Het bericht dat de gemeente Oude IJsselstreek alfahulpen wil inzetten voor huishoudelijke verzorging |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat de gemeente Oude IJsselstreek alfahulpen wil inzetten voor de huishoudelijke verzorging, terwijl u eerder heeft aangegeven de constructie met alfahulpen te willen verbieden?1
De Regeling dienstverlening aan huis is niet bedoeld om kosten te drukken ten koste van de rechtspositie van huishoudelijke hulpen. In de kabinetsreactie op het advies van de commissie «Dienstverlening aan huis» heeft het kabinet in dat licht aangekondigd te bezien hoe de wet- en regelgeving kan worden aangepast.2 Als uitkomst van het overleg met de bonden FNV en CNV en de Vereniging Nederlandse Gemeenten over het toekomstperspectief voor de langdurige zorg en ondersteuning, heb ik namens het kabinet aangekondigd met een wetsvoorstel te komen dat de inzet van alfahulpen in de algemene voorziening verbiedt met ingang van 1 januari 2017.3 Het aangekondigde wetsvoorstel wordt op korte termijn geconsulteerd bij de betrokken partijen, zoals de VNG. Ik vind het beleid van de gemeente dan ook onwenselijk. De gemeente is door mij ontraden het beleid voort te zetten.
Vindt u het wenselijk dat gemeenten alfahulpen inzetten, terwijl u aangegeven heeft dit eigenlijk niet te willen? Heeft u dit met alle gemeenten gecommuniceerd? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik vind het niet wenselijk als gemeenten beleid ontwikkelen dat gericht is op uitbreiding van het aantal alfahulpen of het ontwikkelen van nieuwe initiatieven waarbij gebruik wordt gemaakt van de Regeling dienstverlening aan huis op basis van publieke financiering.
De Vereniging Nederlandse Gemeenten heeft de gemeenten geïnformeerd over de uitkomsten van het overleg met de bonden FNV en CNV en mij over het toekomstperspectief voor de langdurige zorg en ondersteuning. Gemeenten zijn op de hoogte van de aangekondigde wetswijziging die de inzet van alfahulpconstructies bij algemene voorzieningen verbiedt per 1 januari 2017.
Deelt u de mening dat de keuzevrijheid van mensen wordt ingeperkt, aangezien de gemeente Oude IJsselstreek een voorkeur heeft voor alfahulpen omdat deze zo goedkoop zijn?
Met de gemeente Oude IJsselstreek heeft overleg plaatsgevonden, waarin de gemeente haar beleid heeft toegelicht. De gemeente heeft mij laten weten dat zij, ook in het nieuwe beleid, haar inwoners de mogelijkheid biedt om te kiezen voor ondersteuning in natura, de hulp waarbij een thuishulp in dienst is van een aanbieder.
Hoe oordeelt u over het beleid van de gemeente Oude IJsselstreek die haar inwoners huishoudelijke verzorging geeft van 1,5 uur per week met een uitzondering naar 2,5 uur? Vindt u dit getuigen van maatwerk conform de uitgangspunten van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015?
De regering verwacht van gemeenten dat zij zich een goed beeld vormen van de ondersteuningsbehoeften van mensen die daarvoor in aanmerking komen. Dit dient te geschieden door een zorgvuldig individueel onderzoek.4 De Wmo 2015 beschrijft de onderdelen van dit uit te voeren individuele onderzoek uitgebreid.
De Wmo 2015 biedt ruimte aan gemeenten om voorzieningenaanbod in te richten dat bestaat uit algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De gemeente Oude IJsselstreek maakt gebruik van een algemene voorziening die bestaat uit een basispakket huishoudelijke verzorging van gemiddeld anderhalf uur en een aanvullend pakket voor bijzondere doelgroepen van gemiddeld één uur per week. Cliënten met een eenvoudige vraag om ondersteuning kunnen zich direct melden bij de aanbieder of het bemiddelingsbureau voor alfahulpen om aanspraak te maken op dit basispakket.
De gemeente Oude IJsselstreek heeft aangegeven dat iedere cliënt het recht heeft op een zorgvuldig onderzoek naar zijn individuele ondersteuningsbehoefte door de gemeente. Wanneer uit het onderzoek naar ondersteuningsbehoefte, of uit het contact met de aanbieder van thuiszorg of het bemiddelingsbureau voor alfahulpen, blijkt dat de ondersteuningsvraag eenvoudige hulp overstijgt, dan wordt individueel maatwerk geboden aan de cliënt.
Bent u bereid de gemeente Oude IJsselstreek te wijzen op de plicht dat zij haar inwoners die aangewezen zijn op huishoudelijke verzorging een eerlijke keuze moet bieden met goede informatieverstrekking en dat zij hen niet mag dwingen te kiezen voor een alfahulp?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te onderzoeken welke gemeenten met alfahulpconstructies werken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomsten van dit onderzoek tegemoetzien?
Het aantal gemeenten dat thuisondersteuning verleent met behulp van alfahulpen wordt landelijk niet geregistreerd. Om die reden kunnen op dit moment geen landelijke gegevens over aantallen gemeenten, alfahulpen en cliënten door mij worden verstrekt. Wel kan ik u wijzen op de verkennende studie van de Inspectie SZW naar de arbeidsmarkteffecten van veranderingen in het gemeentelijk beleid ten aanzien van huishoudelijke hulp van april 2015.5 De Inspectie SZW merkt op dat zij in gemeenten die huishoudelijke hulp onderbrengen in een algemene voorziening het risico ziet van verschuiving richting alfahulpen. Mede in het licht van het aangekondigde wetsvoorstel zie ik geen meerwaarde in een aanvullend onderzoek.
Bent u bereid om het verbod op alfahulpen per direct naar de Kamer te sturen en totdat dit beleid wettelijk vastligt gemeenten te verzoeken te stoppen met alfhahulpconstructies?
Ik zal het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
De berichtgeving over de echtgenoot van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Is met u besproken dat de echtgenoot van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) consultancywerk ging doen in de zorgsector? Zo neen, had dit naar uw mening wel gemoeten? Zo ja, is toen ook gesproken over werkterreinen buiten het werkveld van de Minister?1
Nee, dat is niet met mij besproken en dat hoeft ook niet. In de procedure voor kandidaat Ministers en Staatssecretarissen (Kamerstuk 28 754, nr. 1) is bepaald dat als uitgangspunt wordt gehanteerd dat financiële en zakelijke belangen van een partner, meerderjarige kinderen en andere familieleden in de regel niet relevant worden geacht bij de beoordeling of er beletselen zijn om iemand tot bewindspersoon te benoemen. De motivering daarvoor was en is nog steeds dat mensen als zelfstandige individuen worden beschouwd die geacht worden economisch onafhankelijk te zijn. Het past daarbij niet om van een partner of familieleden van een kandidaat-bewindspersoon te eisen dat zij ingrijpende financiële of zakelijke veranderingen aanbrengen in hun leven om de kandidatuur van betrokkene mogelijk te maken. Het is ook ongewenst dat het ambt van bewindspersoon voor een belangrijke groep geschikte kandidaten enkel en alleen vanwege de maatschappelijke positie van partner of verwanten onbereikbaar zou zijn.
Acht u het kwetsbaar dat de echtgenoot van de Minister als consultant adviseert hoe zo rendabel mogelijk gedeclareerd kan worden, terwijl de Minister verantwoordelijk is voor het beperken van zorguitgaven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgorganisaties moeten met het oog op goed financieel beheer ervoor zorgen dat zij die uitgaven declareren waar zij recht op hebben. De NZa stelt de regels welke uitgaven gedeclareerd mogen worden. Zorgorganisaties bepalen zelf of zij daarvoor adviesbureaus willen inhuren. Overigens stelt het bedrijf dat zij geen declaratie-advies geven (zie daarvoor de reactie van het bedrijf in het artikel).
Erkent u dat het voor een zorginstelling interessant is om voor een adviseur te kiezen die heel dichtbij de Minister staat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze vraag gaat uit van de veronderstelling dat de zorginstelling via deze adviseur in een bevoordeelde positie kan komen in relatie tot de Minister. Deze veronderstelling klopt niet gezien de vele checks and balances in het zorgstelsel, waaronder het ontbreken van de mogelijkheid voor de Minister om rechtstreeks te interveniëren bij individuele instellingen.
Denkt u dat het passend is dat de Minister Kamervragen over het werk van haar man beantwoordt?2 3 4
Als de Kamervragen aan de Minister worden gesteld, is het logisch dat de Minister deze vragen beantwoordt.
Kunt u uitleggen waarom de perswoordvoerder van de Minister de journalist van het artikel heeft gebeld en heeft bevraagd over het schrijven en publiceren over het werk van de echtgenoot van de Minister?
De indruk ontstond dat het artikel niet zou gaan over een eventuele misstand in de ggz-sector of over de werkwijze van adviesbureaus in het algemeen in deze sector, maar dat de focus vrijwel uitsluitend lag op een specifieke adviseur met als reden dat hij de echtgenoot van de Minister is. Dat maakte dat het ook een verhaal over de Minister zou worden. Dat en omdat er enige twijfel was of er recht zou worden gedaan aan de feiten – wat dus ook zijn weerslag op de Minister zou hebben – was voor haar woordvoerder afdoende aanleiding om contact met de journalist op te nemen.
Hoe is de perswoordvoerder te weten gekomen dat de journalist met het artikel bezig was? Klopt het dat het Ministerie van VWS op geen enkele wijze om commentaar is gevraagd?
De journalist heeft gedurende een aantal maanden vele telefoontjes gepleegd en mailtjes verstuurd naar instellingen en personen die werkzaam zijn of waren in de zorg. Deze hebben ook de woordvoerder bereikt. Het ministerie is niet om commentaar gevraagd.
