Een aanpassing van de Stimuleringsregeling Energieprestatie Huursector (STEP-regeling) |
|
Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Klopt het dat u voornemens bent de STEP-regeling (Stimuleringsregeling Energieprestatie Huursector) aan te passen om de aanpak van de verbetering van de energieprestatie bij flatgebouwen te vereenvoudigen en daarmee verminderen van woonlasten van flatbewoners te verminderen?1
Het gebruik van de STEP-regeling is in de vier grote steden lager dan elders. In de G4 staat bijna 20% van het aantal sociale huurwoningen terwijl zo’n 4% van de STEP-aanvragen uit de G4 afkomstig was. Binnen de G4 loopt Utrecht voorop en lopen Den Haag en Amsterdam achter. Met de vier grote steden is nagegaan of de ondervertegenwoordiging in de aanvragen van verhuurders in deze steden te maken heeft met de vormgeving van de regeling. Uit dit overleg is inmiddels gebleken dat er geen specifieke belemmeringen voor gebruik van de regeling in die gemeenten zijn. Het geringere gebruik ligt in de afwegingen die gemeenten, corporaties en huurders maken bij de prestatieafspraken en bij renovaties van huurwoningen. Zij maken hierbij afwegingen tussen huurstijgingen, investeringen en uitgaven voor bijvoorbeeld onderhoud en verduurzaming.
Ik zie hierbij wel mogelijkheden de STEP-regeling aantrekkelijker te maken, zodat ook in de G4 hier meer gebruik van zal worden gemaakt. Ik zal komende maanden in overleg met de betrokken partijen bezien welke verbeteringen doorgevoerd kunnen worden. Ik zal dit combineren met de evaluatie van de aanpassingen in de STEP-regeling die per 1 september 2015 zijn ingevoerd. Ik ben voornemens om u hierover in het voorjaar van 2016 nader te informeren. Bovenstaande heb ik tevens verwoord in mijn brief over de voortgang energiebesparing die uw Kamer een dezer dagen zal ontvangen.
Zo ja, hoe komt een vereenvoudiging van de STEP-regeling eruit te zien en wanneer wilt u deze in laten gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de stand van zaken omtrent het gebruik van de STEP-regeling in de vier grote steden, omdat de regeling daar minder wordt gebruikt dan elders in het land en u had toegezegd er onderzoek naar te doen?2
Zie antwoord vraag 1.
Over oneerlijke concurrentie door het ministerie |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ministerie van Defensie gunde onterecht een opdracht aan zichzelf, zegt de ACM»?1
Defensie heeft tegen deze uitspraak bezwaar aangetekend bij de Autoriteit Consument & Markt.
Klopt het dat u het vervoer van twee Fokkervliegtuigen naar Peru aan uzelf heeft gegund in plaats van aan ondernemers? Zo ja, met welke redenen? Zo nee, waarom niet?
De Peruaanse marine heeft de Defensie Materieel Organisatie (DMO) verzocht om ondersteuning bij de overvlucht, die door Peruaanse piloten zou worden uitgevoerd. Defensie heeft het verzoek ingewilligd, omdat het paste in het kader van het in 2011 met Peru gesloten Memorandum of Understanding on Defence-related Cooperation.
Deelt u het oordeel van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) dat u de Wet Markt en Overheid heeft overtreden en dat er sprake is van oneerlijke concurrentie? Zo nee, waarom niet?
Defensie was van mening dat de gewenste ondersteuning geen activiteiten betreft die op een markt worden aangeboden en onder het mededingingsrecht vallen. Defensie heeft daarom bezwaar aangetekend tegen het besluit van de ACM en is vervolgens ook tegen het besluit op bezwaar van de ACM in beroep gegaan. De rechtbank Rotterdam heeft dit beroep echter op 22 juni 2017 ongegrond verklaard (ECLI:NL:RBROT:2017:4648), onder meer omdat naar haar oordeel de uitzondering op de Wet Markt en Overheid voor dienstverlening door overheden aan andere overheden, niet geldt voor dienstverlening aan buitenlandse overheden.
Momenteel doorloopt een wetsvoorstel dat de Wet Markt en Overheid op enkele punten aanscherpt een consultatieronde via internet. In dit wetsvoorstel is onder meer opgenomen dat de uitzondering voor dienstverlening door overheden aan andere overheden wordt uitgebreid tot dienstverlening aan buitenlandse overheden, aangezien de uitspraak van de rechtbank negatieve consequenties voor internationale defensiesamenwerking kan hebben.
Op welke wijze gaat u de ondernemers die zijn gedupeerd, tegemoet komen?
De ondernemers hebben geen schadeclaim ingediend.
Is er vaker sprake van geweest dat er door uw ministerie oneerlijk is geconcurreerd, dan wel de Wet Markt en Overheid is overtreden?
Reeds bij de inwerkingtreding van de Wet Markt en Overheid zijn de defensieonderdelen gewezen op de verplichtingen die uit de wet voortvloeien. Sinds de inwerkingtreding van de wet zijn er dan ook slechts enkele klachten van ondernemers ontvangen. In reactie daarop is de dienstverlening of de prijsstelling aangepast, zodat deze alsnog voldeden aan de wet.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat het in de toekomst niet langer mogelijk is dat er oneerlijk wordt geconcurreerd en/of de Wet Markt en Overheid wordt overtreden?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat zorgverzekeraar CZ de bonuscultuur introduceert in de operatiekamer |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar CZ cardiologen van het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven een bonus gaat uitkeren wanneer zij hun werk goed doen?1
Zoals bekend ben ik een groot voorstander van het bevorderen van de kwaliteit van de zorg, ook via de zorginkoop. De afspraken die CZ heeft gemaakt met het Catharina Ziekenhuis zijn bedoeld om het verbeteren van de kwaliteit extra te belonen. Als het ziekenhuis erin slaagt het aantal wondinfecties, heroperaties of sterfgevallen te verminderen dan krijgt het ziekenhuis extra betaald, maar als de kwaliteit afneemt dan moet het ziekenhuis juist terugbetalen.
In tegenstelling tot wat de kop van het bericht suggereert gaat het niet om een bonus voor de cardiologen, maar om extra budget voor het ziekenhuis dat gebruikt wordt om de zorg te verbeteren.
Is dit niet gewoon een goedkope pr-stunt van CZ, of heeft CZ serieus de intentie deze contractvorm op grote schaal toe te gaan passen?
Niet CZ maar het ziekenhuis is met dit bericht naar buiten gekomen. CZ geeft aan dat zij van plan is om in de toekomst afspraken te blijven maken die tot doel hebben om het verbeteren van de kwaliteit van zorg extra te belonen.
Kunt u de Kamer het contract toesturen dat CZ heeft afgesloten met het Catharina Ziekenhuis? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel over dit contract?
Nee, dat kan ik niet toesturen. Het is niet mijn contract. Ik heb ook geen inzicht in individuele contracten. Dit zijn afspraken tussen private partijen en deze bevatten bedrijfsgevoelige informatie.
Wat is er op dit moment mis met de afdeling cardiologie van het Catharina Ziekenhuis? Zo ja, zou de Inspectie voor de Gezondheidszorg dan niet moeten ingrijpen?
Voor zover mij bekend is er niets mis met de afdeling cardiologie van het Catharina Ziekenhuis. De IGZ heeft geen signalen dat de zorg op deze afdeling niet verantwoord is.
Van zorgverzekeraar CZ begrijp ik dat ze deze afspraken met het Catharina Ziekenhuis juist maken omdat dit ziekenhuis volgens hen een heel goed hartcentrum heeft. Zo is het Catharina Ziekenhuis één van de initiatiefnemers geweest van het programma Meetbaar Beter, gericht op het verbeteren van (complexe) hartzorg. Binnen Meetbaar Beter wordt met behulp van onafhankelijke (internationale) experts èn met directe betrokkenheid van patiënten een selectie gemaakt van de voor de patiënt meest relevante uitkomsten van zorg. Door op uniforme wijze deze resultaten te meten en te publiceren kunnen artsen leren waar kwaliteit verder verbeterd kan worden, zowel binnen het ziekenhuis als tussen ziekenhuizen. Kwaliteit is daarbij gedefinieerd als de toegevoegde waarde voor de patiënten, gemeten aan de hand van de uitkomstindicatoren.
Sinds wanneer hebben zorgverzekeraars er zicht op wat kwaliteit van zorg is? Hoe gaan zij die kwaliteit meten? Door middel van nog meer afvinklijstjes? Betekent dit niet een nieuwe bureaucratische moloch in de zorg?
Voor deze casus is het niet de zorgverzekeraar die de kwaliteit van zorg meet maar de artsen zelf, via Meetbaar Beter. Zie mijn antwoord op vraag 4. Meetbaar Beter is gestart in 2012. Inmiddels omvat Meetbaar Beter meer dan 80% van de complexe hartzorg in Nederland, nemen 14 van de 16 hartcentra deel en sinds 2015 ook de eerste 5 dottercentra zonder cardiochirurgie.
Moeten patiënten er volgens u niet vanuit kunnen gaan dat zij altijd de beste zorg ontvangen, ongeacht of hun arts daar een bonus voor ontvangt? Zo ja, wat voegt die bonus dan toe? Leidt het niet tot risicoselectie? Zo neen, waarom niet?
Natuurlijk moeten patiënten goede zorg krijgen en patiënten kunnen daar ook vanuit gaan. Door het belonen van aanbieders als zij extra inspanningen leveren kan de zorg verder verbeteren. Het gaat hier niet om het introduceren van bonussen voor artsen maar om het belonen van extra kwaliteit ten behoeve van de zorg in het ziekenhuis.
Denkt u dat het introduceren van een bonuscultuur in de gezondheidszorg, zoals we die kennen in de bancaire sector, een goede ontwikkeling is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gaat hier niet om het introduceren van een bonuscultuur. Het gaat hier om een beweging van betalen voor kwantiteit naar betalen voor kwaliteit, voor betere zorg voor de patiënt. Belonen van kwaliteit is zeker een goede ontwikkeling en kan ook bijdragen aan meer doelmatige zorg (minder complicaties en/of minder heroperaties). De bonus komt niet ten goede aan individuen maar aan de zorg in het ziekenhuis.
Vreest u niet dat het introduceren van een bonuscultuur in de gezondheidzorg op termijn de kosten juist zal opdrijven? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er nog meer zorgverzekeraars die met dit soort contracten werken, of van plan zijn te gaan werken? Zo ja, welke zijn dit, en met welke zorgaanbieders zijn die afgesloten?
Ik heb geen volledig overzicht maar mij is van meer zorgverzekeraars bekend dat zij ook met contractvormen werken waarbij zorgaanbieders worden beloond voor kwaliteit en doelmatigheid. Dit kan in de vorm van meerjarenafspraken, extra volume, of een hoger tarief (of een combinatie hiervan). Het doel van dit soort contracten is om een kwaliteitsimpuls te geven aan de zorg. Dit is ook conform het overheidsbeleid dat de zorgverzekeraar de opdracht geeft in te kopen op prijs en kwaliteit.
Is het introduceren van de bonuscultuur, na het mogelijk maken van winstuitkering door ziekenhuizen, het volgende verschijnsel van de doorgeslagen marktwerking in de zorg?
Zoals hierboven al aangegeven wordt er geen bonuscultuur geïntroduceerd.
Het wetsvoorstel Vergroten Investeringsmogelijkheden in de medisch-specialistische zorg is momenteel aanhangig in de Eerste Kamer. Met dit wetsvoorstel worden zorginstellingen minder afhankelijk van schuldfinanciering (leningen), hetgeen hun financiële stabiliteit ten goede kan komen.
Bent u bereid u uit te spreken tegen deze doorgeslagen vorm van marktwerking in de zorg, en deze vorm van contractering te verbieden? Zo neen, waarom niet?
Ik waardeer ieder initiatief dat de kwaliteit van zorg verder vergroot en juich het toe dat verzekeraars hierin meer hun rol pakken. Ik verzet me tegen de suggesties in de vraag, het belang van de patiënt staat hier centraal.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg «Kwaliteit loont» voorzien op 10 december aanstaande?
Ja
Het bericht dat het WADA en het IOC voor de Winterspelen in Sotsji hadden moeten ingrijpen in Rusland |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dopingzwendel in de doofpot; internationale instanties hadden kunnen ingrijpen voor Winterspelen Sotsji»?1
Ja.
Deelt u de mening dat sportinstanties en dopinglaboratoria altijd vrij moeten zijn van iedere verdenking? Hoe moet er volgens u worden gehandeld als er vooruitlopend aan sportevenementen wel degelijk verdenkingen bestaan?
