Het bericht dat de nieuwe korpschef van de Nationale Politie € 75.000 compensatie voor salarisverlies krijgt |
|
John Kerstens (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nieuwe korpschef krijgt compensatie van 75.000 euro voor salarisverlies»?1
Ja.
Op grond van welke regel bestaat het recht op een ontslagvergoeding voor de (voormalig) secretaris-generaal van Defensie?
Op grond van artikel 69 van het Algemeen rijksambtenarenreglement kan het bevoegd gezag de ambtenaar naar billijkheid schadeloos stellen, kosten vergoeden of overigens een geldelijke tegemoetkoming verlenen. Van deze discretionaire bevoegdheid is in dit geval gebruik gemaakt. De hoogte van de vergoeding is op grond van artikel 2.10 van de Wet normering topinkomens gemaximeerd op € 75.000,–.
Hebben rijksambtenaren recht op een ontslagvergoeding in het geval zij binnen de rijksdienst een functie tegen een lager salaris aanvaarden? Zo ja, in welke gevallen bestaat dit recht? Zo nee, waarom hebben ambtenaren in dienst van de Algemene Bestuursdienst dit recht wel?
Er bestaat binnen de rijksdienst en ook binnen de Algemene bestuursdienst geen recht op een ontslagvergoeding als er geen ontslag wordt gegeven maar – bijvoorbeeld – sprake is van een verplaatsing binnen de rijksdienst.
Waarom is er sprake van een «ontslagvergoeding» terwijl er sprake is van verandering van functie binnen de (rijks)overheid?
Er is daadwerkelijk sprake van ontslag. Betrokkene wordt ontslag verleend uit rijksdienst. De sector Rijk, als bedoeld in het Algemeen rijksambtenarenreglement, omvat onder meer de ambtelijke diensten van de ministeries, de Tweede Kamer en Eerste Kamer der Staten-Generaal, de Raad van State, de Algemene Rekenkamer etc. De politie is geen onderdeel van de sector Rijk. De politie is een afzonderlijke sector, zoals ook de sector gemeente en provincies bijvoorbeeld een eigen sector vormen met een eigen rechtspositie. Ten behoeve van de indiensttreding bij de politie zal de betrokkene aldus een aanstelling als politieambtenaar in de zin van de Politiewet 2012 krijgen.
Deelt u de mening dat een ontslagvergoeding niet bedoeld is als compensatie voor wat hier aan de orde is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u het risico van precedentwerking?
Een ontslagvergoeding kan in het algemeen dienen ter compensatie van inkomensverlies. In dit geval dient de overstap een algemeen overheidsbelang. Dit in verband met het zo spoedig mogelijk vervullen van de nu vrijkomende functie door de beste kandidaat. Die kandidaat is gevonden maar gaat bij de overstap naar de politie er – over een periode van zes jaren – aanzienlijk – en in ieder geval € 75.000,– – in inkomen op achteruit. Ten einde deze belemmering weg te nemen, is bezien of er een mogelijkheid was te compenseren. De rechtspositieregeling biedt die mogelijkheid.
Mogelijk zal deze handelwijze vaker worden gevolgd indien zich bijvoorbeeld een mobiliteitsprobleem voordoet. Dat is wel afhankelijk van de bereidheid van de oude werkgever om in compensatie te willen voorzien. Die overeen te komen compensatie is ingevolge de WNT beperkt tot maximaal € 75.000.
Is het waar dat afhankelijk van de salarisontwikkelingen de ontslagvergoeding hoger kan uitvallen? Zo ja, hoe hoog kan die maximaal worden? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De ontslagvergoeding die wordt toegekend door de Minister voor W&R bedraagt € 75.000,–, een hoger bedrag is niet mogelijk. Wel is bij de vaststelling van de nieuwe arbeidsvoorwaarden door de Minister van VenJ met de nieuwe korpschef afgesproken dat, indien het totale financiële nadeel voor betrokkene aan het eind van zijn benoemingstermijn het bedrag van € 75.000,– overschrijdt, hij voor dat meerdere zal worden gecompenseerd door middel van een passende voorziening binnen de politierechtspositie. Dit zal hem worden toegekend aan het einde van zijn dienstverband bij de Politie. Ik benadruk dat het bedrag van die voorziening nu nog niet vaststaat en ten gevolge van CAO-afspraken en de bijstelling van de WNT-norm kan fluctueren, zowel naar boven als naar beneden. De eventuele nadere compensatie zal derhalve bestaan uit het totale financiële nadeel minus € 75.000,– en zal voldoen aan de geldende WNT-norm. Ook het bedrag van de nadere compensatie zal te zijner tijd bekend worden gemaakt.
Is de Wet Normering Topinkomens (WNT) van toepassing op ambtenaren die onder de Algemene Bestuursdienst en de Nationale Politie vallen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ingevolge de WNT is de daarin opgenomen normering van toepassing op topfunctionarissen. Bij het Rijk worden ingevolge artikel 1.1 onderdeel b, onder 1, van de WNT als topfunctionaris aangemerkt: de secretarissen-generaal, de directeuren-generaal, de inspecteurs-generaal en de overige leden van de topmanagementgroep, de viceadmiraals, de generaals, de luitenant-admiraals en de luitenant-generaals, degene(n) belast met de dagelijkse leiding van het Kabinet van de Koning, de Staten-Generaal, de Hoge Colleges van Staat en de Kabinetten van de Gouverneurs en de Commissie Toezicht betreffende de veiligheids- en inlichtingendiensten. Tot slot zijn de leden van zelfstandige bestuursorganen zonder rechtspersoonlijkheid alsmede de hoogste ondergeschikte(n) aan dat orgaan en degene(n) belast met de dagelijkse leiding van dat orgaan ook als topfunctionaris aan te merken.
Bij de politie worden ingevolge artikel 1.1 onderdeel b, onder 4, van de WNT – dat van toepassing is op een bij wet ingestelde rechtspersoon zoals de politie – als topfunctionarissen aangemerkt, de leden van de hoogste uitvoerende en toezichthoudende organen van die rechtspersoon alsmede de leden van de groep hoogste ondergeschikten aan dat orgaan en degene of degenen belast met de dagelijkse leiding van de gehele rechtspersoon. Bij de politie waren dat volgens het jaarverslag 2014 de korpschef, de plv. korpschef, de overige leden van de korpsleiding en de CIO.
Hoe verhoudt een hogere ontslagvergoeding dan € 75.000 zich tot de WNT?
Zoals in het antwoord op vraag 6 uiteen is gezet, is er geen sprake van een hogere ontslagvergoeding dan € 75.000.
Waarom is niet gekozen voor de in de WNT voorziene procedure voor het geval men vindt dat een uitzondering op de wet noodzakelijk is, namelijk die uitzondering «aan het kabinet vragen»?
Voor de benoeming in deze functie is geen uitzondering op de WNT nodig. Volledig binnen de wettelijke kaders van de WNT kon de ingevolge het overgangsrecht door deze benoeming verloren gegane aanspraak van de betrokkene worden gecompenseerd. Van de bevoegdheid om van de uitzonderingsmogelijkheid in de WNT gebruik te maken wordt bovendien slechts spaarzaam – in uitzonderlijke gevallen – gebruik gemaakt.
Ten laste van welke begroting wordt de ontslagvergoeding betaald?
De ontslagvergoeding van € 75.000,– komt ten laste van hoofdstuk XVIII (Wonen en Rijksdienst).
Kinderarbeid achter batterijen voor smartphones en elektrische auto’s |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «This is what we die for» van Amnesty International en Afrewatch?1
Ja.
Herkent u de mensonterende omstandigheden, inclusief het gebruik van kinderarbeid onder bijzonder gevaarlijke omstandigheden, die in het rapport geschetst worden?
Ja, tijdens een bezoek in een andere provincie in Democratische Republiek Congo (hierna «DRC») ben ik in mijnen geweest waar zelfstandig opererende volwassen mijnwerkers met geen of weinig bescherming werken in gevaarlijke omstandigheden. Het is bekend dat in de mijnbouw in DRC kinderen actief zijn. Om de mijnbouwsector daar te verbeteren steunt Nederland een project in DRC, Rwanda en Burundi waar de Amerikaanse niet-gouvernementele organisatie (hierna «NGO») PACT een traceerbaarheidsysteem uitrolt van gevalideerde conflictvrije mijnen naar de smelter. De betreffende mijnen zijn niet alleen conflictvrij, maar ook kinderarbeidvrij. Het project zet zich ook in om mijnwerkers op het gebied van veiligheids- en gezondheidsvoorschriften te trainen.
Vindt u het zorgelijk dat een bedrijf als Microsoft aangeeft dat het niet weet of zijn kobalt uit de Katangamijnen in Democratische Republiek Congo (DRC) komt, omdat de productieketen daarvoor te complex is en regionaal de materialen al vermengd worden?
De productieketen van mineralen en metalen is vaak complex, dit geldt ook voor de keten van kobalt. De producten die bedrijven zoals Microsoft gebruiken zijn halffabrikaten. Smelters en raffinaderijen verwerken kobalt tot halffabrikaat. Na het smelten en raffineren is de herkomst niet meer te traceren. De herkomst is alleen traceerbaar als het uit één bron afkomstig is en het niet vermengd wordt bij de smelter of raffinaderij. Dat een bedrijf als Microsoft aangeeft dat het niet weet of het door hen verwerkte kobalt uit mijnen in de provincie Katanga komt, komt vermoedelijk doordat het gebruikte kobalt is gemengd uit verschillende bronnen. Tegelijkertijd schrijven de OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas (hierna «OECD Due Diligence Guidance») voor dat een bedrijf zijn uiterste best moet doen om inzicht te krijgen in de risico’s verbonden aan zijn handelsketen.
Op welke wijze wilt u samen met de private sector productieketens inkorten om zo de kans op misstanden te verkleinen?
Om de kans op misstanden te verkleinen is samenwerking met de private sector van groot belang. Het traject voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-convenanten (hierna IMVO-convenant») biedt hiervoor een goede mogelijkheid. Het IMVO-convenantentraject legt de nadruk op gezamenlijke afspraken binnen de sector om de risico’s met betrekking tot due diligence te identificeren. Het initiatief voor het aangaan van een convenant komt vanuit de sectoren zelf. Op dit moment heeft de elektronicasector nog geen initiatief genomen tot het aangaan van een IMVO-convenant. Het kabinet zet zich in om de brancheorganisaties in de elektronicasector te overtuigen van het belang en de meerwaarde van een convenant.
Ook buiten de onderhandelingen over het IMVO-convenant faciliteert het Ministerie van Buitenlandse Zaken graag gesprekken over kobalt in de elektronicaketen. Zo is medio april een bijeenkomst gepland met GoodElectronics en het bedrijfsleven om te spreken over verduurzaming van handelsketens.
Aan welke due dilligence-standaarden en afnamevereisten zouden bedrijven volgens u moeten voldoen om maatschappelijk verantwoord kobalt in hun producten te verwerken?
Het kabinet verwacht dat bedrijven de OECD Due Diligence Guidance naleven en in hun bedrijfsvoering opnemen. Het kabinet verwacht ook dat het Amnestyrapport aanleiding is voor bedrijven om goed naar de risico’s in hun keten te kijken. De mogelijk te ondernemen vervolgactie moet niet zijn dat een bedrijf zich afkeert van een bepaald land of de betreffende smelter of handelaar, maar dat men gezamenlijk met lokale belanghebbenden en NGO’s probeert het probleem in kaart te brengen en maatregelen te nemen. Alleen dan wordt er bijgedragen aan duurzame ontwikkeling in dergelijke moeilijke gebieden.
Welke mogelijkheden ziet u tot diversificatie van de kobaltmarkt?
Kobalt is vooral een bijproduct van nikkel- en koperwinning en wordt veelal niet gewonnen als hoofdgrondstof. Belangrijkste exportmarkt van niet geraffineerde kobalterts is de DRC. Het restant is afkomstig uit Australië, Cuba, Zambia, New Caledonië, Canada, Rusland, Brazilië, Madagaskar en de Filippijnen.
In het kader van diversificatie kan een bedrijf het materiaal uit een ander land importeren dan uit DRC of van een smelter afnemen die het uit een ander land haalt. Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 5 ook is aangegegeven, is dat volgens het kabinet niet de oplossing voor kinderarbeid in de kobaltmijnbouw in DRC.
Heeft u contact gehad met de Congolese regering over deze misstanden? Zo ja, wat is er besproken en tot welke resultaten leidt dat? Zo nee, wanneer gaat u met hen spreken?
Het kabinet is voornemens met de relevante gesprekspartners binnen de Congolese overheid te bespreken wat onze regeringen en het internationale bedrijfsleven zouden kunnen doen om kinderarbeid tegen te gaan. De International Labour Organization (ILO) Convention no. 182 verplicht overheden om actie te ondernemen om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen. DRC is ook partij bij deze conventie en kan hier ook op worden aangesproken. Het probleem van kinderarbeid in de kobaltmijnbouw is naar verwachting bekend bij de Congolese regering en het kabinet wil graag met hen spreken over de mogelijkheden om kinderarbeid tegen te gaan. De Speciaal Gezant Natuurlijke Hulpbronnen zal de Congolese Minister van mijnbouw hierover spreken tijdens het forum van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna «OESO») over conflictmineralen in mei aanstaande.
Welke mogelijkheden ziet u om in Europees en internationaal verband druk uit te oefenen op multinationals om hun productie van lithium-ion batterijen vrij van kinderarbeid en gevaarlijke werkomstandigheden te maken?
Het kabinet vindt het belangrijk om het verantwoordelijk betrekken van grondstoffen onderdeel uit te laten maken van de convenanten van relevante sectoren zoals elektronica en metaal.
Verder streeft het kabinet ernaar om de Nederlandse multistakeholderaanpak, zoals de Nederlandse IMVO convenanten, ook in Europa verder te brengen zodat deze samenwerking op Europees niveau kan worden vormgegeven. Met dat doel heb ik ook de recente EU and Global Value Chains-conferentie georganiseerd op 7 december 2015 in Amsterdam. Het kabinet zal voorts de mogelijkheden onderzoeken om het OESO-secretariaat te ondersteunen om naast de bestaande bijlagen van de OECD Due Diligence Guidance voor de mineralen goud, tin, tantalum en tungsten, ook additionele bijlagen, voor bijvoorbeeld kobalt, te ontwikkelen.
Verwacht u dat er bij de trialoog over de Conflictmineralenverordening steun is om kobalt als additioneel conflictmineraal op te nemen, al dan niet op de bij motie-Sjoerdsma/Thieme (Kamerstuk 32 852 nr. 21) voorgestelde wijze?
De triloog wordt gevoerd op basis van het Commissievoorstel voor de Conflictmineralenverordening en aan de hand van amendementen van het Europees parlement (EP) en de Raad. Nederland heeft eerder in de Raad voorgesteld om de mogelijkheid open te houden voor het toevoegen van mineralen anders dan tin, tantaal, wolfraam en goud, waar de voorgestelde verordening zich op richt. De Raad nam dit voorstel niet over. Ook het EP heeft geen voorstel aangenomen voor het opnemen van additionele mineralen zoals kobalt. Het proces van totstandkoming van de Conflictmineralen-verordening bevindt zich nu in een fase waarin het opnemen van extra mineralen waarschijnlijk niet meer besproken zal worden, omdat het EP, de Raad en de Commissie dit niet voorgesteld hebben. Mocht de Raad in een later stadium toch besluiten een uitbreiding van het aantal mineralen op te nemen in het mandaat voor de onderhandelingen, zal Nederland zich hier uiteraard voor inzetten binnen de triloog.
Kinderarbeid in de kobaltmijnbouw |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport This is what we die for: Human rights abuses in the Democratic Republic of the Congo power the global trade in cobalt1 van Amnesty International en kunt u een reactie geven op dit rapport?
Het rapport wijst bedrijven, overheden en consumenten op het bestaan van kinderarbeid in de kobaltmijnbouw in DR Congo. Dergelijke arbeid brengt grote gevaren mee voor de gezondheid en veiligheid van kinderen. Het kabinet is van mening dat kinderarbeid in deze sector tot de ergste vormen van kinderarbeid behoort. Het rapport wijst ook op de complexe handelsketens van veel bedrijven en het probleem dat een bedrijf na het smelten en raffineren van kobalt vaak niet langer de herkomst (en of er kinderarbeid bij de winning betrokken is) kan traceren.
De OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas (hierna «OECD Due Diligence Guidance») schrijven voor dat een bedrijf zijn uiterste best moet doen om inzicht te krijgen in de risico’s verbonden aan zijn handelsketen. Het kabinet verwacht dat bedrijven deze richtlijnen naleven en in hun bedrijfsvoering opnemen. Het kabinet verwacht ook dat het Amnestyrapport aanleiding is voor bedrijven om goed naar de risico’s in hun keten te kijken. De mogelijk te ondernemen vervolgactie moet niet zijn dat een bedrijf zich afkeert van een bepaald land of de betreffende smelter of handelaar, maar dat men gezamenlijk met lokale belanghebbenden en niet-gouvernementele organisaties (hierna «NGO’s») probeert het probleem in kaart te brengen en maatregelen te nemen. Alleen dan wordt er bijgedragen aan duurzame ontwikkeling in dergelijke moeilijke gebieden.
Zal kobalt betrokken worden bij de triloog over de conflictmineralenverordening die u als voorzitter van de Raad binnenkort volgens uw brief van 18 januari jongstleden zo spoedig mogelijk aan zult gaan?2
In de triloog wordt gesproken op basis van het Commissievoorstel voor een «Verordening van de Europese Commissie aan het Europees parlement (EP) en de Raad tot instelling van een Uniesysteem voor zelfcertificering van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor verantwoordelijke importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden». Nederland heeft eerder in de Raad voorgesteld om de mogelijkheid open te houden voor het toevoegen van mineralen anders dan tin, tantaal, wolfraam en goud, waar de voorgestelde verordening zich op richt. De Raad nam dit voorstel niet over. Ook het EP heeft geen voorstel aangenomen voor het opnemen van additionele mineralen zoals kobalt.
Het proces van totstandkoming van de Conflictmineralen-verordening bevindt zich nu in een fase waarin het opnemen van extra mineralen waarschijnlijk niet meer besproken zal worden, omdat het EP, de Raad en de Commissie dit niet voorgesteld hebben. Mocht de Raad in een later stadium toch besluiten een uitbreiding van het aantal mineralen op te nemen in het mandaat voor de onderhandelingen, zal Nederland zich hier uiteraard voor inzetten binnen de triloog.
Wat zal de Nederlandse inzet bij de triloog over de conflictmineralenverordening zijn en voldoet deze aan de Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling?
Nederland is momenteel voorzitter van de Raad van de Europese Unie. De rol van Voorzitter is een bemiddelende rol. Concreet betekent dit dat Nederland niet in de positie is om voorstellen te doen die afwijken van het mandaat dat we als Voorzitter van de lidstaten hebben gekregen. Het Nederlandse mandaat is onderhandelen voor een Verordening die een vrijwillig due diligence systeem instelt voor smelters, raffinaderijen en importeurs van mineralen en metalen. Dat is het vertrekpunt op zoek naar een compromis met het Europees parlement. Het Commissievoorstel is gebaseerd op de OECD Due Diligence Guidance. Nederland, en de andere partijen in de triloog, hechten er veel waarde aan dat de Verordening voldoet aan deze Guidance. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna «OESO») is overigens ook nauw betrokken bij de ontwikkeling van de Verordening.
Wat zal de inzet van het Comité van Permanente Vertegenwoordigers zijn in de triloog over de conflictmineralenverordening en voldoet deze aan de eerdergenoemde Due Diligence Guidance van de OESO?
De inzet van de Raad (zoals vastgesteld door het Comité van Permanente Vertegenwoordigers, Coreper) is een verordening die een due diligence systeem instelt dat in overeenstemming is met de OECD Due Diligence Guidance en waar smelters, raffinaderijen en importeurs van mineralen en metalen vrijwillig aan deel kunnen nemen.
Is bekend hoe groot het aantal in Nederland verkochte apparaten is dat is gemaakt met conflictkobalt en is bekend in hoeveel gevallen daarbij kinderarbeid heeft plaatsgevonden? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat dit?
Nee, dat is niet bekend. Kobalt vormt vaak een onderdeel van metalen halffabrikaten die worden verwerkt in elektronica. Smelters en raffinaderijen leveren deze halffabrikaten. Na het smelten en raffineren is de herkomst niet meer te traceren en kan er dus ook geen uitspraak worden gedaan in hoeverre het gebruikte kobalt door kinderarbeid tot stand is gekomen. De herkomst is alleen traceerbaar als kobalt uit één bron afkomstig is en het niet vermengd wordt bij de smelter of raffinaderij.
Is kobalt momenteel onderdeel van de onderhandelingen over het IMVO-convenant voor de elektronicasector?3
Het kabinet vindt het belangrijk om het verantwoordelijk betrekken van grondstoffen onderdeel uit te laten maken van de convenanten van relevante sectoren zoals de elektronicasector. De elektronicasector heeft nog geen initiatief genomen tot het afsluiten van een IMVO-convenant. Het kabinet zet zich in om de brancheorganisaties in de elektronicasector te overtuigen van het belang en de meerwaarde van een convenant.
Ook buiten de onderhandelingen over het IMVO-convenant faciliteert het Ministerie van Buitenlandse Zaken graag gesprekken over kobalt in de elektronicaketen. Zo is medio april een bijeenkomst gepland met GoodElectronics en het bedrijfsleven om te spreken over verduurzaming van handelsketens.
Zo nee, bent u bereid dit mineraal toe te voegen aan de onderhandelingen over dit IMVO-convenant en daarbij de nadruk te leggen op due diligence met betrekking tot de kobaltextractie?
Het IMVO-convenantentraject richt zich op de sectoren uit het rapport van KPMG getiteld «MVO sector risico analyse» uit 2014. Dit rapport geeft aan dat conflictmineralen bij de elektronica- en de metaalsector een rol spelen. De afspraken in een IMVO-convenant moeten gebaseerd zijn op de identificatie van risico’s in het due diligence proces, conform het advies van de sociaaleconomische Raad van 25 april 2014 over IMVO-convenanten. Als deze sectoren een initiatief nemen tot een convenant dan is het kabinet bereid om kobaltwinning en -gebruik op de agenda van de convenantonderhandelingen te zetten.
Het bericht dat Eritrese vluchtelingen in Boxtel tijdelijk naar het azc in Oisterwijk moeten verhuizen |
|
Mona Keijzer (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat ruim dertig tienermeisjes uit Eritrea die sinds oktober jl. verblijven op twee locaties in Boxtel op donderdag 21 januari tijdelijk moeten verhuizen naar een asielzoekerscentrum (azc) in Oisterwijk?1
Ja. De opvanglocatie in Boxtel waar deze groep verblijft betreft Crisisnoodopvang (CNO), tijdelijke opvang voor in principe 72 uur. Met dank aan de gemeente Boxtel is de CNO aldaar langer opengebleven, zodat de groep alleenstaande minderjarigen (amv’s) niet na 72 verplaatst hoefde te worden. De afspraak tussen Rijk en gemeenten in het recent gesloten bestuursakkoord is dat de CNO zo snel als mogelijk wordt afgebouwd. Daarom sluiten de locaties in Boxtel deze week.
Klopt het dat de afstand tussen de locaties en Boxtel waar zij momenteel verblijven en het azc in Oisterwijk slechts 7 kilometer bedraagt?
De beide locaties in Boxtel, Het klaverblad 13 en de Prins Hendrikstraat 45, liggen respectievelijk 14 en 13 kilometer van het azc in Oisterwijk.
Weegt verhuizen en dus het verplaatsen vanuit de huidige veilige omgeving in Boxtel naar het genoemde azc volgens u op tegen het op de (azc-)locatie zelf aanwezig zijn van de Eritrese meisjes om daar de administratieve handelingen te verrichten voor een verblijfsvergunning? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom staat deze verhuizing dan gepland?
Zoals uiteengezet onder 1 is de reden voor de verhuizing het sluiten van de CNO in Boxtel. Een aspect als veiligheid speelt daarbij geen rol.
De amv’s zullen in AZC Oisterwijk verblijven totdat duidelijk is hoe hun asielaanvraag wordt beoordeeld. AZC Oisterwijk kent, naast de reguliere voorzieningen, speciale opvang voor amv’s. Zo werkt er een specialistisch team dat gericht is op deze kwetsbare groep asielzoekers.
Wat is het verschil tussen de wijze waarop 1) de veiligheid van deze vluchtelingen is gewaarborgd en 2) de aanwezigheid van hulpverlening tussen enerzijds de locaties in Boxtel en anderzijds het azc in Oisterwijk? Spelen deze aspecten mee in de besluitvorming van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) om toch te verhuizen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht “Nieuw rapport: ‘Europese boeren kansloos door TTIP’ |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de publicatie «Nieuw rapport: «Europese boeren kansloos door TTIP»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Europese landbouwsector miljarden aan inkomsten dreigt mis te lopen door het Vrijhandelsakkoord tusen de EU en de VS (TTIP), aangezien de export van landbouwproducten door de VS naar verwachting zal toenemen met 6.3 tot 11.6 miljard dollar per jaar? Vindt u dit een zorgwekkende ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?2 3
De EU is de grootste exporteur en importeur van landbouw- en voedingsproducten ter wereld. De exportwaarde is circa 129 miljard euro per jaar en de import circa 113 miljard euro per jaar. De in vraag 2 en 3 genoemde cijfers zijn afkomstig uit een rapport van het Amerikaans Ministerie van landbouw naar de potentiële effecten van TTIP op de agrarische sector onder drie verschillende scenario’s. De onderzoekers concluderen dat de totale agrarische handel tussen de EU en de VS kan toenemen met 6,3 tot 11,6 miljard dollar per jaar. Daarbij wordt voor de VS een toename van de export naar de EU verwacht van 5,5 tot 9,6 miljard en voor de EU een toename van de export naar de VS met 0,8 tot 2,0 miljard dollar, afhankelijk van het scenario. Een belangrijke reden voor het verschil in potentiële exporttoename tussen de VS en de EU is het feit dat de huidige invoertarieven in de EU hoger liggen dan in de VS. Bij opheffing van alle tarieven, tariefcontingenten en bepaalde non-tarifaire belemmeringen laten de resultaten een toename van de Europese import uit de VS zien van, zoals genoemd, varkensvlees, rundvlees en soja en een toename van de export naar de VS van kaas, groenten en fruit.
Er zijn meerdere rapporten verschenen die verschillende resultaten laten zien van mogelijke TTIP-uitkomsten voor de agrarische sector. De conclusie in alle studies is dat er door TTIP kansen en bedreigingen zijn, afhankelijk van de sectoren. De verschillen in uitkomsten ontstaan onder andere doordat er uiteenlopende aannames worden gemaakt. De Amerikaanse onderzoekers maken in deze studie (in twee scenario’s) de aanname dat de in de EU bestaande non-tarifaire maatregelen op het gebied van hormoonvlees, gebruik van decontaminerende middelen, gewasbeschermingsmiddelen en genetisch gemodificeerde organismen met TTIP zullen worden weggenomen. Deze aanname is niet realistisch gezien het kabinet, de Europese Commissie en de Raad herhaaldelijk hebben bevestigd dat de Europese standaarden ter bescherming van mens, plant, dier en milieu door TTIP niet ter discussie staan. Nederland zet zich in om sectoren die mogelijk nadelen ondervinden te identificeren en dit te adresseren in de EU-inzet bij de onderhandelingen. Zo zijn in de onderhandelingen enkele opties voor gevoelige sectoren het uitsluiten van gevoelige tarieflijnen van tariefverlaging of afspraken over tariefcontingenten.
Deelt u de volgende conclusies uit het onderzoek van het Amerikaanse Ministerie van Landbouw dat bij schrappen van tarieven, importquota en het verlagen van non-tarifaire maatregelen (waaronder maatschappelijke standaarden): de EU te maken krijgt met extra importen: Varkensvlees: 2,4 miljard dollar, rundvlees: 1,5 miljard dollar (alleen al bij opheffen tarieven), soja: 861 miljoen dollar; de EU voor 1,1 miljard dollar extra groente en fruit kan exporteren naar de VS, en er binnen de zuivel alleen voor kaas extra export is te verwachten? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door verlaging van importtarieven en wederzijdse erkenning van standaarden binnen TTIP, de Europese dierlijke sectoren worden geconfronteerd met oneerlijke concurrentie van Amerikaanse dierlijke producten die aan veel lagere dan wel niet bestaande milieu en dierenwelzijnsstandaarden moeten voldoen? Zo nee, waarom niet?
De zorg over een ongelijk speelveld en verschil in concurrentieverhoudingen door andere standaarden is reëel en de inzet van het kabinet is om dat te voorkomen. De concurrentiepositie van landbouwsectoren op de internationale markt is van een groot aantal factoren afhankelijk. Kosten op vlak van arbeid, grond, huisvesting, voeder, milieu en dierenwelzijnstandaarden bepalen de concurrentieverhoudingen en verschillen per dierlijke sector. Tevens zijn zaken als sectorstructuur, logistiek, kennisinfrastructuur en nabijheid van consumentenmarkten bepalend. Nederland heeft op veel van deze aspecten een goede positie. Op basis van onderzoeken van Wageningen UR en het LEI (Landbouw Economisch Instituut)5, 6, 7, 8 kan worden geconcludeerd dat in veel gevallen de voederkosten in de EU hoger liggen dan andere producentenlanden. De overheidsmaatregelen van de EU (milieu, gezondheid en dierenwelzijnsstandaarden) vergroten het kostprijsverschil in relatief beperkte mate, afhankelijk van de sector. Daarnaast is de wisselkoers sterk bepalend, die de afgelopen periode overigens gunstig is geweest voor de Europese producenten. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 en 3, heeft de EU herhaaldelijk bevestigd dat de Europese standaarden ter bescherming van mens, plant, dier en milieu bij TTIP niet ter discussie staan.
Hoe gaat u voorkomen dat de Europese rundvlees-, varkens- en de hier niet genoemde pluimveesector op deze manier worden weggeconcurreerd? Bent u van plan bepaalde tarieven in stand te houden of minder te verlagen en/of gaat u inzetten op tariefvrije importquota?
Vereenvoudiging van de handel tussen de VS en de EU biedt volgens verschillende onderzoeken zowel kansen als bedreigingen voor de landbouw- en voedingsindustrie. Afspraken over het uitsluiten van enkele gevoelige tarieflijnen van tariefverlaging of afspraken over tariefcontingenten kunnen de bedreigingen voor bepaalde gevoelige sectoren beperken. Voor de EU vormt dit in de onderhandelingen één van de opties. Het kabinet steunt deze optie en vindt het van groot belang dat in TTIP wordt zorg gedragen voor een gelijk speelveld.
Deelt u de mening dat Europese veeboeren door toegenomen concurrentie van Amerikaanse dierlijke producten ook gedwongen worden hun vee te voeren met genetische gemodificeerd (GMO)-veevoer? Deelt u de constatering dat boeren die hun vee GMO-vrij veevoer willen voeren, zullen worden weggeconcurreerd? Zo nee, waarom niet?5
Soja is al jaren de belangrijkste grondstof voor het eiwitbestanddeel in de Nederlandse veevoeders. De belangrijkste exporteurs van soja naar de EU zijn Brazilië en Argentinië. De daar geproduceerde soja is voor meer dan 90% genetisch gemodificeerd. De specifieke genetisch gemodificeerde sojavarianten die in Europa worden geïmporteerd zijn, op grond van de EU regelgeving, voor import in de EU toegelaten op basis van een milieuveiligheidsbeoordeling.
De in de EU gebruikte niet genetisch gemodificeerde soja wordt vooral verbouwd in de zuid(oost)elijke EU-lidstaten en in Oekraïne. De invoer van niet genetisch gemodificeerde soja voor veevoeders vanuit andere delen van de wereld is beperkt. Er zijn, zoals aangeven in antwoord 4, meerdere factoren van invloed op de vraag en kostprijs van dierlijke producten. Aangezien een groot deel van de soja die in de EU in veevoer wordt gebruikt genetisch gemodificeerd soja betreft, zal TTIP naar verwachting slechts beperkte invloed hebben op de kostprijs van veevoer.
Deelt u de mening dat toekomstige Duitse wetgeving om dierlijke producten die afkomstig zijn van dieren die gevoerd zijn met GMO-veevoer te labelen, wordt bemoeilijkt door TTIP? Zo nee, waarom niet?6
De Europese verordening 1829/2003 stelt eisen aan de etikettering van genetisch gemodificeerde producten: als meer dan 0,9% van het product uit genetisch gemodificeerde organismen bestaat, dient op het etiket vermeld te worden dat het product »genetisch gemodificeerde organismen» omvat. Deze verordening is van toepassing op levensmiddelen en diervoeders die een genetisch gemodificeerde organisme bevatten, maar is niet van toepassing op levensmiddelen en diervoeders die «met behulp van» een genetisch gemodificeerde organisme zijn geproduceerd. Dat betekent dat producten van dieren die met genetisch gemodificeerd diervoeder gevoerd zijn of met genetisch gemodificeerde geneesmiddelen zijn behandeld, niet onder de voorschriften inzake vergunningverlening en etikettering van deze verordening vallen. Voor het stellen van eisen aan de etikettering van deze dierlijke producten zou de Europese verordening gewijzigd moeten worden. Nederland ziet geen noodzaak om in te zetten op wijziging van deze verordening. De keuzevrijheid van de consument is gewaarborgd door het feit dat er kan worden gekozen voor biologische dierlijke producten, die afkomstig zijn van dieren die niet met genetisch gemodificeerd diervoeder zijn gevoed.
