Dat geldt niet in de laatste plaats voor bestuurders van organisaties die een publiek belang dienen, zoals ziekenhuizen. Ik heb de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) schriftelijk gevraagd om bij hun leden te benadrukken dat ook de declaraties van bestuurders zinnig en zuinig moeten zijn. Verder is contact opgenomen met de «brancheorganisaties zorg» (BOZ) om dit ook bij hen onder de aandacht te brengen. De NFU heeft besloten een inventarisatie op te stellen van declaratieregels voor de leden van de raden van bestuur van de universitair medische centra. Op basis van de uitkomst van deze inventarisatie wordt bekeken op aanpassingen nodig zijn. De NVZ en BOZ hebben aangegeven in de komende weken met hun reactie te komen.
In hoeverre is bij u bekend of in andere ziekenhuizen ook de declaratieregels worden overschreden? Zo ja, hoelang weet u dit al en waarom heeft u hier niets mee gedaan? Zo nee, bent u bereid, net als uw collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, om een onderzoek naar mogelijke onrechtmatigheden in te stellen?
Ik heb geen informatie over de omgang met declaratieregels en hoe deze regels eruit zien. Ziekenhuizen zijn onafhankelijke private instellingen waar de Raad van Toezicht verantwoordelijk is voor de naleving van dergelijke regels door de Raad van Bestuur.
Ik ben verheugd dat de NFU de handschoen hebben opgepakt en hebben besloten tot een inventarisatie van dergelijke regels onder hun leden en dat zij daar zo nodig actie op ondernemen.
Kunt u toelichten hoe u de positie van de ondernemingsraden wilt versterken, aangezien FNV stelt dat deze geen gehoor kregen toen zij het declaratiegedrag aan de orde stelden bij de raad van toezicht? Deelt u de mening dat de governance, binnen de ziekenhuizen waar dit gebeurde, niet op orde is? Zo ja, wat gaat u hier concreet aan doen? Zo nee, waarom niet?
Op 11 juni jl. heb ik met uw Kamer gesproken over mijn agenda goed bestuur. Daarin heb ik aangegeven dat ik de verantwoordelijkheidsverdeling tussen raden van toezicht en raden van bestuur wil aanscherpen, het extern toezicht op goed bestuur wil versterken, de medezeggenschap van cliënten wil verbeteren en dat ik het debat over goed bestuur wil aanzwengelen. Al deze maatregelen samen leiden tot een gezonde bestuurscultuur bij Raden van Bestuur en Raden van Toezicht.
De uitbetaalde bonus van de voormalig topman van de NS en de uitspraken van de minister van Financien over deze zaak |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in het Algemeen overleg van 1 juli 2015 over staatsdeelnemingen vertelde dat er nog een openstaande vraag was over het omzetten van een variabele beloning in een vaste beloning met een lage conversiefactor en dat die hoge variabele beloning, onder andere van de heer Huges, dus omlaag moest?
Ik heb gezegd dat de hoge variabele beloning van de CFO structureel omlaag moest en dat er dientengevolge gesproken moest worden over een bescheiden conversie van die verlaagde variabele beloning in het vaste loon van de CFO.
Herinnert u zich dat u in dat overleg verder meedeelde: «Vervolgens heeft, ook tot mijn verbijstering, dhr. Huges, die een verslagje gezien had, zelf tegen de HR-afdeling gezegd: mag ik mijn bonus ontvangen? U moet mij de bonus uitbetalen en de HR-afdeling heeft dat gedaan, buiten de Raad van Commissarissen om. De Raad van Commissarissen was nog in overleg met Financiën om dit zorgvuldig af te wikkelen. Dat is wat er is gebeurd en dat is ook de Raad van Commissarissen pas later, toen we te spreken kwamen over is die bonus eigenlijk al uitgekeerd, kunnen we hem nog inhouden, etc. toen is gebleken, dat die bonus al was uitbetaald op basis van een opdracht door de heer Huges zelf aan de HR-afdeling van de NS»?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Dijsselbloem en Huges ruziën ook over bonus»?1
Ja.
Had de discussie over het omzetten van een variabele beloning in een vaste beloning ook betrekking op de beloning van de heer Huges in 2014? Zo nee, waarom legde u wel een verbinding in het Algemeen overleg staatsdeelnemingen?
Er was sprake van een totaalpakket, waarover pas op 2 juni overeenstemming werd bereikt. Voor een gedetailleerder inzicht in het verloop van deze gesprekken verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van de leden Koolmees en Van Veldhoven hierboven.
Kunt u aangeven of de Raad van Commissarissen de variabele beloning al op 10 februari van dit jaar heeft besproken en goedgekeurd?
De raad heeft op 10 februari een besluit genomen over de variabele beloning. Diezelfde dag heeft de toenmalige voorzitter van de raad van commissarissen dat besluit gemeld aan de aandeelhouder. Ik heb vervolgens om een gesprek gevraagd. De raad van commissarissen besloot op 11 februari zijn besluit van de vorige dag aan te houden, om zijn overwegingen met de aandeelhouder te kunnen bespreken. Sindsdien liep overleg over de in het vorige antwoord genoemde onderwerpen, dat op 2 juni werd afgerond.
Klopt het dat de secretaris van de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen op 4 maart een mail stuurde naar beide gremia over de bonusafspraak?
Ik ben met die e-mail niet bekend. Uit navraag door mijn medewerkers blijkt dat het hier een e-mail betrof waarmee de secretaris het gespreksverslag van de toenmalige voorzitter van de raad commissarissen van het gesprek met mij van 26 februari doorstuurde aan alle leden van de raad van commissarissen en aan de CFO.
Was de aandeelhouder daarmee akkoord met de bonus van de heer Huges over 2014?
Zie de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Wanneer vroeg de heer Huges om uitbetaling en wanneer vond die uitbetaling plaats?
De heer Huges verzocht de HR-directeur van NS op 2 maart de variabele beloning van hem en van de CFO te betalen met de normale loonbetaling in maart 2015, zich baserend op een verslag van de toenmalige voorzitter van de raad van commissarissen van een gesprek met mij op 26 februari. Dat verslag noemt niet alle onderdelen waarover nog nader moest worden overlegd. Het verslag noemt bovendien niet dat de variabele beloning kan worden uitbetaald.
Wie tekende voor de uitbetaling?