Het uitgangspunt is dat sportinstanties en dopinglaboratoria betrouwbaar zijn. Door de wereld anti-dopingcode zijn sportinstanties gebonden aan strenge regels. Dopinglaboratoria moeten daarnaast nog aan uitgebreide kwaliteitscriteria voldoen, waaronder het waarborgen van onafhankelijkheid. Ik wil hierbij de kanttekening maken dat het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de sport zelf is om op te treden bij onregelmatigheden. Indien er daadwerkelijk sprake is van een ernstige en geloofwaardige verdenking, zal die moeten worden onderzocht. Als een verdenking gegrond wordt bevonden zal er moeten worden ingegrepen. WADA beschikt bijvoorbeeld over de mogelijkheid om in te grijpen in laboratoria.
In voorkomende gevallen van handelen dat strafbaar is volgens nationale wet- en regelgeving van betreffend land, kan vervolging plaatsvinden.
Wat vindt u in het kader van een veilige, eerlijke en schone sport ervan dat het World Anti-Doping Agency (WADA) en het Internationaal Olympisch Comité (IOC) concrete aanwijzingen over systematisch dopinggebruik door Russische atleten op hun beloop hebben gelaten in de aanloop naar Sotsji 2014? Hoe is het mogelijk dat het WADA en het IOC, onder het toeziend oog van de wereld, dopingcontroles lieten uitvoeren door een laboratorium dat net geschorst was geweest voor corruptie en op niet transparante wijze in aanloop naar Sotsji 2014 zijn licentie terugkreeg?
Het is aan WADA en aan het IOC zelf om hun verantwoordelijkheid te nemen indien zij concrete aanwijzingen hebben over systematisch dopinggebruik van atleten in een land. Ik weet niet over welke informatie aangaande het dopinggebruik van Russische atleten WADA en IOC beschikten in aanloop naar de Olympische Spelen. Volgens informatie van de Dopingautoriteit was het Russische laboratorium in de aanloop naar de Winterspelen van Sotsji voorwaardelijk geschorst om kwaliteitsredenen. Vervolgens heeft het laboratorium een tijdige verbeterslag gemaakt, waardoor WADA niet hoefde over te gaan tot een daadwerkelijke schorsing. Het feit dat WADA en het IOC een groep «independent observers (IO)» heeft ingesteld tijdens de dopingcontroles gedurende de Olympische en Paralympische Winterspelen biedt naar mijn mening een voldoende extra waarborg voor een correcte gang van zaken. De IO-rapporten hebben geen belangrijke afwijkingen vastgesteld.
Zie link voor de rapporten:
Hoe typeert u het handelen van het WADA en het IOC in dezen? In hoeverre valt hen verwijten te maken? Had het betreffende laboratorium naar uw mening, gezien de verdenking, geschorst moeten blijven? In hoeverre hebben de belangen van een veilige, eerlijke en schone sport bij de internationale instanties de overhand gehad in de aanloop naar Sotsji 2014?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel belang hecht u aan goed functionerende internationale sportorganisaties? In hoeverre vindt u dat de internationale sportorganisaties alles binnen hun mogelijkheden moeten doen om sport eerlijk, veilig en schoon te maken?
Het is mijns inziens evident dat Internationale Sportfederaties er alles aan zouden moeten doen om hun sport eerlijk, veilig en schoon te laten verlopen.
Ik ga er vanuit dat de gang van zaken tijdens de Olympische Spelen correct en volgens de regels verlopen is. Zowel de uitvoering van de dopingcontroles als de analyse van de stalen in het dopinglaboratorium waren tijdens de Spelen een IOC-verantwoordelijkheid, waarbij toezicht gehouden werd, door het IOC en ook door het Independent Observer Team. Alle stalen zijn ingevroren en overgebracht naar het laboratorium in Lausanne wat een eventuele heranalyse in de toekomst mogelijk maakt.
Wat vindt u ervan dat men zich altijd zal moeten blijven afvragen of de dopingcontroles in Sotsji wel eerlijk zijn verlopen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat schoon schip gemaakt moet worden in internationale sportorganisaties die bewezen corrupt en/of niet integer handelen?
Ja, indien bewezen is dat internationale sportorganisaties corrupt of niet integer handelen dan deel ik inderdaad deze mening. Zie ook antwoord 2.
Wat gaat u namens Nederland doen, bijvoorbeeld tijdens het EU-voorzitterschap in 2016, om van internationale sportorganisaties zuivere en veilige instanties te maken? Gaat u pleiten voor een onafhankelijk onderzoek naar de gang van zaken tijdens de dopingcontroles in Sotsji 2014?
Tijdens het EU-voorzitterschap van Nederland zal ik de integriteit van de sport op de agenda zetten met de nadruk op goed bestuur, transparantie van grote sportevenementen en de bestrijding van doping en wedstrijdvervalsing.
Ik ben voornemens een internationale Europese anti-dopingconferentie te organiseren tijdens het voorzitterschap. Daarbij teken ik aan dat het probleem van doping in eerste aanleg een zaak van de sport is. Naar mijn mening geeft het IO-rapport voldoende inzicht over de gang van zaken rondom dopingcontroles in Rusland tijdens de Olympische- en Paralympische Winterspelen.
De onafhankelijkheid van het Centrum Veilig Wonen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de Nota van het Nederlands Adviesbureau Monumentenzorg Interieurarchitectuur over het Centrum Veilig Wonen (CVW), dat in opdracht van de NAM de aardbevingsschade aan huizen afhandelt?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit CVW niet onafhankelijk is van de NAM, maar eerder te zien is als een verlengstuk van de NAM? Zo nee, waarom niet?
In het debat van 9 oktober 2014 heb ik aangegeven dat er een aparte organisatie zou worden opgericht die vanaf 1 januari 2015 de schadeafhandeling verzorgt. Destijds heb ik ook aangegeven dat NAM juridisch verantwoordelijk blijft en dat zij moet zorgen dat de schadeafhandeling op afstand van NAM wordt uitgevoerd (Handelingen II 2014/2015 33 529 nr. 12–8). Dat is het geval. NAM heeft voor de uitvoer van de herstelwerkzaamheden een tender uitgeschreven die uiteindelijk is gewonnen door een joint venture die bestond uit Arcadis en CED. Deze partijen hebben uiteindelijk het Centrum Veilig Wonen opgericht. De aandelen van het CVW zijn inmiddels voor 45% in handen van CED en 55% in handen van Arcadis. NAM geeft de opdracht voor het schadeherstel en het CVW voert de werkzaamheden uit conform de afspraken tussen NAM en CVW.
Deelt u de mening dat de NAM op deze manier zijn aansprakelijkheid probeert te ontlopen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is bewust voor deze vorm gekozen zodat de schadeafhandeling op afstand van NAM zou komen te staan. Dit was en is een breed gedeelde maatschappelijke wens in de regio. NAM blijft juridisch verantwoordelijk voor de aardbevingsschade die is ontstaan door de gaswinning.
Is het waar dat het CVW werkt vanuit een taakopdracht van de NAM en volgens de algemene voorwaarden van de NAM? Zo nee, hoe ziet de relatie tussen NAM en CVW er dan volgens u uit?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat het CVW is opgericht door de NAM?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de «onafhankelijke» toezichthoudende commissie onder leiding van de heer Verwoert ook niet onafhankelijk is, omdat de heer Verwoert werkzaam is bij de NAM? Zo nee, waarom niet?
Op 18 december 2014 heb ik de Commissie van Toezicht Centrum voor Veilig Wonen ingesteld. De heer Bas Eenhoorn is voorzitter van deze onafhankelijke toezichtscommissie. De heer Martin Verwoert is eveneens lid van de commissie. De heer Verwoert is nimmer werkzaam geweest bij NAM. Hij heeft ruime ervaring als toezichthouder. Bij NAM is de heer Martijn Verwoerd werkzaam als projectdirecteur. Dit betreft twee verschillende personen.
Is het waar dat gedupeerden worden beperkt in hun rechten, doordat zij worden beperkt in het aantal uren van de contra-expert? Zo nee, waarom niet?
Wanneer bewoners het niet eens zijn met een schaderapportage kunnen ze er voor kiezen om een contra-expertise uit te laten voeren door een expert van hun eigen keuze. Het is niet zo dat de contra-expertise een bouwkundige keuring betreft van het gehele pand. De contra-expertise wordt uitgevoerd over het gedeelte waarover geen overeenstemming is. De kosten hiervan worden door NAM vergoed. Hierbij maakt het CVW een redelijke inschatting van het aantal uren dat nodig is voor de uitvoer van de contra-expertise. Op basis van deze inschatting vergoedt men de contra-expertise.
Is het waar dat de schaderapporten van het CVW onvolledig zijn, geen deugdelijk constructief herstel waarborgen en veiligheidsrisico’s veronachtzamen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het vaststellen van de schade gebeurt deugdelijk en veiligheidsrisico’s worden hierbij altijd meegenomen. Het CVW vraagt schade-experts om een inventarisatie te maken van de schade. De schade-experts gebruiken hierbij het Handboek Aardbevingsschade en hun eigen expertise. Het CVW onderhoudt nauw contact met bewoners over de voortgang en de inhoud van de schaderapportages.
Herstel van schade vindt altijd plaats in overleg met de bewoner. Bedrijven die de schade namens CVW herstellen zijn gecertificeerd, zodat de kwaliteit gewaarborgd is. Wanneer er sprake is van een veiligheidsrisico wordt direct actie ondernomen en contact gezocht met de gemeente. Het doel is om ontstane aardbevingsschade snel, deugdelijk en tot tevredenheid van de bewoner te herstellen. Op basis van het klanttevredenheidsonderzoek van het CVW kan gesteld worden dat bewoners tevreden zijn over het gehele schadeherstelproces van het CVW.
Waarom worden gedupeerden structureel onder druk gezet tot sloop, in plaats van daadwerkelijk herstel?
De idee dat bewoners onder druk worden gezet om over te gaan tot sloop is onjuist. Er zijn situaties mogelijk waarbij er sprake is van een herstel- en versterkingsproces van dermate grote omvang dat dit proces een forse impact heeft op de persoonlijke levenssfeer van de eigenaar en die mogelijk de economische waarde van de woning overstijgt. De vraag kan gesteld worden of vasthouden aan herstel- en eventuele versterkingswerkzaamheden dan de meest logische keuze is of dat andere opties zoals opkoop, sloop of nieuwbouw overwogen dienen te worden. In een dergelijke situatie wordt samen met bewoners bekeken wat de beste oplossing is. Het doel is om een oplossing te vinden waar zowel gedupeerde als NAM mee in kunnen stemmen.
Kunt u een onafhankelijke variant op het Handboek Aardbevingsschade (van de NAM) laten schrijven? Zo nee, waarom niet?
Het doel van het Handboek Aardbevingsschade is dat de schadeprocedure, zoals die binnen de verantwoordelijkheden van NAM valt, op een uniforme wijze wordt ingericht. Het Handboek Aardbevingsschade is geschreven in opdracht van NAM en is ter consultatie voorgelegd aan diverse partners. Op deze manier werd verzekerd dat een breed spectrum aan partijen hun inbreng konden leveren op het handboek. Naar aanleiding van het commentaar van diverse partijen is de conceptversie aangepast. De opmerkingen van onder andere de Groninger Bodembeweging (GBB) en de Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) zijn meegenomen in de versie die is gepubliceerd in februari 2015. Door middel van de in acht genomen consultatieprocedure acht ik maatschappelijk draagvlak van Handboek Aardbevingsschade geborgd en zie ik geen noodzaak om het handboek opnieuw op te laten stellen.
Is het waar dat de schadeprocedures van de NAM proberen de gangbare schadeprocedure uit het BW uit de weg te gaan? Zo nee, waarom niet?
De schadeprocedure van het CVW heeft tot doel om de aardbevingsschade bij de bewoner snel en tot tevredenheid van de bewoner te herstellen, zonder dat tussenkomst van een rechter noodzakelijk is. Wanneer een bewoner zijn zaak wil voorleggen aan een rechter dan bestaat hiertoe gedurende het gehele lopende schadeherstelproces de mogelijkheid. De bewoner blijft te allen tijde alle rechten houden die het Burgerlijk Wetboek hem toekent.
Wanneer zal de omkering van de bewijslast ingaan? Hoe gaat de NAM zijn procedures hierop aanpassen?
Ik heb de Raad van State gevraagd om spoedadvies over het wetsvoorstel omtrent het wettelijk bewijsvermoeden. Na ontvangst van het advies zal ik het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk indienen bij Uw Kamer. Ik verwacht dat, mits uw Kamer en de Eerste Kamer het wetsvoorstel voorspoedig behandelen, het bewijsvermoeden vóór het zomerreces van 2016 kan worden ingevoerd. NAM treedt momenteel met de Nationaal Coördinator Groningen in overleg over aanpassingen aan de schadeafhandelingsprocedure.
