Het bericht dat de drinkwaterinname uit de Maas is stopgezet |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Vervuilende stof door lek Chemelot niet in Limburgs drinkwater», waaruit blijkt dat begin juli chemische stoffen van industrieterrein Chemelot in de Maas terecht zijn gekomen, waarop de drinkwaterinname stil is komen te liggen?1
Dergelijke incidenten zijn nooit geheel uit te sluiten. Daarom houden met name de drinkwaterbedrijven die gebruik maken van oppervlaktewater voor de bereiding van drinkwater, in hun bedrijfsvoering rekening met dit soort incidenten. De drinkwaterbedrijven meten uitgebreid op stoffen en nemen het zekere voor het onzekere als onbekende stoffen in het oppervlaktewater worden aangetroffen. De inname wordt dan indien nodig gestaakt. Er is altijd back-up beschikbaar (bijvoorbeeld spaarbekkens, alternatieve bronnen) om periodes met vervuiling te overbruggen. Inzet is om zo te voorkomen dat deze stoffen in het uiteindelijke drinkwater terecht komen.
Is bij een kwestie als hier beschreven niet snel sprake van «bestuurlijke spaghetti» waarbij rijk, provincie en waterschap overlappende rollen vervullen? Zo nee, kunt u dan aangeven hoe het besluit tot ingrijpen door een drinkwaterbedrijf en het handhaven door het waterschap zo soepel mogelijk op elkaar kunnen aansluiten?
Er zijn verschillende partijen betrokken, elk met hun eigen verantwoordelijkheid. In de onderhavige situatie trad Rijkswaterstaat met betrekking tot de waterkwaliteit op als regievoerder, vanuit haar verantwoordelijkheid voor de oppervlaktewaterkwaliteit van het Maaswater (rijkswater). Het waterschap Roer en Overmaas was betrokken als bevoegd gezag voor de watervergunning op basis waarvan het bedrijf mag lozen op regionaal water en daarmee ook voor de handhaving daarvan. Daarmee zijn de primair verantwoordelijke partijen voor de waterkwaliteit benoemd. De drinkwaterbedrijven dragen primair zorg voor borging van de kwaliteit en de continuïteit van de drinkwatervoorziening, conform de regels die de wetgeving op drinkwatergebied daaromtrent stelt. De Inspectie voor de Leefomgeving en Transport is hiervoor de toezichthouder. Genoemde partijen zijn, door goed hierin samen op te trekken, prima in staat gebleken om tot een adequate aanpak te komen.
Hoe oordeelt u over de voorkomende praktijk dat overheden alleen handhavend optreden wanneer vaststaat welke (schadelijke) stoffen zijn vrijgekomen, en dat op het moment dat alleen sprake is van een sterk vermoeden een fabriek niet stilgelegd zal worden uit angst voor mogelijke schadeclaims? Acht u dit voorzichtige gedrag van betrokken overheden wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zolang vaststaat dat de drinkwatervoorziening niet in gevaar komt of dreigt te komen en dit steeds nadrukkelijk wordt getoetst gedurende het proces, is het terecht dat eerst zo zorgvuldig mogelijk wordt bepaald of er daadwerkelijk een probleem speelt. Een risicobeoordeling van de betreffende stof(fen) voor de drinkwatervoorziening maakt hier onderdeel van uit. Dat laat onverlet dat bij overtreding van de watervergunning of regels over lozingen het bevoegd gezag handhavend zal optreden. Om uniform en passend te interveniëren, hebben partijen bestuurlijk afgesproken om te werken volgens een Landelijke Handhavingstrategie.
Deelt u de mening dat altijd duidelijk moet zijn wie wanneer waarvoor verantwoordelijk is, en dat er geen drempels moeten bestaan (zoals bijvoorbeeld angst voor schadeclaims) om die verantwoordelijkheid direct te kunnen nemen?
Zie tevens de antwoorden op de vragen 2 en 3. De verantwoordelijkheden en verantwoordelijke partijen zijn duidelijk. De samenwerking die vervolgens is gezocht tussen partijen om oorzaken, risico’s en mogelijke maatregelen gezamenlijk nader in beeld te brengen, heeft geleid tot een adequate aanpak van het probleem.
Hoe oordeelt u over het risico dat door het dalen van het waterpeil van de Maas de concentratie (mogelijk) schadelijke stoffen zal toenemen, met alle gevolgen voor de drinkwaterreserves? Op welke wijze kunt u garanderen dat de waterreserves ook in de toekomst toereikend zullen zijn?
Bij dit incident spelen verschillende oorzaken een rol, zoals een laag waterpeil van de Maas, de benodigde tijd voor een risicobeoordeling en het opsporen van de veroorzaker. Samen met de drinkwaterbedrijven ben ik bezig geweest een aanpak op te stellen waarmee sneller op dergelijke incidenten rond nieuwe stoffen kan worden ingespeeld. Hierover heb ik de drinkwaterbedrijven nader geïnformeerd (zie bijlage)2.
Deelt u de mening dat er deze zomer sprake is van een relatief fors aantal incidenten op het industrieterrein Chemelot?2 3 4 Hoe is de veiligheid van omwonenden gegarandeerd?
Het bevoegd gezag hiervoor ligt bij de provincie. Namens de provincie Limburg heeft de Regionale Uitvoeringsdienst Zuid Limburg aangegeven dat er weliswaar de afgelopen maanden een aantal goed waarneembare incidenten heeft plaatsgevonden in de omgeving van Chemelot, maar dat van een toename van incidenten geen sprake is.
De veiligheid van omwonenden is geborgd door het vastleggen van risicocontouren in de ruimtelijke ordening, door veiligheidseisen in de milieuvergunning van het bedrijf en door het toezicht daarop. Daarnaast zijn hulpdiensten voorbereid op crisisbeheersing en rampenbestrijding.
Hordes gelukszoekers die Nederland overspoelen |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Asielzoekerscentra slippen dicht?»1
In reactie op de vragen verwijs ik naar mijn brief van 17 augustus jl.3 waarmee ik uw Kamer heb geïnformeerd over de verhoogde asielinstroom waarmee Europa geconfronteerd wordt en waar ook Nederland de effecten van merkt. De door mij getroffen maatregelen staan hier uitgebreid in beschreven.
Deelt u de mening dat het ongewenst is om van Nederland het Leger des Heils van Afrika te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het krankzinnig is om asielzoekers een gratis huis te geven, waardoor Nederlanders die wachten op een sociale huurwoning worden overgeslagen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom blijft u maar doorgaan met het eindeloos pamperen van gelukszoekers en laat u de Nederlanders stikken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van plan asielzoekers in de toekomst weer op vakantieparken te huisvesten, terwijl veel Nederlandse gezinnen door het afbraakbeleid van dit kabinet niet eens op vakantie kunnen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u zelf al een paar asielzoekers in huis genomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u voorts de mening dat ongeletterde Afrikanen geen bijdrage leveren aan de Nederlandse maatschappij? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met mij eens dat meer islam in Nederland een ramp is voor onze vrijheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke concrete stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat Nederland niet meer als luilekkerland wordt aangeduid op reisfolders voor asielzoekers?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de tsunami asielzoekers te stoppen door ze allemaal linea recta terug te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u nu eindelijk bereid om de Nederlandse grenzen dicht te gooien voor gelukszoekers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht “Voormalig NS-topman Huges spant kort geding aan om vergoeding” |
|
Martijn van Helvert (CDA), Jaco Geurts (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat de heer Huges, voormalig topman van de NS, een kort geding heeft aangespannen voor een forse ontslagvergoeding?1
De heer Huges heeft op 4 augustus een dagvaarding ingediend voor een kort geding. Nadien is NS tot een schikking gekomen met de heer Huges en is het dus niet tot een kort geding gekomen. Over deze schikking bent u op 6 augustus geïnformeerd.
Is de variabele beloning van de heer Huges over 2014 inmiddels teruggevorderd door de Raad van Commissarissen zoals u heeft aangekondigd? Zo nee, waarom niet en zo ja, wanneer?2
Het door de heer Huges terugbetalen van de variabele beloning over 2014 is onderdeel van de getroffen schikking. De schikking is inmiddels financieel afgehandeld, waarmee de variabele beloning feitelijk is terugbetaald.
Is de variabele beloning van de heer Huges over 2014 inmiddels terugbetaald? Zo nee, wanneer zal die terugbetaald worden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de NS vrijwillig de Nederlandse corporate governance bepalingen naleeft en dat alle uitzonderingen in het jaarverslag vermeld staan?3
Ja dat klopt. Ondanks dat NS geen beursgenoteerde onderneming is, past NS de Nederlandse Corporate Governance Code toe. Indien wordt afgeweken van de Code wordt hierover een toelichting opgenomen in het jaarverslag.
Kunt u het renumeratierapport en het verslag van de Raad van Commissarissen over 2013 en 2014 aan de Kamer doen toekomen?
De jaarlijkse beloningen maken onderdeel uit van het jaarverslag. Op die manier wordt verantwoording afgelegd over de toegekende beloningen en of deze binnen het geldende bezoldigingsbeleid valt.
Heeft u als aandeelhouder van de NS kwijting verleend over het gevoerde beleid over 2014 aan de Raad van Commissarissen en aan de Raad van Bestuur? Zo ja, wanneer heeft u dat voor elk van deze gremia gedaan?
Door mij is tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders op 4 maart jongstleden kwijting/decharge verleend aan de Raad van Commissarissen en Raad van Bestuur voor het gevoerde beleid over boekjaar 2014.
Klopt het dat de NS in haar jaarverslag een eventuele ontslagpremie of een vergoeding in een vaststellingsovereenkomst aan de heer Huges moet vermelden en moet motiveren?
Ja, de uitkomst van de schikking met de heer Huges zal onderdeel uitmaken van het jaarverslag over 2015.
Kunt u, indien er een vaststellingsovereenkomst gesloten wordt, onmiddellijk openbaar maken hoeveel er betaald wordt aan de heer Huges en niet wachten tot het jaarverslag van volgend jaar?
In mijn brief aan de Kamer van 6 augustus heb ik de elementen van de schikking genoemd, alsmede het totale bedrag dat hiermee samenhangt. De vaststellingsovereenkomst zelf heb ik ter vertrouwelijke inzage gelegd.
Het bericht “Verdere selectie van zakenbanken voor de voorgenomen beursintroductie van ABN AMRO” |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verdere selectie van zakenbanken voor de voorgenomen beursintroductie van ABN AMRO», dat op de website van NL Financial Investments (NLFI)1 geplaatst is?
Ja.
Kunt u beschrijven welke rol u heeft bij de selectie van de banken die ABN AMRO naar de beurs brengen? Kende u de contractvoorwaarden en heeft u daarmee ingestemd?
Na de afronding van de bespreking in de Tweede Kamer van de voorgenomen beursgang van ABN AMRO heb ik goedgekeurd dat NLFI de selectie van de zakenbanken voor de voorgenomen beursgang van ABN AMRO zou uitvoeren (met inbegrip van de onderhandeling over contractvoorwaarden). NLFI heeft het Ministerie van Financiën geïnformeerd bij belangrijke stappen in het selectieproces.
Kunt u de contractvoorwaarden (zoveel mogelijk) openbaar maken?
Bij doorgang van de voorgenomen beursgang van ABN AMRO zullen de belangrijkste elementen van de contractvoorwaarden (onder meer zoals beschreven in de antwoorden onder vragen 4 en 5), zoals die zijn opgenomen in de zogenoemde underwriting agreement, worden vermeld in de prospectus en daarmee openbaar worden. De contractvoorwaarden zal ik vertrouwelijk ter inzage beschikbaar stellen.2
Zijn er naast de transactiekosten in het persbericht nog andere kosten die de bank of de staat betaalt aan de banken?
De prijsafspraken behelzen:
Zijn er andere tegenprestaties?
In het contract met de banken zijn verschillende afspraken vastgelegd, bijvoorbeeld over aansprakelijkheid en vrijwaringen. Er zijn geen andere tegenprestaties afgesproken dan genoemd in het antwoord onder 4.
Kunt u precies aangeven of de banken nog andere mogelijkheden krijgen in het contract waarmee zij geld verdienen of kunnen verdienen aan de deal, zoals bijvoorbeeld een green shoe? Zo ja, kunt u de details daarvan verschaffen?
Er zijn geen mogelijkheden in het contract waarmee de zakenbanken geld kunnen verdienen aan de deal. Zie voor eventuele winsten behaald bij stabilisatie eveneens het antwoord op vraag 4.
Zijn er afspraken gemaakt over de toedeling van aandelen? Mogen banken impliciet of expliciet een tegenprestatie vragen voor deze toewijzing?2 Zo nee, hoe is dat dan gegarandeerd?
NLFI/de staat stelt de toedeling vast, in samenspraak met ABN AMRO. De toedeling van aandelen zal plaatsvinden met inachtneming van een aantal vooraf vastgelegde uitgangspunten en criteria. Daarbij is in beginsel de geboden prijs leidend, maar ook andere criteria, zoals de kwaliteit van de investeerder en het tonen van interesse in een vroeg stadium, kunnen worden meegewogen.
De zakenbanken mogen zich uiteraard niet bedienen van onrechtmatige praktijken. Als extra waarborg is in de overeenkomst vastgelegd dat de banken zich bij (het voorstel voor) de toedeling van aandelen niet mogen bedienen van oneigenlijke praktijken. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om een toewijzing die zou worden gedaan voor het bevorderen van ongerelateerde fees of een toewijzing die voorwaardelijk zou zijn aan toekomstige orders of te verlenen diensten.
Op welke wijze wordt bevorderd dat een deel van de aandelen onderhands geplaatst wordt, bijvoorbeeld bij institutionele partijen in Nederland?
De zakenbanken zullen in overleg met NLFI institutionele beleggers benaderen, waaronder institutionele beleggers in Nederland. Het plaatsen van de certificaten bij Nederlandse institutionele partijen zal echter geen doel op zich zijn.
De veiligheid van christelijke asielzoekers op Asielzoekerscentra’s (AZC’s) |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de beantwoording op de eerder gestelde schriftelijke vragen over dit onderwerp?1
Ja.
Was er bij het desbetreffende incident sprake van intimidatie, discriminatie en bedreiging van een christelijke asielzoeker? Was er bij dit incident sprake van het claimen van een gemeenschappelijke ruimte ten behoeve van het islamitisch gebed, waarbij niet-moslims geen gebruik konden maken van deze ruimte? Was er in casu sprake van een overtreding van de huisregels van het Centrum Opvang Asielzoekers (COA)? Zo nee, op basis waarvan baseert u dit? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit in de toekomst te voorkomen?
De bewoner heeft in gesprek met het COA aangegeven dat hij zich geïntimideerd en bedreigd voelde. Het COA heeft na gesprekken met betrokkenen in dit individuele geval geen harde aanwijzingen gevonden van intimidatie, discriminatie of bedreiging. Dat laat onverlet dat het COA op basis van dit signaal samen met de bewoner en andere betrokkenen op zoek is gegaan naar een oplossing.
Het COA beheert alle beschikbare ruimtes op een opvanglocatie. Het COA bepaalt welke ruimte waarvoor beschikbaar wordt gesteld. Zo stelt het COA ook vast welke ruimtes ter beschikking staan voor welke individuen (bijvoorbeeld de woonplek) en of groepen (bijvoorbeeld de vrouwenkamer). Elk gebruik van de ruimtes dat niet vastgelegd is, wordt in goed overleg met het COA bepaald. Er mogen geen ruimtes eenzijdig worden geclaimd. Mochten er signalen hierover bij het COA worden gemeld dan zullen de medewerkers van de locatie hierop acteren en met de bewoners in gesprek gaan om te zien of de leefbaarheid en veiligheid in het geding is. Het COA heeft mij gemeld dat dit ook zo is gebeurd in het voorbeeld van Gilze.