De raad van commissarissen heeft mij gemeld dat de raad van commissarissen de uitbetaling niet heeft geautoriseerd. De raad is ook niet bekend met autorisaties van andere organen of daartoe bevoegden binnen NS.
Wanneer ontdekte de Raad van Commissarissen dat de bonus al was uitbetaald?
De raad van commissarissen kreeg de bevestiging hiervan tegelijkertijd met de aandeelhouder, op 17 juni.
Wanneer ontdekte de aandeelhouder dat de bonus al was uitbetaald?
Op 17 juni als antwoord op de vraag of de variabele beloning al was uitbetaald.
Tot wanneer was de heer Huges ingeschreven als bestuurder van de NS bij de Kamer van Koophandel? Wie heeft hem uitgeschreven, c.q. opdracht gegeven om hem uit te schrijven?
Op 24 juni 2015 is het formulier dat voorziet in de uitschrijving namens NV Nederlandse Spoorwegen ondertekend. Als datum van uitfunctietreding is 5 juni 2015 vermeld. Dit is de datum waarop de heer Huges naar ons oordeel ontslag heeft genomen. Ter zake dit ontslag verwijs ik u naar mijn brieven aan uw Kamer van 5 en 23 juni 2015.
Het bericht ‘dat Europese salamanders bedreigd worden door de Aziatische schimmelziekte’ |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het wetenschappelijk tijdschrift «Science» (31 oktober 2014) over onderzoek dat aantoont dat Europese salamanders bedreigd worden door de Aziatische schimmelziekte?1
Ja.
Kunt u aangeven in welke mate deze ziekte bij salamanders in Nederland is geconstateerd?
De schimmel Batrachochytrium salamandrivorans, die de dodelijke ziekte bij de vuursalamanders veroorzaakt, is in Nederland ontdekt bij de enige populatie vuursalamanders in Nederland, namelijk die in de provincie Limburg. De ziekte is geconstateerd nadat het Ministerie van Economische Zaken een onderzoeksopdracht heeft gegeven om de oorzaak van de in Limburg gevonden dode dieren te achterhalen. Het onderzoek waarover het tijdschrift bericht is mede gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
Tot nu toe heeft het virus binnen Nederland zich niet verder verspreid naar andere amfibiesoorten. Wel is de ziekte inmiddels ook aangetroffen bij populaties vuursalamanders in zowel België als Duitsland.
Welke maatregelen neemt u om de uitbreiding en overdracht van deze ziekte bij salamanders te voorkomen?
Van de getroffen populatie zijn de levende vuursalamanders weggevangen en onderzocht op de aanwezigheid van de schimmel. De dieren zijn vervolgens in bewaring genomen bij diverse dierentuinen. De omringende populaties van andere salamandersoorten zijn op de aanwezigheid van de schimmel gecontroleerd.
De door de schimmel getroffen populatie vuursalamanders wordt gevolgd, waarbij ook onderzocht is of er uitwisseling met andere soorten amfibieën mogelijk is.
De beheerder van het bosgebied, Staatsbosbeheer. waar de besmette vuursalamanders zijn aangetroffen, is betrokken bij het onderzoek.
Aan de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit is gevraagd in beeld te brengen hoe de schimmelinfectie in Nederland is terecht gekomen en wat de mogelijkheden zijn om daar tegen op te treden. Ook is er contact met de provincie Limburg die vanuit haar verantwoordelijkheid voor het soortenbeleid bijdraagt aan onderzoek naar deze ziekte.
Bent u voornemens om in Europees verband deze problematiek opnieuw te bespreken en aan te dringen op Europese maatregelen, totdat het ingediende Commissievoorstel voor een nieuwe verordening betreffende diergezondheid de wetgevingsprocedure heeft doorlopen en de Commissie over de noodzakelijke bevoegdheden beschikt?2
In de ontwerp EU-Diergezondheidsverordening worden ziekten met impact op biodiversiteit inbegrepen. In de toekomst kunnen zij dus op Europees niveau worden aangepakt. Dit ondersteun ik. Over de voortgang van het EU-Diergezondheidsverordening wordt uw Kamer geïnformeerd via de voortgangsrapportage plant- en diergezondheidspakket (Kamerstuk 33 643, nr. 17, d.d. 9 juni jl.).
Ook in internationaal verband is, mede naar aanleiding van het onderzoek, hier aandacht voor. Zo staat tijdens de jaarlijkse vergadering van de Conventie van Bern in december a.s. de ziekte onder de vuursalamanders, veroorzaakt door deze schimmel, op de agenda. Het verwachte resultaat daarvan is dat er aanbevelingen worden aangenomen om de verdere verspreiding van deze schimmelziekte tegen te gaan. Dit raakt vooralsnog alleen Duitsland, Nederland en België, de landen waar de ziekte is waargenomen.
Bent u voornemens om uit de bestaande financieringsmechanismen, zoals LIFE en Horizon 2020, middelen aan te vragen welke onder andere gebruikt kunnen worden voor financiering van onderzoek naar de bestrijding van deze ziekte?
Tot nu toe is in Nederland het onderzoek bekostigd door het Ministerie van Economische Zaken en uitgevoerd door RAVON in samenwerking met de Universiteit van Gent in België. Zodra duidelijk is in hoeverre samenwerking binnen de Europese Unie uitzicht kan bieden op bestrijding van deze ziekte, zal ik de mogelijkheden daartoe onderzoeken en waar mogelijk benutten.
De situatie van de Oeigoeren in de Chinese provincie Xinjiang |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «China tot Oeigoeren: eet door tijdens ramadan»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Chinese autoriteiten Oeigoeren beletten om gehoor te geven aan religieuze voorschriften tijdens de ramadan en Oeigoeren hebben opgeroepen om niet te vasten?2 Acht u dit in strijd met de fundamentele mensenrechten? Zo ja, wat gaat u concreet doen om deze wantoestanden te adresseren? Zo nee, waarom niet?
De Chinese autoriteiten doen vaker de oproep aan partijfunctionarissen in Xinjiang niet aan de ramadan mee te doen. In hoeverre aan deze oproep gehoor wordt gegeven en daarop wordt gecontroleerd, is moeilijk te achterhalen. Nederland vindt dat elk individu de vrijheid moet hebben zijn of haar religieuze of levensbeschouwelijke identiteit vorm te geven. Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is een belangrijk onderdeel van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland roept de Chinese autoriteiten op mensenrechten, waaronder vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, te respecteren.
