De exorbitante gouden handdruk voor de vertrekkend directeur van Buma |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), John Kerstens (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Baas Buma/Stemra weigert loon te matigen en krijgt vijf ton mee»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de bezoldiging van de directie van Buma/Stemra?
Ja, hiervan heb ik kennis genomen en ik herinner me de eerdere vragen die uw Kamer heeft gesteld over de bezoldiging van de directie van Buma/Stemra (Aanhangsel Handelingen II, 2014/2015, nr. 1755 en Aanhangsel Handelingen II, 2010/2011, nr. 2998).
Vind u het redelijk dat iemand, juist bij vertrek omdat hij zich niet wenst te houden aan de wet, zo'n krankzinnig hoge ontslagvergoeding ontvangt met de redenering dat dat nu eenmaal is afgesproken? Wat is uw oordeel dat hiermee geld gebruikt wordt van de rechthebbenden, de auteurs van de muziek waarvan Buma/Stemra de belangen moet vertegenwoordigen?
Bij de totstandkoming van de wijziging van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties («Wet toezicht») is ervoor gekozen om de bezoldiging van topfunctionarissen van collectieve beheersorganisaties te normeren. Dit indachtig de brede steun bij veel fracties hiervoor in de Tweede Kamer, gelet op de publieke functie en maatschappelijke verantwoordelijkheid van collectieve beheersorganisaties (Kamerstuk 31 766, nr. 11). Daarbij is aangesloten bij de normering uit de Wet Normering Topinkomens (WNT). Dit betekent dat ook het overgangsrecht uit de WNT van toepassing is, wanneer een arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de inwerkingtreding van deze wet. Dit was het geval bij de vertrekkend directievoorzitter van Buma/Stemra. Dientengevolge dienen de bestaande arbeidsvoorwaarden uit deze arbeidsovereenkomst gerespecteerd te worden.
Het is, destijds in 2010, de keuze van de Vereniging Buma en de Stichting Stemra geweest om deze directievoorzitter aan te stellen tegen de toen afgesproken arbeidsvoorwaarden. Naar huidig recht is een dergelijke vertrekregeling niet meer overeen te komen.
Bent u bereid te onderzoeken of, zoals Buma/Stemra feitelijk beweert, in het contract met betrokkene inderdaad staat dat bij het niet willen voldoen aan de wet zo'n hoge ontslagvergoeding wordt toegekend?
Het College van Toezicht Auteurs- en naburige rechten («Het College») is belast met het toezicht op en de handhaving van de normering van de bezoldiging van topfunctionarissen bij collectieve beheersorganisaties. Zij zijn ook de aangewezen partij om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de vertrekregeling van de directievoorzitter van Buma/Stemra in het licht van de WNT, omdat onderzoek naar de naleving van de WNT door collectieve beheersorganisaties bij het College berust.
Van het College heb ik begrepen dat Buma/Stemra het voorgenomen besluit over de vertrekregeling heeft voorgelegd aan het College.
Het College heeft het voorgenomen besluit gekwalificeerd als een «besluit van wezenlijk belang» (artikel 5, Wet Toezicht) waarover het College kan adviseren.
Het College heeft vervolgens beoordeeld dat het voorgelegde conceptbesluit onder het overgangsrecht van de WNT valt en heeft mij hierover geïnformeerd.
Het is voor het overige niet aan mij om mededeling te doen over de inhoud van de arbeidsovereenkomst tussen twee private partijen, in dit geval Buma/Stemra en de heer Van der Ree. In het geval tussen deze partijen verschil van inzicht zou ontstaan over de uitleg van hun overeenkomst, is het aan de rechter om daarover te oordelen. Uit het persbericht van Buma/Stemra begrijp ik dat van een dergelijk verschil van inzicht in dit geval geen sprake is.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is het uitbetalen van dit soort buitensporige ontslagvergoedingen te verhinderen bij het niet willen voldoen aan de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), ook als er afspraken van vóór inwerkingtreding van de wet zijn?
Op afspraken over bezoldigingen en ontslagvergoedingen van voor de inwerkingtreding van de normering is het reguliere overgangsrecht van de WNT van toepassing. Dit overgangsrecht is destijds in de WNT opgenomen, met het oog op het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Zijn er bij Buma/Stemra en overige collectieve beheersorganisaties nog meer functionarissen werkzaam die boven de huidige WNT-norm betaald worden? Zo ja, welke organisaties, functies en aantallen betreft dit?
In 2013 en 2014 maakten in totaal drie topfunctionarissen belast met de dagelijkse leiding van een collectieve beheersorganisatie gebruik van het overgangsregime (twee van Buma/Stemra en één van SENA). Eén van deze functionarissen was de directievoorzitter van Buma/Stemra, die inmiddels zijn vertrek heeft aangekondigd.
Kunnen de overschrijdingen bij collectieve beheersorganisaties van de WNT-norm opgenomen worden in de WNT-jaarrapportage? Zo nee, waarom niet en kan het College van Toezicht Auteursrechten in zijn jaarrapport dan deze gegevens publiceren?
In artikel 7.1 WNT is de grondslag opgenomen voor de WNT-jaarrapportage. Dit artikel is niet van toepassing op collectieve beheersorganisaties. Daarom worden er geen gegevens over deze sector opgenomen in deze rapportage. De collectieve beheersorganisaties rapporteren hun bezoldigingsgegevens aan het College. Het College neemt deze gegevens op in haar toezichtsrapport, dat ieder jaar, tezamen met het jaarverslag aan de Kamer wordt toegezonden.
Het bericht dat Unicef waarschuwt voor het lot van Nepalese kinderen in de winter |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de waarschuwing van Unicef omtrent het lot van Nepalese kinderen in de aanstaande winter?1
Ja.
Welke activiteiten ondernam en onderneemt Nederland sinds de aardbevingen met betrekking tot noodhulp en wederopbouw? Hoeveel personen zijn bereikt met de in de brief van 4 juni 2015 (Kamerstuk 32 605 nr. 167) aangekondigde activiteiten op het gebied van voedselhulp, water en sanitaire voorzieningen, gezondheidszorg, opvang en non-food items?
Na de aardbeving van 25 april 2015 heeft Nederland tien miljoen euro beschikbaar gesteld voor humanitaire hulp. Deze bijdrage is via verschillende kanalen verstrekt. Eén miljoen euro is beschikbaar gesteld aan de noodhulp- en wederopbouwrespons van de International Federation of Red Cross and Red Crescent Societies (IFRC) via het Nederlandse Rode Kruis. Het IFRC noodhulpverzoek van omgerekend 31 miljoen euro richt zich op het lenigen van de noden van 75.000 personen.
Daarnaast heeft Nederland een bijdrage van vijf miljoen euro gedaan aan het VN noodhulpverzoek, die ten goede is gekomen aan het World Food Program (WFP). Het WFP richt zich op voedselhulp en logistieke diensten ten behoeve van de bredere humanitaire noodhulprespons. Naast de logistieke diensten heeft WFP 128 miljoen dollar gevraagd om 1.4 miljoen mensen van voedselhulp te kunnen voorzien.
Tot slot is vier miljoen euro beschikbaar gesteld aan een gezamenlijke respons van de Dutch Relief Alliance (DRA), een alliantie van dertien Nederlandse hulporganisaties gesteund door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Binnen dit programma, dat op 31 december 2015 ten einde loopt, zijn activiteiten op het gebied van voedselhulp, water en sanitaire voorzieningen, gezondheidszorg, opvang en non-food items uitgevoerd die voor minstens 130.000 personen een start betekent voor het weer oppakken van het normale leven.
In hoeverre was de hulp ten aanzien van de opvang (bijvoorbeeld tenten) en non-food items (bijvoorbeeld kooktoestellen) toegerust voor gebruik bij een strenge winter en olietekorten?
De door Nederland gefinancierde humanitaire organisaties (WFP, DRA, Rode Kruis) richten zich onder meer op de zogenaamde winterization, het voorbereiden op de winter. Als onderdeel van de noodhulprespons voert WFP sinds september activiteiten uit zoals de distributie van voedsel, landbouwzaden en veevoer, en het verstrekken van geldtoelages aan hulpbehoevende personen en families. Ook binnen de noodhulprespons van de DRA is rekening gehouden met de winterse omstandigheden en de voortdurende brandstoftekorten. Zo heeft bijvoorbeeld distributie van gereedschap en materialen plaatsgevonden om onderdak winterklaar te maken en mensen bescherming te bieden tegen het winterse weer. Ook zijn er «community mobilizers» aangesteld en getraind om mensen voor te lichten over het verstevigen en winterklaar maken van hun onderkomen. Daarnaast zijn pakketten uitgedeeld met dikke dekens en warme kleding, en hebben veel huishoudens geld ontvangen zodat zij naar eigen inzicht benodigde goederen en materialen kunnen aanschaffen. Ook IFRC en het Nepalese Rode Kruis hebben een responsstrategie voor wintergerelateerde noden, waarbij 15.000 families in hooggelegen gebieden en in gebieden waar veel huizen zijn verwoest, een geldtoelage ontvangen om zich voor te bereiden op de winter (bijvoorbeeld voor de aanschaf van warme kleren, dekens, isolatiemateriaal etc.).
Hoeveel miljoen euro heeft Nederland zelf, in Europees verband en in VN-verband beschikbaar gesteld voor noodhulp en wederopbouw in Nepal? Hoeveel daarvan is reeds gebruikt, en hoeveel kan versneld ingezet worden om de voorspelde onderkoeling, ondervoeding, een tekort aan geneesmiddelen en vaccins, en een tekort aan olie te voorkomen zo niet in omvang en ernst te doen afnemen?
Zie voor de Nederlandse steun het antwoord op vraag 2. De noodhulprespons van de DRA loopt 31 december 2015 af en het merendeel van de activiteiten is reeds afgerond. Voor de Nederlandse bijdrages aan WFP en IFRC geldt dat de organisaties de humanitaire middelen naar eigen inzicht kunnen inzetten. De bijdrage aan WFP loopt tot eind december 2015. IFRC en het Nepalese Rode Kruis richten zich, naast de responsstrategie voor wintergerelateerde noden zoals beschreven in het antwoord op vraag 3, op wederopbouw in vier sectoren – water, sanitatie en hygiëne; hulp op het gebied van levensonderhoud; herstel van gezondheidsposten en verbetering van sociale gezondheidszorg; wederopbouw van permanente woningen. De IFRC respons loopt tot oktober 2016. Na de aardbeving heeft de Europese Commissie een noodhulpbijdrage van 14 miljoen euro verstrekt. Hiervan wordt 2 miljoen euro specifiek ingezet voor het lenigen van noden gerelateerd aan de winterse omstandigheden.
Welke inzet heeft Nederland om op Europees en internationaal vlak deze waarschuwing van Unicef effectief op te pakken?
Het kabinet is zich ten zeerste bewust van de ernst van de situatie in Nepal. Om humanitaire organisaties zoals Unicef de flexibiliteit te geven om financiële middelen in te zetten daar waar de noden het hoogst zijn, geeft Nederland jaarlijks algemene ongeoormerkte bijdragen aan onder meer Unicef, CERF, ICRC en WFP. Indien zij dat noodzakelijk achten, kunnen deze middelen onder meer aangewend worden voor de humanitaire noden in Nepal.
Wachttijden bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over wachttijden bij het NFI?1
Ja.
Waarom geeft u wederom aan dat de kernproductie door de taakstellingen niet wordt geraakt, terwijl door zowel Ondernemingsraad van het NFI als het Openbaar Ministerie (OM) en de Nationale Politie in een notitie d.d. 19 februari 2015 is aangegeven dat er nu al onvoldoende ruimte en capaciteit is om aan de doelstellingen van de Veiligheidsagenda 2015–2018 te voldoen? In hoeverre zal de structurele investering van 5 miljoen euro hier een rol in spelen?
Zoals ik reeds aan uw Kamer heb gemeld tijdens het VAO aangaande de bezuinigingen bij het NFI op 2 september jl. en bij de beantwoording van Kamervragen op 3 november 20152, houd ik de vinger aan de pols over de uitvoering van de taakstellingen bij het NFI en de gevolgen voor politie en OM. Indien zich substantiële afwijkingen voordoen, word ik hierover door het NFI geïnformeerd. Uitgangspunt is en blijft dat ten opzicht van het NFI altijd sprake zal zijn van schaarste.
Vanaf 2016 stel ik € 5 mln. extra beschikbaar voor forensisch onderzoek. In 2016 zal de € 5 mln. ingezet worden voor benodigd extra onderzoekscapaciteit bij het NFI ter verlichting van de door politie en OM geconstateerde knelpunten en voor de kosten die in het kader van het behalen van de efficiencytaakstelling gemaakt worden. Vanaf 2017 wordt € 2 mln. ingezet om de extra capaciteit via andere (particuliere) instituten beschikbaar te houden, de overige € 3 mln. komen ten gunste van het NFI. Met die € 3 mln. worden niet de taakstelling en de bijbehorende reorganisatie teruggedraaid, maar dit bedrag biedt het NFI extra ruimte om knelpunten in de capaciteit voor politie en OM te verlichten. De drie partijen zullen in het eerste kwartaal een voorstel doen ten aanzien van de nadere invulling.
Klopt het dat in 2007 een andere definitie werd gegeven aan de doorlooptijd van zaken bij het NFI, te weten dat dat de doorlooptijd begon op het moment dat de (onderzoeks)aanvraag bij het NFI was ingediend, terwijl niet noodzakelijk was dat alle benodigde stukken binnen waren? Zo nee, hoe werd de doorlooptijd toen berekend?
In 2007 begon de doorlooptijd van zaken binnen het NFI op het moment van overdracht van de complete aanvraag aan c.q. acceptatie door de betreffende onderzoeksafdeling binnen het NFI. Indien door de onderzoeksafdeling geconstateerd werd dat aanvullende informatie nodig was, werden politie en OM gevraagd om die informatie aan te vullen. Deze wachttijd telde mee in de totale doorlooptijd van het NFI. Met ingang van 2010 is in overleg met politie en OM een zogenaamde «klokstil» functionaliteit ingevoerd. Hiermee worden dagen waarop gewacht moest worden op nadere informatie van politie en OM, en waardoor de aanvraag niet behandeld kan worden door het NFI, niet meer meegerekend in de doorlooptijd van het NFI. In 2012 is in overleg met politie en OM besloten tot een aanpassing van die definitie waarbij de doorlooptijd start op het moment dat de sporen voor onderzoek binnenkomen bij het NFI in plaats van het moment van acceptatie door de onderzoeksafdeling. Vanuit de aanvrager van het onderzoek is dit een logischer startpunt. Nu uit onderzoek door het NFI zelf is gebleken dat deze definitiewijziging abusievelijk niet goed is doorgevoerd in de ict-systemen van het NFI, zal het NFI dit zo spoedig mogelijk alsnog doorvoeren waardoor de berekende doorlooptijd weer overeenkomt met de definitie. Tot die tijd zijn de berekende doorlooptijden nominaal 1 dag korter dan volgens de definitie zou moeten.
Klopt het dat de definitie van doorlooptijd in de tussentijd is gewijzigd en deze nu pas begint op het moment dat alle stukken binnen zijn die benodigd zijn voor het onderzoek door het NFI? Zo nee, hoe wordt de doorlooptijd nu berekend?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is de definitie van de doorlooptijd van zaken bij het NFI veranderd, welke verschillende definities hebben er de afgelopen tien jaar bestaan en wat waren de redenen om deze definitie te wijzigen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het NFI tussen 2007 en nu ook is gaan werken met service level agreements, waardoor de hoeveelheden onderzoeksvragen per deskundigheidsgebied per maand (of jaar) tamelijk beperkt zijn gehouden, waardoor de meeste deskundigheidsgebieden met meer fte’s toch substantieel minder onderzoeken produceren dan bijvoorbeeld 15 jaar geleden, waardoor ook de wachttijden zijn afgenomen?