Ontvangt u signalen, bijvoorbeeld in uw contact met de stichting Gave, dat ook in andere asielzoekerscentra (AZC’s) gemeenschappelijke ruimtes geclaimd worden door bepaalde groepen? In hoeverre is dit in strijd met de huisregels van het COA?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u concreet aangeven welke aanbevelingen van het onderzoek van Deloitte uit 2011 zijn overgenomen en uitgevoerd? In welke mate zijn ze uitgevoerd en welk structureel effect heeft dit opgeleverd? Kunt u aangeven welke aanbevelingen niet zijn overgenomen en uitgevoerd en waarom deze niet zijn overgenomen en uitgevoerd?
Alle asielzoekers die bij het COA worden opgevangen, worden voorgelicht over artikel 1 van de Grondwet, het gelijkheidsbeginsel. Discriminatie van LHBT’s en op basis van geloofsovertuiging wordt expliciet benoemd.
Alle medewerkers van het COA zijn in 2012/2013 voorgelicht over de problematiek van de LHBT asielzoeker en de christenasielzoeker. Er is voor alle medewerkers een reader beschikbaar waarin het COC en stichting Gave achtergrondinformatie hebben gegeven.
In het reglement Onthouding Verstrekkingen, het sanctioneringsbeleid van het COA, staat in de doelstelling opgenomen dat een sanctionering effect heeft op de overige asielzoekers. Bij de maatregel van een tijdelijke onthouding van de opvangplek is de sanctionering zichtbaar. Bij alle de andere maatregelen is dit niet direct zichtbaar. Het COA heeft geen «shaming and blaming» beleid.
In de voorlichting aan medewerkers is opgenomen dat signalen van discriminatie serieus genomen moeten worden. Het aanspreken hierop is daar een onderdeel van.
Toezicht op de fysieke veiligheid op de locaties wordt uitgevoerd door de RI&E. Een systematiek waarbij de risico’s worden beschreven en de maatregelen worden benoemd die de locatie moet nemen. Middels evaluatie hiervan wordt de voortgang en actueel houden van de RI&E gemonitord. Er zijn geen fysieke maatregelen genomen die gericht zijn op de veiligheid van christenen.
Binnen het interne plaatsingsbeleid is ruimte gecreëerd om plaatsingsverzoeken op basis van religieuze motieven te honoreren. Elk verzoek wordt wel apart beoordeeld. Capaciteitsdruk of andere zwaarwegende motieven zijn soms overwegingen waardoor het verzoek afgewezen wordt.
De aanbeveling van het apart opvangen van doelgroepen in speciale opvangvoorzieningen is niet overgenomen. Het COA streeft hierbij naar een zo uitgebalanceerde verdeling van doelgroepen. Dat dit niet altijd mogelijk is door de enorme capaciteitsdruk en de toestroom van grote homogene groepen, is duidelijk.
Het COA heeft aangegeven sinds het rapport van Deloitte meer aandacht te hebben voor de problematiek en dat sensitiever wordt opgetreden als bewoners vertellen over de moeilijkheden die ze ervaren. De rol van de COA-medewerker als contactpersoon heeft meer aandacht gekregen. Ook de doorverwijzing naar belangenverenigingen en het faciliteren van deze contacten is een onderdeel hiervan.
Begrijpen wij uit uw antwoord2 op vraag 7 van 24 juni jl. dat de eerder gemaakte landelijke afspraken momenteel niet op elke opvanglocatie ingevoerd zijn? Welk percentage van de huidige medewerkers en welk percentage van de huidige opvanglocaties zijn meetbaar bereikt met de aangeboden scholing? Kunt u aangeven op hoeveel locaties de maatregelen nog niet zijn ingevoerd en wanneer verwacht u dat de maatregelen wel op alle locaties ingevoerd zijn? Bent u voornemens de door u genoemde afgeslankte werkgroep weer uit te breiden om dit proces te bespoedigen?
De afgeslankte werkgroep is in augustus aangevuld met 2 nieuwe leden. Er is een vervolg plan van aanpak geschreven waarin op basis van de groei die het COA heeft meegemaakt de afgelopen maanden de probleemstelling opnieuw wordt beschreven en waar de plannen in staan voor de komende maanden. De doelstelling hierbij is dat het COA in het najaar het huidige pakket aan richtlijnen heeft aangepast aan de huidige behoefte. Het voorlichten van alle COA-medewerkers is hierin opgenomen.
Deelt u het risico, wat ook staat beschreven in het onderzoek van Deloitte uit 2011, dat de bewoners geen melding durven te maken? Deelt u voorts de mening dat de sindsdien toegenomen homogeniteit van de bevolking van de opvanglocaties, de toegenomen vervolging die de christelijke bewoners in het land van herkomst al hebben doorgemaakt3 en de afgenomen sensitiviteit in de organisatie door de vele nieuwe medewerkers het risico verder vergroot dat er geen meldingen gedaan worden?
COA-medewerkers zijn getraind om signalen op te pakken en hierover in gesprek te gaan. Door de grote toename van het aantal opvanglocaties zijn er veel nieuwe medewerkers aangesteld. In het actualiseren van het plan van aanpak door de werkgroep meldingsbereidheid wordt hier door het COA aandacht aan geschonken, zodat ook voor nieuwe medewerkers wordt geborgd dat het bewustzijn voor dit aspect en specifiek de positie van christenen vergroot zal worden.
Bent u bereid dergelijke incidenten, met een religieuze grondslag, voortaan wel te registreren zodat er een beeld ontstaat hoe groot het probleem is? Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer het COA afhankelijk is van derden om aan te geven of en wanneer dergelijke problemen zich voordoen?
Het COA legt in zijn registratiesysteem de aard van een incident vast (bijvoorbeeld vandalisme, bedreiging, suïcidepoging etc.) en niet de achtergrond/aanleiding. Ik zie daar ook geen reden voor. De exacte aanleiding is vaak niet eenduidig vast te stellen. De aard van het incident daarentegen wel.
Ik vind het hoofdzakelijk van belang dat meldingen gedaan worden. Hierin heeft de asielzoeker primair een eigen verantwoordelijkheid. Het COA heeft mij gemeld zich maximaal in te spannen om meldingen binnen te krijgen en eventuele drempels weg te nemen.
Het COA geeft aan tevreden te zijn over het samenwerkingsverband met COC en stichting Gave aangezien dat betekent dat meldingen die ondanks alle inspanningen van het COA niet bij het COA binnen komen, maar wel bij COC/stichting Gave, alsnog worden ontvangen.
Shirtsponsoring van een betaald voetbalorganisatie door ggz-instelling Inter-psy |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Health i Port nieuwe partner FC Groningen»? Wat vindt u van deze nieuwe samenwerking?1
Ik heb het bericht ter kennisgeving aangenomen. Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over een samenwerking tussen twee private partijen.
Kunt u aangeven welk bedrag ggz-instelling Inter-psy via Health i Port heeft neergeteld om shirtsponsor te worden van FC Groningen, en waar dit geld vandaan komt? Welke afspraken zijn er gemaakt over het bedrag dat Inter-Psy gedurende de overeenkomst uitgeeft aan deze voetbalclub? Kunt u de begrote bedragen inzichtelijk maken? Gaat het hier om geld dat bedoeld is voor behandeling van patiënten?
Ik ben geen partij in de afspraken tussen Health-i-port en FC Groningen. Het gaat hier om twee private partijen die een onderlinge relatie zijn aangegaan. Ik heb begrepen dat Health-i-port een platform is waar zo’n 25 partijen op het gebied van zorg, research en innovatie aan zijn verbonden. Zij betalen allemaal een bedrag per jaar aan lidmaatschap / partnerschap. Inter-Psy heeft als één van de leden ook zo’n lidmaatschapsbedrag betaald.
Heeft u ook de indruk dat deze nieuwe samenwerking meer op een mooie gelegenheid voor reclame en naamsbekendheid voor de ggz-instelling lijkt, dan een samenwerking in het belang van de ggz-patiënt? Vindt u het wenselijk dat ggz-instellingen reclame maken?
We hebben in ons land de Nederlandse Reclame Code. Iedereen die van mening is dat een reclame-uiting in strijd is met deze code, omdat de reclame bijvoorbeeld misleidend is of in strijd met de goede smaak en fatsoen, kan hierover een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie. Als de Commissie een klacht gegrond verklaart en van mening is dat de omstandigheden van het geval dit rechtvaardigen, dan verspreidt de Commissie de uitspraak ook via een zogenaamde «alert». Op die manier wordt de uitspraak onder de aandacht gebracht van een breed publiek. Een onafhankelijke afdeling binnen de Stichting Reclame Code gaat bij een overtreding van de Nederlandse Reclame Code na of de betrokken adverteerder gevolg geeft aan de uitspraak.
Zorginstellingen zijn private partijen die zelf besluiten over hun eigen bedrijfsvoering. Ik heb hierin geen rol. In het AO GGZ heb ik wel aangegeven dat als opgeroepen zou worden tot onzinnige zorg of niet zuinige zorg, ik daar afstand van neem. Ik ben echter van mening dat dit hier niet aan de orde is. Er wordt hier geen concrete behandeling door een instelling aangeprezen. Health-i-port levert zelf geen zorg.
Deelt u voorts de mening dat zorggeld naar de zorg moet gaan, en niet naar het sponsoren van een voetbalclub of een andere sportclub? Zo ja, wat gaat u aan deze vorm van reclame doen?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat de reclamekosten die Inter-psy – via Healt i Port – maakt erg zuur zijn in tijden dat er wordt gesteld dat «de ggz te duur is»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoeveel meer ggz-patiënten denkt Inter-psy te kunnen «verwerven» met deze vorm van reclame maken?
Ik kan daar geen oordeel over geven. Zie antwoord op vraag 3 en 4.
Klopt het dat er van Inter-psy over 2014 geen wettelijk jaarverslag te vinden is op www.jaarverslagenzorg.nl? Zo ja, hoe kan dit?
Het klopt dat op www.jaarverslagenzorg.nl nog geen jaardocument 2014 van Inter-Psy te vinden is. Ik heb de ggz-sector namelijk tot 1 december 2015 uitstel verleend2 voor het deponeren van de jaarrekening 2014. Als deze is aangeleverd, zal het complete jaardocument van Inter-Psy worden gepubliceerd.
Is het waar dat de bestuurders in 2013 respectievelijk 205.000 euro, 184.889 euro en 87.500 euro (voor 7 maanden) via een managementfee hebben ontvangen? Is deze vorm van beloning toegestaan volgens de Wet toelating zorginstellingen en de Wet marktordening gezondheidszorg?2
De in vraag 8 genoemde bedragen worden in het jaarverslag omschreven als «brutoinkomen». Dit komt overeen met de betekenis van managementfee: de beloning van de bestuurder voor door hem verrichte werkzaamheden. De managementfee is dan ook bezoldiging in de zin van de Wet Normering Topinkomens (WNT). Hieraan staat de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) niet in de weg. Op grond van de Wtzi is winstuitkering in geval van bepaalde typen zorgverlening, waaronder intramurale ZVW-zorg verboden. Managementfee en winstuitkering zijn niet hetzelfde.
Op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) geldt voor de ggz-zorg tarief- en prestatieregulering. Dat betekent dat zorgaanbieders zoals Inter-Psy niet hogere tarieven mogen declareren dan de maximumtarieven die de NZa heeft vastgesteld.
Moet de beloning van de bestuurders via de «managementfee» gezien worden als een winstuitkering? Zo ja, mag dit voor ggz-instellingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat Menzis, de grootste zorgverzekeraar in de regio Groningen, blij is met Inter-psy als redelijk nieuwe «marktpartij»? Accepteert de zorgverzekeraar dat geld, dat bedoeld is voor de behandeling van patiënten, uiteindelijk naar de shirtsponsoring van een betaald voetbalorganisatie gaat?
Het is aan verzekeraars om met zorginstellingen afspraken te maken over het leveren van zorg aan hun verzekerden die kwalitatief goed is tegen een goede prijs. Ik heb daarin geen rol.
Het bewijs dat Turkije een nauwe band onderhield met Islamitische Staat |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de militaire operatie van Amerikaanse speciale eenheden waarbij een kopstuk van Islamitische Staat om het leven kwam en enorme hoeveelheden gegevensdragers in beslag werden genomen?1
Ja.
Kunt u de berichten bevestigen dat de in beslag genomen gegevensdragers onomstotelijk bewijzen dat de Turkse autoriteiten en Islamitische Staat een nauwe band met elkaar onderhielden, zoals wordt beweerd door een westerse overheidsfunctionaris?2 Zo nee, wilt u hierover nadere inlichtingen inwinnen?
Uiteraard volgt het kabinet de ontwikkeling en de berichtgeving over de strijd tegen ISIS nauwgezet. Nederland kan niet bevestigen dat Turkije steun levert aan jihadistische organisaties zoals ISIS. De Turkse autoriteiten hebben in het openbaar en in bilaterale contacten met Nederland gesteld dat ze zich grote zorgen maken over de Turkse binnenlandse veiligheid ten gevolge van de activiteiten van jihadistische groeperingen. Tegelijkertijd is de intensiteit van de aanpak van ISIS vergroot sinds de zelfmoordaanslag in Suruç. Zoals bekend is Turkije al langere tijd actief in de anti-ISIS coalitie. Turkije heeft ISIS ook al lange tijd geleden op de nationale terrorismelijst geplaatst, en het is samen met Nederland voorzitter van de Foreign Terrorist Fighters werkgroep in de anti-ISIS-coalitie.
Erkent u, gezien het feit dat steeds meer signalen wijzen op verschillende vormen van samenwerking tussen NAVO-«bondgenoot» Turkije en Islamitische Staat, dat het van cruciaal belang is dat hierover de onderste steen boven komt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u de Kamer informeren over het eindresultaat van het onderzoek naar de in beslag genomen gegevensdragers? Zo nee, waarom niet?
Het is niet waarschijnlijk dat informatie hierover openbaar gemaakt wordt of kan worden.
Deelt u de bewering dat Turkije op militair niveau samenwerkt met terreurorganisaties als Jabhat-al-Nusra en Ahrar al-Sham, die net als Islamitische Staat diverse gruwelijkheden op hun conto hebben staan? Zo nee, waarom niet?
Onder verwijzing naar de eerdere beantwoording van Kamervragen over de smokkel van wapens en munitie naar onder andere Jabhat al-Nusra via Turkije, en de brief die ik uw Kamer op 28 april jl. over hetzelfde onderwerp stuurde (Kamerstuk 27 925 nr. 535), kan nogmaals worden bevestigd dat het kabinet bekend is met de diverse berichten over vermeende steun via Turkije aan jihadistische organisaties. Echter, het kabinet kan niet bevestigen dat Turkije steun biedt aan jihadistische organisaties.
Wordt binnen de NAVO geaccepteerd dat lidstaten zaken doen met terreurorganisaties of activiteiten van terreurorganisaties of aanwezigheid van terroristen op hun grondgebied gedogen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom wordt Turkije dan niet per direct uit de NAVO gezet?
Zie antwoord vraag 2.
Kritiek van de VN op Nederlands toezicht detentie |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kritiek VN op Nederlands toezicht detentie»1 en het bericht «Netherlands detention monitoring body needs more political support»2?
Ja.
Welke kritiek heeft de Hoge Commissaris voor Mensenrechten van de VN (OHCHR) op het Nationaal Preventie Mechanisme (NPM)? In hoeverre komt de kritiek van de OHCHR overeen met de kritiek die de Nationale ombudsman eerder had op het NPM en in hoeverre wijkt die kritiek daarvan af?