De Europese Commissie heeft in de onderhandelingen met de VS aangegeven dat de basiswetgeving ten aanzien van genetisch gemodificeerde organismen niet verandert door TTIP. Etikettering maakt onderdeel uit van deze genetisch gemodificeerde organisme-regelgeving. TTIP zal geen invloed hebben op de beoordeling in de EU van een eventueel Duits voorstel tot wijziging van de verordening.
Is de Nederlandse regering ook voornemens producten afkomstig van dieren gevoerd met GMO-veevoer te labelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de wettelijke maximale niveaus voor pesticide-residuen ongeveer 5000% hoger zijn in de VS dan in de EU? Heeft de Europese Commissie inderdaad voorstellen gedaan om de maximale niveaus voor pesticide-residuen te verhogen in 2015? Zo ja, in hoeverre rijmt u dat dan met uw belofte dat de voedselveiligheids- en milieustandaarden niet verlaagd zullen worden?7
De stelling dat de maximumresidugehalten van gewasbeschermingsmiddelen in levensmiddelen in de VS ongeveer 5000% (ofwel 50 keer) hoger zijn dan in de EU is afkomstig uit het artikel van Euractiv.com dat gebaseerd is op een rapport van UnternehmensGrün12, een branchevereniging voor Duitse duurzame ondernemers. Dit rapport bevat echter geen informatie waaruit blijkt dat maximumresidugehalten in de VS standaard 50 keer hoger liggen.
Er kunnen echter grote verschillen bestaan tussen individuele maximumresidugehalten in de EU en in de VS. Daar zijn goede verklaringen voor. Het kan voorkomen dat een producent in de VS een maximumresidugehalte heeft aangevraagd, maar in de EU niet. In dat geval wordt er in de EU uit voorzorg automatisch de standaardwaarde van 0,01 mg/kg aangehouden, zonder dat daarvoor een inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden. Hiervoor was immers geen aanvraag gedaan. In de VS zal op basis van de aanvraag op maat een specifieke maximumresidugehalte worden vastgesteld die in de praktijk meestal hoger zal zijn.
Naast Europese gegevens worden voorts ook internationale normen van de Codex Alimentarius overgenomen in de Europese wetgeving, tenzij deze op grond van risicobeoordelingen onvoldoende beschermend worden geacht voor Europese consumenten. De Codex Alimentarius is een dochterorganisatie van FAO (Land- en Tuinbouworganisatie van de VN) en WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) en omvat internationale normen en richtlijnen voor de veiligheid en kwaliteit van levensmiddelen waarover alle deelnemende landen, inclusief de EU en VS, gezamenlijk beslissen. Als een Codex maximumresidugehalte vanuit volksgezondheidsoogpunt acceptabel is, zal de EU deze waarde invoeren.
De inzet van de Europese Commissie is om dit principe, zoals opgenomen in de WTO-overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen, ook op te nemen in TTIP. Een Codex maximumresidugehalte dat acceptabel is vanuit volksgezondheidsoogpunt zal ook worden ingevoerd als er al een Europese maximumresidugehalte bestond dat op een lager niveau was vastgesteld. Dit heeft ook in 2015 plaatsgevonden. Het is een gevolg van staand beleid en dit is daarom niet in strijd met de belofte dat de voedselveiligheids- en milieustandaarden niet door TTIP verlaagd zullen worden.
Het onderzoek naar tienerzwangerschappen |
|
Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Tiener heeft moeite met abortus»1, waarin wordt verwezen naar het onderzoek «In één klap volwassen; Over tienerzwangerschap»?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat uit het onderzoek van Rutgers blijkt dat veel zwangere tienermeiden abortus geen optie vinden en dat deze gedachte veel breder leeft dan alleen onder religieuze groeperingen? In hoeverre worden die bezwaren in de praktijk ook daadwerkelijk gerespecteerd?
Elke vrouw, ook op jongere leeftijd, is vrij om een eigen keuze te maken. Uit het onderzoek blijkt dat de keuzes van de tienermeiden gerespecteerd worden. Zij die een abortus geen optie vonden, hebben de zwangerschap voldragen. Mocht een vrouw een abortus overwegen dan dient zij hierover goed voorgelicht te worden. Het is aan de arts om te bepalen of een vrouw die bij hem komt voor een abortus deze keuze in vrijheid en goed geïnformeerd heeft gemaakt. In het gesprek met de arts kunnen alle bezwaren besproken worden en komen ook alternatieven aan de orde. Het Nederlands Genootschap van Abortusartsen heeft een richtlijn opgesteld over de begeleiding van vrouwen die een abortus overwegen, die artsen richting kan geven bij het voeren van het gesprek met de ongewenst zwangere vrouw.
Waarom schrijft Rutgers in het rapport dat «de route naar een abortus voor meiden» die onverwacht zwanger zijn, minder toegankelijk is dan «gewenst»? Deelt u de mening dat vanuit een organisatie gezien een zwangerschapsafbreking nooit «gewenst» kan zijn?
Het rapport zegt dat door het negatieve oordeel in de maatschappij de route naar abortus voor jonge vrouwen die ongewenst zwanger zijn, minder toegankelijk is dan gewenst (p. 72 par 8.3). Hiermee wordt gedoeld op situaties waarbij opvattingen in de sociale omgeving de jonge vrouwen onder druk kunnen zetten bij het maken van de keuze. Vanuit de organisatie bezien dient de positiebepaling inderdaad neutraal te zijn.
Vindt u het ook zorgelijk dat veel meiden het idee hebben dat ze alleen staan in hun zwangerschap? In hoeverre is het antwoord op de vorige vraag voor u een aansporing om ook voor alternatieven van abortus aandacht te vragen? Deelt u de mening dat dit vraagt om meer financiële ondersteuning vanuit de overheid voor organisaties als Siriz (stichting die preventie, ondersteuning en zorg geeft bij ongewenste zwangerschap) en FIOM (stichting die gespecialiseerd is op ongewenste zwangerschap en afstammingsvragen) om tienermoeders beter bij te kunnen staan?
Ik vind het zeer spijtig dat er ongewenst zwangere meiden zijn die het gevoel hebben dat ze alleen staan in hun zwangerschap. Het is van belang dat op lokaal niveau meiden goed de weg weten naar goede hulp en begeleiding na ongewenste of ongeplande zwangerschap. Deze hulp kan door verschillende professionals geboden worden, zoals huisartsen, maatschappelijk werk en zorgprofessionals in het onderwijs, met ondersteuning van landelijke organisaties zoals FIOM en Siriz.
In deze begeleiding en hulpverlening wordt ook aandacht besteed aan de alternatieven voor abortus.
Naar mijn mening gaan er op dit moment voldoende middelen naar organisaties als Siriz en Fiom. In 2013 zijn er twee amendementen aangenomen op de begroting die het bedrag aan deze partijen met 2.5 miljoen hebben verhoogd.
Welke mogelijkheden ziet u om het beleid en de praktijk beter af te stemmen op de risicofactoren die uit dit onderzoek naar voren komen, zoals de situatie thuis, zoals emotionele verwaarlozing, huiselijk geweld, scheidingen en uithuisplaatsing?
Er komen uit de rapporten zowel risicofactoren in de thuissituatie als in de jeugdzorg naar voren. Voor de situatie thuis is het van belang dat gemeenten, jeugdzorg en andere aanpalende zorg en opvangorganisaties die zich richten op de ouders en het gezin oog hebben voor de kwetsbaarheid van meisjes en bekend zijn met risicofactoren voor onbedoelde zwangerschap/jong ouderschap. Ik heb het onderzoek « Tienermoeders in beeld» van JSO, waarin ook een beschrijving van de risicofactoren en de beschermende factoren wordt gegeven reeds onder de aandacht van gemeenten gebracht, om hier hun voordeel mee te doen.
Wat is uw beleidsmatige reactie op de conclusie dat er te weinig steun is op het gebied van financiën, huisvesting en onderwijs? Kunt u aangeven hoe het komt dat jonge moeders aangeven weinig steun te krijgen op het gebied van financiën, huisvesting en onderwijs?
Jonge moeders moeten ineens als volwassene hun leven op orde krijgen en dit vraagt veel van hen. Door gerichte begeleiding, zoals ze in sommige gemeenten krijgen, kunnen veel praktische lasten van hun schouders genomen worden. De snelle toegang tot stabiele huisvesting en het krijgen van ondersteuning bij de opvoeding zijn daarin erg belangrijk.
Juist op lokaal niveau kan, samen met de jonge moeder, het best bezien worden wat het sociale netwerk kan bijdragen aan het welzijn van moeder en kind. Op lokaal niveau kunnen zaken zoals huisvesting, onderwijs, inkomen en arbeid ook het meest integraal en op maat worden bekeken. Het gaat daarbij immers om maatwerk. De goede voorbeelden kunnen andere gemeenten inspireren.
Welke mogelijkheden ziet u om meiden financieel beter te ondersteunen, zodat zij in ieder geval niet kiezen voor abortus vanwege financiële problemen? Welke mogelijkheden ziet u om de voorlichting en hulpverlening meer aandacht te besteden aan specifieke doelgroepen, zoals de groep Surinaamse en Antilliaanse meiden, gelet op de hogere tienerzwangerschapscijfers vertegenwoordiging van deze groep?
Financiële overwegingen bleken uit het onderzoek geen doorslaggevende factor voor een abortus. Het gaat om een noodsituatie waarin meiden zelf overwogen keuzen maken.
De aard van de noodsituatie is aan de vrouw om vast te stellen en aan de arts om te beoordelen.
Ook het onderzoek «Besluitvorming rondom ongewenste zwangerschap» dat op 2 februari jl. naar uw Kamer is verzonden, laat zien dat het vaak gaat om een samenloop van factoren die een vrouw ertoe bewegen voor een afbreking te kiezen. Deze factoren kunnen naar gelang het verloop van het besluitvormingsproces wijzigen van aard en gewicht.
In preventie en voorlichting wordt de komende jaren extra ingezet op het terugdringen van ongewenste zwangerschappen bij hogere risico groepen, zoals Antilliaanse en Surinaamse meisjes. Samen met de doelgroep en professionals worden hiertoe voorstellen uitgewerkt door Rutgers, FIOM en Soa Aids Nederland.
Deelt u de mening dat een eventueel geconstateerd «taboe» op abortus meiden nooit mag hinderen in het zoeken naar goede hulpverlening bij het verwerken van een abortus?
Ja, die mening deel ik.
Deelt u de mening dat er in de voorlichting en de hulpverlening veel meer aandacht moet komen voor de negatieve gevolgen van een abortus?
In de voorlichting moeten alle aspecten van een abortus aan de orde komen. Alleen wanneer alle aspecten bekend zijn kan de ongewenst zwangere vrouw goed geïnformeerd een keuze maken. Zo wordt in de besluitvormingsgesprekken (keuzehulp) die Fiom doet en in het online informatie programma «Zwanger, wat nu?» objectieve informatie gegeven, zodat vrouwen zelf een goede afweging kunnen maken. Daarbij wordt altijd aandacht besteed aan de gevolgen van een abortus en aan de gevolgen van het uitragen van de zwangerschap. Er wordt gekeken naar zowel de positieve als de negatieve kanten van alle mogelijke keuzes (ook de opties: «afstand ter adoptie» en «pleegzorg).
Het bericht ‘Dit is wat teveel energiedrank met je lichaam doet’ |
|
Fatma Koşer Kaya (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dit is wat teveel energiedrank met je lichaam doet»?1
Ja.
Op welke wijze kunnen (minderjarige) consumenten uit de verpakking van energiedrankjes afleiden dat veelvoudige inname ervan kan leiden tot ernstige gezondheidsgevolgen?
Op grond van de Verordening voedingsinformatie voor consumenten (nr. 1169/2011) moet in iedere geval vanaf 13 december 2014 op dranken met een cafeïnegehalte van meer dan 150 mg/l een verplichte waarschuwing op het etiket: «Hoog cafeïnegehalte Niet aanbevolen voor kinderen en vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven.» Deze waarschuwing moet in hetzelfde gezichtsveld als de benaming van de drank, gevolgd door vermelding tussen haakjes van het cafeïnegehalte uitgedrukt in mg/100 ml.
Acht u de etikettering van energiedrankjes voor wat betreft de gezondheidsrisico’s ervan voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om de etikettering te verbeteren?
Ja, zie antwoord 2. Daarnaast zet ik bijvoorbeeld via het Voedingscentrum en schoolprogramma’s in op gerichte voorlichting over gezonde en ongezonde voeding (waaronder suiker- en cafeïnehoudende dranken) voor ouders en jongeren.
Beschouwt u het als voorwaarde voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) om inzichtelijk te maken welke gezondheidsgevolgen inname van een product kan hebben? Zo ja, welke stappen neemt u tot naleving van mvo-standaarden voor energiedrankjesproducenten?
De Nederlandse vereniging Frisdranken, Waters, Sappen (FWS) heeft een code voor de etikettering en marketing van energiedranken opgesteld. Hierin is onder andere opgenomen dat frisdrankbedrijven voor energiedranken geen marketingactiviteiten zullen ontwikkelen die zijn gericht op kinderen jonger dan 16 jaar. Daarnaast hanteren zij voor energiedranken die meer dan 150 mg/l cafeïne bevatten de volgende vermeldingen op het etiket:
Maatschappelijk verantwoord ondernemen vindt plaats vanuit een vrijwillige inzet door het bedrijfsleven. De code voor etikettering en marketing is, ook in het kader van het maatschappelijk verantwoord ondernemen, passend bij de rol en verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om terughoudend te zijn in de marketingactiviteiten gericht op kinderen en transparant te zijn over het product op het etiket.
Gewasbeschermingsmiddelen |
|
Johan Houwers (Houwers) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
Zijn er pilots voor biologische grondontsmetting (BGO) gaande in Nederland? Zo ja, waar? In welke vorm zijn hier pilots gaande met het oog op de effectiviteit van BGO en de financiële haalbaarheid?1
Ja. Het onderzoek naar mogelijkheden van biologische grondontsmetting in bedekte teelten is afgerond. Hierbij is onder andere gekeken naar de technische en economische haalbaarheid (http://edepot.wur.nl/343357). Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar bodem resetten voor de open teelten in het kader van de topsector tuinbouw en uitgangsmateriaal. Dit onderzoek moet de vraag beantwoorden of bodem resetten betrouwbaar is en technisch en economisch haalbaar.
Hoe kan een bedrijf uit de sector een aanvraag indienen om een onderzoek te mogen doen met een nieuwe basisstof als gewasbeschermingsmiddel? Is het mogelijk dat subsidie voor een dergelijke pilot wordt verkregen via Den Haag? Zo ja, wat is nodig voor een dergelijke aanvraag en wat zijn de voorwaarden voor een subsidietoekenning?2
Als een bedrijf uit de sector een onderzoek wil doen met een potentiële nieuwe basisstof als gewasbeschermingsmiddel, dient het bedrijf hiervoor een proefontheffing aan te vragen bij het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb).
Het bedrijf uit de sector kan de resultaten van dit onderzoek gebruiken om een dossier op te bouwen voor het aanvragen van een goedkeuring van de potentiële basisstof. De European Food Safety Authority (EFSA) beoordeelt dit dossier. Het is voor een aanvrager mogelijk de NVWA en het Ctgb te vragen hem te begeleiden bij het goedkeuringsproces en te laten onderzoeken of het mogelijk is een financiële bijdrage te krijgen uit het Fonds Kleine Toepassingen.
Het is niet mogelijk om subsidie te krijgen voor onderzoek naar een potentiële basisstof.
Bedrijven, die onderzoek willen doen naar potentiële basisstoffen, kunnen hiervoor contact opnemen met het mkb-loket van de topsector Agri&Food (http://www.tki-agrifood.nl/aan-de-slag) en de koepel «Nieuwe doen in plantgezondheid van de topsector Tuinbouw&Uitgangsmaterialen (http://topsectortu.nl/nl/het-nieuwe-doen-plantgezondheid).