Het vervolgen van vrouwen voor vermeende abortus |
|
Khadija Arib (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht van Amnesty International dat Teodora del Carmen Vasquez in El Salvador tot 30 jaar gevangenisstraf is veroordeeld wegens «abortus» terwijl daar geen duidelijke aanwijzingen voor zijn?1
Ja.
Deelt u de mening dat het strafbaar stellen van abortus en het vervolgen van vrouwen die miskramen krijgen of van wie de baby dood wordt geboren tijdens de zwangerschap indruist tegen de universeel erkende mensenrechten en totaal ongepast is gegeven de zware emotionele tijd die vrouwen doormaken als gevolg van een miskraam, dood geboren baby of abortus?
Ja. Vrouwen hebben het recht om over hun eigen lichaam te beschikken, zoals onder meer neergelegd in het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Deze zelfbeschikking betreft ook het recht om te beslissen over de eigen seksuele en reproductieve gezondheid. Op basis van het Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen en het Verdrag inzake de Rechten van het Kind hebben vrouwen bovendien recht op toegang tot alle medische voorzieningen rond zwangerschap en bevalling. Dit betreft ook het recht op nazorg na een miskraam en medische zorg met betrekking tot abortus.
Bent u bereid de zaak van mevrouw Del Carmen Vasquez in internationaal verband aan te kaarten en uw zorgen hieromtrent over te brengen aan de El Salvadoraanse regering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ja. Bij de afgelopen Universal Periodic Reviewvan El Salvador in de VN-Mensenrechtenraad is abortus door andere landen opgebracht. El Salvador heeft deze aanbevelingen echter niet overgenomen. Nederland vindt dit kwalijk, en zal in de komende UPR van El Salvador hier wederom aandacht voor vragen. Tevens zal in bilaterale contacten met de El Salvadoraanse autoriteiten, die komende maand zullen plaatsvinden in San Salvador, aandacht gevraagd worden voor deze kwestie.
Bent u tevens bereid de regering van El Salvador in bilateraal of multilateraal verband op te roepen te stoppen met het vervolgen van vrouwen die abortus plegen en te stoppen vrouwen die een miskraam krijgen of van wie de baby dood wordt geboren tijdens de zwangerschap te beschuldigen van een misdrijf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De ondoorzichtige kostenstructuur die banken hanteren bij valutatransacties voor het MKB |
|
Jacques Monasch (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Netto verborgen kosten voor het MKB: Banken verdienen «grof geld» aan valutatransacties ten koste van ondernemers. Dat kan goedkoper.»?1
Ja.
Klopt het dat de door banken gehanteerde kostenstructuur bij het afhandelen van valutatransacties ondoorzichtig is? Deelt u de mening dat het voor ondernemers vooraf duidelijk moet zijn welke kosten met een valutatransactie zijn gemoeid?
Het is belangrijk dat banken transparant zijn over de kosten die zij in rekening brengen bij het uitvoeren van valutatransacties. Alle kosten moeten naar mijn mening van te voren voor de klant inzichtelijk zijn. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft aan mij aangegeven dat de banken transparant zijn over deze kosten. Zo zijn de kosten die de drie grootbanken in rekening brengen te raadplegen op de desbetreffende websites van de banken.2
De kosten die banken in rekening brengen voor het uitvoeren van valutatransacties bestaan veelal uit een vast bedrag en een variabel gedeelte, waarbij het variabele gedeelte (percentage van het bedrag) vaak begrensd wordt met een minimum en maximum bedrag De hoogte van beide type kosten zijn mede afhankelijk van de mate van liquiditeit van beide valuta’s in de transactie (het valutapaar). Daarnaast kunnen banken additionele kosten in rekening brengen bij onder andere spoedbetalingen en de wijze waarop de transactie wordt aangeleverd (bijvoorbeeld via post of telefoon).
Naast het in rekening brengen van kosten voor het uitvoeren van een valutatransactie hanteert een bank een bepaalde marge bij het aanbieden van een wisselkoers in de vorm van aan- en verkoopprijzen. Het verschil tussen de aan- en verkoopprijzen die banken hanteren voor MKB-ondernemingen is over het algemeen groter dan cq kan afwijken van de aan- en verkoopkoersen die banken onderling hanteren.
Banken stellen de aan- en verkoopprijzen van de door hen gehanteerde valutaparen voor MKB-ondernemingen doorgaans één of meerdere keren per dag vast en maken deze met koerslijsten openbaar op hun website. Deze koerslijsten fungeren als vaste koersen of als indicatiekoersen. Dit verschilt per bank. Indien de bank de aan- en verkoopprijzen op de koerslijst gebruikt als indicatiekoers wordt de transactie afgerekend tegen een actuele koers. Tegen welke koers de transactie is verricht is achteraf via het (digitale) afschrift van de betaling voor de klant in te zien. Het is belangrijk dat banken inzicht geven in de wisselkoersen die zij hanteren en welke koers daadwerkelijk wordt gebruikt bij het uitvoeren van de transactie.
De hoogte van de kosten en welke koers (vast of actueel) wordt gebruikt kan ook verschillen per product. Zo bieden banken verschillende producten aan doelgroepen aan voor het uitvoeren van valutatransacties. Welk product het meest geschikt is hangt mede af van de mate en de omvang waarin een MKB-onderneming betaalt en handelt in vreemde valuta(s). Voor de meeste MKB-ondernemingen volstaat doorgaans het kunnen uitvoeren van een overboeking in een vreemde valuta of het openen van een vreemde valutarekening om betalingen mee uit te kunnen voeren. Voor andere MKB-ondernemingen die naast het doen van betalingen in vreemde valuta ook vreemde valuta aan- en verkopen wordt valuta-treasury doorgaans geschikter bevonden. Hierbij wordt de klant bij specifieke aan- en verkopen van vreemde valuta vooraf een koers aangeboden waartegen de transactie meteen kan worden uitgevoerd. De klant krijgt bedenktijd om deze koers te accepteren, maar kan ook bepalen om de koers niet te accepteren.
Kunt u bij benadering aangeven wat de winstmarge is van banken op valutatransacties voor het mkb? Komen winstmarges tot honderden procenten werkelijk voor? Wilt u in dat geval banken vragen daar onmiddellijk een einde aan te maken?
Ik heb geen zicht op de winstmarges van banken op valutatransacties voor het MKB. Banken geven aan dat zij een faire prijs in rekening brengen voor het uitvoeren van valutatransacties. Banken herkennen zich dus niet in het geschetste beeld van winstmarges tot honderden procenten. Omdat deze diensten door verschillende aanbieders (banken en intermediairs) worden aangeboden doen klanten er in mijn ogen verstanding aan om de kosten en de koersen van de verschillende aanbieders met elkaar te (blijven) vergelijken en hier desgewenst gevolg aan te geven. In dit kader is de ontwikkeling positief te noemen dat nieuwe toetreders zich op dit gebied van dienstverlening aan MKB-ondernemers begeven.
Deelt u de mening dat banken vooraf de koers zouden moeten doorgeven waartegen een transactie wordt uitgevoerd? Zo ja, bent u bereid de bancaire sector hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Het gebruik van Mucusol door visverwerkers |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het gebruik van het middel Mucusol als visontslijmer door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tot 2016 is toegestaan, ondanks dat dit een ontsmettingsmiddel is en dat ontsmettingsmiddelen niet gebruikt mogen worden op vis?1
Ja, ik ben er mee bekend. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u verder naar het antwoord op vraag 2 van de vragen door het Kamerlid Van Gerven (ingezonden 20 november 2015).
Waarom wordt door de NVWA momenteel niet gehandhaafd op het gebruik van het middel Mucusol als (indirect) ontsmettingsmiddel?
Zoals in het antwoord op vraag 2 van de vragen door het Kamerlid Van Gerven is toegelicht, is het gebruik van waterstofperoxide, als dit gericht is op het ontslijmen van vis, een geoorloofde toepassing en heeft de NVWA geen reden handhavend op te treden. Dit is wel het geval als het gebruik gericht is op het decontamineren van vis.
Klopt het dat de NVWA al in 2008 en 2009 meerdere keren visverwerker Foppen heeft gewaarschuwd voor het gebruik van het middel Mucusol?
Dit is juist. Mucusol was bij de NVWA tot 2009 uitsluitend bekend als nationaal toegelaten decontaminatiemiddel. Omdat het gebruik van decontaminatiemiddelen sinds 1 januari 2006 onder Europese goedkeuring viel (en een dergelijke goedkeuring ontbrak) besloot de NVWA in 2008 op te treden tegen het gebruik in de visindustrie.
In 2009 veranderde deze situatie, omdat toen onderbouwd werd dat Mucusol in de processtap van het ontslijmen de functie van ontslijmingsmiddel heeft en dus geoorloofd is, zolang het gebruik veilig is.
Was de NVWA ervan op de hoogte dat bij het gebruik van het middel Mucusol als visontslijmer het automatisch ook als ontsmettingsmiddel wordt gebruikt en dat dit verboden is? Zo ja, waarom stond de NVWA het dan in 2008/2009 wel toe dit middel als visontslijmer te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 4 van de vragen van het Kamerlid Van Gerven is aangegeven beschikt de NVWA niet over inspectiegegevens die wijzen op oneigenlijk gebruik van desinfectie- of decontaminatiemiddelen in direct contact met vis. Wanneer Mucusol wordt toegepast als ontslijmingsmiddel is het een geoorloofde technische hulpstof. Er is dan, zoals in het antwoord op vraag 2 van het Kamerlid Van Gerven is toegelicht, geen reden om op te treden tegen dit gebruik; dit zal ook in de toekomst niet gebeuren.
Omdat de NVWA signalen uit de markt heeft ontvangen dat er sprake zou zijn van oneigenlijk gebruik, neemt zij dit in haar reguliere controles mee. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de NVWA in deze casus niet juist zou hebben gehandeld.
Waarom is besloten met ingang van 2016 wel te gaan handhaven, terwijl dit de afgelopen jaren niet gebeurde? Toont dit aan dat het achterliggende onderzoek door de NVWA niet (goed) is uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom wordt niet met onmiddellijke ingang gecontroleerd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van de vragen van het Kamerlid Koşer Kaya (ingezonden 26 november 2015).
Is bekend door hoeveel bedrijven het middel Mucusol op dit moment nog gebruikt wordt, zowel primair als ontslijmer als primair als ontsmettingsmiddel? Kan dit met de Kamer gedeeld worden?
De NVWA houdt geen gegevens bij van het gebruik van Mucusol als ontslijmingsmiddel. Het gebruik als decontaminatiemiddel zou illegaal zijn en is tot dusver niet geconstateerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het volgende Algemeen overleg NVWA voorzien op 10 december 2015?
Ja.
Het bericht ‘Gapend gat tussen ziekenhuis en thuis’ |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de tv-uitzending «Gapend gat tussen ziekenhuis en thuis»?1
Mensen die uit het ziekenhuis komen, moeten altijd op goede opvang kunnen rekenen. Dit kan met verpleging en verzorging thuis, met ondersteuning en begeleiding vanuit de Wmo 2015 en, als het ondanks al deze inzet thuis (nog) niet gaat, met een kortdurende opname in het eerstelijns verblijf. In de periode vanaf half oktober heb ik signalen gekregen van zorgaanbieders en Wlz-uitvoerders dat het recent tot € 163 miljoen opgehoogde subsidiekader eerstelijns verblijf 2015 ontoereikend zou zijn. Deze signalen heb ik serieus genomen en gezamenlijk met het Zorginstituut en Wlz-uitvoerders onderzocht, waarna ik € 20 miljoen euro extra beschikbaar heb gesteld2. Zo hoeven mensen niet onnodig lang in een ziekenhuis te blijven en worden wachtlijsten voorkomen.
Kunt u aangeven hoeveel ouderen langer dan nodig in het ziekenhuis moeten blijven, omdat er geen andere (tijdelijke) opvangplek voor hen beschikbaar is? Kunt u daarbij ingaan op de (financiële en gezondheidsgerelateerde) gevolgen die dit met zich meebrengt?
Nee, hier worden landelijk geen gegevens over bijgehouden.
Kunt u aangeven hoeveel ouderen die tijdelijk in een opvangvoorziening zouden verblijven daar uiteindelijk permanent blijven, en zodoende de tijdelijke opvangplekken voor anderen weer bezet houden? Kunt u daarbij ingaan op de (financiële en gezondheidsgerelateerde) gevolgen die dit met zich meebrengt?
Zoals ik in de derde voortgangsrapportage Hervorming Langdurige Zorg3 heb aangegeven, is het noodzaak dat er meer inzicht komt in de patiëntenstroom die gebruik maakt van eerstelijns verblijf. Het gaat hierbij om inzicht in de herkomst van patiënt, in de vervolgzorg na een opname in het eerstelijns verblijf, in ligduur en in praktijkvariatie. Zo ontstaat er ook inzicht in de doorstroom vanuit het eerstelijns verblijf naar langdurig verblijf in de Wlz.
