Onvoldoende budget voor scholen in achterstandswijken om goed onderwijs te kunnen bieden |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Scholen in achterstandswijken schieten tekort»?1
Ja.
Deelt u de mening van schooldirecteuren dat de aanvullende middelen voor achterstandsleerlingen niet voldoende zijn om goed onderwijs te kunnen bieden in deze wijken?
Nee, die mening deel ik niet. Voor het Leerplusarrangement voortgezet onderwijs wordt dit jaar ruim € 48 miljoen ingezet. Deze middelen worden verdeeld over ruim 250 vestigingen die € 750 ontvangen per leerling woonachtig in een armoedeprobleemcumulatie-gebied. Scholen ontvangen deze middelen bovenop de reguliere bekostiging die toereikend is om het reguliere programma te realiseren. De drie scholen die in het betreffende artikel worden genoemd ontvangen aanvullende bekostiging uiteenlopend van bijna € 400.000 tot bijna € 600.000 per jaar. Daarmee hebben zij, afhankelijk van hun eigen keuzes, bijvoorbeeld de ruimte om extra docenten in te zetten of extra zorg te organiseren.
Klopt het dat het totale budget waarover scholen in achterstandswijken beschikken is afgenomen en waardoor is dit veroorzaakt?
Het totaal beschikbare budget in het VO is in 2012 met € 10 miljoen gedaald, als gevolg van de toenmalige subsidietaakstelling. De jaren erna is het totaalbudget stabiel gebleven. Het bedrag per leerling is sinds 2012 € 750 per jaar.
Kunt u een overzicht geven van het aantal leerlingen in het primair- en voortgezet onderwijs dat voldoet aan de huidige criteria voor achterstandsmiddelen (opleidingsniveau ouders), uitgesplitst voor de jaren 2009 tot en met 2014?
Voor het primair onderwijs is het aantal leerlingen dat voldoet aan de huidige criteria voor achterstandsmiddelen gepresenteerd in onderstaande tabel.
Jaar
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Aantal gewichtenleerlingen
203.000
196.000
187.000
174.000
160.000
147.000
Bron: Rijksbegroting 2015 Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
In het voortgezet onderwijs worden achterstandsmiddelen niet verdeeld op basis van het opleidingsniveau van de ouders, maar is het criterium of leerlingen wonen in een armoedeprobleemcumulatie-gebied. VO-scholen met relatief veel leerlingen uit deze wijken ontvangen extra middelen. De tabel hieronder geeft het aantal leerlingen weer dat in 2010, 2012 en 2014 voldeed aan de criteria. Dit zijn de aantallen die steeds in de twee jaren erna de grondslag vormen voor deze extra bekostiging.
Jaar
2010
2012
2014
Aantal lpa-leerlingen
65.000
62.000
65.000
Bron: DUO
Kunt u een overzicht geven van de prognoses van het aantal leerlingen dat voldoet aan de huidige criteria voor achterstandsmiddelen (opleidingsniveau ouders) voor de komende tien jaar?
De prognose tot 2020 van het aantal leerlingen dat voldoet aan de huidige criteria voor achterstandsmiddelen in het primair onderwijs wordt weergegeven in onderstaande tabel.
Jaar
2015
2016
2017
2018
2019
Aantal gewichtenleerlingen
142.000
137.000
134.000
131.000
128.000
Bron: Rijksbegroting 2015 Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Voor de jaren na 2019 kan geen betrouwbare prognose worden gegeven.
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven is voor de toedeling van de middelen voor het VO het opleidingsniveau van de ouders geen criterium.
Kunt u een overzicht geven van het aantal kinderen uit Midden- en Oost-Europese landen en asielkinderen van hoog opgeleide ouders, dat buiten de criteria van de verdeling van achterstandsmiddelen valt, uitgesplitst voor de jaren 2009 tot en met 2014, en een prognose voor de komende tien jaar?
Nee, OCW beschikt niet over deze gegevens.
Wanneer komt het voorstel om de achterstandsmiddelen beter af te stemmen op de reële achterstanden, zijnde de achterstand van een leerling zelf en niet die van de ouders?
Al verschillende malen is gekeken naar de grondslag voor de verdeling van de onderwijsachterstandsmiddelen. Het toekennen van achterstandsmiddelen op basis van de reële achterstanden van leerlingen zou betekenen dat alle leerlingen (regelmatig en op een gestandaardiseerde wijze) hierop getoetst moeten worden en dat scholen deze gegevens vervolgens verstrekken aan OCW. Dit zou een forse inspanning en administratieve last bij scholen leggen. Daarnaast heeft uw Kamer eerder geconstateerd dat kleuters vanwege hun grillige ontwikkeling moeilijk betrouwbaar te toetsen zijn (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 27). Bovendien wordt met het toetsen gekeken naar de al opgelopen achterstand in plaats van in te zetten op preventie ervan. Ik kies er daarom niet voor een dergelijk voorstel aan uw Kamer voor te leggen.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat er voldoende budget is om goed onderwijs te kunnen bieden in achterstandswijken?
Ik ben van mening dat er voldoende middelen beschikbaar zijn, zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel extra budget nodig is voor de maatregelen die aangekondigd in uw brief van 26 juni 20152 om het taalniveau van leidsters te verhogen, het inzetten van hbo’ers in vroeg- en voorschoolse educatie en het vergroten van het bereik?
Sinds 2011 wordt er al gewerkt aan de inzet van hbo’ers en het verhogen van het taalniveau in de G37. Voor de G86 geldt dat er tussen 2013 en 2016 extra middelen zijn voor het verhogen van het taalniveau van pedagogisch medewerksters. Deze middelen worden beschikbaar gesteld via de specifieke uitkering gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (goab). Ik wil bevorderen dat de vve-middelen waar mogelijk worden ingezet voor meer hbo’ers. Zoals ik in mijn voornoemde brief heb aangegeven, zal ik bezien in hoeverre ik deze ontwikkeling verder kan stimuleren en of de inzet van hbo’ers op termijn als eis in het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie kan worden opgenomen. Ik zal met de Tweede Kamer in gesprek treden over de verdeling van de middelen en de daarmee samenhangende aanpassingen van de bekostigingssystematiek vanaf 2017. De uitkomsten van dit debat zullen relevant zijn voor de verhoging van het taalniveau en de inzet van hbo’ers.
In mijn brief heb ik het vergroten van het bereik niet als maatregel aangekondigd. Wel wil ik het inzicht in het bereik van de doelgroepkinderen vergroten. Het is van belang dat gemeenten het bereik beter inzichtelijk maken en monitoren, zodat ze weten of de juiste kinderen vve krijgen.
De uitzending “Waarom Srebrenica moest vallen” |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met de uitzending «Waarom Srebrenica moest vallen»?1
Ja.
Heeft deze documentaire voor de Nederlandse regering informatie opgeleverd die zij nog niet had? Zo ja, welke informatie en werpt deze informatie volgens u nieuw licht op de rol van Nederland in de val van de enclave en de schokkende gebeurtenissen erna? Zo nee, waarom heeft de Nederlandse regering deze informatie dan niet zelf naar buiten gebracht?
Op 30 juni 2015 heeft de Kamer verzocht om een onderzoek naar aanleiding van het in vraag 1 genoemde tv-programma over de val van Srebrenica. In die periode is bovendien het boek «Veilige gebieden» van oud-minister van Defensie Voorhoeve verschenen dat hetzelfde thema behandelt. Op verzoek van het kabinet heeft het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies een verkenning uitgevoerd naar de besproken onderwerpen. Het NIOD-rapport en de kabinetsreactie daarop heeft de Kamer ontvangen op 18 november 2016 (Kamerstuk 26 122, nr. 45).
Het NIOD stelt dat niet is gebleken dat de bondgenoten Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten geheime afspraken hebben gemaakt om het luchtwapen niet meer in te zetten. Over de voorkennis van de aanval concludeert het NIOD dat niet is gebleken dat bondgenoten op de hoogte waren van een concreet Bosnisch-Servisch plan om de enclave Srebrenica aan te vallen en volledig in te nemen.
Vindt u het niet schokkend dat de Nederlandse en de Bosnische bevolking middels deze documentaire moeten leren over het verraad van Dutchbat en de Bosniërs door onze «bondgenoten» en had de Nederlandse regering deze informatie jaren geleden niet zelf moeten verzamelen om het op een verantwoorde manier met de nabestaanden te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Nederlandse regering sinds de val van de enclave concrete pogingen ondernomen om de informatie die is gepresenteerd in de documentaire en andere aanvullende informatie over het conflict te achterhalen bij andere landen? Zo ja, kunt u hier een overzicht van geven? Zo nee, waarom niet?
In 1996 heeft het kabinet opdracht gegeven aan het toenmalige Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie om de gang van zaken voorafgaand aan, tijdens en na de val van Srebrenica te onderzoeken. Het onderzoek resulteerde in april 2002 in de publicatie van het rapport «Srebrenica, een «veilig» gebied» door dit instituut dat inmiddels Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) heette. Voor het NIOD-rapport van 2002 is uitvoerig onderzoek gedaan in binnen- en buitenlandse archieven en zijn vele gesprekken gevoerd met betrokken personen.
Naar aanleiding van de publiciteit van juni 2015 heeft de Minister van Defensie bij Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten navraag laten doen of over genoemde kwesties meer informatie beschikbaar was. Tevens heeft het kabinet opdracht gegeven aan het NIOD om een verkenning uit te voeren naar de besproken onderwerpen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aan de bondgenoten verzocht om de gevraagde informatie ook aan het NIOD ter beschikking te stellen. Het NIOD heeft de in 2013 vrijgegeven Amerikaanse documenten betrokken bij de uitgevoerde verkenning die de Kamer, met een kabinetsreactie, op 18 november 2016 heeft ontvangen.
Zoals uiteengezet in deze kabinetsreactie zijn landen in de regel terughoudend met het vrijgeven van gevoelige informatie, zeker als het gaat om informatie over internationaal beleid of van inlichtingendiensten. Het NIOD verwacht dat informatie die nu onder geheimhouding valt, niet op korte termijn wordt vrijgegeven. Het kabinet deelt deze verwachting en acht het daarom niet zinvol bondgenoten nu nogmaals te verzoeken om vrijgave van informatie. Overigens heeft het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken, zoals vermeld in de NIOD-verkenning, nog een verzoek om vrijgave van documenten in behandeling.
Onderschrijft u de strekking van de documentaire, dat er blijkbaar anderhalve maand voor de val van Srebrenica al besloten was door de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk om geen luchtsteun te geven en dat Nederland hierover niet was ingelicht? Zo ja, gaat u deze landen hierop aanspreken? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 stelt het NIOD in de verkenning dat niet is gebleken dat de bondgenoten Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten geheime afspraken hebben gemaakt om het luchtwapen niet meer in te zetten.
Bent u boos over het feit dat deze landen Nederland niet hebben ingelicht over het opschorten van de luchtsteun? Ziet u dit als verraad?
Zie antwoord vraag 5.
Welke belangen speelden er voor de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk volgens u mee om de luchtsteun te blokkeren? Was dit voor de gegijzelde soldaten of speelden er andere politieke overwegingen mee?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat, als de luchtsteun wel had gekomen, de enclave wellicht niet was gevallen en de vreselijke gebeurtenissen hierna wellicht hadden kunnen worden voorkomen? Zo ja, maakt u dit niet verdrietig en woedend? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag is niet met zekerheid te beantwoorden. Het NIOD stelt hierover in de verkenning (pag. 138): «Bij wijze van conclusie: volkomen uitgesloten is het niet, maar er zijn goede redenen om eraan te twijfelen dat tijdige luchtsteun tot resultaat had gehad dat de enclave Srebrenica behouden was gebleven.»
Deelt u de mening dat, omdat het NIOD reeds een onderzoek heeft gedaan en dus niet volledig objectief is, een ander extern team van experts nu een nieuw onderzoek naar het conflict moet uitvoeren? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit ten uitvoering brengen? Zo nee, waarom niet?
Neen, die mening deelt het kabinet niet. Het NIOD heeft een uitstekende wetenschappelijke reputatie en de verkenning door het NIOD heeft geresulteerd in een gedegen rapport. Het kabinet is het NIOD daarvoor bijzonder erkentelijk. Overigens is de verkenning uitgevoerd door andere onderzoekers dan die betrokken waren bij het NIOD-rapport van 2002.
Begrijpt u dat vele Nederlanders en Bosniërs zich door het verraad van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk beledigd en geschoffeerd voelen en zult u alles op alles zetten om deze sentimenten aan deze landen over te brengen? Zo nee, waarom niet?
De NIOD-verkenning heeft geen bewijzen of aanwijzingen opgeleverd dat de genoemde bondgenoten Nederland of de Bosnische bevolking in de steek zouden hebben gelaten of zouden hebben verraden. De in deze vragen genoemde maatregelen zijn niet aan de orde.
Is de Nederlandse regering bereid, op welk niveau dan ook en met wat voor soort vertegenwoordigers dan ook, in elk bilateraal overleg met vertegenwoordigers van de Verenigde Staten, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, deze landen aan te spreken op hun verraad van Nederland en de Bosnische bevolking en in deze overleggen te proberen hierover de onderste steen boven te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u dat de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk het vertrouwen van Nederland hebben geschaad en kunt u toezeggen dat u in de toekomst op het gebied van defensie nooit meer klakkeloos op aanbiedingen, toezeggingen en voorstellen van deze landen zult ingaan zonder hun verraad in het hoofd te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat het voor de gemoedsrust van de ex-Dutchbatters, de Bosniërs en van de Nederlandse bevolking in zijn geheel essentieel is, dat de Amerikaanse veiligheidsdienst-documenten uit de periode dat de Serviërs de enclave veroverden op tafel moeten komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is de Nederlandse regering bereid, op welk niveau dan ook en met wat voor soort vertegenwoordigers dan ook, in elk bilateraal overleg met vertegenwoordigers van de Verenigde Staten, erop aan te dringen dat de veiligheidsdienst-documenten uit de periode waarin de Serviërs de enclave veroverden boven water moeten komen of dat Nederland ze op zijn minst mag inzien? Zo ja, hoe gaat u dit concreet vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke kanalen kan de Nederlandse regering benutten om de Verenigde Staten, aangezien dit land het Internationaal Strafhof niet erkent, verantwoordelijk te houden voor hun verraad en te bewerkstelligen dat Nederland de nodige informatie verkrijgt?
Zie antwoord vraag 4.
Is de Nederlandse regering bereid te overwegen om het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk voor het Internationaal Strafhof te dagen voor het feit dat deze landen mede verantwoordelijk blijken te zijn voor de val van de enclave, het schokkende leed van de Bosniërs erna en het leed van veel van onze Dutchbat-veteranen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Is de Nederlandse regering bereid om in de toekomst, op alle gebieden van internationale samenwerking, uit te gaan van de eigenwaarde en soevereiniteit van Nederland en te stoppen met de ik-huppel-achter-de-grote-landen-aan-doctrine? Zo nee, waarom niet?
In de Beleidsbrief Internationale Veiligheid die de Kamer op 14 november 2014 heeft ontvangen (Kamerstuk 33 694, nr. 6), heeft het kabinet uiteengezet dat samenwerking met andere landen absoluut noodzakelijk is om de veiligheid en de welvaart van ons land te verzekeren.
Hoeveel ex-Dutchbatters die betrokken waren bij het conflict hebben zelfmoord gepleegd en hoeveel ex-Dutchbatters die betrokken waren bij het conflict hebben psychische problemen? Zijn deze cijfers vergelijkbaar met veteranen die betrokken waren bij andere conflicten?
Tijdens het regelmatige overleg tussen Defensie en vertegenwoordigers van de Dutchbat-gemeenschap is onder andere gesproken over de behoefte aan een onderzoek naar de huidige toestand van de Dutchbat-veteranen en naar de vraag of zelfdoding onder deze groep vaker is voorgekomen dan bij andere groepen.
Het is momenteel niet bekend of psychische aandoeningen vaker voorkomen bij Dutchbat-veteranen dan bij militairen die hebben deelgenomen aan andere missies. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft in oktober 2015 een breed onderzoek gepubliceerd naar zelfdoding onder mannelijke militairen die op missie zijn geweest. Dit onderzoeksrapport heeft de Kamer op 19 oktober 2015 ontvangen (Kamerstuk 30 139, nr. 152). Het onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat onder deze groep militairen zelfdoding vaker voorkomt dan bij werkende mannen in de niet-militaire bevolking, of bij militairen die niet uitgezonden zijn geweest.
Uit het RIVM-onderzoek zijn niet zonder meer conclusies te trekken voor Dutchbat-veteranen. Het was niet mogelijk om de resultaten uit te splitsen naar afzonderlijke missies. Daarnaast had het onderzoek betrekking op militairen die uitgezonden zijn geweest in de periode 2004 tot 2012 terwijl de Dutchbat-III missie plaatshad in 1995. Een apart onderzoek naar zelfdoding onder Dutchbatters is echter problematisch. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geeft geen toestemming om te rapporteren over minder dan tien zelfdodingen in verband met privacybelangen. Herleidbaarheid naar individuen moet worden vermeden.
Zoals vermeld in de Veteranennota van 3 juni 2016 (Kamerstuk 30 139, nr. 159) is daarom in overleg met de Dutchbat-vertegenwoordigers gekozen voor een nieuw onderzoek langs de lijnen van de eerder uitgevoerde studie «Veteraan, hoe gaat het met u?». Hierover is de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek (RZO) om advies gevraagd. Het overleg hierover tussen de RZO, Defensie en de Dutchbat-vertegenwoordigers verloopt positief. Het onderzoek zal zich niet alleen richten op de toestand van de Dutchbat-veteranen maar ook op hun zorgbehoefte. De resultaten van het onderzoek kunnen aanleiding geven tot verder onderzoek naar de aansluiting tussen de zorgbehoefte en het zorgaanbod.
Vindt u dat de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk mede verantwoordelijk zijn voor de problemen van de ex-Dutchbatters? Zo ja, hoe gaat u deze schade verhalen op deze landen? Zo nee, waarom niet?
Neen. De NIOD-verkenning heeft geen bewijzen of aanwijzingen opgeleverd dat de genoemde bondgenoten Nederland in de steek zouden hebben gelaten.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat een op de vijf Nederlanders niet weet wat er zich in Srebrenica heeft afgespeeld?2 Zo ja, gaat de Nederlandse regering er dan zorg voor dragen dat de genocide en de rol van Nederland in Srebrenica prominenter in de geschiedenisboeken op scholen zal voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De afschuwelijke gebeurtenissen tijdens en na de val van Srebrenica verdienen aandacht. Mede met het oog daarop heeft de Minister van Buitenlandse Zaken in 2015 deelgenomen aan de internationale herdenking van de slachtoffers in Potocari. Verder hebben de Minister-President en de Minister van Defensie in hun toespraken tijdens de Nationale Veteranendag op 25 juni 2016 aandacht besteed aan Srebrenica en de rol van Dutchbat.
De overheid stelt echter niet de inhoud van schoolboeken vast. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap schrijft de kerndoelen, eindtermen en examenprogramma’s van het basisonderwijs en voortgezet onderwijs op hoofdlijnen voor. Uitgevers werken deze verder uit in individuele lesmethodes, in dialoog met leraren, wetenschappers en diverse andere stakeholders in het onderwijs. Het is aan de scholen en de leraren om te bepalen welke lesmethodes zij gebruiken en hoe in de les aandacht wordt besteed aan de verschillende onderwerpen.