Wat vindt u ervan dat moskeeën in Xinjiang streng worden gecontroleerd en dat religieuze bijeenkomsten in het openbaar daar zijn verboden? Ziet u dit als een onrechtmatige onderdrukking van een religieuze minderheid? Zo ja, wat gaat u concreet doen om deze wantoestanden te adresseren? Zo nee, waarom niet?
Over specifieke maatregelen tegen moskeeën bestaan moeilijk verifieerbare berichten. Wel is de algemene indruk dat moskeeën streng worden gecontroleerd. Ook andere religieuze of niet-religieuze bijeenkomsten in China worden gecontroleerd en bijeenkomsten die zich aan formeel toezicht onttrekken, zijn per definitie illegaal. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 roept Nederland de Chinese autoriteiten op om mensenrechten als vrijheid van godsdienst en levensovertuiging te respecteren.
Was de Nederlandse regering bekend met eerdere berichten van Human Rights Watch uit 2005, dat de religieuze vrijheden van de Oeigoeren worden beperkt3 en wat heeft de Nederlandse regering destijds met deze berichten gedaan?
Ja. Het kabinet gebruikt dergelijke rapporten bij het ontwikkelen van beleid en voor het toetsen van staand beleid. Zo zijn de berichten van Human Rights Watch uit 2005 o.a. geraadpleegd bij het opstellen van het Algemeen Ambtsbericht China in juni 2005.
Wat heeft de Nederlandse regering de afgelopen jaren concreet gedaan om de situatie van de Oeigoeren in China te adresseren dan wel verbeteren?
Etnische en religieuze minderheden in het bijzonder, zoals de Oeigoeren, zijn kwetsbaar voor mensenrechtenschendingen. De toestroom van Han-Chinezen in de provincie Xinjiang heeft in het verleden geleid tot spanningen tussen de Oeigoerse bevolking, Han-Chinezen en de Chinese autoriteiten. Nederland wijst de Chinese autoriteiten op hun verantwoordelijkheden bij het wegnemen van deze spanningen, met respect voor de rechten en vrijheden van een ieder.
Nederland vraagt bilateraal op uiteenlopende manieren aandacht voor de mensenrechtensituatie in China. Zo bespreekt Nederland mensenrechten tijdens bilaterale contacten en tijdens bezoeken op verschillende niveaus. Ook houdt Nederland met China mensenrechtenconsultaties. Tijdens de mensenrechtenconsultaties in december 2013 heeft de toenmalige Nederlandse mensenrechtenambassadeur aandacht gevraagd voor de positie van Oeigoeren en de bescherming van hun rechten, zoals vrijheid van religie en vrijheid van vereniging. Tijdens mijn recente bezoek aan China op 18 en 19 juni jl. is door mijn Chinese counterpart aangegeven dat China open staat de volgende ronde van de bilaterale mensenrechtenconsultaties binnen enkele maanden te houden.
Ook draagt Nederland via projecten gesteund uit het Mensenrechtenfonds bij aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie in Oeigoerse gebieden.
Tevens maakt Nederland zich binnen de EU sterk voor het mensenrechtenbeleid jegens China. De EU maakt zich zorgen over de mensenrechtensituatie in Xinjiang en benadrukt het belang van het adresseren van onderliggende oorzaken van etnische spanningen in de regio voor het verbeteren van de mensenrechtensituatie. De Europese Unie maakt zich bij de Chinese overheid sterk voor de fundamentele mensenrechten, een eerlijke rechtsgang en de gelijkwaardige ontwikkeling en participatie van minderheden in autonome regio’s in het besluitvormingsproces.
De EU uit haar zorgen over de mensenrechtensituatie van Oeigoeren onder andere in verklaringen en tijdens bezoeken. Zo heeft Hoge Vertegenwoordiger Federica Mogherini in het kader van de EU-China Strategische Dialoog in Peking op 5 mei jl. de noodzaak benadrukt dat de Chinese autoriteiten hun verantwoordelijkheid nemen voor het wegnemen van de spanningen in de regio. Ook ondersteunt de EU projecten in Oeigoerse gebieden die tot doel hebben de mensenrechtensituatie te verbeteren.
Wat heeft de Europese Unie de afgelopen jaren concreet gedaan om de situatie van de Oeigoeren in China te adresseren dan wel verbeteren?
Zie antwoord op vraag 5.
Onderschrijft u de stellingname van Amnesty International, dat er in de provincie Xinjiang sprake is van bewuste bevolkingspolitiek door de Chinese autoriteiten?4 Zo ja, vindt u het bedrijven van bevolkingspolitiek niet misselijkmakend en wat bent u voornemens te doen om dit aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
Waarom stelt u in uw antwoorden op eerdere vragen5 en uw brief van 17 november 20146, dat de incidenten rond de situatie van de Oeigoeren en de mate van geweld niet kunnen worden getoetst door een gebrek aan onafhankelijke informatie? Hoe is dit te rijmen met het feit dat Amnesty International en Vluchtelingenwerk Nederland7 wél stellig zijn met betrekking tot de geweldsincidenten, de onderdrukking en de bevolkingspolitiek in Xinjiang? Doet u hiermee deze instituten en hun informatie niet tekort?
Er komt weinig informatie uit de provincie Xinjiang. De informatie waar Nederland wel over beschikt, waaronder berichtgeving van Amnesty International en Vluchtelingenwerk Nederland, is daarom waardevol. Echter, berichten die binnenkomen uit en over Xinjiang komen regelmatig van bronnen waarvan de betrouwbaarheid niet kan worden gecontroleerd. Op basis van de beperkte informatie is het niet mogelijk om stellige uitspraken te doen over geweldsincidenten in Xinjiang. Dat er geweldsincidenten zijn wordt door bronnen van verschillende achtergronden gemeld. Het is echter niet te achterhalen hoe deze incidenten precies tot stand komen, hoeveel mensen erbij betrokken zijn en of er schuldigen voor kunnen worden aangewezen.