Was de interventie van de perswoordvoerder in opdracht van de Minister van VWS?
De interventie is besproken met de Minister en met haar instemming gepleegd.
Hoe lang duurde het gesprek met de journalist?
28 minuten.
Vindt u het de taak van een perswoordvoerder – in dienst van de rijksoverheid – om mogelijke publicaties over echtgenoten van ministers te voorkomen? Op welke wijze is die taak in het belang van de overheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het behoort tot de taak van een woordvoerder om actie te ondernemen indien de indruk bestaat dat er een publicatie aankomt over de Minister die geen recht doet aan de feiten.
Gaat u stappen ondernemen richting uw Minister van VWS om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen? Zo neen, waarom niet?
Ik zie daartoe in het licht van de gegeven antwoorden geen aanleiding.
Zie verder antwoord 1.
Hormoon verstorende stoffen en de relatie met de volksgezondheid |
|
Pia Dijkstra (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u concreet aangeven welke nationale maatregelen u gaat nemen om de blootstelling aan Bisfenol (BPA) A te verlagen, zoals u bekend maakte op 3 maart 2016, en op welke termijn u dit wilt realiseren? Op welke termijn wilt u bij de Europese Commissie en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid aandringen om de geldende Europese normen aan te passen? Kunt u aangeven welk concreet voorstel u daar gaat doen? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
In de brief van 3 maart 2016 (Kamerstuk 32 793, nr. 208) heb ik, mede namens de Staatssecretaris van I&M en de Minister van SZW een aantal nationale maatregelen aangekondigd.
Inmiddels heb ik de ziekenhuizen en relevante beroepsverenigingen uitgenodigd voor een eerste overleg om afspraken te maken over het op een verantwoorde manier terugdringen van de blootstelling aan BPA op de kinderafdelingen en intensive care units voor pasgeborenen.
Tijdens dit overleg staat ook de voorlichting aan vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven op de agenda. Het RIVM wordt betrokken bij de nadere uitwerking en wetenschappelijke onderbouwing van de informatievoorziening.
Begin april is een Regulier Overleg Warenwet (ROW) aangekondigd, waarin met de industrie wordt gesproken over het terugdringen van het gebruik van BPA en de ontwikkeling van veiligere alternatieven.
Ik heb het RIVM-rapport aan de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) aangeboden en er op aangedrongen de norm voor de toelaatbare dagelijkse inname (Tolerabele Daily Intake, TDI) op grond van de nieuwe inzichten opnieuw te bezien.
Kunt u aangeven wat de huidige voorlichting aan vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven behelst als het gaat om BPA, en op welke manier u dit wilt uitbreiden?
Er zijn vele vormen van voorlichting voor zwangeren, aangeboden door zowel professionals, organisaties en bedrijven als door particulieren.
Via het RIVM en het Voedingscentrum wordt informatie over BPA aangeboden die door deze groepen kan worden overgenomen.
Het Voedingscentrum heeft naar aanleiding van het RIVM-rapport over BPA de informatie op haar website op sommige punten uitgebreid. Zo is nadrukkelijk het advies toegevoegd dat borstvoeding de beste voeding voor baby’s blijft.
In mijn brief van 3 maart 2016 aan uw Kamer (Kamerstuk 32 793, nr. 209) heb ik aangegeven dat het «Plan van Aanpak Preventie» van het College Perinatale Zorg (CPZ), dat in oktober 2015 aan de Kamer is aangeboden (bijlage bij Kamerstuk 32 279, nr. 71), initiatieven bevat om voorlichting aan zwangere vrouwen over mogelijk schadelijke effecten van hormoonverstorende stoffen te verbeteren.
In de Kabinetsreactie (Kamerstuk 32 793, nr. 208) heb ik aangegeven dat ik samen met het RIVM, VeiligheidNL en het Voedingscentrum de voorlichting aan vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven verder zal uitbreiden ter bescherming van de foetus en baby’s.
In beide gevallen wordt gebruik gemaakt van de laatste informatie over schadelijke stoffen, waar hormoonverstorende stoffen ook onder vallen. In mijn antwoord bij vraag één heb ik aangegeven dat de informatievoorziening samen met professionals en wetenschappers wordt vormgegeven.
Op welke termijn verwacht u de resultaten van het onderzoek dat gedaan wordt waaruit moet blijken welke producten in Nederland het meest bijdragen aan de blootstelling aan BPA?
Op dit moment ben ik bezig met het formuleren van de onderzoeksopdracht en moet worden bekeken welke organisatie, of combinatie van organisaties, het onderzoek het beste kan uitvoeren. Het is daarom nog te vroeg om te kunnen zeggen wanneer de onderzoeksresultaten kunnen worden verwacht.
Kunt u aangeven in hoeverre u weet of er in andere Europese landen gebruik wordt gemaakt van alternatieven voor BPA als het gaat om blootstelling hieraan in ziekenhuizen, en dan specifiek voor jonge kinderen en pasgeborenen? Zo nee, bent u bereid dit mee te nemen in uw overleggen met de Europese Commissie en de Europese Autoriteit, zodat Europese landen van elkaars best practices kunnen leren als het gaat om het terugdringen van BPA en andere hormoon verstorende stoffen?
Op Europees niveau zijn verschillende ontwikkelingen gaande ten aanzien van het terugdringen van het gebruik en de blootstelling aan deze stoffen in medische hulpmiddelen en ziekenhuizen.
Ik ben ervan op de hoogte dat er in een aantal lidstaten verschillende initiatieven genomen zijn om de blootstelling aan dergelijke stoffen in ziekenhuizen te verminderen. De meeste van deze initiatieven zijn op vrijwillige basis.
Daarnaast zijn er op Europees niveau ontwikkelingen gaande om het gebruik van BPA door fabrikanten van medische hulpmiddelen terug te dringen. Op dit moment wordt er nog onderhandeld over de toekomstige verordeningen voor de markttoelating van medische hulpmiddelen. Het ziet ernaar uit dat de vereisten aan het gebruik van deze stoffen in medische hulpmiddelen veel stringenter zullen worden.
De verwachting is dat de toekomstige vereisten een effectieve prikkel zullen zijn voor fabrikanten om het gebruik van deze stoffen in medische hulpmiddelen verder terug te brengen.
Ook de Scientific Committee on Emerging and Newly Identified Health Risks (SCENIHR) geeft in haar opinie over BPA van februari 2015 aan, dat waar mogelijk medische hulpmiddelen moeten worden gebruikt waaruit geen BPA lekt. Het vervangen van de stof BPA voor een andere chemische stof moet volgens SCENIHR worden afgewogen tegen de efficiëntie van het medische hulpmiddel, en daarmee de behandeling, en het toxicologische profiel van de alternatieve stof.
In Nederland zal ik mij inzetten om met ziekenhuizen en relevante beroepsverenigingen afspraken te maken over het op een verantwoorde manier terugdringen van de blootstelling aan BPA op de kinderafdelingen en intensive care units voor pasgeborenen. Ik hecht eraan om hierover ook in gesprek te blijven met de relevante stakeholders, waaronder bijvoorbeeld het Westfries Gasthuis, en hun kennis en expertise mee te wegen.
Bent u bekend met de uitspraken van de Wereldgezondheidsorganisaties dat hormoonverstoorders een «Global Threat» zijn? Kunt u aangeven wat u heeft gedaan naar aanleiding van deze uitspraken?1
Ja, ik ben bekend met het rapport over hormoonverstorende stoffen waaraan deze uitspraak wordt ontleend. Dit rapport constateert aan de hand van epidemiologische gegevens een toename van diverse ziekten en neemt aan dat deze toename mede door hormoonverstorende chemische stoffen wordt veroorzaakt.
Nederland zet zich, ook al voordat de WHO dit rapport publiceerde, op diverse fronten in om de risico’s van hormoonverstorende stoffen te verminderen. Zo werkt Nederland actief mee aan betere testmethoden. Dit heeft onder andere geleid tot een (mede door Nederlandse inzet tot stand gekomen) toxicologische test, de Extended One Generation Reproduction Toxicity test die effecten kan opsporen die wijzen op verstoring van het hormoonsysteem.
Eerder heb ik in mijn brief van 3 maart (Kamerstuk 32 793, nr. 209) al aangegeven dat Nederland is aangesloten bij de zogenaamde REACH-UP landen, voorstellen van de Europese Commissie steunt die bijdragen aan een verlaging van de blootstelling aan BPA, en partijen (Zweden en ECHA) steunt in Europese rechtszaken om hormoonverstorende stoffen beter te kunnen reguleren.
Nederland zet zich ervoor in om bij de Europese Commissie aan te dringen op het zo snel mogelijk vaststellen van criteria om hormoonverstorende biociden en gewasbeschermingsmiddelen te kunnen identificeren. Een verklaring met deze strekking is onder Nederlands voorzitterschap in de Milieuraad van 4 maart jl. aangenomen. Ook steunt Nederland het identificeren van hormoonverstorende stoffen onder de Europese verordening inzake chemische stoffen (REACH).