Vanaf 2008 is het NFI gaan werken met Service Level Agreements (SLA’s). In het SLA worden afspraken gemaakt over het aantal onderzoeken dat het NFI gegeven het beschikbare budget en de daarmee samenhangende capaciteit kan verwerken. Mede hierdoor is een efficiëntieslag gemaakt in het werk bij het NFI. Het SLA heeft daardoor bijgedragen aan een verhoging van de productie en een verlaging van de levertijden.
Klopt het dat er in eerste instantie (voor 2007) bij het berekenen van de gemiddelde doorlooptijden geen rekening is gehouden met de (geautomatiseerde) massaproductie, zoals bijvoorbeeld eenvoudige DNA-typeringen, waardoor er een scheef beeld ontstaat van de doorlooptijden nu deze standaardzaken plotseling wel worden meegerekend? Zo nee, waarom niet?
Nee, vanaf het eerste moment dat er afspraken zijn gemaakt over de doorlooptijden, zijn door het NFI alle geleverde producten, ook de standaard (deels geautomatiseerde) producten meegenomen in de berekening van de doorlooptijden.
Op basis van de nadrukkelijke behoefte van politie en OM, is de ontwikkeling van nieuwe producten met een snellere doorlooptijd ten behoeve van een snellere opsporing, een focus geweest voor Research en Development de afgelopen jaren. Hiervoor heeft het NFI enkele «sprintproducten» ontwikkeld. Deze «sprintproducten» hebben een korte tot zeer korte doorlooptijd (bijvoorbeeld bij DNA: 6 uur), maar zijn mede gezien de relatief geringe aantallen – beperkt van invloed op de gemiddelde doorlooptijd.
Klopt het dat het gezien alle voorgaande vragen niet zomaar te zeggen is of de doorlooptijden in de verschillende deskundigheidsgebieden drastisch zijn afgenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, hoewel de doorlooptijden door verschillende factoren worden beïnvloed, geeft de daling een reëel beeld van de toegenomen snelheid. Deze verbetering wordt ook geapprecieerd door politie en OM zo blijkt uit overleggen met die partijen.
Bent u bereid om te (laten) onderzoeken of de gemiddelde wachttijd van onderzoeken bij het NFI nu daadwerkelijk geringer is geworden in de loop der tijd, wat daar de redenen van zijn, welke eventuele knelpunten nog worden ervaren en wat de effecten daarvan zijn op de doorlooptijd binnen de gehele strafrechtsketen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals ik u reeds bij verschillende aangelegenheden heb gemeld, vindt er momenteel onder leiding van Professor Zouridis een onderzoek plaats ten behoeve van de driejaarlijkse signalering. Dit onderzoek richt zich op de rol van het forensisch onderzoek in het opsporingsonderzoek en de werking ervan in de keten. Dit lopende onderzoek in combinatie met het feit dat ik de vinger aan de pols houd bij het NFI, maken dat ik vooralsnog geen extra noodzaak zie tot een onderzoek naar de gemiddelde doorlooptijd.
Het gebruik van Nederlandse inlichtingen bij een drone-aanval met onschuldige burgerslachtoffers |
|
Harry van Bommel , Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Droneslachtoffers naar de rechter»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Kunt u bevestigen dat er bij deze drone-aanval sprake was van illegal targeted killing, uitgevoerd door de Verenigde Staten (VS)? Kunt u tevens bevestigen dat er onschuldige burgerslachtoffers zijn gemaakt bij deze targeted killing?
Ik kan dat niet bevestigen.
Kunt u bevestigen dat deze illegale targeted killing is uitgevoerd op basis van inlichtingen die door Nederland zijn ingewonnen en vervolgens aan de VS zijn verstrekt? Zo ja, hoe beoordeelt u het dat Nederlandse inlichtingen worden gebruikt voor illegale targeted killings? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te achterhalen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het artikel is gesteld, heeft de MIVD inlichtingen verworven in het kader van de NAVO-operatie Ocean Shield. Tijdens militaire operaties kunnen inlichtingen met partners worden gedeeld. Het is niet gebruikelijk dat diensten elkaar melden of (en zo ja welke) informatie ook voor andere doeleinden wordt gebruikt. Het is niet bekend op basis van welke (eigen en verkregen) informatie en inlichtingen andere landen operaties uitvoeren.
Bent u naar aanleiding van deze drone-aanval in Somalië en de beschuldigingen vorig jaar van de Amerikaanse drone-piloot bereid uw eerdere ferme uitspraak dat «het kabinet niet over aanwijzingen beschikt dat Nederlandse inlichtingen zijn gebruikt voor handelingen die in strijd zijn met het internationale recht» te herzien?2 Zo nee, waarom niet? Kunt u bij uw antwoord tevens toelichten wat u verstaat onder een «aanwijzing»?
Nederland werkt niet mee aan illegale targeted killings. Zoals ook gemeld in mijn reactie op de vragen van leden Van Bommel, Van Dijk, Van Raak en Sjoerdsma van 10 april 2014 is niet bekend op basis van welke informatie dergelijke activiteiten worden uitgevoerd. Het kabinet is terughoudend in het beoordelen van de rechtmatigheid van aanvallen met bewapende drones door andere landen in specifieke gevallen, omdat de feiten en omstandigheden van dergelijke aanvallen niet worden gedeeld. Indien zou blijken dat een buitenlandse partner aantoonbaar illegale targeted killings uitvoert, waarvoor ook Nederlandse informatie wordt gebruikt, zal de vraag of dergelijke inlichtingen met die partner worden gedeeld opnieuw moeten worden beantwoord.
Kunt u in alle gevallen uitsluiten dat Nederlandse inlichtingen, die gedeeld worden met partnerlanden, worden gebruikt voor buitenrechtelijke executies en aanvallen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u gezien de drone-aanval in Somalië en de onschuldige burgerslachtoffers bereid om het delen van inlichtingen met de Verenigde Staten nader te bezien? Zo ja, kunt u de Kamer informeren welke consequenties u hieruit trekt? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot uw uitspraak in juli 2014 dat «als zou blijken dat een buitenlandse partner aantoonbare illegale targeted killings uitvoert waarvoor Nederlandse informatie wordt gebruikt, dit zal leiden tot het opnieuw beoordelen van de vraag of dergelijke inlichtingen met die partner worden gedeeld»?3
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het van het grootste belang is om te voorkómen dat Nederlandse inlichtingen worden gebruikt voor het maken van onnodige burgerslachoffers? Zo ja, welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat deze inlichtingen niet voor zulke verkeerde doeleinden wordt gebruikt?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of, en zo ja welke, garanties u stelt bij het delen van inlichtingen met partnerlanden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de garantie geven dat u voorkomt dat er sprake kan zijn van het schenden van mensenrechten bij het delen van Nederlandse inlichtingen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het nog steeds staand beleid dat «het niet gebruikelijk is dat inlichtingendiensten elkaar melden voor welke doeleinden informatie dient»?4 Deelt u de mening dat, gezien de beschuldigingen nu en vorig jaar dat Nederlands inlichtingen worden gebruikt voor illegale targeted killings waarbij ook onschuldige burgerslachtoffers vallen, dit beleid aan herziening toe is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat u een actieve zorgplicht hebt om te voorkómen dat Nederlandse informatie wordt gebruikt voor schendingen van het internationaal en humanitair recht? Indien nee, waarom niet?
De regering heeft op grond van artikel 90 van de Grondwet de plicht om de ontwikkeling van de internationale rechtsorde te bevorderen. Op grond van het humanitair oorlogsrecht heeft de regering de plicht om het humanitair oorlogsrecht na te leven en te doen naleven. Dat betekent dat als de regering weet dat een partner door Nederland verstrekte inlichtingen gebruikt of zal gebruiken om schendingen van het internationaal recht en/of het humanitair oorlogsrecht te plegen, de vraag of dergelijke inlichtingen met die partner worden gedeeld opnieuw zal moeten worden beantwoord.
Hoe bepaalt u of u Nederlandse inlichtingen deelt met partners wanneer onduidelijk is of deze informatie voor illegale of legale handelingen wordt ingezet? Welke criteria hanteert u bij het delen van zulke inlichtingen?
Bij elke (voorgenomen) samenwerking zal een toets plaats dienen te vinden aan de wettelijk vast te leggen criteria voor samenwerking met buitenlandse diensten. Deze criteria zijn de democratische inbedding van de dienst, het mensenrechtenbeleid in het desbetreffende land en de professionaliteit en betrouwbaarheid van de dienst. De uitkomst van dit proces bepaalt mede of en, zo ja, welke vorm van samenwerking, zoals de uitwisseling van gegevens, toelaatbaar wordt geacht. Voor het aangaan van een samenwerkingsrelatie met een buitenlandse dienst waarbij de toets aan deze criteria leidt tot de conclusie dat deze risico’s opleveren, geldt dat de Minister daarvoor toestemming dient te geven.
Wat is de kritische grens op basis waarvan u bepaalt dat het niet langer juist is om inlichtingen te delen met partners, omdat deze inlichtingen worden gebruikt voor schendingen van het internationaal en/of humanitair recht?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven wanneer het onderzoek van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) naar de bijdrage van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) aan targeting is afgerond?5 Gaat u de uitkomsten van het onderzoek met de Kamer delen?
Het is aan de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten om over de voortgang van haar onderzoeken te communiceren. Op de uitkomsten van dit rapport kan dan ook niet worden vooruitgelopen. Vanzelfsprekend worden de uitkomsten van het onderzoek gedeeld met de Kamer.
Op welke wijze gaat u zich binnen de VN en in bilateraal verbanden inzetten om meer duidelijkheid te verschaffen over de gelegitimeerde inzet van bewapende drones, de gegevens die daartoe worden gebruikt, en versterking van de naleving van de bestaande regels daarover?
Het kabinet pleit actief voor een open internationaal debat over het toepassen van de geldende regels en het bevorderen van transparantie. In de Eerste Commissie van de AVVN heeft Nederland opgeroepen tot een open dialoog over de toepassing van de huidige regelgeving en transparantie bij de inzet van drones. Nederland zet zich samen met gelijkgestemde landen in voor verduidelijking van de uitleg van, en versterking van de naleving van de bestaande regels, ook waar het bewapende drones betreft.
De situatie in Moldavië |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u zich uw antwoorden op eerdere over Moldavië herinneren?1 Kunt u zich tevens herinneren dat u toen stelde dat de bevindingen van het onderzoek inzake de verdwijning van fondsen «nopen tot nader onderzoek»? Heeft dat onderzoek reeds plaatsgevonden? Zo ja, tot welke conclusies heeft het geleid?
Ja, ik herinner mij de antwoorden op eerdere vragen over Moldavië en dat ik hierin stelde dat de bevindingen inzake de verdwijning van fondsen «nopen tot nader onderzoek». De Centrale Bank van Moldavië heeft nader onderzoek ingesteld inzake de verdwijning van de fondsen. Dit onderzoek kan als basis dienen voor een strafrechtelijk onderzoek door de Moldavische autoriteiten, inclusief terugvordering van de fondsen. De resultaten van het ingestelde onderzoek door de Centrale Bank van Moldavië zijn tot op heden nog niet gepubliceerd.
Is het in die antwoorden aangekondigde tweede rapport van de Centrale Bank van Moldavië, dat als basis moet dienen voor een strafrechtelijk onderzoek inclusief het terugvorderen van fondsen, reeds voltooid? Zo ja, tot welke conclusies heeft het geleid?
Zie antwoord op vraag 1.
Op 17 augustus jongstleden schreef u dat de Europese Commissie de begrotingssteun aan Moldavië heeft stopgezet; is deze nog steeds bevroren? Zo neen, waarom is de begrotingssteun voortgezet en hoe verantwoordt u dat in het licht van het vorig jaar verdwenen bedrag van 1 miljard euro, waar tijdens het debat over de goedkeuring van de Associatieovereenkomsten van de Europese Unie met Moldavië, Georgië en Oekraïne d.d. 1 en 2 april 2015 reeds vragen over zijn gesteld?2
Ja, de Europese Commissie heeft de begrotingssteun aan Moldavië stopgezet. Deze is nog steeds bevroren. De Europese Commissie heeft hervatting van de steun geconditioneerd aan afspraken tussen Moldavië en het Internationaal Monetair Fonds (IMF). De besprekingen met het IMF zijn vooralsnog opgeschort bij ontstentenis van een missionaire regering. De Europese Unie onderstreept het belang van het spoedig aantreden van een nieuwe regeringscoalitie. De nieuwe regering dient zo snel mogelijk na aantreding een onderhandelingsverzoek te sturen aan het IMF om een nieuw IMF-programma overeen te komen. De goedkeuring van een dergelijk programma zal het vertrouwen sterken in de Moldavische macro-financiële stabiliteit en de weg plaveien voor hervatting van Europese begrotingssteun.3
Heeft de Europese Commissie overwogen een eigen onderzoek in te stellen naar de verdwenen 1 miljard euro? Zo neen, bent u bereid om dit, mede in het kader van het Nederlands Voorzitterschap van de Europese Unie in 2016, aan te kaarten bij de Europese Dienst voor Extern Optreden in Brussel, dan wel bij de EU-delegatie in Chișinău?
Nee, de Europese Commissie heeft geen eigen onderzoek ingesteld naar de verdwenen fondsen. De Moldavische autoriteiten dragen hiervoor de primaire verantwoordelijkheid. Nederland acht het van belang dat de Moldavische autoriteiten het onderzoek spoedig, onafhankelijk en volledig laten plaatsvinden. Verder is het van belang dat hierover transparant gerapporteerd wordt.
De Europese Unie – inclusief de EU-delegatie in Chișinău – volgt de situatie nauwlettend en blijft bij de Moldavische autoriteiten aandringen op een spoedige oplossing van de fraudezaak. De Moldavische autoriteiten dienen alles in het werk te stellen om een grondig en onafhankelijk onderzoek, terugvordering van de fondsen en mogelijke vervolging te realiseren.
Hoe beoordeelt u de toestand van de rechtsstaat in Moldavië? Hoe verloopt de mede door de Europese Unie ondersteunde transformatie naar een democratische rechtsstaat?
Er blijven aanzienlijke zorgen bestaan over het gebrek aan rechtsstatelijkheid in Moldavië. Het land ontbeert een onafhankelijke juridische macht en kampt met een grootschalige bankencrisis die als gevolg van mismanagement en wijdverbreide corruptie is uitgebroken. De Europese Unie – inclusief Nederland – blijft aandringen op een gedegen hervorming van de justitiële keten en verandering van de bestuurscultuur zoals ook is vastgelegd in het EU-associatieakkoord.
Daarvoor moet nu eerst een nieuwe en stabiele regering worden gevormd. Bij het aantreden van een nieuwe regering zal de implementatie van de hervormingsagenda, die voortvloeit uit het associatieakkoord, de prioriteit houden. Moldavië heeft zich gecommitteerd aan deze agenda en zal nu de daad bij het woord moeten voegen. Dit is ook de boodschap die de Europese Unie -inclusief Nederland – tegenover de autoriteiten in Chișinău uitdraagt. De Europese Unie kan hierin een ondersteunende rol bieden, maar de primaire verantwoordelijkheid ligt bij de Moldavische autoriteiten. Nederland zal Moldavië, daar waar het kan, ondersteunen in de versterking van de rechtsstaat.