Deelt u de conclusie van hoogleraar ouderengeneeskunde, de heer Schols, dat er een weeffout zit in het systeem? Zo ja, wat gaat u precies doen om dit probleem op te lossen?
Er is geen weeffout in het systeem. Er is wel sprake van een overgangsvraagstuk. De Wlz is in principe niet bedoeld om zorg te bieden aan mensen die kortdurend opgenomen moeten worden. Bij de wetsbehandeling van de Wlz is hier nadrukkelijk aandacht voor geweest. Voor het zorgvuldig onderbrengen van de financiering van eerstelijns verblijf onder de Zvw is met een amendement van het Kamerlid Dik-Faber4 op de Wlz het eerstelijns verblijf als aparte subsidieregeling onder de Wlz in het leven geroepen. Hiermee is geborgd dat patiënten toegang blijven houden tot deze medisch noodzakelijke kortdurende opname mogelijkheid. Hierdoor is het ook mogelijk dat in een later stadium – met overheveling van een gepast budget van Wlz naar Zvw – deze zorg volledig door zorgverzekeraars kan worden ingekocht.
Is het feit dat het zorgkantoor gehouden is aan een te beperkt macrokader deel van het probleem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eind 2014 is er een macrokader vastgesteld voor de subsidieregeling eerstelijns verblijf onder de Wlz. In de zomer van 2015 heb ik op basis van actuele declaratiegegevens en prognoses van Wlz-uitvoerders het subsidiekader eerstelijns verblijf opgehoogd van € 96 miljoen naar € 163 miljoen. In de derde voortgangsrapportage Hervorming Langdurige Zorg1 heb ik uw Kamer de analyse die ten grondslag lag aan het verhogen van het subsidiekader toegestuurd.
In de afgelopen weken heb ik signalen ontvangen van enkele Wlz-uitvoerders en zorgaanbieders dat het tot € 163 miljoen opgehoogde subsidiekader eerstelijns verblijf 2015 ontoereikend zou zijn. Om te voorkomen dat in de laatste maanden van dit jaar wachtlijsten voor deze medisch noodzakelijke zorg zouden ontstaan, heb ik € 20 miljoen extra beschikbaar gesteld. Het subsidiekader voor eerstelijns verblijf in 2015 komt daarmee uit op € 183 miljoen.
Het subsidieplafond in 2016 bedraagt € 180 miljoen euro. Voor 2016 heb ik maatregelen genomen om het subsidiekader voor 2016 beheersbaar te houden. Ik heb met het CIZ afspraken gemaakt over de indicatiestelling voor de Wlz in aansluiting op het eerstelijns verblijf. Indien voor een patiënt op het eerstelijns verblijf blijkt dat doorstroom naar de Wlz aan de orde is, geeft het CIZ binnen twee weken een indicatie af. De datum van aanvraag is dan de datum van ingang van zorg, waardoor bij een permanente opname de zorg tot twee weken eerder vanuit de Wlz wordt bekostigd. Deze afspraak wordt vastgelegd in de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2016 en is in lijn met de doorstroom naar de Wlz vanuit de geriatrische revalidatie zorg. Als er in 2016 desondanks toch sprake is van een ontoereikend subsidieplafond eerstelijns verblijf 2016 zal ik onder meer naar de herverdeelmiddelen Wlz 2016 gaan kijken voor dekking van eventuele tekorten.
Herkent u het signaal dat organisaties mensen niet durven op te vangen omdat ze bang zijn uiteindelijk geen geld te krijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de conclusie dat het grote probleem is dat er te weinig geld beschikbaar is gesteld voor opvangvoorzieningen, en niet dat de samenwerking in de regio onvoldoende tot stand is gekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de opmerking van de heer Ruiters van zorgorganisatie Meander dat, als er voor het eind van het jaar geen kostendekkende oplossing is, bestaande initiatieven moeten sluiten, waardoor meer mensen tussen wal en schip vallen? Gaat het beschikbaar gestelde budget dit voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Was de oplossing die de Minister van VWS eerder voorstelde (het de wijk insturen van een praktijkteam om problemen in de samenwerking op te lossen en zaken «aan elkaar te knopen») veel te simpel gedacht? Zou volgens u deze methode het voorliggende probleem voldoende oplossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Minister van VWS is begin vorig jaar een onderzoek gestart naar overbodige bureaucratie in de zorg, waar specifiek casusonderzoek is gedaan naar de schotten tussen de cure en de care. Bij dit onderzoek is een gebeurtenis van een patiënt in het ziekenhuis met alle direct betrokkenen nagelopen, om in kaart te brengen welke concrete problemen hierbij naar voren kwamen. In een gesprek met alle betrokkenen zijn vervolgens acties afgesproken om in dit soort situaties in de toekomst effectiever te kunnen handelen om zo tot betere zorg voor de patiënt / cliënt te komen.
Tijdens dit gesprek kwam naar voren dat het voor het realiseren van betere zorg noodzakelijk is dat alle spelers in de regio elkaar goed weten te vinden. Ook werd duidelijk dat er in andere regio’s vaak al goede voorbeelden te vinden zijn en dat er vaak al meer kan dan gedacht wordt.
Dit is de reden dat ik geen nieuwe regels of stelselveranderingen wil doorvoeren maar dat de Minister en ik een praktijkteam oprichten, dat gaat helpen bij het oplossen van knelpunten rondom het transfermoment van het ziekenhuis naar huis of omgekeerd als de cliënt tijdelijk wat meer zorg nodig heeft dan thuis geleverd kan worden. In het praktijkteam zitten mensen van VWS met verstand van de Wlz, van de Zvw, van de Wmo, van samenwerking en van mededinging,met deskundigheid op het gebied van de eerste lijn, de wijkverpleegkunde, de sociale wijkteams, met financiële en juridische kennis. Het praktijkteam kan de juiste mensen bij elkaar brengen, verbindingen leggen, informeren, wet- en regelgeving uitleggen en goede voorbeelden verspreiden. Ze weten dat als iets in een bepaalde regio speelt, dat in een andere regio ook speelde en men het daar prima heeft weten op te lossen. Ik ben er van overtuigd dat deze praktische aanpak goed kan bijdragen aan oplossingen in de regio. Het praktijkteam zal hier begin volgend jaar mee aan de slag gaan.
Is het toeval dat op 25 november in de ochtend Nieuwsuur contact met uw ministerie opneemt, en dat er in de middag opeens een persbericht verschijnt dat er twintig miljoen euro beschikbaar is om dit probleem aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat is toeval. Ik maak mijn beleid uiteraard niet op basis van aangekondigde nieuwsitems of persvragen maar op basis van inhoudelijke overwegingen. Een besluit zoals verkondigd in het persbericht alsmede de betreffende Kamerbrief1 vergt dan ook veel denkwerk, voorbereiding en afstemming met betreffende partijen en veelal andere ministeries.
Zoals in bovenstaande beantwoording aangegeven, heb ik vanaf half oktober van enkele Wlz-uitvoerders, individuele zorgaanbieders en ActiZ signalen ontvangen dat het opgehoogde kader voor de subsidieregeling 2015 zou knellen. Ik heb deze signalen direct serieus genomen. Samen met Wlz-uitvoerders en Zorginstituut is een inventarisatie gemaakt van de aard en omvang van de problematiek en is gezocht naar oplossingen. Op 19 november jl. heeft een bijeenkomst plaatsgevonden met het Zorginstituut Nederland, Wlz-uitvoerders en VWS om de problematiek en de oplossing te bespreken. Na deze bijeenkomst heb ik besloten om € 20 miljoen uit de onderuitputting binnen de subsidieregeling extramurale behandeling 2015 in te zetten voor tekorten binnen de subsidieregeling eerstelijns verblijf 2015.
Het bericht dat omzetplafonds de keuzevrijheid van de patiënt bedreigen |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Omzetplafond in zorg bedreigt keuzevrijheid patiënt»?1
Uit hoofde van de zorgplicht van de zorgverzekeraar en ongeacht de polis moet de verzekerde altijd binnen redelijke termijn en op redelijke afstand zorg krijgen. Dat betekent dat als iemand ziekenhuiszorg nodig heeft de zorgverzekeraar die zorg moet regelen. Voor het invullen van de zorgplicht kopen verzekeraars selectief in waardoor enerzijds de verzekerden keuze hebben uit een voldoende breed aanbod en anderzijds de zorg duurzaam betaalbaar wordt gehouden. In een aantal gevallen komt de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder daarbij een omzetplafond overeen. Hierdoor kan de zorgverzekeraar onder meer bij verschillende zorgaanbieders zorg inkopen waardoor de keuzevrijheid van de verzekerde ruimer is dan wanneer een zorgverzekeraar alle zorg bij één of twee aanbieders zou inkopen. Ook bij het bereiken van een omzetplafond bij een bepaalde aanbieder geldt de zorgplicht van de zorgverzekeraar. De zorgplicht wordt dan ingevuld doordat de zorgverzekeraar de verzekerde naar een andere zorgaanbieder bemiddelt of door aanvullende afspraken te hebben gemaakt (doorleverplicht) dan wel te maken met de betreffende zorgaanbieder.
Uit artikel 13, vijfde lid, Zvw vloeit overigens voort dat wanneer een verzekerde een behandeling bij een zorgaanbieder is gestart, hij recht heeft op het voortzetten van de behandeling ook wanneer een eventueel omzetplafond is bereikt, ongeacht welke soort polis, natura,- restitutie- of combinatiepolis, een verzekerde heeft afgesloten. Ik heb dat ook aangegeven in mijn brieven van 2 juni 2014 en 18 juni 2015.
Om wachtlijsten te voorkomen moeten verzekeraars in hun inkoopbeleid rekening houden met de ontwikkelingen in de zorgvraag dan wel bemiddelen als een wachtlijst dreigt.
Deelt u de mening dat een omzetplafond niet bedoeld is om een patiëntenstop of wachtlijsten te veroorzaken? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de uitspraak dat het onjuist is om risico’s te verleggen van de zorgverzekeraar naar de zorgaanbieder?
Zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben de gezamenlijke verantwoordelijkheid de zorg in Nederland van een kwalitatief hoog niveau, duurzaam betaalbaar en toegankelijk te houden. Het al dan niet afspreken van een omzetplafond is de uitkomst van onderhandelingen door twee private partijen, de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder. Daarmee kan, afhankelijk van het overleg, het risico in overleg bij de zorgaanbieder worden gelegd. De verzekerde mag hiervan geen nadeel ondervinden om zorg te krijgen.
Deelt u de mening dat de beste zorgaanbieders de ruimte moeten hebben om meer patiënten te behandelen? Zo ja, hoe strookt dit met het omzetplafond? Zo nee, waarom niet?
Contractering is hèt vehikel om de kwaliteit van de zorg te verbeteren en de betaalbaarheid te vergroten. Indien een zorgaanbieder hoog scoort op kwaliteit tegen de beste prijs zal de zorgverzekeraar daarbij in de contractonderhandelingen rekening kunnen houden, bijvoorbeeld door relatief meer in te kopen bij deze aanbieder. De zorgverzekeraar zal echter ook zijn verzekerden moeten voorzien in een voldoende ruim en divers aanbod.
Deelt u de mening dat patiënten tijdig op de hoogte dienen te zijn van de omzetplafonds die zorgverzekeraars hebben opgelegd aan zorgaanbieders? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars zijn – conform de regelgeving van de NZa (Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten) – verplicht hun verzekerden goed te informeren over contractering bij zorgpolissen. Deze regelgeving is onlangs aangescherpt; hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont. Zorgverzekeraars moeten op basis van deze regeling hun verzekerden informeren of er sprake is van omzetplafonds in de zorg indien deze afspraken mogelijk consequenties hebben voor de verzekerde (punt 15 van de regeling). De NZa houdt toezicht op de zorgverzekeraars op het naleven van deze transparantievereisten.
Garandeert u dat patiënten met een restitutiepolis zelf kunnen kiezen waar en door wie ze zich laten behandelen zonder dat dit gevolgen heeft voor de vergoeding? Zo nee, waarom niet?
Er mag geen onduidelijkheid zijn over wat een restitutiepolis is. Een restitutiepolis is een polis waarin men zelf kan kiezen voor aanbieders, waarvoor de verzekerde een marktconform tarief vergoed krijgen voor de behandeling.
Wat vindt u van de oplossing om een algemeen verbod op omzetplafonds in te voeren?
Het al dan niet afspreken van een omzetplafond is onderdeel van de contractonderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Desalniettemin heb ik de NZa gevraagd op de toepassing van omzetplafonds te gaan letten. Ik krijg nog geen signalen dat het veel problemen oplevert maar ik wil ook niet dat het problemen gaat opleveren. Een algemeen verbod op omzetplafonds betekent dat verzekeraars minder verschillende aanbieders gaan contracteren. Dat vind ik onwenselijk.