Is de Nederlandse regering bereid om de Bosniërs technische en financiële hulp te bieden bij het zoeken en het identificeren van de 1000 nog niet geïdentificeerde slachtoffers?3 Zo ja, wanneer en hoe gaat zij dit doen en is de regering ook bereid de andere betrokken landen aan te sporen dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland ondersteunt al vele jaren de International Commission on Missing Persons (ICMP) bij het zoeken naar en identificeren van de slachtoffers in Bosnië-Herzegovina, onder wie ook slachtoffers van de genocide in Srebrenica. De ICMP heeft met steun van Nederland vele vermisten uit Srebrenica teruggevonden en kunnen identificeren. Ook voor de laatste nog 1.000 vermisten in Srebrenica heeft Nederland extra financiering vrijgemaakt.
Andere landen en de EU steunen het werk van ICMP eveneens financieel. De ICMP werkt intensief samen met de Bosnische autoriteiten bij de zoektocht en identificatie, zoals met het Bosnische Missing Persons Institute(MPI) en met het kantoor van de openbare aanklager.
Is de Nederlandse regering bereid een nationaal monument op te richten om de slachtoffers en de rol van Nederland in het conflict op een waardige manier te kunnen herdenken en, conform de oproep van het Europees parlement, van 11 juli een nationale gedenkdag te maken? Zo nee, waarom niet?
Nederland is elk jaar vertegenwoordigd bij de herdenking van de slachtoffers in Potocari. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 20 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken in 2015 deelgenomen aan deze herdenking. Daarnaast houden organisaties in Nederland jaarlijks op 11 juli een herdenking op het Plein in Den Haag. Begin juli 2016 heeft de Minister van Defensie besloten, naar aanleiding van verzoeken daartoe van zowel organisatoren als Dutchbat-veteranen, dat voortaan tijdens deze herdenking de vlag boven het ministerie aan het Plein halfstok zal worden gehangen.
Is de Nederlandse regering bereid om, na de recentelijk geopenbaarde informatie, opnieuw te kijken naar de ingediende schadeclaims door nabestaanden en wat deze informatie hier voor gevolgen voor heeft? Zo nee, waarom niet?
De conclusies van de NIOD-verkenning geven daartoe geen aanleiding. Het kabinet gaat verder niet in op lopende rechtszaken.
Het bericht dat tientallen miljoenen in de zorg aan onnodig fiscaal advies verspild zijn |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tientallen miljoenen in zorg aan onnodig fiscaal advies verspild»?1
Ja.
Klopt het dat het oprichten van medisch specialistische bedrijven om te voorkomen dat medisch specialisten door veranderende declaratieregels hun ondernemersstatus zouden verliezen, achteraf bezien niet nodig is geweest?
In het hoofdlijnenakkoord medisch specialisten is afgesproken in de medisch specialistische zorg een systeem van integrale bekostiging in te voeren. Deze afspraak is in het Regeerakkoord bekrachtigd, in lijn met de zienswijze van de commissie Meurs. Met de invoering van integrale tarieven werd beoogd om de gelijkgerichtheid tussen ziekenhuizen en medisch specialisten te bevorderen. Door die wijziging is met ingang van 2015 onder andere het zelfstandig declaratierecht van de medisch specialisten bij de zorgverzekeraars komen te vervallen. Het Ministerie van Financiën is van mening dat met het vervallen van het zelfstandig declaratierecht en het daarmee verband houdende debiteurenrisico de voor de medisch specialisten resterende risico’s ceteris paribus in de regel van te geringe importantie zijn om tot fiscaal ondernemerschap te kunnen concluderen.
Integrale bekostiging houdt in dat het ziekenhuis de volledige vergoeding van de verzekeraar ontvangt voor het totaal van de geleverde zorgprestaties. De medisch specialistische zorg uitgevoerd door medisch specialisten die in loondienst bij het ziekenhuis zijn of door gecontracteerde vrijgevestigd medisch specialisten, maakt onderdeel uit van de totale zorgprestatie. Op welke wijze de zakelijke relatie tussen ziekenhuis en medisch specialist verder wordt vormgegeven, is overgelaten aan de sector. Daarbij heeft voor het kabinet steeds keuzevrijheid voorop gestaan: specialisten moeten een keuze hebben tussen werken in loondienst of in vrije vestiging. Voor een overstap naar werken in loondienst is een subsidieregeling in het leven geroepen die deze stap financieel ondersteunt.
Voor het blijven werken in vrije vestiging is zoals aangegeven het behoud van fiscaal ondernemerschap een relevant element. Mede om te voorkomen dat iedere specialist individueel duidelijkheid moet zoeken over de fiscale aspecten, maar eveneens om te voorkomen dat ieder ziekenhuis met elke maatschap individueel contractbesprekingen moest voeren, is op initiatief van de Federatie Medisch Specialisten (FMS), destijds nog de Orde van Medisch Specialisten, en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) een aantal organisatie- en besturingsmodellen ontwikkeld. De NVZ en de FMS hebben deze modellen vooraf bij het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst voorgelegd. Daarbij is besproken welke (fiscale) gevolgen daaraan zouden zijn verbonden. In het vooroverleg tijdens het tweede halfjaar van 2013 zijn door de veldpartijen modellen met een nadere uitwerking daarvan aangereikt op basis waarvan ziekenhuizen en medisch specialisten met inachtneming van hun wensen zelfstandig een modelkeuze kunnen maken. Men zocht zekerheid vooraf. Ik hecht eraan nadrukkelijk op te merken dat de Belastingdienst geen enkele druk op partijen heeft gezet om een bepaald model over te nemen.
In de gezamenlijke brief van NVZ en (toen nog) de Orde van Medisch Specialisten (OMS) van 17 december 2013 aan het Ministerie van Financiën zijn de diverse organisatie- en besturingsmodellen uitgebreid beschreven en nader uitgewerkt. Bij de »transparante» modellen gaat het erom dat de ondernemersrisico’s van voldoende substantie en gewicht zijn om het oordeel «fiscaal ondernemerschap» te kunnen dragen. Het Ministerie van Financiën is zoals reeds eerder vermeld van mening dat met het vervallen van het zelfstandig declaratierecht en het daarmee verband houdende debiteurenrisico de voor de medisch specialisten resterende risico’s ceteris paribus in de regel van te geringe importantie zijn om tot fiscaal ondernemerschap te kunnen concluderen. Dit standpunt is richting de betrokken partijen steeds toegelicht, en ook als uitgangspunt genomen in bovenvermelde brief van de NVZ en de OMS (zie hoofdstuk 1 van die brief).
In het krantenbericht waarnaar de vraagstellers verwijzen, wordt terecht erkend dat voor artsen die in één ziekenhuis werken, geen investeringen doen en geen personele kosten dragen, niets doen geen optie was. In deze gevallen zijn er namelijk na de wijziging in de bekostigingsstructuur onvoldoende risico’s om tot ondernemerschap te komen. Dat is in besprekingen met de veldpartijen zoals hiervoor al opgemerkt ook aangegeven en kon op hun instemming rekenen. Ik sluit aan de andere kant ook niet uit dat er in een enkel geval samenwerkingsverbanden kunnen bestaan waarbij ook na 1 januari 2015 sprake is van fiscaal ondernemerschap waarbij voorheen al voldoende ondernemersrisico’s werden gelopen. In een dergelijke situatie kan worden volstaan met noodzakelijke juridische aanpassingen voortvloeiend uit de gewijzigde juridische verhoudingen tussen ziekenhuis en vrijgevestigd medisch specialisten.
Als partijen er niet in slagen het verlies van het declaratierecht te compenseren, al dan niet binnen de bestaande organisatiestructuur (veelal een maatschapstructuur), kiezen zij in de meeste gevallen voor een niet-transparante structuur (een coöperatiemodel). Ik merk wellicht ten overvloede nog op dat voor het oordeel over het fiscaal ondernemerschap wordt gekeken naar het totaalbeeld dat ontstaat bij toetsing aan alle relevante criteria zoals die in de jurisprudentie zijn ontwikkeld.
In onderdeel 2.1.1. van de hiervoorgenoemde brief van 17 december 2013 is een model beschreven waarbij ook na het vervallen van het zelfstandig declaratierecht de reeds eerder bestaande maatschap gewoon intact blijft. Oprichting van een nieuw Medisch Specialistisch Bedrijf (MSB) is niet noodzakelijk, mits de bestaande maatschap na het verlies van het zelfstandig declaratierecht en het daarmee verband houdende debiteurenrisico voldoende ondernemersrisico’s loopt zodat sprake is van fiscaal ondernemerschap.
Overigens merk ik op dat een MSB op basis van bedrijfseconomische en juridische aspecten, los van de fiscale aspecten, een zorgvuldige afweging moet maken voor het meest geschikte organisatiemodel in het kader van de integrale bekostiging. Het is aan de professionaliteit van partijen om hier op een adequate wijze invulling aan te geven. Ook op dit punt gold dat niets doen derhalve geen optie was. De suggestie als zou de wijziging van de organisatiestructuur – en de daarmee gepaard gaande kosten – louter en alleen zijn ingegeven door de fiscaliteit is derhalve onjuist. Het is verstandig dat veldpartijen zich goed hebben voorbereid op de invoering van integrale bekostiging, ook als het gaat om de fiscale consequenties. Het is niet aan mij om te oordelen of en in hoeverre zij daar externe partijen bij moesten inschakelen.
Klopt de stelling van Ivo Knotnerus uit het bericht dat «die veranderende declaratieregels irrelevant zijn voor de vraag of een medisch specialist kwalificeert als ondernemer of niet»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van Nika Stegeman uit het bericht dat er genoeg maatschappen zijn die al genoeg ondernemersrisico liepen of met minimale aanpassingen aan de eisen hadden kunnen voldoen en die zich nu onder druk in onnodig ingewikkelde fiscale constructies hebben gewrongen?
Zie antwoord vraag 2.
Is de Belastingdienst van mening dat vanwege het verdwijnen van het declaratierecht de medisch specialist moet compenseren op het gebied van inkomensrisico’s, investeringen in personeel en investeringen in materieel?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt artikel 3.5 Wet IB 2001 zich tot artikel 3.4 Wet IB 2001? Wordt aan artikel 3.5 Wet IB 2001 slechts toegekomen indien men niet voldoet aan de voorwaarden uit artikel 3.4 Wet IB 2001?
Bij de uitleg van het begrip «onderneming» wordt bij artikel 3.4 Wet IB 2001 door de wetgever aangesloten bij de definitie van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid waarmee wordt beoogd door deelneming aan het maatschappelijke productieproces winst te behalen. Vervolgens heeft de wetgever invulling van dit begrip bewust overgelaten aan de jurisprudentie. Bij het zelfstandig uitgeoefend beroep zoals bedoeld in artikel 3.5 Wet IB 2001 is het element «kapitaal» in de hiervoor vermelde definitie van minder importantie. Volgens de jurisprudentie, zowel die over artikel 3.4 als die over 3.5, is relevant dat er risico’s dienen te worden gelopen die verbonden zijn aan het ondernemerschap. Zoals opgemerkt, kan voor de aanwezigheid van een zelfstandig uitgeoefend beroep de inzet van «kapitaal» (waarbij kan worden gedacht aan het investeren in bedrijfsmiddelen) beperkt blijven.
Bij de te lopen risico’s tellen alle reële ondernemersrisico’s (personeel, investeringen, debiteuren, etc.) mee voor het oordeel omtrent het fiscaal ondernemerschap. Ik merk hierbij op dat in de praktijk enige onduidelijkheid is gerezen over de omvang van de te lopen personeelsrisico’s. De praktijk wijst uit dat dienstverbanden van personeel bij het ziekenhuis niet direct beëindigd kunnen worden en aansluitend weer worden aangevangen bij het MSB. Ik kan mij daarom – gelet op de juridische complicaties – voorstellen dat een meer economische benadering mogelijk is. Dat wil zeggen dat het MSB materieel volledig de werkgeversrisico’s draagt voor het bestaande personeel. Zoals hiervoor al is opgemerkt, gaat het er om of alle risico’s gezamenlijk voldoende gewicht in de schaal leggen.
Het valt niet in het algemeen aan te geven welke eisen specifiek voor de medisch specialisten gelden om als fiscaal ondernemer te worden aangemerkt. De relevante feiten en omstandigheden zijn doorslaggevend. Wel kan worden gezegd dat deze eisen voor iedereen gelijk zijn: medisch specialist of niet. De voor het ondernemerschap relevante aspecten zijn ontwikkeld in de jurisprudentie en staan opgesomd in de brief van 17 december 2013. In ieder geval geldt ook voor een zelfstandig beroepsbeoefenaar dat deze voldoende ondernemersrisico’s moet lopen wil hij fiscaal als ondernemer kunnen worden gekwalificeerd. De in diverse media verkondigde andersluidende opvatting (elke medisch specialist is reeds op grond van art. 3.5 Wet IB 2001 fiscaal ondernemer) is dan ook onjuist. In de besprekingen met de veldpartijen is dit standpunt door het Ministerie van Financiën ook altijd ingenomen.
Welke eisen gelden er voor de medisch specialist op grond van artikel 3.5 Wet IB 2001 om als ondernemer te worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 6.
Is bij de onderhandelingen tussen het Ministerie van Financiën, de Nederlandse Verenigng van Ziekenhuizen (NVZ) en de Orde van Medisch Specialisten (OMS) en een aantal grote belastingadvieskantoren tevens artikel 3.5 Wet IB 2001 aan de orde geweest? Zo ja, wat is daarover tijdens die overleggen geconcludeerd?
Zie antwoord vraag 6.
Kunnen medisch specialisten hun contract met een dan wel meerdere ziekenhuizen aan de Belastingdienst voorleggen op dezelfde wijze als de opdrachtgever en opdrachtnemer dat kunnen conform de Wet deregulering arbeidsrelaties? Zo ja, is het mogelijk dat een door de Belastingdienst goedgekeurde overeenkomst op de website van de Belastingdienst wordt gepubliceerd conform genoemde wet?
Ja, opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen ongeacht de sector waarin wordt gewerkt hun overeenkomst(en) aan de Belastingdienst voorleggen. Dit is voor medisch specialisten en voor ziekenhuizen niet anders. De Belastingdienst kan sectorale beoordeelde voorbeeldovereenkomsten en individueel beoordeelde overeenkomsten anoniem en na toestemming van de individuele belastingplichtige op zijn website plaatsen. Ik merk hierbij nog wel op dat binnen sommige sectoren, zoals die waarin een medisch specialist zijn werkzaamheden verricht, de besturings- en organisatiemodellen zodanig complex kunnen zijn dat ook de beoordeling van overeenkomsten vooraf erg feitelijk van aard is, waardoor de beoordeling maatwerk vereist.
Zogenaamde Multi Level Marketing bedrijven |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht verschaffen van het aantal en type ondernemers dat «lid is van», of zich heeft aangesloten bij Multi Level Marketing (MLM) bedrijven?1 Welke soorten van belastingen dragen deze ondernemers af? Hoeveel belasting in totaal wordt afgedragen door ondernemers die via MLM inkomsten genereren?
Deze gegevens zijn mij niet bekend. De aansluiting bij een Multi Level Marketingbedrijf is geen criterium waarop ondernemers worden onderscheiden bij hun inschrijving in het Handelsregister, bij de Belastingdienst of in de gegevensverzameling voor statistische doeleinden.
Indien u geen antwoord kunt geven op de eerste vraag, wilt u laten onderzoeken hoeveel waarde in werkgelegenheid en belastingen MLM-bedrijven toevoegen aan de Nederlandse economie?
Nee. Vanwege de beperkte schaal alsmede de informele wijze van ondernemen, is objectieve informatie moeilijk te vergaren. Bovendien is de toelaatbaarheid van een handelwijze niet afhankelijk van de vraag of het al dan niet om grote bedragen of veel mensen gaat. Dit zal dus voor de inhoudelijke beoordeling van het al dan niet toelaatbaar zijn van MLM geen verschil mogen maken.
Kunt u nader toelichten waarom in uw ogen het falen van kleine ondernemers in zijn algemeenheid, maar bij MLM- en franchiseconcepten in het bijzonder, met (eenzijdige) onderzoeksplicht kan worden voorkómen?
Aspirant ondernemers worden benaderd met allerlei aanbiedingen. Het is raadzaam om dóór te vragen en de aanbieder zo nodig om schriftelijke onderbouwing van de voorgespiegelde verdiensten te verzoeken. Ook advies inwinnen bij derden over de gedane aanbieding kan verstandig zijn. Als voldoende onderzoek wordt uitgevoerd, mag men aannemen dat de aspirant ondernemer niet in zal gaan op een aanbod dat onduidelijk is of waarmee zijn belangen niet zijn gediend. Schade kan daarmee effectief worden voorkomen.
Deelt u de mening dat een objectieve «voorlichtingsplicht» vanuit de concepteigenaar (een MLM-bedrijf of franchisegever) een effectiever middel is om falen van de kleine onderneming te voorkómen én daarmee onnodige maatschappelijke kosten te vermijden? Zo nee, waarom niet?
Het is in het belang van de aspirant ondernemer om zich goed te laten voorlichten en niet op aanbiedingen in te gaan zolang er informatie ontbreekt of niet op schrift wordt gesteld. Ook bij een voorlichtingsplicht moet de aspirant ondernemer de geboden informatie, die immers niet vanzelfsprekend juist of volledig zal zijn, kritisch beschouwen.
Is het waar dat in het verdienmodel van onder andere het bedrijf ACN, dat diensten en producten in de energie- en telecomsector verkoopt, mensen worden verleid om voor 500 euro te investeren in producten die al snel bijna onverkoopbaar blijken te zijn? Is het waar dat mensen dan al snel teleurgesteld blijken te zijn, maar vervolgens een uitweg aangeboden krijgen door zelf mensen te lokken om dezelfde onverkoopbare producten te gaan verkopen, waarmee wél geld verdiend kan worden? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te bepalen of mensen door het verdienmodel van ACN worden misleid, laat staan of ze erdoor kunnen worden geprikkeld om willens en wetens anderen te misleiden. Dit laatste is aan de betrokken toezichthouders en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen.
Ik heb het verzoek om naar het verdienmodel van ACN te kijken doorgeleid naar de ACM. Tevens heb ik het Ministerie van Veiligheid en Justitie verzocht om het verzoek naar de Ksa en het OM door te geleiden.
Kunt en wilt u het bovengenoemde «verdienmodel», waar ACN gebruik van maakt, ter toetsing voorleggen aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM), het openbaar ministerie en de Kansspelautoriteit (KSA)? Kunt u hen daarbij vragen om dit «verdienmodel» te toetsen aan de relevante wetgeving ter zake van oplichting en misleiding in het Burgerlijk Wetboek en Wetboek van Strafrecht, wetgeving ter zake van piramidespelen en wetgeving ter zake van oneerlijke handelspraktijken in Boek 6 van het BW?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de uitzending van het tv-programma Rambam van 10 juni jl. een goede waarschuwing zou kunnen zijn voor aspirant ondernemers? Zo ja, bent u vervolgens bereid de ACM en KSA te vragen om deze uitzending met dit doel op hun website te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Ik laat mij niet uit over mogelijke overtredingen door individuele bedrijven. Het is aan de genoemde toezichthouders om te bepalen of sprake is van een overtreding en of consumenten hiertegen gewaarschuwd moeten worden. Wel heb ik de ACM en de Ksa op de hoogte gesteld van de problematiek rondom MLM. Het is aan hen om te beoordelen of eventueel optreden noodzakelijk is. De bedoelde uitzending is overigens online te vinden en te bekijken door eenieder die daarin interesse heeft.