Welke instrumenten van buitenlands beleid kunnen door de Europese Unie op korte termijn worden ingezet om de politiek en economisch instabiele situatie in Moldavië te helpen verbeteren? Heeft u hier reeds overleg over gevoerd met uw Duitse ambtgenoot, temeer gezien het Duitse Voorzitterschap van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) in 2016?
Het EU-associatieakkoord – inclusief vrijhandelszone – is een politiek instrument gericht op het aangaan van geleidelijke politieke associatie en economische integratie met Moldavië. Het associatieakkoord schrijft daartoe een vergaande toenadering tot Europese standaarden voor op een veelvoud aan terreinen. Van rechtsstaat en mensenrechten tot economie en handel. Volledige implementatie van de hervormingsagenda – die voortvloeit uit het associatieakkoord – is een belangrijke stap richting een politiek en economisch stabiel Moldavië.
De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) speelt een belangrijke rol in Moldavië. Het OVSE-kantoor in Chișinău zet zich in voor rechtsstaatsopbouw, democratisering en versterking van mensenrechten in Moldavië, met speciale aandacht voor Transnistrië. De OVSE en de Europese Unie ondersteunen dan ook beiden het Moldavische transitieproces naar een democratische rechtsstaat. Nederland zal actief blijven deelnemen aan de dialoog die hierover wordt gevoerd binnen de Europese Unie en de OVSE, ook ten tijde van het aanstaande Duitse Voorzitterschap. Daarnaast sta ik uiteraard geregeld in contact met mijn Duitse collega over hoe we de stabiliteit aan de grenzen van Europa kunnen bevorderen.
Achterstand onderscheidingen politie |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er grote achterstanden zijn bij de politie met het vervaardigen van oorkondes, die een agent bijvoorbeeld kan krijgen bij een 40-jarig ambtsjubileum, waardoor een politiemedewerker hier soms drie jaar op moet wachten? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit te voorkomen?1
In een aantal eenheden is inderdaad sprake van achterstand bij het uitreiken van de oorkondes. Dat een agent drie jaar zou moeten wachten op een oorkonde bij een jubileum, wordt door de politie niet herkend. De achterstanden, die al zijn ontstaan in de oude korpsen, zijn inmiddels voor een groot deel weggewerkt.
Met de vorming van de nationale politie maakt het uitreiken van oorkondes onderdeel uit van landelijk beleid. Mede door het onlangs in gebruik genomen landelijk personeelsregistratiesysteem, wordt de vervaardiging van de oorkondes nu landelijk geregeld.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat politieagenten, die zich met gevaar voor eigen leven inzetten voor onze veiligheid, onderscheiden worden voor bewezen diensten? Zo nee, waarom niet?
Zowel vanuit een oogpunt van goed werkgeverschap als behoorlijk bestuur dienen oorkondes en onderscheidingen tijdig gereed te zijn. Medewerkers moeten daarop kunnen rekenen.
Ik betreur het dan ook dat er achterstanden zijn ontstaan bij de vervaardiging en uitreiking van oorkondes. Door het beheer hierover op landelijk niveau te beleggen, moet worden gewaarborgd dat oorkondes en onderscheidingen op het juiste moment worden uitgereikt.
Deelt u de mening dat, wanneer deze onderscheiding zo lang op zich laat wachten, dat getuigt van weinig respect naar de medewerker die deze onderscheiding blijkbaar heeft verdiend? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De EU-Turkije top |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u de tekst van de overeenkomst die de EU en Turkije afgelopen zondag 29 november in Brussel sloten, openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Zie mijn Kamerbrief van 2 december j.l. met het verslag van de EU-Turkije Top van 29 november j.l., waarin een verwijzing is opgenomen naar de tekst van het Actieplan dat de EU en Turkije zijn overeengekomen.
Kunt u een verslag van de bijeenkomst, inclusief de onderhandelingen die eraan vooraf gingen en de standpunten die de Nederlandse regering heeft ingenomen, aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Ja. Zie mijn Kamerbrieven van 24 november j.l. met de inzet voor de EU-Turkije Top en van 2 december j.l. met het verslag van de EU-Turkije Top van 29 november j.l.
Kunt u een precieze lijst geven met toezeggingen die Nederland moet nakomen als gevolg van deze deal, die de EU moet nakomen en die Turkije moet nakomen?
Ja. In mijn Kamerbrief van 27 oktober j.l.1 geef ik een overzicht van de verplichtingen die de EU en haar lidstaten enerzijds en Turkije anderzijds op zich hebben genomen in het gezamenlijk Actieplan inzake migratie.
Kunt u aangeven hoeveel geld Turkije rechtstreeks of via een trust fund ontvangt, over welke periode, hoeveel Nederland daaraan direct en indirect bijdraagt en onder welke voorwaarden het wordt uitgegeven?
Ja. In mijn Kamerbrief van 25 november j.l.2 staan zowel de omvang van de Turkey Refugee Facility als de mogelijke extra Nederlandse bijdrage vermeld, respectievelijk € 3 miljard over 2016 en 2017 en € 117 miljoen. De faciliteit is bedoeld voor de coördinatie van assistentie aan vluchtelingen in Turkije waarbij de Commissie zorg draagt voor de allocatie van de beschikbare middelen. De nadere uitwerking van de financiële en juridische modaliteiten bij het Commissiebesluit van 25 november is momenteel onderwerp van overleg in Brussel. In dit kader wordt nadrukkelijk bezien of een grotere bijdrage uit de EU-begroting haalbaar is.
Kunt u aangeven hoeveel vluchtelingen vanuit Turkije in Europa gesetteld worden in totaal, over welke periode en wat het aandeel van Nederland is?
In het overeengekomen Actieplan staat omschreven aan welke afspraken de EU en Turkije zichzelf hebben gecommitteerd. Voor de inhoud en appreciatie van dat plan verwijs ik kortheidshalve naar de reeds onder 3 genoemde Kamerbrief van 27 oktober j.l. over het EU-Turkije Actieplan.3 Over hervestiging van vluchtelingen vanuit Turkije zijn geen concrete afspraken gemaakt. De EU heeft verklaard de bestaande bilaterale en EU hervestigingsprogramma’s te zullen blijven steunen. De voorzitter van de Commissie heeft het voornemen gedeeld om voorafgaand aan de Europese Raad op 17 en 18 december a.s. met een mededeling te komen rondom hervestiging vanuit Turkije. Die Commissie-mededeling alsmede een appreciatie daarvan zal vanzelfsprekend met uw Kamer worden gedeeld conform de daartoe geldende afspraken met de Kamer.
Kunt u aangeven of Turkije het vluchtelingenverdrag ook gaat tekenen en ratificeren zonder territoriale beperkingen, zodat Syriërs en Irakezen in Turkije onder de bescherming van het vluchtelingenverdrag zullen vallen?
In het kader van het EU-Turkije Actieplan heeft de EU de intentie van Turkije verwelkomd zich in te spannen om zo snel mogelijk te voldoen aan de voorwaarden van de roadmapvisumliberalisatie. Ik verwijs in dit verband ook naar de Kamerbrief van 2 december j.l. met het verslag van de EU-Turkije Top van 29 november j.l. Een van de voorwaarden van de roadmapis dat Turkije zjin vluchtelingenwetgeving in overeenstemming brengt met het Vluchtelingenverdrag.
Voor het openen van welke hoofdstukken gaat de Europese Commissie voorbereidende werkzaamheden voltooien in het eerste kwartaal van 2016?1
Naast het reeds gepresenteerde voorbereidende document voor hoofdstuk 31 (gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid), is de Commissie van plan in het voorjaar van 2016 ook voorbereidende documenten voor de hoofdstukken 15 (energie), 26 (onderwijs en cultuur) en de rechtsstaatshoofdstukken 23 en 24 voor te bereiden. Op al deze hoofdstukken liggen vooralsnog bilaterale blokkades van Cyprus en deels Griekenland.
Kunt u aangeven wie onder deze groep vallen: «beide partijen, zoals overeengekomen en met onmiddellijke ingang, hun actieve samenwerking opvoeren inzake migranten die geen internationale bescherming behoeven, het voorkomen van reizen naar Turkije en de EU, het waarborgen van de toepassing van de vastgelegde bilaterale overnamebepalingen en het prompt terugsturen van migranten die geen internationale bescherming behoeven naar hun land van herkomst»? Ofwel: welke groepen migranten uit welke landen zullen worden teruggestuurd naar Turkije?2
Het doel van het Actieplan dat de EU met Turkije is overeengekomen is het substantieel beperken van de instroom vanuit Turkije en het verbeteren van de omstandigheden voor vluchtelingen in Turkije. Migranten die alsnog in de EU asiel aanvragen, zullen de daarvoor bestaande procedures doorlopen, ongeacht hun nationaliteit. Terugkeer is aan de orde indien het asielverzoek na een zorgvuldige toetsing is afgewezen. De voorwaarden voor overname door Turkije zijn vastgelegd in de terug- en overnameovereenkomst tussen de EU en Turkije (PbEU 2014, L134). Met Turkije is nu afgesproken dat de artikelen inzake overname vervroegd in werking zullen treden, namelijk in juni 2016 in plaats van in oktober 2017. Tot die tijd gelden voor overname de bilaterale terug- en overnameovereenkomsten, bijvoorbeeld zoals tussen Griekenland en Turkije. Met Turkije is afgesproken dat deze overeenkomsten zorgvuldig en voortvarend worden toegepast.
Dit laat onverlet dat Nederland er op in zet, conform beschreven in de brief aan de Tweede Kamer van 8 september j.l. en overeengekomen in de conclusies van de JBZ-Raad van 8 oktober j.l., toe te werken naar de situatie waarbij mensen die asiel willen aanvragen en uit delen van de wereld komen waar veilige opvang en adequate procedures beschikbaar zijn, worden teruggestuurd teneinde daar bescherming te genieten. Zover zijn we nu nog niet, maar dit Actieplan met Turkije is een stap op weg daarnaartoe.
Zullen mensen die uit Syrië gevlucht zijn en illegaal vanuit Turkije naar de EU doorreizen, worden teruggestuurd naar Turkije? Indien het antwoord aangeeft dat het voor sommigen wel en sommigen niet het geval is, kunt u dan precies aangeven onder welke omstandigheden deze mensen wel worden teruggestuurd en onder welke niet?
Zie antwoord vraag 8.
Indien deze deal geld kost uit de Nederlandse begroting, wanneer zult u dan daarvoor een suppletoire begroting indienen?
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 25 november j.l.6 zal de nationale besluitvorming over de financieringsmodaliteiten van de Nederlandse bijdrage plaatsvinden bij de Voorjaarsnota. Het steunen van versterkte opvang in de regio sluit aan bij de visie van het kabinet op de Europese migratieproblematiek, zoals aan de Kamer gestuurd op 8 september j.l.7
Heeft u een parlementair voorbehoud gemaakt op de deal of een onderdeel van de deal tussen de EU en Turkije (op geld, visumvrij reizen, toetredingsonderhandelingen of andere onderdelen)?
De afspraken tussen de EU en Turkije zijn vastgelegd in een Actieplan en via een gezamenlijke verklaring politiek overeengekomen8. Dit biedt het raamwerk voor de afspraken met Turkije. Hierop heeft het kabinet geen algemeen parlementair voorbehoud gemaakt. De inzet van het kabinet is met uw Kamer besproken in meerdere debatten waaronder het voorbereidende debat voor de Top op 25 november j.l. Voor de besluitvorming op specifieke onderdelen van het plan blijven de reguliere besluitvormingsprocessen in Raadskader van kracht.
Kunt u deze vragen vóór donderdag 3 december 17.00 uur beantwoorden, zodat er bij de regeling van werkzaamheden rond de stemmingen op de begroting besloten kan worden wat er met de antwoorden gedaan wordt?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Geen uitstel elektronische monitoring ammoniak’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Geen uitstel elektronische monitoring»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom het verzoek van de varkenshouders niet wordt gehonoreerd?
Ik verwijs u naar de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 20 november jl.
Wat is de reden dat de in financiële nood verkerende varkenshouders niet enkele maanden uitstel mogen krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat juist het niet meedenken met de sector een verkeerd signaal is naar de varkenshouders, nu zij bezig zijn met een vitaliseringstraject? Zo nee, waarom niet?
Mijn ministerie neemt deel aan de Regiegroep vitale varkenshouderij onder leiding van de heer Rosenthal, en denkt volop mee met de varkenssector over voorstellen en maatregelen waarmee de markt- en ketenpositie van de varkenshouderij wordt versterkt. Ik ondersteun de noodzaak van een vitalisering en herstructurering die perspectieven biedt voor een rendabele, duurzaam producerende en maatschappelijk gewaardeerde varkenssector. Dit laat onverlet dat varkenshouders zich aan milieuregels moeten houden.
Kunt u nader ingaan op de stelling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu dat uitstel een verkeerd signaal zou zijn en een concurrentievoordeel zou opleveren voor enkele varkenshouders, in het licht van dat het verzoek vanuit de Nederlandse Vakbond Varkenshouders en de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland komt, en daarmee breed gedragen wordt?
De wettelijke verplichting tot het elektronisch monitoren van luchtwassers is op 1 januari 2013 in het gewijzigde Activiteitenbesluit milieubeheer in werking getreden met een overgangstermijn tot 1 januari 2016. Ondanks dat het verzoek breed gedragen zou zijn, is het een verkeerd signaal om enkele weken voor het einde van de overgangstermijn degenen te belonen zich niet hebben voorbereid op nieuwe regelgeving die al geruime tijd bekend is. Verder verwijs ik voor de noodzaak van elektronische monitoring naar de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 20 november jl.
Deelt u de mening dat de Nederlandse varkenshouders onder druk staan, onder meer door meerkosten vanwege maatschappelijke eisen, en weinig tot geen financiële armslag hebben op dit moment en zodoende dit kleine beetje lucht wel kunnen gebruiken? Zo ja, hoe gaat u deze ruimte bieden? Zo nee, waarom bent u van mening dat de varkenshouders op dit moment voldoende financiële ruimte hebben om een dergelijke investering oplopend tot enkele duizenden euro’s te doen?
De Nederlandse varkenshouderij heeft al een aanzienlijke periode te maken met een slechte marktsituatie en lage opbrengstprijzen. Het gaat om een structureel probleem. Op de Europese markt zijn vraag en aanbod niet in evenwicht door een verdere toename van de varkensvleesproductie bij een structureel dalende vraag. Bij het streven naar een vitale, toekomstbestendige varkenssector worden geen concessies op wettelijke eisen ten aanzien van milieu, dierenwelzijn en voedselveiligheid gedaan. Gebleken is dat luchtwassers vaak niet aan werden gezet. Daarom is elektronische monitoring verplicht gesteld. Ten aanzien van de milieuregelgeving is er geen sprake van bovenwettelijke eisen. De Nederlandse milieuregelgeving is gericht op de uitvoering van Europese milieurichtlijnen.
Zoals u weet heeft mijn voorganger vanwege de financiële situatie in de melkvee- en varkenshouderij het voorstel van de Europese Commissie gesteund waarbij een nationale enveloppe van bijna 30 miljoen euro voor Nederland is toegekend. Een deel van die middelen komt beschikbaar voor de varkenshouderij. Deze middelen zullen worden ingezet voor de vitalisering van deze sector in het kader van de Regiegroep vitale varkenshouderij en voor het stimuleren van de realisatie van mestverwerking. Op korte termijn zal ik uw Kamer over de besteding van deze middelen nader informeren.