Kent u de uitspraken van de FIGO (een internationaal netwerk waarin 125 beroepsorganisaties van gynaecologen en verloskundigen vertegenwoordigd zijn) dat de blootstelling aan schadelijke chemische stoffen, waar hormoon verstorende stoffen onder vallen, in de baarmoeder een ernstige bedreiging kan vormen voor de gezondheid, een ondersteuning die gesteund werd door meerdere Europese gezondheids- en milieugroepen? Kunt u aangeven in hoeverre u de voorlichting aan zwangere vrouwen heeft aangescherpt naar aanleiding van deze bevindingen die Europees brede steun kregen?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten wat uw specifieke beleid is geweest, en welke veranderingen u de afgelopen jaren heeft doorgevoerd naar aanleiding van de steeds toenemende bewijzen dat hormoon verstorende stoffen schadelijk zijn voor de volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven in welke mate u een verklaring heeft voor de toename van borstkanker met ruim dertig procent in Nederland, sinds 1989? Is u bekend of hier een relatie met hormoon verstorende stoffen, zoals bijvoorbeeld voedselverpakkingen, bestaat? Indien u die niet heeft, bent u dan bereid deze te onderzoeken?3
Ondanks de vele wetenschappelijke onderzoeken is het nog niet duidelijk waardoor borstkanker ontstaat. Er is wel een aantal risicofactoren beschreven, waarvan men denkt dat die mogelijk invloed kunnen hebben op het ontwikkelen van borstkanker. Deze factoren zijn onder andere: erfelijkheid, langdurige menstruele activiteit, overgewicht, voeding, blootstelling aan straling, kinderloosheid of late geboorte van het eerste kind (na het 35e levensjaar).
Blootstelling aan specifieke chemische stoffen, waaronder hormoonverstorende stoffen, wordt ook in relatie gebracht met borstkanker. Omdat in het dagelijks leven blootstelling aan diverse stoffen plaatsvindt en er veelal geen gegevens zijn aan welke stoffen de mens precies wordt blootgesteld, is het lastig om voor specifieke stoffen een oorzakelijk verband vast te stellen. Ik volg het onderzoek op de voet en zal, indien meer helderheid wordt verkregen, zo nodig beleidsmaatregelen voorstellen.
Ook naar de mogelijke oorzaken van zaadbalkanker wordt veel wetenschappelijk onderzoek verricht. Ik volg dat op de voet en zal, indien meer helderheid wordt verkregen, zo nodig beleidsmaatregelen voorstellen.
RIVM draagt in opdracht van de overheid bij aan diverse onderzoeken en ontwikkelingen die het mogelijk moeten maken meer over hormoonverstorende stoffen te weten te komen en deze te kunnen identificeren
Kunt u aangeven in hoeverre de verklaring bij vraag 5 ook van toepassing is op de stijgende toename van borstkanker bij relatief jonge vrouwen? Kunt u uitsluiten dat hier een relatie met hormoon verstorende stoffen is? Zo nee, waarom kunt u dit niet? Bent u bereid dit te onderzoeken, en waar nodig voorlichting hierop af te stemmen?4
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre bent u bereid de toename van o.a. zaadbalkanker, waarover weinig bekend is, maar waar wel een toename van 4% per jaar te signaleren is, te laten onderzoeken, en specifiek in relatie tot hormoon verstorende stoffen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?5
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw reactie op het feit dat de Europese Unie, naar aanleiding van de Nordic Council of Ministers, liet weten dat de kosten die hormoon verstorende stoffen met zich meebrengen in relatie tot zaadbalkanker en infertiliteit minimaal 59 miljoen euro zijn en maximaal 1184 miljoen euro per jaar? Heeft u zicht op deze kosten in Nederland? Zo nee, bent u bereid deze te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren? 6
Het is belangrijk om zicht te hebben op de kosten van ziekten die mogelijk veroorzaakt worden door hormoonverstorende stoffen en op de kosten van maatregelen om blootstelling aan deze stoffen te verminderen. Het rapport van de Nordic Council maakt een inschatting van de bijdrage van hormoonverstorende stoffen aan het optreden van een bepaalde ziekte en berekent daar de kosten van.
Recent zijn meerdere studies gedaan, gericht op Europa, naar de kosten van ziekten die in verband worden gebracht met hormoonverstorende stoffen. In opdracht van het Ministerie van I&M heeft het Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS), een overzichtsstudie uitgevoerd naar de sociaaleconomische kosten van hormoonverstorende stoffen. Dit rapport zal u binnenkort door de Staatssecretaris van I&M worden aangeboden.
Kunt u aangeven welke stappen u de komende maanden, in het kader van het Europees voorzitterschap, specifiek gaat zetten om de relatie tussen hormoon verstorende stoffen en de volksgezondheid scherp op zowel de Europese als nationale agenda te zetten?
Onder Nederlands voorzitterschap heeft de Milieuraad op 4 maart 2016 een verklaring aangenomen waarin er bij de Europese Commissie op wordt aangedrongen zo snel mogelijk criteria voor hormoonverstorende stoffen vast te stellen. Zodra die beschikbaar zijn kunnen de lidstaten en het Europees parlement beoordelen of zij vinden dat deze afdoende zijn.
In het kader van REACH heeft Denemarken voorgesteld vier zogenoemde ftalaten (weekmakers) op grond van hun hormoonverstorende werking bij de mens te gaan reguleren. Nederland zal dit steunen. Wat betreft de nationale en Europese acties op BPA verwijs ik naar mijn brieven van 3 maart (Kamerstuk 32 793, nr. 208 en Kamerstuk 32 793, nr. 209).
De Minister van SZW heeft als een van de speerpunten het aanpakken van kankerverwekkende stoffen op de werkplek. Deze aanpak heeft ook een effect op hormoonverstorende stoffen, aangezien een aantal van deze stoffen kan leiden tot kanker.
Het bericht van Zembla over nieuwe calamiteiten binnen het Universitair Medisch Centrum Utrecht |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de tv-uitzending over calamiteiten binnen het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU)?1
Ik heb de uitzending van het tv-programma Zembla (d.d. 2 maart 2016) gezien. Het beeld dat in de uitzending wordt geschetst is zorgwekkend. Zoals ik ook in mijn brief van 7 maart jl.2 heb aangegeven heeft de inspectie onderzoek ingesteld naar de afdeling KNO en de afdeling HHCO (hoofd-hals chirurgische oncologie) van het UMC Utrecht. Dit onderzoek loopt en de IGZ laat zich daarin bijstaan door een externe commissie. Daarnaast heeft de inspectie in algemene zin haar toezicht op het ziekenhuis geïntensiveerd. Het onderzoek van de IGZ zal halverwege dit jaar gereed zijn, waarna ik u informeer over de uitkomsten.
Is het waar dat bij de behandeling van een ernstige syndromale vorm van craniostenose de helmtherapie niet werkt maar een reconstructieve ingreep noodzakelijk is? Wat vindt u ervan dat het UMCU operaties heeft uitgevoerd zonder daar de geldende richtlijn bij te volgen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In de richtlijn «Behandeling en zorg voor craniosynostose» staat het volgende: «Milde vormen van craniosynostose zoals de metopic ridge en de partiële synostose van de sagittaalnaad met weinig morfologische afwijkingen zijn in principe geen indicatie voor chirurgische correctie. Bij alle andere vormen is operatieve correctie van de afwijking geïndiceerd zowel om functionele als cosmetische redenen.»
Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar zijn wel op wetenschappelijk bewijs gebaseerd. Zorgverleners kunnen op basis van hun professionele autonomie zo nodig in individuele gevallen afwijken van de richtlijn. Beargumenteerd afwijken van richtlijnen kan, als de situatie van de patiënt dat vereist.
Wat vindt u ervan dat het UMCU dreigbrieven stuurt naar de bronnen van het programma Zembla, omdat zij vertrouwelijk informatie zouden hebben gedeeld? Zou het UMCU niet meer energie moeten steken in het aanpakken van de problemen die zich voordoen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 1. Ik beschik niet over deze informatie. Het onderzoek van de inspectie loopt, ik wacht haar oordeel af.
Hoe kan het dat het UMCU tot laat in 2014 op haar website heeft staan dat zij 1 van de 3 centra is die een bepaald type craniosynostose behandelingen en operaties aanbiedt, terwijl er al sinds 2012 afspraken liggen dat er 2 ziekenhuizen gespecialiseerd zijn in dit soort operaties, namelijk het Radboud Ziekenhuis in Nijmegen en het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam? Vindt u dit wenselijk? Waren de in 2012 gemaakte afspraken bindend? Heeft het UMCU hiermee haar patiënten (doelbewust) verkeerd geïnformeerd? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De constatering dat er in het UMC Utrecht nog ingrepen zijn uitgevoerd na de bevindingen van de auditcommissie in 2013 is correct. De inspectie heeft naar aanleiding van twee calamiteitenmeldingen in 2014 geconstateerd dat de richtlijn onvoldoende duidelijkheid bood over de plaats van behandeling en heeft hierover in maart 2015 duidelijkheid gevraagd aan de betrokken partijen. Deze is geboden en op aanwijzing van de IGZ is het ziekenhuis in juni 2015 definitief gestopt met deze ingrepen.
Klopt het dat in maart 2013 een onafhankelijke auditcommissie nogmaals heeft gesteld dat Nijmegen en Rotterdam de twee universitaire centra zijn waar dergelijke behandelingen behoren plaats te vinden volgens de afgesproken richtlijnen? Klopt het dat twee craniosynostose operaties met ernstige medische schade in september en oktober 2013 hebben plaatsgevonden in het UMCU? Klopt het dat ook in 2014 nog een dergelijke operatie in strijd met de richtlijnen heeft plaatsgevonden?4 5
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op het feit dat het ziekenhuis na een klacht van een vader bij de Raad van Bestuur geen afspraak maakt voor een gesprek, maar iemand langs stuurt van een medisch letselschadebureau? Is dit een normale gang van zaken? Wat vindt u er vervolgens van dat het medisch letselschadebureau gelijk aan de ouders aangeeft dat ze maar niet al te hoge verwachtingen moeten hebben met betrekking tot een vergoeding (ook al was dat niet eens de insteek van de ouders)?
Het beleid dat ik met de inwerkingtreding van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) nastreef, is dat zorgaanbieders bij onvrede in een vroeg stadium een goed gesprek aangaan met de cliënt en/of zijn vertegenwoordiger. Centraal staat de klacht, de oplossing ervan, verbetering van de kwaliteit van de (na)zorg en begrip.