Acht u de signalen dat Oeigoerse partijfunctionarissen moeten beloven dat ze geen geloof hebben, dat jonge Oeigoeren worden aangemoedigd buiten Xinjiang te studeren en religieuze leiders in Xinjiang worden verplicht om het socialisme te bestuderen en op te leggen wel als bevestigde en onafhankelijke feiten?8 Zo ja, durft u dan de stelling in te nemen dat de Oeigoeren in China cultureel en sociaal worden onderdrukt en dat hen door bevolkingspolitiek een assimilatoir kader wordt opgelegd? Zo ja, wat gaat u hier dan concreet mee doen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen is het zo dat het in China moeilijk is om aan onafhankelijk getoetste informatie te komen. De zaken die hier worden genoemd zijn wel beter te controleren, omdat ze ook door Chinese media worden gepubliceerd. Dit zou niet gebeuren als het geen maatregelen waren van of gesteund door de autoriteiten. De vereisten ten aanzien van partijfunctionarissen en religieuze leiders zijn niet uniek voor Xinjiang of specifiek tegen Oeigoeren gericht – ze gelden in heel China en voor alle bevolkingsgroepen, en zijn in algemeen geldende wet- en regelgeving vastgelegd. Dat dit op gespannen voet staat met etnische, culturele en religieuze vrijheden wordt regelmatig verwoord in verklaringen en aan de orde gesteld in dialogen van o.a. de EU met China.
Deelt u met Amnesty International9 en met Michael Clarke10, wetenschapper aan de Griffith University, de mening dat China de internationale preoccupatie met terreur aangrijpt om de rechten en de eigenheid van de Oeigoeren in Xinjiang in te dammen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier concreet mee doen?
De spanningen in Xinjiang zijn de afgelopen jaren toegenomen. In 2014 is het aantal geweldsincidenten met dodelijke slachtoffers gegroeid, maar ook recentelijk zijn er bij gewelddadigheden in de regio dodelijke slachtoffers gevallen. Chinese autoriteiten schrijven deze geweldsincidenten toe aan Oeigoerse extremisten.
Nederland erkent de noodzaak om maatregelen te nemen om deze gewelddadigheden te voorkomen in de toekomst. Het beeld is niettemin dat door de aanslagen in 2014 de positie van Oeigoeren verder onder druk is komen te staan.
Zoals ook beschreven in het Kamerstuk 33 625, nr. 143 van 17 november 2014 is het van belang om onderliggende oorzaken van etnische spanningen in de regio te adresseren om langdurige stabiliteit en welvaart te bereiken. Randvoorwaarden hiervoor zijn dat de mensenrechten worden gerespecteerd en dat er sprake is van gelijkwaardige ontwikkeling en participatie van minderheden in autonome regio’s in het besluitvormingsproces. Zoals door de EU, mede namens de Nederlandse regering, naar voren wordt gebracht, is van belang dat de Oeigoerse cultuur en religieuze vrijheid worden gerespecteerd.
Op welke wijze geeft de Nederlandse regering uitvoering aan de uitspraak van de hoogste Nederlandse bestuursrechter, dat Oeigoeren die om bescherming hebben gevraagd in Nederland risico’s lopen bij terugkeer, omdat China asielzoekers vervolgt als landverraders?10 Zou de Nederlandse regering het beleid ten aanzien van het terugsturen van Oeigoeren willen aanpassen? Zo nee, waarom niet?
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van uw Kamer heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 2 juli 2015 verzocht om een reactie op de bedoelde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juli 2015. Gaarne verwijs ik u naar de reactie van de Staatssecretaris in de Kamerbrief met kenmerk 666492 van 10 augustus jl.
Is de Nederlandse regering voornemens om tijdens het staatsbezoek aan China van Zijne Majesteit de Koning in oktober 2015, de situatie van de Oeigoeren bilateraal te adresseren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet levert een consistente en gezamenlijke inspanning wat betreft de mensenrechtensituatie in China: alle bewindspersonen besteden bij hun gesprekken met Chinese counterparts op gepaste wijze aandacht aan mensenrechten op hun eigen terrein.
Het onderzoek naar de grootschalige bankenfraude in Moldavië |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u zich uw toezeggingen herinneren tijdens het debat over de goedkeuring van de Associatieovereenkomst van de EU met Moldavië, Georgië en Oekraïne d.d. 1 en 2 april 2015 inzake het onderzoek naar de grootschalige fraude bij Moldavische banken?
Ja.
Wat is de laatste stand van zaken rondom de bankenfraudekwestie? Is het rapport naar de fraude reeds verschenen? Heeft u reeds, zoals tijdens het debat toegezegd, bij de Europese Commissie aangedrongen op het rapporteren over de mogelijkheden van terugvordering van verduisterde middelen? Zo ja, wat is hier uit voortgekomen?
Op verzoek van toenmalig premier Leancă heeft het Amerikaanse bedrijf Kroll in november 2014 een vooronderzoek gestart naar de toedracht van de verdwijning van de fondsen. Het vertrouwelijke rapport met de uitkomsten van het Kroll onderzoek is op 4 mei door de Voorzitter van het parlement, Andrian Candu, gepubliceerd op zijn persoonlijke webpagina. De Moldavische regering heeft de authenticiteit daarvan bevestigd. De bevindingen van het rapport nopen tot nader onderzoek. De Centrale Bank van Moldavië laat daarvoor een tweede rapport opstellen dat als basis kan dienen voor een strafrechtelijk onderzoek inclusief het terugvorderen van fondsen.
Nederland acht het van belang dat dit vervolgonderzoek spoedig, onafhankelijk en volledig plaatsvindt, om te komen tot een strafrechtelijke vervolging van alle verantwoordelijken en om zover mogelijk de verduisterde middelen terug te vorderen. Daarnaast acht Nederland het van groot belang dat Moldavië in overleg met de betrokken partijen – IMF en de Europese Commissie – overgaat tot sanering van de getroffen banken, zodat hun positie niet langer een gevaar vormt voor de houdbaarheid van het financieel systeem in Moldavië.
In het algemeen blijft Nederland aandringen op een gedegen hervorming van de justitiële keten in Moldavië. Een geloofwaardige bestrijding van corruptie en machtsmisbruik in alle lagen van de maatschappij is een noodzakelijke voorwaarde voor een duurzame transformatie naar een democratische rechtsstaat gebaseerd op Europese waarden. De EU helpt Moldavië in de hervorming van de justitiële keten en Nederland biedt ook bilaterale ondersteuning via het MATRA fonds. Daarnaast is op 30 juni jl. een EU twinning project van start gegaan waarbij de Roemeense Nationale Bank in samenwerking met De Nederlandsche Bank de Moldavische Centrale Bank traint ten behoeve van het versterken van de controle op de overige banken.