Mag metam-natrium momenteel nog worden toegepast in Nederland? Indien ja, waarom zijn er uitzonderingen, terwijl metam-natrium binnen de Europese Unie sinds 2010 niet meer is toegestaan? Waarom mogen er enkele bedrijven metam-natrium gebruiken gezien de toepassingsvoorwaarden op het etiket?3
De werkzame stof metam-natrium is sinds 1 juli 2012 weer goedgekeurd in de Europese Unie. Hierbij gelden de nodige restricties. Het Ctgb heeft in 2014 besloten om middelen op basis van deze werkzame stof te herbeoordelen, omdat ernstige risico’s voor omwonenden (met name kinderen) niet konden worden uitgesloten. Deze herbeoordeling heeft ertoe geleid dat middelen op basis van metam-natrium in Nederland alleen mogen worden toegepast onder strikte toepassingsvoorwaarden. Dit zijn:
Dit leidt ertoe dat het toepassen van metam-natrium in de praktijk alleen uitvoerbaar is door gespecialiseerde loonwerkers.
België is als rapporterend lidstaat verantwoordelijk voor de herbeoordeling van middelen op basis de werkzame stof metam-natrium in de Europese centrale zone. Deze herbeoordeling zal waarschijnlijk in de eerste helft van 2016 afgerond zijn. Daarna zal België haar beoordeling voorleggen aan lidstaten die als belanghebbend lidstaat zijn aangemerkt, waaronder Nederland. Na deze consultatieronde zal België, alle commentaren meewegend, een beslissing nemen op de aanvraag voor toelating van middelen op basis van metam-natrium, met daarbij de voorwaarden waaronder het middel kan worden toegepast. Daarna zal het Ctgb, als verantwoordelijke toelatingsautoriteit in Nederland, een besluit nemen of het betreffende middel in Nederland wordt toegelaten. Deze toelating zal de huidige toelating vervangen. Dit besluit zal binnen 120 dagen na ontvangst van de Belgische beoordeling worden genomen.
Draaien er al pilots in Nederland met alternatieve zuiveringsvoorzieningen voor het verbeteren van het oppervlaktewater in de sector van de glastuinbouw? Zo ja, waar? Hoe zien deze er inhoudelijk uit, behalve vanggewassen?
Ja, op dit moment zijn er pilots voor collectieve zuiveringsvoorzieningen in onder andere Dinteloord, Bommelerwaard, Overbuurtsche polder en Klazienaveen. Er worden verschillende technieken uitgeprobeerd, zoals peroxide, UV en koolstof of combinaties hiervan.
Met leveranciers van zuiveringstechnieken wordt overlegd over de haalbaarheid van mobiele zuiveringsinstallaties. Als dit leidt tot een positief resultaat, kunnen mogelijk op korte termijn pilots volgen.
Wordt er inmiddels ergens afvalwater dat gewasbeschermingsmiddelen bevat vanuit de glastuinbouw gezuiverd via het riool? Zo ja, waar? Zou het aannemelijk zijn om de hoge kosten die gepaard zullen gaan met deze rioolzuivering van de gewasbeschermingsmiddelen wel (deels) bij de maatschappij te leggen met het oog op bewustwording van onder andere de schadelijke effecten van de gewasbeschermingsmiddelen die in de planten zitten en dus ook in de consument terecht komen?4
Er is nog geen riool/afvalwaterzuiveringsinstallatie in Nederland die gewasbeschermingsmiddelen met een rendement van minimaal 95% verwijdert.
In het Hoofdlijnenakkoord waterzuivering in de glastuinbouw is afgesproken de betaalbaarheid te verbeteren door onderzoek te doen naar de mogelijkheid om de kosten voor collectieve installaties en voor het aanpassen van de riool/afvalwaterzuiveringsinstallatie door te berekenen aan de vervuiler («de vervuiler betaalt»). Dit onderzoek is nog niet afgerond (Kamerstuk 32 627, nr. 20). Ik vind het niet gewenst dat deze kosten zouden worden doorbelast aan de maatschappij.
Waarom worden er niet minder meststoffen gebruikt in plaats van bufferzones aan te leggen om uitspoeling van het teveel aan meststoffen te voorkomen? Wat wordt er gedaan om vermindering van meststoffengif te realiseren?5
De teelvrije zone (langs waterlopen) wordt op basis van de mestregelgeving niet gerekend tot de bij het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. Dat betekent dat deze zone niet bemest mag worden, dus bemestingsvrij is. Door daarop bemesting met stikstof en fosfaat niet toe te staan, wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het voorkómen van stikstof- en fosfaatuitspoeling naar het oppervlaktewater. Deze maatregel is effectief, omdat de kans op uitspoeling vanuit deze zone aanzienlijk groter is dan vanuit de grond die verder van een watergang ligt. Een volveldse vermindering van de bemesting op landbouwgrond zonder teelvrije zone is daardoor vaak minder effectief dan langs watergangen een teeltvrije (en bemestingsvrije) zone aan te leggen waarbij de bemesting op de (overblijvende) landbouwgrond niet wordt verminderd. Overigens zijn de stikstof- en fosfaatgebruiksnormen per 2015 nog verlaagd om een bijdrage te leveren aan de (onvermijdelijke) stikstof- en fosfaatverliezen uit de landbouw te verminderen.
Vindt u het voldoende dat een werkzame stof als glyfosaat periodiek elke tien jaar herbeoordeeld wordt op Europees niveau? Wat staat er in REACH-systeem vermeld over glyfosaat? Aan welke voorwaarden dient te worden voldaan als een werkzame stof wordt goedgekeurd? Aan welke kwaliteitseisen en interne standaarden dienen gegevens te voldoen voor goedkeuring?6
Ja, alle werkzame stoffen – dus ook glyfosaat – worden periodiek herbeoordeeld. Hierbij wordt uiteraard het nieuwste Europees geharmoniseerde toetsingskader gebruikt. De toelatinghouder dient een dossier aan te leveren dat aan strikte kwaliteitseisen moet voldoen.
Zo wordt bijvoorbeeld geëist dat het dossier studies bevat die zijn uitgevoerd door onafhankelijke laboratoria die voldoen aan de criteria voor «Good Laboratory Practice» (GLP) en «Good Experimental Practice» (GEP). De Europese Commissie zal in overleg met de lidstaten en de EFSA alleen overgaan tot het opnieuw goedkeuren van de werkzame stof als er geen effecten zijn op mens en dier en geen onaanvaardbare effecten op het milieu.
Binnen het REACH systeem staat geen aanvullende informatie over glyfosaat, anders dan de registratie als toegelaten werkzame stof conform Verordening (EG) nr. 1107/2009.
Vindt u de huidige gewasbescherming een randvoorwaarde voor een hoogwaardige, gezonde en veilige manier van productteling? Of zou u het graag anders zien? Zou het aannemelijk zijn als de bodem wordt gereset en er meer balans in de natuur zou zijn binnen de benodigde factoren, als een meer constante pH-waarde (bufferende werking) in de bodem voor een goede opname, voldoende voedingstoffen, minder tot geen gif in de bodem, een betere waterhuishouding in de bodem, voor een optimale sterke plantengroei en dus de voedingswaarde ten goede zou kunnen komen voor mens, dier en ook milieu? Wordt er op dit niveau al onderzoek gedaan? Zijn er ruimte en middelen om een soort onderzoek te doen? Zo ja, wat zijn de randvoorwaarden?7
Ja. Desalniettemin heb ik uw Kamer aangegeven dat ik mij inzet voor het realiseren van een versnelling van de vergroening van de gewasbescherming en naar een voedselproductie die minder afhankelijk is van risicovolle gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nrs. 276, 279 en 344).
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1 voor onderzoeken naar biologische grondontsmetting.
Er lopen verschillende publiek-private onderzoeksprogramma’s «duurzame bodem», «sturen op bodemweerbaarheid door toediening organische materialen», «weerbaarheid door biodiversiteit» en «ruwvoeder en bodemmanagement» en een publiek-privaat onderzoeksproject «nieuwe methoden voor bestrijding van bodemplagen in de glastuinbouw en zomerbloemen».
De komst van een haat- en geweldprediker naar Utrecht |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat haat- en geweldprediker Haitham al Haddad naar Utrecht komt voor een islamconferentie?1
Ja.
Deelt u de mening dat iemand die predikt dat ongelovigen, net als overspeligen, moeten worden gestenigd en dat de democratische rechtstaat genegeerd moet worden ten faveure van de sharia, niet moet worden toegelaten tot Nederland om hier de islam te promoten? Zo neen, waarom niet?
Zoals eerder is gemeld aan uw Kamer is de heer Al-Haddad in het bezit van de Britse nationaliteit. Volgens richtlijn 2004/38 kan aan een EU-burger de toegang geweigerd worden indien hij op grond van zijn persoonlijk gedrag een actueel, werkelijk en ernstig gevaar vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Over individuele casuïstiek doe ik geen uitspraken.
Indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven worden niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, waar mogelijk via strafrechtelijke weg.
Voor de aanpak van onverdraagzame en antidemocratische gedragingen verwijs ik u naar de antwoorden op de hieraan gerelateerde vragen, gesteld door de leden Van Klaveren en Bontes (vraagnummer 2016Z01088).
Bent u bereid om eindelijk daadkracht te tonen en deze man de toegang tot Nederland voor eeuwig te ontzeggen? Zo neen, wat is dan uw uitleg om Haddad wèl toe te laten op Nederlands grondgebied?
Zie antwoord vraag 2.
De uitspraak van de Rechtbank Rotterdam dat een gesloten machtiging niet wordt beëindigd vanwege gebrek aan financiële middelen om het terugplaatsingstraject te begeleiden |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam d.d. 17 december jl. dat een gesloten machtiging niet wordt beëindigt vanwege het gebrek aan financiële middelen om het terugplaatsingstraject te begeleiden?1
In de uitspraak staat dat de gecertificeerde instelling (GI) pas tot een terugplaatsing van de betreffende jongere bij de moeder wil besluiten als hij een zinvolle dagbesteding heeft en multi systeem therapie (MST) kan worden ingezet. De dagbesteding is een voorwaarde voor de inzet van MST. De kinderrechter heeft echter vastgesteld dat een zinvolle en structurele dagbesteding niet verzekerd was. Het is dus niet zo dat alleen het gebrek aan financiële middelen voor een MST-traject de grondslag was voor de rechter om het verzoek tot beëindiging van de machtiging af te wijzen. Overigens staat in de uitspraak ook dat de GI in een brief van 16 december 2015 heeft gemeld dat in januari 2016 MST kan worden ingezet.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich ten opzichte van artikel 6.1.2 lid 4 sub c van de Jeugdwet, waarin wordt aangegeven dat een gesloten plaatsing slechts mogelijk is wanneer wordt toegewerkt naar een andere vorm van jeugdhulp dan gesloten jeugdhulp?2
Artikel 6.1.2 lid 4 sub c van de Jeugdwet heeft betrekking op een machtiging voor een jeugdige die achttien jaar is. In de onderhavige uitspraak gaat het over een minderjarige. Het aangehaalde artikel uit de Jeugdwet is daarom in dit geval niet van toepassing.
Deelt u de mening dat het ontbreken van financiële middelen geen beperking mag zijn voor het doorlopen van een hulpverleningstraject of het verlengen van een gesloten machtiging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een machtiging voor gesloten jeugdhulp kan alleen verleend worden als jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedproblemen en opname in een gesloten accommodatie noodzakelijk is om te voorkomen dat de jeugdige zich ontrekt aan deze noodzakelijke jeugdhulp of daaraan onttrokken wordt. De eis van de noodzakelijkheid omvat ook de duur van de machtiging en het verblijf. Het is niet aanvaardbaar als een jeugdige langer dan nodig op grond van een machtiging in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp zou verblijven. Daarom stelt artikel 6.1.12 van de Jeugdwet ook grenzen aan de maximale geldigheidsduur van de rechterlijke machtiging en bepaalt het artikel dat de machtiging vervalt zodra de GI bepaalt dat jeugdhulp met verblijf niet meer nodig is. Louter financiële overwegingen kunnen geen grond vormen voor het verlengen (of het niet beëindigen) van een machtiging gesloten jeugdhulp. Zoals in het antwoord van vraag 1 aangegeven, was hiervan in deze situatie geen sprake.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de desbetreffende gemeente voldoende financiële ruimte heeft, en voldoende plaatsen in de gesloten jeugdzorg inkoopt?
Zoals ook uit de antwoorden op de voorgaande vragen blijkt, was in de onderhavige situatie de doorslaggevende factor voor het beëindigen van de machtiging gesloten jeugdhulp de vraag of de minderjarige een zinvolle dagbesteding zou hebben en niet de vraag of de gemeente over voldoende financiële middelen beschikt.
Wat gaat u doen om de precedentwerking van deze zaak te ondervangen, zodat niet vaker gesloten plaatsingen verlengd worden vanwege het ontbreken van financiële middelen?
Zoals ook uit de antwoorden op de voorgaande vragen blijkt, was in de onderhavige situatie de doorslaggevende factor voor het beëindigen van de machtiging gesloten jeugdhulp de vraag of de minderjarige een zinvolle dagbesteding zou hebben en niet de vraag of de gemeente over voldoende financiële middelen beschikt.
Bent u bereid te onderzoeken of er meer en/of vergelijkbare zaken spelen of hebben gespeeld waarbij machtigingen voor gesloten plaatsing worden verlengd om andere dan in de Jeugdwet aangegeven redenen? Zo ja, hoe wilt u de Kamer daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
De onderhavige zaak geeft geen aanleiding tot nader onderzoek.
Is u bekend hoeveel jongeren momenteel wachten op een plek in de gesloten jeugdzorg? Zo ja, hoeveel zijn dit, en wat is de gemiddelde wachttijd? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Indien u daartoe niet bereid bent, kunt u dan aangeven wat daarvan de reden is?
Mij zijn geen signalen bekend dat er een tekort aan plekken in de gesloten jeugdhulp zou zijn.
Kunt u een overzicht geven van de wachtlijsten in alle residentiële en semi-residentiële jeugdzorginstellingen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS houdt geen wachtlijsten bij voor brede jeugdhulp, omdat gemeenten de toegang verschillend hebben georganiseerd en vormen van jeugdhulp op uiteenlopende wijze inkopen. Uit ons nader onderzoek naar de toegang komt het signaal naar voren dat er vooral sprake is van plaatsingsproblematiek: hoe vinden huisartsen en gemeenten aanbieders van jeugdhulp waar wel plaats is. Soms gaat het om het bereiken van een budgetplafond bij een specifieke aanbieder. In zo’n geval gaat de gemeente (of gemeenten) die het betreft met de aanbieder in gesprek over een oplossing, waarbij ook gekeken wordt naar alternatieven bij andere aanbieders.
Bent u bereid alle vragen afzonderlijk te beantwoorden, aangezien ze niet voor niets afzonderlijk zijn gesteld?
Ja.
De ‘verdwenen’ radarbeelden van MH17 |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland deed niets»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse regering geen enkele actie heeft ondernomen om de «verdwenen» radarbeelden van MH17 via VN-luchtvaartorganisatie ICAO boven water te krijgen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat heeft de Nederlandse regering dan gedaan?
In de brief van 21 januari 2016 over radar- en satellietbeelden MH17 is deze vraag reeds ten dele beantwoord. De Nederlandse regering heeft zowel het onderzoek naar de toedracht (Onderzoeksraad voor Veiligheid, OVV) als het strafrechtelijk onderzoek (in het Joint Investigation Team, JIT) gesteund door in alle bilaterale contacten met relevante landen op politiek en hoog ambtelijk niveau aan te dringen op medewerking aan beide onderzoeken.
Het OM heeft laten weten dat het ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek op dit moment over voldoende informatie beschikt op het gebied van radar- en satellietgegevens. Er bestaat op dit moment bij het OM dan ook geen behoefte aan het doen van verzoeken voor aanvullende informatie. Indien dit anders wordt, dan zal het kabinet al het nodige doen om voor het strafrechtelijk onderzoek relevante gegevens aan het OM ter beschikking te kunnen stellen.
Ook de OVV heeft in de «MH17 Onderzoeksverantwoording» aangegeven over voldoende informatie te beschikken om de bevindingen en conclusies die in de rapporten zijn gepresenteerd te onderbouwen. De OVV heeft voldaan aan de verdragsrechtelijke verplichting om het onderzoek uit te voeren en af te ronden conform de voorschriften en werkwijzen die in het ICAO-verdrag zijn vastgelegd. Daarmee is er geen reden om ICAO om assistentie te vragen in relatie tot die verplichting. Daarom is in ICAO-verband door de Nederlandse regering geen actie ondernomen om alsnog te verzoeken om aanvullende radar- en satellietgegevens.