Het bericht ‘Terrorist sprak in moskee’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft het openbaar ministerie (OM) inmiddels kunnen identificeren of de gesignaleerde man die tweemaal een lezing verzorgde in de Al Houda moskee in Geleen, inderdaad Abdallah Ouaboer uit Maaseik betreft?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de wenselijkheid en toelaatbaarheid van het optreden van deze veroordeelde terrorist in een moskee op Nederlands grondgebied? Deelt u de mening dat haatpredikers geweerd moeten worden uit gebedshuizen, conform uw eigen actieplan jihadisme?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft uit de media vernomen dat de heer Abdallah Ouaboer in de Al Houda moskee te Sittard aanwezig zou zijn geweest. De politie heeft de door de media beschikbaar gestelde beelden geanalyseerd. Uit die analyse is gebleken dat niet vastgesteld kan worden dat de persoon die hierop zichtbaar is Ouaboer betreft. Nu op grond van het politieonderzoek geen aanwijzingen naar voren kwamen voor strafbare feiten is er geen strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Ten aanzien van de heer Fouad el Bouch (ook Abu Hafs genoemd) heeft het OM eveneens uit de media vernomen dat hij in de Al Houda moskee te Sittard-Geleen aanwezig zou zijn geweest. Nu er op grond van politie-informatie geen aanwijzingen naar voren kwamen voor strafbare feiten, is geen strafrechtelijk onderzoek ingesteld.
In algemene zin wil ik hier aan toevoegen dat iemand die in het verleden is veroordeeld en daarna zijn straf heeft uitgezeten, geen rechten kan worden ontzegd. Als er ernstige vermoedens bestaan dat iemand na zijn veroordeling en het voldoen aan zijn straf opnieuw activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties, zoals de AIVD, de politie of het OM.
Met betrekking tot de wenselijkheid en toelaatbaarheid van deze optredens en het weren van extremistische predikers is het kabinet helder. De vrijheden van godsdienst, meningsuiting en vereniging zijn essentieel voor onze democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Maar deze vrijheden zijn niet onbeperkt. Zij vinden hun grens als de vrijheden van anderen in het gedrang komen, als mensen aanzetten tot haat of geweld of als de veiligheid in het geding komt. Oproepen tot een gewapende strijd, geweld of haatzaaien tegen andere bevolkingsgroepen of gezindten, of het verkondigen van een anti-integratieve en/of antidemocratische boodschap, kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Het kabinet is daarom van mening dat het niet acceptabel is als moskeebesturen sprekers uitnodigen met onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen. In de afgelopen periode is de dialoog over wat acceptabel is en wat niet, beter op gang gekomen en dit heeft geleid tot een bewustere houding van veel moskeebesturen bij het uitnodigen van sprekers.
In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme heeft het kabinet gesteld radicalisering te willen tegengaan door verspreiders van jihadistische propaganda aan te pakken en te verstoren. In de lokale driehoek maakt de burgemeester, samen met de politie en het OM, de afweging of er sprake is van mogelijke lokale maatschappelijke onrust en/of (potentiële) lokale openbare orde verstoringen, en vervolgens of er op basis daarvan maatregelen genomen moeten worden. Sprekers of predikers die rechtmatig in het Schengengebied verblijven, worden daartoe beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, eventueel via strafrechtelijke weg. Daarnaast wordt vanuit dit Actieprogramma ingezet op het stimuleren van debat in de samenleving en gemeenten kunnen vanuit het Actieprogramma ondersteuning krijgen in het opbouwen maatschappelijke netwerken en bij het aangaan van dat maatschappelijke debat en dialoog met moskeebesturen. Wanneer er ernstige vermoedens bestaan dat iemand activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties.
Heeft het OM ook contact opgenomen met mensen die Ouaboer persoonlijk in de moskee hebben gezien om meer informatie voor deze identificatie te vergaren alsmede meer te weten te komen over het optreden van Ouaboer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het OM de beschikbare beelden geanalyseerd van de betreffende lezingen? Kunt u de strekking daarvan weergeven, alsmede aangeven of de inhoud ervan het OM aanleiding geeft tot het instellen van strafrechtelijke vervolging?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of deze prediker de afgelopen twee jaar ook in andere moskeeën in Nederland lezingen heeft gegeven?
Op dit moment is bij mij geen informatie bekend over lezingen in andere moskeeën door deze personen.
Heeft het OM contact opgenomen met het moskeebestuur om het optreden van Ouaboer nader te bespreken? Heeft het Contactorgaan Moslims & Overheid (CMO) contact opgenomen met het moskeebestuur om deze lezingen aan de orde te stellen?
Het OM heeft geen contact opgenomen met het moskeebestuur. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 1, 2, 3 en 11. Of het CMO in deze aangelegenheid contact heeft gehad met desbetreffende moskeebestuur is mij niet bekend.
Heeft er voorafgaand aan de lezingen contact plaatsgevonden tussen de burgemeester, politie en het OM over het optreden van Ouaboer? Zo ja, wanneer en wat is hieruit voortgekomen? Is het waar dat de burgemeester van Geleen niet, dan wel verkeerd, is geïnformeerd door de politie en het OM voorafgaand aan de lezingen en dat het OM en de politie niet op de hoogte waren wie deze spreker was?
Het OM en politie hebben in beide gevallen via de media vernomen van de vermeende aanwezigheid van deze personen in de Al Houda moskee te Sittard-Geleen. Ik zal echter niet nader ingaan op de mate en wijze waarop informatie is gedeeld tussen betrokken instanties.
Heeft er voorafgaand aan de lezingen informatie-uitwisseling tussen de politie, het OM en/of lokaal bestuur met de Belgische en/of andere buitenlandse autoriteiten plaatsgevonden? Zo ja, wat is hieruit voortgekomen aangezien de lezingen toch doorgang hebben gevonden? Zo nee, waarom niet en hoe valt dit te plaatsen in het kader van het actieplan Jihadisme, waarin ook de grensoverschrijdende aanpak een belangrijke rol speelt?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u inzicht verschaffen over de wijze waarop de financiering van de Al Houda moskee en haar activiteiten plaatsvindt? Heeft u signalen dat ook bij deze moskee sprake is en/of was van sponsorwerving door radicale haatpredikers?
Als er ernstige vermoedens bestaan dat iemand activiteiten, zoals fondsenwerving ten behoeve van strafbare feiten, ontplooit of zal ontplooien die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties, zoals de AIVD, de politie of het OM. Indien er in specifieke gevallen ernstige vermoedens rijzen van beïnvloeding middels buitenlandse financiering, die raakt aan de democratische rechtsorde dan wel de nationale veiligheid, hebben de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de taak om die beïnvloeding te onderzoeken. Over individuele gevallen kan de AIVD in het openbaar echter geen uitspraken doen. Bij mij is op dit moment geen informatie bekend over de wijze waarop de Al Houda moskee haar activiteiten financiert. Ook zijn bij mij geen signalen bekend dat bij deze moskee sprake is en of was van sponsorwerving door extremistische predikers.
Is het waar dat in de Al Houda in april jl. ook de omstreden prediker Fouad el Bouch gesproken heeft?2
Bij de gemeente Sittard-Geleen zijn in april 2015 signalen binnen gekomen dat in moskee Al Houda Fouad el Bouch (ook Abu Hafs genoemd) zou komen spreken. De gemeente en haar partners hebben deze signalen onderzocht. Op basis van informatie van de politie en het OM is destijds besloten niet strafrechtelijk in te grijpen. Wel is deze situatie door de burgemeester aangegrepen om, nogmaals bij het bestuur van de Al Houda moskee, aan te geven dat onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen geen plek verdienen in de gemeente Sittard-Geleen. Het moskeebestuur heeft in dat gesprek aangegeven die stelling te onderschrijven.
Wat is de rol van het CMO bij de wijze waarop het moskeebestuur van Al Houda omgaat met het uitnodigen van sprekers en financiering van haar activiteiten?
In het algemeen adviseert het CMO desgevraagd moskeebesturen over gastsprekers die zij willen uitnodigen. Ook kan het CMO in het voor- en natraject een faciliterende rol spelen in het contact tussen gemeenten en moskeebesturen/islamitische organisaties.
Kunt u de vragen 1 en 4 tot en met 8 ook beantwoorden met betrekking tot het optreden van Fouad el Bouch in de Al Houda moskee?
Zie antwoord vraag 8.
Het rapport ‘Dutch Banks: Commitments and Progress’ van de Eerlijke Bankwijzer |
|
Arnold Merkies (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitkomsten van het rapport «Dutch Banks: Commitments and Progress» van de Eerlijke Bankwijzer?1
Volgens Eerlijke Bankwijzer blijkt uit onderzoek dat een aantal banken duidelijke stappen voorwaarts heeft gezet op het gebied van maatschappelijk verantwoord investeren maar ook dat de praktische resultaten van deze stappen niet altijd meetbaar zijn. Het is goed om in het rapport te lezen dat Nederlandse bankgroepen de toezeggingen die zij hebben gedaan – naar aanleiding van eerdere onderzoeken van Eerlijke Bankwijzer – in het algemeen lijken na te komen.
Hoe oordeelt u over het feit dat er nog steeds een gebrek aan transparantie heerst over de investeringen van banken en de impact van het beleid? Welke oplossing ziet u voor dit probleem?
Volgens het rapport van Eerlijke Bankwijzer kunnen de meeste banken transparantie vergroten over: i) de bedrijven waar zij in investeren, ii) of banken in dialoog zijn met ondernemingen waarin ze investeren en over de voortgang publiceren, en iii) het ontbreken van een uitsluitingslijst bij de banken. In de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Merkies over duurzaam bankieren2, ben ik op deze onderwerpen ingegaan. De NVB heeft aangekondigd3 dat zij in september zal aangeven in welke duurzaamheidsthema’s de sector meer inzicht zou willen bieden. Ondertussen blijf ik de discussie over transparantie volgen en blijf ik partijen aanmoedigen om met elkaar in dialoog te blijven over transparantie. Waar nodig en mogelijk zal Financiën dit proces ondersteunen door te katalyseren en te faciliteren. Bovendien wordt met het IMVO-convenantentraject transparantie bereikt.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd als het gaat om het aansporen van banken om hun beleid consequent te verduurzamen en te controleren of zij hun toezeggingen zijn nagekomen?
Enige weken voor het zomerreces heb ik met de Kamer gesproken over duurzaam bankieren naar aanleiding van de initiatiefnota van het lid Merkies. Tijdens dit debat heb ik aangegeven dat ik het krachtiger vind als banken zelf duurzaamheidsbeleid formuleren en uitvoeren. Ik constateer dat banken de nodige initiatieven ontplooien, waarmee transparantie in feite al vorm krijgt. Voor zover mogelijk en nodig katalyseer en faciliteer ik deze initiatieven.
Deelt u de constatering dat er een gebrek is aan indicatoren die kunnen worden gebruikt om te meten in welke mate banken voortgang maken ten aanzien van zaken als mensenrechten en klimaatbeleid?
In het rapport van Eerlijke bankwijzer wordt zowel geconstateerd dat er een gebrek aan indicatoren is om de voortgang van banken te meten àls dat toezeggingen worden nagekomen. Zelf constateer ik dat banken goede initiatieven ontplooien: ze zijn al actief betrokken in de dialoogsessies over transparantie en ze worden dit najaar betrokken bij het vormgeven van de IMVO-convenanten. Ik beschouw deze ontwikkelingen als een indicatie dat banken goede stappen voorwaarts zetten om doelstellingen voor mensenrechten en klimaat te halen.
Op welke wijze wil de regering waarborgen dat Nederlandse financiële ondernemingen voldoen aan de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, in lijn met de motie Nijboer/Schouten?2 Door wie en op welke wijze zal er op worden toegezien?
De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen zijn aanbevelingen – en geen juridisch bindende – bepalingen waarvan de regering verwacht dat zij worden nageleefd. De verantwoordelijkheid voor de naleving van deze richtlijnen ligt derhalve bij de sector zelf. Als er evenwel een meningsverschil is over de toepassing van de richtlijnen kan door personen, maatschappelijke organisaties en bedrijven een melding worden gedaan bij het Nationaal Contactpunt (NCP)5. Het NCP zal dan door middel van een dialoog met betrokkenen een oplossing voor het geschil zoeken. De resultaten van deze procedure worden vervolgens openbaar gemaakt.
Kunt u aangeven of alle Nederlandse financiële instellingen, in ieder geval banken, verzekeraars en pensioenfondsen, de OESO-richtlijnen al aantoonbaar groepsbreed, zowel ten aanzien van leningen als beleggingen, toepassen? Zo nee, bent u bereid om dit te inventariseren via de brancheorganisaties van banken, verzekeraars en pensioenfondsen?
Na de zomer zullen de banken in multi-stakeholder verband – onder begeleiding van de SER – een traject starten voor het sluiten van IMVO-convenanten die zien op het naleven van OESO richtlijnen op het gebied van mensenrechten. De bancaire sector is – samen met de textielsector – koploper van het IMVO-convenantentraject. De verzekeringssector onderzoekt momenteel hoe de eigen «code duurzaam beleggen» zich verhoudt tot de OESO-richtlijnen en welke stappen nodig zijn om tot een convenant te komen. Met de pensioenfondsen zijn zowel via de pensioenfederatie als ook rechtstreeks gesprekken gevoerd om na te gaan welke stappen inhoudelijk en procesmatig kunnen worden gezet richting een convenant. Meer informatie over het IMVO-convenantentraject is te vinden in de brief van 10 juli jongstleden van mijn collega’s Ploumen en Kamp6. Gezien deze lopende initiatieven lijkt het op dit moment niet opportuun om via een afzonderlijk traject de naleving OESO-richtlijnen te inventariseren.
Mocht uit deze inventarisaties blijken dat er Nederlandse financiële instellingen zijn die de OESO-richtlijnen niet groepsbreed toepassen op al hun investeringen, bent u dan bereid om deze financiële instellingen aan te sporen om hier alsnog zo spoedig mogelijk aan te voldoen?
Er is niet voorzien in een specifieke inventarisatie van de toepassing van deze normen voor banken, verzekeraars en pensioen fondsen.
Kunt u aangeven hoe u uitvoering gaat geven aan de motie Grashoff met betrekking tot het informatierecht voor spaarders?3
Met de motie Grashoff wordt de regering verzocht om in samenwerking met de banken een protocol op te stellen waarin wordt vastgelegd welke rechten spaarders hebben om inzicht te verkrijgen in de manier waarop het spaargeld bij hun bank is belegd. Momenteel overlegt mijn ministerie met de Nederlandse Vereniging van Banken over de mogelijkheden voor het opstellen van zo’n protocol.
Privacyschending door middel van nieuwe vormen van telefoonfraude |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Kent u het artikel «Bellen met een fake-nummer is fluitje van een cent»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat het legaal is om te bellen met andermans nummer?
Wanneer de bellende partij ervoor zorgt dat de gebelde partij gefingeerde afzenderinformatie ziet, dan heet dat spoofing. De persoon die gebeld wordt, ziet dus een ander telefoonnummer dan het echte nummer waarvan de beller vandaan belt.
Zoals ook in het artikel wordt vermeld, zijn er legitieme toepassingen voor gebruik van spoofing. Zo gebruiken bijvoorbeeld medewerkers van bedrijven spoofing om het algemene nummer van het bedrijf als afzender te geven in plaats van het eigen privénummer. Het is om die reden niet wenselijk om spoofing – en de software en diensten die spoofing mogelijk maken – te verbieden.
Indien gebruik wordt gemaakt van spoofing om strafbare feiten te plegen, kan strafrechtelijke vervolging worden ingesteld. Het misbruiken van andermans identificerende persoonsgegevens om de eigen identiteit te verhelen en om derden te doen geloven dat zij te maken hebben met de persoon van wie de identiteit ten onrechte is aangenomen, is strafbaar gesteld in artikel 231b van het Wetboek van Strafrecht.
Vindt u ook dat dit soort applicaties de persoonsgegevens in gevaar brengen? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier een applicatie voor legitieme doeleinden die wordt misbruikt door kwaadwillenden. Fraudeurs kunnen gebruik maken van vele middelen om gedupeerden om de tuin te leiden, bijvoorbeeld het bouwen van een nep-website, het verzenden van nep-mails namens bedrijven en ook spoofing met telefoonnummers. Het is belangrijk dat een ieder zich hier bewust van is. Men is zelf ook verantwoordelijk voor het voorkomen van fraude en moet daarom steeds alert zijn op mogelijk bedrog. Het is daarbij van belang dat de fraudeur wordt aangepakt en niet het middel dat door de fraudeur wordt gebruikt om het doel te bereiken.
Deelt u de constatering dat dergelijke applicaties zowel particulier als zakelijk voor veel schade kunnen zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het er mee eens dat dit soort applicaties het werk van fraudeurs en oplichters eenvoudiger maakt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat bedrijven door dit soort applicaties voor 300.000 euro zijn opgelicht?
Oplichting vind ik zeer kwalijk. Indien bedrijven ten onrechte geld hebben overgemaakt, kunnen zij via hun bank of de burgerlijke rechter proberen dit bedrag terug te krijgen. Daarnaast kunnen gedupeerden aangifte doen bij de politie. De aanpak van horizontale fraude – fraude tegen burgers en bedrijven – is in het kader van de Veiligheidsagenda tot één van de zes prioriteiten benoemd. Dit betekent onder meer dat tussen politie en Openbaar Ministerie de afspraak is gemaakt dat er in 2015 door de regionale eenheden van de politie 1.500 van zulke zaken worden opgepakt. Dit aantal zaken groeit naar 2.300 zaken in 2018.
Deelt u de mening dat het advies van de fraudehelpdesk een laks advies is? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Indien een bericht of een gesprekspartner niet betrouwbaar lijkt, adviseer ik evenals de Fraudehelpdesk te controleren of de beller ook daadwerkelijk degene is die deze zegt te zijn. Voordat geld wordt overgemaakt naar aanleiding van een telefoontje is het raadzaam bij de relevante instantie te controleren of er nog een bedrag verschuldigd is en in de eigen administratie na te gaan of dit klopt.
Bent u bereid om een bewustwordingscampagne te houden om de Nederlandse bevolking meer bewust te maken van de risico’s die zij lopen op dit vlak? Zo nee, waarom niet?
De risico’s die men loopt, spelen niet alleen op dit vlak maar bij elke vorm van verstrekking van persoonlijke gegevens of betaling naar aanleiding van een telefonisch of digitaal verzoek. De Fraudehelpdesk geeft voorlichting over allerlei vormen van fraude en oplichting teneinde burgers en ondernemers weerbaarder te maken en te voorkomen dat er (meer) slachtoffers ontstaan. Ik ben niet voornemens een aparte bewustwordingscampagne op te zetten.
Bent u het er mee eens dat het gebruikmaken van deze applicaties tot fraude en inbreuk op privacy kan leiden? Zo ja, bent u bereid onderzoek te doen naar de wenselijkheid van dergelijke applicaties?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 3, 4 en 5. Ik acht een onderzoek naar de wenselijkheid van dergelijke applicaties niet nodig.
De werkwijze van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rapport: WHO te zwak voor rampen als ebola»?1
Ja.
Onderschrijft u de bevinding dat de ebolacrisis aantoont dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) niet is opgewassen tegen en toegerust is voor noodtoestanden van wereldwijde omvang, zoals een commissie van onafhankelijke experts stelt? Graag een toelichting.
Ja. De Ebola-crisis heeft een zwakte in het VN-systeem aan het licht gebracht. Duidelijk is dat het humanitaire en gezondheidssysteem binnen de VN beter op elkaar afgestemd moeten worden. De WHO is nu niet opgezet als uitvoerende noodhulporganisatie. Voor grote medische interventies is de WHO afhankelijk van lokale overheden en andere partners. Dat de Ebola uitbraak in West Afrika zo dramatisch is verlopen heeft daarnaast te maken met het feit dat de getroffen landen erg zwakke gezondheidssystemen kennen.
Bent u met de onderzoekers van mening dat de WHO structureel moet veranderen om zijn positie als bewaker van de volksgezondheid wereldwijd te herstellen? Graag een toelichting.
