De Hoogwatergeul Varik-Heesselt |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoe is de maatgevende afvoer van 18.000 m3 per seconde bij Lobith in 2100, waarop het milieueffectrapport (MER)1 en de onderzoeksrapportage MIRT12 over de plannen voor de aanleg van de hoogwatergeul Varik-Heesselt zijn gebaseerd, tot stand gekomen en hoe betrouwbaar is deze afvoer?
Dit is de beste kennis die beschikbaar is. Hier is uitgebreid onderzoek naar gedaan, dat zich niet in een paar woorden laat samenvatten. Naar aanleiding van de vragen die in het AO Water van 24 juni 2015 (Kamerstuk 31 710, 43) gesteld zijn heb ik toegezegd de rapportage over de bepaling van de rivierafvoer van de Rijn aan de kamer te zenden. Deze rapportage heb ik als bijlage met opschrift «rapportage piekafvoer bij Lobith-leeswijzer» gevoegd bij de brief voor het WGO Water van november 2015 (Kamerstuk 31 710, nr. 44)). Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar die bijlage.
Hoe wordt in de modellentrein van de Generator of Rainfall and Discharge Extremes (GRADE) 2.0 methode precies voorkomen dat het effect van klimaat twee, drie of zelfs vier keer wordt verdisconteerd in de getallen die uiteindelijk de maatgevende afvoer bepalen, gelet op het gegeven dat deze methode op verschillende plekken een ophoging van neerslaghoeveelheden toekent?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het effect van klimaatverandering wordt in het GRADE instrumentarium slechts één keer toegepast. Het eerste «model» van GRADE is een stochastische neerslaggenerator. Hiermee wordt op basis van een historische reeks van circa 50 jarige neerslag/ temperatuur een synthetische 50.000 jarige neerslag/temperatuur reeks gesimuleerd. Deze lange synthetische neerslag/temperatuur reeks is representatief voor het huidige klimaat en vormt de invoer voor de modellen in GRADE die de afvoer berekenen.
Indien GRADE voor klimaatverandering wordt gebruikt wordt de synthetische 50.000 jarige neerslag/temperatuur reeks voor het huidige klimaat naar de toekomst getransformeerd volgens een bepaald klimaatscenario (bijv. één van de KNMI»14 klimaatscenario’s). Deze transformatie naar een toekomstig klimaat geschiedt op basis van een zogenoemde deltamethode. Dit is de enige stap waarin de klimaatverandering wordt verdisconteerd.
Ten aanzien van de voetnoot 3 opgenomen in de vraag:
De conclusie «...en in het geval van het rapport van Vellinga et al. uit 2008 ook nog eens in de afvoerhoeveelheden.» is niet juist. Ook in deze studie wordt de klimaatverandering slechts eenmaal toegepast, namelijk op de neerslag- en temperatuurreeksen voordat deze het hydrologische model in gaan (analoog aan de manier waarop dat in GRADE gebeurt).
Hoe verantwoordt u dat de Nederlandse overheid haar maatregelen baseert op een maatgevende afvoer van 18.000 m3 per seconde bij Lobith, terwijl deze afvoer praktisch gezien onhaalbaar is omdat Duitsland nu uitgaat van piekafvoeren tot circa 15.000 m3 per seconde, waarbij geen rekening wordt gehouden met hogere afvoeren als gevolg van klimaatveranderingen4 en Duitsland met zijn hoogwaterbeschermingsbeleid inzet op retentie en overloopgebieden?5 6 7 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie ook het antwoord op vraag 1. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar de «rapportage piekafvoer bij Lobith-leeswijzer» die als bijlage bij de brief voor het WGO Water van november 2015 gevoegd is.
Waarom is er bij het opstellen van het MER niet gekeken naar verschillende blauwe alternatieven met of zonder de hoogwatergeul, terwijl waterveiligheid en waterstandsverlaging belangrijke doelstellingen zijn van de Structuurvisie Waalweelde West?
In de MER Structuurvisie WaalWeelde West zijn verschillende alternatieven onderzocht voor de integrale opgaven in dit gebied. De Structuurvisie WaalWeelde West is opgesteld door de provincie Gelderland in samenwerking met de gemeenten Zaltbommel, Lingewaal, Maasdriel en Neerijnen. In het groene alternatief (focus op natuur) en het rode alternatief (focus op ruimtelijk economische ontwikkeling) is een dijkverlegging bij Varik-Heesselt opgenomen en onderzocht. In het blauwe alternatief (focus op waterveiligheid) is opgenomen een bypass Varik-Heesselt (de hoogwatergeul). Het voorkeursalternatief WaalWeelde West is tot stand gekomen op basis van een integrale afweging tussen alle alternatieven waarbij het doelbereik van hoogwaterveiligheid het belangrijkste uitgangspunt is geweest. Uit de MER beoordeling is gebleken dat het doelbereik met betrekking tot hoogwaterveiligheid niet haalbaar is zonder een hoogwatergeul bij Varik-Heesselt. Er is dus naar verschillende alternatieven gekeken in het kader van de Structuurvisie WaalWeelde West.
Bent u bekend met het advies van de commissie voor de milieueffectrapportage (commissie m.e.r.)?8 Waaruit heeft het zorgvuldige proces bestaan dat de commissie m.e.r. in haar advies beschrijft?9 Waarom is het door dit proces mogelijk geworden om te kiezen voor de grote ingreep?
Ja, de commissie m.e.r. heeft het milieueffectrapport voor de Structuurvisie WaalWeelde West van de provincie Gelderland beoordeeld.
De commissie concludeert in haar persbericht over de hoogwatergeul bij de dorpen Varik en Heesselt: «Door het zorgvuldige proces met alle betrokkenen, is het mogelijk geworden voor deze grote ingreep te kiezen.» De commissie motiveert haar oordeel op het proces waarmee het MER tot stand is gekomen, waarin intensief is samengewerkt met bewoners, bedrijven, belangengroepen en andere betrokkenen. De commissie geeft in haar advies aan dat dit zorgvuldige proces heeft bijgedragen aan een breed draagvlak in de omgeving voor de ingrepen uit de Structuurvisie en tot een compleet MER. Tegelijkertijd geeft de commissie aan dat ondanks de inspanningen draagvlak een belangrijk aandachtspunt blijft.
Bent u bekend met het amendement waarmee de raad van de gemeente Neerijnen zich op 9 juli 2015 tegen de plannen voor de hoogwatergeul Varik-Heesselt heeft uitgesproken?10 Kunt u er voor zorgen dat er een studie naar de alternatieven voor de hoogwatergeul Varik-Heesselt gestart wordt? Kunt u voor duidelijkheid zorgen in het gebied? Kunt u dit toelichten?
Ja, ik heb kennis genomen van het amendement van de gemeente Neerijnen dat ten grondslag heeft gelegen aan het gemeentelijk besluit over de Structuurvisie WaalWeelde West.
De vraag naar alternatieven voor de hoogwatergeul is vaak gesteld. In het kader van het uitgevoerde (MIRT-)onderzoek Varik-Heesselt is daarom de relevante informatie op een rij gezet. Daarbij zijn ook alternatieve waterveiligheidsmaatregelen aangegeven en de redenen waarom deze zijn afgevallen (zie www.waalweelde.nl voor de MIRT1 Onderzoeksrapportage en het Bijlagenrapport). De slotconclusie is dat dijkverhoging het enige reële alternatief is voor de hoogwatergeul Varik-Heesselt. In de te starten MIRT-Verkenning Varik-Heesselt onder leiding van de provincie Gelderland worden meerdere (inrichtings-)alternatieven van een hoogwatergeul onderzocht en daarnaast een (referentie-)alternatief met alleen dijkverhoging.
Rijk en regionale overheden hebben met het besluit tot het starten van de MIRT-verkenning de eerste stap gezet in het bieden van duidelijkheid aan bewoners en bedrijven in het gebied. Op basis van de MIRT-Verkenning nemen Rijk en regio over circa twee jaar een definitief go / no go besluit.
Wat is uw mening over het feit dat Waalzinnig, een vereniging van bewoners uit Varik, Heesselt en Ophemert,11 de Wetenschapswinkel in de arm heeft genomen om onderzoek te doen naar het nut en de noodzaak van de hoogwatergeul Varik-Heesselt? Neemt u de inbreng van Waalzinnig en het genoemde onderzoek voldoende serieus? Bent u van mening dat deze waterstandsverlagende maatregel voldoende draagvlak geniet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het staat bewoners vrij zelf onderzoek te doen. Het onderzoek van de Wetenschapswinkel zal ik met belangstelling en aandacht volgen. Tot op dit moment is door de Wetenschapswinkel een beknopte samenvatting van het rapport openbaar gemaakt.
De regionale overheden verenigd in het Bestuurlijk Platform Rijn hebben mij een eensluidend voorstel gedaan voor rivierverruimende maatregelen en de start van twee MIRT-Verkenningen in het Rijngebied, waaronder de hoogwatergeul Varik-Heesselt (zie www.gelderland.nl/Deltaprogramma-Rijn). In het (MIRT-)onderzoek Varik-Heesselt heeft de provincie Gelderland onderzoek gedaan naar het politiek-bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak voor een hoogwatergeul bij Varik en Heesselt. Ook is een klankbordgroep samengesteld met vertegenwoordigers van belangenorganisaties en bewoners uit het gebied. Uit het onderzoek blijkt dat in het gebied vragen bestaan vooral over nut en noodzaak van een hoogwatergeul in relatie tot de Rijnafvoer en eventuele alternatieven voor de geul; zorgen bestaan over de mogelijke effecten van de geul (voornamelijk voor de «minipolder» die ontstaat door de aanleg van een hoogwatergeul); en kansen worden gezien voor kleinschalige ontwikkelingen (verbetering van de leefbaarheid). Zie www.waalweelde.nl voor de MIRT1-onderzoeksrapportage. Dit geeft aan dat draagvlak in de vervolgfasen blijvend aandacht vergt.
Bent u bereid bij het Bestuurlijk Overleg MIRT op 5 november 2015, waar een besluit wordt genomen over het al dan niet starten van een MIRT-verkenning Hoogwatergeul Varik-Heesselt12, aan te sturen op een onderzoek naar de alternatieven voor de hoogwatergeul Varik-Heesselt? Zo nee, waarom niet?
In het Bestuurlijk Overleg MIRT hebben Rijk en regio besloten tot de start van de MIRT-Verkenningen Varik-Heesselt en Rivierklimaatpark IJsselpoort op basis van het regionaal voorstel Rijn (Kamerstuk 34 300 A, nr. 17)).
In het (MIRT-)onderzoek onder leiding van de provincie Gelderland zijn de alternatieven voor de hoogwatergeul Varik-Heesselt in beeld gebracht. Hieruit is geconcludeerd dat andere rivierverruimende maatregelen geen reëel alternatief vormen voor de hoogwatergeul Varik-Heesselt; het enige reële alternatief is het verhogen van de dijken.
In de te starten MIRT-Verkenning Varik-Heesselt onder leiding van de provincie Gelderland worden meerdere (inrichtings-)alternatieven van een hoogwatergeul onderzocht en daarnaast een (referentie-)alternatief met alleen dijkverhoging.
Bent u bereid de MIRT-verkenning op te schorten tot resultaten bekend zijn van onderzoek naar alternatieven voor de hoogwatergeul?
Nee, zie het antwoord op vraag 8.
Waarom heeft de hoogwatergeul Varik-Heesselt, welke volgens het onderzoeksrapport MIRT1 ongeveer één derde van de wateropgave oplost, momenteel de voorkeur boven andere maatregelen, terwijl het effect op de waterstand, zeker in het gebied zelf, beperkt is?13
De inzet van de hoogwatergeul Varik-Heesselt heeft een groot effect op de waterstand bovenstrooms van de geul, van maximaal 40–45 cm. Andere rivierverruimende maatregelen hebben een (aanzienlijk) kleiner waterstandsverlagend effect en/of effect op een ander deeltraject van de Waal. Daarnaast scoort de hoogwatergeul Varik-Heesselt positief op urgentie, robuustheid van het watersysteem en synergie en meekoppelkansen (zie www.gelderland.nl/Deltaprogramma-Rijn) voor de notitie Regionaal voorstel Deltaprogramma Rijn).
Kan de waterstandsverlaging bovenstrooms van de hoogwatergeul, tussen Varik en Nijmegen, ook door andere maatregelen bereikt worden? Zo ja, door welke?
Nee, andere rivierverruimende maatregelen hebben een kleiner effect op de waterstandsdaling.
Hoe verdedigt u de keuze voor de duurdere variant, aangezien de aanleg van de hoogwatergeul Varik-Heesselt tussen 83 miljoen en 211 miljoen euro zal gaan kosten, terwijl de besparing op de dijkversterkingskosten over een periode van 2015 tot 2100 tussen 21 miljoen en 41 miljoen euro bedraagt?
De hoogwatergeul Varik-Heesselt geeft invulling aan de ambitie van het Deltaprogramma om met rivierverruiming in combinatie met dijkversterking de waterveiligheidsopgave aan te pakken. De hoogwatergeul levert niet alleen een besparing op de dijkversterkingskosten, maar voorkomt ook dat waterstanden stijgen bij een toename van de rivierafvoer, beperkt overstromingsrisico’s en draagt bij aan een robuuster watersysteem. Daarnaast biedt de geul kansen voor ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied. De regio is bereid mee te investeren in het project.
Hoe wordt bij de aanleg van de Hoogwatergeul Varik-Heesselt voldaan aan de basisveiligheid (1:100.000) voor de inwoners, nu zij van twee kanten ingesloten worden door water bij extreem hoge afvoeren? Kunt u dit toelichten?
Ook bij aanleg van de hoogwatergeul wordt voldaan aan de basisveiligheid in het gebied, bijvoorbeeld door waar nodig de bestaande dijken langs de Waal te versterken (Hoogwaterbeschermingsprogramma) en de nieuwe dijken langs de geul voldoende sterk en hoog te maken. In de verkenning zal dit nader uitgewerkt worden. Het effect van hoogwater op de «mini-polder» die ontstaat zal hierbij in de beschouwing betrokken worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Wetgevingsoverleg Water dat gepland staat op 30 november 2015?
Ja.
Huurbemiddelaars die nog steeds onterechte kosten in rekening brengen |
|
Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Zijn u en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) ervan op de hoogte, dat ondanks een aangekondigde andere werkwijze, eerdere schriftelijke vragen en een wetswijziging, er nog steeds verhuurbemiddelaars zijn die onterecht dubbele bemiddelingskosten rekenen? Wat gaat u hier aan doen?1 2
Het is mij bekend dat het nog steeds voorkomt dat blijkens de website van een bemiddelaar door deze van de consument-huurder bemiddelingskosten worden verlangd en dat ook in de Kamervraag van 2 oktober 2014 van het lid Karabulut (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 326) daarover wordt geklaagd. Verwacht mag echter worden dat deze praktijken snel zullen eindigen. Ook in deze gevallen zal de huurder immers de door hem betaalde bemiddelingskosten kunnen terugvorderen, zo nodig met de hulp van een deurwaarder. Op de website van de NVM is informatie te vinden over het terugvorderen van ten onrechte betaalde bemiddelingskosten, inclusief een voorbeeld voor een terugvorderingsbrief en een voorbeelddagvaarding.
Ook de ACM is bekend met dit signaal. De ACM geeft aan dat dubbelzijdige courtage niet vaak meer voorkomt. Wel ziet ook de ACM nog steeds verhuurmakelaars die bij tweezijdige bemiddeling ten onrechte bemiddelingskosten in rekening brengen bij de huurder. Bij collectieve overtredingen pleegt de ACM de nodige maatregelen te nemen, waarmee de bemiddelaars die ten onrechte bemiddelingskosten bij de huurder in rekening brengen, kunnen worden gedwongen van deze praktijken af te zien. Voorts informeert de ACM in het kader van haar publieke toezichttaak via haar informatieloket ConsuWijzer consumenten over hun rechten bij het aangaan van een bemiddelingsovereenkomst. De ACM heeft aangegeven dat het onderwerp ook in 2016 haar aandacht zal krijgen. Met de inwerkingtreding van het nieuwe wetsvoorstel wordt nog eens duidelijk bevestigd dat er in het geheel geen kosten in rekening mogen worden gebracht bij de huurder. De ACM zal dat moment aangrijpen om marktpartijen hierop aan te spreken en waar nodig handhaving in te zetten.