In september 2010 heeft Nederland het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen Foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing geratificeerd. Hiermee heeft Nederland ingestemd met internationaal toezicht door het Subcomité van het Comité tegen Foltering (hierna: het Subcomité) en zich daarnaast verplicht om een Nationaal Preventief Mechanisme (NPM) aan te wijzen. Het NPM houdt toezicht op plaatsen van vrijheidsbeneming in Nederland en rapporteert daarover aan het Subcomité. Taak is voorts om de autoriteiten te adviseren over (bestaande en toekomstige) wetgeving. Van 28 juli tot en met 31 juli jongstleden heeft het Subcomité een adviserend bezoek gebracht aan het Nederlandse NPM. Het Subcomité zal haar bevindingen naar aanleiding van het bezoek neerleggen in een rapport dat in november a.s. formeel aan mij zal worden aangeboden. Ik wil niet vooruitlopen op de conclusies en aanbevelingen uit dit rapport. Na overhandiging zal ik het rapport, vergezeld van een beleidsreactie, aan uw Kamer te doen toekomen. In deze beleidsreactie zal ik tevens ingaan op bovenstaande vragen.
Deelt u de mening dat «political support and a solid legal base are required to enable the Dutch National Preventive Mechanism»? Zo ja, waarom en hoe gaat u aan hieraan tegemoet komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de inhoud van het rapport dat de UN Subcommittee on Prevention of Torture (SPT) aan de regering heeft overhandigd? Kunt u dit rapport voorzien van uw reactie en aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de kwaliteit en onafhankelijkheid van het toezicht op detentie boven alle twijfel verheven moet zijn? Zo ja, hoe beziet u dit in het kader van de kritiek die de zowel Nationale 0mbudsman als nu ook de VN hebben? Zo ja, bent u voornemens zich deze kritiek aan te trekken en met welke gevolgtrekkingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het Koningslied dat een duur grapje blijkt |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Koningslied duur grapje»?1
Ja
Erkent u dat de totale uitgaven voor het Koningslied buitenproportioneel zijn, zeker omdat zowel de producent als alle deelnemende artiesten hun bijdrage om niet hebben geleverd?2 Graag een toelichting.
Hoe rijmt u de hoge uitgaven ten behoeve van het Koningslied met de nadrukkelijke wens van toenmalig Koningin Beatrix en toenmalig kroonprins Willem-Alexander om de festiviteiten rondom de troonswisseling financieel sober te organiseren, gezien de economische situatie waar Nederland zich destijds in bevond?
Kunt u inzichtelijk maken waaraan de totale uitgaven, en in het bijzonder de bijdrage van de NPO, voor het koningslied zijn besteed?
Kunt u inzichtelijk maken wat de totale opbrengst is van de het Koningslied? Is de volledige opbrengst ten behoeve van het Oranjefonds gekomen of zijn eerst de kosten in mindering gebracht?
De opbrengst van het Koningslied is geheel naar het Oranje Fonds gegaan.
De opbrengst van het live evenement in Ahoy betreft de volledige opbrengst van de kaartverkoop (6.407 kaarten van €3. Dit bedrag is rechtstreeks door Ahoy aan het Oranje Fonds overgemaakt.
Op grond van het contract tussen NPO en Universal Music BV zal Universal alle inkomsten van het project Koningslied aan het Oranje Fonds doen toekomen. Hoewel Universal contractueel out of pocketkosten (waaronder kosten voor artwork, fysieke materialen, afdrachten aan collectieve beheersorganisaties, productie en distributie) mag verrekenen, is dat niet gebeurd. Eventuele opbrengsten die artiesten hebben ontvangen via collectieve rechtenorganisaties vallen buiten de afspraken die zijn gemaakt met Universal.
Conform informatie van het Oranje Fonds bedraagt de totale opbrengst van het Koningslied tot nu toe:
organisatie
bedrag
status
Ahoy
€ 32.035,00
Ontvangen
Universal, voorschot 2013
€ 10.000,00
Ontvangen
Universal vervolg, restant 2013
€ 5.529,53
Ontvangen
Universal, eerste helft 2014
€ 564,90
Ontvangen
Universal, tweede helft 2014
€ 419,75
Toegezegd1
Artiest (1 persoon)
€ 101,00
Ontvangen
Universal, eerste helft 2015
€ 233,36
Toegezegd
Sena, t/m q2 2015
€ 6.836,09
Toegezegd
Totaal
€ 55.719,63
Deze bedragen zijn nog niet door het Oranje Fonds geclaimd middels facturen.
Deelt u de mening dat de NPO transparant moet zijn over gedane uitgaven en er geen «principiële redenen» kunnen zijn om de uitgaven niet nader te specificeren?3 Graag een toelichting.
Ik vind het belangrijk dat de publieke omroep transparant is over hoe beschikbaar gestelde publieke middelen worden besteed. In tegenstelling tot de NPO zie ik dan ook geen principiële redenen om uitgaven desgevraagd niet nader te specificeren. Wel kan het zo zijn dat hierbij rekening moet worden gehouden met bedrijfsvertrouwelijke gegevens.
Hoe kunt u verklaren dat de NPO in april 2013 nog aangaf dat de totale kosten voor het Koningslied op anderhalve ton waren uitgekomen, terwijl nu erkend wordt dat de kosten vele malen hoger waren?4 Hoe beoordeelt u deze verwarring en bent u van mening dat dit voorkomen had kunnen worden? Graag een toelichting.
Het is ongelukkig dat er verwarring is ontstaan. Navraag bij de NPO leert mij dat de NPO de vraag zo heeft opgevat dat gevraagd werd naar de bijdrage uit de publieke middelen van de NPO. De teksten op Elsevier.nl van 25 april 2013 luiden: «de Nederlandse publieke omroep (NPO) heeft 150.000 euro betaald voor de productie van het officiële Koningslied en alle activiteiten eromheen» en «Nu blijkt dat het lied de NPO 150.000 euro heeft gekost.» Deze teksten duiden er op dat gevraagd is naar wat de NPO heeft bijgedragen uit eigen budget. En dan is het antwoord van de NPO te verklaren. Of de NPO ook de bijdrage van het Nationaal Comité Inhuldiging had moeten noemen is de vraag. Als dat was gebeurd, zou de verwarring mogelijk niet zijn ontstaan. Maar zoals gezegd kan ook de journalistieke vraagstelling hier een rol gespeeld hebben.
Vindt u het onder de taakstelling van de NPO vallen om de productie van het Koningslied mee te financieren? Graag een toelichting.
De feestelijkheden en activiteiten in het kader van de inhuldiging moesten voor iedereen in het koninkrijk te volgen en toegankelijk zijn via televisie, radio en internet. Daarvoor heeft het nationaal Comité Inhuldiging samenwerking gezocht met de NPO. Een troonswisseling is een unieke gebeurtenis met een bijzondere historische, staatsrechtelijke en maatschappelijke betekenis. Een van de kerntaken van de publieke omroep is de verslaglegging van belangrijke nationale en internationale gebeurtenissen. De publieke omroep wil in de wijze waarop hij die taak uitvoert een samenbindende factor in de samenleving zijn. Vanuit die visie is de NPO de samenwerking aangegaan. Het Koningslied was als onderdeel van de vele feestelijkheden en huldeblijken een initiatief van het Nationaal Comité Inhuldiging. Het Nationaal Comité Inhuldiging beoogde met het lied een gevoel van saamhorigheid te creëren tussen alle lagen van de bevolking. De productie van het lied was onlosmakelijk verbonden met de vele radio en televisieactiviteiten rond de inhuldiging. Als productie plaatsvindt met het oog op uitzending vormt het lied aldus onderwerp van de verzorging van media-aanbod door de publieke omroep. In dat opzicht verschilt de productie van het Koningslied in wezen niet van vele andere producties die worden gemaakt met het oog op uitzending. Het Commissariaat voor de Media houdt hier toezicht op.
Minimagezinnen waarvoor de kosten van mbo-opleidingen voor hun kinderen onbetaalbaar zouden worden |
|
Keklik Yücel (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Wat klopt er van het bericht dat minimagezinnen de hoge kosten die hun kinderen aan het begin van een mbo-opleiding moeten betalen, steeds moeilijker kunnen opbrengen en dat vooral het schrappen van de tegemoetkoming studiekosten voor jongeren onder de achttien, de gezinnen opbreekt? Is het waar dat het om honderden gevallen gaat?1
Het klopt dat de inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) voor ouders met kinderen jonger dan 18 jaar vanaf schooljaar 2015/2016 is opgehouden te bestaan. Het kindgebonden budget voor kinderen van 16 en 17 jaar wordt vanaf 1 augustus 2015 opgehoogd. Omdat het kindgebonden budget andere toekenningscriteria kent dan de WTOS wijzigt de doelgroep en kunnen alle minder draagkrachtige ouders van kinderen van 16 en 17 jaar een extra bedrag via het kindgebonden budget ontvangen, ongeacht welk soort onderwijs het kind volgt.
De uitbetaling van de WTOS gebeurde echter niet in één keer, aan het begin van het schooljaar zoals in het artikel gesuggereerd, maar in twee vrijwel gelijke termijnen. De helft van het totale jaarbedrag werd betaald omtrent het begin van het schooljaar en de andere helft, of minder dan de helft als de persoon al 18 werd gedurende het schooljaar, werd in januari betaald. Het kindgebonden budget kent een maandsystematiek. Ik kan me voorstellen dat deze wijziging in betaling het moeilijker maakt voor gezinnen met beperkte financiële mogelijkheden om de kosten voor extra schoolbenodigdheden op één moment, aan het begin van het schooljaar te voldoen. De afgelopen jaren kregen circa 27 duizend (ouders van) mbo-studenten deze tegemoetkoming. Een dergelijk aantal zal dus vanaf dit jaar in plaats van deze tegemoetkoming het verhoogde maandelijkse kindgebonden budget ontvangen.
Een oplossing is dat scholen indien nodig een gespreide betalingsregeling treffen met studenten en/of de ouders, of een voorziening treffen in de vorm van een noodfonds of een schoolfonds. Ik zal bij de MBO Raad, als vertegenwoordiger van de mbo-scholen, het belang van de uitwisseling van deze goede oplossingsmogelijkheden tussen scholen benadrukken en met de MBO Raad het gesprek aangaan over de hoogte van de schoolkosten in het mbo. Verder ondersteun ik de oproep van Leergeld Nederland aan scholen om soberheid te betrachten bij het voorschrijven van extra onderwijsbenodigdheden voor een opleiding en om zelf voorzieningen te treffen voor ouders en studenten met onvoldoende financiële mogelijkheden. Ook de aanbeveling van Leergeld Nederland om informatie over extra opleidingskosten tijdig en duidelijk te communiceren onderschrijf ik.
Indien er toch signalen binnenkomen van onevenredig hoge extra kosten dan zal de Inspectie van het Onderwijs herstelmaatregelen aan de school opleggen. Sinds september 2012 wordt bij alle reguliere onderzoeken van de inspectie naar de hoogte van de schoolkosten gekeken.
Vindt u het aanvaardbaar dat de betrokken jongeren hun opleiding moeten afbreken, met alle gevolgen van dien voor hun kansen op de arbeidsmarkt?
Nee, dit vind ik onaanvaardbaar.
Hoe vaak komt het voor dat in individuele gevallen de vervanging van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) door het kindgebonden budget een forse achteruitgang betekent voor minimagezinnen? Betreft het inderdaad honderden gevallen?
De afgelopen jaren maakte circa 27 duizend (ouders van) mbo-studenten gebruik van de WTOS, hiervan had iedereen een inkomen beneden de toepasselijke inkomensgrens. Aankomend schooljaar ontvangen alle minder draagkrachtige ouders van kinderen van 16 en 17 jaar, ongeacht welk soort onderwijs zij volgen, een hoger bedrag aan kindgebonden budget ter compensatie van het wegvallen van de WTOS. Het budget dat wordt overgeheveld resulteert in een maximale bijdrage van € 116,– per jaar per kind. Voor een grote groep komt dit neer op een vooruitgang met € 116,–. Het betreft dan ouders van 16- en 17-jarigen die bekostigd voortgezet onderwijs volgen.
Door de overheveling van de WTOS in het kindgebonden budget is er een groep die er maximaal € 543,– per jaar op achteruitgaat, zo is destijds ook gecommuniceerd in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel dat deze overheveling regelde. Dit betreft een groep die initieel het maximale bedrag van € 659,– (schooljaar 2012/2013) aan WTOS ontving. In schooljaar 2014/2015 was het maximale bedrag aan WTOS overigens € 690,93. Het was een bewuste keuze om alle minder draagkrachtige ouders van kinderen van 16 en 17 jaar te bereiken. Omdat hiermee de doelgroep is vergroot en de overheveling van de WTOS naar het kindgebonden budget, budgetneutraal heeft plaatsgevonden leidt dit voor sommigen helaas tot een verlaging van de bijdrage. Een groot deel van de doelgroep die wel aanspraak had op de WTOS maakte daar, wegens onbekendheid met de regeling, geen gebruik van. Dat niet-gebruik wordt geschat op 40 tot 50%. Het kindgebonden budget wordt in bijna alle gevallen ambtshalve toegekend. Dat geldt ook voor de verhoging met maximaal € 116,–. Daardoor zullen in de nieuwe situatie ook ouders die eerder geen gebruik maakte van de WTOS maar daar wel voor aanmerking kwamen, er € 116,– op vooruit gaan. Verder is het zo dat niet iedereen een maximale tegemoetkoming uit de WTOS ontving. Dit heeft tot gevolg dat de individuele inkomenseffecten tussen huishoudens verschillen.
Kunnen stichting Leergeld, gemeentelijke minimafondsen en/of profileringsfondsen van de onderwijsinstellingen in alle voorkomende gevallen voldoende soelaas bieden voor de minimagezinnen die zich door het schrappen van de tegemoetkoming studiekosten voor grote financiële problemen geplaatst zien? Zo nee, waarom niet?
Het is uitdrukkelijk de bevoegd- én verantwoordelijkheid van de colleges van burgemeester en wethouders en instellingen als Stichting Leergeld om te bepalen hoe en hoeveel middelen op lokaal niveau voor de bestrijding van de in de vraag genoemde financiële problemen van minimagezinnen, worden ingezet.
Bent u bereid om voor een oplossing onderling in overleg te treden en de Kamer nog dit kalenderjaar over oplossingen te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt van het huidige beleid is al dat iedere student, ook die met een beperkt budget de mbo-opleiding van zijn voorkeur en passend bij zijn vooropleiding moet kunnen kiezen. Bovenop hetgeen we al doen zijn geen extra maatregelen nodig. Het huidige bekostigingsstelsel gaat ervan uit dat een instelling met de ontvangen rijksbijdrage de basisuitrusting die noodzakelijk is voor het volgen en afronden van een opleiding moet kunnen aanschaffen. Op dit moment is voor de student enkel het les- of cursusgeld verplicht. Een andere verplichte geldelijke bijdrage mag bij de inschrijving niet worden geëist. Er zijn onderwijsbenodigdheden waarvan het wel redelijk is dat de student hiervoor zelf de kosten draagt. Bijvoorbeeld materialen om de lessen voor te bereiden of die te maken hebben met de persoonlijke kenmerken van de student, zoals werkkleding.