Heeft de ICAO rechtshulpverzoeken ontvangen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid en/of het Joint Investigation Team over de radarbeelden? Zo ja, wat is hiermee gebeurd?
Voor wat betreft het OVV-onderzoek en de gebruikte gegevens van de OVV, verwijst het kabinet naar de Onderzoeksverantwoording van de OVV. Voorts heeft de OVV in de hoorzitting met uw Kamer (3 november jl.) aangegeven dat het ontbreken van Russische radargegevens bekend is bij ICAO.
Rechtshulpverzoeken gericht op bewijsvergaring worden gericht aan het land waar de betreffende informatie zich mogelijk bevindt. Het JIT heeft in dat kader dan ook rechtshulpverzoeken gedaan aan de landen die over de hier bedoelde radarbeelden zouden kunnen beschikken. In reactie op deze verzoeken is van de aangezochte landen informatie ontvangen. Tot de ICAO heeft het JIT zich niet met een rechtshulpverzoek gericht.
Hoe werkt de klachtenprocedure bij de ICAO?
De ICAO kent geen formele klachtprocedure, wel een geschillenbeslechtingsprocedure waarbij een verdragspartij bij de Raad van de ICAO een zaak aanhangig maakt tegen een andere verdragspartij met betrekking tot de interpretatie of toepassing van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart.
De procedure staat in de artikelen 84, 85, 88 van het ICAO-verdrag en houdt het volgende in:
In de antwoorden op de eerdere aangehaalde vragen van het lid Omtzigt (kenmerk 2015Z22114) is ook ingegaan op het feit dat Nederland zich binnen ICAO inzet om een bewaarplicht voor radargegevens te bepleiten die altijd aan de orde is als radargegevens relevant kunnen zijn voor onderzoek.
Klopt het dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan de beelden ter vervolmaking van het onderzoek en dat de voorzitter en een lid van de Raad reeds inzage hebben gehad in een weergave van de satellietbeelden en primaire radarbeelden?
Het internationale onderzoek dat heeft plaatsgevonden onder leiding van de OVV is afgerond en gepubliceerd. Derhalve is geen sprake van een «vervolmaking» van dit afgeronde onderzoek. De OVV had tijdens het onderzoek graag de beschikking gehad over de genoemde radarbeelden, maar benadrukt in de «MH17 Onderzoeksverantwoording» over voldoende informatie te beschikken om een onderbouwing te bieden aan de bevindingen en conclusies die in de rapporten zijn gepresenteerd.
Klopt het dat de radarbeelden van belang kunnen zijn voor het strafrechtelijk onderzoek door het Joint Investigation Team?
Alle informatie die kan bijdragen tot de waarheidsvinding is van belang voor het strafrechtelijk onderzoek. Wat betreft radar- en satellietgegevens heeft het OM laten weten dat het op dit moment over voldoende informatie beschikt en dat nu geen behoefte bestaat aan het doen van verzoeken voor aanvullende informatie op het gebied van radargegevens. De bewijsgaring en daarop gerichte rechtshulpverzoeken zijn naar hun aard vertrouwelijk. Openbaarmaking daarvan zou inzicht geven in de loop van het onderzoek en lopende besprekingen met aangezochte staten onder druk kunnen zetten. Om die reden kunnen wij uw Kamer niet in detail melden welke informatie van welke partij is gevraagd of gekregen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat in de Tweede Kamer over de radargegevens van de MH17?
Ja.
Het bericht dat nabestaanden het Haagse verzorgingshuis Florence aanklagen: ‘Mijn moeder wilde niet dood' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nabestaanden klagen Haags verzorgingshuis van Florence aan: «Mijn moeder wilde niet dood»?1
Ja.
Klopt het dat woon-zorgcentrum Loosduinse Hof in Den Haag te weinig kennis, middelen en personeel heeft om zorg te leveren aan zieke ouderen? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: inspectie) heeft een melding ontvangen over de situatie in het woon-zorgcentrum. Deze melding is in behandeling genomen. Het betreft een eerste burgermelding over deze locatie. Lopende het onderzoek naar de melding kan ik geen uitspraken doen over de bevindingen.
Wat vindt u ervan dat ouderen alleen op bed gewassen worden en nooit gedoucht worden?
De zorgverlener zal samen met de cliënt moeten beslissen of de cliënt alleen op bed gewassen wordt. De zorgverlener moet hierover een professionele afweging maken en hierbij de wens van de cliënt betrekken.
Zou het wettelijk regelen van basale verblijfsrechten voor bewoners van zorginstellingen (die uit de Wet langdurige zorg werden geamendeerd) niet toch wenselijk zijn?
De rechten van cliënten zijn reeds vastgelegd. De rechten die voorheen voorgesteld werden in het voorstel Beginselenwet AWBZ-zorg zijn verwerkt in het Besluit langdurige zorg (Hoofdstuk 6). De betreffende cliëntenrechten zijn dus niet in de Wlz zelf, maar in het Besluit langdurige zorg geregeld.
De cliënten kunnen net zoveel rechten ontlenen aan het Besluit langdurige zorg in vergelijking met de situatie dat deze rechten in de Wlz zouden zijn geregeld. Ook voor het toezicht door de inspectie maakt dat niet uit.
Bent u bereid het wetsvoorstel Wijziging Beginselenwet AWBZ-zorg (Wet BAZ (verblijfsrechten) dat de regering introk wederom in te dienen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat ouderen die in een verzorgingshuis verblijven bij het achteruitgaan van hun gezondheid in een verpleeghuis moeten kunnen worden opgenomen? Waarom is er in dit geval niet voor gekozen? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Ik vind dat elke cliënt recht heeft op de zorg die hij of zij nodig heeft. Waar deze zorg niet toereikend is, moet actie worden ondernomen om de cliënt de juiste zorg te kunnen bieden. Wanneer de reguliere zorg in een verzorgingshuis niet langer toereikend is, kan dit betekenen dat iemand in een verpleeghuis moet worden opgenomen. Het is ook mogelijk dat het verzorgingshuis, tijdelijk, de extra benodigde zorg verleent. De inspectie gaat naar aanleiding van de melding onderzoeken of de zorg aan de desbetreffende mevrouw in woon-zorgcentrum Loosduinse Hof van verantwoorde kwaliteit was.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) het reilen en zeilen van dit verzorgingshuis onderzoekt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke procedure is doorlopen voor de benoeming van een nieuwe voorzitter voor de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie? Welke voorwaarden zijn hiervoor gesteld?
Hiervoor verwijs ik naar antwoord 2 in mijn beantwoording van de hieronder genoemde Kamervragen van het Kamerlid Dik-Faber.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat de toetsing van euthanasie zorgvuldig gebeurt, en dat er op geen enkele wijze een verruiming van de euthanasiepraktijk mag plaatsvinden?
Het is belangrijk dat toetsing van euthanasie door de Regionale toetsingscommissies euthanasie (RTE’s) zorgvuldig gebeurt binnen de wettelijke kaders van de Wet levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
Waarom heeft u gekozen voor een zo politiek en maatschappelijk geprofileerde benoeming, waarbij de benoemde voorzitter een van de voormalig voorzitters van NVVE en een van de initiatiefnemers was van een initiatiefwetsvoorstel voor een regeling van euthanasie?
De RTE’s zijn er, na het zorgvuldig uitvoeren van de door hen gepubliceerde wervings- en benoemingsprocedure, van overtuigd dat de heer Kohnstamm een vaardige voorzitter en bestuurder is, met kennis terzake en die de rol van coördinerend voorzitter RTE’s uitstekend kan vervullen.
De Minister van Veiligheid en Justitie en ik zijn blij dat wij een kandidaat, die met veel overtuiging en draagvlak door de Regionale Toetsingcommissies Euthanasie is voorgedragen, als coördinerend voorzitter hebben kunnen benoemen.
Wij hebben met de heer Kohnstamm niet gekozen voor een politiek of maatschappelijk geprofileerde benoeming, maar voor de beste kandidaat die na een open sollicitatieprocedure door de RTE’s is voorgedragen.
Beoogt u hiermee reeds een voorschot te nemen op de gewenste richting van het beleid rond euthanasie, en de toetsing hiervan in Nederland?
Nee, het betreft hier de benoeming van een coördinerend voorzitter. Een voorzitter die opereert binnen de grenzen van de vigerende wetgeving.
Had het niet voor de hand gelegen te kiezen voor een deskundige kandidaat die in veel mindere mate geprofileerd was?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat het nooit de bedoeling van de Euthanasiewet is geweest, en dat het ook nooit zo mag zijn, dat er sprake is van een (nagenoeg) absolute autonomie waarvoor de heer Kohnstamm bij zijn afscheid als voorzitter van de NVVE heeft gepleit?1 Hoe gaat u ervoor zorgen dat bij de toetsing van euthanasiezaken de onafhankelijkheid van de toetsingscommissies gewaarborgd blijft, en de bescherming van alle relevante waarden wezenlijk wordt meegenomen bij de toetsing van deze zaken?
De heer Kohnstamm was van 2000 tot 2006 voorzitter van de NVVE. De NVVE is een belangenvereniging. De rol van voorzitter van een belangenvereniging is wezenlijk anders dan de rol van coördinerend voorzitter van de RTE’s. De RTE’s voeren een wettelijk taak uit en dienen daarbij binnen wettelijke kaders te blijven.
De voorzitters van de RTE’s hebben in hun voordracht aangegeven dat de heer Kohnstamm blijk geeft van een scherp zicht op de onafhankelijke positie en rol van de coördinerend voorzitter en de RTE’s. De RTE’s verwachten dat hij deze rol uitstekend zal gaan oppakken en zijn van oordeel dat zijn voorzitterschap van de NVVE, bijna 10 jaar geleden, geen beletsel vormt voor het bekleden van de functie van coördinerend voorzitter. De Minister van Veiligheid en Justitie en ik delen deze opvatting van de voorzitters van de RTE’s over de heer Kohnstamm.
Bent u bereid te komen tot een onafhankelijke toezichthouder die oordelen van de Regionale Toetsingscommissies kan toetsen, aangezien het oordeel van de toetsingscommissies nu in principe meteen een eindoordeel betreft?
De toetsingscommissies beoordelen onafhankelijk de gemelde euthanasiegevallen. Wanneer een toetsingscommissie oordeelt dat er niet volgens de zorgvuldigheidseisen is gehandeld worden het Openbaar Ministerie (in het bijzonder het College van procureurs-generaal) en de Inspectie Gezondheidszorg geïnformeerd. Het College neemt de zaak dan in behandeling en besluit wel of niet tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek en/of vervolging over te gaan. Het College kan ook besluiten om niet tot vervolging over te gaan. De Minister van Veiligheid en Justitie dient met een dergelijke beslissing in te stemmen. Tevens neemt de IGZ de zaak in behandeling en besluit tot het wel of niet instellen van een tuchtrechtelijk onderzoek.
Daarnaast leggen de RTE’s verantwoording af aan mij en de Minister van Veiligheid en Justitie door middel van het jaarverslag dat ook aan de Kamer wordt aangeboden op basis van artikel 17 en 18 van de Wet levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
Verder worden de oordelen die van belang zijn voor de normontwikkeling, waaronder in ieder geval alle oordelen waarin de toetsingscommissie heeft geconcludeerd dat de meldend arts niet overeenkomstig de wettelijke zorgvuldigheidseisen heeft gehandeld, gepubliceerd op de website van de RTE’s.
Voorts hebben de RTE’s door het uitbrengen van de Code of practice in april 2015 zoveel mogelijk duidelijkheid willen scheppen over de wijze waarop ze de Wet levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding interpreteren.
Tenslotte wordt het functioneren van de RTE’s op mijn verzoek periodiek onderzocht in het kader van wetsevaluaties van de Wet levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Op dit moment vindt de Derde wetsevaluatie plaats.
Ik zie geen aanleiding om in de hier beschreven procedures aanpassingen door te voeren.
De verslechtering van de situatie in Venezuela |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten «Venezuela roept economische noodtoestand uit» en «President Maduro van Venezuela wil per decreet regeren»?1
President Maduro heeft op 14 januari per decreet de economische noodtoestand uitgeroepen voor zestig dagen. Op 22 januari heeft het Venezolaanse parlement het decreet echter verworpen (107 stemmen tegen, 53 stemmen voor). Het Hooggerechtshof heeft op 11 februari aangegeven dat het economisch decreet wel van toepassing is, omdat de verwerping door het parlement strijdig zou zijn met «de procedures die garanderen dat de uitvoerende macht zijn bestuurlijke bevoegdheden kan uitvoeren». De patstelling tussen de executieve en wetgevende macht wordt hiermee onderstreept. Het decreet van de regering vermindert de kans op dialoog tussen regering en parlement en de kansen op constructieve samenwerking in de aanpak van de zware economische crisis waarin Venezuela zich bevindt.
Is het terecht dat president Maduro heeft besloten de noodtoestand uit te roepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Venezolaanse economie staat er slecht voor. Analisten waarschuwen voor een mogelijke default dit jaar. De Venezolaanse regering heeft reeds vergaande bevoegdheden om de economische situatie in het land aan te pakken, maar heeft tot nu toe nagelaten echt in te grijpen. Het uitroepen van de economische noodtoestand lijkt vooral een symbolische en politieke daad. Vooralsnog zijn de recente maatregelen van de regering Maduro (onder meer aanpassing van minimumloon, benzineprijs en wisselkoers) niet zodanig, dat het te verwachten is dat deze zullen leiden tot structurele verbetering van de nationale economie.
Kunt u toelichten wat die noodtoestand in de praktijk inhoudt?
Het decreet geeft de President en zijn regering de mogelijkheid om gedurende zestig dagen eenzijdig economische maatregelen af te kondigen die niet door het parlement goedgekeurd zouden hoeven te worden. Het geeft de President bijvoorbeeld verdergaande bevoegdheden om bedrijven te onteigenen ten behoeve van de nationale productie. Daarnaast geeft het de President meer begrotingsvrijheid om zo de controlerende functie van het parlement te omzeilen, maar ook meer controle over het importbeleid. Tevens brengt het decreet toegang tot buitenlandse deviezen (nog) verder onder staatscontrole. Bovendien geeft het de regering de bevoegdheid om het bedrijfsleven opdracht te geven «meer te produceren». Volgens de Venezolaanse regering is dit soort maatregelen nodig om de toegang tot voedsel, onderwijs en gezondheidszorg van de bevolking veilig te stellen.
Hoe beoordeelt u het voornemen van president Maduro om per decreet te regeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De voorgestelde maatregelen in het decreet verschillen wezenlijk niet van maatregelen in het kader van het economische beleid dat wordt gevoerd sinds het aantreden van voormalig president Chávez en het begin van de regeringsperiode van de socialistische partij in Venezuela. Dit beleid wordt gekenmerkt door nationalisaties, vergaande staatscontrole op productie en importen, ingrijpende prijs- en deviezencontroles en instelling van verschillende wisselkoersen. Het decreet zal de staatscontrole op de economie verder versterken. Niets in het decreet lijkt op korte termijn bij te dragen aan een meer productief economisch model in Venezuela.
Wat zullen de eventuele consequenties zijn als president Maduro per decreet kan gaan regeren? In hoeverre wordt zijn macht daarmee vergroot en kan de oppositie in het parlement buitenspel worden gezet?
Zie antwoorden vragen 1 en 4. De staatscontrole op de economie zal verder worden versterkt en de invloed van het parlement op het economische beleid wordt ingeperkt. Dit maakt dat de kans op economisch herstel helaas als zeer klein moet worden ingeschat, mochten de prijzen op de internationale oliemarkt laag blijven.
Klopt het dat het voornemen van president Maduro om per decreet te regeren een poging is om de bewegingsruimte van zijn politieke tegenstanders in te perken?
Met het decreet wordt de invloed van het parlement op het economisch beleid flink ingeperkt.
Op welke wijze beoordeelt u het feit dat president Maduro het parlement de zeggenschap over de Centrale Bank heeft ontnomen?
Dit kan worden gezien als een poging van de regering om de invloed van het parlement in het algemeen te beperken en in het bijzonder eventuele door het parlement voor te stellen maatregelen te voorkomen, zoals bijvoorbeeld een verandering van het wisselkoersbeleid of een verplichting aan de Centrale Bank om meer inzage te geven in de economische toestand van het land.
In hoeverre staat het Hooggerechtshof van Venezuela onder controle van de Venezolaanse regering en president?