Tot slot is op de website van de Woonbond een deurwaarderscheck te vinden aan de hand waarvan de huurder kan beoordelen of hij kans maakt met het terugvorderen van de betaalde bemiddelingskosten. Bovendien is op de website van de Woonbond een modelbrief te vinden waarmee huurders de ten onrechte betaalde bemiddelingskosten van de bemiddelaar kunnen terugvorderen.
Werkt DirectWonen, in het aangehaalde voorbeeld, daadwerkelijk alleen voor de huurder? En zo ja, hoe komt deze bemiddelaar dan aan de gegevens over de woning van de verhuurder? Vindt u de gevraagde 1.500 euro aan bemiddelingskosten terecht?3
Uit de website van Direct Wonen kan worden afgeleid dat Direct Wonen in opdracht van verhuurders de te verhuren woning op zijn website plaatst, vermoedelijk zonder daarvoor kosten in rekening te brengen. Uiteraard hebben deze verhuurders het oogmerk dat langs deze weg een huurovereenkomst kan worden gesloten. De website geeft niet de mogelijkheid aan potentiële huurders zich rechtstreeks tot de verhuurder te wenden, nu diens identiteit is afgeschermd. Potentiële huurders moeten zich dus tot Direct Wonen wenden, opdat deze kan bemiddelen. Aldus geven deze verhuurders aan Direct Wonen een bemiddelingsopdracht. In een dergelijk geval mogen geen bemiddelingskosten aan de consument-huurder in rekening worden gebracht, maar alleen aan de verhuurder. Dat vloeit voort uit artikel 417 lid 4 verbinding met artikel 427 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zoals die bepalingen recent nog eens duidelijk zijn uitgelegd in het arrest van de Hoge Raad van 16 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3099). De Hoge Raad heeft in deze uitspraak in antwoord op prejudiciële vragen geoordeeld dat bemiddelaars die in opdracht van een verhuurder te verhuren woningen op hun website plaatsen, daarmee in beginsel voor de verhuurder bemiddelen bij het aangaan van een huurovereenkomst. De verhuurder heeft immers het oogmerk om langs deze weg een huurovereenkomst te sluiten. Van bemiddeling voor de verhuurder is zeker sprake indien de bemiddelaar op zijn website de identiteit van de verhuurder afschermt en woningzoekenden daardoor gedwongen zijn zich tot de bemiddelaar te wenden om een huurovereenkomst te kunnen aangaan. In dat geval mag aan de consument-huurder geen bemiddelingskosten in rekening worden gebracht.
Hoeveel bemiddelaars zijn even failliet gegaan om vervolgens weer op te starten waardoor gedupeerde huurders hun onterecht betaalde bemiddelingskosten niet kunnen terugvorderen? Wat gaat u doen om dergelijke praktijken te stoppen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Ik beschik niet over cijfers van de aantallen bemiddelaars die zich failliet laten verklaren of hun bedrijf staken om het in een andere rechtspersoon voort te zetten ten einde zich aan terugvordering van ten onrechte betaalde bemiddelingskosten te onttrekken. Ik heb wel via de media en de Woonbond signalen ontvangen dat hierover soms is geklaagd. De huidige wetgeving kent echter voldoende mogelijkheid om frauduleuze praktijken op dit terrein tegen te gaan.
In de eerste plaats kan geen faillissement worden uitgesproken indien niet aan eisen van artikel 1 van de Faillissementswet is voldaan. Zou het faillissement op grond van fictieve gegevens zijn uitgesproken, dan zal dat aan het licht komen bij het onderzoek van de boedel door de curator die tijdig aan de rechter-commissaris verslag dient uit te brengen over de toestand van de boedel. Blijkt dat de schuldeisers benadeeld zijn omdat goederen van het bedrijf zijn verdwenen, dan geven de artikelen 42–45 van de Faillissementswet aan de curator een ruime mogelijkheid ze terug te vorderen. Ook is mogelijk dat de curator bij zijn onderzoek strafbare feiten ontdekt als bedoeld in de artikelen 340–344 van het Wetboek van Strafrecht (benadeling van schuldeisers). Het ligt voor de hand dat hij daarvan dan aangifte doet.
Gaat het om een rechtspersoon, dan zijn de artikelen 138 en 248 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van belang. Uit die bepalingen volgt dat in geval van faillissement van de vennootschap iedere bestuurder persoonlijk jegens de boedel aansprakelijk is voor de schulden die niet uit de baten kunnen worden voldaan, indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement was. Het ligt voor de hand dat aan deze maatstaf snel is voldaan in geval het faillissement zijn oorzaak vindt in het feit dat het bestuur stelselmatig in strijd met de wet aan huurders bemiddelingskosten in rekening heeft gebracht. In dergelijke gevallen is bovendien ook een persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurders/groot aandeelhouder op grond van onrechtmatige daad mogelijk.
Ten slotte kan nog worden gewezen op artikel 106a Faillissementswet als voorgesteld in het wetsvoorstel voor een Wet civielrechtelijk bestuursverbod (Kamerstuk 34 011), waarin mogelijk wordt gemaakt de gewezen bestuurder van een vennootschap die door de rechter aansprakelijk is geacht als bedoeld in de artikelen 138 of 248 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of die zich aan een aantal andere in artikel 106a opgesomde feiten heeft schuldig gemaakt, een bestuursverbod op te leggen, zodat hij zijn praktijken niet elders kan voortzetten.
Bent u alsnog bereid om met verhuurbemiddelaars en met (koepels van) makelaars in overleg te treden en ze te bewegen om onterecht betaalde bemiddelingskosten terug te betalen aan huurders, waarbij u hen ook wijst op de aangenomen wet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 al is aangegeven, is duidelijk dat aan de consument-huurder geen bemiddelingskosten in rekening mogen worden gebracht in het geval dat de bemiddelaar (ook) in opdracht van de verhuurder bemiddelt. De ACM heeft dit standpunt al geruime tijd ingenomen en het is ook tot uiting gebracht in het antwoord op de Kamervragen van het lid Jansen (SP) van 27 april 2011 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2766, van het lid Monasch (PvdA) van 19 december 2012 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1141) en van het lid Karabulut (SP) van 2 oktober 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 326). Dit is nog eens met zoveel woorden vastgesteld in het bij het antwoord op vraag 2 vermelde arrest van de Hoge Raad. Dat dit thans voor de praktijk duidelijk is, blijkt ook uit de klacht dat sommige bemiddelaars via aan faillissementsaanvraag of andere aanvechtbare middelen aan hun aansprakelijkheid trachten te ontkomen. Dat het thans bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel 34207 ook de wettekst op dit punt enigszins aanpast, brengt op dit punt niet iets nieuws, maar beoogt alleen meer duidelijkheid op dit punt te brengen. Het heeft daarnaast weinig zin met de «koepels», zoals NVM, VBO-makelaars en VGM, in overleg te treden, omdat het in de praktijk meestal juist gaat om bemiddelaars die niet bij deze koepels zijn aangesloten en die dus ook niet onder het voor die koepels geldende tuchtrecht vallen.
Het bericht dat het verlieslijdend Zorgsaam haar oud-bestuurders tonnen betaalt |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de verlieslijdende zorgorganisatie Zorgsaam haar oud-bestuurders tonnen betaalt?1
Het kabinet vindt onmatige ontslagvergoedingen van zorgbestuurders onwenselijk. Daarom is wettelijk geregeld wat maatschappelijk verantwoorde inkomens voor topfunctionarissen zijn in de Wet Normering Topinkomens (WNT). De normen van de WNT handhaven we. Instellingen maken binnen de kaders van de wet hun eigen afwegingen bij hun personeelsbeleid. Dit geldt ook voor ontslagvergoedingen.
Vindt u het moreel aanvaardbaar dat zorgbestuurders die verantwoordelijk zijn voor de slechte resultaten van de zorgorganisatie, het ontstane miljoenentekort en het ontslag van honderden mensen, een paar ton mee naar huis krijgen? Kunt u tevens precies toelichten waarom deze heren recht hadden op de exact uitbetaalde bonussen? Hoe waren deze bedragen opgebouwd?
Zie antwoord vraag 1.
Was er enig toezicht op het functioneren van de raad van toezicht? Zo ja, hoe zag dit toezicht eruit?
In het algemeen is een raad van toezicht zelf verantwoordelijk voor haar eigen functioneren en moet deze op grond van de zorgbrede governancecode ook periodiek toetsen. Ik vind het belangrijk dat raden van toezicht kritisch zijn op hun eigen functioneren. Externe evaluatie kan een goed middel zijn om blinde vlekken of lacunes in beeld te krijgen. Zorgsaam geeft aan zich te houden aan de zorgbrede governancecode maar dat op dit moment geen evaluatie van de nieuwe raad van toezicht aan de orde is.
In onze agenda goed bestuur, hebben de Staatssecretaris en ik geconstateerd dat het interne toezicht nog verder geprofessionaliseerd kan worden. Een van de acties in deze agenda is het ontwikkelen van een accreditatie voor toezichthouders, waarbij aandacht zal zijn voor de vakontwikkeling, het kritisch vermogen en mogelijkheden tot externe evaluatie van een raad van toezicht.
In de voortgangsrapportage goed bestuur, die rond de jaarwisseling aan uw Kamer wordt gezonden, zal ik nader ingaan op de stand van zaken van dit traject.
Wie gaat de toetsing uitvoeren van de nieuwe Raad van Toezicht van Zorgsaam die zijn eigen functioneren nu extern laat toetsen? Wat is uw mening hierover? Denkt u dat dit dergelijke situaties kan voorkomen? Is dit iets wat andere raden van toezicht ook zouden moeten laten doen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat de ontslagvergoeding van de heer R. anderhalve ton hoger uitvalt dan eerder door het Scheidsgerecht gezondheidszorg was vastgesteld? Deelt u de mening dat in de jaarverslagen van ziekenhuizen en zorgorganisaties duidelijk moet worden gemaakt hoe de hoogte van een ontslagvergoeding tot stand is gekomen? Wat vindt u ervan dat het jaarverslag dit niet inzichtelijk maakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De WNT verplicht dat instellingen de uitkeringen in verband met het dienstverband van topfunctionarissen opnemen in de jaarrekening. Daarbij hoeft niet vermeld te worden hoe het bedrag tot stand gekomen is.
De WNT kent voldoende transparantieverplichtingen over de bezoldigingsgegevens van topfunctionarissen. De accountant controleert deze gegevens. De toezichthouder op de naleving van de WNT in de zorg, het CIBG, kan indien nodig aanvullende gegevens opvragen. De WNT maximeert ontslagvergoedingen op € 75.000.
Zijn binnen zorgorganisatie Zorgsaam de regels gevolgd die gelden met betrekking tot ontslagvergoedingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CIBG heeft al een onderzoek lopen naar een mogelijke overtreding met betrekking tot ontslagvergoedingen bij deze zorginstelling. Dit onderzoek is nog niet afgerond.
Deelt u de mening dat bestuurders of leden van de raad van bestuur van ziekenhuizen of zorgorganiasties nooit een (grote) bonus mee zouden moeten krijgen in gevallen zoals de onderhavige waarin beide leden van de raad van bestuur zijn ontslagen vanwege slecht functioneren en gebrek aan vertrouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven of de heren R. en P. naast hun werk binnen de Raad van Bestuur van zorgorganisatie Zorgsaam nog andere banen en/of functies hadden? Zo ja, welke banen/functies waren dat? Kunt u vervolgens aangeven waar beide heren momenteel werken?
Nee, ik beschik niet over de gevraagde informatie. Instellingen en personen zijn niet verplicht om deze informatie te registeren of openbaar te maken. Alleen voor de nevenfuncties van leden van Raden van Toezicht moeten zorginstellingen vermelden in de jaarrekening.
Hoe groot is de tweede ontslagronde die dit jaar binnen Zorgsaam nog gaat plaatsvinden? Zou het dan niet schappelijk zijn om ook de zorgmedewerkers die ontslagen worden een compensatie mee te geven?
Ik heb hier geen inzicht in. Dit is primair aan de sociale partners. De instelling heeft aangegeven in gesprek te zijn met de vakbonden.
Welke leden heeft de nieuwe raad van toezicht die in de loop van 2015 is aangetreden? Wie zitten er nu in de raad van bestuur?
De raad van toezicht van Zorgsaam bestaat uit drie leden: de heren T.R. Doesburg, G. van Essen en W.N.M. Hustinx. Allen zijn in 2015 aangetreden. De raad van bestuur is eenhoofdig en bestaat uit de heer M.J. Rutgers.
Zijn de ontslagvergoedingen van meerdere tonnen betaald met geld dat bedoeld was voor het verlenen van zorg of het salaris van zorgpersoneel? Heeft het moeten betalen van deze ontslagvergoedingen het ziekenhuis nog dieper in de financiële problemen gebracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de precieze besteding van hun middelen. Zij leggen hierover op hoofdlijnen verantwoording af in de jaarrekening. Op basis van de gegevens in de jaarrekening over 2014 kan ik uw specifieke vragen niet beantwoorden.
Hoeveel bestuurders die vanwege slecht functioneren ontslagen zijn hebben de afgelopen vijf jaar een ontslagvergoeding meegekregen en hoe hoog waren die bedragen? Kunt u hiervan een overzicht naar de Kamer sturen met daarin de namen van de organisaties, de namen van degenen die de bonus uitbetaald hebben gekregen en wat de exacte hoogtes van de bonussen waren?
Jaarlijks stuurt de Minister van BZK een rapportage naar de Tweede Kamer met daarin alle ontslagvergoedingen in de publieke en semipublieke sector die de WNT-norm overstijgen. Daarin kan geen onderscheid gemaakt worden naar de reden van het ontslag. Eind dit jaar stuurt de Minister van BZK u de WNT-jaarrapportage over verslagjaar 2014.
Passen dergelijke ontslagvergoedingen in uw beeld van zinnige en zuinige zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2 en 6.
Aankoop van Dekemahiem door Vereniging Doarpskorporaasje Jirnsum |
|
Farshad Bashir , Erik Ronnes (CDA), Roald van der Linde (VVD), Albert de Vries (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Wouter Koolmees (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het voornemen van woningcorporatie Elkien om over te gaan tot sloop van Dekemahiem, zoals de 24 betaalbare huurwoningen voor ouderen in de volksmond worden genoemd, zonder er iets voor terug te bouwen?1
Ja.
Begrijpt u met ons de meerwaarde van de woningen, niet alleen als beeldbepalende eigenschap van het dorp, maar ook bij het voorzien in een behoefte omdat de woningen geschikt zijn voor ouderen of starters?
In ons volkshuisvestelijk stelsel is het primair aan de gemeente om het lokale volkshuisvestingsbeleid te bepalen binnen de vigerende rijkskaders. Afwegingen of bijvoorbeeld bepaalde woningen moeten worden behouden, dienen op lokaal niveau plaats te vinden. Als Minister is het niet mijn plaats om daar een oordeel over te hebben.
Wat is uw reactie op het feit dat tweederde van alle huishoudens in Jirnsum niet wil dat de woningen verdwijnen?2 Bent u van mening dat de bewoners van de genoemde 24 woningen net het verschil kunnen maken in het behoud van voorzieningen in de dorp en daarmee de leefbaarheid?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u onderbouwen waarom er een toets door de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) nodig is indien de woningen aan de Vereniging Doarpskorporaasje Jirnsum verkocht worden? Waarom ziet u in dit specifieke geval de verkoop niet als verkoop aan een coöperatie waarbij de woningen binnen het stelsel blijven en dat daarom er geen toets nodig is? Kunt u ook de gevraagde waarderingsmethode voor de woningen onderbouwen aangezien Elkien de woningen wil slopen, niet wil herbouwen en de grond ook niet als bouwgrond aan derden wil aanbieden?
Verkopen dienen aan de regels te voldoen die in de Woningwet en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting (Btiv) zijn neergelegd. De beoordeling en afhandeling vindt plaats door de Autoriteit woningcorporaties (Aw) waaraan de taak is gemandateerd om in concrete gevallen te toetsen aan de wet en het Btiv. Zo ook in dit geval. In de verkoopregels wordt onderscheid gemaakt tussen verkoop aan natuurlijke personen voor eigen bewoning, verkoop aan toegelaten instellingen en verkoop aan derden. Omdat de leden van de Vereniging Doarpskorporaasje Jirnsum de woningen niet individueel voor eigen bewoning kopen en de vereniging geen toegelaten instelling is – en de woningen daarmee niet binnen het corporatiestelsel blijven – zijn de verkoopvoorwaarden voor verkopen aan derden van toepassing. Voor verkopen aan derden is op basis van de verkoopregels de toestemming van de Minister nodig, in casu de toezichthouder.