De situatie in Moldavië, waaronder de bankenfraude, wordt in EU-verband nauwlettend gevolgd en regelmatig besproken. Ook in de recente voortgangsrapportage ten aanzien van het Europees nabuurschapsbeleid deed de EU verslag van de stand van zaken ten aanzien van de problemen in de financiële sector (zie Kamerstuk 22-112 Nr. 1961 van 17 april 2015). De EU-delegatie ter plaatse volgt de situatie op de voet en blijft bij de Moldavische autoriteiten aandringen op een spoedige oplossing van de fraudezaak. Dit is de verantwoordelijkheid van de Moldavische autoriteiten en zij dienen alles in het werk te stellen om grondig onderzoek, vervolging en terugvordering te realiseren.
Klopt het dat de Europese Unie de begrotingssteun aan Moldavië heeft stopgezet?1 Is er een verband tussen de beweegredenen achter dat besluit en het eerdergenoemde fraudeschandaal?
Ja, de Europese Commissie heeft de begrotingssteun aan Moldavië stopgezet totdat er een nieuw financieel akkoord is met het IMF. Het IMF heeft sanering (liquidatie) van de getroffen banken als voorwaarde gesteld voor een nieuw programma. Daarbij heeft de bankencrisis geleid tot zorgen over de macro-financiële stabiliteit van Moldavië. Een gezonde macro-financiële huishouding is een van de voorwaarden voor het uitbetalen van begrotingssteun. Ook hiervoor is een nieuw financieel akkoord met het IMF essentieel.
Kunt u tot slot iets zeggen over hoe de Nederlandse vertegenwoordiging in Moldavië nu en in de nabije toekomst wordt geregeld? Blijft Nederland bij de Moldavische autoriteiten vertegenwoordigd vanuit de post in Boekarest, of worden er ook mogelijkheden verkend om met bijvoorbeeld België en Luxemburg samen te werken omtrent diplomatieke vertegenwoordiging in Chişinǎu?
Het kabinet heeft een eventuele opening van een diplomatieke vertegenwoordiging in Chişinău nog in beraad. Hierover is nog geen besluit genomen.
De gevolgen van ongewenst verklaring van personen tijdens Tbs |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming van 3 april 2015 (zaaknummer: 15/1015/STA) waarin de rechter zich uitsprak over het intrekken van transmuraal verlof bij personen van wie tijdens tbs het verblijfsrecht in Nederland wordt beëindigd?
Ja.
Hoe beschouwt u de praktijk dat tbs'ers met geldig verblijfsrecht in Nederland, voor wie al verschillende fasen van verlof zijn goedgekeurd en die zich reeds in transmuraal verlof bevinden, gedurende het resocialisatietraject alsnog worden geconfronteerd met ongewenst verklaring als gevolg waarvan het verlof moet worden ingetrokken en de behandeling niet kan worden afgerond?
In de Nederlandse maatschappij is in beginsel geen plaats voor vreemdelingen die zijn veroordeeld voor een ernstig misdrijf. Deze personen dienen terug te keren naar hun land van herkomst. De kaders hiervoor worden gegeven door de Vreemdelingenwet 2000 en het bijbehorende Besluit. Voor veel tbs-gestelde vreemdelingen volgt hieruit dat de resocialisatie zich richt op een resocialisatie buiten Nederland.
Door aanscherpingen in 2010 en 2012 in het vreemdelingenbeleid krijgen vreemdelingen die strafrechtelijk zijn veroordeeld in meer gevallen te maken met het verlies van hun rechtmatig verblijf c.q. een ongewenstverklaring of inreisverbod. De consequenties van het vreemdelingenbeleid worden daarom sinds enkele jaren vanaf de start van iedere tbs-behandeling in kaart gebracht. Om dergelijke situaties ook bij lopende tbs-behandelingen tijdig te kunnen onderkennen, wordt een inventarisatie uitgevoerd onder de langer zittende groep vreemdelingen met tbs. Het doel van de inventarisaties is om duidelijkheid te geven. De resocialisatie kan zich dan richten op de uiteindelijke situatie, hier te lande of elders.
Hoe vaak komt het voor dat tbs'ers tijdens het resocialisatietraject ongewenst worden verklaard en uit de reeds gestarte resocialisatie worden gehaald? Welk alternatief wordt geboden zodat deze groep alsnog het resocialisatietraject kan volbrengen?
De tbs-behandeling is gericht op resocialisatie. Al in een vroeg stadium van de behandeling zijn beveiligde en begeleide vrijheden mogelijk. Dit wordt opgevolgd door onbegeleide vrijheden. Het is enkele malen voorgevallen dat een (on)begeleid verlof van een ongewenst verklaarde tbs-gestelde is ingetrokken, maar tot op heden is nog geen tbs-gestelde in de fase van transmuraal verlof ongewenst verklaard. Dergelijke gevallen kunnen zich in de toekomst mogelijk wel voordoen, zoals de RSJ-uitspraak laat zien.
Als een voortgezet verblijf in Nederland geen optie is, richt de resocialisatie zich op een veilige terugkeer naar het land van herkomst. Naast de behandeling van psychische problematiek wordt ingezet op het vinden van een passende vervolgvoorziening in het land van herkomst en een goede overbrugging van de zorg. Om de overgang naar een passende voorziening in het buitenland te bespoedigen heeft de Minister sinds april vorig jaar de bevoegdheid om aan een vreemdeling met tbs, maar zonder verblijfsrecht, een beperkte mate van begeleid verlof toe te staan.
In hoeveel gevallen heeft de ongewenstverklaring geleid tot langer verblijf in tbs dan wanneer geen sprake zou zijn geweest van ongewenst verklaring tijdens tbs en in welke mate heeft het geleid tot zogeheten »uitzichtloos» verblijf in tbs?