Dit moet wel binnen redelijke grenzen zijn en mag de deelname aan een opleiding nooit belemmeren. In de brief van 11 mei 2012 (kenmerk 406854) van mijn ambtsvoorganger wordt op dit punt een nadere uitleg gegeven. De Tweede Kamer is hierover op de hoogte gebracht met een brief van 15 mei 2012 (Kamerstuk 31 524, nr. 134). Indien er toch signalen binnenkomen van onevenredig hoge extra kosten dan zal de Inspectie van het Onderwijs herstelmaatregelen aan de school opleggen. Sinds september 2012 wordt bij alle reguliere onderzoeken van de inspectie naar de hoogte van de schoolkosten gekeken. Verder laat ik periodiek een schoolkostenmonitor in het vo en het mbo uitvoeren om erop toe te zien dat de schoolkosten voor alle ouders beheersbaar zijn en blijven.
Kunt u aangeven hoe ver u bent met de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Yücel2 waarin de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt gevraagd om te stimuleren dat iedere gemeente kindpakketten opneemt in het armoedebeleid?
Om gemeenten en maatschappelijke organisaties te ondersteunen en te stimuleren bij de verdere ontwikkeling van de bestrijding van armoede onder kinderen in het algemeen en het kindpakket in het bijzonder, laat de Staatssecretaris van SZW een onderzoek verrichten. Via dit onderzoek wil de Staatssecretaris van SZW in kaart brengen hoe gemeenten het kindpakket (of een bundeling van kindvoorzieningen in natura met een soortgelijke strekking) vormgeven en welke ervaringen er tot nu toe mee zijn opgedaan. In het najaar komen de uitkomsten van dit onderzoek beschikbaar. De Tweede Kamer is hierover op 2 juli 2015 geïnformeerd (Kamerstukken II, 2014–2015, nr. 310). De Staatssecretaris van SZW zal de resultaten aan gemeenten en andere partijen beschikbaar stellen om de gemeenten zo in staat te stellen in hun armoedebeleid de ervaringen van een aantal gemeenten met (een vorm van) een kindpakket te kunnen benutten.
Mbo-scholen die probleemjongeren blijven weigeren |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat kwetsbare jongeren die een mbo-opleiding willen volgen vaak «nee» te horen krijgen?1
Het beeld dat mbo-instellingen vaak «nee» zouden verkopen aan kwetsbare jongeren deel ik niet. In het afgelopen schooljaar zijn 100.000 jongeren begonnen aan een mbo-opleiding. Van circa 100 jongeren heeft JOB het signaal gekregen dat zij zijn geweigerd. Dat kan te verklaren zijn omdat een opleiding vol was of omdat er specifieke geschiktheidseisen golden. Een mbo-instelling kan een jongere niet «zomaar» weigeren. Ook mag er geen onduidelijkheid bestaan over de weigeringsgronden. In mijn brief van 7 oktober 2014 (Kamerstuk 31 524, nr. 216) heb ik aangegeven in welke situaties een instelling mag aangeven dat er voor de jongere geen plek is op de opleiding die hij of zij wil volgen.
Deelt u de mening dat de kwetsbare jongeren die in de uitzending aan het woord komen, niet kunnen worden afgedaan als jongeren die nu eenmaal «niet willen»?
Ja.
Hebben de betrokken onderwijsinstellingen naar uw oordeel zorgvuldig gehandeld toen zij deze jongeren weigerden?
Ik kan over individuele gevallen niet oordelen, maar zou de betreffende jongeren erop willen wijzen dat zij een besluit tot weigering niet zonder meer hoeven te accepteren. Jongeren van 18 jaar en ouder kunnen bijvoorbeeld terecht bij de rmc-functionaris van hun woongemeente om de mogelijke stappen te bespreken. Ook kunnen zij melding doen bij het signalenloket van de Onderwijsinspectie. Daarnaast zijn in de regio’s onderwijsconsulenten actief die bemiddelen tussen onderwijsinstellingen en de leerling. Jongeren (of hun ouders) kunnen ook naar de geschillencommissie van de school stappen of bellen met de Ombudslijn mbo. Daarnaast kunnen gehandicapte of chronisch zieke studenten op grond van de Wet gelijke behandeling een klacht indienen bij de instelling zelf of zich wenden tot het College voor de Rechten van de Mens.
In het algemeen verwacht ik van mbo-instellingen dat zij alle jongeren die zich aanmelden voor een mbo-opleiding een kans geven. Wanneer een jongere niet kan worden ingeschreven in de opleiding van zijn of haar eerste keuze, verwacht ik dat mbo-instellingen een passend alternatief bieden. De ondersteuningsbehoefte van een student, gedrag uit het verleden, of leeftijd kunnen geen reden zijn om iemand zomaar te weigeren.
Hoe moet het beeld dat uit de uitzending naar voren komt, worden gerijmd met uw klip-en-klare uitspraak dat kwetsbare jongeren die willen, die gemotiveerd zijn om naar school te gaan, niet geweigerd dienen te worden?2
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 3.
Ziet u naar aanleiding van de uitzending redenen om met maatregelen te komen in aanvulling op de maatregelen die u heeft aangekondigd in uw brief d.d. 12 december 2014?3 Zo ja, welke maatregelen betreft het? Zo nee, kunt u dan toelichten waarom het reeds ingezette beleid voldoende soelaas biedt voor de kwetsbare jongeren die in beeld zijn gebracht?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief «extra kansen voor kwetsbare jongeren» (d.d. 12 december 2014) kom ik al met extra maatregelen voor kwetsbare jongeren. In deze brief heb ik een stevig, samenhangend pakket maatregelen aangekondigd om de positie van kwetsbare jongeren in het mbo te verstevigen en hun kansen op een diploma te vergroten. Dat begint met een duidelijk toelatingsbeleid van mbo-instellingen.
Zo werk ik aan een wetsvoorstel waarmee jongeren een recht op toelating krijgen tot het mbo als zij de juiste vooropleiding hebben. Ook verplicht ik mbo-instellingen om hun toelatingsbeleid ruim op tijd kenbaar te maken. Daarmee wil ik voorkomen dat jongeren om onduidelijke redenen worden geweigerd of dat mbo-instellingen onterecht selectie aan de poort toepassen. Ik streef ernaar dit wetsvoorstel begin 2016 aan uw Kamer toe te sturen. Bovenop alles wat ik al doe, zie ik nu geen aanleiding om met nog meer maatregelen te komen.
Het bericht ‘Tabakslobby toch weer bij Van Rijn aan tafel’ |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven dat er overleg is geweest, vlak voor het op 23 juni 2015 gehouden algemeen overleg over het tabaksontmoedigingsbeleid, tussen u en de tabakswinkeliers? Kunt u aangeven op welke datum het overleg tussen u en de tabakswinkeliers heeft plaatsgevonden, wie daar precies bij aanwezig waren, wat daar is besproken en welke afspraken zijn gemaakt?1
Naar aanleiding van de teleurstellende resultaten van het onderzoek naar de naleving van de leeftijdsgrens bij verkoop van alcohol en tabak aan jongeren onder de 18 jaar, heb ik op woensdag 17 juni 2015 gesprekken gevoerd met verstrekkers van zowel alcohol als tabak. Als belangrijkste verstrekkers van tabak waren de directeur van de brancheorganisatie voor levensmiddelen (CBL), de voorzitter en directeur van de tabaks- en gemaksdetailhandel (NSO) en vertegenwoordigers van enkele supermarktketens en de Koninklijke Horeca Nederland uitgenodigd voor dit gesprek. In dit overleg zijn de onderzoeksresultaten besproken en heb ik de verstrekkers gevraagd concrete maatregelen te nemen om de naleving van de leeftijdsgrens substantieel te verbeteren, voorzien van een duidelijk tijdpad. De betrokken organisaties hebben aangegeven hun verantwoordelijkheid daarvoor te willen nemen en op korte termijn met voorstellen te zullen komen. Hierover bestaat geen verschil van opvatting.
Klopt het dat er geen verslag van deze bijeenkomst is gemaakt? Zo ja, kunt u toelichten waarom er geen verslag van deze bijeenkomst is gemaakt, terwijl het volgens het internationale tabaksontmoedigingsverdrag FCTC van de Wereldgezondheidsorganisatie wel de afspraak is dat dit gebeurt? Waarom zou deze bijeenkomst buiten de gemaakte afspraken vallen?
De beginselen van de WHO richtlijn voor implementatie van artikel 5.3. van het FCTC-verdrag geven aan dat verdragspartijen verantwoordelijk en transparant dienen om te gaan met contacten met de tabaksindustrie.Direct na het overleg heb ik uw Kamer in de voortgangsbrief alcoholbeleid (Kamerstuk 27 565, nr. 135) geïnformeerd over het contact met de verkopers op het terrein van tabak en alcohol. In de brief heb ik ook toegelicht wat de aard en de uitkomst van het gesprek d.d. 17 juni 2015 waren. Vervolgens heb ik nogmaals tijdens het debat met uw Kamer op 23 juni 2015 nader toegelicht wat de strekking en de uitkomst van dit overleg waren.
Mocht er onverhoopt toch een verslag van de bijeenkomst beschikbaar zijn, kunt u dat dan zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat het lijkt alsof ambtenaren van het Ministerie van VWS en vertegenwoordigers van de tabakslobby hele verschillende opvattingen hebben over wat er nou eigenlijk is besproken tijdens de bijeenkomst? Hoe verklaart u dit? Wie heeft er gelijk? Erkent u dat het, juist ook om dergelijke verschillen in interpretatie te voorkomen, belangrijk is dat er goede verslagen worden gemaakt van dergelijke bijeenkomsten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een uitputtend overzicht geven van de contacten die u en/of ambtenaren van het Ministerie van VWS het afgelopen jaar hebben gehad met de tabakslobby? Kunt u daarbij aangeven wanneer het overleg plaatsvond, waar het gesprek over ging en wie er bij het gesprek aanwezig waren? Zo nee, waarom kunt u dit overzicht niet geven?
Het afgelopen jaar heeft er geen overleg plaatsgevonden tussen ambtenaren van VWS en de tabaksindustrie. Vertegenwoordigers van de industrie hebben enkele malen telefonisch contact gezocht of schriftelijk om reactie gevraagd, hierbij zijn zij steeds verwezen naar openbare Kamerstukken en de implementatie van de Tabaksproductenrichtlijn.
Bent u het eens met de stelling dat het aantal contacten tussen u en/of ambtenaren van het Ministerie van VWS en vertegenwoordigers van de tabakslobby tot een absoluut minimum beperkt moeten worden? Zo ja, wat doet u al en/of wat gaat u doen om dit te realiseren? Zo nee, waarom bent u het niet met deze stelling eens?
Uitgangspunt voor het Ministerie van VWS is dat er terughoudend wordt omgegaan met de contacten met de tabaksindustrie en dat contact alleen gericht is op uitvoeringstechnische kwesties die rijzen bij vastgesteld beleid of vastgestelde regelgeving, waaronder publieke consultaties in het kader van nieuwe regelgeving. Dit contact vindt niet op reguliere basis plaats, maar slechts indien daar aanleiding toe bestaat. In dat geval wordt verantwoordelijk en transparant met deze contacten omgegaan.
Kunt u garanderen dat er vanaf nu, als er dan toch contacten zijn tussen u en/of ambtenaren van het Ministerie van VWS en vertegenwoordigers van de tabakslobby, van deze bijeenkomsten altijd openbare verslagen worden gemaakt? Zo nee, waarom legt u de afspraken die zijn gemaakt in het kader van het internationale tabaksontmoedigingsverdrag FCTC van de Wereldgezondheidsorganisatie naast u neer?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht “Bewoners aanleunwoning flink gedupeerd door sluiting verzorgingshuizen” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Bewoners aanleunwoning flink gedupeerd door sluiting verzorgingshuizen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat bonden en belangenbehartigers waarschuwen voor verschraling van voorzieningen voor ouderen die in aanleunwoningen wonen, maar ook zelfstandig «in de wijk»? Kunt u uw antwoord toelichten?
De hervorming van de langdurige zorg sluit aan bij de trend dat mensen langer thuis blijven wonen. Hierdoor krijgen welzijn, zorg en wonen voor ouderen een andere vorm. Een deel van de verzorgingshuizen zal haar deuren sluiten waardoor voorzieningen zullen wegvallen. Daar zullen ook andere voorzieningen voor in de plaats komen waarvoor onder andere gemeenten zorg dragen. Om het langer zelfstandig wonen te stimuleren heb ik, samen met de Minister voor Wonen en Rijksdienst, het aanjaagteam langer zelfstandig wonen (AJT) ingesteld. Het AJT heeft in zijn voortgangsrapportage geconstateerd dat gemeenten, woningcorporaties, zorgaanbieders en andere partijen zich, ieder vanuit hun eigen taak en verantwoordelijkheid, inzetten om zorg en ondersteuning voor mensen te realiseren.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de overheid, die wil dat ouderen langer zelfstandig wonen, moet zorgen voor voldoende voorzieningen voor ouderen om dit ook mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het leveren van maatschappelijke ondersteuning aan hun inwoners. Deze wet heeft als uitgangspunt dat mensen zorg en ondersteuning op maat geleverd krijgen in hun eigen woonomgeving. Gemeenten, woningcorporaties en zorgaanbieders zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor deze opgave. Deze opgave bestaat onder andere uit het realiseren van voldoende geschikte (beschutte) woonruimte en het leveren maatschappelijke ondersteuning. Hierbij kan gedacht worden aan een maaltijdservice, de organisatie van welzijnsactiviteiten in de woonomgeving of de realisatie van woningaanpassingen. Het is belangrijk dat mensen met beperkingen zoveel mogelijk in staat worden gesteld op gelijke voet te participeren en deel te nemen aan het dagelijkse leven.
Hoe beoordeelt u de stelling van 50PLUS dat de overheid het ouderen alleen maar moeilijker maakt door dit onvoldoende op te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorg, wonen en welzijn worden anders georganiseerd en een deel van de taken komt op het terrein van gemeenten en zorgverzekeraars te liggen. Als gemeenten deze taak onvoldoende uitvoeren, is het in eerste instantie aan de lokale gemeenteraad om hierover met het betreffende college van B&W in gesprek te treden of aan de lokale toezichthouder om dit te constateren.
Hoe beoordeelt u het bericht dat ouderen zich in de steek gelaten voelen door het verdwijnen van voorzieningen, aangezien zij juist bij een verzorgingshuis zijn gaan wonen om beschermd te wonen mét deze voorzieningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als bekende voorzieningen uit de wijk verdwijnen, kan ik mij voorstellen dat omwonenden zich onthand voelen. Zeker als het zo is dat omwonenden juist zijn gaan wonen bij een zorginstelling met de gedachte dat ze dan de voorzieningen in de nabijheid hebben. Het is in de huidige situatie aan de gemeenten en de zorgverzekeraars om zorg en ondersteuning te bieden. Daarnaast blijkt uit diverse studies dat zorgaanbieders en woningcorporaties mensen, die bijvoorbeeld niet de beschikking hebben over een sociaal netwerk of de behoefte hebben aan een beschutte woonvorm, de mogelijkheid bieden tot beschut wonen. De beschutte woonvorm is dan niet meer het verzorgingshuis, maar een serviceflat of een omgebouwd verzorgingshuis waarin mensen diensten af kunnen nemen van de zorgaanbieder, zoals de maaltijdservice of deelname aan activiteiten.
Hoe beoordeelt u de stelling van 50PLUS dat het hier niet alleen gaat om het praktisch belang van voorzieningen, maar ook van de sociale functie hiervan? Hoe past dit in uw beleid om eenzaamheid onder ouderen te bestrijden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 7 september 12.00 uur te beantwoorden, zodat de antwoorden meegenomen kunnen worden bij het algemeen overleg Decentralisatie Wmo/Wlz (Wet maatschappelijke ondersteuning/Wet langdurige zorg) op 9 september a.s.?
Ja.