Wat vindt u van het aangeboden alternatief om het omzetplafond niet te laten meetellen bij patiënten met een restitutiepolis?
Gezien mijn antwoorden op vragen 6 en 7, zie ik daartoe geen aanleiding.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Kwaliteit loont voorzien op 10 december a.s.?
Ja.
De arbeidsomstandigheden bij de distributiecentra van Albert Heijn en Jumbo |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag over de slechte arbeidsomstandigheden bij de distributiecentra van Albert Heijn en Jumbo?1
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat werknemers in de distributiecentra van Albert Heijn en Jumbo structureel onder druk worden gezet en geïntimideerd om onrealistische productienormen te halen? Wat is uw reactie op het bericht dat arboregels en veiligheidsvoorschriften met voeten getreden worden en zieke werknemers worden opgejaagd om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan?
Ik vind het van groot belang dat mensen in hun werk goed behandeld worden. Volgens de Arbeidsomstandighedenwet mogen werkzaamheden geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer. Het is de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. Werknemers, waaronder ook flexwerkers, kunnen een klacht indienen als de zorg van de werkgever niet voldoet aan de wet.
Uit het aantal en de aard van de klachten dat bekend is bij de Inspectie SZW, kan niet worden opgemaakt dat het lichamelijk welzijn van werknemers bij de distributiecentra van Albert Heijn en Jumbo in het geding is. De signalen uit de uitzending van EenVandaag zullen meegenomen worden in de voorbereiding van (her)inspecties.
Wat is uw reactie op de in de berichtgeving genoemde ongelukken en onveilige situaties? Deelt u de mening van de FNV dat bij de genoemde distributiecentra het «lichamelijk welzijn van mensen» in het geding is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de bijzondere situatie van uitzendkrachten zoals beschreven in de berichtgeving? Is er volgens u een relatie tussen flexwerk en slechte arbeidsomstandigheden, bijvoorbeeld vanwege de kwetsbaardere positie van de werknemer ten opzichte van de werkgever? Zo ja, welke? Bent u bereid binnen het arbobeleid specifiek aandacht te besteden aan de kwetsbaardere positie van flexwerkers? Zo ja, op welke wijze?
Flexwerkers zijn werknemers en hebben recht op goede arbeidsomstandigheden. Een werkgever is verplicht om te zorgen voor goede arbeidsomstandigheden, ongeacht of de werknemer een vast of flexcontract heeft. Werkgevers die onvoldoende zorg dragen voor de arbeidsomstandigheden van hun werknemers worden gesanctioneerd.
Werknemers met een flexibel contract hebben over het algemeen minder autonomie dan werknemers met een vast contract. Daarnaast geven werknemers met een flexibel contract vaker aan te maken te hebben met fysiek belastend werk en ongunstige omgevingsfactoren. Op grond van onderzoekgegevens uit 2014 blijken er geen grote verschillen te bestaan in de kans op een arbeidsongeval bij een werknemer met een tijdelijk en een werknemer met een vast arbeidscontract.
Het afgelopen jaar zijn meerdere wetten (wet Werk en Zekerheid, Modernisering Ziektewet, wet Arbeid en Zorg) tot stand gekomen om de positie van werknemers, waaronder flexwerkers, te verbeteren.
Hoe verhoudt de beschreven situatie bij de distributiecentra van Albert Heijn en Jumbo zich met de arbeidsomstandigheden bij de distributiecentra van andere ketens? In hoeverre is hier sprake van een structureler probleem waar tegen opgetreden zou moeten worden?
Er zijn geen aanwijzingen dat de arbeidsomstandigheden bij de distributiecentra van Albert Heijn en Jumbo sterk verschillen van de omstandigheden bij distributiecentra van andere ketens. Uit klachten en ongevallen die bekend zijn bij de Inspectie SZW blijkt niet dat er sprake is van een structureler probleem.
Klopt het dat de Inspectie SZW werknemers bij de distributiecentra heeft opgeroepen om misstanden te melden? Deelt u de mening dat de berichtgeving over de arbeidsomstandigheden dermate ernstig is dat een pro-actievere houding om deze misstanden op te lossen noodzakelijk is? Zo ja, bent u bereid om de Inspectie SZW onderzoek te laten doen naar de arbeidsomstandigheden bij de distributiecentra en de Kamer zo spoedig mogelijk te informeren over de uitkomsten hiervan? Zo niet, waarom niet?
De woordvoerder heeft namens de Inspectie SZW aan de programmamakers gemeld dat het verstandig is misstanden te melden bij de Inspectie. Het melden van misstanden kan aanleiding zijn om verder onderzoek te doen.
Onverlet een onderzoek naar aanleiding van klachten worden de signalen meegenomen bij de voorbereiding van komende inspectieprojecten.
Zie ook het antwoord op vraag 3 en vraag 5 van de heer Ulenbelt.
Welke sancties zijn mogelijk indien de Inspectie SZW tot de conclusie komt dat de distributiecentra arboregels en veiligheidsvoorschriften overtreden? Welke sancties zullen opgelegd worden als de distributiecentra in overtreding blijken?
Alle sancties die in de wet- en regelgeving op het gebied van het toezicht door het Ministerie van SZW op arbeidsomstandigheden en veiligheid worden vermeld, komen in aanmerking bij overtreding en zullen worden toegepast als blijkt dat er sprake is van een overtreding. Van waarschuwing tot stillegging, bestuurlijke boetes en strafrechtelijk proces verbaal, afhankelijk van de ernst en omstandigheden van mogelijke overtredingen.
Het werkprogramma van de Europese Commissie en de routekaart voor een betere ‘werk-privé balans’ |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het werkprogramma van de Eurocommissie en het initiatief voor een betere «werk-privé balans»?
Ja.
Waaruit blijkt dat er wetgeving nodig is om te zorgen voor een betere werk-privé balans?
De Europese Commissie heeft in augustus jl. een routekaart (indicative roadmap) uitgebracht waarin het de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt schetst. De Commissie noemt in de routekaart een reeks mogelijke wettelijke en niet-wettelijke maatregelen dat de EC kan nemen, waarmee de arbeidsparticipatie van vrouwen zou kunnen worden bevorderd. In het Werkprogramma 2016 van de Europese Commissie kondigt de Commissie aan dat er een pakket over de combinatie arbeid en zorg zal worden uitgebracht. In vervolg op de routekaart vindt een publieke consultatie plaats. Na afronding daarvan zullen er vermoedelijk voorstellen door de Commissie gedaan worden. Over deze voorstellen en het Nederlandse standpunt daarover zal het kabinet u te zijner tijd op de gebruikelijke wijze via BNC fiche(s) informeren. Subsidiariteit is een zwaarwegend criterium bij de oordeelsvorming van het kabinet over voorstellen van Europese regelgeving. Het leidende standpunt van het kabinet is «Europees wat moet, nationaal wat kan», zo ook bij de beoordeling van de te verwachten voorstellen. Of er wel of geen rol is voor Europa op dit terrein zal dan ook afhankelijk zijn van wat de Commissie exact gaat voorstellen. In principe is de Europese Unie bevoegd om maatregelen te nemen die gelijkheid tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt bevorderen.
Deelt u de mening dat een scheve verhouding tussen werk en privé niet wordt opgelost door verdere wetgeving maar juist door het gesprek dat moet plaatsvinden aan de huistafel tussen partners en op de werkvloer tussen werkgever en werknemer?
Ja, het is primair aan partners onderling om te bepalen hoe zij hun zorgtaken verdelen. Voor zover er consequenties zijn voor het werk of in het geval dat de werkgever kan bijdragen aan het realiseren van een goede keuze over de verdeling van arbeid en zorg, dient dit uiteraard ook op het werk te worden besproken. De wetgever kan daarbij onnodige wettelijke belemmeringen wegnemen en andere passende initiatieven nemen om het mogelijk te maken dat vrouwen en mannen hun wensen omtrent arbeid en zorg kunnen realiseren en zo meer mogelijkheden hebben om hun leven naar hun eigen wensen in te richten.
Deelt u de mening dat dit programma niet past binnen de ambitie van de EU om met minder regels te komen, zeker gezien het feit dat een «Unie die zich richt op hoofdzaken» één van de prioriteiten is van het Nederlandse voorzitterschap?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat gaat u doen om de voorstellen van de Europese Commissie van de agenda te krijgen? Deelt u de mening dat het EU-voorzitterschap een uitgelezen kans is om dit te bewerkstelligen doordat Nederland hierin samen met toekomstige voorzittende lidstaten de Europese agenda kan vormgeven? Wat voor concrete stappen ter verwezenlijking van dit doel heeft u al ondernomen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Informele zorg en persoonsgebonden budgetten |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke handvatten de wet aan gemeenten en burgers biedt om wel of niet een persoonsgebonden budget (pgb) te verstrekken, en in het bepalen van de omvang van het pgb met betrekking tot het regelen van ondersteuning binnen het informele netwerk van bijvoorbeeld partner of buren?
In de Jeugdwet en Wmo 2015 is geregeld dat een pgb ook kan worden ingezet om ondersteuning binnen het informele netwerk te kunnen betalen. Gemeenten hebben daarbij beleidsvrijheid om, binnen de daartoe geldende wettelijke kaders, in de verordening vast te leggen in welke situaties en onder welke voorwaarden een pgb mogelijk is. Daarbij is het niet mogelijk om in de verordening het gebruik van het pgb voor niet-professionele zorg geheel uit te sluiten. Voor de Wmo 2015 is het alleen mogelijk voorwaarden te stellen aangaande het tarief.
Gemeenten kunnen de hoogte van het tarief voor het pgb bepalen. Hierbij kunnen zij differentiatie aanbrengen binnen de tarieven. Gemeenten kunnen in de verordening onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door professionele hulpverleners en die door het sociale netwerk.
In hoeverre klopt het dat, bij wet, een pgb voor informele zorg mogelijk blijft, maar alleen als de eerste 10 uur aan informele zorg voor rekening van het huishouden komt?
Het is aan de gemeente om te oordelen wat in een individuele situatie voor rekening komt van het eigen sociale netwerk. Daar dient een zorgvuldig onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte of hulpvraag van de cliënt aan vooraf te gaan, waarin ook de rol van het netwerk aan de orde komt. Het categoraal uitsluiten van de eerste 10 uur per week van informele ondersteuning of informele jeugdhulp middels een pgb verhoudt zich daarom in mijn ogen niet tot de uitgangspunten van de Wmo 2015 en de Jeugdwet, waarin via een zorgvuldige individuele afweging wordt bezien of ondersteuning of hulp nodig is.
Kunt u aangeven in hoeverre het in lijn met de wet is als gemeenten ervoor kiezen geen pgb meer te verstrekken voor dagbesteding of behandeling in het informele netwerk?
In het algemeen kan een gemeente een pgb niet uitsluiten voor een bepaalde vorm van jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning. Wel kan de gemeente in een individuele casus tot het oordeel komen dat de jeugdhulp of ondersteuning niet passend is of niet van goede kwaliteit is. Het categoraal uitsluiten van de dagbesteding en behandeling van informele ondersteuning middels een pgb verhoudt zich daarom in mijn ogen niet tot de uitgangspunten van de Wmo 2015
en de Jeugdwet, waarin via een zorgvuldige individuele afweging wordt bezien of ondersteuning of hulp nodig is.
Kent u het bericht «wel of geen pgb als je voor je partner of kind zorg»? Wat is uw reactie op het feit dat sommige gemeenten zorg voor kind of partner als gebruikelijke zorg zien, terwijl er toch situaties zijn waarin geen sprake is van «gebruikelijke» zorg, maar van indicatieve zorg?1
Gemeenten kunnen in de verordening nader bepalen wat in dit kader verstaan wordt onder «gebruikelijke hulp» van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Het wordt wenselijk geacht dat gemeenten op het punt van de gebruikelijke hulp beleid ontwikkelen. Het opstellen van een objectief afwegingskader wat betreft de afbakening en inzet van gebruikelijk hulp kan voorkomen dat er sprake is van toeval of van willekeur. Dat laat onverlet dat gemeenten in individuele situaties telkens weer een zorgvuldige afweging dienen te maken en daarbij rekening dienen te houden met de specifieke omstandigheden van de aanvrager.
Kunt u aangeven of het klopt dat gemeenten het criterium «bovengebruikelijke zorg» hebben geschrapt, dat eerder wel door het indicatie-orgaan CIZ gebruikt werd om onderscheid te maken tussen normale zorg en bovengebruikelijke zorg?