Bij verkoop aan derden geldt voor deze woningen dat ten minste de marktwaarde betaald dient te worden. De waardebepaling kan geschieden op basis van de meest recente WOZ-beschikking of door de woningen te laten taxeren. Bij het complex in Jirnsum gaat het om zogenaamde opknapwoningen. Het Btiv biedt in zo een situatie de mogelijkheid te kiezen voor een residuele taxatie. Daarbij kan gewaardeerd worden op de waarde van de woningen in gerenoveerde staat, verminderd met de renovatiekosten. Een dergelijke waarderingsmethode kan leiden tot een zeer lage prijs bij bijvoorbeeld transformatie. De mogelijkheid van een residuele taxatie is onderzocht door Elkien. Om deze uit te voeren heeft Elkien uitstel gevraagd van de beslissing van de Aw. Omdat de route van een residuele taxatie uiteindelijk niets opleverde -en in het ingediende verzoek niet voldaan werd aan de minimale waarde die het Btiv voor dit soort verkopen stelt (marktwaarde vrij van verhuur en gebruik)- is uiteindelijk op 25 oktober negatief beslist.
Indien u van mening bent dat bij de verkoop een toets nodig is, bent u het dan met ons eens dat de aanvraag vóór de verandering van de regel is ingediend en dat daarom de aanvraag volgens de oude regels behandeld dient te worden? Zo niet, waarom niet?
De Aw dient een verkoopverzoek te toetsen op de vigerende regelgeving. De Aw heeft op 21 mei 2015 een goedkeuringsverzoek voor de verkoop van de woningen ontvangen van Elkien. De beslistermijn is opgeschort omdat noodzakelijke informatie ontbrak. Na ontvangst van die informatie is het verzoek verder in behandeling genomen. Op dat moment was de herziene Woningwet reeds in werking getreden en kon geen beroep meer gedaan worden op het inmiddels ingetrokken Besluit beheer sociale huursector (Bbsh). Daarmee golden ook de voorwaarden en termijnen van het Btiv. Ik merk overigens op dat ook onder de oude regelgeving het besluit negatief zou zijn geweest.
Waarom hebben de bewoners zo lang moeten wachten op een reactie van de ILT? Bent u bereid om de Autoriteit woningcorporaties te vragen om voortaan sneller te reageren op dergelijke burgerinitiatieven?
Het Btiv kent een beslistermijn van 12 weken, die ingaat vanaf het moment dat een verzoek tot goedkeuring van de woningbouwcorporatie is ontvangen. De ILT/Autoriteit woningcorporatie richt zich volgens dit wettelijk kader alleen op de corporatie. Gegeven de opschorting door het ontbreken van noodzakelijke informatie en het door Elkien aangevraagde uitstel om de residuele taxatie te laten uitvoeren, is de termijn van twaalf weken niet overschreden. Gezien deze casus en de zelfstandige positie van de Aw, zie ik geen reden om de Aw te vragen een kortere termijn te hanteren. Verkoopverzoeken, ook als deze van burgerinitiatieven komen, dienen zorgvuldig te worden beoordeeld, onder meer ter voorkoming van weglek van maatschappelijk verbonden vermogen.
Het opgelaaide geweld in Israël en de Palestijnse gebieden |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Israeli forces in Occupied Palestinian Territories must end pattern of unlawful killings»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding van Amnesty International dat «Palestinians were deliberately shot dead by Israeli forces when they posed no imminent threat to life, in what appear to have been extrajudicial executions»? Is hier inderdaad mogelijk sprake van buitengerechtelijke executies?
Het kabinet heeft kennisgenomen van het artikel waarin Amnesty aangeeft nog verdere onderzoeken te doen. De voorlopige constatering van Amnesty is zorgelijk en moet serieus genomen worden. Het kabinet veroordeelt de aanvallen op onschuldige burgers en is van mening, net als de EU en VN, dat de Israëlische reactie op de aanslagen proportioneel moet zijn, ook om verdere escalatie te voorkomen. De Israëlische autoriteiten onderzoeken verschillende incidenten.
Is de toepassing van geweld door de Israëlische veiligheidsdiensten naar uw oordeel proportioneel?
Zie antwoord vraag 2.
Indien dat niet het geval is, bent u bereid hierover bij de Israëlische autoriteiten te protesteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat tweehonderd aanvallen door Israël zijn uitgevoerd op medisch personeel in de Palestijnse gebieden?2 Indien neen, welke informatie heeft u hierover?
Er zijn verschillende cijfers in omloop van gevallen waarbij medisch personeel slachtoffer werd van optreden door het Israëlische leger of politie, maar ook door Israëlische kolonisten. Deze zijn bovendien niet eenduidig wat betreft gericht handelen tegen medisch personeel. Berichten over vermeende gerichte handelingen tegen medisch personeel baren het kabinet zorgen.
Op basis van het humanitair oorlogsrecht is het uitgangspunt dat het vaste personeel van civiele ziekenhuizen moet worden ontzien en beschermd. Hieruit volgt dat bij het nemen van legitieme veiligheidsmaatregelen door de bezettende mogendheid medisch personeel niet onnodig mag worden verhinderd zijn taak te vervullen. De situatie geeft aanleiding om deze kritisch te blijven volgen en de zorgen op dit punt in de reguliere contacten met Israël op te brengen.
Kunt u bevestigen dat het aanvallen van medisch personeel volgens internationale verdragen verboden is en daarom veroordeeld dient te worden? Bent u bereid de Israëlische autoriteiten hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 5.
De vervuiling door bandengruis |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Bandengruis via de zee op ons bord», waaruit blijkt dat de slijtstof afkomstig van autobanden een van de grootste veroorzakers is van de vervuiling door microplastics?1
Er loopt op dit moment een RIVM-onderzoek naar de aard en omvang van deze vervuiling en de mogelijkheden om de vervuiling aan te pakken. Dit onderzoek zal naar verwachting in februari 2016 worden afgerond.
Zijn er internationale verschillen in de mate van vervuiling door slijtstof afkomstig van autobanden? Zo ja, hoe kan dat verschil worden verklaard?
Ja, er zijn internationale verschillen. De hoeveelheid bandenslijtage hangt sterk samen met het aantal verreden kilometers, het type wegdek, het type voertuig en type band. De hoeveelheid gepubliceerde internationale meetgegevens is beperkt. Wel wordt ingeschat dat het grote aandeel van Zeer Open Asfaltbeton (ZOAB) op de Nederlandse snelwegen er voor zorgt dat, vergeleken met andere landen, er relatief weinig slijtagedeeltjes in het oppervlaktewater terecht komen. Dit omdat een deel van de slijtagedeeltjes worden ingevangen in het ZOAB.
Hoeveel meer gruis komt er gemiddeld van een winterband in vergelijking tot een zomerband?
Het is belangrijk om zomer- en winterbanden uit slijtageoogpunt op het juiste moment te wisselen. Banden slijten het meest wanneer zij slippen. Bij lage temperaturen (grofweg onder 7 graden Celsius) slijten zomerbanden daardoor sneller dan winterbanden, omdat ze dan minder grip hebben.
Bij hogere temperaturen slijten winterbanden sneller, waarbij veel afhangt van de samenstelling van de banden, de hoogte van de temperatuur, de bandenspanning (30% onderspanning = 50% meer slijtage), het algemeen onderhoud van banden en onderstel (uitlijning) en het rijgedrag.
Bent u bereid te onderzoeken hoe deze vervuiling tegengegaan kan worden en de Kamer te informeren over de opties?
Sinds november 2012 is het EU-bandenlabel verplicht op alle nieuwe autobanden. Dit label is gericht op veiligheid, energiezuinigheid en vermindering geluidsproductie. Slijtvastheid maakt hier geen onderdeel van uit. Voor eventuele vervolgacties wacht ik het onderzoek van het RIVM af.
Bent u bereid in overleg te treden met de betrokken sectoren over de mogelijkheden om tot ontwikkeling van «schonere» banden te komen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe denkt u over het invoeren van een milieukeurmerk voor autobanden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vorm van vervuiling ook op Europees niveau te agenderen, zodat er gewerkt kan worden aan een gezamenlijke aanpak?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht Renteswap kost Zwols Isala-ziekenhuis minstens 25 miljoen euro |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een renteswap het Isala-ziekenhuis minstens 25 miljoen euro kost?1
Ik constateer dat het Isala-ziekenhuis in 2009 risico heeft genomen door het vastleggen van een rentederivaat voor een lening met een toen nog onzekere omvang. Hierdoor is een zogenaamde «open positie» ontstaan, wat door de ontwikkeling van de marktrente heeft geleid tot hogere (rente)kosten dan aanvankelijk voorzien. Ik heb niet het beeld dat vanuit speculatieve redenen bewust is gekozen voor een open positie. Dat neemt niet weg dat ik dergelijk risicovol gebruik van derivaten door zorgaanbieders onwenselijk vind. Het huidige kabinetsbeleid is er op is gericht het ontstaan van open posities, met bijkomende kosten, te voorkomen.
Het gebruik van de rentederivaten beoordeel ik op zichzelf niet als onwenselijk. Instellingen op het terrein van wonen, onderwijs en zorg gebruiken derivaten om renterisico’s bij lange termijn investeringen af te dekken. Na het bijna-faillissement van de woningcorporatie Vestia is echter pijnlijk duidelijk geworden wat de gevolgen van risicovol derivatengebruik kunnen zijn. In reactie hierop heeft het kabinet in het beleidskader derivaten haar uitgangspunten voor het verstandig gebruik van derivaten uiteengezet. Het beleidskader gaat uit van de gedachte dat niet-financiële instellingen met een publiek belang beschermd dienen te worden tegen onoverzichtelijke financiële risico’s bij het gebruik van derivaten. Zo zijn zogenaamde «margin calls» (het instrument waardoor Vestia in de problemen kwam) verboden en dient een rentederivaat één op één te zijn gekoppeld aan een lening, waardoor het ontstaan van open posities wordt vermeden.
Voor de zorgsector wil ik de uitgangspunten van het beleidskader derivaten wettelijk verankeren door middel van een voorziening in de WTZi2. Daarbij sluit ik zoveel mogelijk aan op de beleidsregels zoals het Waarborgfonds van de Zorgsector (WFZ) deze nu al hanteert voor haar deelnemers. Vooruitlopend daarop heb ik al in 2014 met de banken afgesproken dat zij bij het verstrekken van derivaten aan zorginstellingen dezelfde beleidsregels hanteren als het WFZ. Daarmee wordt het risicovol gebruik van derivaten, waaronder het ontstaan van open posities, sectorbreed voorkomen.
Het bovenstaande neemt niet weg dat het binnen het wettelijk kader verantwoord gebruik van derivaten door een zorginstelling, primair de verantwoordelijkheid is van de Raad van Bestuur en vervolgens van de Raad van Toezicht. Eventuele risico’s – die altijd verbonden zijn met het inzetten van derivaten – moeten dan ook bewust worden ingeschat door de zorginstellingen.
Vindt u het ook bizar dat juist door een meevaller in de kosten het ziekenhuis extra geld kwijt is aan rente?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van het Isala-ziekenhuis dat er geen sprake is van schade door het hoge bedrag aan rente dat voor niets is betaald en dit ook geen probleem is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Verbaast het u dat het Isala-ziekenhuis er schijnbaar geen enkel probleem mee heeft dat door de ontstane situatie zo’n 25 miljoen euro is verdampt en in de zakken van de banken terecht komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de Raad van Toezicht die nog altijd van mening is dat het onnodig overmaken van 25 miljoen euro aan de banken, de beste optie was? Wie ziet er eigenlijk toe op de toezichthouders?
Ik kan niet beoordelen of het Isala-ziekenhuis met de kennis van toen heeft gekozen voor de best mogelijke optie. Het huidige kabinetsbeleid is er op gericht het risicovol gebruik van derivaten bij instellingen met een publiek belang te voorkomen. Het is echter lastig om met de kennis van nu te oordelen over de afwegingen die destijds door toezichthouders en externe adviseurs zijn gemaakt.
Ik vind wel dat professionaliteit van interne toezichthouders in de zorg over de gehele linie omhoog moet. Dat geldt wat mij betreft ook voor kennis op het vlak van allerhande bancaire producten. In onze gezamenlijke agenda voor goed bestuur zetten de Staatssecretaris en ik in op een verdere professionalisering van intern toezicht in de zorg, bijvoorbeeld door de accreditatie voor toezichthouders. Rond de jaarwisseling ontvangt uw Kamer de eerste voortgangsrapportage waarin u wordt geïnformeerd over de huidige stand van zaken.
Bent u van mening dat het Isala-ziekenhuis de juiste adviseurs heeft ingeschakeld? Is de best mogelijke deal gesloten? Deelt u de mening van de heer Van Gerwen van Cadension en advocaat mevrouw Van Bais dat de situatie sterk lijkt op ondeskundig, risicovol en speculatief handelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de gevolgen voor de Raad van Toezicht en de ingehuurde experts zoals KPMG? Komen zij ermee weg dat door gebrekkig toezicht en onvoldoende kennis 25 miljoen euro aan geld dat bestemd was voor zorg, in de zakken van de banken verdwijnt?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er meer ziekenhuizen in Nederland die een renteswap gebruiken of hebben gebruikt? Zo ja, welke en wat zijn de gevolgen daarvan geweest?
Het toezicht op de financiën van een individuele zorginstelling is de verantwoordelijkheid van de interne toezichthouder. Ik heb geen overzicht van de bestaande derivatenportefeuilles. Wel kan ik u melden dat in 2012 het Waarborgfonds van de Zorgsector (WFZ) onder haar leden een uitvraag heeft gedaan naar het gebruik van derivaten3. Hieruit bleek dat van de 378 zorginstellingen die lid zijn van het WFZ of een oude rijksgarantie hebben, er 70 (18,5%) zijn met een rentederivaat. Daarvan waren er maar 5 die destijds beschikten over een zogenaamde «margin call» (het type derivaat waardoor Vestia in de problemen kwam). Deze vijf zijn inmiddels afgebouwd. In aanvulling hierop bleek uit gelijktijdig onderzoek door het Ministerie van VWS dat vier van de acht academische ziekenhuizen derivaten gebruiken. Daarbij is geen sprake van een bijstortverplichting. Ik heb geen reden om te veronderstellen dat deze cijfers sindsdien substantieel zijn veranderd.
Het WFZ hanteert voor haar deelnemers strikte beleidregels bij het gebruik van derivaten. Dit sluit onnodige risico’s zoveel mogelijk uit. Zo zijn open posities en zogenaamde «margin calls» verboden. Het WFZ hanteert tevens een toestemmingsvereiste voor het gebruik van derivaten. Zorginstellingen die deelnemer zijn bij het WFZ, zijn daarom verplicht het gebruik van derivaten te melden. Ook als het derivaat wordt aangetrokken voor niet-geborgde leningen.
Het Isala-ziekenhuis is geen lid van het WFZ en staat daarom niet onder het hierboven beschreven toezicht. Om onverstandig gebruik binnen de gehele zorgsector te voorkomen wil ik een verbod op risicovolle derivaten wettelijk verankeren door middel van een voorziening in de WTZi. Vooruitlopend daarop heb ik al in 2014 met de banken afgesproken dat zij bij het verstrekken van derivaten aan zorginstellingen dezelfde beleidsregels hanteren als het WFZ.
Zijn er ziekenhuizen of andere zorginstellingen in Nederland die op dit moment te maken hebben met kapitaallastenproblematiek? Zo ja, welke ziekenhuizen of zorginstellingen zijn dit, hoe is deze problematiek ontstaan, hoe groot zijn de risico’s en wat zijn daarvan de gevolgen?
Ik houd geen toezicht op de financiële bedrijfsvoering van zorginstellingen.
Dit is primair de verantwoordelijkheid van achtereenvolgens de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht. Ik kan daarom geen uitspraak doen over de ontwikkeling van kapitaallasten binnen individuele instellingen.
Op welke wijze ziet u op dit moment toe op de financiële positie van ziekenhuizen?