Het Venezolaanse Hooggerechtshof bestaat uit zes kamers en 32 rechters. Op basis van de Grondwet is het volledig onafhankelijk. De Grondwet bepaalt ook dat rechters worden benoemd door de zittende president van Venezuela, zij het met de benodigde instemming van het parlement. In de afgelopen regeringsperiodes hebben president Chávez en zijn opvolger Maduro dus ook alle 32 rechters benoemd. Het vorige parlement heeft in een extra zitting op 23 december jl. (dus ná de verkiezingen van 6 december, maar vóór de installatie van het nieuwe parlement op 5 januari) ingestemd met de vervanging van dertien rechters van het Hooggerechtshof, voordat hun termijnen afliepen.
In de praktijk betekent dit dat het Hooggerechtshof in Venezuela al sinds jaar en dag in vergaande mate onder invloed staat van de regering, zoals ook internationaal wordt geconstateerd door mensenrechtenorganisaties en organisaties als de VN en de OAS.
Deelt u de zorgen over de onafhankelijkheid van het Hooggerechtshof?
Ja. Zie antwoord op vraag 8.
Klopt het dat het Hooggerechtshof heeft geoordeeld dat drie oppositieleden in het parlement geen zitting mogen nemen omdat er tijdens het kiesproces onregelmatigheden waren? Klopt het tevens dat de oppositie hierdoor niet langer beschikt over de tweederde meerderheid van het parlement en daardoor geen grondwetswijzigingen kan doorvoeren? Worden deze parlementariërs vervangen door andere leden van de oppositie? Zou u precies kunnen toelichten hoe dit precies zit en wat er van deze berichtgeving klopt?
Ja. Op 30 december 2015 heeft de electorale kamer van het Hooggerechtshof geoordeeld dat de accreditering van vier in de deelstaat Amazonas verkozen gedeputeerden dient te worden opgeschort, nadat het Hof klachten had ontvangen van kandidaten van het socialistische blok in deze deelstaat. Deze klachten hielden in dat de verkiezing van de vier gedeputeerden niet op eerlijke wijze tot stand zou zijn gekomen. In afwachting van nader onderzoek naar de verkiezing van deze gedeputeerden kan van vervanging geen sprake zijn. Mocht het onderzoek de klachten gegrond verklaren, dan lijkt een nieuwe verkiezing in Amazonas voor betrokken zetels het meest waarschijnlijk.
De Venezolaanse Grondwet geeft op dit punt ruimte voor verschillende interpretaties, maar in het algemeen wordt aangenomen dat de oppositie hierdoor voorlopig niet over een tweederde meerderheid beschikt.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is ten aanzien van een amnestieregeling en/of -wetgeving voor activisten en oppositieleiders, zoals Leopoldo Lopez?
Het Venezolaanse parlement heeft op 11 februari een ontwerpamnestiewet besproken. De tweede lezing wordt verwacht medio maart. Vervolgens zal de wet naar verwachting worden aangenomen en naar de President worden gestuurd. Het lijkt er momenteel niet op dat de President de wet zal ondertekenen. De EU blijft de situatie van politieke activisten en oppositieleiders nauwgezet en kritisch volgen (hetgeen ook landen in de regio doen, zoals Argentinië, Costa Rica, Chili en Mexico). De EU heeft een monitoringsmechanisme ingesteld, waarbinnen verschillende lidstaten op rotatiebasis rechtszaken tegen oppositieleden bijwonen. Nederland neemt hier actief aan deel (ref. motie Sjoerdsma 29 653 nr. 20, d.d. 25 juni 2015).
Hebt u op enige wijze contact met de Venezolaanse oppositie? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom niet?
Ja. Zoals in vele landen gebruikelijk heeft de regering contact met zowel de regeringspartij als met partijen uit de oppositie. De Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden in Caracas staat in continu contact met zowel de autoriteiten als de oppositie.
Wanneer staat de volgende handelsmissie van de Nederlandse regering naar Venezuela gepland?
Er staat geen handelsmissie gepland naar Venezuela.
Bent u bereid de besluiten en de opstelling van Maduro, te weten het uitroepen van de noodtoestand, het voornemen per decreet te regeren, het ontnemen van de zeggenschap van het parlement over de Centrale Bank en de aantasting van de onafhankelijkheid van het Hooggerechtshof, te veroordelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De regering onderhoudt zowel bilateraal als in EU-kader een constante dialoog met de Venezolaanse regering waarin ook dit soort onderwerpen kritisch aan de orde wordt gesteld. Hierbij wordt tevens en expliciet opgeroepen de dialoog met de oppositie aan te gaan teneinde gezamenlijk de economische crisis het hoofd te bieden en de sociale- en veiligheidsproblemen aan te pakken.
Het bericht “Hagel Verzekering Maatschappij bezwijkt onder druk DNB” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hagel Verzekering Maatschappij bezwijkt onder druk DNB»?1 Wat vindt u van dat bericht?
Ja.
Ik begrijp uit het bericht dat de bedoelde verzekeraar in liquidatie is. Als Minister van Financien heb ik geen inzicht in individuele achtergronden. De bewering dat de druk van de Nederlandsche Bank (DNB) de oorzaak zou zijn, laat ik dan ook voor rekening van de verzekeraar.
Heeft De Nederlandsche Bank (DNB) het voortbestaan van de kleine Onderlinge Hagel Verzekering Maatschappij onmogelijk gemaakt? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet volgens u? Welke eisen heeft DNB deze verzekeraar opgelegd, die het bedrijf de das om hebben gedaan?
Voor kleine verzekeraars, «verzekeraars met beperkte risico-omvang», geldt vanaf 1 januari 2016 een aangepast toezichtkader, Solvency II Basic. DNB houdt toezicht op de naleving van deze wet- en regelgeving en behandelt kleine verzekeraars waarop dit toezichtkader van toepassing is gelijk. Ik heb geen aanwijzing dat DNB kleine verzekeraars of deze verzekeraar in het bijzonder onnodig streng behandelt. Alle bestuurders van verzekeraars worden getoetst op betrouwbaarheid en geschiktheid.
Wat vindt u van het feit dat hagelstenen zo groot als pingpongballen deze kleine verzekeraar uit Zeeuws-Vlaanderen nooit klein heeft gekregen, maar de regelgeving blijkbaar wel?
DNB kan geen uitspraken doen over individuele ondernemingen. Solvency II Basic is bedoeld om proportioneel toezicht te houden op kleine verzekeraars. Op dit moment zijn er bijna dertig, overwegend kleine, verzekeraars die aan de betrouwbaarheids- en geschiktheidseisen en andere eisen van het nieuwe toezichtkader voldoen. Bestuurders van deze verzekeraars zijn in of voor 2015 door DNB getoetst op geschiktheid. Zij hebben zich in aanloop naar het nieuwe toezichtkader goed kunnen voorbereiden, onder meer door het invullen van oefenrapportages en door het bijwonen van bijeenkomsten van DNB over het nieuwe toezichtkader. Voorts houd ik bij het ontwerpen van regelgeving rekening met de proportionaliteit van die regelgeving (zoals ook via een motie (Kamerstuk 34 100, nr. 12 is gevraagd), en kijk ik naar de reacties op de consultatie van die regelgeving. Zo heb ik naar aanleiding van de consultatiereacties op de wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft versoepelingen daarin doorgevoerd en is met betrekking tot natura-uitvaartverzekeraars de onder Solvency I bestaande regeling voor de risicomarge vooralsnog gehandhaafd.
Wat is de reden dat deze kleine verzekeraar het niet meer kan bolwerken volgens u? Welke regels c.a. knellen het meest in relatie tot «too small to comply»? Wat kunt en wilt u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is de betrouwbaarheids- en geschiktheidstoets een belemmering voor dit soort kleine, onderlinge verzekeraars?
Zie het antwoord op de vragen 3 en 4. In aanvulling daarop wordt nog opgemerkt dat rekening wordt gehouden met aard, omvang en complexiteit van een onderneming. De geschiktheidseisen worden dus proportioneel toegepast. Van de bestuursleden wordt bijvoorbeeld kennis verwacht van het nieuwe Solvency II Basic-toetsingskader en die kennis gaat duidelijk minder ver dan de kennis die van een Solvency II-verzekeraar wordt verwacht. De betrouwbaarheidstoets maakt geen onderscheid tussen grote en kleine verzekeraars. De betrouwbaarheid van bestuurders dient in alle gevallen buiten twijfel te staan.
In hoeverre is er nog een financieel risico als de schades van deze kleine verzekeraar volledig zijn herverzekerd bij Achmea?
Ook bij volledige herverzekering is nog steeds sprake van een financieel risico. Het tegenpartijrisico blijft immers bestaan omdat de herverzekeraar failliet kan gaan. Bij faillissement van de herverzekeraar blijven de verplichtingen van de verzekeraar jegens de polishouders volledig bestaan. Indien de verzekeraar zijn risico’s bij slechts één herverzekeraar heeft ondergebracht, is de kans groot dat ook de verzekeraar failliet gaat ingeval de herverzekeraar failliet gaat. In het verleden heeft dit tot problemen geleid. Solvency II ontmoedigt dan ook het herverzekeren bij slechts één herverzekeraar.
Waarom valt deze kleine verzekeraar niet onder de recent opgehoogde vrijstellingsgrenzen voor Solvency Basic?
Vrijgestelde kleine verzekeraars mogen geen verzekeringen sluiten met een dekking van meer dan 12.500 euro per potentieel schadegeval. De dekking van deze kleine verzekeraar gaat aanzienlijk verder dan 12.500 euro.
Hoe moet deze ontwikkeling gezien worden in relatie tot uw toezegging tijdens het debat over het verslag van het Algemeen overleg Toekomst van de verzekeringssector d.d. 9 december 2015 om nogmaals in overleg te gaan met De Nederlandsche Bank over een discretionaire bevoegdheid c.q. vrijstelling met betrekking tot kleine, onderlinge verzekeraars die zichzelf (genoegzaam) herverzekeren, op basis waarvan een motie daarover is aangehouden? Waarom heeft DNB vooruitgelopen op de uitkomst daarvan? Wanneer wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd?
Ik acht het van groot belang dat in het toezichtkader alle relevante risico’s worden meegenomen, zij het op een proportionele manier. Mijn toezegging hield in dat ik in overleg met DNB zou bezien of er nog modaliteiten denkbaar zijn om tegemoet te komen aan de ervaren toezichtdruk en dat ik daar schriftelijk op terug zou komen. Met betrekking tot die toezegging kan ik het volgende meedelen.
In overleg met DNB is gekeken naar bestuurderstoetsingen, kapitaal en rapportagekader; hierbij is gebleken dat mogelijkheden voor een verdere proportionele aanpak beperkt zijn.
De bestuurders van de categorie Basic-verzekeraars zijn in of voor 2015 door DNB getoetst op geschiktheid en die werkzaamheden zijn afgerond. Over de kapitaaleisen zijn van deze schadeverzekeraars geen klachten ontvangen; dit in tegenstelling tot natura-uitvaartverzekeraars die opmerkingen hebben gemaakt over de risicomarge. Voor die risicomarge wordt op dit moment samen met DNB gewerkt aan een aanpak, waardoor de kapitaaleis voor deze verzekeraars mogelijk lager zal uitvallen.
Met de rapportagekaders wordt nu ervaring opgedaan. Voorgesteld wordt bij de evaluatie te bezien of hierin nog verbeteringen kunnen worden aangebracht. Hiervoor is nodig dat onderlinge verzekeraars hun ervaringen melden met het Solvency II Basic-regime dat sinds 1 januari jl. is ingevoerd.
Overigens wordt nog volledigheidshalve opgemerkt dat de wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft naar aanleiding van de consultatie recent nog is versoepeld. In de nieuwe artikelen 1d en 1e Vrijstellingsregeling Wft zijn de eisen opgenomen voor vrijstelling van het prudentieel toezicht van DNB voor kleine natura-uitvaartverzekeraars en kleine schadeverzekeraars. Zo mag bijvoorbeeld nu het bruto premie-inkomen van deze verzekeraars niet meer dan 2 miljoen euro (was 1 miljoen euro) bedragen, de bruto technische voorziening niet meer dan 10 miljoen euro (was 5 miljoen euro) zijn en mag de dekking voor verzekeringen van deze verzekeraars niet meer dan 12.500 euro (was 10.000 euro) zijn per overlijdensgeval (bij natura-uitvaartverzekeringen) of per begunstigde per potentieel schadegeval (bij schadeverzekeringen).
Als het regime in 2017 volledig van kracht is, dan wordt het in 2018 geëvalueerd. Dan wordt bezien waar verbeteringen en eventuele vereenvoudigingen mogelijk zijn. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd. Vanzelfsprekend kan de Nederlandsche Bank niet vooruitgelopen op de uitkomsten van deze evaluatie.
De inhuur van een interimmer door Rijkswaterstaat |
|
John Kerstens (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Een man die wel wat mocht kosten»?1
Ja.
Bevat het genoemde bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke?
Ja, In het artikel is opgenomen dat in het uurtarief al reis- en verblijfkosten zijn verwerkt. Dat is niet correct. Ik ga hier in mijn verdere beantwoording op in.
Is het waar dat tijdens de onderhandelingen over het uurtarief van de genoemde interimmer weliswaar is aangedrongen op een tarief onder de toenmalige Balkenendenorm maar dat het uiteindelijke uurtarief toch hoger kwam te liggen? Zo ja, waarom was dat het geval? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik zal hieronder in mijn beantwoording ingaan op de vragen 3 tot en met 8
We streven ernaar om contracten met uurtarieven niet boven de norm van
€ 225 uit te laten komen. Omdat voor de planstudiefase van de Zuidelijke Ringweg Groningen er behoefte was aan een neutrale en zware projectdirecteur, ook op bestuurlijk niveau, is in 2010 door de gezamenlijke partners van het project (Rijkswaterstaat, gemeente Groningen en provincie Groningen) gezocht naar de meest geschikte kandidaat. Uiteindelijk is uit drie kandidaten de heer Hillen als de meeste geschikte kandidaat gekozen, hij werd ingehuurd via Twynstra Gudde. In het aangehaalde krantenartikel zou sprake zijn van onderhandelingen door de heer Hillen op persoonlijke titel, dit is niet het geval, Twynstra Gudde heeft deze onderhandelingen gevoerd. Tijdens de onderhandelingen is besloten in dit uitzonderlijke geval een uurtarief te betalen boven de norm van € 225 euro (er werd aan Twynstra Gudde een tarief tussen de € 230 en € 240 euro per uur betaald).
Dit is, zoals voorgeschreven in de trendnota arbeidszaken personeel 2010 (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32124–18.html), ook gemeld aan de Tweede Kamer in de departementale jaarverslagen, te weten in de bijlage met het overzicht van de uitgaven externe inhuur over 2011 en 2012 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Naast het uurtarief zijn er verblijfkosten vergoed. De verblijfkosten werden vanaf het begin van het contract vergoed met een onkostenvergoeding en zijn nooit onderdeel geweest van het uurtarief, zoals in het krantenartikel ten onrechte is vermeld. Onkostenvergoedingen voor bijvoorbeeld verblijf, zoals hier het geval was, worden niet als inkomen gerekend omdat aan de vergoedingen immers geen inkomen wordt ontleend. Het onderscheid tussen het uurtarief en de verblijfkosten is vanaf het begin gehanteerd. Naast het uurtarief kunnen verblijfskosten overigens worden vergoed als daarvoor specifieke redenen aanwezig zijn zoals in dit geval. Voor het werk was het namelijk noodzakelijk om veelvuldig aanwezig te zijn in Groningen, ook laat in de avond. Naast een uurtarief is daarom een vaste vergoeding voor onkosten voor bijvoorbeeld verblijf afgesproken. Ook het tarief voor de onkostenvergoeding is in onderhandeling tot stand gekomen en geïndexeerd. Deze onkostenvergoeding is per juni 2013 licht naar beneden bijgesteld en bevroren. Naar mijn mening is hier geen sprake geweest van een constructie om de publicatieplicht te omzeilen.
Terugkijkend is deze onkostenvergoeding aan de hoge kant geweest. Rijkswaterstaat heeft sindsdien bij dergelijke contracten niet meer zulke hoge vaste onkostenvergoedingen afgesproken.
In mei 2013 is over de hoogte van het tarief heronderhandeld. Hoewel het een zware functie betrof werd een afwijking van de norm door de stuurgroep leden niet verantwoord gevonden. Dit heeft geleid tot aanpassing van het tarief, naar
€ 225 per 1 juni 2013. Daarmee kwam het uurtarief niet meer boven de norm. Omdat de eerste vijf maanden van 2013 nog wel een uurtarief is betaald boven de norm, had dit gemeld moeten worden in het jaarverslag van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu over 2013. Rijkswaterstaat heeft dit abusievelijk niet gemeld aan het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (in tegenstelling tot de jaren 2011 en 2012, waarin dit wel correct is gebeurd, zie bovenstaande passage), waardoor dat niet is opgenomen in het jaarverslag 2013. Ook de onkostenvergoeding is per juni 2013 – net als het uurtarief – licht naar beneden bijgesteld. Er was daarmee geen sprake van een «oplossing» om zaken uit de openbaarheid te houden.