In de Jeugdwet en in de Wmo 2015 is de term «bovengebruikelijke zorg» niet opgenomen. Gemeenten kunnen gebruik maken van het protocol Gebruikelijke Zorg van het CIZ waarin deze terminologie wel wordt gebruikt, maar zijn dit niet verplicht. Gemeenten moeten de beslissing tot toekenning van een voorziening of jeugdhulp, en de daarbij behorende hoogte het pgb, blijven motiveren omdat het gaat om een individuele beoordeling.
Bent u bereid met de VNG in gesprek te gaan om te kijken hoe er duidelijkheid kan komen voor gemeenten over wat wel en niet onder normale zorg valt, omdat blijkt dat de belangenvereniging Per Saldo in bijna 200 soortgelijke zaken bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van de gemeente voor het niet toekennen van een pgb en in 90% van de behandelde zaken, tot nu toe, gelijk heeft gekregen?2
Navraag bij Per Saldo leert dat er bij 200 zaken die in brede zin over pgb gaan bezwaar is gemaakt. Deze 200 zaken gaan niet specifiek over informele zorg maar over allerlei zaken rondom pgb. De meeste zaken lopen nog en wachten op een uitspraak. Bij 50 zaken – die in brede zin over pgb gaan – is een uitspraak bekend. Per Saldo heeft in 90% van die 50 zaken gelijk gekregen. Het is nu nog te vroeg om een beeld te krijgen wat gemeenten met die uitspraken doen en of zij hun beleid erop gaan aanpassen. Ik vertrouw erop dat gemeenten als gevolg van een bezwaar hun beleid hierop aanpassen. Ik zal hierover met de VNG in overleg gaan.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg Voortgang trekkingsrecht pgb voorzien op 10 december 2015 te beantwoorden?
Ja.
De belangenvereniging voor mantelzorgers, Mezzo, vindt het belangrijk dat er aandacht is voor de positie van mantelzorgers. «Gemeenten moeten mantelzorgers ondersteunen en waarderen. Tijdens een keukentafelgesprek bespreken gemeente, zorgvrager en mantelzorger de situatie. Wat kan de zorgvrager zelf doen, op welke fronten kan de mantelzorger – en anderen uit het netwerk – inspringen en tegelijkertijd waar is ook ondersteuning vanuit de professionele zorg gewenst. Wanneer de zorg met een pgb kan worden ingekocht, kan de zorgvrager ervoor kiezen om de mantelzorger uit te betalen of om een professional hiervoor in te huren. Het gaat hier dan om geïndiceerde zorg. Als de mantelzorger aangeeft dat de situatie nu of in de toekomst niet meer houdbaar is moet de gemeente hierover een serieus gesprek voeren, maatwerk leveren en mantelzorgers ondersteunen. Daar waar de mantelzorger het niet eens is met uitkomst van het gesprek kan een mantelzorger een bezwaarschrift indienen of zich wenden tot de Wmo-raad of de gemeenteraad», aldus directeur Liesbeth Hoogendijk van Mezzo.
Het bericht dat Rijkswaterstaat glyfosaat gaat gebruiken op de kribben in de IJssel |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Rijkswaterstaat gebruikt middel dat slecht is voor water»?1
Ja.
Welk onderzoek naar de verwijdering van boomwortels heeft ten grondslag gelegen aan de toestemming om glyfosaat, de werkzame stof in onkruidbestrijder Roundup, te gebruiken om ongewenste planten- en bomengroei te bestrijden op de kribben in de IJssel?
De grondslag voor het mogen gebruiken van glyfosaat houdende gewasbeschermingsmiddelen is de toelating die door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is verleend. Op dit moment is Roundup, met hierin de werkzame stof glyfosaat, toegestaan voor onder meer de behandeling van stobben van afgezaagde bomen en struiken. Er is op dit moment wettelijk gezien dus geen sprake van een uitzonderingspositie.
Desalniettemin gebruikt Rijkswaterstaat bij voorkeur geen gewasbeschermingsmiddelen bij beheer en onderhoud. Hierop wordt voor het aansmeren van stobben soms een uitzondering gemaakt, bijvoorbeeld om de instandhouding van de voor de waterveiligheid belangrijke kribben te bewerkstelligen. Door het mechanisch verwijderen van dikke wortelpakketten in kribben kan ernstige schade ontstaan.
Het ontwerpbesluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden verbiedt het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Eerst op verhardingen, met ingang van het groeiseizoen 2016, en later in november 2017 voor professioneel gebruik op niet-verhardingen. In de brief van 6 februari 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 227) aan de Kamer is al aangekondigd aan de hand van enkele voorbeeldsituaties dat daar een uitzondering wordt voorzien voor de periode dat dit noodzakelijk is. Het gaat dan onder andere om situaties waar nog geen zicht is op de uitvoerbaarheid van alternatieven en/of waar veiligheidsissues spelen. Dit is ook het geval als het vanwege de stabiliteit van de constructie niet mogelijk is om ver ontwikkelde houtige opslag in waterbouwkundige constructies uit te trekken of uit te graven. Deze uitzondering is voorzien en zal worden opgenomen in de Ministeriële Regeling onder het besluit waarin de uitzonderingen nader worden uitgewerkt.
Welke vormen van het verwijderen van boomwortels op de kribben zijn overwogen? Is daarbij naast gedegen terugsnoeien gekeken naar het totaal vernieuwen van de kribben, waarbij de boomwortels uit de grond worden getrokken? Zo nee, waarom niet?
Het totaal vernieuwen van de kribben is niet als alternatief overwogen, omdat dit een onevenredig ingrijpende en omvangrijke maatregel zou zijn. Het beheer en onderhoud zo uitvoeren dat geen wortelpakketten meer tot ontwikkeling komen, door middel van terugsnoeien en afzagen, vergt intensief beheer dat niet altijd en overal uitvoerbaar is. Dit geldt met name voor situaties waarbij de begroeiing al ver ontwikkeld is. Omdat Rijkswaterstaat belang hecht aan een duurzaam beheer van de waterwerken, worden de mogelijkheden en consequenties onderzocht van deze intensievere manier van onderhoud waarmee de toepassing van glyfosaat kan worden voorkomen.
Is bij het te nemen besluit rekening gehouden met het feit dat op een aantal plekken water uit de IJssel wordt gebruikt om drinkwater van te maken? Op welke wijze zijn de drinkwaterbedrijven betrokken bij het genomen besluit?
Bij het behandelen van stobben in kribben en dijken wordt glyfosaat heel gericht met een kwast aangebracht op de zaagsneden van stobben. Het middel wordt alleen toegepast in het groeiseizoen omdat het anders niet werkzaam is. Het waterpeil is dan ook voldoende laag om beheer en onderhoud uit te kunnen voeren. Daarnaast gebeurt het behandelen van de stobben alleen bij droge weersomstandigheden en gelijkluidende voorspellingen.
Op grond van voorgaande overwegingen is de belasting van het oppervlaktewater verwaarloosbaar. De kans op overschrijding van waterkwaliteitsnormen, inclusief de normen die gelden voor de bereiding van drinkwater uit oppervlaktewater, is verwaarloosbaar klein. Betrokkenheid van de drinkwaterbedrijven bij het besluit is daarom niet nodig.
Is de bedoeling van het aanstrijken van de stobben met glyfosaat dat zij daardoor «verdwijnen»? Zo ja, om hoeveel stobben gaat het en hoeveel glyfosaat is daarbij nodig om het traject tussen Brummen en Bronkhorst te schonen? Zo nee, waarom wordt dan gekozen om de stobben aan te strijken?
Het is de bedoeling dat de stobben door het aanstrijken niet meer uitlopen en dat de wortelpakketten niet dikker worden. Na verloop van tijd zullen de stobben geleidelijk afsterven en inderdaad verdwijnen.
Het is niet mogelijk exact aan te geven hoeveel glyfosaat nodig is om het traject tussen Brummen en Bronkhorst te behandelen. Op basis van ervaringsgegevens verwacht de gecontracteerde aannemer 1 liter glyfosaat per kilometer oever te gebruiken.
Klopt het dat door het aanstrijken met het middel glyfosaat watervervuiling veroorzaakt die ver boven de norm ligt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze is deze activiteit getoetst aan de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening en aan de waterkwaliteitseisen die gelden voor het water dat voor de drinkwatervoorziening wordt onttrokken?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze wordt tegemoet gekomen aan de uitspraak van het Europese Hof (HvJEU 1 juli, C-416/13) dat heeft bepaald dat wanneer een overheid een vergunning voor een specifiek project wil verlenen, de vergunning getoetst moet worden aan de waterkwaliteitseisen van de Kaderrichtlijn Water?
Er is bij dit type beheer en onderhoudswerk geen sprake van een vergunningsplicht, wel zijn er voorschriften voor veilig en duurzaam gebruik (zie antwoord 4, 6 en 7).
Op welke wijze is vastgelegd dat er een uitzondering gemaakt mag worden voor het bestrijden van ongewenste planten- en bomengroei als de veiligheid in het geding is? Wat is in dit geval de definitie van veiligheid?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze is naar uw mening de veiligheid voor schippers in het geding en neemt de kans op overstromingen toe, wanneer gekozen wordt om struiken te verwijderen en bomen terug te snoeien, terwijl de stobben van gekapte bomen op de rivierkribben niet definitief worden verwijderd?
Wanneer stobben niet worden behandeld, lopen deze telkens uit en zal periodiek en intensief snoeien nodig zijn om het vrije zicht voor de scheepvaart te behouden. Daarbij kan de diktegroei van de wortelpakketten blijven doorgaan. Uiteindelijk kunnen de wortelpakketten de steenbekleding van de kribben uit elkaar drukken. Hierdoor komt de stabiliteit en de functie van de kribben in het geding. Kribben zijn belangrijk om de stroming te reguleren en zo dijken te ontzien en de vaarweg op diepte te houden.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Wetgevingsoverleg Water dat gepland staat op 30 november 2015?
Tijdens het Wetgevingsoverleg Water heb ik reeds met uw Kamer over dit onderwerp gesproken.
Kinderarbeid en lage lonen bij Nederlandse en in Nederland actieve zaadbedrijven die in India actief zijn |
|
Joël Voordewind (CU), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Soiled Seeds – Child Labour and Underpayment of Women in Vegetable Seed Production in India» van de Landelijke India Werkgroep?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen van het rapport dat een toenemend aantal kinderen – naar schatting 156.000 – in de Indiase groentezaadteelt werkt, dat vrouwen meestal ver onder het officiële minimumloon worden betaald en dat een aantal Nederlandse en in Nederland actieve zaadbedrijven daarbij zijn betrokken?
Dit vind ik een zeer zorgelijk gegeven. Het probleem van kinderarbeid is breder dan alleen de groentezaadteelt. Volgens de meest recente cijfers van de ILO (2013) zijn er wereldwijd nog steeds 168 miljoen kinderen bij betrokken. Hoewel dit betekent dat kinderarbeid sinds 2000 met een derde is gedaald, moet er nog veel gebeuren. De brede inzet van het kabinet tegen kinderarbeid is verwoord in de recente kamerbrieven naar aanleiding van de initiatiefnota van het lid Van Laar (Kamerstuk 33 963, nrs. 5 en 7).
Bovendien is tijdens de behandeling van de BHOS-begroting voor 2016 per amendement van het lid Van Laar een nieuw kinderarbeidfonds van € 5 miljoen in het leven geroepen. Dit fonds is bedoeld om nieuwe multi-stakeholderinitiatieven tegen kinderarbeid te financieren. Uit het fonds kunnen bijdragen van het bedrijfsleven worden verdubbeld, bijvoorbeeld voor projecten specifiek tegen kinderarbeid in de zaadteelt.
Wat vindt u van het feit dat minstens 19 leden van de brancheorganisatie Plantum in India actief zijn, waarvan er slechts 10 een vorm van controle op kinderarbeid onder de 14 jaar hebben, en dat van de meeste bedrijven niet bekend is of zij ook meewerken aan oplossingen om deze kinderen naar onderwijs te begeleiden?2
Van Nederlandse bedrijven verwacht ik dat zij ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dat betekent dat zij risico’s in hun productieketen in kaart moeten brengen deze aan moeten pakken. Als kinderarbeid in de zadensector als een risico naar voren komt, dan wordt van bedrijven in die sector verwacht dat ze maatregelen nemen.
Branchevereniging Plantum heeft na verschijnen van eerdere rapporten over kinderarbeid in de zadensector eind 2014 geïnventariseerd welke leden in India actief zijn. Met hen is Plantum in gesprek om dit probleem onder de aandacht te brengen en ze bewust te maken van het feit dat hier actie op ondernomen dient te worden. Gezien de urgentie heeft een deel van deze bedrijven beleid ten aanzien van kinderarbeid en een ander deel is dit al aan het ontwikkelen. Plantum ondersteunt haar leden door bijvoorbeeld het organiseren van een bijeenkomst over het invoeren van controle door lokale partijen op het naleven van afspraken met lokale boeren over het uitsluiten van kinderarbeid. Deze maatregelen worden ook genoemd in het rapport «Soiled Seeds – Child Labour and Underpayment of Women in Vegetable Seed Production in India».