In het verantwoordingssysteem van ziekenhuizen is vervat dat de accountant in het jaarverslag aangeeft als er sprake is van gevaar voor de continuïteit van de onderneming, ook moet de Raad van Toezicht het jaarverslag en de jaarrekening goedkeuren. De WMG schrijft daarnaast voor dat zorgverzekeraars afspraken moeten maken met zorgaanbieders over continuïteit van zorg. Zij dienen onderling af te spreken welke informatie daarvoor relevant is. Op basis van die informatie beschikt de zorgverzekeraar over een early-warning-systeem die hem in staat stelt om zijn wettelijke zorgplicht te vervullen. De verzekeraar moet in een vroeg stadium ook de NZA inlichten, omdat de NZA toeziet op de zorgplicht.
Deelt u de mening dat ondanks dat zorginstellingen niet direct in financiële problemen komen door het geblunder, er desondanks zinnig en zuinig met geld bestemd voor de zorg omgegaan dient te worden? Hoe gaat u hierop toezien?
Het is evident dat ook zorginstellingen zinnig en zuinig moeten omgaan met de beschikbare middelen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij achtereenvolgens de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van een instelling.
Wat vindt u van de houding van de banken in dit verhaal waarbij commissaris Steenbergen op de vraag of andere mogelijkheden geen optie waren, aangeeft dat «de banken niet in de rij stonden om betere alternatieven te bieden»?
Banken zijn private organisaties met eigen (commerciële) afwegingen. Zolang deze in lijn zijn met geldende wet- en regelgeving is het niet aan mij om hierover te oordelen. Wel ben ik al in 2014 met de banken in gesprek gegaan over het gebruik van derivaten in de zorg. Daarbij is overeengekomen dat zij bij het verstrekken van derivaten aan zorginstellingen – in de periode tot aan de realisatie van het wettelijke verbod op risicovolle derivaten – dezelfde beleidsregels hanteren als het eerdergenoemde WFZ. Daarmee wordt het ontstaan van zogenaamde «open posities» – zoals in het geval van Isala – in de toekomst te voorkomen.
Deelt u de mening dat de dubbelrol van de heer Bruggink, die ten tijde van de onderhandelingen zowel Chief Financial Officer (CFO) van Rabobank Nederland als toezichthouder bij het Isala-ziekenhuis was, ongewenst is en er een schijn van belangenverstrengeling heerst? Deelt u vervolgens de mening dat de heer Bruggink niet na twee jaar maar zich direct had moeten terugtrekken op het moment dat de deal in onderhandeling kwam? Kunt u uw antwoord toelichten?
De onafhankelijkheid van de interne toezichthouder is wettelijk verankerd in het uitvoeringsbesluit WTZi. Hierin is opgenomen dat het toezichthoudend orgaan zodanig samengesteld moet zijn dat de leden ten opzichte van elkaar, de dagelijkse en algemene leiding van de instelling en welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren. Deze wettelijke bepaling is verder uitgewerkt binnen de Zorgbrede Governancecode (ZGC). In de ZGC is onder meer opgenomen dat de Raad van Toezicht zelf verantwoordelijk is voor de besluitvorming over het oplossen van zaken waarbij een belangenverstrengeling aan de orde kan zijn bij leden van de Raad van Toezicht of de Raad van Bestuur.
Het Isala-ziekenhuis is in haar jaarverantwoording transparant geweest over de positie van dhr. Bruggink en de wijze waarop daarmee is omgegaan. Om belangenverstrengeling van de leden de Raad van Toezicht te voorkomen werkte het ziekenhuis volgens een speciaal protocol. Op basis van dit protocol kon de heer Bruggink niet deelnemen aan vergaderingen over de financiering van de nieuwbouw. Voor zover ik kan beoordelen, is dat ook niet gebeurd.
Welke regels gelden er in dit soort situaties precies als het gaat om (het voorkomen van) belangenverstrengeling?
Zie antwoord vraag 13.
Wat vindt u van de reactie van het Isala-ziekenhuis op het onderzoek en het artikel van Follow the Money?
Zie mijn antwoord op de vragen 1,2,3, & 4
De invoering van grenscontroles tijdens de Klimaattop in Parijs |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat de Franse autoriteiten hebben besloten gedurende de Klimaattop te Parijs van 13 november tot 13 december a.s. grenscontroles in te stellen en zo het vrije verkeer conform de Verdragen van Schengen te belemmeren? Zo ja, klopt de veronderstelling dat dit besluit is bedoeld als barrière voor demonstranten?
Staat het besluit om het Verdrag van Schengen op te schorten in verhouding tot het beoogde effect? In hoeverre zal het besluit tot invoering van grenscontrole bijdragen aan de handhaving van de openbare orde?
Deelt u de mening dat juist bij dit soort internationale overleggen ruimte moet worden geboden voor vreedzaam protest? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt gegarandeerd dat het internationaal erkende mensenrecht op demonstratie niet wordt ingeperkt?
Ja. De herinvoering van binnengrenscontroles is er niet op gericht om het demonstratierecht in te perken, maar om op te treden tegen mogelijke bedreiging van de openbare orde of de nationale veiligheid.
Bent u bereid bij uw Franse ambtsgenoten erop aan te dringen dat veiligheidsmaatregelen niet ten koste gaan van de mogelijkheden tot vreedzaam protest? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u bij uw Franse collega’s bepleiten om het recht van demonstratie te verdedigen?
Nee. Ik vertrouw erop dat Frankrijk zich aan zijn internationaalrechtelijke verplichtingen zal houden en het recht op vreedzaam protest niet zal inperken.
Overigens hecht ik eraan te benadrukken dat deze vragen werden gesteld vóór de aanslagen in Parijs van 13 november jl., en de beantwoording zich derhalve richt op de algemene procedures voor tijdelijke herinvoering van grenscontroles. Over de maatregelen in EU-verband naar aanleiding van de aanslagen wordt de Kamer per separate brief geïnformeerd.
De ingebruikname van de Julianakazerne voor de opvang van asielzoekers |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens het debat over de begroting voor Wonen en Rijksdienst 2016 dat de Julianakazerne te Den Haag nog niet in gebruik was genomen voor de opvang van asielzoekers, omdat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) daar nog naar kijkt?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe uw antwoord in dit debat zich verhoudt tot de antwoord van het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Den Haag, waarin het meldt dat zij geen verzoek heeft gekregen van het COA voor de ingebruikname van de Julianakazerne voor de opvang van vluchtelingen?2
Het COA staat open voor alle beschikbare locaties die voldoen aan de bouwkundige vereisten. Voor het openen van een locatie is het ook van belang dat er in een vroeg stadium overleg gevoerd wordt tussen het COA en een gemeente. Het COA doet pas een formeel verzoek aan een gemeente voor de ingebruikname van een bepaalde locatie als er overleg is geweest.
Met de gemeente Den Haag heeft eind augustus overleg plaatsgevonden over diverse locaties in Den Haag. Op basis van dat overleg heeft het COA het formele verzoek gedaan om op de locatie van het voormalig Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid noodopvang te organiseren. De gemeente Den Haag heeft aangegeven hiermee in te kunnen stemmen.
In zijn algemeenheid meld ik u nog dat de Minister voor Wonen en Rijksdienst het Rijksvastgoedbedrijf heeft gevraagd om mogelijke geschikte locaties in Rijksbezit aan het COA aan te bieden. Ook voor deze locaties geldt uiteraard dat, naast de bouwkundige geschiktheid, er overleg met de gemeente moet zijn geweest voordat het COA een formeel verzoek doet voor ingebruikname als COA-locatie. Dit geldt ook voor de Julianakazerne.
Waarom is door het COA niet verzocht om de Julianakazerne in gebruik te mogen nemen voor de opvang van vluchtelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft het COA wel een verzoek gedaan met betrekking tot het oude Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid? Wat maakt het ene pand geschikter dan het andere?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het COA te verzoeken alsnog een verzoek te doen voor het ingebruikname van de Julianakazerne? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De milieuvervuiling van bandengruis |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het Duitse en Noorse onderzoek naar autobandengruis in de lucht?1
Ja, ik ben bekend met een Noorse en Duitse studie naar bronnen van microplastics. In deze studie worden onder andere autobanden genoemd als bron van microplastics. De emissies naar lucht worden in deze studies niet expliciet beschreven.
Klopt de schatting voor de Nederlandse situatie in het NOS-artikel? Zo nee, wat is een realistische schatting?
Er zijn geen metingen beschikbaar van autobandenslijtstof in oppervlaktewater. De hoeveelheid van 1.000 ton per jaar, die in het NOS artikel wordt genoemd, is een onzekere schatting op basis van modelberekeningen. Een deel van het autobandenslijtstof gaat als fijnstof de lucht in en een groot deel van het slijtstof blijft naar verwachting achter in het ZOAB asfalt (op snelwegen) of in de bodem van de wegbermen. Het resterende deel van het autobandenslijtstof komt direct of indirect (via de riolering) in het oppervlaktewater terecht.
In de zuiveringsinstallaties wordt een deel van de microplastics tegengehouden. Het zuiveringsrendement voor deze deeltjes in de installaties is nog erg onzeker want variabel en van vele factoren afhankelijk.
Is het bekend hoeveel slijtstof afkomstig van andere vormen van slijtage van auto’s (bijvoorbeeld remschijven) jaarlijks vrijkomt in Nederland?
Naast autobandenslijtage dragen rem- en wegdekslijtage bij aan de emissies van slijtstof door het wegverkeer. Op basis van modelberekeningen voor het jaar 2012 wordt de hoeveelheid remslijtagestof geschat op circa 1.100 ton2, waarvan mogelijk 99 ton3 uit kunststof bestaat. De wegdekslijtage werd geschat op circa 1.100 ton fijn stof (deeltjes kleiner dan 10 micrometer). Het aantal experimentele data (metingen) dat ten grondslag ligt aan de berekeningen is beperkt.
Is het mogelijk om vervolgonderzoek te doen naar de gevolgen voor mens en milieu van het vrijkomen van bandengruis en ander slijtstof van auto’s in Nederland? Kunnen hierbij de indirecte gevolgen betrokken worden, zoals het afspoelen naar het water waarmee het stof uiteindelijk in ons voedsel terecht komt?
Het is van belang – gezien de onzekerheden in de data – dat de emissies van bandenslijtage en andere slijtstof van wegvoertuigen (en van het wegdek) beter in beeld worden gebracht, inclusief het aandeel van microplastics hierin. Mogelijke oplossingen worden bekeken in een RIVM-onderzoek naar drie bronnen van microplastics namelijk autobanden, schurende reinigingsmiddelen en verf. Dit onderzoek is naar verwachting in februari 2016 gereed. Welke maatregelen andere landen nemen is mij niet bekend.
Welke mogelijke oplossingen zijn er voor dit probleem? Welke maatregelen nemen omringende landen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het eerstvolgende Algemeen overleg Leefomgeving?
Ja.
De opening van een nevenvestiging van de RUG in China |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het artikel «Chinese uitbreiding Groningse universiteit is in landsbelang»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel over het inrichten van een universiteitscampus van de RUG in het Chinese Yantai. Het artikel gaat in op een aantal belangrijke vraagstukken rondom dit initiatief waarover ik met de RUG in overleg ben.
Vindt u het verstandig dat de voorzitter van het College van Bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) een nevenvestiging opent in de Chinese stad Yantai?
In mijn visiebrief over de internationale dimensie van het ho en mbo (Tweede Kamer 2013/2014, 22 452 nr. 41), heb ik aangegeven mogelijkheden te willen scheppen voor het volledig in het buitenland aanbieden van Nederlandse opleidingen (transnationaal onderwijs). Dit op basis van de bestaande wettelijke ruimte in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Over de mogelijkheden van transnationaal onderwijs wordt ook internationaal veel gesproken, bijvoorbeeld in de OJCS-raad van 20 en 21 mei 2014. Ik heb in dit overleg de Nederlandse ambities toegelicht en benadrukt dat er geen enkele twijfel mag zijn over de kwaliteit van het onderwijs dat in het buitenland wordt aangeboden.
Het initiatief van de RUG sluit aan op de ruimte die ik wil bieden voor transnationaal onderwijs. Wel is het noodzakelijk dat de RUG hiervoor een breed draagvlak heeft binnen de instelling en dat de RUG voldoet aan alle geldende regelgeving. Ik heb in mijn visiebrief aangegeven per AMvB nadere voorwaarden te stellen waarbinnen initiatieven voor transnationaal onderwijs moeten passen. De plannen van de RUG lopen op deze AMvB vooruit, maar zullen binnen deze randvoorwaarden moeten passen.
Hoeveel kosten zijn reeds gemaakt en hoeveel arbeidsuren zijn reeds besteed aan dit project? Wat zijn bijvoorbeeld de kosten van het zeven keer op en neer reizen naar China door de bestuursvoorzitter?
De RUG heeft mij aangegeven budget te hebben gereserveerd voor de opstartkosten, in 2015 gaat het om een bedrag van € 500.000. Dit zijn private middelen, zie ook het antwoord op vraag 5. Tot 13 november 2015 zijn 2.717 uren aan dit project toegeschreven. Daarnaast is in totaal € 77.000 euro gebruikt voor onder meer advieskosten, reiskosten en vertaalwerkzaamheden. De reiskosten betreffen alle reizen van medewerkers die bij de voorbereiding betrokken zijn.
Klopt het dat er nog 25 miljoen euro voor de campus moet worden opgehaald bij het bedrijfsleven? Is deze financieringsconstructie geoorloofd? Zo ja, vindt u dat wenselijk?
De RUG heeft aangegeven in gesprek te zijn met een breed scala aan bedrijven om 25 miljoen euro op te halen. Deze middelen zijn bedoeld voor het opbouwen van een onderzoeksinfrastructuur, flankerend aan het onderwijs dat in Yantai wordt ontwikkeld. Ook indien deze 25 miljoen niet volledig wordt gevonden kan het onderwijs financieel gezien doorgang vinden en wordt de onderzoekscapaciteit in een lager tempo gerealiseerd.
De inzet van publieke middelen (bekostiging) voor transnationaal onderwijs is niet toegestaan. Inzet van private middelen is niet aan deze beperkingen gebonden. Ik heb geen bezwaar tegen de inzet van private middelen voor onderwijs en onderzoek, ook als deze in het buitenland plaatsvinden.
Kunt u een helder overzicht geven van alle financiële risico’s van deze deal, opdat wordt voorkomen dat de belastingbetaler straks mag opdraaien voor een fiasco?
De RUG brengt momenteel, mede op verzoek van de medezeggenschapsraad, alle financiële risico’s in kaart. Uitgangspunt is dat er op geen enkele wijze Nederlandse publieke middelen worden ingezet voor transnationaal onderwijs. Dit sluit bijvoorbeeld ook voorfinanciering vanuit publieke middelen uit. Ook eventuele financiële risico’s dienen te worden afgedekt door private middelen of publieke middelen uit het buitenland. Daarom zal de opbouw van de UGY plaatsvinden vanuit een nog op te richten Chinese rechtspersoon. Aanstellingen en andere kosten worden zoveel mogelijk direct bij UGY geplaatst, zodat het financiële risico op betalingsverkeer niet bij de RUG ligt. Kosten voor gedetacheerde RUG-medewerkers en RUG-gastdocenten evenals RUG-kosten die te maken hebben met werving van staf, kwaliteitsborging en accreditatie ten behoeve van UGY, zullen door UGY volledig worden vergoed. Hiermee beperkt het financiële risico van de RUG zich tot de kosten die zij maakt in de voorbereiding van UGY, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zijn dit private middelen. Over de financiële kant van een branchecampus in Yantai, alsmede over eventuele financiële risico’s, vindt overleg plaats tussen de RUG en mijn ministerie.
Wat is er precies getekend vorige week in aanwezigheid van Koning Willem-Alexander, de Chinese president en de heer Poppema? Bent u bereid dit contract openbaar te maken?
Het getekende document is een «Agreement on Establishing Yantai Groningen University», waarbij drie partijen, de China Agricultural University, het Yantai Municipal People’s Government en de RUG een nadere invulling gaven aan de in maart 2015 getekende Memorandum of Understanding. Daarbij zijn tussen deze drie partijen de wederzijdse verantwoordelijkheden en verplichtingen afgesproken teneinde de UGY op te richten. Zie ook http://www.rug.nl/news-and-events/news/archief2015/nieuwsberichten/1104agreementonestablishingyantaigroningenuniversity.pdf
De MoU is vooraf met mijn ministerie gewisseld. Wel is het slechts een tussenstap, voorafgaand aan een definitief «go-besluit» zijn afspraken op veel andere punten nodig. OCW heeft, in tegenstelling tot wat in het artikel staat, geen businesscase goedgekeurd. Een businesscase is nog in ontwikkeling, tussendocumenten zijn wel gedeeld.