Bent u van mening dat het UMCU moet leren van haar fouten, maar dat het UMCU niets heeft geleerd van de gemaakte fouten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wijze waarop calamiteiten al dan niet zijn gemeld, evenals het lerend vermogen van het UMCU, zijn onderwerp van het lopende onderzoek van de IGZ waar ik in mijn brief (dd. 7 maart 2016) naar heb verwezen. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af.
Wat vindt u ervan dat de ouders van drie kinderen de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hebben moeten informeren, omdat het ziekenhuis de calamiteiten daar zelf niet heeft gemeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw reactie op de opmerking van mevrouw Schneider dat het afdelingshoofd de calamiteiten heeft gemeld bij de calamiteitencommissie, en besloten heeft dat melden bij de IGZ niet nodig was? Is dit een correct besluit geweest?6
Zie antwoord vraag 7.
Is het correct dat het UMCU van alle academische ziekenhuizen al de meeste calamiteiten meldt? Is dit sinds 2015, of was dit ook al in eerdere jaren? Wat zegt dit precies in vergelijking met andere ziekenhuizen?
De IGZ heeft mij geïnformeerd dat het UMC Utrecht geen opvallend hoog of laag aantal calamiteiten meldt in vergelijking met andere (academische) ziekenhuizen.
In algemene zin is een hoog aantal calamiteitenmeldingen op zich geen indicatie dat de zorg onveilig of slecht is. Het kan ook een indicatie van de (gewenste) transparantie van een zorginstelling over ongewenste uitkomsten van zorg.
Is de bewering van Zembla juist dat de IGZ de verklaring van het UMCU weerspreekt dat de gemeentelijke lijkschouwer geen verklaring van natuurlijke dood heeft afgegeven bij een patiënt die na een ernstige calamiteit is overleden op de operatietafel? Hoe zit het dan precies?7
De IGZ heeft aangegeven dat hoewel de gemeentelijk lijkschouwer conform de geldende procedure is geconsulteerd, de inspectie nog geen uitspraak kan doen of in deze casus ook «alles» conform de richtlijn is gegaan. Het inspectieonderzoek naar de mogelijke calamiteit bij deze operatieve ingreep loopt nog. Ik kan niet op conclusies van het dit onderzoek vooruitlopen.
Wat heeft ervoor gezorgd dat de alinea over het feit dat de operaties onder «beperkte supervisie» zijn uitgevoerd wel in het voorlopige calamiteitenrapport stond, maar niet in de definitieve versie? Waarom stond dit in de voorlopige versie? Waarom is dit aspect in de definitieve versie geschrapt? Is het niet zo dat de hoofdbehandelaar tijdens een aantal van die operaties gewoon poli liep in een ander deel van het ziekenhuis?
Het inspectieonderzoek naar deze zaak loopt nog, zie ook het antwoord op vraag 1. Het calamiteitenrapport, evenals de informatie uit de Zembla-uitzending van 2 maart 2016, wordt meegenomen bij dit onderzoek. Ik kan momenteel niet op conclusies van dit onderzoek vooruitlopen.
Wat vindt u ervan dat een van de oorzaken van het doorverwijzen van patiënten naar een ander ziekenhuis een tekort aan budget voor die specifieke operatie is? Welke zorgverzekeraar was/waren hierbij betrokken? Is er overleg geweest met deze zorgverzekeraar(s)? Hoe beoordeelt u de handelwijze van de verzekeraar(s)?
Op 13 januari 2016 heb ik vragen van het lid Bruins Slot (CDA) beantwoord over budgetplafonds (vergaderjaar 2015–2016, nr. 1123). In de antwoorden ben ik uitgebreid ingegaan op de vraag welke maatregelen zorgverzekeraars kunnen nemen om bij een budgetplafond te blijven voldoen aan de zorgplicht, zodat iedere patiënt verzekerd is van goede en tijdige zorg. Ik verwijs u daarvoor naar deze antwoorden.
Het is mij niet bekend welke zorgverzekeraars in deze casus patiënten hebben doorverwezen.
Wat vindt u ervan dat er voorafgaand aan de operatie bij meerdere kinderen geen gesprek is geweest met de arts? Wat vindt u er vervolgens van dat de ouders door het ziekenhuis in de waan zijn gelaten dat de operatie uitgevoerd zou worden door een topchirurg, terwijl deze operatie in werkelijkheid door minder ervaren chirurgen is uitgevoerd, en zij dit niet van een arts maar uit het calamiteitenrapport moesten vernemen? Dit is toch niet de standaard werkwijze? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 12. Van deze gebeurtenissen is melding gemaakt bij de IGZ en het inspectieonderzoek naar deze operaties loopt nog.
Wat is uw reactie op de constatering dat het streven naar efficiëntie leidt tot meer problemen? Waar ligt volgens u de grens?
Financiële motieven mogen niet ten koste gaan van de kwaliteit van zorg aan patiënten. Wanneer patiënten worden doorverwezen dan moeten zij er op kunnen vertrouwen dat de zorg kwalitatief goed en veilig is. Het uitgangspunt bij elke indicatiestelling moet natuurlijk het belang van de patiënt zijn.
Bent u het met het UMCU eens dat maatregelen op dit moment nog niet aan de orde zijn, en het Inspectie-onderzoek afgewacht kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?8
De verbetering van de kwaliteit van zorg behoort permanent tot de verantwoordelijkheid van het bestuur van een zorgaanbieder. Zo ook van het UMCU. De IGZ heeft mij geïnformeerd dat het UMC Utrecht haar medewerking verleent aan het inspectieonderzoek, op dit moment verbetermaatregelen neemt naar aanleiding van calamiteiten en inspectiebezoeken en dat zodoende (bestuursrechtelijke) handhavingsmaatregelen op dit moment niet aan de orde zijn.
Vindt u dat het UMCU onder verscherpt toezicht moet worden geplaatst, mede ook gezien de ontkennende houding die nog steeds heerst bij de Raad van Bestuur van het UMCU? Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere vragen het volgende stelde «wanneer tijdens of na het onderzoek van de IGZ blijkt dat er sprake is van onverantwoorde risico’s, dan grijpt de inspectie in», is het aan het licht komen van deze nieuwe calamiteiten reden voor de inspectie om direct in te grijpen? Zo ja, heeft de IGZ ingegrepen? Zo nee, waarom niet?9
De IGZ is onafhankelijk toezichthouder en het is niet aan mij om te bepalen welke instrumenten zij moet inzetten of welke maatregelen de IGZ moet treffen. Zie ook het antwoord op vraag 16
Wanneer rondt de IGZ haar onderzoek naar het UMCU af, en wanneer zijn de resultaten van dat onderzoek bekend?
De IGZ heeft op 11 december 2015 een externe commissie ingesteld ter ondersteuning van haar onderzoek naar de patiëntveiligheid en kwaliteit op de afdeling KNO en de afdeling Hoofd Hals Chirurgische Oncologie (HHCO) van het UMC Utrecht. De externe commissie verwacht haar advies voor 1 juli 2016 aan de IGZ te overhandigen. Dan volgt een periode waarin de IGZ het advies van de externe commissie samenvoegt met haar eigen bevindingen en komt tot een integraal conceptrapport over de situatie op de afdelingen KNO en HHCO van het UMC Utrecht. Het conceptrapport van de inspectie dient vervolgens ter controle op feitelijke onjuistheden voorgelegd te worden aan alle betrokkenen. De inspectie verwacht haar onderzoek in de zomer af te ronden. Ik zal het eindrapport aan uw Kamer doen toekomen.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar deze situatie dat de externe commissie (ingesteld door de IGZ) uitvoert?10
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u aangeven hoe met de slachtoffers van de fouten door het UMCU wordt omgegaan? Worden zij met fatsoen bejegend? Indien zij door de fouten medisch letsel hebben opgelopen, kunt u dan garanderen dat zij geen zwaar juridisch traject in moeten gaan, maar een respectvol traject met adequate genoegdoening?
Het UMC Utrecht wordt geacht te voldoen aan de geldende wetgeving op het gebied van klacht- en geschilafhandeling.
Verder is de nazorg voor de betrokken patiënt, familie en nabestaanden onderdeel van het toetsingskader van de inspectie bij de beoordeling van meldingen.
Wordt ook de rol van de IGZ bij de UMCU-problematiek onderzocht door de externe commissie? Is het niet gewenst, nu de ernst van de situatie op de KNO afdeling van UMCU en de betrokkenheid van de IGZ daarbij steeds duidelijker wordt, de handelwijze van de IGZ in deze kwestie onafhankelijk te laten toetsen door een onafhankelijke commissie? Zo neen, waarom niet?
Nee, dat is geen onderdeel van het onderzoek door de externe commissie. Zie mijn brief van 16 november 2015 hierover12. Ik zie ook geen aanleiding tot een dergelijk onderzoek. De IGZ is onafhankelijk toezichthouder en het is niet aan mij om te bepalen welke instrumenten zij moet inzetten of welke maatregelen de IGZ moet treffen.
Het bericht dat er tonnen verdiend worden met ‘slimmer declareren’ |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat zorginstellingen zich laten adviseren over «slimmer declareren»?1
Ik ben niet bekend met het begrip «slim» declareren. Ik hanteer de begrippen correct declareren of niet-correct declareren. Om correct te declareren is het slim om zo dicht mogelijk bij de bron te blijven («registratie aan de bron»), zodat fouten worden voorkomen en administratieve overhead zo laag mogelijk blijft. Het is aan zorgaanbieders zelf om te bepalen of zij zich daarover laten adviseren.
Deelt u de mening dat financiële motieven niet leidend mogen zijn voor het behandelen van patiënten?
De zorgvraag van de patiënt en de daarbij meest passende behandeling zijn wat mij betreft leidend in de zorg. De zorg moet daarbij wel zinnig en zuinig zijn zodat we de zorg toegankelijk en betaalbaar kunnen houden voor iedereen die de zorg nodig heeft.