De terugkeer van ongewenst verklaarde vreemdelingen in de tbs is gestart in 2001. Sindsdien zijn in totaal 53 vreemdelingen met een tbs-maatregel uit Nederland vertrokken. Van hen is het overgrote deel ongewenst verklaard. In hoeverre dit laatste heeft geleid tot langer verblijf in de tbs is feitelijk niet te beantwoorden. De duur van een tbs-behandeling verschilt per persoon en is vooraf niet bekend. De uiteindelijke verblijfsduur is afhankelijk van uiteenlopende factoren, bijvoorbeeld op het terrein van het ziektebeeld en de behandeling, die voor het merendeel buiten de invloedsfeer van het vreemdelingenbeleid liggen.
Ook de medewerking door het land van herkomst en de situatie aldaar zijn bepalend voor de mogelijkheden van een terugkeer en de termijn waarop die kan plaatsvinden. Vreemdelingen kunnen daardoor in een situatie komen waarin resocialisatie in Nederland niet is toegestaan, terwijl een terugkeer naar het land van herkomst eveneens geen optie is. Momenteel verkeren elf vreemdelingen met een tbs-maatregel in een dergelijke situatie, waarin sprake is van een samenloop van diverse factoren, zoals bijvoorbeeld de chroniciteit van hun ziektebeeld, een nadelige regionale (veiligheids)situatie of het ontbreken van passende vervolgvoorzieningen. Voor hen wordt gezocht naar veilige en passende mogelijkheden in een bredere regio nabij het land van herkomst. Ook kan bijvoorbeeld de regionale (veiligheids)situatie met verloop van tijd verbeteren. Hun verblijf in de tbs is derhalve niet te kenmerken als geheel «uitzichtloos». Daarbij geldt uiteraard dat dergelijke casussen waar mogelijk moeten worden vermeden. De eerder genoemde inventarisatie is dan ook mede bedoeld om belemmeringen voor een terugkeer vroegtijdig te onderkennen en daarop actie te ondernemen.
Deelt u de opvatting dat dergelijke timing van besluitvorming over ongewenstverklaring haaks staat op besluitvorming over resocialisatie in het kader van de behandeling dat uitgaat van een geldig verblijfsrecht in Nederland van de patiënt? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat zowel de vreemdelingen in de tbs als de behandelaars zo spoedig mogelijk duidelijkheid krijgen over het eventuele verlies van een verblijftitel in Nederland, dus niet als de behandeling al in een vergevorderd stadium is. Ik verwijs hier verder naar mijn antwoord op vraag 2
Deelt u de opvatting dat dergelijke timing van besluitvorming over ongewenstverklaring, de tbs-behandeling ernstig kan frustreren doordat gedurende de behandeling opeens een uitzichtloze situatie voor de patiënt kan ontstaan en bovendien onnodige inspanningen en kosten voor tbs-behandeling tot gevolg heeft, doordat tijdens de behandeling en tijdens het resocialisatietraject een besluit wordt genomen dat geen onderdeel uitmaakt van tbs, maar daar wel vergaande gevolgen voor heeft? Zo nee, waarom niet?
Strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben c.q. ongewenst zijn verklaard, zullen moeten terugkeren naar hun land van herkomst. De tbs-behandeling is dan gericht op een veilige resocialisatie in het betreffende land. De praktijk laat zien dat er vaak goede mogelijkheden zijn voor een repatriëring. FPC Veldzicht beschikt over een ruime ervaring op dit terrein.
Deelt u de opvatting, mede gezien de recente rechterlijke uitspraak, dat het beleidskader Repatriëring vreemdelingen in de tbs dat sinds januari 2013 van kracht is, deze situatie ten aanzien van personen met een verblijfsstatus niet heeft opgelost? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens hiervoor maatregelen te treffen?
Het genoemde beleidskader beschrijft de procedure van een repatriëring na verlies van het verblijfsrecht door vreemdelingen in de tbs. De richtlijnen die het beleidskader hiervoor geeft zijn behulpzaam voor de uitvoeringspraktijk. De RSJ-uitspraak gaat over de voorafgaande situatie, waarin de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) beslist over de verblijfsstatus. In dit kader bepaalt de Verlofregeling TBS dat een vreemdeling na een voornemen tot verblijfsbeëindiging alleen nog onder bepaalde omstandigheden in aanmerking komt voor een machtiging tot begeleid verlof. Deze inperking van de verlofmogelijkheden is bedoeld om de veiligheid van de samenleving te kunnen waarborgen, omdat het risicoprofiel wijzigt na een voornemen tot verblijfsbeëindiging. Ik ben niet voornemens dit beleid te wijzigen.
Welke mogelijkheden ziet u om de Vreemdelingenwet 2000 en de uitvoering van strafrechtelijke beslissingen beter op elkaar te laten aansluiten zodat de ongewenstverklaring niet langer haaks staat op besluiten over de tbs-uitvoering?
Bij een vordering tot tbs wordt het vreemdelingenbeleid reeds afgewogen door de Officier van Justitie (OvJ) en door de rechter in het oordeel. Dit is vastgelegd in de Aanwijzing TBS bij vreemdelingen (Staatscourant, 1 december 2014, 34030). De instructie luidt dat bij vreemdelingen ten aanzien van wie vaststaat of aannemelijk is dat zij na afloop van de tbs-maatregel niet rechtmatig in Nederland kunnen verblijven, wordt afgezien van het vorderen van TBS, mits dat gelet op het belang van de veiligheid van de samenleving verantwoord is. Het OM vraagt voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting informatie op bij de IND over de verblijfsstatus van deze verdachten. Deze informatie, waarin de mogelijke gevolgen van een veroordeling worden weergegeven, wordt toegevoegd aan het strafdossier. Bij de Dienst Justitiële Inrichtingen kan de OvJ informeren naar de (juridische) mogelijkheden voor een overdracht naar het land van herkomst en naar de aanwezigheid van passende vervolgvoorzieningen aldaar. Verder wijs ik nogmaals op de inventarisatie van de vreemdelingen in de tbs, waarmee is beoogd de uitvoering van de tbs en het vreemdelingenbeleid beter op elkaar te laten aansluiten.
De extra aandeelhoudersvergadering van de NS |
|
Farshad Bashir (SP), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat er op 9 en 10 juli extra vergaderingen en aandeelhoudersvergaderingen van de NS gepland staan?1
Ja.
Kunt u de uitnodiging en het verslag van de aandeelhoudersvergaderingen aan de Kamer doen toekomen?