Klopt het dat het collegegeld voor deze campus 12.000 euro bedraagt? Hoe voorkomt u dat de opleidingen uitsluitend toegankelijk zijn voor rijke inwoners?
Transnationaal onderwijs moet, zoals ik in mijn visiebrief heb aangegeven, privaat bekostigd worden om weglek van publieke middelen te voorkomen. De RUG is dus genoodzaakt om (kostendekkend) instellingscollegegeld te vragen aan studenten. Naar schatting komt het collegegeld voor de opleidingen in Yantai inderdaad uit rond de 12.000 euro per jaar De hoogte van het collegegeld is vergelijkbaar met dat van de Chinese vestigingen vanuit de universiteiten van Nottingham en Liverpool en ook met de instellingscollegegelden die de Nederlandse universiteiten gemiddeld vragen aan niet-EER studenten. De toegankelijkheid van het hoger onderwijs, en de diversiteit van de studentenpopulatie, zijn uiteraard belangrijk. De RUG heeft aangegeven faciliteiten te ontwikkelen om het onderwijs ook voor minder draagkrachtige studenten toegankelijk te houden, bijvoorbeeld met een beurzenprogramma dat nog nader uitgewerkt zal worden.
Vindt u de daling van het aantal studenten in Nederland een goed argument om een campus in China te beginnen? Deelt u de mening dat deze redenering een gevolg is van perverse prikkels in de bekostiging?
Ik deel deze mening niet. De meerwaarde van transnationaal onderwijs zie ik vooral in het versterken van internationale netwerken, het positioneren van het Nederlands hoger onderwijs in het buitenland en het vergemakkelijken van uitwisseling van studenten en docenten. Een eventuele daling van het aantal Nederlandse studenten kan op zichzelf geen reden zijn om te starten met transnationaal onderwijs. China is een belangrijke speler op de internationale onderwijsmarkt en ik zie de meerwaarde van het opbouwen van structurele samenwerkingsverbanden met andere landen, zoals China. De vormgeving van de bekostiging in Nederland staat hier in mijn ogen los van, te meer aangezien Chinese studenten van buiten de EER komen en dus nooit in aanmerking komen voor de bekostiging.
Kan een verhoging van de vaste voet in de bekostiging van universiteiten de genoemde concurrentiestrijd om studenten voorkomen?
Instellingen zullen, ongeacht de vormgeving van de bekostiging, altijd proberen de beste studenten binnen te halen en daarnaast ook altijd belang hebben bij het aantrekken van voldoende studenten. Een verhoging van de vaste voet ten koste van bekostiging op basis van studentenaantallen zal theoretisch gezien leiden tot een kleinere prikkel tot het aantrekken van studenten. Het is echter te eenzijdig om variabele bekostiging louter in negatieve termen als concurrentiestrijd te duiden. Een bekostigingssystematiek waarin een gedeelte is gekoppeld aan het aantal studenten geeft ook een prikkel om de voorkeuren van die studenten beter te accommoderen in het onderwijs.
Kunt u dit megalomane plan van het College van Bestuur nog tegenhouden? Bent u voornemens dat te doen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik geen reden om de Yantai-ambities van de RUG een halt toe te roepen. De RUG is momenteel in de uitwerkingsfase en er zijn nog teveel onduidelijkheden om een integrale afweging te kunnen maken over het doorgaan. Ik heb met het College van Bestuur afgesproken dat er overleg plaatsvindt met mijn ministerie voordat er een definitief besluit wordt genomen over de start van deze branche-campus. Indien ik twijfel aan de wenselijkheid van dit initiatief, of wanneer het ernaar uit ziet dat de plannen kwalitatief of financieel onvoldoende geborgd zijn, zal ik ingrijpen.
Is deze campus in lijn met de wet, die stelt dat Nederlandse hoger onderwijsinstellingen alleen een diploma mogen uitreiken aan studenten die een bepaalde tijd in Nederland hebben gestudeerd? Vindt u het wenselijk dat de RUG diploma's uitreikt aan studenten die nooit in Nederland zijn geweest?
Het volledig in het buitenland aanbieden van Nederlandse opleidingen is nu niet toegestaan, maar heeft al een wettelijke basis in de WHW. De mogelijkheid van transnationaal onderwijs wordt pas gecreëerd bij de inwerkingtreding van de AMvB waarin nadere voorwaarden voor transnationaal onderwijs zijn vastgesteld. De plannen van de RUG in Yantai lopen op deze wijziging vooruit en zullen uiteindelijk binnen de nadere voorwaarden van deze AMvB moeten passen. Hierover ben ik in overleg met de RUG. Zoals ik in mijn visiebrief heb aangegeven, wil ik het mogelijk maken om opleidingen volledig in het buitenland aan te bieden en daarmee Nederlandse diploma’s uit te reiken aan studenten die niet in Nederland zijn geweest. Overigens wordt aan de huidige regelgeving voldaan indien universiteiten en hogescholen minimaal een kwart van de opleiding in Nederland aanbieden. Het opzetten van een campus in het buitenland en het deels aanbieden van een Nederlandse opleiding in het buitenland is dus nu al mogelijk.
Klopt het dat de Universiteitsraad in juni groen licht heeft gegeven voor de campus, terwijl leden ervan stellen dat nooit toestemming is gegeven om «een akkoord» te sluiten? Heeft de medezeggenschap wettelijk instemmingsrecht over het akkoord rond de campus?2
Volgens de RUG is tijdens de universiteitsraadvergadering van 25 juni 2015 uitgebreid gesproken over het voornemen een branchecampus in Yantai te starten. In die vergadering is door de universiteitsraad, vooruitlopend op het nieuw vast te stellen instellingsplan 2015 – 2020 van de RUG, ingestemd met de strategische keuze voor het principe van een branchecampus in algemene zin en meer specifiek met de keuze voor een branchecampus in Yantai. Op het Instellingsplan komt de universiteitsraad instemmingsrecht toe. Vooruitlopend op het instellingsplan heeft het College van Bestuur van de RUG de universiteitsraad ook instemmingsrecht gegeven op de strategische keuze voor een branchecampus, die vervolgens in meerderheid heeft ingestemd.
Deelt u de mening dat het – vanuit democratisch perspectief – nogal zorgelijk is dat (oud) leden van de Universiteitsraad zich «vernacheld» voelen en aangeven dat er «niet is geprobeerd een koers te kiezen die meer draagvlak creëert»?
Ik vind het zorgelijk dat deze indruk bestaat en heb bij de RUG het belang van breed draagvlak vanuit de medezeggenschap benadrukt. De RUG heeft mij aangegeven dat haar medezeggenschapsraden zowel op centraal als decentraal niveau continu worden betrokken bij het besluitvormingsproces over Yantai. Alle informatie die beschikbaar is wordt gedeeld met de betrokken faculteitsraden en de universiteitsraad. Daarnaast spreekt het college van bestuur meerdere keren per maand met de universiteitsraad over de plannen.
Deelt u de mening dat alle relevante documenten (waaronder business case, tijdsplanning en een duidelijk go/no go moment) tijdig overlegd moeten worden aan de Universiteitsraad, om de medezeggenschap bij deze verstrekkende beslissing volwaardig tot zijn recht te laten komen?
Ja, deze opvatting deel ik. Goede informatievoorziening is een randvoorwaarde voor effectieve medezeggenschap.
Klopt het dat uw ministerie twee keer om een business case heeft gevraagd aan het College van Bestuur? Bestaat er een business plan voor het openen van deze campus? Heeft het ministerie het business plan goedgekeurd?
De RUG werkt momenteel aan een businesscase en is hierover in overleg met medewerkers van mijn ministerie. Ik heb met de RUG afgesproken dat zij alle benodigde informatie over het initiatief met mij delen om een afweging te kunnen maken van de risico’s. Er is nog geen definitieve businesscase en, in tegenstelling tot wat in het artikel is opgenomen, heb ik dus ook geen businesscase goedgekeurd.
Wanneer komt er een go/no-go moment voor deze campus?
De RUG laat een go/no-go besluit mede afhangen van de waarborgen op de volgende aspecten:
Wanneer dit besluit genomen kan worden, is afhankelijk van de afspraken die de RUG met haar Chinese partners maakt.
Deelt u deze mening van de Universiteitsraad: «The current discussion is often focused on the minute details of this huge plan which are proving impossible to predict making the whole process very frustrating and negative for everyone involved»?3
Het uitwerken van de plannen voor een branchecampus is uiterst complex vanuit juridisch, financieel en bestuurlijk oogpunt. Dit is helaas onontkoombaar. Ik vind het van belang dat de RUG voor dit initiatief draagvlak heeft van de medezeggenschap, zowel op de hoofdlijnen als waar nodig op de details. Dat vraagt een zorgvuldig proces. Ik heb de RUG gevraagd om hier extra op te letten en de RUG heeft dit toegezegd.
Hoe oordeelt u over de conclusie van een adviescommissie van de faculteit Economie en Bedrijfskunde, die de opening van de campus in Yantai een «sprong in het diepe» noemt, onder andere omdat een «deugdelijk businessplan ontbreekt»?
Ik laat het graag aan de RUG om in gesprek te gaan met deze adviescommissie over haar conclusies. Wel heb ik de RUG gevraagd om dergelijke signalen zeer serieus te nemen en actief met elkaar in gesprek te blijven in dit proces. De RUG heeft mij aangegeven dat er meerdere informatiebijeenkomsten georganiseerd blijven worden voor betrokken faculteiten, de universiteit en haar medewerkers en studenten.
Vindt u het aanvaardbaar dat deze campus wordt geopend in een land waar de academische vrijheid en de vrijheid van meningsuiting stelselmatig met voeten worden getreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderwijs kan bij uitstek bijdragen aan ontwikkeling en emancipatie van nieuwe generaties. Het verbinden van nationaliteiten binnen een international classroom kan daar sterk aan bijdragen, zoals nu al bij de 7.000 Chinese studenten die in Nederland studeren. Maar ook door in China onderwijs aan te bieden dat de Nederlandse kernwaarden rondom academische vrijheid en vrijheid van meningsuiting belichaamt, kan vooruitgang worden geboekt op dit terrein. Evenals de RUG ben ik van mening dat aan de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs, evenals dergelijke kernwaarden, geen enkele concessie mag worden gedaan. Hierover moeten heldere afspraken worden gemaakt tussen de RUG en Chinese partners.
Hoe oordeelt u over het plan van de University Campus Fryslân, waarbij de RUG een overeenkomst heeft getekend met Provincie Fryslân en gemeente Leeuwarden om in Leeuwarden meerdere opleidingen aan te bieden? Klopt het dat miljoenenverliezen worden geleden als de verwachte studentaantallen uitblijven? Heeft de medezeggenschap instemmingsrecht op dit plan?
Met de provincie Friesland en de gemeente Leeuwarden zijn afspraken gemaakt over de dekking van de ontwikkel- en aanloopkosten. Voor alle opleidingen in Nederland geldt dat als de studentaantallen lager zijn dan verwacht dat er dan tijdig passende maatregelen moeten worden genomen. Er is nog geen overeenkomst getekend. Er zijn schriftelijke afspraken gemaakt, vastgelegd in een overeenkomst, die echter nog moeten worden voorgelegd aan de volksvertegenwoordigingsorganen van de provincie en de gemeente. Het ontwikkelplan van RUG / Campus Fryslân is ter advisering aan de universiteitsraad voorgelegd. Pas nadat dit traject is doorlopen, kan de overeenkomst worden getekend.
Deelt u de mening dat «de universiteit zich uiteindelijk ook moet gedragen als een bedrijf» onder andere omdat de concurrentie om studenten «moordend» gaat worden? Is een bestuurder met een dergelijke visie wat u betreft een voorbeeld van goed bestuur? Zo nee, wat doet u om dit te veranderen?
Onderwijs is een publieke taak en bestuurders dienen hier recht aan te doen. Ik vind dus niet dat universiteiten zich moeten gedragen als bedrijf. Tegelijkertijd zijn er uiteraard wel veel parallellen tussen onderwijsinstellingen en bedrijven. Het voeren van een professionele bedrijfsvoering, de universiteit als werkgever, inzet op ondernemerschap, verbinding van het onderwijs met het bedrijfsleven zijn van belang voor het goed functioneren van een universiteit. Ook voltrekken de ontwikkelingen in het hoger onderwijs zich op een mondiaal toneel en dienen Nederlandse onderwijsinstellingen hier optimaal op in te spelen. Bestuurders dienen hier een goede balans in te vinden en de medezeggenschap en Raad van Toezicht dienen hierop toe te zien.
Het bericht dat slachtoffers van loverboys op kosten van de belastingbetaler geholpen kunnen worden in Turkije |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat kinderen met (zware) psychische problematiek of die het slachtoffer zijn van loverboys, op kosten van de belastingbetaler, nu geholpen kunnen worden door een particuliere jeugdzorginstantie in Turkije?1
Kinderen met (zware) psychische problematiek of die slachtoffer zijn van loverboys moeten kunnen rekenen op kwalitatief goede hulp. Gemeenten zijn hier verantwoordelijk voor. Gemeenten kopen jeugdhulp in voor jeugdigen die hulp en opvang nodig hebben. Mij is vooralsnog niet gebleken dat gemeenten bij deze organisatie jeugdhulp hebben ingekocht of daarover met deze organisatie afspraken hebben gemaakt. De informatie over welke relaties er zijn tussen gemeenten en aanbieders wordt niet landelijk bijgehouden.
In hoeverre heeft de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) toezicht op deze particuliere jeugdzorginstantie? Wat zijn de uitkomsten van dit inspectietoezicht?
Zoals ik eerder heb geantwoord op de kamervragen over Stoploverboys.nu (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 175) is de Inspectie alleen bevoegd toezicht te houden op organisaties of zelfstandig werkende hulpverleners die jeugdhulpaanbieder zijn in de zin van de Jeugdwet. Als een aanbieder buiten de verantwoordelijkheid van de gemeente om hulp aanbiedt, dan is de Inspectie niet bevoegd toezicht te houden.
Wanneer de Inspectie Jeugdzorg geen toezicht houdt op deze particuliere jeugdzorginstantie in het buitenland, wie of wat houdt dan wel dat toezicht?
Zoals gezegd wordt op een particuliere instelling die buiten de verantwoordelijkheid van de gemeente om hulp aanbiedt, door de Inspectie geen toezicht gehouden.
Wanneer een gemeente een buitenlandse aanbieder contracteert zijn de kwaliteitseisen van de Jeugdwet hiermee ook van toepassing. Deze kwaliteitseisen kunnen niet door een Nederlandse inspectie in een ander land worden gecontroleerd of afgedwongen. De toezichthouder in het desbetreffende land is in principe verantwoordelijk voor toezicht op de verleende hulp in dat land.
In hoeverre gelden de eerder gestelde kwaliteitsmaatstaven buitenlands zorgaanbod die opgesteld zijn naar aanleiding van de wens van de gehele Kamer om te komen tot kwaliteitseisen, en de toenmalige Minister voor Jeugd en Gezin die hiertoe de opdracht heeft gegeven?2
Zoals bij vraag 3 is aangegeven zijn de kwaliteitseisen van de Jeugdwet van toepassing als een gemeente een buitenlandse aanbieder contracteert, maar is toezicht niet mogelijk.
In 2010 heeft een werkgroep onder leiding van het Interprovinciaal Overleg gewerkt aan kwaliteitsmaatstaven voor buitenlands zorgaanbod in de jeugdzorg. Deze kwaliteitsmaatstaven hadden betrekking op hulpverlening aan jeugdigen die buiten Nederland wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een Nederlandse zorgaanbieder. Deze afspraken hadden betrekking op de oude situatie van provinciaal gefinancierde jeugdzorg en zijn niet van toepassing op jeugdhulp die op grond van de Jeugdwet wordt ingezet door gemeenten.
In het geval van Turkijezorg gaat het voor zover nu nagegaan kan worden overigens niet om een zorgaanbieder die onder verantwoordelijkheid van een Nederlandse zorgaanbieder hulp verleent.
Zijn er gemeenten die een subsidierelatie hebben met deze organisatie of een indicatie hiervoor hebben afgegeven? Zo ja, welke gemeenten zijn dat en hoe vaak is dit gebeurd?
Zie het antwoord op vraag 1.