Indien de sector concrete suggesties heeft voor verlichting van regeldruk die niet ten koste gaan van milieu, dierenwelzijn en voedselveiligheid, ga ik daarover graag in gesprek.
Deelt u de mening dat de varkenssector al veel stappen heeft gezet, een vitaliseringstraject ingaat en onder financiële druk staat, en op deze manier iedere keer aan het kortste eind trekt?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de verzoeken vanuit de varkenssector om meer lucht te krijgen door het verlagen van de regeldruk, dan wel uitstel van nieuwe regels? Bent u bereid om met de sector in overleg te treden om de regeldruk te verminderen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid tot een stop op nieuwe maatregelen om de varkenssector ruimte te geven voor haar vitaliseringstraject?
Het traject van de Regiegroep vitale varkenshouderij is gericht op de vitalisering van deze sector en het op termijn versterken van de markt- en ketenpositie. Dit is voor mij geen reden om lopende trajecten op het terrein van mest, milieu, dierenwelzijn en/of antibiotica generiek «on hold» te zetten. Voor een duurzame, toekomstbestendige varkenssector blijven maatregelen gewenst om de afgesproken beleidsdoelen te kunnen realiseren. Dit zal ik in goed overleg met het bedrijfsleven vormgeven.
Bent u bekend met het rapport van het LEI (Landbouw Economisch Instituut) «Productiekosten van varkens» uit 2013, waarin is berekend dat Nederlandse varkensboeren gemiddeld 19 eurocent in de kostprijs kwijt zijn aan maatschappelijke eisen, en dat dat voor landen om ons heen om ongeveer 8 eurocent gaat? Bent u van mening dat dit een evenredige verdeling is binnen het Europese speelveld?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen van de leden Lodders en Teeven van mei 2015 (Tweede Kamer Aanhangsel 2427) blijkt uit dit rapport dat de totale Nederlandse kostprijs in 2011 € 1,60 per kilogram geslacht gewicht was. Dit was enkele centen hoger dan Denemarken en Spanje en lager dan de kostprijs in andere lidstaten.
Onderdeel van de totale kostprijs zijn de kosten als gevolg van overheidsmaatregelen. Deze bedroegen in 2013 voor Nederland 19 cent per kilogram geslacht gewicht. In andere belangrijke varkensproducerende EU-lidstaten was dit 7 à 8 cent. Het grootste deel van de Nederlandse kostprijs als gevolg van overheidsmaatregelen (13 cent) hangt samen met de extra kosten van de implementatie van Europese milieuregelgeving (mestafvoer, ammoniakemissiebeperkende maatregelen en productierechten). Deze extra kosten zijn een gevolg van de relatief hoge veebezetting en milieubelasting in Nederland, waardoor verdergaande maatregelen nodig zijn om de milieudoelen te kunnen realiseren. Een beperkt deel (circa 2 cent) is toe te schrijven aan nationale maatregelen op het terrein van dierenwelzijn die rond het jaar 2000 zijn ingevoerd.
Bent u alsnog bereid, in overleg met uw collega op Infrastructuur en Milieu, de varkenshouders dit beetje ruimte te gunnen?
Ik volg hier de lijn van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. De motie Lodders en Geurts met verzoek om uitstel van de verplichting tot elektronische monitoring van luchtwassers (Kamerstuk 34 300-XIII, nr. 110) is zeer recent verworpen.
De hoge registratiekosten voor de verplichte geschillencommissie in de kinderopvang en het 'klachtengeld' dat betaald moet worden |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Is het waar dat kinderopvangorganisaties zich verplicht moeten aansluiten bij zowel een geregistreerde klachtencommissie als de nieuwe geschillencommissie Kinderopvang?1
Nee. Op grond van artikel 1.57c, eerste lid, en artikel 2.13b, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen zijn houders van kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen vanaf 1 januari 2016 verplicht aangesloten bij een door de Minister van Veiligheid en Justitie erkende geschillencommissie voor het behandelen van geschillen.
Vanaf 1 januari 2016 is er nog maar één landelijke Geschillencommissie op het terrein van de kinderopvang, te weten de Geschillencommissie Kinderopvang van de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC). De verplichting om aangesloten te zijn bij de Geschillencommissie Kinderopvang is in de plaats gekomen van de vroegere verplichting om een onafhankelijke klachtencommissie te hebben of te zijn aangesloten bij een regionale of landelijke klachtencommissie op grond van de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector (WCKZ).
Acht u het wenselijk dat de kosten voor registratie bij de nieuwe geschillencommissie kinderopvang aanzienlijk meer zijn dan in de huidige situatie? Kunt u dit toelichten?
Uitgangspunt is dat de kosten van de Geschillencommissie Kinderopvang en het Klachtenloket Kinderopvang worden betaald uit de jaarlijkse aansluitbijdragen van de houders. De Geschillencommissie Kinderopvang doet jaarlijks, op basis van zijn begroting, een voorstel voor een staffel voor de hoogte van de door de houders te betalen jaarlijkse aansluitbijdragen. De Geschillencommissie legt de staffel volgens de opgestelde gedragsregels ter goedkeuring voor aan de Brancheorganisatie Kinderopvang en de MO-groep.
De hoogte van de door de houder te betalen aansluitbijdrage hangt samen met het aantal geregistreerde kindplaatsen in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP) of het aantal aangesloten gastouders bij de houder van een gastouderbureau.
De Geschillencommissie Kinderopvang heeft een eerste analyse gedaan van de doorbelasting van de kosten voor de exploitatie van het nieuwe stelsel voor klacht – en geschilbehandeling op basis van de initiële begroting. Op basis hiervan heeft de Geschillencommissie Kinderopvang vervolgens het voorstel voor de staffel opgesteld voor het huidige tarievenstelsel voor de jaarlijkse aansluitbijdragen van de houders. Daarbij is vastgesteld dat er verschillen zijn met de vroegere tarieven, maar geen substantiële verschillen en dat deze daarom op het eerste gezicht acceptabel lijken te zijn. Onder die voorwaarde hebben de Brancheorganisatie Kinderopvang en de MO-groep ingestemd met de voorgestelde staffel voor de tarieven 2016. Afgesproken is dat de hoogte van de aansluitbijdragen ook in 2016 een belangrijk aandachtspunt zal zijn voor de Stuurgroep Geschillencommissie Kinderopvang en dat dit gemonitord zal worden.
Wat is de reden dat er bij de bekostiging van de nieuwe geschillencommissie kinderopvang er voor gekozen is om de kosten voor individuele kinderopvangorganisaties te baseren op het aantal geregistreerde kindplaatsen in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP) en niet op het aantal fte, zoals de branchevereniging heeft voorgesteld?
Er is voor gekozen de bekostiging hierop te baseren, omdat op basis van de gegevens over het aantal geregistreerde kindplaatsen of het aantal aangesloten gastouders in het LRKP de doorbelasting van kosten op een objectieve wijze kan worden berekend. Hierover heeft afstemming plaatsgevonden met de Stuurgroep Geschillencommissie Kinderopvang, waarin de Brancheorganisatie Kinderopvang, de MO-groep, BOinK en daarnaast als toehoorder het Ministerie van SZW zijn vertegenwoordigd. De Stuurgroep Geschillencommissie Kinderopvang is betrokken bij de inrichting van het stelsel voor behandeling van klachten en geschillen op het terrein van de kinderopvang.
Als een houder van mening is dat het aantal kindplaatsen dat voor zijn vestiging(en) is geregistreerd in het LRKP te hoog is, kan hij een wijzigingsverzoek indienen voor aanpassing in het LRKP bij de betreffende gemeente(n). Vanaf de Wijzigingswet Kinderopvang 2013 mogen gemeenten geen leges meer heffen voor wijzigingen in het LRKP.
Is het waar dat er alleen al aan registratiekosten meer dan 2 miljoen euro wordt opgehaald door de nieuwe geschillencommissie (2.500 kinderopvangorganisaties, 12.000 locaties voor gastouderopvang en 2.400 peuterspeelzalen maal 140 euro registratiekosten per locatie)? Kunt u het exacte bedrag en de onderliggende berekening aan de Kamer doen toekomen?2
Nee, de Geschillencommissie Kinderopvang geeft aan dat dit bedrag bij hen niet bekend is. De initiële begroting van de Geschillencommissie Kinderopvang voor de jaarlijkse kosten voor de exploitatie van het stelsel van klacht- en geschilbehandeling op het terrein van de kinderopvang waarvan voor 2016 is uitgegaan bedraagt € 721.000,–. De Stuurgroep Geschillencommissie Kinderopvang, waarin de Brancheorganisatie Kinderopvang, BoinK, de MO-groep en als toehoorder het Ministerie van SZW zijn vertegenwoordigd heeft hiermee ingestemd.
Op basis van de verkregen ervaringsgegevens zal de Geschillencommissie Kinderopvang jaarlijks een begroting opstellen.
Het tarief dat een houder jaarlijks op basis van de staffel moet betalen is gebaseerd op het aantal geregistreerde kindplaatsen of het aantal aangesloten gastouders. Het is de houder die het tarief betaalt, niet de afzonderlijke vestigingen. Momenteel zijn er circa 3.800 houders.
Hoe gaat u om met kinderopvangorganisaties die door jarenlange bezuinigingen het aantal kindplaatsen fors hebben zien dalen, maar vanwege de kosten deze mutaties niet hebben doorgegeven aan de LRKP? Worden de inschrijfkosten van de geschillencommissie gebaseerd op het daadwerkelijke aantal kindplaatsen of op het aantal kindplaatsen geregistreerd in het LRKP? Acht u het wenselijk dat organisaties een forse rekening gepresenteerd krijgen door de voorgestelde berekeningssystematiek?
De inschrijfkosten bij de Geschillencommissie zijn gebaseerd op het aantal kindplaatsen dat is geregistreerd in het LRKP. Zoals eerder aangegeven (zie ook het antwoord op vraag 3), als een houder van mening is dat het aantal kindplaatsen dat voor zijn vestiging(en) is geregistreerd in het LRKP te hoog is, kan hij een wijzigingsverzoek indienen. Hiervoor mogen gemeenten geen leges meer heffen.
Hoe verhoudt een verhoging van de inschrijfgelden voor deze organisaties zich tot het uitdrukkelijke verzoek van de Brancheorganisatie Kinderopvang om de kosten voor ondernemers met de invoering van de nieuwe geschillencommissie niet te verhogen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de reden dat een ouder die wil dat de commissie naar een geschil kijkt eerst «klachtengeld» betalen, terwijl de kinderopvangorganisatie al een forse bijdrage moet betalen voor de geschillencommissie? Acht u het wenselijk dat er drempels worden opgeworpen voor ouders om hun recht te halen?3
Hoe hoog is het «klachtengeld» dat betaald moet worden en hoe garandeert u dat men vanwege de kosten afziet van een klachtenprocedure?
Vervolging van de Decembermoorden en het bloedbad van Moiwana in Suriname |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «OM moet Bouterse verder vervolgen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het Hof van Justitie in Suriname heeft besloten dat het Openbaar Ministerie moet overgaan tot verdere vervolging van Desi Bouterse als hoofdverdachte van de Decembermoorden? Indien neen, wat is u hierover dan bekend?
Ik heb kennis genomen van de beschikking van het Surinaamse Hof van Justitie d.d. 27 november 2015. Deze houdt o.a. in dat het Openbaar Ministerie wordt opgedragen de Krijgsraad te vragen
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot het Decembermoordenproces?
Met de aanname van de gewijzigde amnestiewet in 2012 is de vervolging in het decembermoordenproces geschorst. In een uitspraak van de Krijgsraad, d.d. 11 mei 2012 is de prejudiciële vraag geformuleerd in hoeverre met de wijziging van de Amnestiewet inbreuk is gemaakt op het bepaalde in artikel 131 lid 3 van de Grondwet en dus sprake is van «inmenging in een zaak bij de Rechter aanhangig». Deze vraag is doorverwezen naar het nog op te richten Constitutioneel Hof. Eén van de verdachten, Edgar Ritfeld, is na de aanname van de gewijzigde amnestiewet in hoger beroep gegaan omdat hij zijn onschuld wil bewijzen via de juridische weg. In februari 2014 heeft het Openbaar Ministerie de Krijgsraad verzocht de schorsing van de vervolging van Ritfeld op te heffen. Deze zaak is op 7 april 2014 hervat maar na een vijftal zittingen is op 2 maart jl. de vervolging in deze zaak wederom geschorst aangezien, volgens de Auditeur Militair, deze zaak niet los kan worden gezien van de behandeling van de zaken van de andere verdachten. Door de uitspraak van het Surinaams Hof van Justitie d.d. 27 november 2015 is het nu aan het Openbaar Ministerie om de Krijgsraad op te roepen de vervolging van alle verdachten te hervatten.
Kent u het bericht «Moiwana-slachting als misdrijf tegen de menselijkheid»?2
Ja.
Is het waar dat het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens het bloedbad in Moiwana in 1986 een misdaad tegen de menselijkheid heeft genoemd, en Suriname heeft opgeroepen de daders te vervolgen en te berechten? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Op 15 juni 2005 heeft het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens uitspraak gedaan in de zaak «Moiwana Community v. Suriname». Het Hof constateert dat het geen rechtsmacht toekomt om te oordelen over de gebeurtenissen in Moiwana, aangezien die plaatsvonden voordat Suriname partij werd bij het Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het Hof bezigt derhalve niet de kwalificatie genoemd in de vraag. Wel roept het Hof de Staat Suriname op onderzoek te doen naar de gebeurtenissen en de verantwoordelijke partijen te vervolgen en berechten. Zie voor de volledige uitspraak: http://www.corteidh.or.cr/docs/casos/articulos/seriec_124_ing.pdf
Wat is de huidige stand van zaken wat betreft de vervolging en berechting van de daders van het bloedbad in Moiwana? Klopt het dat Suriname hier op geen enkele manier werk van maakt?
Volgens de genoemde uitspraak van het Inter-Amerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens hebben overlevenden en nabestaanden van de gebeurtenissen in Moiwana recht op compensatie door de Surinaamse staat. Strafrechtelijke vervolging van verdachten heeft tot dusver niet plaatsgevonden.
Bent u bereid in uw contacten met uw Surinaamse collega’s aan te dringen op spoedige berechting en vervolging inzake zowel de Decembermoorden als het bloedbad in Moiwana?
Suriname heeft in 2011 deelgenomen aan de VN-Universal Periodic Review (UPR) over de mensenrechtensituatie, het zgn. landen-examen. In deze sessie heeft Suriname ingestemd met de aanbeveling van Frankrijk: «To implement the recommendations of the Human Rights Committee, by prosecuting and sentencing as appropriate the perpetrators of the extra-judiciary executions of December 1982 and the Moiwana Massacre in 1986».
Tijdens de laatste EU-artikel 8 dialoog (maart 2015) heeft Nederland met andere landen Suriname verzocht om deze UPR-aanbeveling op te volgen. Nederland zal ook bij de komende UPR aanbevelingen doen met het oog op een vervolging in het Decembermoordenproces en voor de gebeurtenissen in Moiwana.
Het bericht 'Gemeenten verdienen grif aan spookleges' |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Gemeentes verdienen grif aan «spookleges»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onterecht in rekening brengen van leges door gemeenten een zeer onwenselijke praktijk is?