Deelt u voorts de mening dat «slimmer declareren» leidt tot onzinnige en niet zuinige zorg, en dus in tegenspraak is met uw beleid?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Mijn beleid is gericht op correct declareren.
Vindt u het een goede ontwikkeling dat zorgconsulenten zorginstellingen adviseren welke patiënten veel geld opleveren, en welke patiënten financieel zijn uitbehandeld? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u hier een eind aan maken?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 7. Advies en consultancy kunnen bijdragen aan een betere patiëntenzorg, organisatie en bedrijfsvoering en kan daarmee ook bijdragen aan een betere kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg. Het is een afweging van de instelling zelf of het doelmatiger is om de benodigde expertise tijdelijk in te huren via een adviesbureau of deze zelf in dienst te nemen. Zorgorganisaties zijn en blijven zelf verantwoordelijk voor correct declareren. De zorgverzekeraars controleren of de declaraties rechtmatig zijn. De NZa ziet hier op toe. Eventuele fraude wordt aangepakt. Dit is een sluitende aanpak die ervoor zorgt dat gedeclareerd wordt conform de beleidsregels van de NZa.
Kunt u van de genoemde instellingen in het FTM artikel een overzicht geven van hun omzet over de afgelopen 5 jaar, uitgesplitst per instelling per jaar?
Ik beschik niet over een dergelijk overzicht.
Bent u bereid de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onderzoek te laten doen naar de declaraties van de genoemde ggz-instellingen in het FTM-artikel? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in het door u aangehaalde artikel geen feiten aangetroffen die aanleiding geven om de NZa te vragen nader onderzoek te laten doen. Bovendien zitten er op dit moment voldoende checks en balances in het systeem van beleidsregels, declaratieregels, controles door verzekeraars, toezicht door NZa en de reguliere aanpak van fouten en fraude.
Wanneer gaat u de perverse prikkels in het systeem, zoals vergoeding per tijdvak, aanpakken?
In de agenda voor de GGZ die ik op 26 november 2015 heb toegezonden aan uw Kamer (Kamerstuk 25 424, nr. 292) is opgenomen dat de sector samen met de NZa toewerkt naar een nieuw bekostigingssysteem per 2019 volgens het zogenaamde «Engelse model», waarbij gepaste zorg nog sterker het uitgangspunt is. In de periode tot aan 2019 zijn er overigens ook voldoende mogelijkheden voor verzekeraars en aanbieders om in contracten gepast gebruik te stimuleren door bijvoorbeeld gebruik te maken van spiegelinformatie en het bespreken van uitkomsten van zogenaamde ROM-gegevens.
Deelt u de mening dat slimmer declareren door gebruik te maken van upcoding fraude is? Welke maatregelen gaat u hiertegen treffen?
In mijn brief van 5 juli 2015 inzake de Marktscan GGZ 2014 deel B (Kamerstuk 31 765, nr. 161), ben ik uitvoerig ingegaan op het thema upcoding in de GGZ en welke maatregelen er in de afgelopen tijd door mij, door verzekeraars en door de NZa zijn genomen om upcoding tegen te gaan. Over maatregelen om fraude tegen te gaan rapporteer ik u regelmatig. Recent nog in mijn brief van 29 oktober 2015 over Voortgang programma rechtmatige zorg (Kamerstuk 28 828, nr. 93).
Het besluit van de gemeente Zutphen om geld voor het referendum aan andere dingen uit te geven |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wist u dat de gemeente Zutphen in november 2015 heeft besloten niet het volledige bedrag voor het organiseren van het referendum te besteden aan dat referendum? Waar wordt dit geld dan wel aan besteed?1
Het klopt dat het kabinet in januari 2016 het budget voor gemeenten heeft verhoogd van € 20 miljoen naar € 30 miljoen. Met de VNG is er overeenstemming over bereikt dat gemeenten het referendum voor dat bedrag organiseren. De precieze besteding van dit bedrag is aan gemeenten. Genoemde rijksbijdrage is toegevoegd aan de algemene uitkering. Gemeenten kunnen – binnen de vigerende wet- en regelgeving – de algemene uitkering naar eigen goeddunken besteden.
Handelt de gemeente Zutphen in strijd met de regels? Zo ja, hoe gaat u deze gemeente tot de orde roepen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u in dit verband van de opvatting van de gemeente Zutphen dat er minder stembureaus moeten komen, omdat de gemeente niet genoeg geld zou hebben?
Navraag bij de gemeente Zutphen wees uit dat de gemeente niet voor minder stembureaus (25 bij de gecombineerde provinciale staten- en waterschapsverkiezingen in 2015 tegen 19 bij het aanstaande referendum) heeft gekozen omdat zij niet genoeg geld zou hebben. Het college van burgemeester en wethouders heeft mij overigens laten weten dat er bij de afweging om het aantal stemlokalen te verminderen, bewust voor is gekozen alleen stembureaus die dicht bij elkaar liggen samen te voegen. Hierdoor is een eventuele extra afstand naar het dichtstbijzijnde stemlokaal zeer beperkt gebleven.
Is het waar dat u in januari 2016 het budget voor gemeenten voor het referendum hebt verhoogd van € 20 mln. naar € 30 mln., en dus ook de gemeente Zutphen, na het besluit van november 2015, veel meer geld heeft gekregen? Waar gaat de gemeente dit geld aan besteden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Kamer snel een overzicht te sturen van alle gemeenten die geld voor het referendum niet aan het referendum uitgeven, om welke bedragen dit gaat en waar dit geld dan wel aan wordt uitgegeven?
Gemeenten hoeven over de besteding van de middelen uit het gemeentefonds geen verantwoording af te leggen aan het Rijk. Ik beschik dus niet over een dergelijk overzicht.
De schadelijke effecten van microplastics in kunstgras voetbalvelden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Van kunstgras voetbalveld tot plastic soep», waaruit blijkt dat voetbalvelden van kunstgras jaarlijks 1 miljoen kilo aan microplastics in het milieu verspreiden?1
Ja, dat bericht ken ik.
Bent u van mening dat de jaarlijkse verspreiding van een miljoen kilo microplastics in de omgeving een gevaar vormt voor milieu, natuur en waterkwaliteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik maak me zorgen over de aanwezigheid van microplastics in het milieu. Hoewel het nog onduidelijk is of microplastics gevaarlijk zijn en een risico vormen voor het milieu, kunnen de effecten mogelijk verstrekkend zijn voor het milieu. Microplastics worden aangetroffen in alle compartimenten van het mariene milieu: in het water, in het sediment en in organismen. Het is aannemelijk dat het aandeel microplastics in het milieu zal toenemen. De lijn van het kabinet is bovendien dat zwerfvuil niet in zee thuishoort.2
In 2014 heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) een quick scan uitgevoerd: «Inventarisatie en prioritering van bronnen en emissies van microplastics». In deze quick scan heeft het RIVM gekeken naar mogelijke bronnen van microplastics en een eerste prioritering van deze bronnen gegeven op basis van de criteria relevantie (volume van emissies), haalbaarheid van maatregelen, en urgentie (mogelijkheid voor de consument om zelf actie te ondernemen en de gevoelde urgentie om te handelen). Hieruit blijkt dat de bijdrage van kunstgras als bron naar verwachting beperkt is. Over de genoemde hoeveelheid van 1 miljoen kilo microplastics kan op grond van de quick scan van het RIVM geen uitspraak worden gedaan.
Op basis van deze prioritering door het RIVM en de wens van uw Kamer zet ik voor nu in op het formuleren van een aanpak voor schurende reinigingsmiddelen, verf en autobanden. Naar aanleiding van dit traject kijk ik of er aanknopingspunten zijn voor effectief beleid voor andere bronnen van microplastics. Ik verwacht de Kamer hierover te kunnen informeren uiterlijk aan het eind van dit jaar.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van het aantal kunstgras voetbalvelden in Nederland in de afgelopen tien jaar?
De KNVB heeft een overzicht gegeven van de ontwikkeling van het aantal kunstgras voetbalvelden in Nederland in de periode tussen 2001 en 2014. Er is sprake van een groei van 17 kunstgras voetbalvelden in 2001 naar 1.730 in 2014.
Ziet u een conflict tussen uw ambitie om de Nederlandse waterkwaliteit te verbeteren, zoals geformuleerd in het Nationaal Waterplan 2016–2021, en de vervuiling door microplastics die bijdragen aan de plastic soep doordat ze via sportkleren in de wasmachine in het riool en het grondwater terechtkomen?
Nee, ik zie geen conflict in ambities. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Waarom is naar aanleiding van het RIVM-rapport «Inventarisatie en prioritering van bronnen en emissies van microplastics» geen verder onderzoek gedaan naar de omvang van de vervuiling door kunstgrasvelden en de impact op het milieu?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om alsnog op korte termijn onderzoek te doen naar de omvang en impact van de milieuvervuiling door microplastics in kunstgrasvelden en de Kamer hierover voor het eind van dit jaar te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Ik wil eerst de fase afronden waarin ik kijk naar maatregelen voor de drie bronnen waar ik nu mee bezig ben. Naar aanleiding van dit traject kijk ik of er aanknopingspunten zijn voor effectief beleid voor andere bronnen van microplastics. Ik verwacht de Kamer hierover te kunnen informeren uiterlijk aan het eind van dit jaar.
Bent u bereid om de aanleg van nieuwe kunstgrasvelden met kunststofsnippers te verbieden en te stimuleren dat de huidige velden snel meer milieuvriendelijker materiaal zoals kurk zullen gebruiken om de kunststof te vervangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Worden kunststofsnippers ook op andere plekken in de buitenruimte gebruikt? Zo ja, kunt u een overzicht geven van alle toepassingen?