Het belemmeren van financiële start-ups door de Autoriteit Financiële Markten |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) kan eisen dat een startende financiële onderneming maximaal zes personeelsleden mag hebben?1
Nee, de Autoriteit Financiële Markten (AFM) stelt uiteraard geen minimum- of maximumeis aan de omvang van een startende onderneming.
De artikelen 3:8 en 4:9 van de Wet op het financieel toezicht regelen dat het dagelijks beleid van financiële ondernemingen wordt bepaald door personen die daarvoor geschikt zijn. De Nederlandsche Bank (DNB) en de AFM toetsen de geschiktheid en hebben de wettelijke geschiktheidseis uitgewerkt in de Beleidsregel geschiktheid 2012. In de praktijk is gebleken dat de eis dat een beleidsbepaler beschikt over leidinggevende vaardigheden in een hiërarchische verhouding te restrictief kan uitpakken voor een kleine onderneming. Derhalve is ervoor gekozen om voor een onderneming die bestaat uit ten hoogste zes personen, inclusief de betrokken beleidsbepaler(s), op dit punt minder strenge eisen gelden.
De versoepelingen houden in dat een beleidsbepaler de voor zijn geschiktheid vereiste kennis en vaardigheden in één (in plaats van twee) jaar mag hebben opgedaan en dat niet hoeft worden aangetoond dat de betreffende persoon beschikt over leidinggevende vaardigheden in een hiërarchische verhouding. De gedachte achter deze versoepeling is dat beleidsbepalers die beschikken over geringe relevante werkervaring en die onvoldoende (hiërarchisch) leidinggevende ervaring hebben, een kans moeten krijgen om in de praktijk werkervaring op te doen in onder meer het hiërarchisch leidinggeven in een kleine setting met een gering aantal aan te sturen werknemers. Na een periode van een tot twee jaar (afhankelijk van de ervaring bij aanvang en na aantreden) kan een nieuwe (volledige) toetsing plaatsvinden om te beoordelen of de betreffende beleidsbepaler voldoet aan de volledige set geschiktheidseisen. Overigens kan de AFM in individuele gevallen afwijken van de Beleidsregel geschiktheid 2012 indien de toepassing daarvan onevenredige gevolgen zou hebben voor belanghebbenden wegens bijzondere omstandigheden, en die gevolgen niet in verhouding staan tot de met het beleid te dienen doelen.
De AFM stelt dus niet de eis of beperking dat een startende financiële onderneming maximaal zes personeelsleden mag hebben. De AFM kan wel duidelijk maken dat een kandidaat-beleidsbepaler nog niet aan alle geschiktheidseisen voldoet en dat hij derhalve vooralsnog alleen geschikt wordt geacht om aan een kleine onderneming leiding te geven. Het is aan de onderneming om te kiezen voor een groei naar meer dan zes personeelsleden, maar in dat geval zal het collectief van beleidsbepalers van de onderneming moeten voldoen aan de volledige set geschiktheidseisen.
Wat is de reden voor deze beperking en waarop is het maximum van zes personeelsleden gebaseerd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de wettelijke grondslag voor deze beperking?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit maximum een snelle groei van een startende onderneming nodeloos kan beperken, terwijl juist nieuwe toetreders kunnen zorgen voor meer concurrentie in de financiële sector? Bent u bereid om in overleg met de AFM dergelijke beperkingen te inventariseren en te heroverwegen?
Bij de toetsing op geschiktheid bij kleine financiële ondernemingen heeft de toezichthouder de taak om een balans te vinden tussen meerdere belangen. De toezichthouder let op het belang van een stabiele, gezonde financiële sector, of de onderneming het klantbelang voldoende centraal stelt en of de bescherming van financiële consumenten voldoende is gewaarborgd. In dat kader toetst de AFM of ondernemingen geleid worden door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van het bedrijf van deze financiële onderneming. Tegelijkertijd let de toezichthouder op het belang van gezonde concurrentie in de sector door het faciliteren van nieuwe toetreders.
De hiervoor beschreven versoepeling van geschiktheidseisen voor kleine ondernemingen heeft juist die balans tot doel: beleidsbepalers die nog niet aan alle vereisten voor geschiktheid voldoen krijgen hierdoor de mogelijkheid om vaardigheden op te doen binnen een kleine onderneming, waardoor na verloop van tijd aan het volledige regime kan worden voldaan. Groei van de onderneming wordt hiermee dan ook niet belemmerd.
Het weigeren van nabestaanden bij een begrafenis |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u mijn opvatting dat een nabestaande altijd aanwezig moet kunnen zijn bij een uitvaart?1
In beginsel zou een nabestaande bij een uitvaart aanwezig moeten kunnen zijn. Indien niemand voorziet in de lijkbezorging, draagt de burgemeester daarvoor zorg (artikel 21, eerste lid, Wet op de lijkbezorging). Het is dan verder aan de gemeente als opdrachtgever voor de uitvaart welke afspraken hierover worden gemaakt met de betrokken uitvaartondernemer; dit geldt dan zowel de mogelijkheid om afscheid te nemen als de vraag of er ook een plechtigheid wordt gehouden. De gemeente kan de kosten voor de uitvaart verhalen op de nalatenschap en, als deze ongenoegzaam blijkt te zijn, op de nabestaanden voor zover zij onderhoudsplichtig waren geweest voor de overledene (artikel 22 Wet op de lijkbezorging); het is dus het goed recht van gemeenten te proberen deze kosten te verhalen. De regeling en uitvoering van een en ander behoort verder tot de lokale autonomie, zodat het aan de raad is om het college hierop te bevragen.
Kan de gemeente Emmen een nabestaande weigeren bij een begrafenis of crematie, als deze de uitvaart niet kon (of wilde) betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het wenselijk dat de gemeente Tynaarlo tijdens de plechtigheid eventuele nabestaanden vraagt een rekening te betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke regels of richtlijnen zijn er voor gemeenten voor het organiseren van dit soort uitvaarten?
Zoals uit bovenstaand antwoord reeds blijkt, biedt de wet een kader op grond waarvan gemeenten verder in autonomie een regeling kunnen treffen en uitvoeren. Dit is verder geen voorwerp van zorg voor het Rijk. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen, ook niet op basis van de aangehaalde berichtgeving, dat deze verantwoordelijkheid bij gemeenten niet in goede handen zou zijn.
Hoe gaat u verzekeren dat nabestaanden die een begrafenis of crematie daadwerkelijk niet kunnen betalen, of die zich op het laatste moment bedenken, toch altijd bij een uitvaart aanwezig kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat een geflitste buitenlandse bestuurder vaak vrijuit gaat (vervolgvragen) |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op mijn vragen van 8 mei 2015 over het bericht «Geflitste buitenlandse bestuurder gaat vaak vrijuit»?1
Ja.
Kunt u aangeven wanneer de overige acht EU-lidstaten die gehouden waren aan de deadline van 6 mei 2015, maar de CBE-richtlijn2 nog niet hebben geïmplementeerd, hier nu eindelijk toe overgaan? Betekent dit ook dat tot die tijd de Nederlandse overheid geen medewerking zal verlenen aan het beboeten van Nederlandse kentekenhouders voor overtredingen uit de CBE-richtlijn in die acht betreffende EU-landen die de richtlijn nog niet hebben geïmplementeerd?
Een richtlijn is verbindend voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is. Een richtlijn die in werking is getreden, dient door elke lidstaat geïmplementeerd te worden in haar nationale rechtsorde. Indien blijkt dat een lidstaat niet binnen de opgegeven implementatietermijn is overgegaan tot omzetting van een bepaalde richtlijn, beschikt de Commissie over ingrijpende middelen om deze lidstaat te verplichten tot omzetting door de vraag om informatie, de klacht, de ingebrekestelling, het met redenen omkleed advies en tot slot de procedure voor het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. De Europese Commissie heeft hier het primaat van toezicht en controle en oefent deze controle ook uit.
Wanneer een land de CBE richtlijn nog niet geïmplementeerd heeft, kunnen ook geen kentekengegevens worden opgevraagd ten behoeve van het opleggen van boeteoplegging voor onder andere Nederlandse kentekenhouders. Dit sluit uiteraard niet uit de verstrekking van kentekengegevens op basis van andere wettelijke verplichtingen.
Bent u bekend met de huidige situatie op de wegen in Frankrijk met wegblokkades van Franse boeren die Nederlandse vervoerders en automobilisten onnodig duperen en het onacceptabele wegkijken van de Franse gendarmerie bij het plunderen van Nederlandse vrachtwagens? Bent u bereid, zo lang deze acties duren, om het Nederlands kentekenregister tijdelijk te sluiten voor de Franse kentekenautoriteit, zodat er gedurende deze onbezonnen actieperiode geen boetes aan Nederlandse automobilisten en chauffeurs kunnen worden opgelegd? En wilt u hier ook eventuele boetes opgelegd door de Franse inspectie in het kader van de rij- en rusttijdenregelgeving bij betrekken?
De wegblokkades van boeren in Frankrijk zijn inmiddels opgeheven. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft op 29 juli jl. een brief gestuurd aan de Franse Minister van Landbouw waarin de zorgen zijn geuit over de situatie (Kamerstuk 2015D29492). Zowel juridisch als ook inhoudelijk zag en zie ik geen grondslag om tijdelijk de toegang tot het kentekenregister te sluiten voor de Franse kentekenautoriteit. Het afsluiten van het kentekenregister zou in strijd zijn met de Europese wettelijke verplichtingen.
Deelt u de mening dat het totaal onrechtvaardig is dat slechts voor vier lidstaten boetes voortkomende uit de CBE-richtlijn kunnen worden geïnd? Wat betekent het feit dat deze boetes niet of nauwelijks geïnd kunnen worden voor de verkeersveiligheid? Is het niet onwenselijk dat er tot op heden geen uitspraken kunnen worden gedaan over de consequenties voor de verkeersveiligheid? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid is moeilijk meetbaar wat het aandeel van een concreet handhavingsmiddel is voor de verkeersveiligheid ten opzichte van andere middelen, zoals voorlichting, de inrichting van de weg en techniek. Verbetering van verkeersveiligheid bestaat altijd uit meerdere middelen en factoren, het opleggen van boetes maakt daar deel van uit.
Boetes worden nu al geïnd door boeteoplegging na staandehoudingen, dit geldt ook voor de feiten zoals genoemd in de CBE richtlijn. Door de hoge technische complexiteit is directe aansluiting van alle landen die de richtlijn geïmplementeerd hebben niet reëel. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2 en 3 van eerder door u gestelde vragen.3
Kunt u, gezien uw antwoord op vraag 3 van mijn eerdere schriftelijke vragen, de Kamer een overzicht doen toekomen met concrete cijfers van de handhavingsinzet en inningsresultaten van de handhaving buiten automatische kentekenplaatherkenning (staandehoudingen) op niet-Nederlandse kentekenhouders uit de EU voor de jaren 2014 en 2015 (tot 1 juli)?
Ten aanzien van de staandehouding van niet-Nederlandse kentekenhouders zijn geen concrete cijfers beschikbaar. Doorgaans wordt bij een staandehouding alleen de nationaliteit van de bestuurder geregistreerd. Deze cijfers geven dus geen inzicht in de vraag wat het land is waar het kenteken is geregistreerd.
Waarom is de inning van boetes naar aanleiding van verkeersovertredingen in het kader van de CBE-richtlijn door niet Nederlandse kentekenhouders uit de EU, waarbij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) nog niet tot automatische inning is overgegaan (dus buiten Frankrijk, België, Duitsland en Luxemburg), nog niet geregeld? Wat is ervoor nodig om de inning van deze boetes voor alle overige EU-lidstaten ook daadwerkelijk te realiseren? Welke instantie is aan zet om dit te regelen? Welke kosten zijn er gemoeid met de implementatie hiervan per land? Kunt u hierbij uw antwoord op vraag 2 van mijn eerdere schriftelijke vragen nader uitwerken?
Per nieuw aan te sluiten land is het nodig om de nummerplaatherkenningssoftware van elk digitaal handhavingsmiddel aan te passen. Dit betekent dat elke aanbieder van digitale handhavingsmiddelen per soort flitspaal, trajectcontrolesysteem en de mobiele radarsets de software zodanig moet aanpassen dat een kenteken als kenteken uit een bepaald land kan worden herkend. Dit gebeurt op basis van specifieke kenmerken van de nummerplaat, waarbij per land soms meerdere types nummerplaten worden gebruikt. Daarbij is het nu nog niet mogelijk om de landcodering uit te lezen. Vervolgens moeten naam- en adresgegevens uit andere landen geautomatiseerd verwerkt kunnen worden. Hierbij speelt onder andere een rol dat de opmaak van adressen verschilt, soms niet met huisnummers wordt gewerkt, andere diakritische tekens worden gebruikt en namen anders worden geregistreerd. Wanneer een component verschilt, betekent dit wijzigingen in de automatisering voor de meeste betrokken uitvoeringsorganisaties, te weten CJIB, OM, politie en RDW. In navolging daarvan moeten de helpdeskfuncties, de afhandeling van beroepen en verzetten en de mondelinge en schriftelijke communicatie in vervolgcorrespondentie worden opgezet. De aansluiting per land is een keteninspanning, waarbij het noodzakelijk is dat alle ketenpartners hun systemen volledig kunnen aanpassen om een nieuwe aansluiting mogelijk te maken.
Bij aansluiting van de huidige landen, waar Luxemburg overigens nog niet bij hoort, maar wel Zwitserland, konden de kosten relatief gezien worden beperkt, omdat de correspondentie met kentekenhouders al in de talen Engels, Duits en Frans werd gevoerd op grond van eerdere bilaterale afspraken. Nieuw aan te sluiten landen gebruiken over het algemeen een andere taal, waardoor vertaalkosten aanzienlijk zullen stijgen. Op dit moment wordt onderzocht wat de implementatiekosten zijn.
Klopt de stelling van de leden van de VVD-fractie dat staandehoudingen met directe verplichting tot betaling gelet op de uitspraak van de Raad van State inzake een Poolse Chauffeur3 ook niet mogelijk is, omdat er sprake is van een gemeenschappelijke EU-regeling (de CBE-richtlijn zelf) en indirecte discriminatie daarmee niet is toegestaan? Zo ja, hoe wordt dan de inning vormgegeven om te voorkomen dat deze overtredingen zonder enige vorm van betaling begaan kunnen worden en daarmee feitelijk onbestraft blijven? Zo nee, hoe is de inning nu concreet geregeld voor alle niet-Nederlandse kentekenhouders uit de EU-lidstaten? Kunt u uw antwoord ondersteunen met concrete cijfers voor 2014 en 2015 (tot 1 juli)? Kunt u bij uw antwoord de volgende passage uit de nota naar aanleiding van het verslag inzake de Wet tijdelijke tolheffing Blankenburgverbinding en ViA154 betrekken: «Met name in het geval van motorrijtuigen die buiten Nederland geregistreerd zijn en waarvan de Nederlandse autoriteiten geen toegang hebben tot de informatie van de buitenlandse registers, resteren geen andere opties dan het handhaven van de tolheffing via staandehouding en het direct opleggen van een boete»?
Ja dat klopt, het is nu nog de insteek om een niet-ingezetene bestuurder bij staandehouding aan te bieden om direct te betalen. Dit kan echter als gevolg van de aangehaalde uitspraak niet meer worden afgedwongen. De niet-ingezetene bestuurder dient zijn adresgegevens in het buitenland aan te geven. Indien de bestuurder afziet van directe betaling, dan vindt inning plaats door aanschrijving aan dat adres. Anders dan ten aanzien van zaken die betrekking hebben op de Wet tijdelijke tolheffing Blankenburgverbinding en ViA15 4, is de Wet wederzijdse erkenning van geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie van toepassing op de CBE feiten en kunnen die zaken tenslotte nog ter inning worden overgedragen aan het andere land. Cijfers die betrekking hebben op het aantal overgedragen zaken ten aanzien van staandehoudingen voor CBE feiten zijn niet voorhanden, omdat bij de overgedragen zaken op basis van de Wet wederzijdse erkenning van geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie niet wordt geregistreerd welk feit het betreft.