Met u ben ik van mening dat gemeenten die leges heffen terwijl de grondslag daartoe ontbreekt onwenselijk handelen. Het zijn echter de gemeenten die verantwoordelijk zijn voor de legesaanslagen die zij opleggen en het is aan de betreffende gemeenteraden om hier tegen op te treden.
Kunt u aangeven op welke schaal deze praktijk plaatsvindt? Zo niet, bent u dan bereid dit te onderzoeken?
Het is mij niet bekend op welke schaal het heffen van leges op basis van een bestemmingsplan dat al meer dan tien jaar oud is plaatsvindt. Hiertoe zou een zeer gedetailleerd onderzoek plaats moeten vinden. Dit lijkt mij niet nodig. Duidelijk is dat dit een zaak is van de gemeenten. Zij dienen zelf te zorgen voor actuele bestemmingsplannen en geldige heffingsgrondslagen.
Bent u bereid u in te spannen om een einde te maken aan het onterecht in rekening brengen van leges door gemeenten? Zo ja, bent u bereid, indien nodig, hier wettelijke maatregelen te treffen?
Uiteraard ben ik bereid om mij in te spannen voor een juiste legesheffing door gemeenten. Ik zal dit onderwerp dan ook bij de VNG onder de aandacht brengen. Aanvullende wettelijke maatregelen zijn niet nodig, omdat het nu evenmin is toegestaan te heffen zonder grondslag. Daarnaast is er een eenvoudige oplossing voor de verouderde bestemmingsplannen, namelijk het op orde brengen van de bestemmingsplannen naar de actuele situatie.
Deelt u de mening dat onterecht verkregen leges terugbetaald moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken gaat u hierover maken met gemeenten?
Het is aan de gemeenten zelf om hierover een beslissing te nemen gelet op de rechterlijke uitspraken in het door u aangehaalde krantenartikel.
NPO-voorzitter Hagoort en diens intentie de politiek te beïnvloeden |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Veel ergernis over klimaatcampagne NPO»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de woorden van NPO-voorzitter Hagoort («Ik zie politiek die heel erg aarzelt om iets te doen. Wij hebben invloed op publieke opinie. Zo geven we voedingsbodem aan politiek om tot beleid over te gaan.») die betekenen dat hij het als zijn taak ziet de politiek te beïnvloeden?
Het is niet aan mij om verantwoordelijkheid te nemen voor de uitspraken van de heer Hagoort in een discussieprogramma of deze inhoudelijk te beoordelen. Volgens de weergave van de woorden van de heer Hagoort heeft hij niet gesproken over «beïnvloeding van de politiek», maar van «invloed op de publieke opinie». Het is overigens de taak van de publieke omroep om door zijn informerende functie bij te dragen aan publiek debat en meningsvorming.
Op grond van welk artikel in de Mediawet vervult Hagoort een politieke taak? Welke kiezers hebben hem gekozen?
De heer Hagoort vervult geen politieke taak. Hij is door de raad van toezicht van de publieke omroep aangesteld om een publieke functie te dienen: het samen met de omroepen zorgdragen voor de uitvoering van de publieke media-opdracht.
Hoe verhoudt de sturing van informatie van de NPO zich tot artikel 2.1 van de Mediawet, in het bijzonder lid 2.b dat juist van de omroep eist «op evenwichtige wijze een beeld van de samenleving» te geven, alsmede lid 2.e dat voorschrijft dat de publieke omroep «voldoet aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen»?
Het is de taak van de publieke omroep om de diversiteit aan overtuigingen, meningen en interesses te weerspiegelen en op evenwichtige en journalistiek verantwoorde wijze te berichten over wat er speelt in de wereld. De NPO draagt zorg voor een kwalitatieve en evenwichtige programmering. Dat gebeurt in wisselwerking met de omroeporganisaties, die verantwoordelijk zijn voor de inhoud. De verschillende omroepen zorgen voor pluriformiteit in het aanbod en binnen programma’s.
Betalen wij belasting om via de staatsomroep tot een andere mening gebracht te worden?
Er bestaat in Nederland geen staatsomroep met voorgeschreven meningen.
Welke meningen worden nog meer voorgeschreven door de staatsomroep? Kunt u uw antwoord in alfabetische volgorde toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de heer Hagoort niet langer te handhaven is en dat hij zijn politieke carrière beter elders kan voortzetten?
Nee.
Het bericht 'ANWB: fabrikanten verzamelen ongezien data van automobilist' |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «ANWB: fabrikanten verzamelen ongezien data van automobilist»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat auto’s steeds meer gegevens over de staat van de auto en het rijgedrag van de bestuurders registreren, opslaan en delen met de autofabrikant? Kunt u een overzicht geven van het soort gegevens dat auto’s genereren en opslaan, zoals laatst gereden routes, bestemmingen en parkeerplaatsen?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Er worden verschillende typen data verzameld door autofabrikanten. Het betreft enerzijds data die niet privacygevoelig zijn en iets zeggen over de staat van het voertuig (bijvoorbeeld foutmeldingen) en anderzijds data die iets zeggen over een persoon en die, als die data herleidbaar zijn tot die persoon, privacygevoelig zijn (bijvoorbeeld bezochte parkeerplaatsen). Een volledig overzicht van alle gegevens die alle typen auto’s genereren en opslaan kan ik niet geven. Individuele private partijen zijn zelf verantwoordelijk voor deze data en het voldoen aan relevante wet- en regelgeving. Het is verder aan de toezichthouder om te beoordelen of de wet- en regelgeving wordt nageleefd.
Welke privacywetgeving is van toepassing op gegevens die gegenereerd worden in auto’s? Is dat de privacywetgeving van het land waar de auto zich bevindt, of het land waar de auto geregistreerd is?
De hoofdregel van de Europese richtlijn gegevensbescherming (nr. 95/46/EG) is dat op het verwerken van de gegevens het recht van toepassing is van de lidstaat waar de verantwoordelijke voor die verwerking gevestigd is. Het is niet ondenkbaar dat dit leidt tot toepasselijkheid van de wetgeving van het land waar de betrokken fabrikant is gevestigd. Wanneer er geen vestiging is2, dan geldt dat de wetgeving van de lidstaat van toepassing is waar de verwerking feitelijk plaatsvindt.
Bent u van oordeel dat consumenten goed ingelicht moeten worden over welke gegevens van de rijbestuurder en de auto aan de autofabrikant worden doorgegeven?
Veel bedrijven, binnen en buiten het mobiliteitsdomein, verzamelen data om hun producten of diensten te verbeteren. Het is daarbij uiteraard belangrijk dat ze data gebruiken op een wijze die in overeenstemming is met wet- en regelgeving en dat zij hier maximale transparantie en keuzevrijheid over bieden richting hun klant. Voor het verwerken van persoonsgegevens geeft de geldende Europese wetgeving3 regels, zoals de informatieplicht. De informatieplicht houdt in dat de fabrikant meedeelt welke data hij verwerkt en met welke doeleinden de verwerking plaatsvindt en nadere informatie verstrekt voor zover dat gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder ze worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt nodig is om tegenover de betrokkene een behoorlijke en zorgvuldige verwerking te waarborgen. De betrokkene kan dan zijn recht op inzage, correctie, verwijdering van of verzet tegen het verwerken van de persoonsgegevens uitoefenen.
Bent u ook van oordeel dat eigenaren expliciet toestemming moeten geven voor het opslaan, gebruiken of verkopen van dergelijke data? Op wat voor manier wordt er toestemming gegeven voor het genereren en opslaan van dergelijke gegevens?
Ik ben er voorstander van dat automobilisten zelf invloed hebben op het verzamelen en gebruik van persoonsgegevens die henzelf betreffen en dus geïnformeerde toestemming geven voor het gebruik van hun persoonsgegevens. Deze toestemming wordt in de praktijk veelal gegeven via de (koop)overeenkomst met betrekking tot een nieuwe auto.
Kunt u uitsluiten dat de gegevens van rijbestuurders aan derden worden doorgegeven of verkocht?
Doorgifte van persoonsgegevens is alleen toegestaan wanneer dit past binnen de kaders van de geldende (Europese) wetgeving. Zo is dit alleen toegestaan als dit past binnen het doel waarvoor de gegevens verwerkt worden, of hier toestemming voor is gegeven. Het verhandelen van persoonsgegevens mag niet, tenzij dit noodzakelijk voortvloeit uit het uitvoeren van een overeenkomst met de betrokkene.
Het gemak van inbraken bij sociale huurwoningen |
|
Farshad Bashir , Nine Kooiman |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving van RTL Nieuws over het gemak van inbraken bij sociale huurwoningen?1
De berichtgeving van RTL nieuws is mij bekend.
Wat is er gedaan om de minst draagkrachtige buurten van ons land te beschermen tegen woninginbraken, aangezien in februari vorig jaar 22% van de woninginbraken plaatsvond in de armste buurten?2
De integrale aanpak van woninginbraken wordt onder regie van de gemeente lokaal bepaald. Ten behoeve van de lokale aanpak maakt de politie een analyse waar de meeste inbraken plaats vinden (in sommige gevallen zijn dit de minst draagkrachtige buurten), opdat hier gericht preventieve en repressieve maatregelen kunnen worden genomen. Vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie ondersteun ik de gemeente, politie en woningcorporaties hierbij.
Bij hoeveel sociale huurwoningen is er ingebroken in 2015, en hoe is die tendens over de afgelopen vijf jaar geweest? Bij hoeveel van de inbraken kwam de inbreker(s) binnen door onveilig hang- en sluitwerk?
Het aantal woninginbraken (incl. pogingen) is afgenomen van 88.768 in 2012 naar 71.100 in 2014. De eerste elf maanden van 2015 laten een verder daling van 10% zien ten opzichte van dezelfde periode in het vorige jaar. Over het aantal inbraken bij sociale huurwoningen worden landelijk geen cijfers bijgehouden. Ook komt uit de landelijke cijfers niet naar voren wat voor hang- en sluitwerk er aanwezig is.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat bijna de helft van de voordeuren van huurwoningen niet goed is beveiligd en 70% van de achterdeuren? Wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat deuren en ramen beter beveiligd zijn in sociale huurwoningen?
In principe is iedereen zelf verantwoordelijk voor het nemen van preventieve maatregelen. Corporaties willen huurders goed en veilig laten wonen. Bij nieuwbouw van woningen gelden er sinds 1999 voorschriften aan de inbraakwerendheid van hang- en sluitwerk op grond van het Bouwbesluit. Woningen die na die tijd zijn gebouw hebben dus zeker inbraakwerend hang- en sluitwerk.
Het budget komt beschikbaar door herprioritering binnen de voor aanpak van woninginbraken beschikbare middelen.
Deze bijdrage loopt via de gemeente. Als voorwaarden gelden dat de bijdrage wordt ingezet in het kader van een integrale aanpak van woninginbraken en gebruikt wordt voor het invoeren van beveiligingsmaatregelen aan woningen in wijken die door gemeente en politie zijn geïdentificeerd als hotspot gebieden (daar waar veel inbraken plaatsvinden), dat dat de te nemen maatregelen aansluiten op de gebruikte modus operandi en dat dit op basis van co-financiering gebeurt.
Hoe is de 125.000 euro besteed die het kabinet uitgaf in 2014 aan het veiliger maken van 111.000 huurwoningen, en hebben dit jaar 11.000 huurwoningen het Politiekeurmerk Veilig Wonen gekregen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Met de vereniging Stroomversnelling is afgesproken dat zij duurzame renovatie combineren met veilig wonen. De 125.000 euro is beschikbaar gesteld om de productieprocessen aan te passen om zo te kunnen voldoen aan de eisen die het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PKVW) stelt.
Waar komt de 2 miljoen euro die het kabinet nu wil besteden vandaan en welke voorwaarden aan woningcorporaties worden daaraan gesteld? Waar zijn de bedragen op gebaseerd?
Zie antwoord vraag 4.
Welke doelstellingen worden verbonden aan het beschikbaar stellen van de 2 miljoen euro en hoe worden deze gehaald?
Het is aan de gemeente om samen met de politie hotspotgebieden te identificeren en bij de aanpak van deze gebieden samen op te trekken met de corporaties. Zoals al eerder vermeld, zal ik deze aanpak financieel ondersteunen op voorwaarde dat de eigenaren ook 50% aan de kosten bijdragen. Ik verwacht daar zo’n 25.000 woningen beter mee te kunnen beveiligen. Uiteraard is dit aantal sterk afhankelijk van de aard en daarmee samenhangende kosten van de preventieve maatregelen die genomen moeten worden.
Hoeveel sociale huurwoningen, hoeveel vrije sector huurwoningen en hoeveel koopwoningen hebben nu het Politiekeurmerk Veilig Wonen?
Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) beheert het Politiekeurmerk Veilig Wonen. Het CCV registreert enkel het adres van de woning en registreert geen eigenaar van de woning. In totaal zijn er ruim 700.000 woningen in Nederland van een PKVW certificaat voorzien.
Hoeveel woningcorporaties hebben een anti-inbraak programma, en hoe wordt gestimuleerd dat dit aantal wordt vergroot?
Corporaties willen dat huurders goed en veilig kunnen wonen en houden hier rekening mee bij de inrichting van buitenruimten. Zij maken met gemeenten afspraken over inzet op inbraakpreventie en werken met lokale partners (gemeente, politie, jongerenwerk etc.) samen (in diverse projecten zoals bijv. buurtteams) om veiligheid te verbeteren. De situatie op dit gebied verschilt per regio, stad en dorp. Hoeveel corporaties actief anti- inbraakbeleid voeren wordt niet landelijk bijgehouden. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie is in overleg met de brancheorganisatie Aedes over hoe komend jaar de samenwerking kan worden geïntensiveerd.
Wie handhaaft het Politiekeurmerk Veilig Wonen bij sociale- en vrije sector huurwoningen, alsmede koopwoningen, zodat de keurmerken na tien jaar worden vernieuwd of er aanpassingen aan de woning plaatsvinden? Wordt er goed gehandhaafd?
Eigenaren bepalen zelf of zij hun woning(en) laten voldoen aan de eisen van het PKVW. Dat is geen verplichting, maar een aanbeveling. Hetzelfde geldt voor het opnieuw aanvragen van het certificaat na 10 jaar.
Bent u bereid met zowel gemeenten, als woningcorporaties in gesprek te gaan om te zorgen dat meer woningcorporaties, particuliere verhuurders en huiseigenaren bewust zijn van de mogelijkheden tot inbraakpreventie en het Politiekeurmerk Veilig Wonen?
Ja daar ben ik toe bereid.
Het advies om een grensverleggend medicijn in de strijd tegen longkanker niet te vergoeden |
|
Reinette Klever (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het concept-advies van het Zorginstituut om Nivolumab, het eerste geneesmiddel dat de sterfte bij longkanker kan verminderen, niet te vergoeden?1
Op 8 december 2015 heeft het Zorginstituut mij geadviseerd om nivolumab niet op te nemen in het verzekerde pakket, tenzij door prijsonderhandeling de kosteneffectiviteit van het middel wordt verbeterd en de impact op het zorgbudget wordt gereduceerd.
Ik ben op dit moment in onderhandeling met de fabrikant van dit product. Na afronding van deze onderhandeling zal ik uw Kamer informeren over de uitkomst hiervan en mijn besluit of ik Nivolumab wel of niet toelaat tot het verzekerde pakket.