Ja, de volgende toepassingen zijn relevant voor de verspreiding van microplastics deeltjes in het milieu. Rubbergranulaat als instrooimateriaal in kunstgrasvelden voor voetbal is veruit de meest voorkomende toepassing. Rubbergranulaat wordt sporadisch ook toegepast in paardenbakken vermengd met zand. In plaats van rubbergranulaat worden in paardenbakken ook snippers van synthetisch geotextiel of versnipperde tapijtresten gebruikt. Rubbersnippers of rubber schors worden sporadisch toegepast in speeltuinen en als bodembedekker in tuin/border/balkon/terras en op looppaden.
Het bericht dat gemeenten in 2015 een half miljard euro tekort hebben op de bijzondere bijstand |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat gemeenten in 2015 een half miljard euro tekort hebben op de bijzondere bijstand en dat het budget voor bijzondere bijstand en het minimabeleid de gemeentelijke uitgaven niet dekt?1 2
Het bericht verwijst naar de factsheet «Financiën bijzondere bijstand» van Divosa. In deze factsheet wordt ten onrechte van de stelling uitgegaan dat er een specifiek, geoormerkt budget is voor bijzondere bijstand. De middelen voor bijzondere bijstand maken onderdeel uit van de algemene uitkering van het gemeentefonds en zijn daarmee vrij besteedbaar.
Het «fictieve budget» waar in de factsheet naar wordt verwezen is gereconstrueerd op basis van de verdeling binnen het gemeentefonds. De verdeling van het gemeentefonds wordt jaarlijks tegen het licht gehouden. Het resultaat daarvan is terug te vinden als bijlage bij de Gemeentefondsbegroting, in het Periodiek OnderhoudsRapport (POR). Scheefheden in de verdeling kunnen aanleiding zijn voor een herijking van de verdeling van de verschillende uitgavenclusters. Voor het cluster Werk & Inkomen (waar de uitgaven voor de bijzondere bijstand onder vallen) is dat recent gebeurd. De resultaten van deze herijking zijn terug te lezen in de meicirculaire 2015 en hebben per 2016 tot een andere verdeling geleid. In het rapport «Basismateriaal fictief budget en lasten gemeentelijk minimabeleid3», een bijlage bij de factsheet van Divosa, wordt hier uitgebreid op ingegaan en geconcludeerd dat de nieuwe verdeling beter aansluit bij de gemeentelijke praktijk. Divosa heeft er voor gekozen om de nieuwe verdeling niet op te nemen in de factsheet. Daarmee ontstaat ten onrechte het beeld dat er aan Rijkszijde sprake zou zijn van onvoldoende inzicht in de uitgaven van gemeenten.
Onderkent u dat groei van het aantal mensen in beschermingsbewind het gevolg is van de wisselende kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening? Zo, ja welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De toename van de kosten van bewindvoering heeft mijn aandacht. In 2015 heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de groep onder bewind gestelden4. De aanname dat de groei van het beroep op beschermingsbewind is te herleiden tot de wisselende kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening vindt geen steun in dit onderzoek. Er vindt op dit moment een vervolgonderzoek plaats naar de omvang en kosten van beschermingsbewind. Onderdeel hiervan is een vergelijking tussen gemeenten met hoge kosten voor beschermingsbewind en gemeenten met relatief lage kosten voor beschermingsbewind. Hierbij wordt de kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening als mogelijke factor meegenomen. De uitkomsten van dit onderzoek worden voor de zomer naar de Tweede Kamer gestuurd.
Bent u bereid om gemeenten te compenseren voor het verstrekken van bijzondere bijstand aan statushouders met een langdurig laag inkomen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De toename van toegelaten asielzoekers die regulier moeten worden gehuisvest, zal – nu er sprake is van een verhoogde asielinstroom – mogelijk een toename van het beroep op de bijzondere bijstand tot gevolg hebben. Primair moet hier worden gedacht aan de grotere kostenposten zoals noodzakelijke inrichtingskosten en de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen.
In het «Bestuursakkoord verhoogde asielinstroom d.d. 27 november 2015» hebben Rijk en gemeenten afgesproken dat het effect op het accres (gemeentefonds) dat ontstaat door de verhoogde asielinstroom wordt bezien in de werkgroep normeringsystematiek. Dit is onderwerp van gesprek bij het overleg over een aanvullende uitwerkingsovereenkomst. Op de uitkomsten daarvan wil ik niet vooruitlopen.
Bent u van mening dat gemeenten hun verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Participatiewet voldoende waar kunnen maken nu, naast de tekorten op het inkomensdeel, de tekorten voor de bijzondere bijstand oplopen? Zo ja op welke wijze? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
De financiering van de bijzondere bijstand kan niet los worden gezien van de grote decentralisaties die vanaf 2015 in het sociaal domein hebben plaatsgevonden. De uitgaven aan bijzondere bijstand moeten in onderlinge samenhang met deze middelen worden bezien. Voor wat betreft het Inkomensdeel geldt dat gemeenten eventuele tekorten kunnen reduceren door goed en effectief beleid en dat het financiële risico van individuele gemeenten wordt beperkt door het vangnet en dat op grond van de Participatiewet gemeenten gezamenlijk altijd een toereikend budget krijgen, ook als bijvoorbeeld de conjunctuur tegen zit. De komende jaren wordt de werking van de Participatiewet gemonitord. De resultaten worden met uw Kamer gedeeld.
Wat is uw reactie op de stelling van Divosa dat de bijzondere bijstand door gemeenten wordt gebruikt om de kabinetsbezuinigingen op minima te compenseren?
Bijzondere bijstand is een heel breed begrip, en kan een vergoeding voor velerlei uit bijzondere individuele omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten betreffen. Omdat de bijzondere bijstand is gedecentraliseerd, is het expliciet aan de colleges om mede aan de hand van eigen regelgeving en in individuele gevallen te beoordelen of en zo ja in welke mate bepaalde kosten voor een vergoeding in aanmerking komen. In dit verband merk ik op dat het kabinet extra middelen voor het armoede- en schuldenbeleid aan de gemeenten beschikbaar heeft gesteld (€ 19 miljoen in 2013, € 70 miljoen in 2014 en vanaf 2015 jaarlijks € 90 miljoen.) Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven zijn deze middelen niet geoormerkt.
Verwacht u dat het tekort voor gemeenten op de bijzondere bijstand de komende jaren zal oplopen? Zo ja, bent u bereid om gemeenten hiervoor te compenseren? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 2 en 3 aangegeven hebben de twee kostenposten waarvan de gemeenten verwachten dat die de komende jaren kunnen oplopen, mijn aandacht. Zoals in antwoord 3 aangegeven wil ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van het vervolgonderzoek beschermingsbewind en de bevindingen van de werkgroep normeringsystematiek. Daarnaast heeft een herijking van het Gemeentefonds plaatsgevonden, waarbij gebleken is dat binnen het cluster Werk en inkomen, waartoe de bijzondere bijstand wordt gerekend, de lagere uitvoeringskosten en hogere uitgaven elkaar ongeveer compenseerden. Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven, zijn de gemeenten in de meicirculaire 2015 hierover geïnformeerd.
Het bericht dat er veel meer daklozen in Nederland zijn |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat er veel meer daklozen in Nederland zijn?1
Ik ben bekend met de cijfers die het CBS op 3 maart publiceerde over het aantal daklozen in Nederland. Deze cijfers zijn gebaseerd op 3 registraties, waaronder het briefadres bij een locatie voor nachtopvang en daklozenuitkering. Deze cijfers hebben dus betrekking op het aantal personen dat een beroep doet op opvang en een daklozenuitkering en niet perse het aantal mensen dat op straat verblijft. Uit deze cijfers blijkt dat dakloze mensen de weg naar de voorzieningen van dakloosheid goed weten te vinden en gebruik maken van de ondersteuningsmogelijkheden die voor hen bestaan.
Zowel daklozen als statushouders moeten na eerste opvang kunnen doorstromen naar betaalbare woonruimte. Het kabinet heeft maatregelen genomen om de druk die de verhoogde instroom van vergunninghouders op de beschikbaarheid van sociale huurwoningen voor regulier woningzoekenden geeft, tegen te gaan. Zo kunnen verhuurders sinds 1 februari jl. aanspraak maken op subsidie van het Rijk indien zij een huisvestingsvoorziening voor vergunninghouders realiseren, bovenop de bestaande woningvoorraad. Daarnaast heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst een wetswijziging in voorbereiding waarmee de voorrang van statushouders uit de Huisvestingswet wordt geschrapt.
Waarom laat het kabinet zoveel asielzoekers toe maar worden de daklozen niet geholpen?
Inburgeringsplicht |
|
Sjoerd Potters (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Is bekend hoeveel inburgeringsplichtigen niet binnen de termijn van drie jaar aan hun inburgeringsplicht hebben voldaan? Zo ja, hoeveel zijn dit er? Zo nee, hoe worden deze zaken zo snel mogelijk in beeld gebracht?
Voor de nieuwkomers die vanaf 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden en die nog niet voldaan hebben aan de inburgeringsplicht is de initiële inburgeringstermijn van drie jaar net verstreken. Voor de aantallen verwijs ik naar mijn brief over de voortgang inburgering d.d. 20 april 2016.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat mensen die na drie jaar niet voldaan hebben aan hun inburgeringsplicht direct na het verstrijken van de termijn in beeld komen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Verwijtbaar niet inburgeren heeft in principe altijd consequenties voor het verblijfsrecht: tenzij internationale en nationale wet- en regelgeving in de weg staat, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken bij verwijtbare termijnoverschrijding. In overige gevallen worden andere sancties opgelegd. Sterkere verblijfsstatussen, zoals vergunning voortgezet verblijf en de vergunning voor onbepaalde tijd, worden niet verleend, verzoeken tot het Nederlanderschap worden afgewezen en boetes worden opgelegd.