Klopt hetgeen Turkijezorg stelt op haar website, dat de kosten voor deze zorg vergoed worden via de zorgverzekeraar of middels een indicatie afgegeven door een indicatiesteller? Hoe vaak is dit gebeurd?
Op de website van Turkijezorg wordt gesteld dat deze organisatie hulp verleent aan kinderen met psychische problemen, bij loverboyproblematiek, verstandelijk beperkte kinderen en bij thuiszitproblematiek. Dit betreft de hulp voor jeugdigen onder de 18 jaar die nu onder de verantwoordelijkheid van gemeenten valt. Deze zorg valt sinds 1 januari 2015 niet (meer) onder de zorgverzekeringswet.
Als het gaat om de zorg voor kinderen met een ernstige beperking kan deze zorg (deels) onder de Wet Langdurige Zorg (WLZ) vallen. Vergoeding van kosten van Wlz-zorg verleend buiten Europa is in beginsel niet mogelijk, tenzij de zorgplicht van de verzekeraar in het geding is (dat wil zeggen dat de zorg niet tijdig in Nederland kan worden verstrekt). Het komt mij voor dat van een zodanige situatie geen sprake is.
Hoeveel kinderen met een ondertoezichtstelling (OTS) of voogdijmaatregel zijn er al geholpen door Turkijezorg?
Voor zover mij bekend worden en zijn er op dit moment geen kinderen aan wie Turkijezorg jeugdhulp verleent en dus ook geen kinderen met een OTS of voogdijmaatregel.
Klopt het dat Turkijezorg niet staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel?3 Kunt u aangeven welke bestuursleden en leden van de raad voor toezicht er werkzaam zijn voor Turkijezorg?
Het klopt dat Turkijezorg niet voorkomt in het register van de Kamer van Koophandel. Mij is niet bekend wie de bestuursleden en leden van de Raad van toezicht zijn van deze particuliere organisatie Turkijezorg.
Deelt u de mening dat als kinderen jeugdzorg nodig hebben en er is een voorliggende voorziening in Nederland beschikbaar, zij ook het beste in Nederland geholpen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Bij kinderen met psychische problemen, of kinderen die slachtoffer zijn van loverboys/menshandel gaat het om zware problematiek. Zij moeten kunnen rekenen op passende en kwalitatief goede zorg. Gemeenten hebben hiervoor contracten afgesloten met zorgaanbieders in Nederland. Op het Nederlandse zorgaanbod is toezicht vanuit de Inspectie.
Daarnaast is het in de meeste gevallen juist wenselijk dat deze hulp lokaal, dichtbij en in aansluiting op de leefsituatie van de jeugdige en zijn of haar gezin georganiseerd kan worden.
Het ontbreken van controle op de kwaliteit van de jeugdhulp door de Nederlandse inspectie, vind ik een belangrijke reden om hier geen gebruik van te maken.
Zijn er nog meer van dit soort particuliere instellingen in Turkije of andere landen (anders dan Nederland) die via deze wijze opereren en kunt u hiervan een overzicht geven? Zo nee, waarom niet?
Of er meer particuliere instellingen zijn die zonder verbonden te zijn aan een zorgaanbieder in Nederland, hulp aan jeugdigen willen verlenen en zich daarvoor richten op Nederlandse ouders en jongeren, is mij niet bekend.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Wetgevingsoverleg Jeugdzorg op 16 november 2015?
Het is niet mogelijk gebleken de vragen voor 16 november 2015 te beantwoorden.
Kunt u tevens alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Universiteiten gebruiken keuzecheck om student af te wijzen' |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Universiteiten gebruiken studiekeuzecheck om student af te wijzen»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat het niet alleen onwettelijk, maar ook onwenselijk is dat universiteiten de studiekeuzecheck als sluipweg gebruiken om studenten te selecteren? Zo nee, waarom niet?
Laat ik vooropstellen dat de studiekeuzecheck een instrument is om een betere match tussen de student en de opleiding te bereiken. De studiekeuzecheck is nadrukkelijk geen instrument voor selectie. Hogescholen en universiteiten mogen studenten die zich uiterlijk op 1 mei hebben aangemeld, niet weigeren vanwege de resultaten van de studiekeuzecheck.
Op basis van de studiekeuzecheck geeft de hogeschool of universiteit feedback aan de deelnemer. Hieraan kan de hogeschool of universiteit een positief of negatief advies koppelen, maar dat advies is voor een student die zich tijdig heeft aangemeld, niet bindend. Ik heb geen enkel signaal ontvangen van weigering van studenten na de studiekeuzecheck.
Het artikel van de NOS verwijst naar de website van de Keuzegids. Uit navraag blijkt dat er geen specifiek onderzoek is gedaan naar matching maar dat de bewering is gebaseerd op incidentele meldingen. Beide meldingen zijn op mijn verzoek doorgestuurd. Een van deze signalen was al lang opgelost (student had niet begrepen dat hij toelatingsrecht had ondanks negatief advies; hij studeert inmiddels al aan de opleiding van zijn keuze). Het andere signaal heb ik doorgestuurd naar de inspectie met het verzoek hiernaar te kijken.
Verder heb ik geen signalen ontvangen van misbruik van de studiekeuzecheck. De VH en VSNU herkennen de signalen uit het nieuwsbericht niet. De ISO heeft, afgezien van het signaal dat ik al naar de inspectie heb doorgestuurd, net als de LSVb geen nieuwe concrete signalen genoemd van niet correctie informatie op de website of in Studiekeuze123. Wel zien zij niet correcte communicatie als mogelijk risico bij de studiekeuzecheck. De LSVb is van plan daar volgend jaar onderzoek naar te doen.
Overigens ben ik van mening dat de hogescholen en universiteiten zeer voortvarend te werk zijn gegaan met de studiekeuzecheck. In de komende jaren gaat het erom te leren van deze eerste ervaringen. Ik ga ervan uit dat zij zich daarbij houden aan correcte voorlichting aan de studiekiezers.
Uit onderzoek komt het beeld naar voren dat de studiekeuzecheck over het algemeen een positieve bijdrage levert aan de keuze van de studiekiezer2.
Op grond van bovenstaande zie ik geen reden tot zorg. Niettemin zal ik de ontwikkelingen en de signalen die zich voordoen bij de studiekeuzecheck goed blijven volgen.
Heeft u ook andere signalen ontvangen van universiteiten die op oneigenlijke wijze studenten proberen te weren? Zo ja, welke?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat studenten op deze manier niet ontmoedigd kunnen worden door universiteiten om de studie van hun keuze, ondanks een negatief studiekeuzeadvies, te gaan volgen?
Elk najaar stuur ik een brief naar de aanstaande studenten waarin ik hen onder andere erop wijs dat het studiekeuzeadvies niet bindend is voor tijdig aangemelde studenten. Die brief plaats ik ook op de website van de rijksoverheid3, ik schenk er aandacht aan in de Nieuwsbrief VO en ik stuur de brief digitaal naar de andere relevante partijen (LAKS, JOB, ISO, LSVb, decanenverenigingen, VSNU, Vereniging hogescholen, VO-raad, MBO-raad).
Bent u voornemens om universiteiten die door middel van de studiekeuzecheck studenten proberen te ontmoedigen hun voorkeursstudie te volgen hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Universiteiten mogen studenten niet weigeren die zich tijdig (uiterlijk op 1 mei) hebben aangemeld en hebben meegedaan aan de studiekeuzecheck. Ze mogen hen wel een advies geven. Het kan voorkomen dat dat advies negatief is voor die opleiding. Dat past in de redenering van het instrument studiekeuzecheck om tot een betere matching te komen. Overigens kunnen studenten een mogelijk negatief advies als ontmoediging interpreteren, maar komt het ook voor dat zij daar juist extra door gemotiveerd worden om de studie van meet af aan serieus te nemen.
Als instellingen zich daarbij niet aan de wet houden, dan zullen zij daarop worden aangesproken.
Is deze handelwijze van universiteiten mede het gevolg van rijksbeleid waarbij universiteiten door middel van financiële prikkels gestimuleerd worden om studenten sneller te laten studeren, waardoor zij geneigd zijn om zoveel mogelijk studenten te selecteren die nominaal af zullen studeren?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik al aangegeven dat ik maar een enkel signaal heb ontvangen van mogelijk misbruik van de studiekeuzecheck om te selecteren. Het algemene beeld is dat de studiekeuzecheck een positieve bijdrage levert aan de keuze van de student. In de monitor beleidsmaatregelen 2015, die ik volgend jaar zal uitbrengen, zal ik nader ingaan op de mogelijke effecten van de studiekeuzecheck.
Een niet-aanvalspact tussen Europa en China op het gebied van cyber |
|
Wassila Hachchi (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Russen op de loer in de Noordzee»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse speciaal ambassadeur voor cyberkwesties onderhandelt over een digitaal niet-aanvalsverdrag tussen Europa en China?
Nee. De Speciaal Gezant voor internationaal cyberbeleid, Dr. Uri Rosenthal, is aangesteld om de resultaten van de Global Conference on Cyberspace uit te dragen en de Nederlandse visie van een vrij, open en veilig internet te bevorderen.
In die hoedanigheid heeft de Speciaal Gezant op 26 en 27 oktober jl. deelgenomen aan een informele dialoog tussen vertegenwoordigers van Europese landen, denktanks en universiteiten en hun Chinese tegenhangers om tot een beter inzicht in de wederzijdse posities te komen. In dat licht is o.a. gesproken over internet governance, cyberspace en internationale veiligheid en de digitale economie.
Tijdens deze dialoog zijn ook de wederzijdse visies toegelicht op het recente rapport van een VN werkgroep over cyberspace en internationale veiligheid, waarin onder meer de gedragsnorm wordt neergelegd dat een Staat geen ICT-activiteit zou moeten uitvoeren of ondersteunen die leidt tot opzettelijke beschadiging van vitale infrastructuur. Dit is waar het citaat van de Speciaal Gezant in het bericht in de Telegraaf aan refereerde.
Het kabinet is, zoals onder andere aangegeven in de Kamerbrief over het Cyber Security Beeld Nederland van 14 oktober jl. (26 643, nr. 369), bezorgd over het feit dat geopolitieke spanningen zich steeds vaker manifesteren in (dreigende) inbreuken op digitale veiligheid. In dat opzicht ziet het kabinet het streven naar normen voor verantwoordelijk gedrag als een vorm van conflictpreventie en steunt de bereikte internationale consensus op dit gebied. Het kabinet draagt ook actief bij aan de totstandkoming en implementatie van zulke gedragsnormen, maar tijdens de informele dialoog op 26 en 27 oktober jl. is niet onderhandeld over soortgelijke afspraken tussen China en Europa.
Met welke redenen wordt onderhandeld over een digitaal niet-aanvalsverdrag tussen Europa en China?
Op welke termijn zou er sprake (moeten) zijn van een digitaal niet-aanvalsverdrag tussen Europa en China?
Kunt u de aard en inhoud van het digitaal niet-aanvalsverdrag tussen Europa en China toelichten?
Wat voor soort aanvallen zouden vallen onder het digitaal niet-aanvalsverdrag?
Waarom is er een speciaal gezant namens de regering die onderhandelt over een digitaal niet-aanvalsverdrag tussen Europa en China?
Namens wie precies onderhandelt de Speciaal Vertegenwoordiger Cyber over een digitaal niet-aanvalsverdrag tussen Europa en China, en op basis van welk mandaat?
Hebben andere landen ook speciaal vertegenwoordiger cyber, dan wel onderhandelaars, voor een digitaal niet-aanvalsverdrag tussen Europa en China?
Welke landen in Europa zouden deelnemen aan het digitaal niet-aanvalsverdrag tussen Europa en China?
Bent u bereid de Kamer regelmatig te informeren over de voortgang inzake de onderhandelingen over een digitaal niet-aanvalsverdrag tussen Europa en China?
De arbeidsomstandigheden bij Klesch Aluminium Delfzijl |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onderzoek naar arbeidsomstandigheden bij Klesch»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van de FNV dat er sprake zou zijn van «erbarmelijke omstandigheden» in de fabriek Klesch Aluminium Delfzijl?
Ik oordeel niet over de concrete feiten en omstandigheden van het individuele geval. Volgens de Arbeidsomstandighedenwet mogen werkzaamheden geen gevaren opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer. Het is de taak van de werkgever om te zorgen voor goede arbeidsomstandigheden en om – met instemming van de werknemers – de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven.
Wat is uw reactie op het voornemen om een stuurgroep de arbeidsomstandigheden bij Klesch Aluminium Delfzijl te laten onderzoeken?
Ik juich toe dat er een stuurgroep is geformeerd om de mogelijke problemen te onderzoeken en om gezamenlijk tot een eventuele oplossing te komen. Dit betekent dat de werkgever zijn verantwoordelijkheid serieus neemt om te zorgen voor goede arbeidsomstandigheden.
Bent u bereid om de Inspectie SZW in te zetten om het bij vraag 3 genoemde onderzoek naar de arbeidsomstandigheden te ondersteunen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn bent u bereid om deze ondersteuning aan te bieden?
Nee, dat vind ik geen taak voor de Inspectie SZW. Zoals ik bij de beantwoording van de vorige vraag heb aangegeven is het de verantwoordelijkheid van de werkgever om te zorgen voor goede arbeidsvoorwaarden. Er heeft recentelijk geen onderzoek van de Inspectie SZW plaatsgevonden bij Klesch Aluminium Delfzijl. De Inspectie SZW ziet, op basis van risicoanalyses of van klachten en/of signalen uit de praktijk, geen aanleiding over te gaan tot onderzoek. Mochten medewerkers klachten melden bij de Inspectie SZW dan kan alsnog worden overgegaan tot onderzoek. Ook in geval van klachten van een OR over bijvoorbeeld de arbeidsomstandigheden volgt onderzoek door de Inspectie. Dan is een uitspraak mogelijk over eventuele overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet.
Klopt het dat de salarissen van de medewerkers na de doorstart beduidend lager zijn dan voor het faillissement? Hoe beoordeelt u deze gang van zaken?
Mijn ambtgenoot en ik oordelen niet over de concrete feiten en omstandigheden van het individuele geval. Wel kan in algemene zin worden opgemerkt dat de regeling over overgang van onderneming niet van toepassing is in geval van een doorstart uit faillissement. Dit betekent dat degene die de bedrijfsactiviteiten van de failliete werkgever voortzet, de werknemers die na de doorstart bij hem in dienst treden in beginsel arbeidsvoorwaarden mag aanbieden die afwijken van de arbeidsvoorwaarden die golden bij de voormalige werkgever. De arbeidsvoorwaarden dienen wel te voldoen aan de wettelijke eisen en aan de voorwaarden van een eventueel van toepassing zijnde cao.
Bij brief van 26 augustus jl. heb ik aan uw Kamer toegezonden het onderzoek «Werknemers en Insolventie: een rechtsvergelijkende studie naar de rechtspositie van werknemers bij insolventie van de werkgever».2 Dat onderzoek had ik op 1 oktober 2014 in een Algemeen Overleg aan uw Kamer toegezegd.3 In voormeld overleg werd, mede naar aanleiding van de doorstart van de failliete kinderopvangorganisatie Estro, aandacht gevraagd voor de arbeidsrechtelijke positie van werknemers in faillissement. Daarbij heb ik u meegedeeld dat ik me ervan bewust ben dat een faillissement van een onderneming aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de werknemers, ook wanneer de failliete onderneming een doorstart maakt. Zoals ik in de brief van 26 augustus jl. heb aangekondigd, zal ik uw Kamer in het eerste kwartaal van 2016 nader informeren over eventuele vervolgstappen naar aanleiding van genoemd onderzoek.
Welke verschillen en overeenkomsten zijn er met het flitsfaillissement van Estro/Small Steps en Princen Transmission waar eerder vragen over gesteld zijn?2
Zoals ik bij de beantwoording van de vorige vraag heb aangegeven, treden mijn ambtgenoot en ik niet in de concrete feiten en omstandigheden van het individuele geval. Wel kan ik in algemene zin het volgende opmerken.