Hoe vindt de inning van boetes naar aanleiding van verkeersovertredingen buiten de CBE-richtlijn, opgenomen in de Wegenverkeerswet 1994, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna Wahv), begaan door niet-Nederlandse kentekenhouders uit de EU, plaats? Is dit nu volledig op orde? In hoeverre kunnen de resultaten van de automatische kentekenplaatherkenning worden gebruikt voor de beboeting én de inning van boetes van dergelijke overtredingen? Of is men hierbij volledig afhankelijk van de resultaten van de staandehoudingen? Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van de inningsresultaten van beide handhavingsmiddelen in het jaar 2014 en 2015 (tot 1 juli) voor de verschillende EU-lidstaten?
De inning van opgelegde boetes buiten de CBE-feiten vindt plaats door middel van aanschrijving aan het adres dat is opgegeven en bij staandehouding voor die feiten kan de niet-ingezetene kiezen voor directe betaling. In het geval dat de betrokken niet-ingezetene niet direct betaalt zijn er tevens voldoende juridische mogelijkheden om de boetes te innen in het reguliere incassoproces bij het CJIB door middel van aanschrijving en aanmaning aan het opgegeven adres. Indien dit proces niet tot volledige inning heeft geleid kan de zaak ter inning worden overgedragen op grond van Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie. Indien de inning van de boetes wordt overgedragen op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie aan de lidstaat waar de betrokkene ingezetene is dan is die lidstaat verantwoordelijk voor de inning. Dit proces is op orde. De automatische kentekenplaatherkenning speelt hierin geen rol, er zijn immers adresgegevens bekend van de bestuurder van het voertuig. Aangezien er geen concrete cijfers bekend zijn met betrekking tot staandehoudingen van buitenlandse kentekenhouders, kunnen ook geen cijfers worden gegenereerd van de inningsresultaten die daarop betrekking hebben. Ik heb geen inzicht in cijfers over de inning door buitenlandse autoriteiten van overgedragen boetes.
Klopt het dat uit uw antwoord op vraag 4 van mijn eerdere schriftelijke vragen blijkt dat ten aanzien van deze overtredingen de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie reeds van toepassing is? Klopt de stelling van de leden van de VVD-fractie dan dat daarmee alle verkeersovertredingen opgenomen in de Wahv door niet-Nederlandse kentekenhouders uit de EU beboet kunnen worden, maar bovenal ook dat deze boetes vervolgens geïnd kunnen worden? Zo ja, kunt u de Kamer dan een overzicht doen toekomen van het aantal desbetreffende boetes en het inningspercentage hiervan per EU-lidstaat in 2014 en 2015 (tot 1 juli)? Zo nee, hoe vindt dan de inning van deze boetes plaats? Wie handhaaft en wie int de boetes in geval van deze overtredingen? Wat is ervoor nodig om dit te regelen, welke instantie is aan zet om dit te regelen en op welke termijn wordt dit geregeld?
Zie antwoord vraag 8.
Voor welke Wahv-overtredingen geldt de verplichting dat alleen het CJIB deze mag beboeten en de boetes mag innen bij niet-Nederlandse kentekenhouders uit de EU? En voor welke Wahv-overtredingen geldt dat ook andere partijen de beboeting en inning voor hun rekening kunnen nemen? Welke andere partijen betreft het hier?
Politie, Openbaar Ministerie en andere aangewezen opsporingsambtenaren zijn bevoegd om administratieve sancties ingevolge de Wahv op te leggen aan zowel ingezetenen alsook niet-ingezetenen. Het CJIB is aangewezen voor het uitsturen van de boetes en de inning namens het Openbaar Ministerie. Wanneer de zaak ter inning wordt overgedragen aan het andere land, vindt de inning plaats volgens de eigen wetgeving van het andere land.
Wat is het voorgenomen tijdpad voor de wijziging van de Wet wederzijdse erkenning van geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie die u noemt in antwoord 4 op mijn eerdere schriftelijke vragen en wat maakt een eventuele wetswijziging mogelijk wat nu niet kan?
De rij- en rusttijdenregeling beslaat ook het terrein van het Ministerie van infrastructuur en milieu. Wij streven er naar voor het einde van het jaar een voorstel tot aanpassing van Wet wederzijdse erkenning van geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie in procedure te brengen. Deze wetswijziging moet het mogelijk maken dat in Nederland opgelegde bestuurlijke boetes ter zake van de overtreding van de Arbeidstijdenwet die niet langs andere weg geïnd konden worden, overgedragen kunnen worden aan de lidstaat waar de betrokkene zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft. Daarmee komt de taak van tenuitvoerlegging van de boete te liggen bij de autoriteit die in dat land bevoegd is om dergelijke boetes te innen.
Voor de rij-en rusttijdenregeling, zoals geregeld in de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit- vervoer, geldt dat bij een staandehouding een boete wordt opgelegd indien een niet-ingezetene bestuurder, maar die wel woonachtig is in een andere EU-lidstaat, de rij- en rusttijdenregelgeving overtreedt. Directe betaling kan niet meer worden afgedwongen. In het geval dat de betrokkene geen gebruik wil maken van directe betaling, zal een beschikking en eventuele aanmaning naar het huisadres van de betrokkene worden gezonden. In het geval de betrokkene niet betaalt, dan kan de boete momenteel niet worden overgedragen aan de autoriteit van het land waar de betrokkene zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft.
Kunt u aangeven met welke landen nu bilaterale verdragen gesloten en geratificeerd (en daarmee werkzaam) zijn over het uitwisselen van kentekengegevens voor de handhaving en inning van Wahv-overtredingen? Welke EU-landen ontbreken er nog, waardoor de handhaving en inning ten aanzien van hun burgers niet effectief is, en waardoor er een gevaar voor de verkeersveiligheid is? Wanneer is deze lacune opgelost en wat is daarvoor nodig?
Nederland heeft met Zwitserland een notawisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat inzake artikelen 7 en 15 van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Trb. 1996, 49; gewijzigd Trb. 2012, 75) waarin afspraken zijn gemaakt over het uitwisselen van gegevens uit het kentekenregister voor het afhandelen van verkeersovertredingen. De uitwisseling van gegevens uit het kentekenregister voor andere verkeersovertredingen dan de acht feiten van de CBE-richtlijn vindt met België en Duitsland plaats op basis van bilaterale afspraken. Voor het maken van aanvullende afspraken, waaronder ten aanzien van naheffingen van parkeerbelasting, is met België in 2013 (Trb. 2013, 91) een verdrag gesloten voor het uitwisselen van gegevens uit het kentekenregister met het oog op het identificeren van personen die ervan verdacht worden inbreuken te hebben begaan in het kader van het gebruik van de weg. Dit verdrag is geratificeerd door Nederland maar nog niet door België.
Ten aanzien van alle andere landen geldt zoals in antwoord op de vragen 8 en 9 omschreven dat handhaving en inning bij staandehouding mogelijk is. Ik zie hierin dan ook geen lacune.
Met welke landen zijn nu bilaterale verdragen gesloten en geratificeerd (en daarmee werkzaam) over het uitwisselen van kentekengegevens voor de handhaving en inning van een naheffingsaanslag voor parkeerbelasting? Klopt het dat voor de invordering van parkeerboetes binnen de EU wel gebruik gemaakt kan worden van de EU-richtlijn betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen5, maar dat dit in de praktijk totaal niet werkt? Zo nee, kunt u de Kamer dan een nadere onderbouwing doen toekomen van de effectiviteit van het gebruik van deze richtlijn? Herkent u het signaal dat gemeenten op dit moment genoodzaakt zijn om middelen zoals de wielklem in te zetten, omdat de inning van naheffingsaanslagen voor parkeerbelasting niet mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven bij antwoord 12 al is beschreven is er een bilateraal verdrag gesloten met België op grond waarvan gegevens uit het kentekenregister kunnen worden uitgewisseld voor de handhaving en inning van een naheffingsaanslag voor parkeerbelasting. Dit verdrag is geratificeerd door Nederland maar nog niet door België. Aangezien het niet betalen van parkeergeld in Nederland een fiscale overtreding is, hebben gemeenten voor de invordering van de naheffingsaanslagen parkeerbelastingen op basis van de EU-richtlijn betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen de mogelijkheid verzoeken om naam-, adres- en woonplaatsgegevens van buitenlandse parkeerders in verband met niet-betaalde parkeerbelasting in te dienen bij de Belastingdienst/Central Liaisons Office (CLO) in Almelo. Een zogenoemd informatieverzoek. In de richtlijn geldt echter een grens van € 1.500 voor het doen van invorderingsverzoeken, niet zijnde informatieverzoeken, aan andere lidstaten. De parkeerbelasting komt meestal niet boven deze grens uit tenzij het gaat om een cumulatie van naheffingsaanslagen bij een kenteken. Er kan dus wel om informatie worden gevraagd, maar daarna kan op grond van de richtlijn in de meeste gevallen niet ook worden verzocht de invordering over te nemen.
Hoewel de parkeerbelasting onder de reikwijdte van de richtlijn valt, zijn er ook in de praktijk obstakels. Zo is er geen bulkuitwisseling mogelijk op grond van de richtlijn. Voor ieder afzonderlijk kenteken moet een afzonderlijk verzoek worden opgesteld en worden gericht aan de andere lidstaat. Dit is veel werk. Ook is het voorgeschreven formulier opgesteld met in gedachten een reguliere belastingvordering waarbij de verzoekende lidstaat beschikt over de naam van de belastingschuldige. En die informatie ontbreekt nu juist bij een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De aangezochte Belastingdienst in de andere lidstaat is niet altijd verbonden met het nationale kentekenregister. Dit betekent dat de gevraagde informatie – de naam bij het kenteken – niet geleverd kan worden. Ook is er bij andere lidstaten onbekendheid met het fenomeen parkeerbelasting. Andere lidstaten zijn zich er niet altijd van bewust dat de parkeerbelasting ook onder de richtlijn valt. Zij kennen geen parkeerbelastingen, maar parkeerboetes en die vallen niet onder de richtlijn. Bovendien zijn andere lidstaten zich er niet altijd van bewust dat informatieverzoeken op basis van de richtlijn ook bij vorderingen van minder dan € 1.500 mogen worden gedaan.
Ik ben ervan op de hoogte dat gemeenten middelen zoals de wielklem inzetten om de inning van de naheffingsaanslag voor parkeerbelasting te bevorderen.
Kunt u ingaan op het bericht dat parkeerboetes bij Belgische kentekens niet kunnen worden geïnd, omdat het verdrag met België dat op 25 april 2013 is gesloten over de grensoverschrijdende uitwisseling van gegevens nog niet is geratificeerd door België? Zo ja, wanneer wordt dit opgelost?
Zolang het verdrag niet is geratificeerd betreft het een intentieverklaring tussen Nederland en België om digitale uitwisseling van gegevens te bevorderen. De bepalingen in het verdrag met betrekking tot de inning van de parkeerboetes gelden dus nog niet. Het Belgische parlement dient het verdrag nog te ratificeren; van Nederlandse zijde wordt er bij de Belgische regering op aangedrongen dat de besluitvorming omtrent de ratificering zo spoedig mogelijk plaats zal vinden. Het dossier zal naar verwachting na het zomerreces van het Belgische parlement kunnen worden ingebracht.
Speelt er een vergelijkbaar probleem met Frankrijk? Klopt het dat Franse kentekenautoriteiten geen gegevens verstrekken aan Nederlandse gemeenten? Zo ja, welke acties gaat u hiertegen ondernemen?
Gemeenten ondervinden bij de inning van naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd aan Franse kentekenhouders dezelfde moeilijkheden als vermeld bij de beantwoording van vraag 13. De inning is een zeer arbeidsintensief proces omdat de gegevens via het CLO individueel opgevraagd dienen te worden. In Frankrijk worden de verzoeken om informatie op arrondissementaal niveau behandeld. De gemeenten ontvangen van de Franse arrondissementen op dit moment geen gegevens ten behoeve van de inning van de naheffingsaanslagen parkeerbelasting, ook niet indien hiertoe informatieverzoeken worden ingediend.
Begin 2015 is er in Brussel oriënterend gesproken over de aansluiting op Eucaris (het Europese uitwisselingsverdrag voor kentekengegevens) voor belastingdoeleinden. Er is bij de lidstaten interesse voor aansluiting op Eucaris. Mogelijk dat het de gemeenten in de toekomst ook kan helpen bij de inning van parkeerbelasting over de grens. Er zijn nog wel een hoop hordes te nemen voordat het zo ver is. Het Eucaris-Verdrag moet worden gewijzigd, regelgeving die onder de Invorderingsrichtlijn hangt moet worden aangepast en de technische kant moet geregeld worden. Met name dat laatste zal nog veel aandacht vergen en hier zijn ook kosten aan verbonden.
De commissie voert een eerste uitvoeringstoets uit om de praktische punten in beeld te krijgen met de bijbehorende kosten. Daarbij wordt ook gekeken naar de vraag welke informatie de gemeenten nodig zouden hebben uit Eucaris.
Is de beboeting én inning van transport- en verkeersgerelateerde overtredingen die niet in de Wegenverkeerswet 1994 en/of het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 staan, maar die wel te maken hebben met verkeersveiligheid, zoals overtreding van de rij- en rusttijdenregelgeving, voor niet Nederlandse kentekenhouders op orde? Klopt de stelling van de VVD-fractie dat nu alle niet-Nederlandse kentekenhouders uit de EU, ook bij een staandehouding, niet kunnen worden gedwongen om de boete te betalen en daarmee de handhaving van bijvoorbeeld de rij- en rusttijdenregelgeving eigenlijk een wassen neus is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer is de inning van boetes opgelegd aan niet-Nederlandse kentekenhouders uit de EU in het kader van de rij- en rusttijdenregelgeving voorzien? Wat is daarvoor nodig? Welke instantie is aan zet om dit te regelen? Wat is de rol van de Nederlandse overheid daarbij en om welke ministeries of instanties gaat het? Op welke termijn wordt dit geregeld?
Zie antwoord vraag 11.
De relatie tussen Turkije en ISIS |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Ben u bekend met het bericht «Turkey sends in jets as Syria’s agony spills over every border»?1
Ja.
Bent u bekend met de in dit bericht vervatte claim dat – na een operatie door Amerikaanse speciale eenheden waarbij de ISIS-functionaris Abu Sayyaf is gedood – bewijzen zijn gevonden die een rechtstreekse relatie veronderstellen tussen Turkije en ISIS? Hoe beoordeelt u deze vondsten in het licht van bondgenootschappelijke inspanningen om ISIS te verslaan? Welke gevolgen heeft dit voor de gemeenschappelijke aanpak en strategie in de strijd tegen ISIS?
Ja, ik ben bekend met het bericht uit The Guardian. Uiteraard volgt het kabinet de ontwikkeling en de berichtgeving over de strijd tegen ISIS nauwgezet. Nederland kan niet bevestigen dat Turkije steun levert aan jihadistische organisaties zoals ISIS. De Turkse autoriteiten hebben in het openbaar en in bilaterale contacten met Nederland gesteld dat ze zich grote zorgen maken over de Turkse binnenlandse veiligheid ten gevolge van de activiteiten van jihadistische groeperingen. Tegelijkertijd is de intensiteit van de aanpak van ISIS vergroot sinds de zelfmoordaanslag in Suruç. Zoals bekend is Turkije al langere tijd actief in de anti-ISIS coalitie. Turkije heeft ISIS ook al lange tijd geleden op de nationale terrorismelijst geplaatst, en het is samen met Nederland voorzitter van de Foreign Terrorist Fighters werkgroep in de anti-ISIS-coalitie.