Bij de aandeelhoudersvergadering waren het Ministerie van Financien, NS en de heer Huges aanwezig. Het onderwerp van de aandeelhoudersvergadering was het voornemen om de heer Huges te ontslaan uit de functie van president-directeur van de N.V. Nederlandse Spoorwegen, voor het geval het door de heer Huges genomen ontslag van 5 juni en het door de aandeelhouder op 19 juni gegeven ontslag beide in rechte geen stand houden. Het verslag van de vergadering kan ik niet aan de Kamer sturen. Het ontslag is onderwerp in een juridische procedure. Openbaarmaking van het verslag kan de juridische positie van de staat schaden.
Kunt u ervoor zorgdragen dat indien er een vaststellingsovereenkomst gesloten wordt met de heer Huges, dat deze openbaar wordt (behalve natuurlijk de persoonlijke gegevens) en dat deze vastellingsovereenkomst in zijn geheel inzichtelijk is voor de leden van de Staten-Generaal, zodat zij hun controlerende taak kunnen uitoefenen?
Zie het antwoord op vraag 4 van het lid Bashir.
De identificatie van de slachtoffers van de MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in het MH17 debat van 17 april 2015 de toezegging heeft gedaan de Kamer te informeren wie toestemming heeft gegeven voor de presentaties van professor Maat en waarvoor precies toestemming is gegeven, zowel binnen de leiding van het identificatieteam, maar ook waar het gaat om politiebevoegdheden?
In mijn brief aan uw Kamer (dd. 15 juni 2015) heb ik u over het onderzoek naar professor Maat geïnformeerd. Ik heb onder andere aangegeven dat prof. Maat geen toestemming heeft gevraagd voor de lezing, maar het anderzijds ook ontbreekt aan duidelijke kaders, afspraken en criteria met betrekking tot het geven van lezingen en het vrijgeven en gebruik van (beeld)materiaal. De brief heb ik gebaseerd op de einduitkomsten die de politie per brief aan mijn ministerie heeft toegezonden (zie bijlage). Het onderzoek zelf is een intern onderzoek dat alleen binnen de politie bekend is.
Zie ook het antwoord op vraag 6.
Herinnert u zich dat u in dat debat de toezegging heeft gedaan de Kamer te informeren over de uitkomsten van het LTFO-onderzoek naar de vraag of er voorafgaand aan de presentatie van professor Maat nog andere bijeenkomsten zijn gehouden, of hier navraag naar is gedaan en zo ja, of er een bericht is gestuurd naar de organisatie en de presentator dat dit niet kan, of vanwege de ingebouwde safeguards dit in de toekomst niet meer op deze manier zal gebeuren maar alleen op besloten bijeenkomsten en uitsluitend ter uitwisseling van informatie met mededeskundigen en dat foto's alleen worden getoond na toestemming van de nabestaanden?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat u in dat debat de toezegging heeft gedaan de Kamer te informeren over de uitkomst van het LTFO-onderzoek of de presentatie, inclusief foto's, goedgekeurd is door de leiding van het identificatieteam of door de politie gelet op het feit dat u heeft aangegeven dat het onwenslijk was de foto's te tonen nu deze onderdeel zijn van een strafrechtelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat u in dat debat de toezegging heeft gedaan de Kamer te informeren na het gesprek met het LTFO over een eventueel bestaande regeling voor het gebruik van materiaal?
Zie antwoord vraag 1.
Is het u opgevallen dat u in de brief over het onderzoek naar de gang van zaken rond de presentatie van professor Maat (Kamerstuk 33 997, nr. 47) geen antwoord geeft op de vragen in 1 tot en met 4?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u, nu het onderzoek kennelijk is afgerond, de vragen 1 tot en met 4 heel precies beantwoorden? Kunt u daarbij in ieder geval aangeven wie toestemming gegeven heeft voor een presentatie van professor Maat, wat de rol was van de leiding van de politie en van het LTFO, of er verschillen zaten in de presentatie van professor Maat en de versie waarvoor toestemming gegeven was, of dezelfde of een vergelijkbare presentatie elders is gehouden en zo ja, wie hem gaf, wanneer en voor welk publiek, welke andere presentaties zijn gegeven, hoeveel mensen er in de zaal zaten die geen collegekaart hadden, hoe zij binnen konden komen, of er een regeling was voor het houden van presentaties, wie die regeling had vastgesteld en of u een kopie daarvan openbaar kunt maken en wanneer was u als ministers op de hoogte was van die regeling?
Prof. Maat heeft geen expliciete toestemming gevraagd aan of gekregen van de leiding van de politie en het LTFO voor het houden van zijn presentaties op 10 maart, 13 maart en 9 april 2015. De politie heeft wel expliciete toestemming gegeven aan een vakgenoot van prof. Maat om een presentatie te geven aan ongeveer 30 leden van de Nederlandse Vereniging van Fysische Antropologie. Omdat prof. Maat kennis droeg van de toestemming aan zijn vakgenoot en omdat hij had vernomen dat het hoofd LTFO ook presentaties gaf, heeft hij gezien de handelwijze in het verleden aangenomen dat hij ook presentaties kon geven in het kader van educatie en voor vakgenoten.
De presentatie van prof. Maat van 9 april 2015 was gericht aan studenten gezondheidswetenschappen van de Universiteit Maastricht. Voor deze lezing hadden zich vooraf 219 personen aangemeld. De toegangscontrole op de betreffende avond heeft zich beperkt tot ca. 150 aanwezigen. De organisatie heeft desgevraagd aangegeven dat het te druk was iedereen te controleren.
De presentaties van professor Maat van 10 en 13 maart 2015 waren bij andere universiteiten. Zowel bij professor Maat als bij zijn vakgenoot ging de presentatie in op de manier waarop DNA kan worden afgenomen. In dezelfde periode heeft ook een tandarts een presentatie gegeven aan vakgenoten over het gebit in relatie tot het identificatieproces. Het hoofd LTFO heeft een presentatie over het DVI-proces (Disaster Victim Identification) gegeven bij een conferentie bij Interpol. Op verzoek van een aantal burgemeesters, in wiens gemeente slachtoffers en/of nabestaanden wonen, heeft het hoofd LTFO een presentatie gegeven bij een veiligheidsregio. Deze presentaties gingen in op de opbouw van het proces, waarheidsvinding en veiligheidsaspecten. Ook is er door de politie een algemene presentatie gemaakt voor intern gebruik over het DVI-proces zoals toegepast bij het identificatieonderzoek bij de slachtoffers van de ramp met vlucht MH17.