Ja. Er zijn structurele problemen waar aan gewerkt wordt, zoals de verhoudingen tussen het hoofdkwartier, de regiokantoren en de landenkantoren. Het rapport concludeert dat een fundamenteel probleem van de WHO de zwakke aansturing van het hoofdkantoor ten opzichte van de regionale en landenkantoren is. Daarnaast stelt het rapport tevens dat er door bezuinigingen in de afgelopen jaren in de hele organisatie onvoldoende capaciteit is om grootschalig in te grijpen bij gezondheidscrises en juiste risico-inschattingen te maken. Op de organisatie onderdelen voor crisisreactie, voor uitbraak van besmettelijke ziekten, en voor onderzoek en ontwikkeling is in de afgelopen jaren gekort, en dit is niet zonder gevolgen gebleven.
Hoe beoordeelt u deze bevindingen in het licht van het feit dat er eerder aandacht voor deze problematiek is gevraagd, onder andere door Nederlandse Kamerleden?2 Wat is er sindsdien gebeurd om de werkwijze van de WHO op niveau te brengen?
Het rapport is kritisch en de aanbevelingen sluiten aan bij gesprekken die Nederland met de WHO en DG Chan heeft gevoerd, waarin het belang van daadwerkelijk bewerkstelligen van organisatorische hervormingen is benadrukt.
De WHO heeft de afgelopen tijd alles op alles moeten zetten om de Ebola uitbraak onder controle te krijgen. Tegelijkertijd is door de lidstaten de druk opgevoerd om veranderingen binnen de WHO op gang te brengen. Nederland is een van de aanjagers van de discussies over WHO-hervormingen en versterken van de crisisresponsefunctie, onder meer via de mede op Nederlands initiatief opgerichte Group of Friends van de Ebola-resolutie. In lijn met deze resolutie zet de WHO nu concrete stappen om tot verbetering van de crisisresponsefunctie van de WHO te komen. Eerder dit jaar heeft de WHO een speciale vertegenwoordiger aangesteld om de Ebola aanpak te stroomlijnen. De VN-missie voor Ebola, UNMEER, gaat in de getroffen regio deels op in de WHO-kantoren, zodat daar geprofiteerd kan worden van de noodhulpexpertise van het UNMEER-personeel. Op basis van deze ervaringen zal de WHO de komende tijd werken aan het fuseren van de verschillende crisisclusters binnen de organisatie. Daarnaast wordt er gewerkt aan een noodfonds (Contingency Fund) en een Global Health Emergency Work Force, zodat er voortaan sneller en met meer operationele capaciteit kan worden gereageerd bij gezondheidscrises.
Eind augustus 2015 zal het «International Health Regulations (IHR) review comité» voor Ebola voor het eerst bijeenkomen dat opties voor het verbeteren van de IHR zal formuleren. In juli organiseerde de WHO een High Level Partner meeting in Zuid-Afrika met internationale, regionale en nationale spelers in Afrika om de verschillende initiatieven voor het versterken van crisisparaatheid van risicolanden bijeen te brengen. De WHO blijft een centrale coördinatierol spelen om lidstaten te ondersteunen bij de implementatie van de IHR. Om dit te bereiken zet de WHO, samen met partners en donoren, de komende periode in op het steunen van landen bij het uitvoeren van IHR beoordelingen en het ontwikkelen en implementeren van nationale plannen voor solide gezondheidssystemen.
Het afgelopen jaar heeft de WHO met succes leiderschap getoond in het ontwikkelen van een effectief vaccin tegen Ebola en een Global Ebola Vaccine Implementation Team (GEVIT) ingesteld om de toegang tot Ebola vaccins te versnellen.
Deze positieve ontwikkelen ontslaan de WHO en lidstaten niet van de verplichting om verdere stappen te zetten in de hervorming van de mondiale gezondheidsstructuur waar de WHO een belangrijke schakel is. Nederland zal zich daar actief in opstellen.
WHO en organisaties als OCHA en UNDP moeten elkaar goed weten te vinden, juist in medische noodhulpsituaties. Het rapport legt daarom belangrijke verbanden naar andere bredere ontwikkelingen zoals het werk van de SGVN «High Level Panel on the Global response to Health Crises», de SDGs en de «Global Health Security Agenda». Hierin wordt de discussie over de internationale respons in medische noodhulpsituaties verder gevoerd en zal dit rapport als belangrijke input dienen.
Hoeveel bedraagt de vrijwillige en verplichte Nederlandse bijdragen aan de WHO? Is de omvang van deze bijdragen in de afgelopen jaren toe- of afgenomen? Wat was daarvan de reden?
De verplichte Nederlandse bijdrage aan de WHO voor het biennium 2014–15 bedraagt EUR 5,9 miljoen per jaar. Voor het biennium 2012–2013 was dit EUR 6,9 miljoen per jaar. Reden voor afname is aanpassing van de «scale of assessments» waardoor het percentage dat Nederland dient af te dragen aan WHO van 1,8551 naar 1,6541 gegaan is http://www.who.int/about/finances-accountability/funding/assessed-contributions/en/.
Voor de vrijwillige bijdragen is in 2014 een nieuwe samenwerkingsovereenkomst aangegaan tussen de WHO en de Ministeries van VWS en BZ voor de periode 2014–17. De bijdrage is verlaagd van gemiddeld EUR 17,6 miljoen per jaar in de periode 2010–2013 naar EUR 14,2 miljoen per jaar, gebaseerd op algehele bezuinigingsmaatregelen op ODA in 2014.
In hoeverre zijn de hierboven genoemde uitkomsten van het onderzoek voor u aanleiding om het Nederlandse beleid te wijzigen? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te zetten?
De WHO is de belangrijkste VN-organisatie op het gebied van gezondheid, ook voor het Koninkrijk. De WHO speelt een essentiële rol binnen het VN-systeem bij het opstellen van normen en standaarden voor de medische en volksgezondheidssector, iets wat geen andere organisatie kan of doet.
In Nederland is de WHO vooral belangrijk in het kader van grensoverschrijdende bedreigingen voor de volksgezondheid. Ebola is een evident voorbeeld, maar het geldt ook voor een bijvoorbeeld het terugdringen van antimicrobiële resistentie. Dit is een belangrijke nationale prioriteit en zonder een gecoördineerde wereldwijde aanpak onder leiding van de WHO zou het nooit daadwerkelijk effectief kunnen zijn. Het stemt daarom positief dat de World Health Assembly in mei een wereldwijd actieplan tegen antimicrobiële resistentie heeft vastgesteld (zie hiervoor ook de gezamenlijke brief – «Aanpak antibioticaresistentie» – van de bewindspersonen van VWS, EZ en I&M aan uw Kamer van 25 juni jl.).
Nederland ziet nu geen aanleiding om de vrijwillige bijdrage verder te verminderen gezien de belangrijke systeemfunctie van de WHO. Het zou de WHO hinderen in de uitvoering van haar kerntaken en het implementeren van de hervormingen.
Nederland zal zich actief blijven inzetten om bij te dragen aan verbetering van de organisatie en het ingezette hervormingspad. Nederland heeft zich daarom ook kandidaat gesteld voor de Uitvoerende Raad lidmaatschap van de WHO voor de periode 2016–2019.
Bent u bereid de vrijwillige bijdrage van Nederland aan de WHO te verminderen tot er verbetering optreedt binnen de WHO? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De OVSE Parlementaire Assemblee |
|
Harry van Bommel (SP), Joost Taverne (VVD), Fred Teeven (VVD), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Russia's absence casts shadow on OSCE session», waaruit blijkt dat zes Russische leden van de OVSE Parlementaire Assemblee vanwege de voor hen geldende EU-inreisverboden geen visum voor Finland hebben gekregen en daardoor niet in staat waren om de jaarlijkse bijeenkomst van dit forum, die dit keer in het teken stond van «40 jaar Helsinki Akkoorden», bij te wonen?1
Ja.
Heeft Finland bij het nemen van dit besluit andere EU-lidstaten geconsulteerd? Zo ja, hoe heeft Nederland op dit besluit gereageerd?
Finland heeft de overige EU-lidstaten conform artikel 1 lid 5 geïnformeerd dat zich onder de door Rusland aangemelde delegatieleden zes personen bevonden tegen wie visumrestricties zijn ingesteld op basis van Besluit 2014/145/CFSP van de Raad van 17 maart 2014. Het al dan niet verlenen van een visumvrijstelling betreft een zelfstandige bevoegdheid van de betreffende nationale autoriteiten. Andere lidstaten hoeven hierbij niet te worden geconsulteerd, maar slechts te worden geïnformeerd. Op (eventuele) reacties die overige lidstaten in vertrouwelijk Raadskader hebben gegeven, kan het kabinet niet ingaan.
Klopt het dat Litouwen zich tegen een uitzondering op het EU-inreisverbod heeft uitgesproken, zelfs al ging het hier om een interparlementaire bijeenkomst? Zijn er andere lidstaten die eenzelfde positie hebben ingenomen?2
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat volksvertegenwoordigers uit alle OVSE-landen deel kunnen nemen aan de bijeenkomsten van de Parlementaire Assemblee, vooral omdat het op dit moment het enige interparlementaire forum is waar nog onderling debat kan plaatsvinden over o.a. het conflict in Oekraïne?
Het kabinet ziet de OVSE als een belangrijk forum voor dialoog met Rusland en onderschrijft in dit verband dat het van belang is dat ook in de Parlementaire Assemblee debat plaats kan vinden.
Klopt het dat er in het kader van de persoonsgebonden EU-sancties en inreisverboden geen duidelijke regelgeving of afspraken bestaan over een uitzonderingsgrond voor interparlementaire bijeenkomsten zoals de Parlementaire Assemblee van de OVSE? Zo ja, bent u bereid u voor een dergelijke, geformaliseerde uitzondering in te spannen?
De reisrestricties jegens de betreffende personen vloeien voort uit sancties die de EU heeft vastgesteld op grond van Raadsbesluit 2014/145/GBVB van 17 maart 2014. Dit Raadsbesluit bevat een beperkt aantal, specifiek omschreven uitzonderingen op de reisbeperkingen.
Op grond van artikel 1, lid 3 gelden de reisverboden niet in situaties waarin lidstaten uit hoofde van het internationale recht gebonden zijn, te weten: a) als gastland van een internationale intergouvernementele organisatie; b) als gastland van een internationale conferentie die is bijeengeroepen door, of plaatsvindt onder auspiciën van de Verenigde Naties; c) krachtens een multilaterale overeenkomst die voorrechten en immuniteiten verleent; of d) krachtens het Concordaat (Verdrag van Lateranen) van 1929 dat werd gesloten tussen de Heilige Stoel (Vaticaanstad) en Italië. Op grond van artikel 1, lid 4 is deze uitzondering ook van toepassing in gevallen waarin een lidstaat optreedt als gastland van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Op grond van artikel 1, lid 6 bestaat de mogelijkheid voor lidstaten om een vrijstelling te verlenen in specifiek omschreven omstandigheden. Hierbij gaat het om reizen die plaatsvinden op grond van dringende humanitaire noden, of om intergouvernementele vergaderingen, door de Europese Unie geïnitieerde vergaderingen, vergaderingen waarvoor de Unie als gastheer optreedt of vergaderingen waarvoor een lidstaat als fungerend voorzitter van de OVSE als gastheer optreedt, waarbij de beleidsdoelstellingen van de beperkende maatregelen, zoals de steun voor territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne, rechtstreeks worden bevorderd.
De selectieve aandacht van VN-organisatie Unicef voor vrouwenbesnijdenis |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Unicef onderschat ernst besnijdenis in Iran»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Hoe beoordeelt u het onderzoek van antropoloog Kameel Ahmady waaruit blijkt dat vrouwenbesnijdenis ook in bepaalde Iraanse provincies gemeengoed is?
Het is zorgwekkend dat vrouwenbesnijdenis ook in het Midden-Oosten regelmatig voorkomt. Exacte gegevens ontbreken vooralsnog. Het onderzoek van Kameel Ahmady levert daarom een waardevolle bijdrage aan dataverzameling over de prevalentie van vrouwenbesnijdenis, over de verschillende vormen die worden toegepast en over de landen en regio’s waarin het wordt toegepast.
Hoe beoordeelt u de bij VN-organisatie Unicef heersende opvatting dat vrouwenbesnijdenis een «Afrikaans probleem» is?
UNICEF beschouwt vrouwenbesnijdenis als een wereldwijd probleem. De gegevens van de 29 landen die zijn opgenomen in de UNICEF rapportage over vrouwenbesnijdenis uit 2014 betreffen vooral Afrikaanse, maar ook enkele landen in het Midden-Oosten. Het gaat om landen waar gegevens zijn verzameld in speciale household surveys van lokale organisaties en overheidsinstellingen. UNICEF verzamelt ook in andere landen gegevens over vrouwenbesnijdenis. In Iraaks Koerdistan werkt UNICEF bijvoorbeeld samen met de lokale overheid om de juiste gegevens over vrouwenbesnijdenis in deze regio te achterhalen. Ik dring er bij UNICEF en andere VN-organisaties op aan gegevens te verzamelen in alle landen waar vrouwenbesnijdenis (mogelijk) voorkomt en hierover te rapporteren. Daarbij dring ik er ook op aan informatie te gebruiken van andere organisaties en onderzoekers.
Deelt u de mening dat vrouwenbesnijdenis vooral «populair» is in islamitische landen en daarmee een islamitisch probleem is? Zo neen, waarom niet?
Vrouwenbesnijdenis is een schadelijke traditie die is ontstaan uit eeuwenoude sociale en culturele gebruiken. In de landen waar deze traditie voorkomt, is deze vaak verweven geraakt met religieuze stromingen, waaronder de islamitische, christelijk-orthodoxe en inheemse godsdiensten. Religieuze leiders hebben grote invloed op de manier waarop vrouwenbesnijdenis wordt gepercipieerd. Dit kan zowel bijdragen aan het voorkómen als aan het verspreiden van vrouwenbesnijdenis. Om die reden hecht Nederland er waarde aan dat lokale en religieuze leiders zich publiekelijk uitspreken tegen vrouwenbesnijdenis. Partnerorganisaties werken zeker ook met islamitische leiders om islamitische groepen te bereiken.
Kunt u bevestigen dat Unicef haar data over het besnijden van meisjes en vrouwen gaat actualiseren? Zo ja, wilt u er bij Unicef op aandringen dat er bij het actualiseren van de cijfers nu wel onderzoek wordt verricht naar landen in het Midden-Oosten zoals Iran en Saoedi-Arabië?2
Ja. UNICEF actualiseert haar gegevens continu. Ze werkt bij haar dataverzameling nauw samen met lokale organisaties in landen waar vrouwenbesnijdenis veel voorkomt. Deze organisaties werken in een gevoelige context en op een thema dat diep doordringt in het privéleven van vrouwen en meisjes. Het verzamelen van informatie is daarom een delicaat proces. In veel gevallen werken lokale organisaties samen met de nationale regering en met religieuze leiders. Vrouwenbesnijdenis is ook in een aantal landen waar deze praktijk veel voorkomt bij wet verboden, zoals Mali en Iraaks Koerdistan. De uitdaging bestaat erin de bestaande wetgeving daadwerkelijk te implementeren.
Ik blijf inzetten op het bespreekbaar maken van deze gevoelige thema’s in alle landen, zowel in mijn contacten met partnerorganisaties zoals UNICEF en maatschappelijke organisaties als met nationale en religieuze leiders en opiniemakers.
Hoe beoordeelt u het feit dat ook islamitische landen als Indonesië en Maleisië niet in de rapportages van Unicef zijn opgenomen, terwijl vrouwenorganisaties en academici schatten dat lokaal 80 procent van de meisjes en vrouwen in die landen bruut wordt verminkt?
Dataverzameling over vrouwenbesnijdenis moet zo volledig mogelijk zijn. In de UNICEF-rapportage over vrouwenbesnijdenis uit 2014 zijn Indonesië en Maleisië niet opgenomen, omdat lokale gegevens daarover nog niet beschikbaar waren. Inmiddels zijn wel gegevens over de prevalentie van vrouwenbesnijdenis in Indonesië te vinden op het online landenprofiel.3 Dit profiel is gebaseerd op gegevens die in februari 2015 beschikbaar zijn gekomen. Voor Maleisië moeten deze gegevens nog verzameld worden. Ik hecht er belang aan dat dit op korte termijn gebeurt.
Hoe staat het met uw voornemen om ter bestrijding van vrouwenbesnijdenis het gesprek aan te gaan met islamitische religieuze leiders? Welke resultaten heeft u op dit punt geboekt als het gaat om de Golfstaten?3
Dit voornemen staat nog steeds overeind, ook waar het de Golfstaten en andere islamitische landen betreft. Zo bracht ik in mei 2014 een bezoek aan Pakistan, waar ik het thema seksuele en reproductieve gezondheid geadresseerd heb in een bijeenkomst tussen NGO’s en parlementariërs. De Directeur-Generaal Internationale Samenwerking heeft in een recent bezoek aan Afghanistan het thema vrouwenrechten aan de orde gesteld. In door mij gefinancierde programma’s op het terrein van jongeren en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten worden religieuze leiders met een grote invloed op het dagelijks leven van meisjes betrokken om zich uit te spreken tegen vrouwenbesnijdenis. Daarnaast wordt nauw samengewerkt met een breed scala van andere relevante actoren, zoals wetgevers, politie, justitie, media, artsen, (traditionele) verloskundigen, docenten, lokale leiders jongens en mannen. Op deze manier wordt bijgedragen aan een context waarin mensen zich bewust worden van de schadelijke gevolgen van vrouwenbesnijdenis, waarin zij zich uit durven spreken tegen vrouwenbesnijdenis en waarin de uitvoering strafrechtelijk kan worden vervolgd.
Deelt u de mening dat het besnijden van weerloze meisje en vrouwen een barbaars ritueel is, en dat het daarom verwerpelijk is dat bepaalde islamitische landen niet onder de loep van de VN worden genomen?
Vrouwenbesnijdenis is een schending van mensenrechten en een uiting van geweld tegen vrouwen en meisjes die zo snel mogelijk moet worden uitgebannen. Het is een ernstige praktijk die zowel lichamelijk als psychisch grote gevolgen heeft voor de meisjes en vrouwen die dit ondergaan.
Ik ontkracht het standpunt dat bepaalde landen met een hoge prevalentie buiten beschouwing worden gelaten. Ook in internationale onderhandelingen en in VN-organen zoals de Mensenrechtenraad, de «Committee on Population Development», de «Committee on the Status of Women» en de Algemene Vergadering van de VN spreekt Nederland alle landen aan op hun verantwoordelijkheid om vrouwenbesnijdenis tegen te gaan.
Een rapport van Stop Wapenhandel over de wapenleveranties van Nederlandse bedrijf Thales wapens levert aan Myanmar |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport van Stop Wapenhandel over de verkoop van wapens aan Myanmar?1
Ja.
Klopt het bericht dat het Indiase Bharat Electroncis (BEL) lange afstandsradars aan Myanmar heeft geleverd die, aldus Thales zelf, zouden zijn gemaakt op basis van de LW-04 radar van Thales Nederland?
Er zijn berichten dat het Indiase overheidsbedrijf Bharat Electronics Ltd.(BEL) een contract heeft afgesloten om RAWL-02 Mk II radars te leveren aan de marine van Birma/Myanmar. Navraag bij Thales leverde het volgende beeld op: In de jaren ’50 van de vorige eeuw heeft Holland Signaal Apparaten(HSA), dat later is opgegaan in Thales, de LW-04-technologie ontwikkeld en deze in de jaren ’60 uitgevoerd naar BEL. Deze technologie, waarbij de zender gebaseerd is op het magnetronprincipe en één vaste golflengte wordt gebruikt, wordt nu als verouderd bestempeld. BEL heeft de LW-04-technologie sindsdien zelf verder doorontwikkeld en gemoderniseerd. Deze doorontwikkelde technologie zou zijn gebruikt voor het ontwerp van de RAWL-02 Mk II radars. De berichtgeving geeft aan dat radars van dit type geleverd worden aan de marine van Birma/Myanmar.