Onderschrijft u de uitspraak van de in het artikel genoemde westerse overheidsfunctionaris, dat directe relaties tussen Turkse ambtenaren en hooggeplaatste ISIS-leden na het vinden van deze bewijzen «onloochenbaar» zijn? Blijft u na het zien van deze berichten bij uw eerdere uitspraken dat niet bevestigd kan worden dat Turkije steun levert aan jihadistische organisaties, waaronder ISIS? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe waardeert u recente Turkse (lucht)aanvallen op doelen van ISIS in het licht van deze onthullingen? Is volgens u sprake van een ontegenzeggelijke wijziging in de wijze waarop Turkije met ISIS omgaat na de aanslag in Suruç? Kunt u dit toelichten?
Het besluit om deze aanvallen uit te voeren lijkt vooral ingegeven door de dreigingsperceptie in Turkije na de zelfmoordaanslag in Suruç op 20 juli jl. Daarnaast vond diezelfde week in Zuid-Turkije een dodelijke beschieting plaats van een Turkse soldaat vanuit door ISIS gecontroleerd gebied. Zie verder het tweede deel van mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
De positie van zeilende zeegaande en binnenvaartpassagiersschepen en motorpassagiersschepen binnen de Woningwet, Omgevingswet en de Erfgoedwet |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de Stichting Verenigde Hollandse Zeil Compagnie (VHZC) op de consultatie betreffende de wijziging van de Woningwet in verband met de definitie van een bouwwerk?
Ja.
Kunt u expliciet aangeven welke schepen onder de in de Omgevingswet opgenomen definitie van bouwwerk vallen?
De onder de Omgevingswet opgenomen definitie van bouwwerk sluit aan bij de definitie uit gemeentelijke bouwverordeningen. Bij beantwoording van de vraag of een drijvend object als bouwwerk moet worden aangemerkt, is doorslaggevend dat het object gelet op het gebruik bedoeld is om ter plaatse te functioneren. Dat blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 14 april 2014. Varende schepen vallen in elk geval niet onder het begrip bouwwerk. Pas als een schip een vaste plaats inneemt en gelet op het gebruik bedoeld is om ter plaatse te functioneren is er sprake van een bouwwerk.
Deelt u de mening dat zeilende zeegaande en binnenvaartpassagiersschepen en motorpassagiersschepen niet onder de in het wetsvoorstel opgenomen definitie van bouwwerk zouden moeten vallen, gelet op het gegeven dat op deze schepen de woonfunctie van ondergeschikt belang is, ook al liggen deze schepen buiten hun vaarseizoen gemiddeld vijf maanden op hun vaste winterligplaats? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de betrokken partijen hierover actief te informeren en hierover met hen in gesprek te gaan?
Ja, ik deel deze mening. Hieraan zal expliciet aandacht worden besteed in de memorie van toelichting behorende bij de in vraag 1 bedoelde wijziging van de Woningwet en in de terugkoppeling van de verwerking van de internetconsultatie die over die voorgenomen wijziging heeft plaatsgevonden. Bezien wordt nog of het nodig is ook in de wet zelf een bepaling hierover op te nemen. Over de verwerking van de internetconsultatie wordt, zoals gebruikelijk, is te zijner tijd een consultatieverslag geplaatst op www.internetconsultatie.nl.
Deelt u de mening dat de eerdergenoemde wetswijziging niet mag leiden tot complexere regulering voor het Nederlandse varend erfgoed en bent u bereid voor de bruine vloot een aparte benadering te formuleren?
De in vraag 1 bedoelde wijziging van de Woningwet, is bedoeld als verduidelijking van de positie van drijvende objecten in de (bouw)regelgeving. Een aparte benadering van zeilende zeegaande en binnenvaartpassagiersschepen en motorpassagiersschepen acht ik in dat verband niet nodig, omdat zij niet onder de in het in consultatie gebrachte wetsvoorstel opgenomen definitie van bouwwerk vallen. De regering hecht zeer aan de bescherming van cultureel erfgoed. Het wettelijk instrumentarium voor de bescherming van cultureel erfgoed is tevens beschikbaar voor varend erfgoed (Kamerstuk 34 109, nr. 7, p.80). Bij de plenaire Kamerbehandeling van de Erfgoedwet is met motie van de leden Jasper van Dijk (SP) en Monasch (PvdA) (Kamerstuk 34 109, nr. 33) de regering verzocht pal te staan voor het mobiele erfgoed. Met de uitwerking van deze motie zal tevens de positie van de bruine vloot in ogenschouw worden genomen. Voor het einde van dit jaar zal uw Kamer door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierover worden geïnformeerd.
Het bericht dat er een miljoenenstrop dreigt voor de verbouwing van station Utrecht |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Miljoenenstrop dreigt rond verbouwing station Utrecht», «Overschrijdingen verrasten ministerie telkens weer», en «In 2012 viel dit project al voor bijna niemand meer te overzien»?1
Ja.
Wat is de ervaring met het opknippen van grote projecten, zoals de verbouwing van station Utrecht, tot nu toe? Heeft dit bij een van de grote projecten aantoonbaar geleid tot een snellere en betere uitvoering (binnen tijd, scope en budget)? Kunt u bij de ervaringen ook de opmerkingen die in de artikelen door externe adviseurs en/of zogenoemde «betrokkenen» worden gemaakt, betrekken?
Bij het project Doorstroomstation Utrecht (DSSU) of bij de verbouwing van de stationsterminal Utrecht Centraal is geen sprake van het opknippen van de projecten. DSSU omvat de volledige aanpassing van de spoorinfrastructuur bij Utrecht Centraal en het stationsproject omvat de volledige verbouw en uitbreiding van de stationsterminal Utrecht Centraal. ProRail zorgt dat beide projecten onderling goed afgestemd worden.
Wel is sprake van het gefaseerd uitvoeren van beide projecten. Dit faseren wordt bij grote verbouwingen zoals in Utrecht gedaan om de reizigershinder te beperken.
Een deel van het station of een deel van de sporen wordt aangepast terwijl de reizigers nog gebruik kunnen maken van het overige deel van het station. De consequentie van deze aanpak is dat de bouwwerkzaamheden langer duren dan bij het volledige buiten gebruik nemen van het station of de sporen. Gezien het belang van Utrecht Centraal voor de reiziger is het langdurig volledig buiten gebruik nemen van dit station geen reële optie.
Een project dat gefaseerd wordt uitgevoerd blijft één project onder aansturing van één projectorganisatie. Ik zie dan ook geen relatie tussen het gefaseerd uitvoeren van projecten en het verondersteld versnipperd raken van kennis.
Herkent u zich in de kritiek dat het project sinds 2012 ProRail gaandeweg boven het hoofd is gegroeid? Zo nee, waarom niet?
Een oordeel over de gang van zaken en het handelen van ProRail is pas te geven als de uitkomsten bekend zijn van het onderzoek naar besluitvorming, informatie-uitwisseling en projectbeheersing spoorweginfrastructuurprojecten. De oorzaken van de kostenstijging zelf hebben deels te maken met ontwikkelingen in het ontwerp en deels door externe oorzaken zoals een aangescherpt veiligheidskader als gevolg van het ongeluk Singelgracht in 2012 en de gewijzigde regelgeving ten aanzien van trillingshinder.
Wanneer hebben het ministerie de eerste signalen van vertraging, scopewijzigingen en budgetoverschrijdingen bereikt? Wat is daar toen mee gedaan? Kunt u een chronologisch overzicht hiervan aan de Kamer doen toekomen?
Zie het antwoord op vraag 5 tot en met vraag 9 van de vragen van het lid Van Helvert.
Na vernietiging van het tracébesluit Sporen in Utrecht in het najaar van 2013 werd duidelijk dat dit gevolgen zou gaan hebben voor de planning van het (ontwerp) tracébesluit van het project DSSU. Deze vertraging is door ProRail aan IenM gemeld. In het voorjaar van 2014 maakte ProRail informeel ook melding van een mogelijke forse budgetspanning. Dit resulteerde in een formele melding door ProRail in het overleg van 25 juni 2014 en de brief van augustus 2014 over een dreigende forse kostenoverschrijding van € 107 miljoen. Met de Voortgangsrapportage 10 van PHS uit oktober 2014 is de Kamer geïnformeerd over een aangepaste planning en hogere kosten. Daarbij is aangegeven dat de precieze omvang van deze kostenstijging en de dekking ervan nog moesten worden vastgesteld.
Direct na de formele melding door ProRail in juni 2014 is een intensief proces gestart tussen ProRail, IenM en NS om de omvang en oorzaken van de kostenstijging scherp te krijgen en om die kostenstijging zo beperkt mogelijk te houden. Ook heeft IenM in het najaar van 2014 het initiatief genomen tot een extern onderzoek naar besluitvorming, informatie-uitwisseling en projectbeheersing spoorweginfrastructuurprojecten.
Kunt u een nadere toelichting geven op de zinsnede «Het project is nu een jaar opgerekt om de veiligheid van de reizigers te garanderen»? Herkent u deze zinsnede? Is er sprake van aangescherpte veiligheidseisen? Zo ja, door wie zijn deze opgelegd? Is hier een nadere verklaring voor? Zijn er redenen te noemen dat de veiligheid onder druk staat? Was dit niet te voorzien? Wat is nu het veiligheidsniveau? Zijn er mogelijk ontwerpfouten gemaakt? Zo ja, wat betekent dit voor de voortgang van het project?
Na het ongeluk op de Singelgracht in Amsterdam in 2012 zijn aanpassingen doorgevoerd in de veiligheidsregelgeving over het spoor. Deze nieuwe regelgeving is vervolgens ook doorgevoerd in het ontwerp van de sporen in Utrecht bij DSSU. Het al opgestelde ontwerp moest hiervoor worden aangepast. Deze aanpassingen hebben tot vertraging geleid. Omdat de veiligheid van de reiziger altijd de hoogste prioriteit heeft moesten de aanpassingen in het ontwerp wel worden doorgevoerd.
Wanneer en op welke wijze is de Kamer geïnformeerd over de budgettaire overschrijdingen, de uitgelopen tijdsplanning en de scopewijzigingen? Op welke wijze is de Kamer geïnformeerd over het door het ministerie ingelaste evaluatieonderzoek in april? Kunt u de opdracht en planning van dit onderzoek naar de Kamer sturen en ook aangeven wanneer de resultaten hiervan voor de Kamer beschikbaar zijn?
Zie het antwoord op vraag 2 van het lid Van Helvert.
Het externe onderzoek naar besluitvorming, informatie-uitwisseling en projectbeheersing spoorweginfrastructuurprojecten, waarbij gekeken wordt naar de projecten OV SAAL korte termijn en DSSU, is in april 2015 gestart en wordt dit najaar afgerond. Over de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer na afronding ervan informeren.
Waar komt het bedrag van 100 miljoen euro overschrijding vandaan, en waar is de veronderstelling op gebaseerd dat dit kan worden teruggebracht naar 30 miljoen euro, aangezien de totale kosten nog niet bekend zijn? Wanneer is hier meer duidelijkheid over? Is het nog mogelijk dat het project verder vertraagt of dat er een scopewijziging moet plaatsvinden met alle budgettaire gevolgen van dien? Zo nee, waarom niet? Welke consequenties hebben deze overschrijdingen voor overige spoorprojecten dan wel het reguliere beheer en onderhoudsbudget van ProRail?
ProRail heeft het ministerie op 4 augustus 2014 per brief op de hoogte gesteld van een dreigende kostenstijging van € 107 miljoen. De € 30 miljoen is gebaseerd op de formele aanvraag van ProRail van mei 2015 voor aanvullend budget voor DSSU. Er is daarmee duidelijkheid over de totale omvang van de kostenstijging. Ultieme zekerheid over de uiteindelijke kosten van DSSU is er pas na oplevering van het project, maar vertragingen buiten de actuele planning (gereed eind 2016) of budgettaire gevolgen buiten het opgehoogde budget worden door ProRail niet voorzien.
Dekking van de kostenstijging zal plaatsvinden vanuit het Infrastructuurfonds.
Welke oorzaken liggen ten grondslag aan de overschrijding? Hoe lang is de overschrijding al bekend bij ProRail? Wanneer is het Ministerie van de overschrijding op de hoogte gebracht?
Zie de antwoorden op de vragen 5 tot en met vraag 9 van het lid Van Helvert.
De oorzaken van de kostenstijging zijn in de Voortgangsrapportage 10 van PHS uit oktober 2014 aan uw Kamer gemeld. Er is in de voortgangsrapportage aangegeven dat in oktober 2013 het Tracébesluit voor het voorgaande project Sporen in Utrecht (SiU) vernietigd is door de Raad van State wegens kritiek op de Beleidsregel trillingshinder spoor (Bts). In april 2014 is, na publicatie van een herziene Bts in maart 2014, een nieuw Tracébesluit SiU vastgesteld. Deze ontwikkelingen, tezamen met een noodzakelijk herontwerp van seinen en bovenleidingen als gevolg van verscherpte veiligheidseisen na het ongeval Singelgracht Amsterdam, hebben geleid tot een aangepaste planning. Deze ontwikkelingen leiden ook tot hogere kosten.
In hoeverre heeft het ministerie zich vanaf de aanvang van het project met het project bemoeid en hoe oefent het ministerie als direct verantwoordelijk ministerie en opdrachtgever controle uit op de activiteiten en de werkzaamheden van ProRail, opdat de opdrachten conform gemaakte afspraken worden uitgevoerd? Op welke wijze worden zogenoemde grote projecten als deze aangestuurd vanuit de opdrachtgeversrol? Wordt naar aanleiding van deze overschrijdingen inmiddels op een andere manier gekeken en invulling gegeven aan de opdrachtgeversrol en bijsturing? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4 van het lid Van Helvert.
De invulling van de opdrachtgeverrol van IenM wordt regelmatig tegen het licht gehouden. Het governancemodel Grote Projecten wordt daarbij binnen IenM gehanteerd voor de inrichting van de sturing, beheersing en verantwoording van grote projecten. Waar mogelijk worden verbeteringen doorgevoerd zoals de introductie van het instrument Gate-Review, waarbij voordat een nieuwe fase van een project wordt gestart door een externe toets scherp wordt gemaakt waar de grootste risico’s zich bevinden en hoe deze zijn te beheersen. Bij tegenvallers zoals de kostenstijging bij DSSU wordt bezien hoe deze zich hebben kunnen voordoen. Het in het antwoord op vraag 2 van Van Helvert genoemde onderzoek moet handvatten opleveren om de projectbeheersing en de invulling van de opdrachtgeverrol door IenM verder te verbeteren.
Herkent u zich in de uitspraak in het artikel «Overschrijdingen verrasten ministerie telkens weer» dat het telkens »gaat om scopewijzigingen die niet zijn afgesproken»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan dit?
Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van het in het antwoord op vraag 2 van Van Helvert genoemde onderzoek. Maar het klopt dat er de afgelopen jaren voorbeelden zijn geweest waarbij het ministerie werd geconfronteerd met scopewijzingen bij projecten die bij ProRail in voorbereiding of uitvoering waren die niet (tijdig) op het juiste niveau met het ministerie zijn besproken.