De branchevereniging doet het komend jaar een nieuwe inventarisatie van de stand van zaken van de aanpak van kinderarbeid door leden die in India actief zijn.
Om verder invulling te geven aan IMVO wordt met behulp van MVO Nederland in de eerste helft van 2016 een IMVO-risicoanalyse uitgevoerd op grond waarvan bekeken wordt wat verdere maatregelen zouden kunnen zijn. Deze kunnen gaan over loonbetaling en gevaarlijke arbeid door kinderen tussen 14 en 18 jaar en begeleiding naar onderwijs. Hierover wordt onder meer met de Landelijke India Werkgroep contact onderhouden.
Bent u van mening dat Nederlandse zaadbedrijven, die nu in strijd met Conventie 182 van de International Labour Organization (ILO) niets of weinig doen tegen gevaarlijke arbeid van 14 tot 18-jarigen en zodanige prijzen aan boeren betalen dat deze boeren geneigd zijn vrouwen ver onder het minimumloon te betalen, ook deze kwesties actief moeten oppakken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid bedrijven en de brancheorganisatie Plantum aan te spreken op bovengenoemde kwesties? Vindt u een convenant met de brancheorganisatie, bedrijven, maatschappelijke organisaties en de overheid een geschikt middel om daarover nadere afspraken te maken?
Het ministerie is met brancheorganisatie Plantum hierover al in gesprek, ook in relatie tot het traject om te komen tot IMVO-sectorconvenanten. Een sectorconvenant met de zadensector en direct betrokkenen acht ik een geschikt middel om goed om te gaan met kwesties waar het rapport aandacht voor vraagt. De IMVO-convenanten bieden bedrijven in sectorverband de kans om samen met de overheid en andere partijen, zoals ngo’s en vakbonden, kwesties als kinderarbeid en leefbaar loon structureel aan te pakken en daarmee hun invloed (leverage) te vergroten.
Bent u bereid om Indiase organisaties of nieuwe gezamenlijke initiatieven te steunen waarvan gebleken of te verwachten is dat zij een bijdrage kunnen leveren aan het effectief aanpakken van kinderarbeid in de groentezaadteelt en aan het werken aan tenminste het officiële minimumloon, toewerkend naar een leefbaar loon?
Uiteraard ben ik bereid nieuwe initiatieven op hun merites te beoordelen en per geval na te gaan of steun van het ministerie zinvol en mogelijk is. Het nieuwe Kinderarbeidfonds, dat tijdens de BHOS-begrotingsbehandeling in het leven geroepen is, kan hierbij ingezet worden.
Zijn u en uw collega’s bereid om deze kwestie in de bilaterale contacten met India, inclusief in het kader van het Memorandum of Understanding over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), aan te orde te stellen en indien mogelijk samen bij te dragen aan oplossingen?
Ja, ik ben bereid deze kwestie in de daartoe geschikte fora en bilaterale contacten naar voren te brengen.
Ondersteunt u de aanbeveling in het rapport dat bedrijven en brancheorganisaties een effectief klachtenmechanisme zouden moeten hebben om zowel individuele als structurele misstanden actief te kunnen aanpakken en oplossen?
Ja, ik steun de aanbevelingen, die partijen onder meer oproepen te voldoen aan de UNGP’s.
Specifiek wat betreft aanbeveling 7, over leefbaar loon, kan gesteld worden dat opdrachtgevers hun inkooppraktijk zo moeten inrichten dat hun producenten in staat zijn leefbare lonen te betalen aan hun werknemers. Het kunnen betalen van de wettelijke minimumlonen is wel het minste. Als de prijsconcurrentie er nu toe leidt dat boeren een prijs vragen die hen niet in staat stelt de wet na te leven, heeft de opdrachtgever de verantwoordelijkheid de inkooppraktijk zo in te richten dat die wetten wel nageleefd kunnen worden. Een tweede stap is na te gaan of het wettelijk minimumloon op de hoogte ligt van een leefbaar loon en in multi-stakeholderverband stappen te nemen in de richting van een leefbaar loon. Het traject om te komen tot IMVO-convenanten biedt de mogelijkheid om, via brancheorganisatie Plantum, afspraken te maken met de Nederlandse zaadsector over het voldoen aan de UNGP’s.
Onderschrijft u ook de andere aanbevelingen van het rapport en welke mogelijkheden ziet u om aan de uitvoering daarvan bij te dragen?
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) voorzien op 3 december 2015 te beantwoorden?
Per brief van 1 december jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 958) heb ik u geïnformeerd over de redenen waarom ik deze vragen niet voor het AO van 3 december jl. heb beantwoord.
Het bericht dat cijfers in de universitaire studiebijsluiter een vertekend beeld geven |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Cijfers in universitaire studiebijsluiter bieden vertekend beeld» van de Monitor?1
Ja.
Klopt het dat opleidingen nu zelf kunnen bepalen welke van de cijfers over het arbeidsmarktperspectief van studiekeuze123 ze gebruiken voor de studiebijsluiter?
Nee, dat klopt niet. De onderwijsinstellingen, studentenorganisaties en data-experts hebben vooraf samen bepaald welke bronnen en criteria worden gehanteerd voor de studiebijsluiter (studie in cijfers).
Studie in cijfers is een vast pdf-formaat dat identiek is voor alle hbo-opleidingen dan wel wo-opleidingen. De studiebijsluiters maken voor iedere opleiding gebruik van dezelfde bronnen en berekeningswijze. De individuele instellingen of opleidingen hebben geen invloed op de bepaling van de cijfers.
Studiekeuze123 zorgt jaarlijks voor een update van de cijfers en levert hiervoor aan de instellingen kant-en-klare pdf’s die zij vervolgens kunnen toevoegen aan bijvoorbeeld hun informatiebrochure of hun website. Deze pdf’s zijn ook te vinden bij de opleidingsinformatie op de website van Studiekeuze123. Instellingen kunnen dus niet zomaar een cijfer toevoegen of weglaten. Het is wel mogelijk om in de toelichting een uitleg te geven van een bepaald cijfer, indien dit wenselijk is.
Het gegeven over het arbeidsmarktperspectief (% baan op niveau 1,5 jaar na afstuderen) staat dus op alle pdf’s van Studie in cijfers.
Deelt u de mening dat opleidingen feitelijk juiste informatie moeten verstrekken over het arbeidsmarktperspectief voor afgestudeerden?
Ja, daar ben ik het mee eens. Het gegeven over het arbeidsmarktperspectief van Studie in Cijfers komt uit alumni-onderzoek onder afgestudeerden (de hbo- en wo-monitor). Voor de bacheloropleidingen van de universiteiten gaat het dan over het percentage studenten dat 1,5 jaar na het behalen van een masterdiploma, aangeeft een baan op niveau te hebben. Zo is dat ook uitgelegd in de toelichting bij Studie in Cijfers.
Het geeft een indicatie voor aankomende studenten, die pas zo’n 5 jaar later op de arbeidsmarkt zullen komen. Het betreft een landelijk cijfer, zonder dat rekening gehouden is met regionale verschillen of andere factoren die van invloed kunnen zijn.
Het is goed dat we met deze indicator per opleiding iets kunnen zeggen over de kans op een baan op niveau, zij het dat de situatie er anders uit kan zien op het moment dat de huidige studiekiezers afgestudeerd zijn. Het is heel moeilijk om per bacheloropleiding een betrouwbare voorspelling te doen over de kans op een baan op niveau na 5 of meer jaren. Die gegevens zijn er dan ook niet.
De werkgroep van jongeren- en studentenorganisaties en ho-instellingen die Studie in Cijfers heeft ontwikkeld, heeft uit de beschikbare bronnen de huidige indicator gekozen als relevante arbeidsmarktinformatie voor de studiekiezer.
Bent u het er mee eens dat opleidingen shoppen in de cijfers van studiekeuze123 en dat opleidingen hierdoor een onjuist beeld schetsen van het arbeidsmarktperspectief voor afgestudeerden?
Nee, zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Bent u van plan in gesprek te gaan met studiekeuze123 en de betreffende opleidingen om in het vervolg te voorkomen dat opleidingen een onjuiste of op z’n minst incomplete voorstelling van het arbeidsmarktperspectief kunnen geven?
Nee, zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
De uitzending van Radar ‘Kinderopvangtoeslag’ |
|
Steven van Weyenberg (D66), Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de tv-uitzending «Kinderopvangtoeslag»?1
Ja
Bent u van mening dat het rechtvaardig en conform beleid is dat een gezin waarbij een van de ouders volledig arbeidsongeschikt is bevonden, er geen enkele uitzicht is op verbetering van de situatie en deze ouder in een AWBZ-instelling woont, geen kinderopvangtoeslag ontvangt wanneer de andere ouder gaat werken?
Voor gezinnen waarvan bij een van de ouders sprake is van een ernstige medische situatie en de ouders hierdoor niet voor de kinderen kunnen zorgen acht ik het van groot belang dat zij ondersteuning kunnen krijgen.
Gezinnen waarvan een van de ouders niet werkt en vanwege sociale of gezondheidsredenen tijdelijk niet in staat is om voor de kinderen te zorgen, kunnen gebruik maken van Sociaal Medische Indicatie (SMI). Dit betekent dat gemeenten een (financiële) vergoeding kunnen bieden aan de betreffende gezinnen, zodat de kinderen naar de kinderopvang kunnen blijven gaan en de ouder(s) kunnen blijven werken. Kinderopvang kan dan een (tijdelijke) oplossing bieden om de ouders te ontlasten en de ontwikkeling van het kind niet te schaden. Vanuit het Rijk wordt jaarlijks 28 miljoen euro toegevoegd aan het Gemeentefonds voor de uitvoering van SMI.
Ik ben van mening dat gemeenten bij uitstek het beste instaat zijn om te beoordelen of in de individuele situatie het wenselijk is om SMI toe te kennen. Hierbij kunnen gemeenten integraal vanuit het sociaal domein per gezin bekijken hoe het beste maatwerk kan worden verleend. Het is aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en wethouders te controleren inzake de uitvoering van SMI.
Bent u van mening dat het rechtvaardig en conform beleid is dat een gezin waarbij de niet-werkende ouder aantoonbaar niet voor de kinderen kan zorgen en dat ook in de toekomst niet zal kunnen, geen kinderopvangtoeslag ontvangt wanneer de andere ouder gaat werken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat in bovengenoemde situaties, de ouders recht zouden moeten hebben op kinderopvangtoeslag?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat bij de totstandkoming van de wet op de kinderopvangtoeslag voor dergelijke gevallen iets zou worden geregeld, maar dit uiteindelijk doorgeschoven is naar de gemeenten?
Bij de totstandkoming van de Wet kinderopvang in 2005 is ervoor gekozen gemeenten verantwoordelijk te maken voor de uitvoering van gezinnen met een SMI. Uit gesprekken met gemeenten in 2013/14 bleek dat zij zich over het algemeen goed kwijten van hun taak. De meeste middelgrote en grote gemeenten hebben hun SMI-beleid vertaald in gemeentelijke verordeningen en beleidsregels. Uit het onderzoek van Regioplan in 2014 bleek dat ongeveer 10% van de gemeenten geen uitgewerkt SMI-beleid heeft. Uit gesprekken met een aantal van deze gemeenten bleek dat zij mensen toch proberen te helpen met een passende oplossing op maat. Dat maatwerk kunnen juist gemeenten leveren. Het onderzoek van Regioplan heeft mij twee aandachtspunten gegeven waarmee ik aan de slag ben gegaan: het vergroten van de bekendheid van SMI binnen het gemeentelijke domein en de financiële toegankelijkheid tot SMI. Op dit moment loopt een campagne van Kindermediair om de bekendheid van SMI te vergroten. Ook wordt onderzocht hoe het met de financiële toegankelijkheid staat. Gemeenten kunnen bij een helpdesk hun vragen over SMI kwijt. Begin 2016 vinden er bijeenkomsten plaats waarin gemeenten hun SMI-beleid met elkaar kunnen bespreken. Ik zie veel goede ontwikkelingen bij gemeenten en ben bereid waar nodig extra ondersteuning te bieden in 2016. Dit met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten voor SMI.
Ziet u een mogelijkheid om een zware zorgindicatie van de ouder op te nemen in de lijst van zaken die gelijkgesteld zijn aan werk, net als nu het geval is voor het volgen van een re-integratietraject, opleiding of inburgeringscursus?