Is in de licentie van het type radar dat nu aan India wordt geleverd vastgelegd dat Bharat niet zonder opgave van een eindbestemming aan derde landen kan leveren?
Ja. Thales leverde in de jaren ’90 aan BEL technologie voor de LW-08-radar, waarbij de zender gebaseerd is op het lopende golfprincipe (TWT) en gebruikt wordt gemaakt van meerdere golflengtes. Deze modernere versie is als RAWL-02 Mk III geleverd aan de Indiase marine. In de voorwaarden van de uitvoervergunning is destijds opgenomen dat de LW-08 technologie bestemd was voor de Indiase marine en dat BEL derhalve geen in licentie geproduceerde radars aan derden mocht leveren zonder voorafgaande toestemming van de Nederlandse exportcontrole autoriteiten. Deze clausule is vastgelegd in het contract tussen Thales en BEL en vervolgens ook nog eens bevestigd in de door BEL afgegeven eindgebruikersverklaring.
Toen Thales begin 2013 door BEL werd benaderd met een verzoek tot offerte voor bepaalde onderdelen, bestemd voor RAWL-02 Mk III radars voor de marine van Birma/Myanmar, is het Indiase bedrijf gewezen op de contractuele verplichtingen. Daarbij heeft Thales direct aangegeven dat de Nederlandse exportcontrole autoriteiten, gelet op het door de EU ingestelde wapenembargo voor Birma/Myanmar, geen toestemming zouden kunnen verlenen.
Zo ja, heeft de Nederlandse overheid de mogelijkheid een levering op een dergelijke licentie te verbieden?
De Nederlandse staat heeft in beginsel geen zeggenschap over een Indiaas bedrijf en de transacties die dit bedrijf uitvoert. Wel heeft de Nederlandse overheid de mogelijkheid om de Nederlandse exporteur de verplichting op te leggen om in het contract met zijn (Indiase) eindgebruiker een clausule op te nemen dat betreffende eindgebruiker niet zonder toestemming van de Nederlandse overheid de onderhavige goederen/technologie mag doorverkopen aan derden. In het contract tussen Thales en BEL is ook een dergelijke clausule opgenomen. De Nederlandse overheid heeft in dit geval dus de mogelijkheid om de gevraagde toestemming niet te verlenen. Indien de eindgebruiker de verplichting tot het verkrijgen van voorafgaande toestemming negeert, dan is er sprake van contractbreuk met de Nederlandse leverancier. Bovendien houdt de eindgebruiker zich dan evenmin aan de verplichtingen van de door hem afgegeven eindgebruikersverklaring. Het mag duidelijk zijn dat de Nederlandse overheid een volgende vergunningaanvraag voor deze eindgebruiker zal weigeren.
Deelt u de mening dat wapenleveranties van nieuw en oud wapentuig tegen alle regels van het door de EU ingestelde wapenembargo voor Myanmar ingaan?
Ja. Nederland past wapenembargo’s scrupuleus toe. Het EU-wapenembargo op Birma/Myanmar omvat alle goederen die vermeld staan op de Gemeenschappelijke EU-lijst van Militaire Goederen. Leidend bij het vaststellen of goederen op deze lijst staan, zijn de specificaties, niet de productiedatum.
Bent u nog steeds bereid om gedetailleerd te gaan kijken naar de leveranties van Thales aan Indiase bedrijven?2
Conform de toezegging gedaan tijdens het Algemeen Overleg op 11 december 2014, blijft het kabinet actief in contact met Thales over leveranties aan Indiase bedrijven en toetst het die aanvragen zeer nauwlettend.
Wat gaat u doen om verdere schending van het wapenembargo tegen te gaan?
Uit de huidige informatie waar het kabinet over beschikt, blijkt niet dat Nederlandse bedrijven het EU-wapenembargo op Birma/Myanmar hebben geschonden.
Het vereiste inburgeringsexamen voor gezinsmigranten |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het Europese Hof van Justitie dat Nederland vaker vrijstelling aan gezinsmigranten moet geven voor het afleggen van het inburgeringsexamen1?
Ja.
Erkent u dat dit nu al de zoveelste keer is dat de Eueropese Unie een streng(er) toelatingsbeleid voor migranten dwarsboomt?
Het Kabinet staat voor een restrictief gezinsmigratiebeleid dat gericht is op succesvolle integratie. Uiteraard houdt het Kabinet zich wel aan de kaders die door het Europees recht worden gesteld. De Europese regelgeving komt tot stand met inbreng vanuit alle betrokken lidstaten. Bij de implementatie van Europese regelgeving heeft de Nederlandse regering altijd oog voor de toepassing daarvan in de Nederlandse context. Op Europees niveau blijft de inzet erop gericht om hierover de best mogelijke afspraken te maken. Op dit moment beraadt het Kabinet zich op de consequenties van de uitspraak.
Kunt u garanderen dat het huidige gezinsherenigingsbeleid niet verder wordt uitgehold vanwege deze uitspraak?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u inmiddels bereid, zolang Nederland nog bij de Europese Unie is aangesloten, te zorgen voor een «opt-out» op het gebied van immigratie en asiel, zodat Nederland niet langer gebonden is aan de veel te softe Europes regels op dit gebied? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn eerdere beantwoording in de brief van 21 mei 2014.2
Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben een uitzonderingspositie op het terrein van immigratie en asiel bedongen voordat deze lidstaten konden worden gebonden aan de EU-wetgeving ter zake. Indien een andere lidstaat een uitzonderingspositie wenst te verkrijgen kan dat alleen wanneer het EU-verdrag hiertoe zou worden aangepast. Alle lidstaten moeten akkoord gaan met die verdragswijziging en deze moet ook in alle lidstaten geratificeerd worden. Dit is geen realistische weg en daarmee is een Nederlandse opt-out op het gebied van immigratie en asiel niet opportuun.
Het bericht dat deurwaarders ziedend zijn over het daltarief van het CJIB |
|
Michiel van Nispen |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen over gerechtsdeurwaarders die woedend zijn over het daltarief van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB)?1
Ja.
Klopt het dat de vergoedingen van het CJIB aan de contractdeurwaarders de afgelopen jaren zijn gedaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welk bedrag?
De afspraken tussen het CJIB en gerechtsdeurwaarders over tarieven verschillen per type product. De vergoedingensystematiek en de daarmee samenhangende prijsafspraken zijn sinds 2012 slechts in beperkte mate gewijzigd. De enige substantiële verlaging betreft de vergoeding voor niet geïncasseerde vorderingen van het Zorginstituut Nederland die op verzoek van het CJIB werden teruggehaald. De oorspronkelijke prijs was bepaald vanuit de gedachte dat het meer complexe zaken betrof. Omdat uit een evaluatie bleek dat dit niet het geval is, is het standaardtarief voor deze zaken verlaagd van € 150,– naar € 75,–.
Deelt u de mening dat er in feite geen sprake kan zijn van vrije prijsvorming en marktwerking aangezien het CJIB door zijn feitelijke machts- en marktpositie steeds geringere vergoedingen vraagt, wat voor de deurwaarders betekent dat ze moeten slikken of stikken? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid deel ik dit standpunt niet. Dat een vragende partij een belangrijke positie op een markt inneemt en vanuit die positie een gunstige prijs probeert te bedingen, is een normaal gegeven waarmee concurrerende aanbieders van diensten of producten bij het opereren op een markt rekening dienen te houden. Dat is de essentie van marktwerking, waar in dit geval uiteindelijk ook de belastingbetaler baat bij heeft. Ter uitvoering van zijn wettelijke overheidstaak – in dit geval het in het algemeen belang maatschappelijk verantwoord incasseren van overheidsvorderingen – dient het CJIB te handelen binnen bestaande juridische kaders, o.a. omtrent inkoop en aanbesteding. Het CJIB doet dat ook.
Klopt het dat een contractdeurwaarder een A-vergoeding krijgt uitgekeerd per aangeleverde executoriale titel en een B-vergoeding indien deze daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd en de vordering derhalve wordt geïnd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe hoog zijn deze vergoedingen binnen de huidige afspraken en hoe hoog zijn deze vergoedingen in de aanbesteding?
Om een helder antwoord te kunnen geven op uw vraag schets ik eerst welke vergoedingen kunnen worden onderscheiden bij de uitvoering van werkzaamheden.
Aan de ene kant zijn er vergoedingen die de opdrachtgever (in dit geval: het CJIB) aan de opdrachtnemer (de gerechtsdeurwaarder) uitkeert. Dit zijn de zogenoemde A-vergoedingen.
Aan de andere kant zijn er vergoedingen die de opdrachtnemer op grond van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving in rekening mag brengen bij de debiteur. Dit zijn de zogenoemde B-vergoedingen. Het betreft de buitengerechtelijke kosten (maximaal 15% van de hoofdsom), alsmede de volledige tarieven uit het Besluit tarieven ambtshandelingen (Btag). Deze vergoedingen zijn voor de gerechtsdeurwaarder zelf en hoeven niet te worden afgedragen aan de opdrachtnemer.
De huidige afspraken over de vergoedingen verschillen per type zaak. Er zijn 3 categorieën te onderscheiden.
Allereerst de «bulkzaken». Het betreft de incasso van sancties in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), geldsomstrafbeschikkingen, geldboetevonnissen en de Europese geldelijke sancties. De prijs per vordering bedraagt daar € 3,53. Dit bedrag wordt uitgekeerd, ongeacht de uitkomst van de zaak.
Ten tweede zijn er de zaken in het strafrechtelijk domein waarvoor gerechtsdeurwaarders meer maatwerk dienen te leveren. Voor zaken die niet (geheel) geïnd kunnen worden, betaalt het CJIB € 175,–.
De derde categorie betreft de bestuursrechtelijke vorderingen. Voor zaken die niet (geheel) geïnd kunnen worden, betaalt het CJIB € 75,–. Indien de gerechtsdeurwaarder de gehele vordering (hoofdsom, gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten) weet te incasseren, wordt geen vergoeding uitgekeerd.
De gerechtsdeurwaarder incasseert in alle gevallen eerst de wettelijk vastgestelde tarieven voor de onkosten die hij maakt en die ten laste komen van de debiteur (de B-vergoedingen). Daarna worden geïnde bedragen in mindering gebracht op de hoofdsom.
De afspraken zoals genoemd in de aanbesteding in het kader van Clustering Rijksincasso zijn het best te vergelijken met de huidige afspraken tussen CJIB en gerechtsdeurwaarders over «bulkzaken». Dit betekent dat de gerechtsdeurwaarder voor alle zaken de A-vergoeding krijgt uitgekeerd. Bij een succesvolle incasso ontvangt de gerechtsdeurwaarder zowel de A-, als de B-vergoeding.
Ook de voorwaarden waaronder de gerechtsdeurwaarders de werkzaamheden moeten uitvoeren, verschillen per categorie. Een voorbeeld betreft de frequentie van de tussentijdse afdrachten. Het CJIB streeft naar generieke afspraken die gelden voor alle CJIB vorderingen. Hier wordt stapsgewijs naartoe gewerkt.
Als het bedrag van 10,33 euro is gebaseerd op ervaringscijfers van onder andere het CJIB, waarom wordt dit dan als maximumbedrag gehanteerd bij de aanbesteding en niet bijvoorbeeld als een gemiddelde of een minimumbedrag?
Bij de prijsvorming is er voor gekozen om geen no-cure-no-pay systematiek te hanteren, maar een bandbreedte aan te houden van € 0,87 en € 10,33 (beide excl. BTW) per zaak. Het klopt dat het maximumbedrag is gebaseerd op ervaringscijfers van het CJIB en de vijf organisaties voor wie het CJIB de incassotaken gaat verrichten. In een offerte-uitvraag kan geen gemiddelde prijs worden gehanteerd.
Zoals in antwoorden op eerdere Kamervragen2 over dit onderwerp reeds is gemeld, is er een aantal klachten ingediend tegen de aanbesteding in het kader van Clustering Rijksincasso. In het verlengde daarvan is een aantal kort geding procedures aanhangig gemaakt. In afwachting van de uitkomsten van deze procedures is de aanbesteding tijdelijk opgeschort. Uw vraag ziet deels op de hoogte van de vergoeding. Aangezien dit direct verband houdt met de vraagstukken die onder de rechter zijn, kan ik deze vraag op dit moment niet inhoudelijk beantwoorden.
Waarom is er bij de kostprijsberekening geen rekening gehouden met het rapport «Een gewichtig ambt gewogen», waaruit blijkt dat de kostprijs hoger ligt dan waar het CJIB vanuit gaat?2
Met de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet in 2001 is er bewust gekozen voor een vorm van geconditioneerde marktwerking binnen de gerechtsdeurwaarderspraktijk. De tarieven zijn vastgelegd in het Besluit tarieven ambtshandelingen (Btag). Bij de vaststelling van de hoogte van deze tarieven in het Btag is aangesloten bij de adviezen uit het rapport «Een gewichtig ambt gewogen»; dit zijn ook de tarieven waar het rapport op zag. Op deze wijze hier bij de kostprijsberekening rekening mee worden gehouden.
Deelt u de mening dat er strikt gezien wel sprake is van no-cure-less-fee in plaats van nop-cure-no-pay als er slechts 0,87 euro per niet-geïnde vordering zou worden uitgekeerd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening niet.
De gerechtsdeurwaarder ontvangt per overgedragen zaak een vaste vergoeding, ongeacht of de vordering wel, deels of niet geïncasseerd kan worden door de gerechtsdeurwaarder. De veronderstellingen dat de gerechtsdeurwaarder geen vaste vergoeding zou ontvangen (no-cure-no-pay), of dat de gerechtsdeurwaarder een lagere vergoeding zou ontvangen indien hij de vordering niet (volledig) weet te incasseren (no-cure-less-fee), zijn beiden onjuist.
Deelt u de mening dat hoe lager de vergoeding per niet-geïnde vordering is, hoe hoger het risico is dat een deurwaarder indirect voor eigen rekening int? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de eerder gegeven antwoorden op vraag 1, 2, 4, 5 en 74. Hierin wordt aangegeven dat de Gerechtsdeurwaarderswet het mogelijk maakt om – met behoud van waarborgen voor de positie van de schuldenaar – meer marktwerking in het ambtelijk domein van de gerechtsdeurwaarder te brengen. Daartoe voorziet die wet in een systeem waarin de prijsvorming in de relatie tussen opdrachtgever en gerechtsdeurwaarder volledig vrij is gelaten. Om die reden is gekozen voor het aanbesteden van de opdracht, waarbij in de prijsvorming een bandbreedte wordt gehanteerd. Het is aan de gerechtsdeurwaarder om een afweging te maken of, en zo ja voor welk bedrag hij zich wil inschrijven.
Komt het er in de praktijk vrijwel altijd op neer dat op het laagste bedrag per zaak wordt ingeschreven, omdat anders de kans kleiner is om de opdracht gegund te krijgen? Kan dit concurrentievervalsend werken omdat grotere kantoren deze lage kosten beter kunnen opvangen dan de kleine kantoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aangezien deze vragen direct verband houden met de vraagstukken die onder de rechter zijn, kan ik uw vragen op dit moment niet inhoudelijk beantwoorden.
Op welke manier kunnen partijen zich op dit moment onderscheiden op kwaliteit? In hoeverre wordt hier bij de aanbesteding rekening mee gehouden?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat deurwaarderskantoren die uit meerdere juridische entiteiten bestaan meer kans hebben dan kantoren die uit één juridische entiteit bestaan als eerstgenoemden zich allemaal inschrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, acht u dat wenselijk en is dit niet concurrentievervalsend?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u de verschillen uiteenzetten tussen de door het CJIB binnen de aanbesteding geboden prijzen en voorwaarden en die binnen de afspraken waarmee het CJIB momenteel zaken doet met zijn contractdeurwaarders? Kunt u deze verschillen toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke vergoedingsafspraken gelden er op dit moment tussen de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), Zorginstituut Nederland en de deurwaarders? Welke afspraken zullen door de nieuwe aanbesteding vervallen?
In de huidige vergoedingsafspraken van DUO met gerechtsdeurwaarders wordt uitgegaan van het beginsel «no cure, no pay». De deurwaarders ontvangen geen vaste vergoeding. De vergoeding is afhankelijk van het resultaat.
Voor zaken van Zorginstituut Nederland ontvangt de gerechtsdeurwaarder op dit moment voor de niet of niet-geheel geïncasseerde zaken een bedrag van € 75,– per dwangbevel. Indien de gerechtsdeurwaarder de eigen gemaakte kosten heeft geïnd, dan ontvangt hij dit bedrag niet. In de zaken waarin de gerechtsdeurwaarder wel de gehele vordering (dus hoofdsom, gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten) incasseert, wordt dus geen bedrag uitgekeerd aan de gerechtsdeurwaarder.
U vraagt mij daarnaast welke afspraken door de nieuwe aanbesteding komen te vervallen. Deze vraag houdt direct verband met vraagstukken (o.a. over de prijs) die onder de rechter zijn. Om die reden kan ik deze vraag op dit moment niet inhoudelijk beantwoorden.
Klopt het dat bijvoorbeeld met betrekking tot DUO-zaken de aanbestedingsfrequenties naar een wekelijkse in plaats van een maandelijks tussentijdse afdracht gaat en dat de behandelingstermijnen substantieel worden verkort? Wat zijn daarvan de redenen? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Het klopt dat wordt voorgesteld om te werken met een wekelijkse tussentijdse afdracht in plaats van een maandelijkse tussentijdse afdracht. Dit is conform de wens van de vijf opdrachtgevende organisaties. Vooralsnog zie ik geen belemmeringen voor deze handelwijze.
De behandeltermijnen worden niet substantieel verkort. Debiteuren krijgen de gelegenheid om binnen de huidige behandeltermijnen de vordering te voldoen.
Klopt het dat bijvoorbeeld met betrekking tot zaken van Zorginstituut Nederland de vergoeding van maximaal 75 euro bij niet volledig gedekte kosten komt te vervallen en tussentijdse afdrachten op dossierniveau worden verwacht, waardoor een forse druk wordt gelegd op de financiële positie van de deurwaarder? Wat zijn daarvan de redenen? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
De vergoedingen die aan gerechtsdeurwaarders zullen worden uitgekeerd, staan op dit moment nog niet vast. Aangezien ook deze vraag verband houdt met vraagstukken die onder de rechter zijn, kan ik deze op dit moment niet beantwoorden.
Bent u bereid de Kamer te zijner tijd op de hoogte te brengen van de uitspraak van het kort geding tussen de deurwaarders en de Nederlandse overheid over de aanbestedingsprocedure van het CJIB, met daarbij uw reactie?
De uitspraken zullen, wanneer zij zich daartoe lenen, worden gepubliceerd op de website van de rechtspraak: www.Rechtspraak.nl. Uiteraard zal, voor zover de definitieve uitspraken gevolgen hebben voor de aanbesteding, hieraan uitvoering worden gegeven.
Waarom start het onderzoek naar de deurwaarderstarieven pas na de zomer? Zullen de uitkomsten van dit onderzoek meegenomen worden in eventuele toekomstige aanbestedingen door het CJIB?
Het opzetten van een dergelijk onderzoek vergt een gedegen voorbereiding. Het onderzoek bevindt zich thans in de aanbestedingsfase, waarin externe onderzoekers worden benaderd met het verzoek offerte uit te brengen. Naar verwachting start het onderzoek in het najaar van 2015.