Klopt de weergave in het artikel dat problemen dusdanig laat zijn gemeld dat bijsturing niet meer mogelijk was in Utrecht, «ondanks het tussentijdse voornemen van beide partijen om de onderlinge communicatie te verbeteren na eerdere missers»? Klopt het dat er eerdere missers zijn gemaakt? Zo ja, welke? Klopt het dat er tussentijds afspraken zijn gemaakt om de communicatie te verbeteren? Waarom is dit dan niet gelukt?
Het is juist dat wezenlijke bijsturing niet meer mogelijk was toen de problematiek bij DSSU werd gemeld. Het bleek wel mogelijk om de financiële gevolgen te beperken tot de genoemde € 29,5 miljoen. Voorbeelden uit eerdere jaren van onverwachte tegenvallers zijn te vinden bij Zwolle Spoort, Den Haag emplacement en OV SAAL cluster c. Deze voorbeelden waren aanleiding om in gesprek te gaan met ProRail om de onderlinge communicatie te verbeteren.
Uit de uitkomsten van het bij het antwoord op vraag 2 van van Helvert genoemde onderzoek zal moeten blijken waarom de verbeteringen niet tot het gewenste resultaat hebben geleid en welke extra stappen gezet kunnen worden.
Hoe beoordeelt u de opmerking van een «betrokkene» dat er een moeizame werkrelatie is tussen ProRail en het ministerie en dat het ministerie meer een vinger aan de pols had moeten houden? Hoe karakteriseert u de werkrelatie tussen ProRail en het ministerie?
Ik heb geen oordeel over uitlatingen van een anonieme «betrokkene».
De werkrelatie tussen het ministerie en ProRail is te karakteriseren als intensief, inhoudelijk, en met diverse rollen en verantwoordelijkheden. Zowel het ministerie als ProRail hebben als doel om te komen tot een goed werkend spoorsysteem. Daarbij ligt het primaat van de beleidskeuzes bij het ministerie maar is de technisch inhoudelijke deskundigheid van ProRail onontbeerlijk. In de werkrelatie is ruimte voor verbetering, hiervoor zijn door IenM en ProRail gezamenlijk acties ingezet.
Wat is de rol van NS en de gemeente Utrecht bij dit project? Wat zijn hun verantwoordelijkheden in het kader van deze overschrijding? In hoeverre is er sprake van aanvullende eisen gedurende de uitvoering van het project?
De gemeente Utrecht is betrokken in het kader van het planologisch proces (tracéwet, bestemmingsplan, milieueffectrapportage). NS is partij binnen PHS waarvan DSSU onderdeel uitmaakt. NS is actief betrokken bij de uitvoering van het project om te borgen dat de opgeleverde infrastructuur ook optimaal bruikbaar is voor vervoerder NS. Waar de betrokkenheid van NS leidt tot aanvullende wensen tijdens de uitvoering moet dit leiden tot voorstellen voor scopewijzigingen die door het ministerie al of niet worden geaccordeerd.
In hoeverre is er, gegeven de overschrijdingen bij andere spoorprojecten, zoals OV-SAAL en ZwolleSpoort, sprake van een trend? Wat is er gedaan met de aanbevelingen van de commissie-Kuiken uit 2012 en de parlementaire werkgroep uit 2005? Is er de afgelopen jaren verbetering opgetreden? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, welke additionele maatregelen gaat u treffen, zodat overschrijdingen bij dergelijke spoorprojecten zo veel mogelijk beperkt kunnen worden?
Het is duidelijk dat de afgelopen jaren sprake is geweest van tegenvallers bij enkele projecten. Ik zie echter geen trend. Ik wijs u daarbij op grote projecten zoals de verbouwing van het station Rotterdam Centraal en de aanleg van de Hanzelijn die binnen scope en planning zijn gerealiseerd.
Het parlementaire onderzoek van de commissie Kuiken is mede aanleiding geweest om de lange Termijn Spooragenda op te stellen waarin ik in afstemming met de spoorsector de toekomstvisie en doelen voor het spoorvervoer heb vastgelegd. Hiermee is voor alle bij het spoor betrokken partijen duidelijk wat de ambities zijn. Daarnaast zijn de aanbevelingen, evenals de conclusies van de parlementaire werkgroep ProRail uit 2005, mede aanleiding geweest om de aansturing van ProRail aan te scherpen en de samenwerking te verbeteren.
Uit de uitkomsten van het in het antwoord op vraag 2 van Van Helvert genoemde onderzoek zal moeten blijken welke extra stappen gezet kunnen worden.
Welke maatregelen worden er genomen om te voorkomen dat de verbouwing van station Utrecht verder uit de pas gaat lopen qua planning en financiën?
De scope van DSSU is bevroren en het tracébesluit is vastgesteld. Daarnaast hebben ProRail en NS in intensieve samenwerking de benodigde buitendienststellingen voor 2015 en 2016 vastgesteld. Nieuwe vertraging of kostenstijgingen worden daarom door ProRail nu niet verwacht, maar ultieme zekerheid is pas na oplevering van het project te geven.
Herkent u de kritiek in het artikel dat de kennis versnipperd is en dat men niet meer weet waar men precies heen wil op de langere termijn? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen?
Nee deze kritiek herken ik niet. Voor DSSU is de scope en het tracébesluit vastgesteld. Daarmee is het eindbeeld voor de sporen lay-out in Utrecht bekend. De uitvoering in verschillende faseringsstappen doet daar niets aan af.
Of er bij de voorbereiding en uitvoering van het project DSSU sprake is geweest van versnippering van kennis zal moeten blijken uit de uitkomsten van het bij het antwoord op vraag 2 van Van Helvert genoemde onderzoek. Ik kan op deze uitkomsten niet vooruitlopen.
De storingen aan de Botlekbrug |
|
Duco Hoogland (PvdA), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het oponthoud veroorzaakt door storingen aan de Botlekbrug?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het functioneren van de Botlekbrug? Wat was de afgesproken oplevertermijn van de brug?
Op 12 juli jl. is de nieuwe Botlekbrug in de richting Rotterdam opengesteld. De brug heeft de afgelopen weken een aantal storingen gekend die hinder voor het wegverkeer en het scheepvaartverkeer hebben opgeleverd. Ik vind dit heel vervelend. Direct na ingebruikneming van nieuwe complexe infrastructuur doen zich soms nog opstartproblemen voor. Het risico van opstartproblemen is vóór de openstelling gecommuniceerd. Het aantal storingen dat tot en met 16 augustus is opgetreden – 18 storingen op ca. 450 brugopeningen – vind ik echter te veel.
Contractueel is met de opdrachtnemer overeengekomen dat de zuidelijke verkeersas Botlekbrug (richting Rotterdam) uiterlijk op 30 augustus 2015 zou worden opengesteld. De complete infrastructuur A15 Maasvlakte-Vaanplein dient uiterlijk voor 31 december 2015 opgeleverd te worden.
Hoeveel mensen worden er dagelijks gedupeerd door het niet functioneren van de Botlekbrug? Wat betekent het niet functioneren van de brug voor de bevolking op Voorne-Putten en in Spijkenisse in het geval van calamiteiten? En wat betekent het niet functioneren van de brug voor ondernemers die gebruikmaken van de brug van en naar de Rotterdamse haven?
Bij benadering passeren circa 15.000 auto’s per dag de brug, waarvan ca. 600 vrachtauto’s die gevaarlijke stoffen vervoeren. Daarnaast varen er circa 35 schepen per dag onder de brug door, waarvoor de brug geopend moet worden.
Bij stremming van de brug kan het meeste wegverkeer gebruik maken van de Botlektunnel of de Spijkenisserbrug. Bij het vervoer van gevaarlijkstoffen moet worden omgereden via Goeree–Overflakkee, omdat gevaarlijke stoffen niet door de Botlektunnel vervoerd mogen worden.
Het niet functioneren van de nieuwe Botlekbrug richting Rotterdam hindert de bevolking van Voorne-Putte en betekent een langere reistijd. Er kan dan echter gebruik worden gemaakt van de Spijkenisserbrug, de Hartelbrug in combinatie met de Botlektunnel en de RET-metroverbinding met Rotterdam.
Voor de hulpdiensten zijn bij een storing aan de Botlekbrug nog de Spijkenisserbrug en de Botlektunnel beschikbaar.
Hoe beoordeelt u het handelen van Rijkswaterstaat (hierna RWS) sinds de opening op 12 juli 2015? Hoe beoordeelt u de uitspraken van RWS in het Algemeen Dagblad d.d. 16 juli 2015 in dezen: «Geef ons wat tijd», alsmede «Er is voldoende getest»? Op basis van welke gegevens concludeert RWS dat er voldoende getest is?2
De opdrachtnemer dient in alle fasen van het ontwerp en aanlegproces zelf aan te tonen dat aan de gestelde eisen wordt voldaan. Voor de uitvoering van het testprogramma zijn testprotocollen opgesteld. Zowel de losse componenten, de installaties en deelsystemen als het proces van openstelling in reguliere en bijzondere situaties worden getest. RWS toetst vervolgens of het testprogramma is uitgevoerd en of de bevindingen tot de nodige aanpassingen hebben geleid. Alle fasen zijn in dit geval aantoonbaar en met goed gevolg doorlopen. Op basis hiervan is geconcludeerd dat de brug kon worden opengesteld.
Ik ben van mening dat Rijkswaterstaat sinds de opening adequaat gehandeld heeft. Er is gehandeld volgens de afgesproken procedures. Er zijn regelscenario’s opgesteld en de hulpdiensten worden door de Botlektunnel geleid in geval van werkzaamheden of storingen aan de Botlekbrug. Verder zijn er 24 uur per dag en 7 dagen per week monteurs ter plekke, omdat de kans op opstartproblemen aanwezig is bij de openstelling van een dergelijk complex kunstwerk. Nadat de storingen optraden, zijn vervolgens aanvullende maatregelen getroffen en extra weginspecteurs ingezet. Dit neemt niet weg dat er ruimte voor verbetering is. Zo zal ik bijvoorbeeld nagaan of de informatievoorziening richting weggebruikers bij calamiteiten nog verder verbeterd kan worden.
Kunt u aangeven op welke wijze het testen van de brug heeft plaatsgevonden en welke storingen toen niet aan het licht zijn gekomen die zich op dit moment wel voordoen? Heeft u inzicht in de gemaakte kosten sinds 12 juli? Wie draait er financieel op voor alle reparatiekosten sinds 12 juli?
Zie antwoord vraag 4 voor een beschrijving van het testproces. In alle fasen zijn de relevante onderdelen en processen getest volgens de daarvoor geldende standaardprocedures.
Tijdens de testfase zijn storingen aan de werking van de afsluitbomen, de sensoren en de vergrendeling van de brug opgetreden. Er zijn daarop maatregelen getroffen en er is opnieuw getest. Uit die testen kwam het beeld naar voren dat de storingen definitief verholpen waren. Helaas zijn deze storingen na openstelling toch weer opgetreden.
Een goed doorlopen testfase geeft nog geen garantie dat er geen storingen optreden. Er is rekening gehouden met opstartproblemen. Het aantal storingen dat is opgetreden – 18 storingen op ca. 450 brugopeningen – vind ik echter te veel. Het testproces zal daarom nog worden geëvalueerd en de uitkomsten daarvan zullen worden meegenomen bij het vaststellen van testprotocollen voor soortgelijke objecten.
RWS heeft geen inzicht in de gemaakte kosten, omdat deze voor rekening van de opdrachtnemer zijn.
Kunt u aangeven of RWS na alle storingen aan de Botlekbrug nog steeds van mening is dat er voldoende is getest? Zijn de storingen nog steeds toe te schrijven aan zogenoemde kinderziektes of is er inmiddels een nieuwe oorzaak bekend? Hoe zijn kinderziektes te rijmen met de testperiode van twee maanden?
Zie antwoord vraag 5.
Is er mogelijk sprake van ontwerpfouten in de technische besturing van de brug? Zo ja, welke? Waren deze vooraf niet te voorzien?
Er zijn geen ontwerpfouten gebleken.
Wat gaat u op korte termijn doen om de storingen aan de Botlekbrug te voorkomen en te verhelpen? Hoeveel tijd is er nodig om een analyse van de problemen te maken en hoelang duurt het om de storingen duurzaam te verhelpen? Hoe gaat u de weggebruikers hierover informeren?
De opdrachtnemer heeft een aantal maatregelen getroffen: de slagbomen zijn onder meer opnieuw afgesteld, de sensoren zijn beschermd tegen invloeden van buiten en de samenhang tussen vergrendeling en de detectiesensoren is aangepast en wordt gemonitord. Deze maatregelen lijken effect te hebben.
Daarnaast zal de opdrachtnemer de aankomende weken nog een aantal andere maatregelen treffen om de betrouwbaarheid van de brug te vergroten.
In geval van storingen worden de weg- en vaarweggebruikers, zoals de standaardwerkwijze is, via de informatieborden boven de weg en via de verkeersinformatie op de hoogte gehouden, zodat zij tijdig een andere route kunnen kiezen. Op 12 augustus zijn de betrokken regionale overheden en enkele maatschappelijke organisaties tijdens een bijeenkomst geïnformeerd over de stand van zaken en de getroffen verbetermaatregelen.
Op welke wijze zorgt RWS ervoor dat storingen die zich nog voordoen, zo kort mogelijk van duur zijn? Is er nog steeds sprake van specialisten die 24 uur per etmaal klaar staan om de storingen snel te verhelpen, zoals RWS op 14 juli aangaf?3 Zijn er nog andere mogelijkheden om de duur van de storingen te bekorten en bent u bereid deze mogelijkheden te benutten?
RWS zorgt ervoor dat de storingen zo kort mogelijk van duur zijn door de aanwezigheid van specialisten en monteurs 24 uur per dag en door de brug zo nodig ter plaatse te bedienen. Als er nog andere mogelijkheden zijn om de storingsduur te bekorten, zullen deze mogelijkheden uiteraard worden benut.
Kunt u bevestigen dat de Botlekbrug deel uitmaakt van het publiek-private samenwerkingsproject A15 Maasvlakte-Vaanplein en daarmee deel uitmaakt van een DBFM-contract? Zo nee, kunt u dan aangeven op welke wijze de uitvoering van het project Botlekbrug is geregeld? Zo ja, welke invloed heeft de grote kostenoverschrijding van het gehele A15-project, waarvan de Botlekbrug een voorname is, op de kwaliteit van de brug in bouwkundig-, technisch-, mechanisch perspectief alsmede voor de kwaliteit van afwerking en functionaliteit van bediening? Betekent dit dan ook dat alle kosten sinds 12 juli ten behoeve van het repareren van de storingen en eventueel nog te maken kosten (zie vragen 7 en4 voor rekening van de opdrachtnemer komen? Zo nee, waarom niet? Is dit dan niet een omissie in het DBFM-contract?
De aanleg en het onderhoud van de Botlekbrug maken onderdeel uit van het DBFM-contract Maasvlakte-Vaanplein. Voor het Rijk zijn er geen kostenoverschrijdingen als het gevolg van het verhelpen van de storingen. De opdrachtnemer dient zich te houden aan de eisen die aan de brug volgens het contract zijn gesteld. Daar toets ik op.
Kunt u toelichten hoe de verantwoordelijkheden voor het dagelijkse functioneren van de brug belegd zijn? Wat is de rol van RWS en wat van het consortium? Welke partijen zijn betrokken bij het oplossen van de huidige problemen? Is dit naar uw oordeel de meest optimale constructie? Wie is er verantwoordelijk voor het verhelpen van de huidige storingen?
De opdrachtnemer is verantwoordelijk voor het onderhoud van de brug, inclusief het herstellen van alle storingen. RWS is opdrachtgever en verantwoordelijk voor de bediening van de brug.