Bij de beoordeling of een vreemdeling in aanmerking komt voor voortgezet verblijf of een vergunning voor onbepaalde tijd betrekt de IND altijd de informatie van DUO. Een vreemdeling (asiel en regulier) komt immers niet in aanmerking voor een sterker verblijfsrecht of het Nederlanderschap als niet is voldaan aan de inburgeringsvereisten.
Indien DUO tot de afweging komt dat de termijnoverschrijding niet aan de inburgeringsplichtige te wijten is, wordt een verlenging van de inburgeringstermijn toegekend.
Wordt in al deze zaken direct na het verstrijken van de termijn beoordeeld of de verblijfsvergunning ingetrokken kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat mensen met een verblijfsvergunning asiel die na drie jaar niet voldaan hebben aan hun inburgeringsplicht direct na het verstrijken van de termijn in beeld komen bij de betreffende gemeente?
Sinds 1 januari 2013 hebben gemeenten geen wettelijke taak meer op het terrein van inburgering. Inburgeringsplichtigen zijn om deze reden in beeld bij DUO en niet bij de gemeenten.
Indien betrokkene een bijstandsuitkering ontvangt, is hij uiteraard wel in beeld bij de gemeente. Het niet behalen van het inburgeringsexamen is geen uitsluitingsgrond voor de bijstand. Wel geldt voor elke bijstandsgerechtigde de Taaleis in de Participatiewet. Dit houdt in dat hij de plicht heeft om aan te tonen dat hij de Nederlandse taal voldoende machtig is. Een behaald inburgeringsexamen kan als bewijs gelden. Zolang de inburgeringsplichtige nog geen inburgeringsexamen heeft behaald kan het zijn, en zal het vaak zo zijn, dat deze nog niet voldoet aan de taaleis. De gemeente zal dan verplicht een taaltoets afnemen. Als hij dit niet haalt, maar wel binnen een maand aangeeft mee te zullen werken aan het verwerven van taal, dan zal de gemeente de bijstand niet korten. Als de bijstandsgerechtigde niet meewerkt dan kan de gemeente in eerste instantie een korting van 20% opleggen. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om periodiek te controleren hoe het gaat met de taalverwerving.
De taaleis in de Participatiewet is voor nieuwe bijstandsgerechtigden per 1 januari dit jaar ingegaan en voor bestaande bijstandsgerechtigden gaat de eis in per 1 juli dit jaar.
Wordt in al deze zaken direct na het verstrijken van de termijn beoordeeld of de bijstandsuitkering stopgezet moet worden?
Zie antwoord vraag 4.
De aanpak van geluidoverlast en fijnstof bij de Coenbrug |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wat is uw reactie op het artikel, waarin omwonenden van de A8 klagen over de gebrekkige aanpak om geluidoverlast en fijnstof van de A8 terug te dringen?1
Ik heb kennis genomen van het artikel in het «Dagblad Zaanstreek», d.d. 03 maart 2016.
Eind februari 2015 hebben de omwonenden van de Coenbrug (schriftelijk) vragen gesteld aan Rijkswaterstraat. Medio 2015 is vervolgens onderzoek2 naar de beleving van geluidshinder rond de Coenbrug uitgevoerd. De Coenbrug is een stalen brug uit 1965. Door het materiaal en het ontwerp van de brug straalt het geluid extra af. Omwonenden ervaren dit als hinderlijk. Ik heb daar begrip voor. De overlast blijkt te worden veroorzaakt door het zogenaamde «dreunen» van de brug, door passages van vrachtverkeer. Uit het onderzoek blijkt dat dit geluid van de brug hoorbaar is.
Het beperken van geluidhinder vind ik van groot belang. De geluidproductie van de weg wordt daarom wettelijk getoetst aan het geluidregister. De jaargemiddelde geluidsproductie, langs de A8, voldoet daarbij aan de wettelijk vastgestelde geluidproductieplafonds. Voor luchtkwaliteit wordt getoetst aan het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Zowel voor fijnstof en stikstofdioxide wordt eveneens voldaan aan de wettelijke normen. Rijkswaterstaat heeft in een hoorzitting op 22 mei 2015, de resultaten van beide onderzoeken met de omwonenden gedeeld en hun vragen schriftelijk beantwoord. Ook heeft Rijkswaterstaat tijdens die bijeenkomst de bewoners geïnformeerd over het onderzoek naar de Schinkelbrug, waar een vergelijkbare situatie is geconstateerd. Afgesproken is dat Rijkswaterstaat bewoners rondom de Coenbrug op de hoogte houdt van de resultaten van dat onderzoek.
Deelt u de mening dat de Coenbrug nu een soort klankkast is, waarbij vooral vrachtverkeer voor veel geluidsoverlast voor omwonenden zorgt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze overlast te verminderen?
Zie antwoord vraag 1.
Begrijpt u de zorgen van omwonenden over hun gezondheid door de toenemende hoeveelheid fijnstof?
Ik vind het vervelend voor de omwonenden van de A8/Coenbrug dat ze zich zorgen maken over hun gezondheid. Ook ik vind de kwaliteit van de leefomgeving rond rijkswegen van groot belang. Naar aanleiding van vragen van omwonenden zijn medio 2015 de actuele concentraties fijnstof langs de gehele A8 (heel Nederland) in beeld gebracht3. De concentraties fijnstof in de omgeving van de A8 ter hoogte van de Coenbrug vallen echter binnen de daarvoor gestelde grenswaarden. De luchtkwaliteit voldoet dus aan de norm. (voor fijnstof PM10 was de concentratie in 2014 de jaargemiddelde concentratie 21 ug/m3, norm is 40 ug/ms) en de jaargemiddelde concentratie fijnstof PM2.5 was circa 13 ug/m3 (norm is 25 ug/m3). In het NSL werkt de overheid met provincies en gemeenten aan verbetering van de luchtkwaliteit. Uit de laatste monitoring van het van NSL blijkt dat het aandeel schadelijke stoffen blijft dalen en dat is een goede ontwikkeling voor de omwonenden.
Is het mogelijk om de huidige geluidschermen te vervangen door modernere schermen, die naast geluid ook fijnstof wegvangen? Zo ja, bent u bereid om eventueel in overleg met de provincie te komen tot het plaatsen van deze nieuwe schermen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Zie de voorgaande antwoorden. Het vervangen van de geluidsschermen overweeg ik derhalve niet.
De wens van Rotterdam The Hague Airport om ze snel mogelijk uit te breiden |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de wens tot snelle, forse uitbreiding van Rotterdam The Hague Airport, zoals verwoord door de directeur van de luchthaven?1
Ik heb kennisgenomen van de plannen van de luchthaven. De luchthaven heeft een Milieueffectrapport (MER) en een economische onderbouwing (inclusief kosten-batenanalyse) opgesteld op grond waarvan de luchthaven zijn plan heeft gepresenteerd. Deze onderzoeken zijn op 15 maart 2016 door de luchthaven openbaar gemaakt. Het ministerie heeft hierover contact gehad met de luchthaven.
Ik heb aan de luchthaven en de regio aangegeven dat het van cruciaal belang is dat de onderbouwing van de plannen goed is en dat er bestuurlijk draagvlak in de regio is ter ondersteuning van deze plannen. De komende maanden zal de luchthaven daarover het gesprek in de regio aangaan.
Op basis daarvan zal de luchthaven een aanvraag voor een luchthavenbesluit bij het ministerie doen, waarbij ook het definitieve Milieueffectrapport (MER) en de economische onderbouwing worden ingediend. Ik wacht de aanvraag voor het luchthavenbesluit af en zal op dat moment inhoudelijk een afweging maken. Ik wil daar niet op vooruit lopen.
Is er contact geweest tussen u en de directeur van de luchthaven over de wens tot verdere uitbreiding? Zo ja, wat hebben deze gesprekken opgeleverd?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre deelt u de mening van de directeur van de luchthaven dat de extra overlast niet opweegt tegen de economische voordelen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven op welke onderzoeken de directeur van de luchthaven zich baseert wanneer hij spreekt over de enorme groei van werkgelegenheid en deelt u de analyse in deze rapporten?
Zie antwoord vraag 1.
Is groei van de Rotterdam The Hague Airport wel realistisch, gezien de uitbreiding op Eindhoven Airport en het optuigen van een hele nieuwe luchthaven bij Lelystad? Kunt u het antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat omwonenden van Rotterdam The Hague Airport niet blij worden van nog meer aantasting van hun leefomgeving? Zou u uw antwoord willen toelichten?
Ik kan me de zorgen voorstellen. Dat is ook de reden dat ik gevraagd heb om het plan goed te onderbouwen en te zorgen voor regionaal bestuurlijk draagvlak.
Heeft u een beeld van de gevolgen van geluidsoverlast en uitstoot van fijnstof wanneer de luchthaven uitbreidt? Zo nee, wilt u dit laten onderzoeken? Zo ja, vindt u deze gevolgen acceptabel?
Dit zijn onderwerpen, die terugkomen in het MER, dat door de luchthaven is opgesteld. Het ministerie zal deze informatie beoordelen nadat de aanvraag voor het luchthavenbesluit is gedaan door de luchthaven. Ik ben voornemens om het MER – vooruitlopend op een ontwerp luchthavenbesluit – te laten toetsen door de Commissie voor de m.e.r.
Het bericht ‘Overheden nog niet klaar voor Wet hergebruik overheidsinformatie’ |
|
Hayke Veldman (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Overheden nog niet klaar voor Wet hergebruik overheidsinformatie»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat bijna alle aangeschreven overheden en instellingen bij een verzoek tot hergebruik van overheidsinformatie gebruik maken van de mogelijkheid tot verdaging?