Deelt u de mening dat een geneesmiddel, waarbij de overlevingskans stijgt van 20% naar 40%, altijd in het basispakket moet worden opgenomen, zeker gezien de hoge zorgpremies die Nederlanders betalen? Zo nee, waarom niet?
In zijn advisering toetst het Zorginstituut zorg die mogelijk het pakket instroomt aan de vier pakketcriteria. Dit zijn de criteria stand van de wetenschap en praktijk, noodzakelijkheid, kosteneffectiviteit en uitvoerbaarheid. In zijn uiteindelijke advies of zorg wel of niet tot het pakket zou moeten behoren, maakt het Zorginstituut een weging tussen deze criteria. Voor wat betreft het criterium kosteneffectiviteit is het bedrag van € 80.000 per gewonnen levensjaar in goede kwaliteit een referentiewaarde die het Zorginstituut gebruikt in haar advisering, dit is geen vastliggende bovengrens.
Bij mijn besluit of zorg wel of niet tot het verzekerde pakket wordt toegelaten, maakt het advies van het Zorginstituut altijd een belangrijk onderdeel uit van mijn overweging. Ik vind het niet juist om hierbij op voorhand keuzes te maken over bijvoorbeeld onder- of bovengrenzen, of over minimale of maximale stijgingen van de overlevingskans. Het gaat namelijk bij elke beslissing over een behandeling, geneesmiddel of medisch hulpmiddel om maatwerk. Om dit maatwerk te leveren en een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen adviseert het Zorginstituut mij, zoals hierboven beschreven, over de effectiviteit van bepaalde zorg, de kosten en de verhouding tussen beide. Daarbij kijkt het ook goed naar wetenschappelijke en maatschappelijke aspecten van de behandeling.
Sinds wanneer is de prijs van een geneesmiddel leidend bij het al dan niet toelaten tot het basispakket, en wie heeft de bovengrens van 80.000 euro per behandeling bepaald?
Zie antwoord vraag 2.
Onderhandelt u met de fabrikant om de prijs te verlagen? Zo ja, wat is voor u een acceptabele prijs?
Ik verwijs u voor het antwoord op het eerste deel van deze vraag naar mijn antwoord op vraag 1. Het is op voorhand niet te zeggen wat een acceptabele prijs voor een geneesmiddel is. Hierbij spelen meerdere factoren een rol. Denk aan de mate van effectiviteit van het geneesmiddel, het volume dat wordt afgezet en de ontwikkelings- en productiekosten. Ik kijk bijvoorbeeld kritisch naar de prijs die een fabrikant stelt als deze in de praktijk leidt tot een relatief zeer hoog kostenbeslag en ten laste komt van het basispakket, zeker als er geen transparante prijsonderbouwing van de leverancier aan ten grondslag ligt of de verhouding tussen kosten en effecten van de behandeling ongunstig is.
Wat waren de besparingen op geneesmiddelen de afgelopen vijf jaar, en waarom zet u deze besparingen niet in voor nieuwe geneesmiddelen, zoals Nivolumab?
De realisatie van de uitgaven in het kader voor extramurale geneesmiddelen lag in de afgelopen vijf jaar ten opzichte van de geraamde kosten cumulatief grofweg € 2,5 miljard lager (op jaarbasis). De lagere uitgaven zijn elders in de zorg ingezet, en voor de collectieve uitgaven in het algemeen. Ook hebben deze lagere uitgaven geleid tot een beperktere stijging van zorgpremies.
Ik vind het van belang de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van nieuwe innovatieve geneesmiddelen te borgen. Hiervoor is een integraal pakket van maatregelen noodzakelijk. Hierover ben ik in overleg met de partijen van het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg. Onderdeel hiervan is ook hoe we gezamenlijk ervoor kunnen zorgen dat er lagere prijzen gerealiseerd worden. Dat heeft immers mijn voorkeur in plaats van het verhogen van de uitgaven. Verder ben ik bezig met het opstellen van een visie geneesmiddelenbeleid waarin dit ook een belangrijk aandachtspunt is en breng ik tijdens het Nederlands voorzitterschap van de Europese Raad dit onderwerp onder de aandacht.
Vindt u het redelijk dat er volgens de Minister van Financiën voor asielzoekers onbeperkt budget is2, maar voor ernstig zieke Nederlanders, die jarenlang premies en belastingen betaald hebben, kennelijk niet? Zo ja, waarom?
De kwestie die u in uw vragen aan de orde stelt ziet op een mogelijk advies van het Zorginstituut Nederland om een bepaald medicijn niet te verstrekken. In de najaarsnota 2015 bent u geïnformeerd over de extra inzet in verband met de hogere instroom van asielzoekers.
De protesten van zwarte racisten tegen Zwarte Piet |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Winkeliers Reigersbos willen opheldering over anti-zwarte-pietprotest»?1
Ja.
Bent u bekend met The Black Panthers, in het bijzonder hun voorliefde voor moord en martelingen, alsmede hun aanhankelijkheid jegens Stalin, Mao en Noord-Korea?
Bij een protest tegen Zwarte Piet in de Bijlmer in Amsterdam (d.d. 28 november 2015) waren sommige van de demonstranten gekleed in zwarte jas, zwarte broek en zwarte baret. Er is mij geen aanwijzing bekend dat de demonstranten zich met de Black Panthers identificeren. Het staat een ieder in Nederland vrij om te demonstreren tegen de inzet van Zwarte Piet.
Deelt u de mening dat The Black Panthers in de Verenigde Staten een moordlustige en totalitaire sekte vormen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ermee bekend dat de moord op Betty van Patter in 1974 hoogstwaarschijnlijk het werk was van de The Black Panthers?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat The Black Panthers in de Verenigde Staten alleen toegankelijk is voor zwarten en dat het daarmee een racistische organisatie is en dat de organisatie excelleert in anti-blank-racisme?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat vele vooraanstaande Panthers (zoals Elridge Cleaver en Huey Newton) zware criminele waren, verantwoordelijk voor verkrachting en mishandeling?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om de kinderen van Nederland te beschermen tegen dergelijke racistische protesten?
Zie antwoord vraag 2.
Onnodige files als gevolg van tunneldoseren |
|
Barbara Visser (VVD), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Tunneldoseren leidt tot extra en onnodig veel file»1 en «Tunneldoseren faalt, VID: Files worden niet verplaatst, maar verergerd»2? Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over ditzelfde onderwerp?3
Ja.
Staat u nog achter uw eerdere uitspraken dat «de file [niet] wordt gecreëerd, maar buiten de tunnel verplaatst», en dat «de reistijd niet wordt vergroot door de tunneldosering, waardoor ook de maatschappelijke kosten van de files niet toenemen door de tunneldosering»? Zo ja, hoe verhouden deze uitspraken zich tot de bevindingen van de VID (VerkeersInformatieDienst) dat «verkeer vaak onnodig in te lange files staat vanwege het doseren in tunnels»? Zo nee, hoe beoordeelt u de bevindingen van de VID?
Ja, ik sta nog steeds achter deze uitspraken en herken mij niet in de beelden van de VID dat ten gevolge van tunneldosering sprake zou zijn van files. Files ontstaan door capaciteitsproblemen en incidenten. Tunneldosering wordt toegepast als een file, die zich voorbij de tunnel heeft gevormd, zich dreigt uit te strekken tot in de tunnel. Tunneldosering is een veiligheidsmaatregel om te voorkomen dat er dan file in de tunnel ontstaat.
Omdat er in de media en bij weggebruikers twijfels blijven bestaan over het effect van tunneldoseren op de verkeersdoorstroming (een neveneffect) ben ik echter wel bereid dit nog nader te onderzoeken. Zie ook antwoord op vraag 6.
Wat is het doel van het instrument tunneldosering? Bent u nog steeds van mening dat het instrument tunneldosering effectief is? Zo ja, kunt u dat nader toelichten in relatie tot de doorstroming van het verkeer bij het wegennet rondom Roermond, Utrecht en Amsterdam? Kunt u hierbij ook ingaan op de toename van het aantal doseringen per maand?
Tunneldosering is een effectieve maatregel om het veiligheidsniveau voor de weggebruikers in een tunnel te verhogen op het moment dat er filevorming in de tunnel dreigt ten gevolge van verstoringen in het netwerk voorbij de tunnel.
Rondom Amsterdam en Roermond wordt tunneldosering sporadisch ingezet. Rondom Utrecht is de inzet meer frequent door een toename van de verkeersdruk op het wegennetwerk rondom de tunnel.
Waarom wordt het instrument tunneldosering toegepast in drie nieuwe tunnels (A73, Coentunnel en Leidsche Rijntunnel), aangezien deze moeten voldoen aan alle tunnelveiligheidseisen? Wat is de meerwaarde van dit additionele instrument voor splinternieuwe tunnels? Hoe beoordeelt u dit in het licht van de wettelijke eisen met betrekking tot tunnelveiligheid? Welke afweging wordt er door wie gemaakt voor toepassing van het instrument tunneldosering en hoe wordt gemeten of de doelstellingen worden gehaald?
Alle tunnels die RWS beheert, voldoen aan de tunnelveiligheidseisen. Over het voorzieningenniveau in de Roertunnel, de Coentunnel en de Leidsche Rijntunnel zijn bestuurlijke afspraken gemaakt. Deze afspraken dateren van voor de inwerkingtreding van de nieuwe tunnelwet in 2013. Voor 2013 bestond er geen eenduidige, wettelijke veiligheidsnorm en was er ook geen wettelijk vastgelegde standaarduitrusting voor tunnels.
Voor nieuwe tunnels waarop de nieuwe tunnelwet van toepassing is, geldt dat de standaarduitrusting volstaat. Alleen indien blijkt dat met de standaarduitrusting niet voldaan kan worden aan de wettelijke veiligheidsnorm, moet de beheerder aanvullende maatregelen treffen. Tunneldosering kan in een dergelijke situatie een kosteneffectieve maatregel zijn.
Rijkswaterstaat zet de maatregel tunneldosering in op het moment dat een file, die zich voorbij de tunnel heeft gevormd, zich dreigt uit te strekken tot in de tunnel. Het effect van de maatregel kan worden vastgesteld doordat er geen file in de tunnel ontstaat.
Is overwogen om bij tunnels waar tunneldosering wordt toegepast te kiezen voor aanvullende veiligheidssystemen? Wat is de reden dat deze systemen niet in deze tunnels zijn aangebracht? Is het reëel deze systemen alsnog in deze tunnels aan te brengen?
Bij de Roertunnel is naast tunneldosering een aanvullende veiligheidsmaatregel getroffen namelijk een automatisch blussysteem in de vorm van een watermistsysteem (WMS). Het betreft een pilot met als doel om ervaring op te doen met dergelijke systemen. Op basis van deze ervaringen is een evaluatie uitgevoerd. Resultaat van deze evaluatie is, dat een automatisch blussysteem weliswaar een positief effect heeft op de veiligheid in een tunnel, maar dat de toegevoegde waarde beperkt is vanwege de vele andere veiligheidssystemen die al in een tunnel worden aangebracht. Een dergelijk systeem is om die reden dan ook niet opgenomen in de wettelijke gestandaardiseerde uitrusting voor rijkswegtunnels.
Bij de openstelling van de Leidsche Rijntunnel is de bestuurlijke afspraak gemaakt tussen de toenmalige Minister van Infrastructuur en Milieu en de toenmalige burgemeester van Utrecht om te onderzoeken of het na de openstelling alsnog inbouwen van WMS vanuit oogpunt van bereikbaarheid kosteneffectief is. Dit onderzoek loopt momenteel.
Bent u bereid om het instrument tunneldosering te evalueren, nog voordat het instrument verder wordt uitgerold in bijvoorbeeld de nieuwe Ketheltunnel die binnenkort wordt opengesteld? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u bij eventuele toepassing van tunneldosering in de Ketheltunnel voorkomen dat dit tot files leidt in de Beneluxtunnel? Zijn de resultaten van de inventarisatie van het aantal stremmingen in de Coentunnel gereed? Zo ja, wat is daar uit gekomen?
Ja, ik ben bereid te onderzoeken of tunneldosering een negatief effect kan hebben op de verkeersdoorstroming rondom de tunnels (neveneffect). Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bij de Ketheltunnel wordt tunneldosering zo ingezet dat de hinder voor de weggebruiker op het omliggende netwerk zo veel mogelijk wordt beperkt. Hierop wordt gestuurd op basis van monitoring van effecten.
Rijkswaterstaat heeft de gegevens over de stremmingen van de Coentunnel geïnventariseerd en geanalyseerd. De spitsfiles van vóór aanleg van de Tweede Coentunnel zijn verdwenen. De huidige stremmingen worden nagenoeg uitsluitend veroorzaakt door te hoge vrachtwagens die de wettelijke geldende maximale doorrijhoogte van 4 meter met minstens 20 centimeter overschrijden.
Kunt u dieper ingaan op de tunneldosering bij de Leidsche Rijntunnel en de effecten hiervan voor de doorstroming? Is het waar dat als gevolg hiervan het verkeer bij afrit Utrecht-Centrum (A2) opstroopt en dat in plaats van een deel van de automobilisten (slechts zij die de flessenhals hoeven te passeren) alle automobilisten hinder ondervinden van de maatregel? Zijn er andere oplossingen onderzocht?
Bij de A2 Leidsche Rijntunnel wordt er bij het tunneldoseren ook naar het totale netwerk gekeken om te voorkomen dat het knooppunt Oude Rijn en het grote weefvak tussen de tunnel en knooppunt Oudenrijn vast komen te staan. Dit betekent dat er weggebruikers zijn die extra hinder kunnen ondervinden van tunneldoseren, maar dat er ook weggebruikers zijn die minder hinder ondervinden.
Zie verder ook het antwoord op vraag 9.
Ziet u, nu blijkt dat tunneldosering wel tot extra files leidt, wel reden om de bestuurlijke afspraken met de gemeente Utrecht over tunneldosering te herzien?
Ik heb geen aanwijzingen dat tunneldoseren per saldo leidt tot extra files, maar ik zal dit nog nader onderzoeken.
Wat bedoelt Rijkswaterstaat met «het ontwikkelen van scenario’s om dit probleem te ondervangen»? Welke maatregelen kunt u nemen om de (negatieve) effecten van tunneldosering te voorkomen? Bent u bereid deze maatregelen zo snel als mogelijk te nemen? Kunt u hierbij ook nader ingaan op de maatregelen in het kader van Beter Benutten en kleine infrastructurele verbeteringen zoals aangekondigd in uw eerdere antwoorden?4
Samen met regionale partners wordt continu gewerkt aan verkeerscenario’s voor regionaal verkeersmanagement. Hiermee kan een deel van de problemen die samenhangen met de filevorming op het hoofdwegennet worden beperkt, waardoor tunneldosering mogelijk minder hoeft te worden ingezet.
Vanuit Beter Benutten zijn er in de omgeving van de Leidsche Rijntunnel op dit moment geen maatregelen voor het hoofdwegennet voorzien. De kleine infrastructurele verbeteringen richten zich vooral op het verbeteren van de doorstroming op de afritten naar het onderliggend wegennet (bijv. aanpassingen verkeerslichtinstallaties en vrije rechtsaf rijstroken).
Vindt u de communicatie over tunneldosering voor de automobilist via een filmpje op de website van Rijkswaterstaat voldoende? Vindt u niet dat automobilisten beter geïnformeerd moeten worden over de oorzaak van de file als die ontstaat?