Bij de faillissementen van Princen Transmission en Estro is sprake geweest van toepassing van de zogenaamde «pre-pack praktijk». Deze praktijk houdt in dat de rechtbank kort voor een verwachte faillietverklaring van een onderneming op verzoek van het bestuur al aanwijst wie in het geval van faillissement tot curator zal worden benoemd. Doel van deze aanwijzing is om het faillissement onder toeziend oog van de beoogd curator voor te bereiden, om zo de schade die uit het faillissement voortvloeit zoveel mogelijk te beperken en de kans te vergroten dat de bedrijfsactiviteiten – met behoud van zoveel mogelijk werkgelegenheid – kunnen worden voortgezet. Indien er inderdaad mogelijkheden zijn voor een doorstart, dan worden hiervoor vóór de faillietverklaring al voorbereidingen getroffen. De doorstart kan dan kort na de faillietverklaring plaatsvinden en de negatieve invloed die de hectiek van een faillissement doorgaans heeft op de bedrijfsvoering, kan daarmee beperkt blijven.
Uit het eerste openbare faillissementsverslag dat de curator in het faillissement van aluminiumfabriek Aldel heeft uitgebracht, leid ik af dat er in dat geval geen sprake is geweest van een «pre-pack».5 Naar ik begrijp, is in het geval van Aldel de doorstart pas tijdens het faillissement voorbereid en vond de doorstart hier geruime tijd na de faillietverklaring plaats.
Op welke manier kan voorkomen worden dat de Prepack wetgeving ingezet gaat worden om werknemers op een oneigenlijke manier te ontslaan, dan wel terug te laten keren op aanzienlijk verslechterde arbeidsvoorwaarden?
Bij ondernemingen van enige omvang is het gebruikelijk dat wanneer onderdelen van de bedrijfsactiviteiten in de kern gezond zijn maar sprake is van financiële problemen die niet meer opgelost kunnen worden, het bestuur voorbereidingen treft voor het aanstaande faillissement. Het zoeken naar potentiële overnamekandidaten en het onderhandelen over verkoop van bedrijfsactiviteiten maakt vaak onderdeel uit van die voorbereiding. De «pre-pack praktijk» heeft – in vergelijking met een faillissement waaraan geen stille voorbereidingsfase voorafgaat – als belangrijk voordeel dat het voorbereidingstraject plaatsvindt onder het toeziend oog van de beoogd curator. Tijdens het stille voorbereidingstraject ziet de beoogd curator erop toe dat het voorbereidingsproces zorgvuldig verloopt en dat het resultaat dat hieruit voortvloeit de belangen dient van de schuldeisers, waaronder de werknemers, en van de anderen die door het faillissement worden geraakt.
Op dit moment is bij uw Kamer het wetsvoorstel betreffende de Wet continuïteit ondernemingen I aanhangig. Met de voorgestelde regeling krijgt de «pre-pack praktijk» een uitdrukkelijke wettelijke grondslag. Het wetsvoorstel bevat bovendien een aantal verbeteringen, en komt daarmee tegemoet aan de zorgen die in de praktijk en in de literatuur zijn geuit over onder meer het risico op oneigenlijk gebruik van het stille voorbereidingstraject. Zo worden in het voorstel strenge toelatingscriteria gegeven waaraan voldaan moet zijn voordat men toegang kan krijgen tot het stille voorbereidingstraject. Ook wordt duidelijk vastgelegd wat de rol is van de beoogd curator en welke middelen hem ter beschikking staan om oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Verder verstevigt de regeling de positie van schuldeisers en van werknemers in het voorbereidingstraject en in de eerste fase van het faillissement. Zo is erin voorzien dat de rechtbank aan de aanwijzing van de beoogd curator de voorwaarde kan verbinden dat de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging en de vakbonden actief betrokken worden bij overleg over een eventuele doorstart. Ten slotte bevat de voorgestelde regeling maatregelen op basis waarvan bestuurders die de regeling oneigenlijk hebben gebruikt of een poging daartoe hebben gedaan, aansprakelijk gesteld kunnen worden voor de daarmee verband houdende schade. Na inwerkingtreding van de Wet civielrechtelijk bestuursverbod zal aan deze personen ook een bestuursverbod kunnen worden opgelegd6.
De vermeende onware claims van Shell aangaande het schoonmaken van de Niger Delta |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Clean it up: Shell’s false claims about oil spills in the Niger Delta» van Amnesty International?1
Ja.
Deelt u de bevindingen van Amnesty International dat Shell onware of onvolledige claims gedaan heeft met betreking tot het schoonmaken van de olievervuiling in de Niger Delta? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies trekt u daaruit?
De bevindingen over de nog niet opgeruimde olievervuiling zijn zorgelijk. Het kabinet vindt het belangrijk dat Amnesty International en het Centre for Environment, Human Rights and Development (CEHRD) dit onderzoek hebben verricht. Alleen door zorgvuldige documentatie over schoonmaakoperaties in de Niger Delta kunnen we tot een duurzame oplossing komen. Het rapport van Amnesty draagt bij aan de transparantie die nodig is voor een eerlijke dialoog tussen alle stakeholders.
Het rapport doet daarnaast suggesties voor verbeteringen in het toezicht door de Nigeriaanse overheid. Ik heb hierover onlangs gesproken met de Nigeriaanse Minister van milieu Amina Mohammed. Zij onderkende het belang van concrete implementatie van de aanbevelingen die eerder door UNEP zijn gedaan. Ook Amnesty dringt hierop aan. Het National Oil Spill Detection and Response Agency (NOSDRA) wordt door Amnesty aangesproken op haar zwakke controlecapaciteit. De ambassade in Abuja onderzoekt momenteel de mogelijkheden om de capaciteit van NOSDRA te versterken. Het gesprek met Amina Mohammed wordt in 2016 voortgezet
De ambassade blijft nauw betrokken bij het vinden van oplossingen voor de problematiek van olievervuiling in de Niger Delta en heeft afgelopen week de regio bezocht in het kader van een door de ambassade ondersteund dialoogproces met SPDC («Shell Nigeria») en de lokale gemeenschap.
Gaat u met Shell spreken over de olieverontreiniging? Zo ja, wat is daarbij uw inzet? Zo nee, waarom voelt u geen verantwoordelijkheid om de gezondheid van mensen en het milieu in die regio te beschermen?
Op verschillende ambtelijke niveaus is er, na publicatie van het rapport, met zowel Amnesty als Shell gesproken. Beide partijen zijn gewezen op het belang dat Nederland hecht aan de schoonmaak van de olievervuiling in de Niger Delta. Nederland dringt in dit kader onder meer aan op implementatie van de aanbevelingen uit het UNEP-rapport uit 2011 door alle betrokken partijen: de Nigeriaanse overheid, SPDC, en de betrokken gemeenschappen. Uiteraard is onze inzet dat alle betrokken partijen, inclusief Shell, de mensenrechten van de lokale bevolking eerbiedigen.
Welke middelen heeft de Nederlandse regering om Shell te dwingen maatschappelijk verantwoord te ondernemen en welke daarvan zijn ingezet of bent u voornemens in te zetten?
Nederland zet de middelen die zijn toegelicht in de Kamerbrief «MVO loont» en het Nationaal Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten in om bedrijven en overheden aan te spreken op maatschappelijk verantwoord ondernemen. Een concreet voorbeeld van de Nederlandse inzet is het bemiddelingsproces in Bodo. De Bodo-gemeenschap, SPDC en de Nigeriaanse autoriteiten hebben onder Nederlands co-voorzitterschap met elkaar afspraken gemaakt over het schoonmaken van de olievervuiling rondom Bodo. Nederland zal het schoonmaakproces op de voet blijven volgen en ook in de toekomst een bemiddelende rol blijven spelen waar dat gewenst is. Daarnaast zal Nederland in de contacten met Shell de verantwoordelijkheid van zaken doen met respect voor mens en milieu conform internationale richtlijnen blijven benadrukken.
Het spreekrecht van stieffamilie in het strafrecht |
|
Judith Swinkels (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep van rechtbank Oost-Brabant om in geval van samengestelde gezinnen het spreekrecht ook toe te kennen aan niet-bloedverwanten?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat in samengestelde gezinnen veelal niet-bloedverwanten samenwonen op een wijze gelijkelijk aan bloedverwanten en een onderscheid tussen wel en geen bloedband voor het spreekrecht in onze samenleving niet langer recht doet aan de band die tussen een nabestaande en het slachtoffer kan bestaan?
Ik hecht er aan op te merken dat in deze zaak nog geen onherroepelijke uitspraak is gedaan. Het past mij bovendien niet om een oordeel te geven over de juistheid van een rechterlijke (tussen) uitspraak in een individuele zaak.
Ik wil hierbij wel in het algemeen aantekenen dat, zoals ook is aangegeven bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ter uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden (Kamerstuk 33 176, nr. 5), het aan de rechter is om te beoordelen wie hij uit hoofde van zijn eigen verantwoordelijkheid voor de omvang en volledigheid van het onderzoek op de terechtzitting wenst te horen. De rechter kan deze bevoegdheid ambtshalve toepassen, en daaraan onmiddellijk uitvoering geven ten aanzien van personen die reeds ter terechtzitting aanwezig zijn. Dat geldt ook voor personen die om toelating tot het spreekrecht verzoeken, al dan niet nadat zij daartoe eerder hun wens schriftelijk of mondeling hebben laten blijken. Waar strikt genomen nabestaanden van slachtoffers van levensdelicten alleen spreekrecht hebben als zij bloedverwanten zijn van het slachtoffer, heeft de rechter dus de ruimte om in individuele casus spreekrecht toe te kennen aan nabestaanden van het slachtoffer zonder bloedverwantschap indien zij verzoeken om te spreken.
Uit artikel 8 EVRM kan de door vragenstellers gesuggereerde uitbreiding niet zelfstandig worden afgeleid. Aan de nationale wetgever wordt de vrijheid gelaten hiervoor al dan niet een wettelijke voorziening te treffen. Zoals aangegeven kan die wettelijke voorziening ook gelezen worden in de ruimte die de rechter nu al heeft in de vorm van de ambtshalve bevoegdheid om personen tot het spreekrecht toe te laten die daarom verzoeken.
Gelet op het voorgaande zie ik geen aanleiding om nu over te gaan tot het bevorderen van een verdere uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden.
Vanuit het perspectief van de maatschappelijke context, waarbij in toenemende mate sprake is van samengestelde gezinnen, ben ik wel bereid deze kwestie te bezien in de context van de in 2017 uit te voeren evaluatie van de wet van 12 juli 2012, Stb 2012, 345 en het thans aanhangige wetsvoorstel ter uitbreiding van de omvang van het spreekrecht (Kamerstukken 34 082).
Ziet u in het licht van artikel 8 EVRM (het recht op familieleven) ruimte om het spreekrecht ook toe te kennen aan diegenen die geen bloedverwantschap maar wel een gezinsleven hebben met het slachtoffer?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de reikwijdte van het spreekrecht voor nabestaanden uit te breiden naar niet- bloedverwanten zodat het spreekrecht meer recht doet aan de feitelijke leefomstandigheden van personen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Ontploffing en brand bij Belgische kerncentrale Doel vlakbij Woensdrecht’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ontploffing en brand bij Belgische kerncentrale Doel vlakbij Woensdrecht»?1
Ja.
Deelt u de mening dat incidenten zoals de ontploffing van kerncentrale Doel 1, 4 kilometer van de Nederlandse grens, grote gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid van de Belgische én Nederlandse inwoners in de nabijheid van deze kerncentrale? Zo ja, hoe werkt deze inschatting door in de manier waarop u met uw Belgische collega(»s) samenwerkt in termen van crisisbeheersing, externe veiligheid en voorlichting over de kerncentrale in Doel?
Uiteraard hebben de kerncentrales in België mijn volle aandacht vanwege de nabijheid bij Nederland en de gevolgen die onregelmatigheden in die centrales kunnen hebben voor ons land. De ontploffing en de brand op 31 oktober was in het niet-nucleaire gedeelte van centrale en is snel geblust. Er was geen gevaar voor de (Nederlandse) bevolking. Dat neemt niet weg dat ook dergelijke incidenten zoveel mogelijk moeten worden voorkomen.
Het is echter bij grote industriële activiteiten niet uit te sluiten dat zich incidenten voordoen. Daarom is daar bij het ontwerp van een kerncentrale zoals Doel rekening meegehouden, niet alleen in de zin dat onregelmatigheden zoveel als mogelijk voorkomen worden maar ook dat er geen gevaar voor de bevolking ontstaat als deze zich toch voordoen.
Op het gebied van crisisbeheersing, externe veiligheid en voorlichting is het van belang twee soorten situaties te onderscheiden: dreigende crisissituaties en incidenten die geen gevaar voor de bevolking met zich meebrengen maar wel onrust kunnen veroorzaken zoals de brand en ontploffing van 31 oktober jl.
Bij incidenten die geen gevaar voor de bevolking vormen maar wel tot maatschappelijke onrust kunnen leiden zijn afspraken gemaakt op regionaal niveau tussen Belgische en Nederlandse overheden over het delen van informatie. Ook zijn er afspraken tussen het Belgische Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) en onze Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS).
Bij (dreigende) crisissituaties zijn niet alleen goede afspraken tussen de crisisorganisaties van beide landen om elkaar te informeren maar er zijn ook afspraken om bij een crisis de beheersing, de maatregelen en het informeren van de bevolking af te stemmen. Hierbij zijn de ANVS en de veiligheidregio’s ook betrokken. Voor dit soort situaties wordt ook gezamenlijk geoefend zoals op 29 oktober jl.
Wat zijn de gevolgen voor de veiligheid nu de levensduur van deze centrale, en die van de naastgelegen centrale Doel 2, met 10 jaar wordt verlengd?
Nationale nucleaire veiligheidsregels zijn vaak een implementatie van internationale veiligheidsregels en inzichten die zijn vastgesteld door onder andere de Europese Unie, het internationale atoomagentschap in Wenen (IAEA) en de West Europese regulators groep. Het FANC ziet er in België op toe dat, ook bij een levensduurverlening, de kerncentrales voldoen aan deze veiligheidsregels. Uit de Europese richtlijn2 volgt dat in het kader van de nucleaire veiligheid het principe van continue verbetering toegepast moet worden. In dit kader heeft het FANC bij Doel-1 en Doel-2 de vergunning voor de verlengde bedrijfsvoering aangescherpt met maatregelen die niet alleen de veiligheid in stand houden maar deze zelfs verhogen.
Hoe verloopt de communicatie over de ontploffing en de levensduurverlenging van de centrale(s) tussen de Belgische overheid en de Nederlandse gemeenten in de buurt van de centrale?
Voor incidenten die geen gevolgen hebben voor de veiligheid van de bevolking zoals de ontploffing in Doel worden door de Belgische overheid geen berichten actief naar de bevolking gestuurd. Wel wordt informatie daarover al dan niet na gedegen evaluatie op het internet geplaatst, zoals ook na de brand op 31 oktober. Daarnaast hebben de meldkamers in de veiligheidsregio’s West-Brabant en Zeeland een onderlinge afspraak met de meldkamer in België zodat meldingen van incidenten zoals de brand en ontploffing van 31 oktober ook hier in Nederland gemeld worden.
In het geval van wijzigingen in vergunningen schrijft het FANC alle gemeenten binnen een straal van 5 km aan, ongeacht of ze in België of Nederland liggen. Daarnaast hebben op 14 oktober jl. de beide directeuren van het FANC en de ANVS een presentatie verzorgd over onder meer de levensduurverlenging van Doel-1 en Doel-2 op een informatieavond in Bergen op Zoom met gemeenteraadsleden uit de regio West-Brabant en Oost-Zeeland. Hierbij is gesproken over de maatregelen die getroffen worden bij de kerncentrale Doel om deze nog 10 jaar veilig te kunnen bedrijven en de besluitvorming hierover door het FANC. Ook de afstemming tussen veiligheidsregio’s, de rijksoverheid en België in het geval van een ongeval kwam hier aan de orde.
Hoe zouden de inwoners van de omliggende gemeenten volgens de van kracht zijnde protocollen in België geïnformeerd moeten worden over de veiligheid van de kerncentrales? Is dit naar uw mening ook conform die protocollen gebeurd?
Volgens de Belgische wetgeving worden Burgemeesters in een straal van 5 km van de centrale actief aangeschreven over vergunningsbesluiten van het FANC. Het FANC heeft aangegeven dat dit ook gebeurd is bij het vaststellen van de aangescherpte vergunning voor Doel-1 en Doel-2 met daarin de extra veiligheidseisen waaraan de centrales moeten voldoen voordat zij mogen opstarten na 40-jaar productie.
Kunt u de berichten bevestigen dat inwoners uit de lokale media moesten vernemen wat er gebeurd was bij de kerncentrale? Zo ja, deelt u de mening dat dit een onacceptabele manier van communiceren is wanneer het een activiteit betreft die evidente risico’s met zich mee kan brengen voor de inwoners in de nabijheid van deze kerncentrale?