Waren er bij Rijkswaterstaat inderdaad interne bedenkingen tegen de financiële afspraken die voor de inhuur van genoemde interimmer waren gemaakt? Zo ja, waaruit bestonden die bezwaren en hoe is daar mee omgegaan?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat de genoemde interimmer een vergoeding kreeg voor verblijfskosten? Zo ja, waarom kreeg hij die vergoeding en hoe gebruikelijk zijn dergelijke vergoedingen? Zo ja, past de genoemde vergoeding wat betreft de hoogte bij wat gebruikelijk was? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat de hoogte van de beloning van de genoemde interimmer ten onrechte niet altijd in openbare stukken is gemeld? Zo ja, in welk jaar of jaren was er sprake van het niet melden? Zo ja, waarom werd het niet gemeld?
Zie antwoord 3.
Is het waar dat er na een aantal jaren geen melding meer van de gedeclareerde kosten werd gemaakt omdat de «oplossing» werd gevonden om de verblijfskosten buiten het uurtarief van de genoemde interimmer te houden? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit ten minste de indruk wekt dat er zaken ten aanzien van de beloning moedwillig uit de openbaarheid moesten worden gehouden? Zo ja, wie heeft hiertoe besloten en met welke reden? Zo ja, hoe oordeelt u hierover? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord 3
Wordt de genoemde constructie van het splitsen in een uurtarief en verblijfskosten vaker toegepast en wordt daarmee de publicatieplicht omzeild? Zo ja, hoe vaak en waar gebeurd dit? Zo ja, is dit toegestaan en deelt u de mening dat deze constructie verboden zou moeten worden? Zo nee, hoe weet u dat deze constructie niet vaker wordt toegepast?
Zie antwoord 3
Waarom heeft Rijkswaterstaat geen aanbesteding voor de functie van de benodigde interimmer gedaan? Welke wet- en regelgeving bestaat er ten aanzien van dergelijke aanbestedingen en is daaraan voldaan?
Openbaar aanbesteden was niet nodig omdat voor deze opdracht een verlicht aanbestedingsregime geldt (inhuur valt onder de zogeheten II.B-diensten, zoals opgenomen in Bijlage II.B uit de EU-Richtlijn 2004/18/EG), met een vrije procedurekeuze waarbij enkel de gunning van een opdracht achteraf gemeld moest worden. Dat is ook gebeurd in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deelt u de mening dat het genoemde bericht ook weer een indicatie is dat duidelijke en aangescherpte wetgeving ten aanzien van de maximering van de inkomens van interimmers bij de overheid hard nodig is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, de richtlijnen zijn duidelijk. In dit specifieke geval is door de drie betrokken partijen bewust, in het belang van het project, besloten af te wijken van die richtlijn. Om deze reden is in de trendnota arbeidszaken personeel 2010 ook opgenomen »Om niet iedere flexibiliteit weg te nemen wordt ook in dit geval het principe «comply or explain» toegepast. In uitzonderlijke gevallen is het immers voorstelbaar dat een hoger uurtarief moet worden betaald dan het vastgestelde maximum. In die situatie is het aan het desbetreffende ministerie om daar achteraf verantwoording over af te leggen». Dat is ook gemeld aan de Tweede Kamer in de jaarverslagen van 2011 en 2012. Dit is voor de eerste vijf maanden van 2013 abusievelijk niet in het jaarverslag van 2013 opgenomen. Ik zal strakker toezien op het consequent melden van dergelijke afwijkingen aan de Tweede Kamer.
Het bericht ‘Opel ontkent gesjoemel met software’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opel ontkent gesjoemel met software. Past Opel in het geheim software aan sinds dieselgate?»1
Ja.
Kunt u aangeven of u of andere instanties, zoals de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW) of de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), eerder dan het moment waarop de Vlaamse radio en Televisieomroep (VRT) dit onderzoek wereldkundig maakte al vermoedens hadden of op de hoogte waren dat er mogelijk door Opel in België of in Nederland in het geheim software van vervuilende modellen werd aangepast, en/of dat de in het onderzoek genoemde types van Opel verdacht zijn in het kader van het dieselschandaal? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie heeft u destijds ondernomen?
Zowel het ministerie, als de RDW en TNO hebben geen vermoedens dat Opel in het geheim software van vervuilende modellen zou hebben aangepast of dat de in het onderzoek genoemde types van Opel verdacht zouden zijn in het kader van het dieselschandaal. Het Duitse KBA, de betreffende typekeuringsinstantie, heeft ook geen melding gedaan van non-conformiteit of van een recall.
Kunt u aangeven in hoeverre het onderzoek van de VRT gevolgen heeft voor de Nederlandse situatie inzake het dieselschandaal, aangezien het onderzoek laat zien dat het dieselschandaal zich mogelijk niet beperkt tot enkel Volkswagen AG, omdat Opel niet tot de merken behoort die onder Volkswagen AG vallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de gevolgen specificeren?
Naar aanleiding van het bericht van de VRT is er contact geweest tussen het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de importeur Opel Nederland in Breda. Opel Nederland heeft hierbij kenbaar gemaakt dat het volgende officiële statement2 is afgegeven: «Opel clearly rejects the claim of VRT News that Opel dealers have been modifying software in the Zafira Tourer 1.6 diesel which changes the emission behaviour of these vehicles. The mentioned service update 15-P-044 has nothing to do with changing emission levels. Also no other recalls have been launched in 2015 to get better emission values. The mentioned service update 15-P-044 has been discussed with the German Type Approval Authority KBA».
Dit neemt niet weg dat ik onverminderd alert blijf op eventuele andere merken die frauduleuze software hebben toegepast om aan de Europese emissienorm te voldoen. Zoals gemeld in mijn brief van 16 februari 2016 over de Update softwarefraude dieselvoertuigen, is de Europese Commissie vorig jaar verzocht om een coördinerende rol te vervullen ten aanzien van de nationale testprogramma’s van typegoedkeurende instanties binnen de EU. Daarvoor is een Europese werkgroep opgezet onder leiding van het Joint Research Centre (JRC). Namens Nederland participeert de RDW in deze werkgroep.
Hebt u contact opgenomen met de Nederlandse Opeldealers naar aanleiding van dit verontrustende onderzoek? Zo nee, waarom niet en bent u überhaupt voornemens om contact met de Opeldealers op te nemen? Welke vragen gaat u in dat geval stellen? Zo ja, wat heeft dit contact opgeleverd en kunt u dit in detail beschrijven?
Zie antwoord vraag 3.
Hebt u contact opgenomen met het bedrijf of de fabrikant Opel zelf naar aanleiding van dit verontrustende onderzoek? Zo nee, waarom niet? Bent u überhaupt voornemens om contact met Opel op te nemen? Welke vragen gaat u in dat geval stellen? Zo ja, wat heeft dit contact opgeleverd en kunt u dit in detail beschrijven?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens überhaupt deze berichtgeving van de VRT, al dan niet via uw Belgische ambtsgenoot, op waarde te beoordelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken?
Zoals gemeld in mijn brief van 16 februari 2016 over de Update softwarefraude dieselvoertuigen wordt bij berichten over mogelijke fraude op het Ministerie van Infrastructuur en Milieu standaard een aantal acties ondernomen. Zo wordt contact opgenomen met de Nederlandse importeur of met de RAI Vereniging met het verzoek om nadere informatie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is in het onderhavige geval contact opgenomen met Opel Nederland in Breda. In reactie hierop heeft Opel Nederland naar de officiële reactie verwezen. Ook wordt contact opgenomen met de RDW om na te gaan in hoeverre zij de typegoedkeuring hebben afgegeven. Daar is in dit geval geen sprake van.
In het steekproefcontroleprogramma, dat door TNO in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu wordt uitgevoerd, is in mei 2014 de Opel Zafira getest als één van de zes nu op de markt verkrijgbare Euro-6 productiemodellen, zoals gemeld op blz. 10, tweede kolom, van het TNO rapport Uitstoot van stikstofoxiden en fijn stof door dieselvoertuigen van 26 mei 20153. Met een NOx-waarde lager dan 80 mg/km voldeed het voertuig aan de typegoedkeuringsnormen. In de meer praktijkgerichte testcycli werden NOx-waarden tot 481 mg/km gemeten. In praktijkmetingen op de weg werden NOx-waarden tot 667 mg/km gemeten. De gemeten emissies bij deze auto zijn hiermee in lijn met de gemeten emissies van andere merken. Verder zijn TNO bij de tests geen bijzonderheden opgevallen.
Bent u bereid om zelf bij de Nederlandse Opeldealers en/of Opel na te gaan of er in Nederland sprake van is dat verschillende officiële Opel-dealers de laatste maanden in het geheim de software van auto's van het merk Opel Zafira Tourer 2014 met een 1.6 liter-dieselmotor aangepast hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer van de uitkomsten van deze informatie-inwinning op de hoogte stellen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om zelf bij de Nederlandse Opeldealers en/of Opel na te gaan of er ook in Nederland in 2015 geen enkele terugroepactie door Opel gelanceerd is om betere emissiewaarden te realiseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer van de uitkomsten van deze informatie-inwinning op de hoogte stellen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke actie u voornemens bent te nemen naar aanleiding van het onderzoek van de VRT? Zo nee, betekent dit dat u geen enkele actie onderneemt naar aanleiding van het onderzoek van de VRT? Zo ja, kunt u in detail beschrijven welke acties u van plan bent te nemen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de intentie van Opel België om voorlopig zelf geen onderzoek te starten naar misstanden die in het VRT-onderzoek boven water lijken te zijn gekomen en dat men wacht op een stap van het hoofdkantoor in deze zaak? Bent u voornemens Opel Nederland te verzoeken wel een onderzoek in te stellen? Zo nee, bent u voornemens richting het hoofdkantoor van Opel een signaal af te geven dat het voor Nederland belangrijk is om uitsluitsel te krijgen over of er al dan niet gesjoemeld is met een of meerdere Opelmodellen?
Op 19 januari 2016 heeft Opel aangegeven dat ze verder onderzoek heeft gedaan naar de precieze situatie ten aanzien van de twee geteste Zafira’s. In deze verklaring4 weerlegt Opel de aantijgingen van de VRT dat er geheime updates zouden zijn uitgevoerd: «Gebaseerd op een gedetailleerd onderzoek naar de servicehistoriek van de twee geïdentificeerde Zafira's uit de reportage van de VRT, kan Opel Belgium bevestigen dat niets mysterieus werd uitgevoerd, in tegenstelling tot wat beweerd wordt door de VRT. Zij beweerden dat de voertuigen verschillende emissiewaarden vertoonden vóór en na een bezoek aan de dealer en kwamen daarom tot de conclusie dat Opel in het geheim en bewust software-updates deed om de uitstoot te verbeteren. In realiteit constateerde Opel tijdens het dealerbezoek, dat aan beide betrokken voertuigen specifieke technische aanpassingen nodig waren om de goede werking te herstellen.» In het bericht wordt nader vermeld wat er precies met beide voertuigen aan de hand was.
De Belgische Minister van Werk, Economie en Consumenten, de heer Kris Peeters, heeft verder aan de diensten van de FOD Economie opdracht gegeven om een onderzoek in te stellen bij Opel Belgium en zijn dealers om klaarheid te brengen rond de twijfels verschenen in de pers5. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek met belangstelling af.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, de RDW zal reageren op de berichtgeving van de VRT? Is de RDW voornemens om actie te ondernemen naar aanleiding van het onderzoek? Zo ja, waaruit bestaat die actie? Zo nee, gaat u de RDW verzoeken actie te ondernemen naar aanleiding van het onderzoek van de VRT?
De RDW beschikt niet over andere informatie dan in de voorgaande antwoorden is gemeld. Deze informatie leidt vooralsnog tot de conclusie dat het om een reguliere service update van Opel gaat. De RDW heeft het Duitse KBA recentelijk verzocht om een bevestiging van de door Opel gegeven verklaring. Naar aanleiding hiervan heeft het KBA richting de RDW bevestigd dat «the service update has indeed nothing to do with intentionally changing any emission levels». Indien daarvoor mogelijk alsnog aanleiding zou komen, zoals uit de resultaten van het onderzoek in België, dan zal de RDW deze zaak in de bij het antwoord op vraag 3, 4 en 5 genoemde Europese werkgroep ter afstemming aankaarten.
Deelt u de mening dat, wanneer zou blijken dat Opel inderdaad in het geheim systematisch software-updates heeft uitgevoerd om gesjoemel met de uitstoot van bepaalde modellen onder de pet te houden, dit verwerpelijk is en dat autobedrijven simpelweg eerlijk en transparant moeten zijn over hun product en de prestaties van dat product, zeker in het kader van het lopende dieselschandaal? Zo nee, waarom niet?
Ik wil daar niet op vooruit lopen. Zoals aangegeven in de eerdere antwoorden zijn er geen aanwijzingen dat Opel in het geheim software-updates heeft uitgevoerd.
Het bericht ‘Bureaucratie verdrijft jacht uit Groene Hart' |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bureaucratie verdrijft jacht uit Groene Hart»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat natuurbeschermers, boeren en jagers met elkaar in conflict zijn geraakt over het nieuwe beheerplan dat ter inzage ligt?
In het kader van het opstellen van het beheerplan voor het Natura 2000-gebied De Wilck heeft door mij en gedeputeerde staten van Zuid-Holland overleg plaats gevonden met natuurbeschermers, boeren en jagers. Daarbij bleek verschil van inzicht te bestaan over de wijze van uitvoering van het faunabeheer rondom dit gebied. Mijn inzet is erop gericht om met alle betrokken partijen te komen tot een zo groot mogelijk draagvlak voor een beheerplan dat voldoet aan de wettelijke vereisten ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.
Kunt u aangeven hoe het beheerplan voor het natuurgebied De Wilck in de provincie Zuid-Holland zoals dat ter inzage ligt, past binnen de nieuwe Wet natuurbescherming?2
Het beheerplan De Wilck is vastgesteld op 17 november 2015 en heeft vanaf die datum tot en met 30 januari 2016 ter inzage gelegen. Zowel de huidige Natuurbeschermingswet 1998 als de nieuwe Wet natuurbescherming voorzien in regels over beheerplannen voor Natura 2000-gebieden, ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Het vastgestelde beheerplan beschrijft de passende maatregelen die nodig zijn om de voor het betreffende Natura 2000-gebied vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen op termijn te realiseren. Ook kunnen in het beheerplan voorwaarden worden opgenomen waaronder een vrijstelling geldt van de vergunningplicht van de natuurbeschermingswet 1998 voor handelingen die mogelijk verslechteringen of significante verstoringen met zich brengen.
Aangezien de uitoefening van het faunabeheer (jacht, populatiebeheer en schadebestrijding) in de nabijheid van een Natura 2000-gebied kan leiden tot een verstorend effect voor de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen, is daarvoor in beginsel een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig. Het beheerplan voorziet, in samenhang met de wet, onder voorwaarden in een vrijstelling van de vergunningplicht. Deze voorwaarden waarborgen dat het gebied De Wilck zijn functie als rust- en foerageergebied voor de kleine zwaan en de smient behoudt. Het beheerplan zoekt daarmee in dit relatief beperkte gebied een balans tussen het toestaan van jacht en natuurdoelen. Het plan geeft vooraf duidelijkheid aan betrokkenen en bespaart hen een extra procedure van aanvraag en verlening van een vergunning Natuurbeschermingswet 1998. Dat bespaart administratieve lasten en onderzoekslasten.
Hoe passen de nieuwe administratieve eisen, zoals de straal van driehonderd meter, de plannen die vooraf gemeld moet worden bij zowel de provincie, Staatsbosbeheer en de vogelwerkgroep, maar vooral de rapportage achteraf of er zwanen en smienten aanwezig waren, welke afstand tot de vogels is aangehouden en of – en zo ja, hoeveel zwanen en smienten door de schoten zijn opgevlogen, binnen het amendement Heerema/Leenders3 waarbij de potentiële administratieve lasten en de regeldruk beperkt zou worden door eenvoudige regels en uitvoerbare regels?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het feit dat de Wildbeheereenheid Rijnland-Zuid (WBE) de nieuwe administratieve eisen ten aanzien van de dynamische zone als «onwerkbaar» beoordeelt? Deelt u de mening van de WBE dat de nieuwe eisen onwerkbaar en niet uitvoerbaar zijn?