Nee, die mogelijkheid zie ik niet. Gemeenten hebben eigen middelen vanuit het Gemeentefonds, die ze in kunnen zetten om gezinnen waarin een van de partners een zorgindicatie heeft te ondersteunen. Dit vergt flexibiliteit en creativiteit bij gemeenten om bepaalde gemeentelijke regelingen, waaronder het SMI-budget, en voorzieningen met elkaar te combineren. Het is vanuit de zorgplicht die gemeenten voor hun inwoners hebben, om passende oplossingen op maat te bieden, zodat mensen niet tussen wal en schip belanden. Ik heb gezien dat gemeenten daarin kunnen slagen.
Zo niet, deelt u de mening dat de Belastingdienst hier ruimte voor maatwerk moet kunnen bieden voor gezinnen die tussen wal en schip vallen? Bent u bereid een hardheidsclausule in te stellen die de Belastingdienst deze bevoegdheid geeft?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan de plenaire behandeling van de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2016?
Ja
Het bericht ‘Scheurtjes in tunnel A4 Midden-Delfland’ |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Scheurtjes in tunnel A4 Midden-Delfland»?1
Ja.
Is het waar dat in de nieuwe Ketheltunnel afgelopen voorjaar ontoelaatbare scheurtjes zijn ontstaan?
Ja, in de tweede helft van 2014 zijn er in enkele tunnelmoten bij het begin van de westelijke tunnelbuis scheurtjes ter plaatse van de knik in de tunnelwand ontstaan. De scheurtjes zijn hersteld.
Is het waar dat de schade «het grootst was ter hoogte van een «knik» in de wand»? Is er enig verband tussen de geconstateerde scheurtjes en de bevindingen van ingenieur De Kanter?
De scheurtjes zijn alleen geconstateerd in de knik in de tunnelwand. Zie antwoord hierboven.
De heer De Kanter heeft in 2013 kritiek geuit op het ontwerp van de landtunnel. Daarop hebben zowel de aannemerscombinatie als Rijkswaterstaat het ontwerp gecontroleerd op de door de heer De Kanter genoemde punten. Tevens is er een onafhankelijk deskundig bureau ingeschakeld om de bevindingen van de heer De Kanter te toetsen. Hieruit blijkt dat de constructieve veiligheid van de landtunnel A4 Delft Schiedam niet in het geding is. Het ontwerp van de tunnel voldoet aan de daarvoor geldende eisen, normen en richtlijnen. Van risico’s voor weggebruikers als gevolg van een onveilige constructie is geen sprake. Rijkswaterstaat heeft de heer De Kanter geïnformeerd over deze onderzoeken en over de resultaten daarvan.
De scheurtjes zijn opgetreden ter plaatse van de «knik» in de wand aan de zuidzijde van de westelijke tunnelbuis. Er is geen verband met de bevindingen van de heer De Kanter, daar deze betrekking hadden op de «knik» in de wand bij een ander gedeelte van de tunnel. De mogelijke oorzaken waaraan de heer De Kanter aan refereerde treden niet op bij de locatie waar de recentere scheurtjes zijn geconstateerd.
Is het nog steeds onduidelijk waardoor de scheurtjes zijn ontstaan? Zo ja, is er nader onderzoek gedaan om de oorzaak te achterhalen en wat waren de resultaten hiervan?
Het is achteraf niet mogelijk om exact vast te stellen wat de oorzaak is geweest van de in 2014 gesignaleerde scheuren. Naar alle waarschijnlijkheid zijn deze het gevolg geweest van de wijze van uitvoering van de grondwerkzaamheden ter plekke. Na reparatie is de tunnel, conform afspraak met gemeente Schiedam, zekerheidshalve gemonitord. Er zijn sindsdien geen nieuwe scheuren ontstaan en de metingen uit februari van dit jaar geven aan dat de situatie stabiel is. De tunnel is veilig en de constructieve veiligheid is goed.
Zijn er indicaties dat in de toekomst nieuwe scheurtjes op zullen treden? Hoe wordt voorkomen dat in de toekomst opnieuw scheurtjes ontstaan?
Nee er zijn geen indicaties dat er in de toekomst nieuwe scheurtjes zullen optreden die een risico vormen voor de constructieve veiligheid. Verdere inspectie en onderhoud van de tunnel vindt plaats in het kader van het reguliere onderhoud.
Kunt u ingaan op de kritiek van stichting Batavier op de constructie van de «knik» in de Ketheltunnel, het gebrek aan bewapening, de scheurtjes in het beton en het loszitten van betonschollen in relatie tot de kwaliteit van de constructie?
Als aangegeven in de beantwoording van Kamervragen in 2014 over dit onderwerp heeft de heer De Kanter in 2013 kritiek geuit op het ontwerp van de landtunnel. Daarop hebben zowel de aannemerscombinatie als Rijkswaterstaat het ontwerp gecontroleerd op de door de heer De Kanter genoemde punten. Tevens is er een onafhankelijk deskundig bureau ingeschakeld om de bevindingen van de heer De Kanter te toetsen. Hieruit blijkt dat de constructieve veiligheid van de landtunnel A4 Delft Schiedam niet in het geding is. Het ontwerp van de tunnel voldoet aan de daarvoor geldende eisen, normen en richtlijnen. Van risico’s voor weggebruikers als gevolg van een onveilige constructie is geen sprake.
Voor wat betreft de recentere scheurvorming verwijs ik naar de antwoorden onder vraag 3 t/m 5.
Hoeveel vertraging loopt de opening van de A4 Midden Delfland op?
Volgens planning opent de A4 DS rond de jaarwisseling.
Wat is het effect van het langjarig wegpompen van de grote hoeveelheid grondwater op de omgeving en woningen van omwonenden?
Door Rijkswaterstaat zijn maatregelen voorgesteld om eventuele negatieve effecten in de toekomst te voorkomen. Deze worden beoordeeld door het Hoogheemraadschap. Ik wil gezien de lopende procedure bij het Hoogheemraadschap niet vooruitlopen op de uitkomst van deze procedure.
Het bericht VNG-pilot toch in strijd met Drank-en Horecawet |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het persbericht van STAP (organisatie die zich inzet voor het terugdringen van de gevolgen van overmatig alcoholgebruik in de samenleving) waarin staat dat de blurring-pilot van de VNG (waardoor het in 50 gemeenten gedoogd zal gaan worden dat winkeliers en dienstverleners alcohol schenken en horecaondernemers meer detailhandel bedrijven) wel degelijk in strijd is met de Drank- en Horecawet?1
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak in antwoord op eerdere vragen dat het overtreden van functiescheidingsregels van de Drank- en Horecawet in de blurring-pilot verboden is?2 In hoeverre staat u hier nog steeds achter?
Ja, ik heb op 28 april 2015 een brief aan uw kamer gestuurd over G4 plannen die zouden leiden tot supermarktbars en caféwinkels. Ik heb in deze brief gezegd dat het gedogen van de verboden in de Drank- en Horecawet (DHW) onder de huidige wet niet mogelijk is en dat iedere pilot leidt tot een overtreding van de wet. Ik sta hier nog steeds achter.
Kent u de uitspraak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat de Drank- en Horecawet niet wordt opgenomen in de Experimentenwet voor gemeenten? In hoeverre deelt u deze uitspraak?
Ik ken de uitspraak van mijn collega en ik deel deze volledig.
Hoe kan het dat in de uitnodiging die de VNG aan gemeenten stuurde toch duidelijk staat aangegeven dat geëxperimenteerd mag worden met mengvormen van horeca en retail? Hoe kan het dat in de uitnodiging die de VNG aan gemeenten stuurde staat dat het gedogen van overtredingen op het verbod op de verkoop en het schenken van alcohol in winkels, het verbod op het organiseren van een proeverij van alcoholische drank en het verbod op verkoop van producten in een horeca-inrichting wordt onderzocht?
Ik heb iedere keer benadrukt dat gedogen van de verboden niet mogelijk is en leidt tot een overtreding van de wet. Dit is ook op meerdere momenten aan de VNG medegedeeld. Ik heb ook aan de VNG laten weten uiteraard bereid te zijn om te bekijken welke mogelijkheden de bestaande wettelijke kaders bieden. (bijlage)3
Onderkent u dat op basis van uw eerdere uitspraken legale pilots met het overtreden van de Drank- en Horecawet niet mogelijk zijn, en de uitnodiging van de VNG in strijd is met de wet?
Pilots zijn alleen mogelijk binnen de wettelijke kaders. Ik ga er dan ook vanuit dat de VNG pilot binnen deze kaders blijft. Ik heb hierover ook een brief gestuurd aan de voorzitter van de VNG.
Hoe gaat u optreden tegen de VNG en deelnemende gemeenten die met de blurring-pilot de Drank- en Horecawet overtreden?
Ik ga er vanuit dat er alleen geëxperimenteerd wordt binnen de wettelijke kaders. Mocht dit niet het geval zijn dan zal ik deelnemende gemeenten hierop aanspreken.
Het bericht dat Amsterdam nee zegt tegen de taaleis in het kader van de bijstand |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de gemeente Amsterdam nee zegt tegen de taaleis in het kader van de bijstand?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht dat de gemeente Amsterdam gratis dierenartsbezoeken voor minima gaat aanbieden?2
Ja.
Deelt u de mening dat het beheersen van de Nederlandse taal cruciaal is voor het succesvol deelnemen aan onze maatschappij?
Ja. Voor een succesvolle deelname aan de samenleving en in het bijzonder de arbeidsmarkt acht ik het beheersen van de Nederlandse taal een groot goed.
Deelt u de mening dat het niet handhaven van de taaleis een succesvolle deelname aan de arbeidsmarkt in de weg staat en hiermee betrokkenen ontneemt van hun kansen?
De arbeidsmarkt is moeilijk toegankelijk voor mensen die de Nederlandse taal niet of beperkt beheersen. De instrumenten uit de Participatiewet geven betrokkenen een handvat om de taal te leren. Dat vergroot hun kansen op een baan.
Wat is uw mening over de wijze waarop de gemeente Amsterdam invulling lijkt te gaan geven aan de verplichte taaleis?
De Participatiewet, waarvan de taaleis onderdeel uitmaakt, is gedecentraliseerd aan de gemeenten. Dit betekent dat het ook primair aan de Amsterdamse gemeenteraad is om binnen de juridische kaders van de wet invulling te geven aan het beleid ten aanzien van bijstandsgerechtigden. Het afnemen van taaltoetsen is daarvan een onderdeel.
Deelt u de mening dat het bizar is dat de gemeente Amsterdam wel gratis bezoeken bij dierenartsen voor minima aanbiedt, en hier 400.000 euro voor begroot voor 9 maanden, en tegelijkertijd stelt dat het niet genoeg middelen heeft om handhaving van de wettelijke taaleis in de Participatiewet te financieren?
De verlening van bijzondere bijstand is zowel beleidsmatig als financieel gedecentraliseerd aan de colleges van burgemeester en Wethouders van gemeenten. Het is dan ook een expliciete bevoegd- en verantwoordelijkheid van de colleges om – gelet op de individuele omstandigheden van het geval – te beoordelen of en zo ja in welke mate er voor bepaalde kosten bijzondere bijstand wordt verstrekt.
De extra kosten die voor gemeenten optreden als gevolg van de taaleis in de Participatiewet zijn naar verwachting beperkt. Voor een belangrijk deel kunnen de werkzaamheden met beperkte extra kosten worden geïntegreerd in de reguliere werkprocessen. Zo leggen bijstandsgerechtigden bijvoorbeeld bij een bijstandsaanvraag nu ook al diverse documenten over. Het toevoegen van de genoemde documenten die het vereiste taalniveau onderbouwen, zorgt nauwelijks voor extra werk. Het volgen van de voortgang van de inspanningen wanneer iemand de taaltoets niet gehaald heeft, kan onderdeel van de reguliere contactmomenten zijn.
Een nieuwe activiteit voor gemeenten is het afnemen van de taaltoets voor degenen die niet kunnen aantonen over het vereiste taalniveau te beschikken. Voor de kosten van het afnemen van de taaltoets heeft het Rijk € 5 miljoen per jaar beschikbaar gesteld aan gemeenten.
Welke acties bent u van plan te ondernemen om de wettelijke taaleis vanaf 1 januari 2016 in alle gemeenten volgens de letter én geest van de wet te handhaven?
Zoals aangegeven, is de Participatiewet een gedecentraliseerde wet. Het is primair aan de gemeenteraad om binnen de juridische kaders van de wet invulling te geven aan de taaleis. Het toezicht op de naleving van deze wet is primair aan de ambtenaren die daar bij besluit van het college voor zijn aangewezen. De taaleis in de Participatiewet is nog niet in werking getreden, hoe gemeenten de wet gaan uitvoeren moet de praktijk uitwijzen. Ik vertrouw er vooralsnog op dat gemeenten de wet op een goede manier invullen.