In de relatie opdrachtgever – gerechtsdeurwaarder geldt dat de totstandkoming van het tarief voor dienstverlening van de gerechtsdeurwaarder volledig vrij is. Dit tarief moet worden onderscheiden van het schuldenaarstarief, dat het vaste op kostprijs gebaseerde tarief vormt dat voor het verrichten van een ambtshandeling aan de schuldenaar in rekening mag worden gebracht. Het onderzoek naar de tarieven van ambtshandelingen betreft het schuldenaarstarief. De uitkomsten van het onderzoek hebben daarom geen rechtstreekse betekenis voor de wijze waarop opdrachtgevers, waaronder het CJIB, met gerechtsdeurwaarders tot prijsvorming komen.
Berichtgeving over “monsterfile” op de A2 door ongeval bij Everdingen |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «monsterfile» op A2 door ongeval?1
Ja.
Klopt het dat Rijkswaterstaat (RWS) kunstmatige files voor de A2-tunnel bij Utrecht creëert door middel van de zogenoemde tunneldosering? Klopt de stelling dat tunneldosering de laatste maanden vaker wordt toegepast? Zo ja, in welke mate en wat is hiervoor de reden?
Nee, dat klopt niet. De maatregel tunneldosering is een file verplaatsingssysteem. De file wordt niet gecreëerd, maar buiten de tunnel verplaatst. Het klopt dat in het afgelopen jaar een stijging van de tunneldosering heeft plaatsgevonden bij de A2 Leidsche Rijntunnel van gemiddeld 60x per maand naar gemiddeld 140x per maand (gemeten per rijrichting en tunnelbuis). De reden is de toename van congestie en ongevallen voorbij de tunnel door een toegenomen verkeersaanbod.
Sinds wanneer past RWS een dergelijke tunneldosering toe en op grond waarvan wordt deze toegepast door RWS? In hoeverre speelt de nieuwe tunnelveiligheidswet (de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels) hierin een rol? Verplicht deze tot volledige afsluiting van de tunnel?
Bij de A2 Leidsche Rijntunnel wordt tunneldosering sinds de openstelling in 2012 toegepast. Dit op basis van bestuurlijke afspraken, die zijn gebaseerd op het advies van de toenmalige Commissie Tunnelveiligheid.
De nieuwe Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels (Warvw) uit 2013 en onderliggende regelgeving eist geen tunneldosering. Files in tunnels worden niet verboden, mits wordt voldaan aan de wettelijke veiligheidsnorm. De Warvw eist dan ook geen volledig afsluiten van een tunnel in geval van file.
Vindt u een file van 23 kilometer door het toepassen van tunneldosering acceptabel? Wordt er ook gemonitord hoeveel files er dit jaar rond en nabij de A2-tunnel zijn veroorzaakt door toepassing van tunneldosering? Is er inzicht in de maatschappelijke kosten van deze vertragingen? Zo nee, bent u bereid om rond en nabij de A2-tunnel de files te monitoren?
De betreffende file werd niet veroorzaakt door het toepassen van tunneldosering. Uitsluitend het deel van de file dat in de tunnel dreigde te ontstaan is verplaatst naar vóór de tunnel. Het aantal files rondom de tunnel wordt inderdaad gemonitord, zie het antwoord op vraag 2 en de periodieke Publieksrapportage Rijkswegennet.
De maatschappelijke kosten van de vertragingen zijn te berekenen, echter, de reistijd wordt niet vergroot door de tunneldosering, waardoor ook de maatschappelijke kosten van de files niet toenemen door de tunneldosering.
Zijn er ook andere trajecten bij u bekend waar dit probleem van tunneldosering en vervolgens toenemende filevorming zich voordoet? Zo ja, welke?
Tunneldosering wordt ook toegepast bij de Coentunnel en de A73 tunnels bij Roermond. Ook hier gaat het om verplaatsing van files.
Heeft Nederland met de invoering van de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels en de toepassing van de tunneldosering gekozen voor strengere veiligheidsnormen dan de andere Europese landen? Zo ja, waarom?
De Warvw en onderliggende regelgeving bevat geen eisen omtrent tunneldosering. De wettelijke veiligheidsnorm die in de Warvw is opgenomen is gemiddeld genomen niet strenger dan in overige Europese landen.
Is er verkend of er andere manieren zijn om aan de beoogde doelstellingen van de tunnelveiligheid te voldoen? Deelt u de vrees dat het middel, «tunneldosering», erger is dan de kwaal, «bevorderen van de veiligheid in de tunnel»? Zo nee, waarom niet?
De A2 Leidsche Rijtunnel is gerealiseerd voorafgaand aan de wetgeving uit 2013. De afweging toentertijd was dat in de tunnel aanvullende veiligheidsmaatregelen nodig waren, vanwege de hoge verkeersintensiteit in de tunnel en de lengte van de tunnel. Op basis van deze afweging is de tunneldosering geïntroduceerd. Desalniettemin komt de uitrusting in de A2 Leidsche Rijn tunnel in zeer hoge mate overeen met de in de wet vastgelegde gestandaardiseerde uitrusting. Omdat tunneldoseren geen extra file veroorzaakt, zie ik geen dringende reden om de bestuurlijke afspraken met de gemeente Utrecht – als bevoegd gezag – te herzien.
Bent u bereid om te kijken naar een oplossing op de A2 door middel van bijvoorbeeld tijdelijke opening van een spits- of vluchtstrook dan wel een betere aansluiting van het onderliggende dan wel aansluitende wegennetwerk?
Er wordt gekeken naar mogelijkheden om de doorstroming op het aansluitende wegennet te verbeteren. Bij deze mogelijkheden gaat het om (beperkte) infrastructurele verbeteringen en het programma Beter Benutten. Het (tijdelijk) openen dan wel realiseren van spits- of vluchtstroken overweeg ik niet, omdat dit relatief kostbaar is door aan te brengen voorzieningen voor veiligheid (incidentcamera’s en- detectie) en hiervoor op dit moment geen budget is gereserveerd.
Bent u bereid om de weggebruikers beter te informeren over het doel en het gebruik van het middel tunneldosering? Zo ja, op welke wijze en wanneer wordt hiermee gestart?
Rijkswaterstaat communiceert op verschillende manieren over tunneldoseren. Op de eigen website is een tunneldossier aangemaakt waarin een animatie over tunneldoseren staat. Deze animatie is ook te vinden op Youtube en wordt verspreid via twitter en facebook. Tevens wordt deze animatie meegestuurd bij vragen of klachten over tunneldoseren die via de RWS-informatielijn binnenkomen.
Onvoldoende bekostiging om het onderwijs en de zorg voor leerlingen met een ernstig meervoudige beperking (cluster 3) te garanderen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat samenwerkingsverbanden onder het juk van de bezuinigingen (verevening) door het passend onderwijs leerlingen met een ernstige meervoudige beperking (EMB) in een lagere bekostigingscategorie plaatsen (LG – middenbekostiging in plaats van MG – hoge bekostiging) ondanks dat deze leerlingen nog steeds ernstig meervoudig beperkt zijn?1
Samenwerkingsverbanden bepalen zelf de criteria om leerlingen toe te laten tot het (voortgezet) speciaal onderwijs (het (v)so) en de hoogte van de ondersteuningsbekostiging (laag, midden of hoog).
Gegeven de grote ondersteunings- en zorgbehoefte van leerlingen met een ernstige meervoudige beperking (emb), is voor deze leerlingen een toelaatbaarheidsverklaring met de hoogste bekostiging (categorie 3) nodig.2 Daarom is voorgesteld de toelaatbaarheidsprocedure voor de groep emb-leerlingen te vereenvoudigen. De sectororganisaties hebben hiervoor in overleg met (v)so-scholen, samenwerkingsverbanden en OCW een landelijke procedure ontwikkeld waarmee (v)so-scholen een toelaatbaarheidsverklaring met categorie 3 kunnen aanvragen voor emb-leerlingen. Er zijn ook andere maatregelen getroffen om de organisatie van onderwijs en zorg voor deze leerlingen beter mogelijk te maken, zoals de regeling bijzondere bekostiging waar u naar verwijst in vraag 3 en de inzet van onderwijszorgconsulenten.
Mocht een (emb-)leerling toch een toelaatbaarheidsverklaring ontvangen in een andere categorie dan ouders of school nodig achten, dan hebben zij de mogelijkheid daartegen bezwaar te maken bij het samenwerkingsverband.
Bent u van mening dat voor leerlingen met een EMB op een cluster 3 school (mytyl- of tyltylschool) altijd de hoogste bekostigingscategorie (€ 26.000) dient te gelden in verband met de hoge onderwijs- en zorgbehoefte die deze leerlingen hebben? Zo nee, kunt u dit toelichten?2
Het uitgangspunt is dat leerlingen de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. Gezien de ondersteunings- en zorgbehoefte van emb-leerlingen betekent dat, dat een toelaatbaarheidsverklaring met een categorie 3-bekostiging nodig is. Dat blijkt ook uit het onderzoek dat onlangs hierover is uitgevoerd en met de zevende voortgangsrapportage passend onderwijs aan de Tweede Kamer is gestuurd.4
Kunt u toelichten of de introductie van de regeling bijzondere bekostiging voor ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen – waar scholen met cluster 3 leerlingen een beroep op kunnen doen – beoogt dat samenwerkingsverbanden de bekostigingscategorie voor ernstig meervoudig beperkte leerlingen verlagen van MG naar LG? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze samenwerkingsverbanden tot de orde te roepen?3
De regeling betreft de toekenning van bijzondere (aanvullende) bekostiging voor emb-leerlingen. De middelen voor deze regeling worden weggehaald bij de samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Voorwaarde om in aanmerking te komen voor bijzondere bekostiging is onder meer dat de leerling voldoet aan de in de regeling beschreven definitie van een emb-leerling en dat de leerling, als gevolg daarvan, een toelaatbaarheidsverklaring heeft met bekostiging categorie 3. Het is dan ook nadrukkelijk niet de bedoeling dat samenwerkingsverbanden de bekostiging van emb-leerlingen verlagen naar categorie 2.
Voor de zomer heb ik alle samenwerkingsverbanden geïnformeerd over de regeling. Ik ga ervan uit dat zij bekend zijn met het doel van de regeling en de bekostiging van emb-leerlingen niet verlagen naar categorie 2. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heb ik daar ook geen signalen over ontvangen.
Kunt u toelichten wat er in de brief precies bedoeld wordt met de zinsnede «de inzet van een verpleegkundige kan betaald worden uit andere financieringsstromen dan de bekostiging die het samenwerkingsverband verstrekt»? Welke financieringsstromen worden hier precies bedoeld?
In de brief wordt aangegeven dat de bekostiging van eventuele verpleging betaald kan worden uit de zorgindicatie van de leerling. Hiermee wordt gedoeld op verpleging die bekostigd wordt op grond van de Zorgverzekeringswet of op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
Realiseert u zich dat de lagere bekostigingscategorie voor ernstig meervoudig beperkte leerlingen op cluster 3 scholen betekent dat er geen verpleegkundigen meer (al of niet op detacheringsbasis) kunnen worden aangenomen door de school, maar dat de verpleegkundige zorg versnipperd raakt, omdat het kindgebonden is en niet meer gebundeld kan worden per school? Kunt u toelichten hoe scholen voor cluster 3 hiermee dienen om te gaan? Wat betekent dit voor de bureaucratische en administratieve rompslomp als scholen per kind verpleegkundige zorg dienen in te kopen? Bent u zich ervan bewust dat de verpleegkundige zorg voor leerlingen met een ernstig meervoudige beperking gedurende de gehele schooldag beschikbaar moet zijn in verband met het verrichten van voorbehouden medische handelingen en daarmee moeilijk te voorspellen is?
Zoals hierboven aangegeven, zijn er geen signalen dat voor emb-leerlingen geen toelaatbaarheidsverklaring categorie 3 wordt afgegeven. Scholen met veel emb-leerlingen krijgen met de regeling bijzondere bekostiging juist meer zekerheid over de extra bekostiging voor deze groep leerlingen.
Over de inzet van verpleegkundige zorg kan ik u het volgende melden.
Sommige scholen hebben zelf een verpleegkundige in dienst, gefinancierd uit de onderwijsbekostiging en/of uit de aanvullende middelen vanuit de zorg. De invulling van de formatie is daarbij aan het bevoegd gezag van de school en mede afhankelijk van de problematiek van de ingeschreven leerlingen.
Andere scholen hebben voor hun leerlingen die verpleging nodig hebben, afspraken gemaakt met zorgaanbieders voor zorg in natura. Zij hebben dan zelf geen verpleegkundigen of verzorgenden in dienst, maar vanuit de zorginstelling (bijvoorbeeld de kinderthuiszorgorganisatie in de regio of de naastgelegen zorginstelling waarmee een school samenwerkt) wordt zorg «in natura» geleverd: er komt een zorgverlener op school om waar nodig verpleegkundige zorg te bieden.
Op welke wijze gaat u scholen die met dergelijke bezuinigingspraktijken van de samenwerkingsverbanden te maken krijgen, compenseren?4
De samenwerkingsverbanden zijn verantwoordelijk voor (de bekostiging van) de extra ondersteuning van leerlingen. Vanwege de knelpunten die scholen en ouders het afgelopen jaar hebben ervaren, is een aantal maatregelen getroffen, waaronder de regeling bijzondere bekostiging. Ik ga ervan uit dat de eerder gesignaleerde knelpunten hiermee worden opgelost en houd hierbij de vinger aan de pols.
Wat vindt u ervan dat scholen voor leerlingen met een ernstig meervoudige beperking door de bezuinigingen van de samenwerkingsverbanden moeten besluiten om leerlingen te weigeren of zelf de hele school te sluiten? Welke maatregelen gaat u nemen om deze scenario's te voorkomen?
Dat scholen leerlingen weigeren of zelfs moeten sluiten vanwege bezuinigingen is bij mij niet bekend. Zoals in bovenstaande antwoorden is aangegeven zijn maatregelen getroffen om de knelpunten die ouders en scholen afgelopen jaar hebben ervaren op te lossen. De regeling bijzondere bekostiging biedt scholen extra ruimte om onderwijs en zorg te combineren. Verder bieden de zorgstelsels (Jeugdwet, Wlz en Zorgverzekeringswet) ook ruimte om het combineren van zorg en onderwijs mogelijk te maken. Ook biedt de nieuwe gesprekshandreiking voor onderwijs en zorg concrete informatie en bieden de onderwijszorgconsulenten ondersteuning als ouders en school er samen niet uitkomen. Ik zie dan ook geen aanleiding om verdere maatregelen te nemen.
Bent u nog steeds van mening dat er geen speciale regeling in overleg met het onderwijsveld ontworpen hoeft te worden om scholen per ernstig meervoudig gehandicapte leerling (cluster 3) met een indicatie voor de Wet langdurige zorg een vast bedrag per schooljaar centraal toe te wijzen om het onderwijs en de zorg op school voor deze leerling te organiseren, gekoppeld aan de teldatum in het onderwijs, en waarbij de zorg op school niet ten koste gaat van de zorg thuis?5
Met de nieuwe emb-regeling bijzondere bekostiging, die op 10 juli in de Staatscourant is gepubliceerd, heb ik hier feitelijk aan voldaan.8 Een (v)so-school kan voor alle leerlingen die voldoen aan de definitie van emb-leerling bijzondere bekostiging aanvragen, waarbij uitgegaan wordt van het aantal emb-leerlingen dat op de teldatum op de school stond ingeschreven.
In de definitie van emb-leerlingen in de regeling is het criterium losgelaten dat de leerling over een Wlz-indicatie moet beschikken. Uit onderzoek onder mytyl- en tyltylscholen bleek namelijk dat niet elke emb-leerling een Wlz-indicatie heeft, maar dat er ook emb-leerlingen zijn die zorg ontvangen op basis van de Jeugdwet of de Zorgverzekeringswet. Daarom is het mogelijk gemaakt dat een (v)so-school ook voor emb-leerlingen met een andere zorgindicatie een beroep kan doen op de nieuwe emb-regeling.
Bent u bereid om (ernstig) meervoudig gehandicapte leerlingen op een cluster 3 school uit te zonderen van het zogenaamde passend onderwijs, omdat tot dusverre is gebleken dat deze leerlingen het kind van de rekening zijn geworden van de invoering van het passend onderwijs?
Hiervoor zie ik geen aanleiding. Zoals ook blijkt uit de antwoorden op vraag 7 en 8, zijn de emb-leerlingen niet het kind van de rekening. Wel hebben scholen en ouders knelpunten ervaren bij de invoering van passend onderwijs en de vernieuwingen in de zorg. Naar aanleiding hiervan zijn maatregelen getroffen. De wet- en regelgeving in combinatie met de aanvullende maatregelen zorgen ervoor dat zowel het onderwijs als de (medische) zorg voor emb-leerlingen is geborgd. Uit onderzoek van Infinite naar bekostiging van scholen met emb-leerlingen blijkt verder dat er op de onderzochte scholen in het schooljaar 2014–2015 gemiddeld meer bekostiging vanuit OCW beschikbaar gekomen is dan in het schooljaar ervoor.9
Erkent u dat voor veel leerlingen de invoering van het passend onderwijs, knellend onderwijs blijkt te zijn? Kunt u dit toelichten?
Deze mening deel ik niet. In de zevende voortgangsrapportage passend onderwijs treft u meer informatie aan over de ervaringen in het eerste invoeringsjaar en mijn aandachtspunten hierbij.
Acht u het wenselijk dat de residentiele plaatsbekostiging plaats vindt op basis van hoofdschoolsoort, waardoor mytyl-tyltylscholen voor meervoudig gehandicapte leerlingen in eerste instantie alleen voor een midden categorie worden bekostigd en daarom per leerling een uitgebreide onderbouwde aanvraag voor een toelaatbaarheidsverklaring met een hogere bekostiging bij het samenwerkingsverband moeten aanvragen? Wat gaat u doen om de belofte waar te maken dat passend onderwijs tot minder bureaucratie leidt en deze onnodige administratieve rompslomp en verhoging van de bureaucratie te stoppen?
Voor de bekostiging van leerlingen die geplaatst zijn in een residentiële instelling wordt inderdaad gekeken naar de hoofdschoolsoort. Indien dit niet aansluit bij de gewenste bekostigingscategorie kan het samenwerkingsverband een toelaatbaarheidsverklaring met de gewenste bekostigingscategorie toekennen. Met het samenwerkingsverband kunnen onderlinge afspraken worden gemaakt over de invulling van die procedure. Dan kan een balans worden gevonden tussen de administratieve lasten van de school enerzijds en de informatiebehoefte die het samenwerkingsverband heeft om de aanvraag te kunnen beoordelen anderzijds.
Voor leerlingen met een ernstige meervoudige beperking hebben de sectororganisaties overigens een modelaanvraagformulier voor een toelaatbaarheidsverklaring ontwikkeld, om onnodige bureaucratie bij leerlingen met een vaststaande zorgbehoefte te voorkomen.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar – voornamelijk ernstig meervoudig beperkte – leerlingen waarbij wel degelijk mogelijkheden zijn voor onderwijs, maar waarbij uit financiële overwegingen door het samenwerkingsverband is besloten om hen een ontheffing van de leerplicht voor de gehele schoolloopbaan af te geven? Acht u dit een wenselijke praktijk en welke mogelijkheden ziet u om dit soort beslissingen een halt toe te roepen?
Een samenwerkingsverband kan geen ontheffing van de leerplicht afgeven of daarover een besluit nemen. Alleen ouders kunnen bij de gemeente een beroep doen op een vrijstelling van inschrijving op grond van de Leerplichtwet, bijvoorbeeld op grond van medische of psychische ongeschiktheid (artikel 5, onder a van de Leerplichtwet). Er moet dan altijd een verklaring van een deskundige worden overlegd. Zoals ook in het algemeen overleg aan de orde is geweest, wil ik aan ouders de ruimte laten om voor hun kind met ernstige meervoudige beperkingen zelf de keuze te maken voor onderwijs.