Ten aanzien van de vragen over een regeling voor het houden van presentaties: in de jarenlange gegroeide werkprocessen en gewoonten van het LTFO was het gebruikelijk om aan vakgenoten lezingen te geven. Zoals gemeld in mijn brief aan uw Kamer van 15 juni jl. over dit onderwerp ontbrak het aan formele kaders, afspraken en criteria hieromtrent. Het is van belang is dat de wijze van samenwerking met derden in een dergelijk onderzoek en het gebruiken van beeldmateriaal bij lezingen en educatie formeel wordt vastgelegd. Ik heb de politie de opdracht gegeven om deze kaders spoedig uit te werken. Zoals aangegeven is afgesproken dat beeldmateriaal van slachtoffers van MH17 pas mag worden gebruikt voor presentaties na expliciete toestemming van de nabestaanden.
Wie heeft het onderzoek uitgevoerd en welke onderzoeksopdracht hebben de onderzoekers gekregen? Wie was de opdrachtgever van het onderzoek?
De politie heeft een oriënterend onderzoek gedaan naar de toedracht en het verloop van het incident. Het onderzoek is uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van het Team Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) van de Eenheid Den Haag. Bij het onderzoek zijn onderzoekers van het Politie Diensten Centrum, de Landelijke Eenheid, de Eenheid Den Haag en de Eenheid Amsterdam betrokken. De Algemeen Commandant van de Staf Grootschalig en Bijzonder optreden van de Landelijke Eenheid heeft de opdracht tot het onderzoek gegeven.
Voor de goede orde wil ik benadrukken dat er geen sprake is geweest van een strafrechtelijk onderzoek of integriteitsonderzoek naar prof. Maat.
Waren de onderzoekers volledig onafhankelijk van het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
De onderzoekers zijn werkzaam bij de politie. Het bestuursdepartement had geen rol in het onderzoek.
Wanneer is het onderzoek aan u aangeboden en kunt u de versie die is aangeboden, en waarop uw brief is gebaseerd, met de Kamer delen?
Op 10 juni 2015 heeft de korpschef van de politie het Ministerie van Veiligheid en Justitie per brief geïnformeerd over de einduitkomsten van het vertrouwelijke interne onderzoek van de politie naar de feitelijke gang van zaken rondom de lezing van prof. Maat. Deze brief is als bijlage bijgevoegd. Mijn brief aan uw Kamer over de uitkomsten van het onderzoek (d.d. 15 juni 2015) is op deze brief gebaseerd.
Zat er een feitenrelaas bij het onderzoek zoals het aan u is gestuurd? Zo ja, kunt u dat dan openbaar maken zoals u toch duidelijk heeft beloofd?
Zie antwoord vraag 9.
Zijn er door de regering nog wijzigingen aangebracht in het onderzoek? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u de eindversie van het onderzoek met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 9.
Wanneer heeft professor Maat inzage gehad in het rapport en was hij in de gelegenheid opmerkingen te maken?
Prof. Maat is gehoord en zijn verklaring maakt deel uit van het onderzoek. De uitkomsten van het onderzoek zijn hem mondeling toegelicht. Prof. Maat kan desgewenst zijn eigen verklaring inzien.
Heeft professor Maat een afschrift mogen ontvangen van de stukken van het onderzoek naar zijn handelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden en daarbij geen enkel feit overslaan?
Ja.
Toestemming voor een bonus aan de oud-topman van de NS |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de voormalig NS-topman toestemming had voor de bonus van € 75.000?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Na beoordeling door de raad van commissarissen en na een gesprek met mij op 26 februari was er in principe overeenstemming over een toekenning van een variabele beloning van 17,5% van het vaste salaris van de heer Huges. Dit was echter onderdeel van een breder pakket, waarover pas op 2 juni in totaliteit overeenstemming werd bereikt. Dat was pas het moment waarop de uitbetaling had kunnen worden geëffectueerd. Zie voor een nadere toelichting de antwoorden op de vragen van de leden Koolmees en Van Veldhoven.
Wat is de reden dat u eerder de Tweede Kamer voorhield dat de voormalig NS-topman de bonus zomaar zonder dat u of de Raad van Commissarissen van de NS daarvan op de hoogte was aan zichzelf liet uitkeren?
Omdat dat een juiste weergave van de feiten is.
Kunnen we na uw eerdere missers (zoals het feit dat u over de oud-NS-topman vol trots meedeelde dat hij zijn ontslag heeft genomen maar die achteraf helemaal niet ontslagen bleek te zijn en het gedoe rondom de bonus) nog meer verrassingen verwachten rondom de ontslagprocedure van de oud-topman? Zo ja, welke? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NS, vertegenwoordigd door de raad van commissarissen, treedt op als werkgever voor de heer Huges. In de beschrijving van de gang van zaken heb ik mij steeds gebaseerd op hetgeen de toenmalige voorzitter van de raad, de heer Van den Driest, mij heeft gezegd, dan wel door de informatie die hij mij heeft laten verstrekken door medewerkers van NS. Ik heb de Tweede Kamer sinds 28 april steeds snel op de hoogte gebracht van relevante ontwikkelingen of nieuwe informatie. Daarbij is gebleken dat de informatie waarop ik mij baseerde achteraf bezien niet altijd correct en volledig was. Dat is natuurlijk ernstig. Het illustreert dat de interne regels en procedures bij NS niet goed functioneerden. Het is mijn intentie, evenals van het bestuur en de raad van commissarissen van NS, om hierin op korte termijn verbetering aan te brengen.
Bent u bereid om alle documenten die betrekking hebben op het ontslag van de NS-topman naar de Tweede Kamer te sturen, waarbij ook de afspraken tussen de voormalig topman en de Raad van Commissarissen van de NS en uw Ministerie helder worden?
Zoals u in de NRC van 11 juli heeft kunnen lezen bereidt de advocaat van de heer Huges een kort geding voor. Om de juridische positie van NS niet te schaden kan ik niet aan uw verzoek voldoen. Na de afwikkeling van de procedure kan ik de Kamer vertrouwelijk informeren.
In hoeverre deelt u de mening dat het verkeerd voorstellen van zaken een beetje uw handelsmerk begint te worden?
Zie het antwoord op vraag 3.