Ik heb er begrip voor dat dergelijke berichten in de media enige onrust bij de bevolking kunnen veroorzaken. Bij niet-dreigende situaties is dit echter de gebruikelijke werkwijze, omdat er in deze gevallen geen sprake is van een (dreigende) crisis situatie waardoor er ook geen noodzaak is voor crisiscommunicatie. Het informeren van de bevolking via bijvoorbeeld crisis.nl of nl-alert wordt beperkt tot situaties waarin er ook echt (potentieel) gevaar bestaat. Het FANC heeft in dit geval de gebeurtenis feitelijk toegelicht op haar website.
Deelt u de mening dat de vraag zich opdringt hoe in België incidenten in kerncentrales precies worden voorkomen, nu er in een jaar tijd meerdere incidenten plaatsgevonden hebben? Kunt u nader op deze vraag ingaan?
Het FANC houdt toezicht op de veiligheid van de Belgische kerncentrales en heeft geen ander belang dan de veiligheid. Het FANC heeft dit recent nog bij de ANVS benadrukt en medegedeeld dat het zoveel mogelijk tegengaan van incidenten de prioriteit heeft. Recentelijk, naar aanleiding van een aantal incidenten bij de centrale in Tihange heeft FANC nog stevig ingegrepen. Ook zal ik zelf met mijn Belgische collega in contact treden om nader te spreken over het belang van de veiligheid van de kerncentrales.
Kunt u aangeven op welke manier, en in welke mate, de protocollen omtrent de veiligheid van een kerncentrale en de crisiscommunicatie in het geval van een calamiteit met een kerncentrale verschillen van de Nederlandse afspraken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zijn deze verschillen te verklaren en wat is hierover uw mening?
Zowel op het gebied van nucleaire veiligheid als crisiscommunicatie bij calamiteiten zijn de uitgangspunten en aanpak op hoofdlijnen hetzelfde. Zo treedt bij een ongeval in beide landen een crisisprocedure in werking. In België is dat het Nucleair en Radiologisch noodplan voor het Belgische Grondgebied, in Nederland is dat het Nationaal Crisisplan voor Stralingsincidenten. Er zijn natuurlijk wel verschillen in de belegging van bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Dit is inherent aan de verschillen in het juridische en bestuurlijke stelsels in de landen. De verschillen vormen echter geen probleem, er wordt voldaan aan de uitgangspunten zoals die internationaal zijn vastgelegd in verdragen en EU-richtlijnen. Bilateraal wordt door overleg en gezamenlijke oefeningen zoals op 29 oktober jl. de aansluiting nog verder gezocht. Hierdoor weten ook over de grens heen collega’s zoals het FANC en de ANVS of de regionale meldkamers van de regionale veiligheidsregio’s en hun Belgische collega’s elkaar te bereiken.
Bent u er van overtuigd dat in België in dezelfde mate als in Nederland de veiligheid omtrent kerncentrales en nucleaire veiligheid in brede zin kan worden gegarandeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verklaart u dan dat er in een jaar tijd meerdere incidenten plaatsgevonden hebben?
Zowel Nederland als België heeft een onafhankelijke nucleaire veiligheidsautoriteit. Deze ziet toe op de veiligheid van de kerncentrales en heeft geen andere belangen. Bij de regulering van de nucleaire sector zijn zowel Nederland als België gebonden aan het Euratom verdrag en aan de Euratom richtlijnen over nucleaire veiligheid, stralingsbescherming en radioactief afval. Daarnaast zijn beide landen aangesloten bij het «verdrag nucleaire veiligheid» van het IAEA. In beide landen is de regelgeving over nucleaire veiligheid gebaseerd op deze internationale regels.
De internationale audits en rapportages over het FANC, over de implementatie van de internationale regelgeving en over de stresstest van de kerncentrales naar aanleiding van de ramp in Japan, geven niet het beeld dat de nucleaire veiligheid in het geding is. De ANVS heeft dit beeld ook op basis van de contacten met het FANC.
De recente gebeurtenissen zijn allen ingeschaald als incidenten zonder gevolgen voor de bevolking in België of Nederland.
Kunt u nader toelichten hoe de nieuw in te stellen Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming vorm zal geven aan de samenwerking met internationale counterparts, in het bijzonder in het kader van grensoverschrijdende risico’s zoals die bestaan bij kerncentrales dichtbij nationale landsgrenzen?
De ANVS en het FANC hebben regelmatig contact, zowel op directieniveau, als op lager ambtelijk niveau. Daarnaast participeren ambtenaren van de ANVS, samen met hun Belgische collega’s in internationale samenwerkingsverbanden in zowel EU verband als onder de vlag van het IAEA. Hierbij zijn grensoverschrijdende risico’s ook nadrukkelijk onderwerp van gesprek. Volgens de Euratom richtlijn nucleaire veiligheid zijn lidstaten ook verplicht regelmatig deel te nemen aan internationale audits. Zowel België als Nederland hebben bijvoorbeeld vorig jaar nog een zogeheten Integrated Regulatory Review Service (IRRS) audit uitgenodigd. Hierbij wordt het hele regulerende systeem van toezicht tot regelgeving onder de loep genomen door internationale experts. Medewerkers van de ANVS nemen regelmatig deel aan dit soort audits, zo ook bij audits in België.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Nucleaire veiligheid en stralingsbescherming voorzien op donderdag 12 november 2015?
Ja
Het opschorten van sancties tegen Wit-Rusland |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichtgeving over het opschorten van sancties tegen Wit-Rusland? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Vindt u dat de EU en de VS voldoende samen optrekken in dit verband? Zo ja, hoe verklaart u het verschil in de gehanteerde termijnen (vier versus zes maanden)?1
Nederland heeft als lid van de Europese Unie ingestemd met de gelijktijdige verlenging en gedeeltelijke opschorting van de sancties tegen Wit-Rusland voor een periode van vier maanden. Met deze gedeeltelijke opschorting reageert de EU op de vrijlating van de politieke gevangenen van afgelopen zomer en de constructieve opstelling van Wit-Rusland in het conflict in Oekraïne, en wil de EU het land stimuleren om verder te gaan op het pad naar een democratische rechtsstaat. Door het gebruik van een gedeeltelijke opschorting blijft het sanctieregime bestaan en heeft de EU de mogelijkheid sancties opnieuw van kracht te laten worden mocht de situatie daar aanleiding toe geven. Daarnaast blijft het wapenembargo wel van kracht.
Sancties zijn over het algemeen het meest effectief als ze in breed internationaal verband worden opgelegd. De praktische invulling van de sanctiemaatregelen kan uiteenlopen als gevolg van verschillende juridische kaders en afstemmingsprocessen. Het Kabinet vindt het daarbij bovenal belangrijk dat zowel de EU als de VS een eenduidige politieke boodschap afgeeft aan de Wit-Russische autoriteiten, namelijk dat er met de vrijlating van de gevangenen in augustus jl. een stap in de juiste richting is gezet op de weg naar rechtsstatelijkheid, maar dat we de mensenrechtensituatie kritisch zullen blijven volgen.
Deelt u de zorgen dat de mensenrechtensituatie in Wit-Rusland, ondanks de vrijlating van zes politieke gevangenen, nog altijd zeer precair is, bijvoorbeeld kijkend naar de beperkte politieke en journalistieke vrijheden? Klopt het dat nieuwe wetgeving de vrijgelaten politieke gevangenen verhindert om zich kandidaat te stellen voor een politieke functie, terwijl hun deelname aan ongeautoriseerde bijeenkomsten zelfs kan leiden tot hernieuwde gevangenneming?
Nederland is onverminderd kritisch op de mensenrechtensituatie in Wit-Rusland, door de beperkingen op de vrijheid van verzameling, de vrijheid van organisatie, en de vrijheid van meningsuiting. In het bijzonder maakt Nederland zich zorgen over de substantiële beperkingen op de persvrijheid, de repressie van vrijwel het gehele maatschappelijk middenveld, en het feit dat de vrijlating van de politieke gevangenen gepaard gaat met ernstige belemmeringen op hun burgerlijke en politieke vrijheden. Als gevolg van al langer bestaande Wit-Russische wetgeving kan eenieder die deelneemt aan ongeautoriseerde bijeenkomsten strafrechtelijk vervolgd worden.
Naast juridische middelen, gebruiken de Wit-Russische autoriteiten ook administratieve maatregelen om oppositiekandidaten uit te sluiten van het politiek proces, onder meer door arbitraire administratieve sancties en door de controle over de kiescommissie. Het Kabinet onderschrijft de zorgen zoals geuit in de voorlopige conclusies van de OVSE verkiezingswaarnemingsmissie over de beperkingen op de fundamentele politieke rechten in Wit-Rusland dan ook volledig. Naar oordeel van het Kabinet waren de verkiezingen van vorige maand in het geheel niet vrij en eerlijk.
Deelt u de bevindingen van de waarnemingsmissie van het Office for Democratic Institutions and Human Rights (ODIHR) van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) naar aanleiding van de presidentsverkiezingen van 11 oktober jl., waarin o.a. gewezen wordt op «significant problems, particularly during the counting and tabulation, (that) undermined the integrity of the election»? Deelt u tevens de zorg die de OVSE/ODIHR-missie uit over «legal shortcomings [that] limit the free expression of the will of the voters», «existing provisions and laws (that) limit fundamental freedoms of association, assembly and expression» en «the restrictive media environment»?2
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het in het licht van bovengenoemde zorgen en bevindingen verstandig en gepast om – binnen enkele weken na de verkiezingen die Lukashenko aan een vijfde termijn als president hebben geholpen – over te gaan tot het opschorten van sancties? Welk signaal wordt hiermee afgegeven, in het bijzonder in de richting van de politieke oppositie en mensenrechtenverdedigers?
Zoals gesteld bij vraag 1 zijn de sancties opgeschort in reactie op de vrijlating van de politieke gevangenen en de constructieve opstelling in het Oekraïne-conflict. Samen met onze EU-partners wil Nederland Wit-Rusland geleidelijk engageren om de mensenrechtensituatie te verbeteren. De verlichting van het sanctieregime moet in deze context worden bezien. Het Kabinet is van mening dat er meer kan worden bereikt met kritisch engagement dan door een verdere isolatie van Wit-Rusland. Nederland blijft zich hierbij onverminderd uitspreken over de zorgen over de mensenrechtensituatie in Wit-Rusland. Daarnaast staat Nederland voortdurend in contact met mensenrechtenverdedigers en de oppositie in Wit-Rusland, om hun oordeel te horen over de ontwikkelingen van de mensenrechtensituatie ter plaatse en om te beoordelen in hoeverre de Wit-Russische regering ook daadwerkelijk de mensenrechten beter respecteert.
Deelt u de opvatting van de VS dat Wit-Rusland voortgang moet maken «to improve its record with respect to human rights and democracy»? Zo ja, wat zijn volgens u de concrete voorwaarden die de EU hanteert bij besluitvorming over eventuele blijvende verlichting van sancties en op welke wijze zal deze besluitvorming plaatsvinden?
De sancties ten aanzien van Wit-Rusland zijn formeel verlengd t/m 29 februari 2016 en voor dezelfde periode gedeeltelijk opgeschort. Besluitvorming over sanctieregimes gebeurt volgens het Lissabon-verdrag op basis van unanimiteit in de Raad. De Raad Buitenlandse Zaken zal daarom mogelijk in februari opnieuw besluiten over een eventuele verlenging of aanpassing van het sanctieregime ten aanzien van Wit-Rusland. Opschorting van de implementatie van de sancties kan per Raadsbesluit worden teruggedraaid.
Het bestendigen van de mensenrechten is een van de hoofdpijlers van het Nederlandse buitenlandbeleid. Nederland zal zich blijven inzetten voor een verbetering van de mensenrechten in Wit-Rusland. In de komende discussies over het sanctiepakket zal Nederland aandacht blijven vragen voor het belang van verdergaande verbeteringen van de mensenrechtensituatie in Wit-Rusland. Het Kabinet acht het echter niet nuttig om op voorhand criteria uit te werken waaraan Wit-Rusland zou moeten voldoen voor verdere verlichting of opheffing van het sanctieregime. Dit zou de druk op de Wit-Russische autoriteiten beperken om te blijven werken aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie zodra aan deze criteria voldaan zou zijn.
Op welke wijze bent u voornemens bilateraal en in internationaal verband druk te houden op de Wit-Russische autoriteiten om de mensenrechtensituatie te verbeteren? Op welke wijze bent u voornemens om op te komen voor de positie van oppositiepartijen, maatschappelijke organisaties en mensenrechtenactivisten? Welke rol voorziet u hierbij voor de nieuwe Nederlandse diplomatieke aanwezigheid in Wit-Rusland in de vorm van een Tijdelijk Zaakgelastigde?
Nederland ondersteunt via de ambassade in Warschau het Wit-Russische maatschappelijk middenveld met middelen uit het Matra programma en het Mensenrechtenfonds. Daarnaast blijft Nederland aandacht vragen voor de precaire mensenrechtensituatie in Wit-Rusland, zowel in multilateraal verband als in de bilaterale contacten met de Wit-Russische autoriteiten. Nederland draagt actief bij aan het debat binnen de Europese Unie over de politieke koers ten aanzien van Wit-Rusland, en benadrukt hierbij het belang van de versterking van mensenrechten voor de verdere ontwikkeling van de bilaterale relatie tussen de EU en Wit-Rusland. Ook via andere multilaterale fora blijft Nederland de Wit-Russische autoriteiten wijzen op de internationaalrechtelijke verplichtingen die zij hebben op het gebied van mensenrechten, waaronder via de Universal Periodic Review van de VN-Mensenrechtenraad, en de gesprekken in de OVSE over de zogenaamde «human dimension».
De focus van de werkzaamheden van de Tijdelijk Zaakgelastigde zal onder andere liggen op binnenlandspolitieke ontwikkelingen in Wit-Rusland en het bijdragen aan de discussies over het te voeren EU-beleid. Juist door de aanwezigheid van de Tijdelijk Zaakgelastigde is Nederland nog beter in staat voortdurend in contact te staan met politieke partijen, mensenrechtenorganisaties en andere ngo’s ter plaatse, ontwikkelingen ter plekke op hun waarde te beoordelen en bij te dragen aan de discussies in EU-kader ter plaatse. De ambassade in Warschau zal overigens actief betrokken blijven bij de ontwikkelingen in Wit-Rusland, onder andere via bezoeken van de Ambassadeur en de uitvoering van het Matra- en Mensenrechtenfonds-programma.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de behandeling van de begroting Buitenlandse Zaken voor 2016 (voorzien in de week van 16 november)?
Ja.
Het bericht dat een hooggeplaatst lid van ISIS onderweg zou zijn naar Nederland of Duitsland |
|
Ockje Tellegen (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Peter Oskam (CDA), Harry van Bommel , Joël Voordewind (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een hooggeplaatst ISIS-lid1 onderweg zou zijn naar Nederland of Duitsland, zoals ook vandaag is aangegeven door Abu Mohammed van de organisatie «Raqqa is being slaughtered silently» tijdens een bijeenkomst in de Tweede Kamer en het bericht uit de Volkskrant van 4 november?2
Ja.
Kunt u met zekerheid stellen dat dit bericht «lijkt te slaan op een ouder en breder circulerend en terugkerend bericht» zoals de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid vandaag stelt in de Volkskrant? Op welke wijze is dit bericht door de inlichtingendiensten, al dan niet in samenspraak met de Duitse inlichtingendiensten, inhoudelijk onderzocht?
De woorden «lijkt te slaan» van de NCTV zijn juist. Dit bericht vertoont inderdaad sterke overeenkomsten met eerdere berichten in de media over een operative (handlanger/ uitvoerder) van ISIS die onderweg zou zijn naar Europa. Vanzelfsprekend is er doorlopend grote oplettendheid bij de diensten en hun partners om eventuele pogingen tot inreizen te onderkennen. Het kabinet kan in het openbaar geen mededelingen doen over de aard van onderzoek door de diensten.
Bent u bereid deze vragen vandaag (zo nodig vertrouwelijk), maar in ieder geval vóór het plenair debat van 5 november a.s. over de uitkomsten van de Europese top van 15 en 16 oktober jl., over de JBZ-raad op 9 november 2015 en over de inzet voor de migratietop van 11 en 12 november 2015 te beantwoorden?
Ja.