Rijkswaterstaat communiceert op diverse manieren over tunneldosering. Op de aanrijroutes naar bijvoorbeeld de Leidsche Rijntunnel worden weggebruikers via informatieborden boven en langs de weg geïnformeerd over de maatregel tunneldosering en de reden hiervoor. Daarnaast wordt aan de serviceproviders, zoals bijvoorbeeld de ANWB en de Verkeersinformatiedienst, de reguliere verkeersinformatie doorgegeven. In de verkeersinformatie wordt ook meegenomen dat tunneldosering is ingezet met de reden hiervoor.
Op de eigen website is een tunneldossier aangemaakt waarin een animatie over tunneldosering staat. Deze animatie is ook te vinden op Youtube en wordt verspreid via Twitter en Facebook van Rijkswaterstaat. Tevens wordt deze animatie meegestuurd bij vragen of klachten over tunneldosering die bij de RWS Landelijke Informatielijn binnenkomen.
Het rapport ‘Gesjoemel met bodembeweging’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het Rapport «Gesjoemel met bodembeweging» van Ir. Adriaan P.E.M. Houtenbos van 25 november 2015?1
Ja.
Is het waar dat de werkelijke bodemdaling in Franeker een factor 6 hoger ligt dan op moment van vergunning van gaswinning bij Franeker is voorspeld? Zo nee, wat is dan de verhouding tussen vooraf voorspelde bodemdaling en de huidige bodemdaling en op welk onafhankelijk onderzoek baseert u deze verhouding? Zo ja, wat betekent dit voor de risico’s voor schade aan gebouwen en infrastructuur in Franeker, en wat betekent dit voor lopende en toekomstige vergunningsverleningstrajecten?
De in de tabel hieronder getoonde cijfers zijn gebaseerd op het door Total in 2003 ingediende winningsplan2, de resultaten van de door TNO in 2009 in opdracht van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) uitgevoerde studie3 en de resultaten van de studies die, onder begeleiding van een onafhankelijke technische commissie, tussen 2008 en 2014 door Vermilion zijn uitgevoerd4.
Voorspelde daling in winningsplan [Total, 2003]
Gemeten daling 1988–2000 in [Total, 2003]
Gemeten daling 1988–2014 in [Vermilion, 2014]
Voorspelde daling in 2030
[Vermilion, 2014]
Daling Oostkant stad Franeker
1
1
2
4
Daling centrum stad Franeker
2,5
2
6
10
Daling westkant stad Franeker
5
4–5
16
18–20
Centrum kom
10–12
6
28
34
Voor de door gaswinning veroorzaakte bodemdaling werd door Total in het eerste winningsplan in 2013 voor het oosten van de stad Franeker een daling van iets meer dan 1 cm voorspeld, ongeveer 2,5 cm voor het centrum en ongeveer 5 cm voor het westen van de stad. Voor het diepste punt van de bodemdalingskom (op aanzienlijke afstand van de stad Franeker) werd een maximale waarde van ongeveer 10 cm voorspeld met een maximum van 12 cm.
In het door Total in 2003 ingediende winningsplan werd de door gaswinning veroorzaakte bodemdaling voor de periode 1988–2000 vastgesteld op 1 cm in het oostelijk deel van de stad Franeker, 2 cm in het centrum en ongeveer 4 tot 5 cm in het westen van de stad. De voor het diepste punt van de kom vastgestelde bodemdaling door gaswinning bedroeg toen ongeveer 6 cm.
De in 2014 door Vermilion vastgestelde bodemdaling door gaswinning voor de periode 1988–2014 varieert van ongeveer 2 cm in het oosten van de stad Franeker tot 6 cm in het centrum en ongeveer 16 cm aan de westkant van Franeker. Voor het diepste punt van de kom werd een daling door gaswinning van ongeveer 28 cm vastgesteld.
De meest recente (high case) voorspelling voor de bodemdaling door gaswinning voor 2030 bedraagt op dit moment 4 cm voor het oosten van de stad Franeker, ongeveer 10 cm voor het centrum en 18 tot 20 cm voor het westen van de stad. Voor het diepste punt van de bodemdalingskom (buiten de stad Franeker) is de voorspelling voor de door gaswinning veroorzaakte daling in 2030 ongeveer 34 cm. De verschillen met de oorspronkelijke voorspelling uit 2003 zijn daarmee in de orde van een factor 3 tot 4 met een maximaal verschil van 24 cm in 2030.
Inmiddels wordt begrepen dat de veel groter dan voorspelde bodemdaling boven het Harlingenveld wordt veroorzaakt door een plotselinge sterke toename van de samendrukking van het gesteente na een productieperiode van 10 tot 15 jaar. De oorzaak daarvan ligt in de bijzondere eigenschappen van het Krijtgesteente waaruit het gas wordt geproduceerd. Deze eigenschappen zijn ook de oorzaak van de sterke bodemdaling boven het Ekofisk-veld in Noorwegen. De versnelling treedt op na een gegeven hoeveelheid drukdaling door gasproductie. De oorspronkelijke laboratorium metingen gaven aan dat dit verschijnsel niet zou optreden bij de drukdalingen, die in het Harlingenveld mogelijk zijn. Inmiddels is duidelijk dat dit wel optreedt en dat in de oorspronkelijke laboratoriummetingen onvoldoende rekening werd gehouden met de hoge snelheid waarmee de laboratoriummetingen werden uitgevoerd (in de orde van tienduizend keer sneller dan in de werkelijkheid). Het Harlingenveld in het enige veld in Nederland waar gas wordt geproduceerd uit Krijtlagen.
Schade aan bebouwing wordt niet verwacht, ook niet op basis van de bijgestelde (hogere) voorspellingen voor de bodemdaling en ook niet na cumulatie met de bodemdaling door zoutwinning door Frisia in het westelijke deel van de bodemdalingskom. Wel zijn een aantal aanpassingen aan de waterhuishoudings-infrastructuur noodzakelijk.
Is het waar dat ook de bodemdaling als gevolg van gaswinning in Noord-Oost Friesland groter is dan vooraf voorspeld op moment van vergunningverlening? Zo nee, baseert u dit op onafhankelijk onderzoek naar bodemdaling, onderzoek door Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) of op gegevens van de gasproducent? Zo ja, wat betekent dit voor de bodembeweging op andere winningslocaties en voor de modellen die gebruikt worden om bij vergunningverlening voor mijnbouwactiviteiten?
De voorspelling van de uiteindelijke door gaswinning veroorzaakte bodemdaling in de in 2007 voor Noordoost-Friesland ingediende winningsplannen bedroeg ongeveer 12 cm. Die voorspelling is in de aangepaste winningsplannen die door NAM in 2011 zijn ingediend bijgesteld naar ongeveer 18 cm. Onafhankelijk daarvan heeft TNO in opdracht van SodM controleberekeningen uitgevoerd. Die gaven al in een vroeg stadium aan dat de onzekerheden in de berekende waarden aanzienlijk waren, zonder dat dit overigens leidt tot onacceptabele resultaten. Het is een illustratie van het feit dat de onzekerheden in voorspellingen van te verwachten toekomstige bodemdaling door gaswinning aanzienlijk zijn. Een factor 2 meer of minder uiteindelijke bodemdaling ten opzichte een vroege schatting daarvan is niet ongebruikelijk5. Dit betekent niet dat onverantwoorde risico’s worden genomen. Op basis van nauwkeurige monitoring en het beschikbaar komen van meer informatie gedurende de productieperiode van een veld kunnen de voorspellingen steeds beter worden ingeschat en indien nodig bijgesteld. Ook kan op basis van nauwkeurige monitoring tijdens de productieperiode worden ingegrepen als de bodemdaling of de snelheid daarvan zich buiten acceptabele grenzen dreigt te (gaan) begeven.
Is het waar dat de bodemdaling bij bepaling van schade wordt vastgesteld door de gasproducent? Zo nee, wie stelt de bodemdaling vast bij schadeafhandeling? Zo ja, waarom heeft SodM of een andere onafhankelijke instantie geen rol bij het vaststellen van de bodemdaling, als gevolg van mijnbouwactiviteiten, in schadezaken?
De afhandeling van schade is een zaak tussen de gedupeerde en de mijnbouwonderneming. Daarbij wordt in principe uitgegaan van de door de mijnbouwonderneming vastgestelde bodemdaling. In geval van onenigheid hierover bestaat er een aantal wegen voor geschilbeslechting. Zo kunnen particulieren een beroep doen op de Technische Commissie Bodembeweging. Mocht dit niet tot een oplossing leiden dan is de gang naar de rechter een mogelijk vervolg. Overigens houdt SodM toezicht op de door de mijnbouwondernemingen uitgevoerde monitoringsmetingen en de op basis daarvan berekende bodemdalingen. Klachten over de door de mijnbouwondernemingen gerapporteerde resultaten worden met enige regelmaat door SodM onderzocht.
Deelt u de conclusie van de heer Houtenbos dat ervaringen over de laatste decennia overtuigend hebben aangetoond dat bodembeweging door gaswinning zich stelselmatig anders ontwikkelt in ruimte en tijd dan de veronderstelde oorzakelijke relaties aangeven? Zo nee, waarom niet en waar baseert u zich dan op? Zo ja, wat betekent dit voor huidige en toekomstige mijnbouwactiviteiten?
De discussie over de genoemde ontwikkeling van de bodemdaling in ruimte en tijd wordt sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw gevoerd6 en heeft regelmatig geleid tot bijstelling van de inzichten op dit gebied. De afgelopen 10 jaar heeft dit in toenemende mate geleid tot de vrijwel algemene acceptatie dat de bodemdaling zich niet proportioneel met de drukdaling ontwikkelt en dat tijdsafhankelijke processen en na-ijling ook een rol spelen. Dit is nogmaals bevestigd in een recente studie die door NAM is uitgevoerd naar mogelijke verklaringen voor de waargenomen tijdsafhankelijke verschijnselen in het bodemdalingsgedrag van het Amelandveld7. Voor de velden Ameland en Anjum en voor de overige Waddenzeevelden zijn vanaf 2011 aanpassingen aan de modellen voor de berekening van de bodemdaling gemaakt die hiermee rekening houden8. Ook in de recente voorspellingen voor de bodemdaling van het Groningenveld zijn deze aanpassingen toegepast9.
Is het waar dat SodM, gasproducenten en Technische Commissie Bodem Beweging (TCBB) al 15 jaar op de hoogte zijn van het feit dat de bodemdaling door gaswinning zich anders in ruimte en tijd ontwikkelt dan de theorie aangeeft? Zo ja, is het waar dat bodemdaling zich niet proportioneel met de drukdaling ontwikkelt en dat het stoppen met gaswinning de bodembeweging niet stopt? Wat betekent dit voor lopende mijnbouwactiviteiten? Zo ja, tot welke aanpassingen aan de modellen, waarmee bodemdaling en bodembeweging worden voorspeld voorafgaand aan verlening van de winningsvergunning, heeft dit inzicht geleidt?
Zie antwoord vraag 5.
is het waar dat gasproducenten met verschillende modellen werken om voorafgaand aan gaswinning de bodembeweging als gevolg van gaswinning te voorspellen en dat deze modellen niet publiekelijk toegankelijk zijn? Zo ja, wie bepaalt welke modellen bruikbaar zijn en deelt u de mening dat transparantie over mogelijke gevolgen van mijnbouwactiviteiten en de wijze waarop deze bepaald worden, noodzakelijk zijn voor het herstel van vertrouwen in mijnbouwactiviteiten bij burgers? Zo nee, welk model wordt gehanteerd en wat belet openbaarmaking van dit model en de gehanteerde parameters?
Er is een breed scala van eenvoudige tot zeer geavanceerde modellen beschikbaar om voorafgaand aan gaswinning de bodemdaling door de voorgenomen gaswinning te voorspellen. Veel van deze modellen zijn openbaar, in ieder geval wat betreft de gebruikte methodieken en formules. Ook zijn eenvoudige modellen beschikbaar waarmee in benadering en in eerste orde de aannemelijkheid van de resultaten op basis van geavanceerdere modellen en berekeningen kunnen worden gecontroleerd. Daarnaast laat SodM op basis van risico-inschatting regelmatig onafhankelijke controleberekeningen uitvoeren door TNO. De resultaten daarvan zijn openbaar.
Het neerschieten van een Russisch gevechtsvliegtuig door Turkije |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de «17 seconden-claim» van Turkije ten aanzien van het neerschieten van de Russische Su-24?1
Ja.
Klopt het dat Turkije in een brief aan de VN-Veiligheidsraad beweert dat twee Russische vliegtuigen het Turkse luchtruim geschonden zouden hebben met een afstand van 1,36 respectievelijk 1,15 mijl, in een tijdsbestek van 17 seconden?
Ja.
Hoe beoordeelt u de berekening van Wikileaks, waaruit blijkt dat als de neergehaalde Su-24 inderdaad 1,15 mijl het Turkse luchtruim ingevlogen is gedurende 17 seconden, het toestel dan een snelheid gehad moet hebben van 391 kilometer per uur?2
De berekening van Wikileaks klopt indien wordt uitgegaan van landmijlen. Indien wordt uitgegaan van de meer gebruikelijke zeemijlen dan wordt – met de aangedragen getallen van 1,15 mijl afstand en een tijdsduur van 17 seconden – de snelheid 451 kilometer per uur.
Acht u het waarschijnlijk dat de Su-24, die een maximum snelheid heeft van ruim 1.300 kilometer per uur, slechts 391 kilometer per uur gevlogen heeft in het Turkse luchtruim? Is zo’n lage snelheid gebruikelijk voor een jachtvliegtuig dat boven Syrië ingezet wordt en mogelijk even in het Turkse luchtruim vloog?
Een snelheid van 391 kilometer per uur is laag voor een jachtvliegtuig, maar dit is niet onmogelijk of ongebruikelijk. Aangezien de vliegomstandigheden en missiedoelstellingen van het Russische toestel niet bekend zijn bij het kabinet, kan niet worden beoordeeld of de gevlogen snelheid paste in het vluchtprofiel van het toestel.
Deelt u de opvatting dat als de Su-24 veel sneller heeft gevlogen dan 391 km/u, hetgeen aannemelijk is, dat het tijdsbestek van 17 seconden dan ook veel korter wordt? Hoe beoordeelt u dit?
Zie antwoord op vragen 3 en 4. Indien het vliegtuig aanzienlijk sneller vloog, is voor het overbruggen van 1,15 mijl minder tijd dan 17 seconden nodig. De Russische uitleg van het incident claimt een vliegsnelheid van 800 kilometer per uur, wat op de gegeven afstand van 1,15 mijl overeenkomt met een tijdspanne van ongeveer 10 seconden.
Deelt u de opvatting deze simpele rekensom aantoont dat er iets niet kan kloppen aan het verhaal van Turkije over de toedracht van het incident?
De toedracht van een incident kan niet uitsluitend worden verklaard door een enkele variabele, zoals vliegsnelheid, uit te lichten en op grond daarvan conclusies te trekken. De antwoorden op de vragen 3, 4 en 5 laten zien dat de vliegsnelheid, zoals die door Wikileaks is berekend, binnen de technische mogelijkheden van de SU-24 past. Het kabinet beschikt echter niet over informatie om vast te stellen of dit ook de daadwerkelijke snelheid is geweest.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat de VS zouden denken dat de Su-24 in het Syrische luchtruim is neergeschoten, gebaseerd op de detectie van het hittebeeld van het toestel?3 Hoe verhoudt zich dit tot de door u onderschreven lezing van Turkije dat het toestel in het Turkse luchtruim zou zijn neergehaald?