De aanvullende eisen, die voortvloeien uit het Beheerplan De Wilck, zijn vastgesteld door de bevoegde gezagen, te weten gedeputeerde staten van Zuid-Holland en mij en niet door Staatsbosbeheer. De aanvullende eisen betreffen, naast het bepalen van de dynamische zone, een melding voorafgaande aan de uitoefening van jacht, populatiebeheer en schadebestrijding en een beknopte rapportage daarvan. Daarmee is een compromis gevonden tussen bescherming van het gebied tegen verstoring en de wens om in de omgeving aan faunabeheer te kunnen doen. Naar mijn oordeel zijn deze aanvullende eisen beperkt van omvang en goed werkbaar. Dit past binnen de doelstelling van de Wet natuurbescherming waarin een balans is gezocht tussen bescherming en benutting van natuur in algemene zin.
Overigens is het zo dat er in aanvulling op deze eisen die voortvloeien uit het beheerplan voor het Natura 2000-gebied De Wilck, ook aan de uitoefening van het faunabeheer (jacht, populatiebeheer, schadebestrijding) regels zijn gesteld, ongeacht waar deze activiteiten plaatsvinden. Deze regels zijn nu opgenomen in de Flora- en faunawet en straks in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de Flora- en faunawet in aanvullende regels, met het oog op een versterking van een maatschappelijk verantwoorde en transparante uitoefening van de jacht, populatiebeheer en schadebestrijding (amendement Heerema/Leenders).
Wat is uw reactie op het feit dat deze onwerkbare eisen ook door onder meer Staatsbosbeheer worden gesteld? Bent u bereid Staatsbosbeheer hierop aan te spreken? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen? Zo nee, waarom bent u dit niet van plan?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de nieuwe administratieve eisen tot een onwerkbare situatie zullen leiden, feitelijk de jacht onmogelijk maken, en daarmee niet passen binnen de doelstelling van de Wet natuurbescherming en het genoemde amendement Heerema/Leenders? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat dit doorgang gaat vinden?
Zie antwoord vraag 5.
Beloningsonderscheid op hogescholen |
|
Keklik Yücel (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitkomsten van het onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens: «Beloningsonderscheid op hogescholen. Loonongelijkheid ten koste van vrouwen ligt op de loer door toegepaste beloningsmaatstaven»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat van de vijf onderzochte functiegroepen (5, 7, 9, 11 en 12) in vier functiegroepen het aantal vrouwen hoger is dan het aantal mannen, behalve in functiegroep 12? Hoe kan naar uw idee worden verklaard dat juist in de hoogste functiegroep mannen oververtegenwoordigd zijn en acht u dit een acceptabel gegeven? Wat kunnen hogescholen naar uw mening doen om meer vrouwen in de hoogste functiegroep te krijgen?
Het onderzoek van College voor de Rechten van de Mens, waar ik om heb gevraagd, richtte zich op gelijke beloning. Er is niet gekeken naar de oorzaken van de oververtegenwoordiging van mannen in hogere functies bij hogescholen.
Ik vind het belangrijk dat in alle sectoren vrouwen goed vertegenwoordigd zijn in de hogere functiegroepen. Op dit punt scoren hogescholen, in vergelijking met andere sectoren, niet slecht. Het aandeel vrouwen in hogere functies (schaal 13 en hoger) is in deze sector de afgelopen jaren toegenomen. Bij het hogere onderwijzend personeel is het aandeel vrouwen toegenomen van 11% in 1999 tot 37% in 2014. Het aandeel vrouwelijke lectoren loopt daarmee in de pas. Eind oktober 2015 was 30 procent van alle bestuurders bij hogescholen vrouw, en 24 procent van alle bestuursvoorzitters.2
Uiteraard is nog verdere verbetering mogelijk. Hogescholen die het aandeel vrouwen in hogere functies willen verbeteren, kunnen zich aansluiten bij het Charter Talent naar de Top. Dit biedt concrete handvatten om diversiteit m/v te bevorderen, en de deelnemers worden hierop ook gemonitord. Enkele hogescholen hebben zich al bij het Charter aangesloten.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het onderzoek dat er in het hoger onderwijs meer dan dertig niet-neutrale beloningsmaatstaven zijn aangetroffen waarbij een reële kans bestaat op beloningsonderscheid tussen mannen en vrouwen? Op welke wijze zet u zich ervoor in dat dergelijke maatstaven zo snel mogelijk worden aangepast?
Ik ben blij dat het onderzoek duidelijk heeft gemaakt door welke maatstaven precies beloningsonderscheid bij hogescholen tot stand kan komen. Door deze duidelijkheid kunnen hogescholen aan de slag om beloningsonderscheid tegen te gaan. Juist om dat te bereiken heb ik het onderzoek gefinancierd.
Ik heb het rapport op 18 januari op een bijeenkomst van het College voor de Rechten van de Mens in ontvangst genomen.
Hogescholen zijn zelf verantwoordelijk voor hun beloningsbeleid, maar ik vind het belangrijk dat de sector dit probleem oppakt. Dat gebeurt ook. Cao-partijen in de sector zullen het arbeidsmarktfonds voor het hbo vragen om initiatieven voor een traject hiervoor te ontwikkelen. Ik steun deze aanpak en zal hierover met de sector in gesprek blijven.
Deelt u de mening dat bedrijven en organisaties zich moeten verantwoorden over de cijfers met betrekking tot de belonings(on)gelijkheid? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u in dit kader de vergoelijkende reactie van de Vereniging Hogescholen op de uitkomsten van het betreffende onderzoek: «Nauwelijks beloningsverschil tussen mannen en vrouwen in het hbo»?2
Transparantie over beloning kan een bijdrage leveren aan het aanpakken van het probleem van beloningsonderscheid. Het is primair een zaak van werkgevers en werknemers om hierover afspraken te maken, en de vinger aan de pols te houden. De Wet op de ondernemingsraden (WOR) legt de ondernemer onder meer de verplichting op om de Ondernemingsraad informatie te verschaffen over de arbeidsvoorwaardelijke regelingen per verschillende groep van de in de onderneming werkzame personen. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) kent een gelijke bepaling.
De Vereniging Hogescholen heeft aan het onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens meegewerkt, en zo ook ingestemd met het openbaar maken van de resultaten. Hoewel de voorzitter van de VH in de aangehaalde reactie het beloningsverschil klein noemt, stelt hij in dezelfde reactie dat het nuttig is om naar de risico’s van beloningsonderscheid te kijken, en kondigt hij aan dat Cao-partijen het arbeidsmarktfonds voor het hbo zullen vragen om initiatieven voor een traject hiervoor te ontwikkelen.
Wat is uw oordeel over elk van de acht aanbevelingen die op basis van het onderzoek worden gepresenteerd en hoe verhouden deze zich tot initiatieven om de beloningsgelijkheid tussen mannen en vrouwen te bevorderen?
De aanbevelingen die het College voor de Rechten van de Mens doet, zijn alle belangrijk voor de hele hbo-sector. Ik vind het positief dat het College concrete aanbevelingen geeft, waarmee de sector aan de slag kan.
Diverse aanbevelingen zullen ook voor andere sectoren relevant zijn, en kunnen bijvoorbeeld door sociale partners worden meegenomen in hun activiteiten tegen beloningsdiscriminatie. Bijvoorbeeld het advies niet op grond van het laatstgenoten salaris elders in te schalen, maar op grond van de competenties en relevante werkervaring voor de nieuwe functie.
Bewustwording en preventie zijn belangrijke onderwerpen in het door het kabinet op vrijdag 22 januari 2016 gepresenteerde «Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie».4 Dit actieplan is aanvullend op de reeds specifiek opgezette maatregelen tegen discriminatie, zoals het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie.5 In het Nationaal Actieplan tegen Discriminatie zijn alle bestaande maatregelen tegen discriminatie tegen het licht gehouden en nieuwe maatregelen aangekondigd. Zo voorziet het nieuwe plan in een betere samenwerking tussen alle betrokken partners binnen en buiten de overheid en wordt extra ingezet op het stimuleren van een divers personeelsbestand bij organisaties.
Een van de voorbeelden uit het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie is de in september 2015 door de rijksoverheid gestarte meerjarige voorlichtingscampagne «Zet een streep door discriminatie». Deze campagne heeft als doel het vergroten van bewustwording en meldingsbereidheid van discriminatie in brede zin. In de komende drie jaar worden onder deze voorlichtingscampagne deelcampagnes opgestart, waarbij wordt ingezoomd op specifieke onderwerpen. Zo start in het tweede kwartaal van dit jaar een campagne over arbeidsmarktdiscriminatie. Bij deze campagne zal aandacht worden besteed aan alle gronden waarop discriminatie op de arbeidsmarkt voorkomt, waaronder discriminatie op grond van geslacht.
Hoe kijkt u aan tegen een versterking van het interne toezicht op beloningsverschillen via de medezeggenschap, om dergelijke structureel voorkomende onverklaarbare en onwenselijke beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen in de toekomst te helpen voorkomen?
Het is belangrijk dat sociale partners, individuele werkgevers en werknemers, en medezeggenschapsorganen zich bewust zijn van het probleem van beloningsonderscheid en van de oorzaken ervan. Bewustzijn is noodzakelijk om (verboden) onderscheid te kunnen aanpakken. Dit bewustzijn bevordert het kabinet met o.a. het onderhavige onderzoek over de hogescholen, en met het soortgelijke onderzoek in de verzekeringsbranche dat nog loopt.
De medezeggenschap heeft een belangrijke rol bij het onderwerp van beloningsonderscheid. Op grond van art. 28 lid 3 van de Wet op de Ondernemingsraden waakt de Ondernemingsraad in het algemeen tegen discriminatie in de onderneming en bevordert hij in het bijzonder de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Art. 10.19 lid 4 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bepaalt hetzelfde ten aanzien van de Medezeggenschapsraad. Ondernemings- en Medezeggenschapsraden kunnen deze rol actief invullen, ook op het gebied van gelijke beloning. In het hoger onderwijs kan het rapport van het College voor de Rechten van de Mens hiervoor een aansporing zijn.
Op grond van art. 31d WOR moet de ondernemer ten minste eenmaal per jaar aan de OR schriftelijk informatie verstrekken over de hoogte en inhoud van de arbeidsvoorwaardelijke regelingen en afspraken per verschillende groep van de in de onderneming werkzame personen. Voor de WHW staat hetzelfde voorschrift in art. 10.19 lid 6.
Bent u bekend met cijfers over de belonings(on)gelijkheid tussen mannen en vrouwen binnen de sectoren cultuur, film en media? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, bent u bereid om dit te laten onderzoeken en de Kamer over de uitkomsten te informeren?
Uit de recente Verkenning arbeidsmarkt culturele sector van de SER en de Raad voor Cultuur blijkt dat de arbeidsmarktpositie binnen de cultuursector zorgwekkend is. Deze verkenning, die onder meer gebruik maakt van arbeidsmarktstatistiek van het CBS, geeft geen zicht op eventuele beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen. Ik zal het CBS vragen om in deze statistiek verder te verfijnen.
Het eerder genoemde Charter Talent naar de Top is ondertekend door de Nederlandse Publieke Omroep en het Mondriaanfonds (het publieke stimuleringsfonds voor beeldende kunst en cultureel erfgoed).
Daarnaast ligt er een onderzoek van het Europees Audiovisueel Observatorium uit 2014 naar de positie van vrouwen voor en achter de schermen van de internationale filmindustrie. Dit wees Nederland in september 2014 aan als het meest geëmancipeerde filmland van Europa. Waar gemiddeld 84% van de Europese filmproductie door mannen wordt geregisseerd, bleek Nederland op dit terrein koploper met ruim 25% actieve vrouwelijke regisseurs over tien jaar (2003–2012).6
Verder kan ik melden dat diversiteit (in den brede, ook op basis van gender) een aandachtspunt is in de toepassing van de Governance Code Cultuur en de Code culturele diversiteit. Die hebben betrekking op diversiteit bij de samenstelling van hun besturen en raden van toezicht alsook van hun staf en in hun programmering.
De sectoren cultuur, film en media kenmerken zich door te opereren op grote afstand van de overheid. Op grond van democratisch recht op vrijheid van meningsuiting en expressie genieten deze sectoren een belangrijke mate van autonomie. Dit geldt uiteraard ook voor het personeels- en beloningsbeleid dat door deze organisaties wordt gevoerd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Vrouwen naar de top en voortgangsrapportage emancipatiebeleid voorzien op 10 februari 2016?
Ja.
De erkenning van non-EU rijbewijzen en certificaten in de sector transport en logistiek |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gegarandeerde baan voor 2000 vrachtwagenchauffeurs»?1
Ja.
Klopt het dat rijbewijzen en certificaten van vrachtwagenchauffeurs uit Turkije niet erkend worden in Nederland en dat daarom chauffeurs uit Turkije met deze papieren niet mogen werken als vrachtwagenchauffeur in Nederland? Zo ja, waarom niet?
Rijbewijzen, afgegeven door de autoriteiten van een niet EU-land, zoals ook Turkije, worden in Nederland erkend als de bestuurder niet in Nederland woont en hier tijdelijk aan het verkeer deelneemt. Bijvoorbeeld als toerist of als chauffeur in het internationaal vrachtverkeer, werkend voor een onderneming gevestigd buiten de EU op basis van een ritmachtiging. In die situatie hoeft niet aangetoond te worden dat men voldoet aan de Europese vakbekwaamheidseisen.
Indien een chauffeur van buiten de EU bij een in Nederland gevestigde onderneming wil gaan werken dient hij zich hier te vestigen. Dan zijn de Europese eisen op het terrein van rijbewijzen en vakbekwaamheid van toepassing.
Dit betekent dat zijn Nederlandse werkgever een bestuurdersattest moet aanvragen bij de NIWO. Dit wordt pas afgegeven als de chauffeur over een Nederlands of EU rijbewijs C beschikt met code 95, het bewijs van vakbekwaamheid.
Klopt het dat rijbewijzen en certificaten van vrachtwagenchauffeurs uit Turkije niet omgeruild kunnen worden voor Nederlandse rijbewijzen en certificaten? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Turkse rijbewijzen kunnen in Nederland niet omgewisseld worden tegen een Nederlands rijbewijs. Hiervoor is een wettelijke bilaterale regeling tot wederzijdse erkenning nodig.
Als vrachtwagenchauffeurs uit een niet-EU land in Europa willen gaan werken en geen EU certificaat van vakbekwaamheid hebben, dan dienen zij dit in het betreffende EU-land te halen.
Klopt het dat rijbewijzen en certificaten van vrachtwagenchauffeurs uit Turkije wel erkend worden in andere lidstaten van de Europese Unie, zoals België, Roemenië, Polen, Italië en Hongarije?
Wat betreft de rijbewijzen staat het lidstaten vrij op basis van bilaterale regelingen rijbewijzen van niet-EU landen te erkennen. Daarmee zijn dergelijke rijbewijzen niet automatisch door andere EU lidstaten erkend.
Dit geldt niet voor de eisen die gesteld worden voor de vakbekwaamheid. Er bestaat voor een EU land geen mogelijkheid certificaten van niet EU landen te erkennen. Alle EU lidstaten zijn gehouden de Europese eisen ten aanzien van vakbekwaamheid ook op te leggen aan chauffeurs van buiten de EU.
Welke andere buitenlandse rijbewijzen en certificaten van vrachtwagenchauffeurs, behalve die uit de lidstaten van de Europese Unie, worden erkend in Nederland?
Rijbewijzen voor vrachtwagenchauffeurs uit Jersey, The Isle of Man en Monaco worden erkend. Vakbekwaamheidscertificaten van landen buiten de EU worden, op grond van EU regels, niet in Nederland erkend.
Deelt u de mening dat het niet erkennen van non-EU rijbewijzen en certificaten niet bijdraagt aan het aanbod van personeel en zelfs leidt tot schaarste van personeel in de transport- en logistieksector? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is er voldoende aanbod van chauffeurs vanuit de EU die voldoen aan de basiskwalificaties met betrekking tot rijbewijzen en certificaten.
Deelt u de mening dat het niet erkennen van non-EU rijbewijzen en certificaten van vrachtwagenchauffeurs de bedrijven in de transport- en logistieksector benadeelt, omdat deze geen werkplek kunnen aanbieden aan arbeiders waar juist een schaarste voor heerst? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om dit probleem, waardoor ervaren vrachtwagenchauffeurs niet aan het werk kunnen, op te pakken in uw sectorplan Transport en Logistiek?
Nee.