Wat is uw reactie op het bericht dat het openbaar ministerie (OM) al in 2004 wist dat de eerder veroordeelde Hunnik de Hilversumse platenbaas Van der Laar niet gedood kon hebben, maar dat deze ontlastende informatie jarenlang niet is gedeeld met de veroordeelde, ondanks herhaalde verzoeken hiertoe?1
De Hoge Raad heeft op 26 mei 2015 de herzieningsaanvraag toegewezen en bepaald dat het gerechtshof Den Haag de zaak opnieuw moet behandelen. Nu de zaak onder de rechter is, past het mij niet een oordeel te geven op de gang van zaken en het onderzoek.
Is het waar dat de reden voor de weigering het ontlastende rapport te verstrekken was dat de veroordeelde werd gezien als derde en dat de privacy van anderen (de mogelijke daders) gewaarborgd moest worden? Hoe beoordeelt u dit? Was geen andere oplossing denkbaar geweest om er voor te zorgen dat ontlastende informatie, die van belang kon zijn voor een herzieningsverzoek en het zuiveren van de naam, de (mogelijk ten onrechte) veroordeelde wel zou bereiken?
Nee, dat is niet waar. Het betreffende rapport is in 2004 in opdracht van het arrondissementsparket opgemaakt en bestaat uit informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid uit 2002 en een analyse van de reeds bekende informatie uit het procesdossier. Dit rapport behoorde niet tot het procesdossier, omdat het pas na het onherroepelijk worden van de veroordeling in 1994 is opgesteld.
In de periode van 2006 tot en met 2011 heeft de veroordeelde (eerst alleen, later met zijn raadsman) enkele verzoeken om inzage in zijn gegevens gedaan bij het ressortsparket. De veroordeelde heeft toen inzage gehad in het procesdossier dat zich bij het ressortsparket bevond. Bij het ressortsparket was het bestaan van de het rapport niet bekend. Er is toentertijd ook geen overleg geweest tussen het ressortsparket en het arrondissementsparket. Eerst in 2012 is het rapport bij het procesdossier gevoegd. Daarom is pas in 2012 inzage in dit rapport gegeven aan de veroordeelde.
Hoe kan het dat het OM dit rapport ook niet heeft gedeeld met de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS) die gerechtelijke dwalingen onderzoekt, waardoor de zaak al jaren geleden heropend had kunnen worden?
Hoewel in 2006 door het arrondissementsparket is geoordeeld dat de zaak mogelijk zou moeten worden voorgelegd aan de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS), is dat nooit gedaan. Dit is voor het Openbaar Ministerie (OM) aanleiding geweest om tegelijk met het onderzoek naar het daderschap in deze zaak ook te kijken naar de gang van zaken rond het niet voorleggen van de zaak en het rapport aan de CEAS. In dit kader heeft er archiefonderzoek bij het OM plaatsgevonden en is er gesproken met de toenmalig betrokken medewerkers van het OM. Dit heeft echter niet tot duidelijkheid geleid over de reden waarom de zaak niet is voorgelegd aan de CEAS. Het is inderdaad onbevredigend dat niet meer kan worden achterhaald waarom dit niet is gebeurd.
Deelt u de mening dat het onbevredigend is dat volgens het OM niet meer te achterhalen is waarom dit is gegaan zoals het is gegaan?2
Zie antwoord vraag 3.
Is nader onderzoek mogelijk en kansrijk om op te helderen waarom dit is gebeurd, wie hiertoe heeft besloten en waarom? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn reeds maatregelen genomen om te voorkomen dat dit in de toekomst nog eens op deze wijze kan gebeuren? Zo ja, welke? Zo nee, welke maatregelen moeten er nog genomen worden?
Met de inwerkingtreding van de Wet herziening ten voordele per 1 oktober 2012 is de CEAS opgeheven. De taken van de CEAS zijn overgedragen aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Een veroordeelde kan bij de procureur-generaal ter voorbereiding van zijn herzieningsaanvraag een verzoek indienen tot nader onderzoek naar bepaalde feiten. Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek tot nader onderzoek kan – of in bepaalde gevallen moet – de procureur-generaal advies vragen aan de adviescommissie afgesloten strafzaken. Deze adviescommissie is vergelijkbaar met de voormalige toegangscommissie van de CEAS. De adviescommissie is niet alleen bevoegd om kennis te nemen van alle stukken die verband houden met de strafzaak, maar ook om deskundigen en bij de strafzaak betrokken medewerkers van de politie en het OM te horen.
Welke waarborgen zijn er inmiddels om er voor te zorgen dat dergelijke (ontlastende) informatie niet meer zal worden achtergehouden voor de veroordeelde, zijn advocaat en de CEAS?
Zie antwoord vraag 6.
De situatie van de Rohingya’s uit Myanmar |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Verenigde Staten willen hulp bieden aan Rohingya-vluchtelingen in Azië»1 en «Lichamen van 30 Rohingya moslims in massagraf gevonden»?2
Ja.
Deelt u de mening dat de Rohingya’s een zodanig onmenselijke behandeling verduren dat hier spoedige actie tegen moet worden ondernomen? Zo ja, bent u bereid, net als de Verenigde Staten, financiële hulp te bieden aan de bootvluchtelingen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bezorgd over de situatie van de Rohingya en zet zich er voor in deze te verbeteren. Nederland draagt met ongeoormerkte bijdragen bij aan diverse humanitaire organisaties die actief zijn in Birma/Myanmar (bijvoorbeeld OCHA, UNHCR, WFP, ICRC, UNICEF en MSF-Holland). Deze organisaties zetten zich in voor het verbeteren van de situatie van de Rohingya en van verschillende andere kwetsbare groepen, waaronder de Kachin en Karen.
Daarnaast draagt Nederland bij aan het ontwikkelingsfonds van de Europese Unie. De Europese Unie heeft verschillende programma’s in Rakhine State. De EU heeft onder andere op het hoogtepunt van de crisis EUR 300.000 bijgedragen aan de IOM om humanitaire hulp te verstrekken aan vluchtelingen en migranten in Indonesië, Thailand en Maleisië.
Deelt u de mening van Brad Adams, Azië-Directeur Human Rights Watch, dat de mensenhandel in Thailand al een erg lange tijd enorm uit de hand loopt? Onderschrijft u de duiding van de huidige situatie in Thailand door het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken in het rapport «Trafficking in Persons Report 2014»3 waarin wordt gesteld dat de Thaise overheid geen serieuze inspanningen verricht om de mensenhandel tegen te gaan? Zo ja, bent u dan bereid om er (al dan niet nogmaals) specifiek bij de Thaise overheid op aan te dringen om de mensenhandel in het land aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Mensenhandel in Thailand (en omringende landen) is een groot probleem. De Thaise overheid heeft tot op heden onvoldoende effectieve stappen ondernomen om mensenhandel aan te pakken. Van een systematische aanpak, bescherming van slachtoffers en preventie lijkt nog nauwelijks sprake. Het probleem is diepgeworteld. Mensenhandel wordt onder meer door tussenpersonen (brokers), syndicaten en corrupte ambtenaren in stand gehouden; witwas- en andere criminele praktijken zijn hiermee direct verbonden.
Nederland oefent in EU-verband continue druk uit op de Thaise overheid om mensensmokkel en uitbuiting aan te pakken. De Thaise autoriteiten lijken zich de recente internationale kritiek aan te trekken. Dit blijkt uit de kleine stappen die Thailand gemaakt heeft – zoals het aanpakken van corrupte officials die betrokken waren bij mensensmokkel en het intrekken van tienduizenden vislicenties. Het kabinet zal zich er voor blijven inspannen dat de Thaise overheid mensenhandel meer systematisch aanpakt. Nederland, de EU en andere partners zijn bereid Thailand hierbij te ondersteunen.
Is het nog steeds zo, zoals uw ambtsvoorganger in zijn antwoorden op eerdere vragen aangaf4, dat Nederland een bijdrage geeft aan Thailand voor de opvang van vluchtelingen uit Myanmar? Zo ja, wat bedraagt deze bijdrage? Zo nee, waarom niet meer?
In Thailand worden nog steeds naar schatting 100.000 vluchtelingen uit Birma/Myanmar opgevangen. Dit zijn vooral Karen en Kachin minderheden die vanwege aanhoudend geweld hun woonplaats moesten ontvluchten.
Tussen 2007 en 2012 heeft Nederland via ZOA bijgedragen aan het The Border Consortium Relief Programme (TBC) ten behoeve van opvang van Birmese vluchtelingen in Thailand en aan de Thais-Birmese grens. In totaal heeft Nederland hieraan EUR 8.855.240 bijgedragen. Sinds 2008 heeft ZOA zich voorbereid om in 2014 hun activiteiten in Thailand geleidelijk te beëindigen en over te dragen aan andere organisaties. Momenteel draagt Nederland bij via het ontwikkelingsfonds van de Europese Unie (Azië Actie Programma).
Is het nog steeds zo, zoals uw ambtsvoorganger in zijn antwoorden op eerdere vragen aangaf5, dat Rohingya-vluchtelingen geen toegang hebben tot vluchtelingenkampen in Thailand en hierdoor in detentiecentra verblijven, omdat Thailand ze niet als vluchtelingen erkent? Zo ja, bent u dan bereid om Thailand hierop aan te spreken en te overwegen om de Nederlandse bijdrage aan kampen in Thailand ervan afhankelijk te maken dat de Rohingya-vluchtelingen toegang verkrijgen tot de kampen in Thailand?
Thailand is geen partij bij het VN-Vluchtelingenverdrag en verstrekt personen geen vluchtelingenstatus. Thailand beschouwt het lot van vluchtelingen binnen de landsgrenzen als een immigratiezaak. Er worden geen Rohingya in de opvangkampen aan de Thais-Birmese grens gehuisvest. Het is overigens de vraag of de Rohingya in deze kampen veilig opgevangen zouden kunnen worden. De organisatie de de kampen beheert, The Border Consortium, vreest voor grote onderlinge spanningen met de daar verblijvende groepen.
Nederland dringt in EU verband aan op verbetering van de omstandigheden van opvang van Rohingya in Thailand. Nederland brengt voorts, o.a. in EU-verband, de schendingen van de rechten van vluchtelingen en asielzoekers regelmatig op bij de Thaise autoriteiten en benadrukt het belang van spoedige ratificatie van het VN Vluchtelingenverdrag. Ook wordt in EU verband ingezet op andere manieren om misstanden met betrekking tot vluchtelingen in Thailand aan te pakken, onder meer door steun aan NGO’s in de regio die zich met de problematiek bezig houden.
Zijn er tijdens het bezoek van de president van Myanmar aan Nederland in 2014 tussen vertegenwoordigers van de Nederlandse regering en de president van Myanmar (of andere vertegenwoordigers van de zijde van Myanmar) gesprekken geweest over de situatie van de Rohingya’s en de mensenrechten in Myanmar? Zo ja, wat was de uitkomst van deze gesprekken en wordt er door de Nederlandse regering gecontroleerd op het nakomen van gedane toezeggingen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het bezoek van president U Thein Sein aan Nederland in september 2014 is zowel door de Minister-President als door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking het belang van universele mensenrechten benadrukt. In een bilateraal gesprek met de Birmese Minister van Buitenlandse Zaken is uitgebreid gesproken over de situatie van de Rohingya. Tijdens haar bezoek aan Birma/Myanmar heeft ook de Staatssecretaris van Economische Zaken zorgen over de Rohingya aan de orde gesteld bij president U Thein Sein. Zij benadrukte het belang van inclusiviteit. Vanzelfsprekend zal het kabinet de situatie van de Rohingya blijven monitoren en ook in toekomstige gesprekken aan de orde stellen.
Deelt u op dit moment de mening van Human Rights Watch, dat er in Myanmar sprake is van etnische zuivering van (de Rohingya) moslims?6 Zo nee, waarom niet?
Het betreffende rapport van Human Rights Watch gaat over de periode juni tot oktober in 2012. Er hebben zich sindsdien geen incidenten op dezelfde schaal voorgedaan. Het kabinet maakt zich grote zorgen over systematische onderdrukking en schendingen van de mensenrechten van de Rohingya en andere moslims in Birma/Myanmar.
Bent u bekend met het feit dat de regering van Myanmar vorig jaar de Nederlandse tak van Artsen Zonder Grenzen heeft opgedragen haar werk in Myanmar te stoppen7 en denkt u dat dit verband had met het feit dat zij als een van de weinige instanties hulp bood aan de Rohingya’s?
Ja, het kabinet is bekend met problemen rond de werkzaamheden van Artsen zonder Grenzen in Rakhine. In de beantwoording van de Kamervragen van het lid Sjoerdsma over religieuze spanningen in Birma/Myanmar heeft het kabinet aangegeven bezorgd te zijn over de evacuatie van humanitaire organisaties uit Rakhine State in maart 2014; en over belemmerde toegang tot Rakhine in de periode daarna. Het kabinet hecht veel waarde aan ongehinderde en veilige toegang voor humanitaire organisaties tot alle delen van Birma/Myanmar, inclusief Rakhine State. De Nederlandse ambassadeur heeft dat in 2014 op ministerieel niveau opgebracht in Birma/Myanmar. Ook de EU, de VS en verschillende Europese lidstaten hebben de situatie opgebracht. Tijdens het inkomend bezoek van president Thein Sein is door zowel de Minister-President als de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aangedrongen op ongehinderde en veilige toegang voor humanitaire organisaties tot Rakhine State. Artsen zonder Grenzen heeft inmiddels haar werkzaamheden in Rakhine State kunnen hervatten.
Heeft u met vertegenwoordigers van de regering van Myanmar gesproken over het feit dat de Nederlandse tak van Artsen Zonder Grenzen haar werk in Myanmar moest stoppen? Zo ja, wat was de uitkomst van deze gesprekken en heeft Artsen Zonder Grenzen inmiddels haar werk weer kunnen hervatten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Acht u het wenselijk dat het kabinet, getuige de bijdrage van de Staatssecretaris van Economische Zaken in een interview met het Algemeen Dagblad8, door economische deals werkt aan de politieke stabiliteit in Myanmar, terwijl in Myanmar door het regime stelselmatig de mensenrechten van de Rohingya’s en andere groepen worden geschonden?
Het kabinet is van mening dat de transitie ten gunste moet komen van alle inwoners van Birma/Myanmar. Het kabinet zet zich in voor stabiliteit, inclusieve economische ontwikkeling, democratische ontwikkeling en verbetering van de mensenrechtensituatie inclusief het aanpakken van onrechtvaardigheid. Het één kan niet zonder het ander.
Door de hulp-handel agenda in te zetten kan met Nederlandse kennis en kunde worden bijgedragen aan beter waterbeheer en voedselzekerheid. Inclusieve economische ontwikkeling draagt bij aan het verminderen van spanningen tussen bevolkingsgroepen. Bij de inzet van de hulp-handel agenda kiest Nederland voor een conflict-sensitieve benadering met bijzondere aandacht voor het thema business and human rights. Het kabinet is van mening dat deze brede inzet bijdraagt aan een inclusieve transitie in Birma/Myanmar.
Deelt u de mening van de Staatssecretaris van Economische Zaken9 dat er «heel voorzichtig» ontwikkeling is met betrekking tot de mensenrechtensituatie en de situatie van vluchtelingen in Myanmar? Zo ja, op welke gronden deelt u dan deze mening?
Sinds 2010 is de transitie in Birma/Myanmar in een stroomversnelling gekomen. De omvangrijke hervormingen hebben tot verbeteringen in de mensenrechtensituatie geleid, zoals wordt erkend in de AVVN- en Mensenrechtenresoluties en in de recent aangenomen Europese Raadsconclusies over Birma/Myanmar. Zo zijn duizenden politiek gevangenen vrijgelaten en wordt onafhankelijke media toegestaan. Talloze Birmese organisaties konden terugkeren uit ballingschap in Thailand. Recent konden 2,000 Rohingya uit IDP-kampen terugkeren naar hun leefomgeving.
Tegelijkertijd blijft het kabinet bezorgd over de mensenrechtensituatie in Birma/Myanmar. In het bijzonder zijn er zorgen over de situatie van de Rohingya (en andere moslims), als ook de situatie van andere etnische minderheden zoals de Kachin. De voortgang van het vredesproces wordt nauwlettend gemonitord. Nederland zet zich al jaren in voor verbetering van de mensenrechtensituatie en zal dat blijven doen. Zo ondersteunt het kabinet activiteiten ter verbetering van de mensenrechtensituatie en is Nederland, samen met het VK, één van de trekkers van de AVVN- en Mensenrechtenresoluties over Birma/Myanmar binnen de EU. In gesprekken met autoriteiten van Birma/Myanmar worden steeds zorgen opgebracht en wordt aangedrongen op verbetering. Onder andere naar aanleiding van deze gesprekken konden humanitaire organisaties inclusief MSF terugkeren naar Rakhine State.
De Nederlandse vertegenwoordigingen in de regio onderhouden nauwe contacten met diverse organisaties die zich inzetten voor mensenrechten en humanitaire hulp aan vluchtelingen. Onder andere op verzoek van de Kamer wordt een uitgezonden medewerker politieke en mensenrechten aan de vertegenwoordiging in Yangon worden toegevoegd. Hierdoor kan de situatie nog intensiever worden gevolgd en worden ingezet op verbetering van de situatie.
Deelt u de mening dat de kwalificatie «heel voorzichtig» bij verre na niet voldoende is in situaties waar mensenrechten stelselmatig worden geschonden? Zo ja, is dit dan reden voor u en de Nederlandse regering om het beleid ten aanzien van Myanmar te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat geen enkele cent Nederlands geld zou mogen bijdragen aan de schending van mensenrechten? Zo ja, in hoeverre is dit in overeenstemming met het feit dat de Nederlandse economische deals tot politieke stabiliteit leiden in Myanmar?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de Nederlandse regering in plaats van naar politieke stabiliteit, naar het aanpakken van de onrechtvaardigheid zou moeten streven in Myanmar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke wijze is de bijdrage van 650.000 euro aan projecten in Myanmar10 ook ten goede gekomen aan de situatie van de Rohingya’s in Myanmar en is er controle uitgeoefend op de besteding van dit budget?
Nederland ondersteunt de transitie in Birma/Myanmar op verschillende manieren. De EUR 650.000 euro betreft de bijdrage uit het Mensenrechtenfonds. De ambassade ondersteunt diverse projecten om de positie van alle etnische minderheden in het land te versterken, inclusief de Rohingya. Bijvoorbeeld door een bijdrage aan Fortify Rights gericht op versterking van de capaciteit van lokale mensenrechtenverdedigers in Rakhine of via steun aan de «Irrawaddy»-krant en trainingen van journalisten om onafhankelijke berichtgeving over spanningen tussen etnische groepen te bevorderen. Ook financiert de ambassade onderzoek naar landrechtenproblematiek. Juist voor veel etnische minderheden, die veelal in rurale gebieden wonen en voor hun voedselzekerheid afhankelijk zijn van zwerflandbouw, is dit relevant. Tevens is uit dit fonds bijgedragen aan het Myanmar Centre for Responsible Business (MCRB), waarmee verantwoord ondernemen in Birma/Myanmar wordt gestimuleerd. Het MCRB richt zich onder andere op informatievoorziening aan en het bevorderen van bewustzijn bij internationale ondernemingen over de mensenrechtenproblematiek in Birma/Myanmar, ook over de situatie van de Rohingya.
Bij alle ontwikkelingsuitgaven wordt gecontroleerd of de betrokken organisaties het geld goed besteden. Over de uitgaven van het Mensenrechtenfonds wordt in de Mensenrechtenrapportage jaarlijks gerapporteerd aan de Kamer.
Wat heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu concreet gedaan toen zij tijdens haar bezoek aan Myanmar expliciet aandacht heeft besteed aan mensenrechtenvraagstukken?11 Zijn er toezeggingen gedaan en houdt de Nederlandse regering toezicht op het nakomen van gedane toezeggingen?