Het kabinet heeft geen inzicht in de informatie waarop deze berichtgeving zou zijn gebaseerd.
Als de wrakstukken van de Su-24 in Syrië terecht zijn gekomen terwijl het toestel op meer dan 5 km hoogte vloog, hoe aannemelijk is het dan dat het toestel ver voorbij de grens met het Turkse luchtruim vloog?
Afhankelijk van onder meer de snelheid, hoogte, wind op de vlieghoogte en schade kan een vliegtuig nog een zekere afstand afleggen alvorens neer te storten. Dit kan, gerekend vanaf het «point of impact» van de raket met het toestel, meerdere kilometers zijn. De plaats van neerstorten geeft op zichzelf geen uitsluitsel over waar het toestel precies was toen het werd beschoten en waar het is geraakt.
Is de Minister-President nog steeds van mening dat «de Nederlandse inlichtingen en die van andere NAVO-landen bevestigen wat Turkije in de NAVO naar voren heeft gebracht» en dat er «geen reden is om te twijfelen aan de Turkse lezing van de gebeurtenissen»?4 Zo ja, hoe ziet u dit in het licht van het bovenstaande?
Het kabinet beschikt niet over andere informatie. Deze informatie is ook volgens de Secretaris-Generaal van de NAVO, blijkens zijn uitspraken op 24 november jl., consistent met de beoordeling die door andere NAVO-lidstaten is gegeven over dit incident.
Was de Minister-President te voorbarig met zijn uitspraken? Bent u bereid tot nader eigenstandig onderzoek?
Nee. Een nader eigenstandig onderzoek is niet aan de orde.
Herinnert u zich de reactie van toenmalig Turkse premier Erdoğan in 2012, na het neerhalen van een Turks vliegtuig boven Syrië, dat een «kortstondige schending van het luchtruim nooit een voorwendsel mag zijn voor een aanval»?5 Vindt u de redenering voor het door Turkije zelf nu neerschieten van de Su-24 getuigen van consistentie?
Turkije heeft tijdens de vergadering van de Noord Atlantische Raad (NAR) op 24 november jl. betoogd dat het incident niet op zichzelf staat, maar onderdeel is van een trend waarbij de Russische Federatie de territoriale integriteit van Turkije niet respecteert. NAVO-bondgenoten hebben zich daarop solidair getoond en tegelijkertijd unaniem te kennen gegeven dat diplomatie en de-escalatie belangrijk zijn om de situatie te adresseren.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat Turkse gevechtsvliegtuigen vorig jaar meer dan 2000 keer het Griekse luchtruim geschonden hebben, in relatie tot het neerschieten van de Su-27 die hooguit 17 seconden in het Turkse luchtruim heeft gevlogen?6
Het kabinet is op de hoogte van deze berichten. Er zijn ons echter geen exacte aantallen bekend. In het algemeen is het kabinet van mening dat de schending van elk luchtruim in alle gevallen een ernstig feit is.
Klopt het dat dergelijke schendingen vaak voorkomen in en om het luchtruim van het bondgenootschappelijke grondgebied van de NAVO en dat het daarbij in vele decennia niet is voorgekomen dat een vliegtuig werd neergeschoten?
Russische militaire vliegtuigen vliegen regelmatig door de Flight Information Regions (FIR) van NAVO-landen. Hiervoor is overigens geen toestemming of vooraankondiging vereist. Daarnaast komen luchtruimschendingen van het bondgenootschappelijk verdragsgebied door Russische militaire vliegtuigen enkele keren per jaar voor. Voor zover bekend is daarbij sinds decennia geen vliegtuig neergeschoten.
Zijn er binnen de NAVO (minimum) normen of standaarden als het gaat om Rules of Engagement ten aanzien van schendingen van het luchtruim door (gevechts)vliegtuigen uit niet-NAVO lidstaten? Zo ja, hanteert Turkije eigen Rules of Engagement die van deze normen afwijken?
De NAVO werkt met het uitgangspunt dat iedere NAVO-lidstaat eigen Rules of Engagement (ROE) hanteert voor zelfverdediging, waaronder de verdediging van het luchtruim. Daarvoor bestaan geen NAVO-standaarden. Optreden in het kader van NAVO Air Policing, waarbij sprake is van coördinatie en aansturing vanuit de NAVO, is er in eerste instantie op gericht om escalatie te voorkomen. Hiervoor bestaan wel NAVO Rules of Engagement. Turkije heeft, net als een aantal andere NAVO-lidstaten, de nationale ROE niet met de NAVO gedeeld. Wel heeft Turkije naar aanleiding van eerdere incidenten te kennen gegeven dat het de schending van zijn territorium niet zal accepteren. Het kabinet doet echter geen uitspraken over de inhoud van Rules of Engagement, noch nationale, noch die van bondgenoten.
Zijn er Rules of Engagement elders binnen de NAVO die het binnen 17 seconden neerschieten van vliegtuigen mogelijk maken van landen waarmee geen gewapend conflict is, die geen aanval uitvoeren of vijandelijke intenties hebben? Is het niet zo dat er altijd eerst minder verstrekkende maatregelen moeten worden genomen, zoals escorte, het geven van waarschuwingen en waarschuwingsschoten?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van president Erdoğan dat het neerschieten van de Su-24 het «automatische resultaat was van de handhaving van de Rules of Engagement»?7 Waren de Rules of Engagement zo aangescherpt dat elk Russisch of Syrisch vliegtuig vrijwel zonder waarschuwing vooraf neergehaald mocht worden bij het binnentreden van het Turkse luchtruim?
Zie antwoord vraag 14.
Klopt het dat het Turkse parlement in 2013 Rules of Engagement heeft vastgesteld die het neerschieten toestaan van elk «vijandig» vliegtuig dat op 5 mijl afstand van het Turkse luchtruim komt, dus al in het Syrische luchtruim?8 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Zie antwoord vraag 14.
Klopt het dat Turkije al op 19 november jl. Rusland heeft gewaarschuwd dat het zich het recht voorbehield om aanvallen van Rusland op Turkmenen in Syrië te vergelden en daarbij alle noodzakelijke maatregelen te nemen?9 Hoe beoordeelt u deze waarschuwing in relatie tot het neerschieten van de Su-24?
Voor zover het kabinet bekend is, mede onder verwijzing naar de door u aangehaalde bron, heeft Turkije in bilaterale contacten met Rusland aangegeven tegenmaatregelen te nemen indien de eigen veiligheid wordt bedreigd als gevolg van de Russische aanvallen op de Turkmenen in Syrië.
In hoeverre zijn de (aangescherpte) Rules of Engagement van Turkije met de NAVO gedeeld? In hoeverre heeft de NAVO gewaarschuwd voor de mogelijke consequenties?
Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 14, 15, 16 en 17.
Hoe beoordeelt u het feit dat Turkije toegegeven heeft dat het de nationaliteit van Su-24 nog niet had geïdentificeerd, maar toch in een zeer kort tijdsbestek heeft neergehaald?
Ongeacht de nationaliteit van een toestel heeft Turkije als soeverein land het recht om zijn territoriale integriteit te handhaven.
Hoe beoordeelt u de bewering van Turkije dat het de Su-24 maar liefst tien keer gewaarschuwd zou hebben, alvorens het neer te schieten? Hoe aannemelijk is dat als de Su-24 slechts 17 seconden in het Turkse luchtruim gevlogen heeft?
Het is gebruikelijk dat op het moment dat onbekende of vijandelijke toestellen een grens naderen, er vooraf waarschuwingen worden gegeven. Het is niet aannemelijk dat pas een eerste waarschuwing wordt gegeven na het moment van binnendringen van het nationale territorium.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van president Erdogan dat Turkije anders gehandeld zou hebben als het geweten had dat het een Russisch vliegtuig was?10 Hoe beoordeelt u het feit dat de president zelf toegeeft dat er andere manieren mogelijk waren om te waarschuwen?
Het is niet aan het kabinet om te speculeren over een potentieel andere toedracht van het incident.
Had de Su-24 volgens u vijandelijke intenties richting Turkije? Was er een reëel risico van een op handen zijnde aanval?
Over vijandelijke intenties of het uitvoeren van een gerichte aanval op Turkije is bij het kabinet niets bekend. Turkije heeft het recht tegen schendingen van zijn luchtruim, die in strijd zijn met het internationaal recht, maatregelen te nemen. Bij het nemen van dergelijke maatregelen moeten de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit in acht worden genomen. Het kabinet beschikt niet over voldoende informatie om gefundeerde uitspraken te kunnen doen over de toepassing van die vereisten in dit specifieke geval.
Vindt u dat aan de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit, die gelden bij het recht op zelfverdediging, voldaan is?
Zie antwoord vraag 23.
Vindt u dat het neerschieten door Turkije van de Su-24 geoorloofd was in het internationaal recht?
Zie antwoord vraag 23.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de Turkse premier Davutoğlu dat de verantwoordelijkheid voor het neerhalen van de Su-24 «op geen enkele wijze» bij Turkije ligt en dat «geen Turkse premier, president of autoriteit excuses aan zal bieden voor het doen van onze plicht» en dat de Turkse krijgsmacht «zijn werk deed» bij de bescherming van het luchtruim»?11
Naar aanleiding van eerdere schendingen van het Turkse luchtruim door Rusland heeft de Turkse regering aangegeven te zullen reageren in het geval van nieuwe schendingen van het luchtruim.
Ziet u ook in dat dit incident vergaande geopolitieke consequenties kan krijgen, in de verhoudingen tussen Turkije en Rusland, tussen de NAVO en Rusland en ten aanzien van het conflict in Syrië?
Het incident kan gevolgen hebben voor de onderwerpen die hier worden genoemd, al is het nog te vroeg om deze nu te duiden. Het kabinet schaart zich wat dat betreft achter de verklaring van de Secretaris-Generaal van de NAVO op 24 november jl., waarin wordt aangedrongen op de-escalatie en op overleg tussen Rusland en Turkije. In dit verband verwijst het kabinet eveneens naar het verslag van de Noord Atlantische Raad (NAR) dat Uw Kamer op 25 november jl. is toegegaan.
Vindt u het zorgvuldig, bij zo’n ernstig incident, om zich zonder grondig onderzoek meteen achter Turkije te scharen? Dreigt de NAVO met deze opstelling in een verdere crisis met Rusland verzeild te raken?
Zie antwoord vraag 27.
Deelt u de opvatting dat dit incident de NAVO aangaat en dat hier, gezien zelfs het risico van een gewapend conflict tussen Turkije en Rusland, een verantwoordelijkheid bij de NAVO ligt?
Hoewel het kabinet de toegenomen diplomatieke spanning tussen Rusland en Turkije met zorg beziet, is er geen sprake van een gewapend conflict tussen beide landen. Voor het overige geldt dat elke NAVO-bondgenoot een beroep kan doen op art. 4 of art. 5 van het Verdrag van Washington, indien het daartoe aanleiding ziet. Het is vervolgens aan de Noord-Atlantische Raad (NAR), om, bij unanimiteit, daar eventueel gevolgen aan te verbinden. In dit geval heeft Turkije naar aanleiding van het incident met de Su-24 geen beroep op artikel 4 of 5 gedaan.
Ziet u in dat een zorgvuldig onderzoek door de NAVO zelf, dan wel een internationaal onafhankelijk onderzoek, bij kan dragen aan het wegnemen van spanningen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 27 en 28.
Bent u in het licht van het bovenstaande alsnog bereid daarvoor te pleiten?
Zie antwoord vraag 30.
Bent u, teneinde deze vragen adequaat te beantwoorden bereid, voor zover nodig, opheldering te vragen bij Turkije en bondgenoten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 30.
Het bericht dat het Verenigd Koninkrijk en 18 andere lidstaten oproepen tot doelstellingen om Europese regels te verminderen |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «UK and 18 other member states call for targets to cut EU regulation»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland deze brief niet heeft ondertekend? Zo ja, waarom niet?
Ja. Er mag geen misverstand bestaan over het feit dat Nederland de doelstellingen ondersteunt. Het werd echter minder opportuun geacht de brief in het licht van het aankomende voorzitterschap mede te ondertekenen.
Deelt u de mening van de desbetreffende 19 lidstaten dat de agenda voor betere regelgeving één specifiek en essentieel onderdeel mist, namelijk het vaststellen van doelstellingen voor het verminderen van regeldruk?
Ja, al geruime tijd pleit Nederland voor sectorale reductiedoelstellingen, specifiek gericht op de sectoren waar regeldruk onnodig hoog is. Dit is ook opgenomen in het Nederlandse standpunt over het gepresenteerde pakket voor betere regelgeving van de Europese Commissie van 19 mei 2015.2
Het is positief dat in het Interinstitutioneel Akkoord Betere Regelgeving (IIA) is vastgelegd dat de Commissie de haalbaarheid van de introductie van reductiedoelstellingen zal onderzoeken en dat in het IIA is vastgesteld dat de Commissie zich ertoe verbindt om in het kader van het Regulatory Fitness and Performance Programme (REFIT) specifieke wetgevingsterreinen te identificeren waar vereenvoudiging en vermindering van onnodige regeldruk mogelijk is. Hiervoor worden voorstellen gedaan ter verbetering. De Commissie zal jaarlijks een overzicht presenteren van de resultaten en daarbij ook zoveel mogelijk de kwantitatieve resultaten in beeld brengen.
Kunt u aangeven hoe u tot op heden invulling heeft gegeven aan de motie Van ’t Wout (Kamerstuk 34 166 nr.2 waarin de regering wordt verzocht in Europees verband aan te dringen op het inzichtelijk en meetbaar maken van de doelstellingen uit de betere reguleringsagenda?
Nederland heeft zich in de discussies over het EU Betere Regelgevingsbeleid en in de onderhandelingen over het IIA Betere Regelgeving actief ingezet, in lijn met de motie Van ’t Wout. In de Nederlandse standpuntbepaling in de Raad heeft het BNC-fiche over de voorstellen als leidraad gediend. In het BNC-fiche is de inhoud van de motie vertaald. Daarvóór al heeft Nederland zich ingezet voor het opnemen van reductiedoelstellingen, in het bijzonder in sectoren waar de regeldruk hoog is. Dit is onder meer tot uiting gekomen in de conclusies van de Raad voor Concurrentievermogen in december 2014. Zoals in de Voorjaarsrapportage Regeldruk 2015 is vermeld, heeft de Minister van Economische Zaken het initiatief genomen voor een gezamenlijke brief van 11 lidstaten d.d. 1 april 2015 aan de eerste vicevoorzitter van de Europese Commissie (zie bijlage)4, waarin onder andere is opgeroepen tot kwantificering van resultaten en de introductie van reductiedoelstellingen.5 Ik verwijs u tevens naar de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken op 15 december 2015.
Bent u voornemens om deze 19 lidstaten, de Europese Commissie, maar ook de 8 overige lidstaten te laten weten dat Nederland deze brief ten volle onderschrijft?
De Nederlandse positie ten aanzien van sectorale reductiedoelstellingen is bij de lidstaten en de Commissie bekend. Nederland heeft op het dossier al een leidende rol. Nederland zal tijdens het voorzitterschap nadrukkelijk aandacht geven aan het onderwerp kwantificering van resultaten en invoering van reductiedoelstellingen. Dit onderwerp kwam onder andere tijdens de «Directors and Experts of Better Regulation» conferentie op 14 en 15 januari 2016 aan de orde. Ook agendeert Nederland deze thematiek op besprekingen in Raadsverband tijdens het voorzitterschap.