Het bezoek van de Minister van Infrastructuur en Milieu stond in het teken van water. Birma/Myanmar heeft ruim 2,000 kilometer kustlijn en kampt regelmatig met overstromingen en natuurrampen, zoals de cycloon Nargis in 2008. Er is behoefte aan schoon drinkwater en irrigatiesystemen om de landbouwproductiviteit te verbeteren. Nederland heeft de kennis en kunde om bij te dragen aan bescherming tegen overstromingen, toegang tot schoon water en stimuleren van inclusieve economische groei. Watersamenwerking is ook een uitgangspunt van waaruit zorgen over de mensenrechtensituatie kunnen worden opgebracht in de relatie met de autoriteiten. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft in gesprekken met haar Birmese collega’s het belang van verbetering van de mensenrechtensituatie benadrukt. Er zijn geen toezeggingen gedaan.
Deelt u de mening dat, gezien het aantal Rohingya-vluchtelingen, er een te grote last op Indonesië en Maleisië neerkomt? Zo ja, bent u bereid, net als de Verenigde Staten, deze landen bij te staan in het faciliteren van bijvoorbeeld opvangcentra? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat er een regionale, structurele oplossing moet worden gevonden voor deze crisis. Nederland dringt hierop aan in gesprekken met de betrokken autoriteiten, en beziet daarvoor de mogelijkheden voor samenwerking. Indonesië, Maleisië en Thailand verlenen inmiddels humanitaire hulp aan opgevangen vluchtelingen. Op 2 juli jl. werd tijdens een hiertoe speciaal ingelaste ASEAN-bijeenkomst van betrokken ministers uit de regio besloten een speciaal fonds te creëren voor opvang van vluchtelingen en migranten in de regio. Een gemeenschappelijke ASEAN «taskforce» voor migratie werd opgericht.
Deelt u de strekking van de oproep van de Hoge Commissaris van de Mensenrechten en de UNHCR12, dat het terugduwen van bootvluchtelingen door Indonesië, Thailand en Maleisië dient te stoppen? Zo ja, dringt u hier dan in contacten met vertegenwoordigers van deze landen op aan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Het bericht ‘terrorist sprak in moskee’ |
|
Sjoerd Potters (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Terrorist sprak in moskee»?1
Ja.
Wie waren op de hoogte van de komst van deze veroordeelde terrorist naar de moskee in Geleen?
Iemand die in het verleden is veroordeeld voor terroristische activiteiten en daarna zijn straf heeft uitgezeten, kan geen rechten worden ontzegd. Als er ernstige vermoedens bestaan dat iemand na zijn veroordeling en het voldoen aan zijn straf opnieuw activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties, zoals de AIVD, de politie of het OM. Over individuele zaken kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan. Ik zal dus niet ingaan op de mate en wijze waarop informatie is gedeeld tussen betrokken instanties in deze specifieke casus.
Waarom waren de betrokken instanties, waaronder de burgemeester, niet voldoende geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen tegen moskeebesturen die dergelijke sprekers uitnodigen?
De vrijheden van godsdienst, meningsuiting en vereniging zijn essentieel voor onze democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Maar deze vrijheden zijn niet onbeperkt. Zij vinden hun grens als de vrijheden van anderen in het gedrang komen, als mensen aanzetten tot haat of geweld of als de veiligheid in het geding komt. Oproepen tot een gewapende strijd, geweld of haatzaaien tegen andere bevolkingsgroepen of gezindten, of het verkondigen van een anti-integratieve en/of antidemocratische boodschap, kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Het kabinet is daarom van mening dat het niet acceptabel is als moskeebesturen sprekers uitnodigen met onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen. In de afgelopen periode is de dialoog over wat acceptabel is en wat niet, beter op gang gekomen en dit heeft geleid tot een bewustere houding van veel moskeebesturen bij het uitnodigen van sprekers. In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme heeft het kabinet gesteld radicalisering te willen tegengaan door verspreiders van jihadistische propaganda aan te pakken en te verstoren. In de lokale driehoek maakt de burgemeester, samen met de politie en het OM, de afweging of er sprake is van mogelijke lokale maatschappelijke onrust en/of (potentiële) lokale openbare orde verstoringen, en vervolgens of er op basis daarvan maatregelen genomen moeten worden. Sprekers of predikers die rechtmatig in het Schengengebied verblijven, worden daartoe beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, eventueel via strafrechtelijke weg. Daarnaast wordt vanuit dit Actieprogramma ingezet op het stimuleren van debat in de samenleving en gemeenten kunnen vanuit het Actieprogramma ondersteuning krijgen in het opbouwen maatschappelijke netwerken en bij het aangaan van dat maatschappelijke debat en dialoog met moskeebesturen. Wanneer er ernstige vermoedens bestaan dat iemand activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties.
Zou een moskee moeten worden gesloten als het een podium biedt voor terroristen? Zo nee, waarom niet?
Wanneer personen, opruien, aanzetten tot geweld of haat tegen bevolkingsgroepen, kan strafrechtelijk worden opgetreden. Als blijkt dat er daadwerkelijk tijdens een evenement sprake is geweest van het aanzetten tot haat zoals vastgelegd in artikel 137d Wetboek van Strafrecht, dan kan het Openbaar Ministerie beoordelen of degene die aanzette tot haat moet worden vervolgd, dan wel ook degene die hem bij de strafbare uitingen heeft geholpen (zoals de organisator of de verstrekker van de locatie).Indien sprake is van het ronselen voor de gewapende strijd kan strafrechtelijk worden ingegrepen. Ook wordt prioriteit gegeven aan het strafrechtelijk ingrijpen jegens personen die haatzaaien en oproepen tot geweld in extremistisch kader. Sprekers of predikers worden beoordeeld op de boodschap die zij uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen zullen daarmee worden geconfronteerd eventueel via strafrechtelijke weg.
Is de burgemeester bevoegd een moskee op eigen gezag te sluiten? Welke rol heeft de Minister van Veiligheid en Justitie in deze?
De verantwoordelijkheid voor de lokale openbare orde en veiligheid ligt bij de lokale driehoek. Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel. In geval van een rechtspersoon is (verboden verklaring en) ontbinding alleen mogelijk als het doel en/of de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde. Als Minister van Veiligheid en Justitie heb ik, mede in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme, aangegeven dat momenteel prioriteit wordt gegeven aan het strafrechtelijk ingrijpen jegens personen die haatzaaien en oproepen tot geweld in extremistisch kader.
Hoe wordt voorkomen dat veroordeelde terroristen in de toekomst ongehinderd kunnen spreken in moskeeën in Nederland? Deelt de regering de mening dat een zwarte lijst van haatpredikers hier een goed middel voor is?
Iemand die in het verleden is veroordeeld voor terroristische activiteiten en daarna zijn straf heeft uitgezeten, heeft daarna dezelfde rechten als ieder ander. Wanneer er ernstige vermoedens bestaan dat iemand na zijn veroordeling en het voldoen aan zijn straf opnieuw activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties. Per brief is op 3 maart aan uw Kamer medegedeeld dat in het kader van de nadere invulling van maatregel 20f van het Actieprogramma er een alerteringslijst bestaat van sprekers en/of referenten die extra aandacht vragen in de beoordeling bij een visumaanvraag. Er bestaat dus geen zwarte lijst. De alerteringslijst wordt opgesteld en bijgehouden door de NCTV. Sprekers of predikers worden beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun preken uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, eventueel via strafrechtelijke weg.
Toestemming voor een bonus aan de oud-topman van de NS |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de voormalig NS-topman toestemming had voor de bonus van € 75.000?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Na beoordeling door de raad van commissarissen en na een gesprek met mij op 26 februari was er in principe overeenstemming over een toekenning van een variabele beloning van 17,5% van het vaste salaris van de heer Huges. Dit was echter onderdeel van een breder pakket, waarover pas op 2 juni in totaliteit overeenstemming werd bereikt. Dat was pas het moment waarop de uitbetaling had kunnen worden geëffectueerd. Zie voor een nadere toelichting de antwoorden op de vragen van de leden Koolmees en Van Veldhoven.
Wat is de reden dat u eerder de Tweede Kamer voorhield dat de voormalig NS-topman de bonus zomaar zonder dat u of de Raad van Commissarissen van de NS daarvan op de hoogte was aan zichzelf liet uitkeren?
Omdat dat een juiste weergave van de feiten is.
Kunnen we na uw eerdere missers (zoals het feit dat u over de oud-NS-topman vol trots meedeelde dat hij zijn ontslag heeft genomen maar die achteraf helemaal niet ontslagen bleek te zijn en het gedoe rondom de bonus) nog meer verrassingen verwachten rondom de ontslagprocedure van de oud-topman? Zo ja, welke? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NS, vertegenwoordigd door de raad van commissarissen, treedt op als werkgever voor de heer Huges. In de beschrijving van de gang van zaken heb ik mij steeds gebaseerd op hetgeen de toenmalige voorzitter van de raad, de heer Van den Driest, mij heeft gezegd, dan wel door de informatie die hij mij heeft laten verstrekken door medewerkers van NS. Ik heb de Tweede Kamer sinds 28 april steeds snel op de hoogte gebracht van relevante ontwikkelingen of nieuwe informatie. Daarbij is gebleken dat de informatie waarop ik mij baseerde achteraf bezien niet altijd correct en volledig was. Dat is natuurlijk ernstig. Het illustreert dat de interne regels en procedures bij NS niet goed functioneerden. Het is mijn intentie, evenals van het bestuur en de raad van commissarissen van NS, om hierin op korte termijn verbetering aan te brengen.
Bent u bereid om alle documenten die betrekking hebben op het ontslag van de NS-topman naar de Tweede Kamer te sturen, waarbij ook de afspraken tussen de voormalig topman en de Raad van Commissarissen van de NS en uw Ministerie helder worden?
Zoals u in de NRC van 11 juli heeft kunnen lezen bereidt de advocaat van de heer Huges een kort geding voor. Om de juridische positie van NS niet te schaden kan ik niet aan uw verzoek voldoen. Na de afwikkeling van de procedure kan ik de Kamer vertrouwelijk informeren.
In hoeverre deelt u de mening dat het verkeerd voorstellen van zaken een beetje uw handelsmerk begint te worden?
Zie het antwoord op vraag 3.
De gevolgen van ongewenst verklaring van personen tijdens Tbs |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming van 3 april 2015 (zaaknummer: 15/1015/STA) waarin de rechter zich uitsprak over het intrekken van transmuraal verlof bij personen van wie tijdens tbs het verblijfsrecht in Nederland wordt beëindigd?
Ja.
Hoe beschouwt u de praktijk dat tbs'ers met geldig verblijfsrecht in Nederland, voor wie al verschillende fasen van verlof zijn goedgekeurd en die zich reeds in transmuraal verlof bevinden, gedurende het resocialisatietraject alsnog worden geconfronteerd met ongewenst verklaring als gevolg waarvan het verlof moet worden ingetrokken en de behandeling niet kan worden afgerond?
In de Nederlandse maatschappij is in beginsel geen plaats voor vreemdelingen die zijn veroordeeld voor een ernstig misdrijf. Deze personen dienen terug te keren naar hun land van herkomst. De kaders hiervoor worden gegeven door de Vreemdelingenwet 2000 en het bijbehorende Besluit. Voor veel tbs-gestelde vreemdelingen volgt hieruit dat de resocialisatie zich richt op een resocialisatie buiten Nederland.
Door aanscherpingen in 2010 en 2012 in het vreemdelingenbeleid krijgen vreemdelingen die strafrechtelijk zijn veroordeeld in meer gevallen te maken met het verlies van hun rechtmatig verblijf c.q. een ongewenstverklaring of inreisverbod. De consequenties van het vreemdelingenbeleid worden daarom sinds enkele jaren vanaf de start van iedere tbs-behandeling in kaart gebracht. Om dergelijke situaties ook bij lopende tbs-behandelingen tijdig te kunnen onderkennen, wordt een inventarisatie uitgevoerd onder de langer zittende groep vreemdelingen met tbs. Het doel van de inventarisaties is om duidelijkheid te geven. De resocialisatie kan zich dan richten op de uiteindelijke situatie, hier te lande of elders.
Hoe vaak komt het voor dat tbs'ers tijdens het resocialisatietraject ongewenst worden verklaard en uit de reeds gestarte resocialisatie worden gehaald? Welk alternatief wordt geboden zodat deze groep alsnog het resocialisatietraject kan volbrengen?
De tbs-behandeling is gericht op resocialisatie. Al in een vroeg stadium van de behandeling zijn beveiligde en begeleide vrijheden mogelijk. Dit wordt opgevolgd door onbegeleide vrijheden. Het is enkele malen voorgevallen dat een (on)begeleid verlof van een ongewenst verklaarde tbs-gestelde is ingetrokken, maar tot op heden is nog geen tbs-gestelde in de fase van transmuraal verlof ongewenst verklaard. Dergelijke gevallen kunnen zich in de toekomst mogelijk wel voordoen, zoals de RSJ-uitspraak laat zien.
Als een voortgezet verblijf in Nederland geen optie is, richt de resocialisatie zich op een veilige terugkeer naar het land van herkomst. Naast de behandeling van psychische problematiek wordt ingezet op het vinden van een passende vervolgvoorziening in het land van herkomst en een goede overbrugging van de zorg. Om de overgang naar een passende voorziening in het buitenland te bespoedigen heeft de Minister sinds april vorig jaar de bevoegdheid om aan een vreemdeling met tbs, maar zonder verblijfsrecht, een beperkte mate van begeleid verlof toe te staan.
In hoeveel gevallen heeft de ongewenstverklaring geleid tot langer verblijf in tbs dan wanneer geen sprake zou zijn geweest van ongewenst verklaring tijdens tbs en in welke mate heeft het geleid tot zogeheten »uitzichtloos» verblijf in tbs?
De terugkeer van ongewenst verklaarde vreemdelingen in de tbs is gestart in 2001. Sindsdien zijn in totaal 53 vreemdelingen met een tbs-maatregel uit Nederland vertrokken. Van hen is het overgrote deel ongewenst verklaard. In hoeverre dit laatste heeft geleid tot langer verblijf in de tbs is feitelijk niet te beantwoorden. De duur van een tbs-behandeling verschilt per persoon en is vooraf niet bekend. De uiteindelijke verblijfsduur is afhankelijk van uiteenlopende factoren, bijvoorbeeld op het terrein van het ziektebeeld en de behandeling, die voor het merendeel buiten de invloedsfeer van het vreemdelingenbeleid liggen.
Ook de medewerking door het land van herkomst en de situatie aldaar zijn bepalend voor de mogelijkheden van een terugkeer en de termijn waarop die kan plaatsvinden. Vreemdelingen kunnen daardoor in een situatie komen waarin resocialisatie in Nederland niet is toegestaan, terwijl een terugkeer naar het land van herkomst eveneens geen optie is. Momenteel verkeren elf vreemdelingen met een tbs-maatregel in een dergelijke situatie, waarin sprake is van een samenloop van diverse factoren, zoals bijvoorbeeld de chroniciteit van hun ziektebeeld, een nadelige regionale (veiligheids)situatie of het ontbreken van passende vervolgvoorzieningen. Voor hen wordt gezocht naar veilige en passende mogelijkheden in een bredere regio nabij het land van herkomst. Ook kan bijvoorbeeld de regionale (veiligheids)situatie met verloop van tijd verbeteren. Hun verblijf in de tbs is derhalve niet te kenmerken als geheel «uitzichtloos». Daarbij geldt uiteraard dat dergelijke casussen waar mogelijk moeten worden vermeden. De eerder genoemde inventarisatie is dan ook mede bedoeld om belemmeringen voor een terugkeer vroegtijdig te onderkennen en daarop actie te ondernemen.
Deelt u de opvatting dat dergelijke timing van besluitvorming over ongewenstverklaring haaks staat op besluitvorming over resocialisatie in het kader van de behandeling dat uitgaat van een geldig verblijfsrecht in Nederland van de patiënt? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat zowel de vreemdelingen in de tbs als de behandelaars zo spoedig mogelijk duidelijkheid krijgen over het eventuele verlies van een verblijftitel in Nederland, dus niet als de behandeling al in een vergevorderd stadium is. Ik verwijs hier verder naar mijn antwoord op vraag 2
Deelt u de opvatting dat dergelijke timing van besluitvorming over ongewenstverklaring, de tbs-behandeling ernstig kan frustreren doordat gedurende de behandeling opeens een uitzichtloze situatie voor de patiënt kan ontstaan en bovendien onnodige inspanningen en kosten voor tbs-behandeling tot gevolg heeft, doordat tijdens de behandeling en tijdens het resocialisatietraject een besluit wordt genomen dat geen onderdeel uitmaakt van tbs, maar daar wel vergaande gevolgen voor heeft? Zo nee, waarom niet?
Strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben c.q. ongewenst zijn verklaard, zullen moeten terugkeren naar hun land van herkomst. De tbs-behandeling is dan gericht op een veilige resocialisatie in het betreffende land. De praktijk laat zien dat er vaak goede mogelijkheden zijn voor een repatriëring. FPC Veldzicht beschikt over een ruime ervaring op dit terrein.
Deelt u de opvatting, mede gezien de recente rechterlijke uitspraak, dat het beleidskader Repatriëring vreemdelingen in de tbs dat sinds januari 2013 van kracht is, deze situatie ten aanzien van personen met een verblijfsstatus niet heeft opgelost? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens hiervoor maatregelen te treffen?
Het genoemde beleidskader beschrijft de procedure van een repatriëring na verlies van het verblijfsrecht door vreemdelingen in de tbs. De richtlijnen die het beleidskader hiervoor geeft zijn behulpzaam voor de uitvoeringspraktijk. De RSJ-uitspraak gaat over de voorafgaande situatie, waarin de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) beslist over de verblijfsstatus. In dit kader bepaalt de Verlofregeling TBS dat een vreemdeling na een voornemen tot verblijfsbeëindiging alleen nog onder bepaalde omstandigheden in aanmerking komt voor een machtiging tot begeleid verlof. Deze inperking van de verlofmogelijkheden is bedoeld om de veiligheid van de samenleving te kunnen waarborgen, omdat het risicoprofiel wijzigt na een voornemen tot verblijfsbeëindiging. Ik ben niet voornemens dit beleid te wijzigen.
Welke mogelijkheden ziet u om de Vreemdelingenwet 2000 en de uitvoering van strafrechtelijke beslissingen beter op elkaar te laten aansluiten zodat de ongewenstverklaring niet langer haaks staat op besluiten over de tbs-uitvoering?
Bij een vordering tot tbs wordt het vreemdelingenbeleid reeds afgewogen door de Officier van Justitie (OvJ) en door de rechter in het oordeel. Dit is vastgelegd in de Aanwijzing TBS bij vreemdelingen (Staatscourant, 1 december 2014, 34030). De instructie luidt dat bij vreemdelingen ten aanzien van wie vaststaat of aannemelijk is dat zij na afloop van de tbs-maatregel niet rechtmatig in Nederland kunnen verblijven, wordt afgezien van het vorderen van TBS, mits dat gelet op het belang van de veiligheid van de samenleving verantwoord is. Het OM vraagt voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting informatie op bij de IND over de verblijfsstatus van deze verdachten. Deze informatie, waarin de mogelijke gevolgen van een veroordeling worden weergegeven, wordt toegevoegd aan het strafdossier. Bij de Dienst Justitiële Inrichtingen kan de OvJ informeren naar de (juridische) mogelijkheden voor een overdracht naar het land van herkomst en naar de aanwezigheid van passende vervolgvoorzieningen aldaar. Verder wijs ik nogmaals op de inventarisatie van de vreemdelingen in de tbs, waarmee is beoogd de uitvoering van de tbs en het vreemdelingenbeleid beter op elkaar te laten aansluiten.