Uitgangspunt is dat verzoeken tot hergebruik van overheidsdata zo spoedig en zorgvuldig mogelijk worden afgehandeld. Hoe omvangrijker en ingewikkelder het verzoek, hoe meer tijd met de afhandeling van een verzoek gemoeid zal zijn. Verdaging, binnen de wettelijke termijnen, is dan mogelijk.
Wat vindt u ervan dat bij veel overheden nog geen mechanisme bestaat waarmee informatie, die via deze wet in een open formaat is opgevraagd, standaard kan worden aangemeld bij het open data rijksportaal data.overheid.nl?
Als aan de verstrekking van overheidsgegevens via de Wet hergebruik van overheidsinformatie door publieke instellingen geen aanvullende voorwaarden worden gesteld is sprake van open data. Deze overheidsgegevens kunnen onbelemmerd worden hergebruikt. De aanmelding ervan op het rijksportaal (https://data.overheid.nl) wordt technisch ondersteund. Zo stimuleer ik dat overheidsgegevens waarom wordt verzocht via het rijksportaal worden ontsloten. Overheden en instellingen stellen, onder mijn regie, bovendien datasets actief 2 beschikbaar. Deze zijn te vinden op het rijksportaal en worden met regelmaat aangevuld.
Wat vindt u ervan dat het aanmelden van informatie op het rijksportaal door bijna alle aangeschreven overheden en instellingen niet als prioriteit wordt gezien?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u er aan doen om de in vraag 2 t/m 4 benoemde, nog gebrekkige implementatie van de Wet hergebruik overheidsinformatie te verbeteren?
De verantwoordelijkheid voor de toepassing van de Wet ligt bij overheden en publieke instellingen. Om overheden en instellingen te ondersteunen heb ik een praktische handleiding 3 gepubliceerd over de werking van de wet en hoe met ingediende verzoeken kan worden omgegaan. In 2015 zijn drie voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd op verschillende plekken in het land. Verder worden op de website van het leer- en expertisepunt open overheid 4 veelgestelde vragen beantwoord. Voor de conclusie dat zij daar nog niet klaar voor zouden zijn, zoals dat uit de steekproef van de Open State Foundation zou blijken, vind ik het te vroeg. De Wet zal na drie jaar worden geëvalueerd.
Bent u het eens met de constatering dat overheden en publieke instellingen nog onvoldoende bekend zijn met de Wet hergebruik overheidsinformatie en de uitvoering ervan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Bent u bereid heldere doelstellingen te formuleren met betrekking tot de implementatie van de Wet hergebruik overheidsinformatie, zodat de voortgang hiervan beter te monitoren is?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel ‘Minder uren, meer zelf doen en meer alfahulpen’ |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Minder uren, meer zelf doen en meer alfahulpen»?1
Ja.
Wat vindt u van de in bedoeld artikel verwoorde opvatting van het college van de gemeente Oude IJsselstreek dat men «een voorkeur heeft voor het gebruik van alfahulpen»?
Volgens het kabinet is de Regeling dienstverlening aan huis niet bedoeld om kosten te drukken ten koste van de rechtspositie van de huishoudelijke hulpen. In de kabinetsreactie op het advies van de commissie «Dienstverlening aan huis» heeft het kabinet daarom aangekondigd te bezien hoe de wet- en regelgeving kan worden aangepast2. Als uitkomst van het overleg met de bonden FNV en CNV en de Vereniging Nederlandse Gemeenten over het toekomstperspectief voor de langdurige zorg en ondersteuning, heb ik namens het kabinet aangekondigd met een wetsvoorstel te komen dat de inzet van alfahulpen in de algemene voorziening verbiedt3. Ik zal het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen. Ik vind het beleid van de gemeente Oude IJsselstreek dan ook onwenselijk. De gemeente is door mij ontraden dit beleid voort te zetten.
Wat vindt u van de eveneens in bedoeld artikel verwoorde opvatting van hetzelfde college dat het «wel niet zo'n vaart zal lopen» met het verbieden van de alfahulpconstructie, zoals u in het zorgakkoord van 4 december 2015 (dat overigens mede is ondertekend door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten) heeft afgesproken?
Recent heeft overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de gemeente Oude IJsselstreek. De gemeente is gewezen op het kabinetsstandpunt. Het beleid van de gemeente verhoudt zich niet met het aangekondigde wetsvoorstel. Er is de gemeente Oude IJsselstreek in dit kader daarom aangeraden hun beleid bij te stellen. Bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal de gemeente verplicht zijn het aangekondigde beleid te herzien. De gemeente wacht de parlementaire besluitvorming af.
Wat onderneemt u tegen gemeenten die, ondanks de inmiddels door u aangekondigde wetgeving in dezen, voornemens zijn door te gaan met de alfahulpconstructie?
Gemeenten worden door mij ontraden beleid te ontwikkelen dat gericht is op uitbreiding van het aantal alfahulpen of het ontwikkelen van nieuwe initiatieven waarbij gebruik wordt gemaakt van de Regeling dienstverlening aan huis op basis van publieke financiering.
Heeft u zicht op het aantal gemeenten dat thuiszorg wil (blijven) laten verrichten met behulp van alfahulpen? Zo ja, om hoeveel gemeenten, alfahulpen en daarbij betrokken cliënten gaat het?
Het aantal gemeenten dat thuisondersteuning verleent met behulp van alfahulpen wordt landelijk niet geregistreerd. Om die reden kunnen geen landelijke gegevens over aantallen gemeenten, alfahulpen en cliënten door mij worden verstrekt. Wel kan ik u wijzen op de verkennende studie van de Inspectie SZW naar de arbeidsmarkteffecten van veranderingen in het gemeentelijk beleid ten aanzien van huishoudelijke hulp van april 2015.4 De Inspectie SZW merkt op dat zij in gemeenten die huishoudelijke hulp onderbrengen in een algemene voorziening het risico ziet van verschuiving richting alfahulpen.
Hoe bent u voornemens de uit publieke middelen gefinancierde alfahulpconstructie daadwerkelijk tot het verleden te laten behoren? Hoe waarborgt u daarbij de continuïteit in de zorgverstrekking?
Het beperken van de uit publieke middelen gefinancierde alfahulpconstructie hoeft geen afbreuk te doen aan de continuïteit van de ondersteuning. De verantwoordelijkheid ligt hiervoor bij de gemeenten die beschikken over voldoende alternatieven en al geruime tijd op de hoogte zijn van het voornemen tot deze wetswijziging. Zij kunnen hier dan ook reeds op anticiperen.
Het bericht dat de Geen Peil-campagne voor een referendumover het samenwerkingsverdrag met Oekraïne mogelijk onterecht met Europees geld is betaald |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Geen Peil-campagne voor een referendum over het samenwerkingsverdrag met Oekraïne mogelijk onterecht met Europees geld is betaald?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel gepubliceerd op www.nu.nl, waarin mogelijk misbruik van EU-subsidie wordt gemeld. Of er daadwerkelijk sprake is van misbruik is ter beoordeling van het Europees Parlement.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik vind het onwenselijk indien subsidies voor andere doeleinden worden gebruikt dan waar die voor zijn bestemd. Het is van belang dat subsidies, ongeacht of deze door de Nederlandse overheid of door Europese instellingen worden verstrekt, op verantwoorde en transparante wijze worden besteed. Of er daadwerkelijk sprake is van misbruik is zoals aangegeven ter beoordeling van het Europees Parlement.
Is het waar dat er een onderzoek loopt van het Europees Parlement naar het gebruik van Europese subsidie voor een campagne voor het werven van handtekeningen voor een referendum over het samenwerkingsverdrag? Zo ja, hoe ziet dit onderzoek eruit, en wanneer is het naar verwachting afgerond?
Het besluit een dergelijk onderzoek al dan niet in te stellen, alsmede de vorm en procedure hiervan, is aan het Europees Parlement. Bij het kabinet is niet bekend of er een onderzoek van het Europees Parlement loopt naar het gebruik van subsidiegelden voor een campagne inzake het referendum over het samenwerkingsverdrag.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusie dat dit soort gebruik van Europese subsidie wettelijk niet toegestaan is? Wat staat hierover in de relevante wetten en regels? Hoe beoordeelt u vervolgens het gebruik van de subsidie?
Het oordeel of en in welke mate is voldaan aan Europese subsidievoorwaarden is een oordeel dat wordt gegeven door de Europese subsidieverstrekker.
Ziet u mogelijke gevolgen voor de geldigheid van het referendum, indien blijkt dat de benodigde handtekeningen deels inderdaad met onterechte subsidie zijn geworven, bijvoorbeeld met een paginagrote advertentie in dagblad De Telegraaf?
Nee, de beslissing van de Kiesraad om een referendum te laten plaatsvinden is onherroepelijk.
Op welke wijze kan beter gewaarborgd worden dat Europese subsidies zuiver besteed worden? Hoe kan het dat deze wijze van gebruik van de betreffende subsidie, die bekend was, en waar Geen Peil zich ook publiekelijk over heeft uitgelaten, nu maanden later pas onderzocht wordt?
Het waarborgen van de zuivere besteding van Europese subsidies is primair een taak van de Europese subsidieverstrekker. Dat geldt ook voor de controle op de naleving van de Europese subsidievoorwaarden.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja
Voortdurende problemen bij de MIVD |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Bij de MIVD is amateurisme nooit ver weg»?1
Zaken als amateurisme of een verziekte werksfeer zijn bij de MIVD niet aan de orde. De MIVD is een professionele organisatie met gemotiveerd en capabel personeel, dat belangrijk werk verricht ten behoeve van de veiligheid van onze krijgsmacht wereldwijd. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Klopt het dat door openbaarmaking van het personeelsblad van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) «Ingelicht» medewerkers en oud-medewerkers van de MIVD gevaar lopen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat namen en foto’s van (oud-)werknemers van de MIVD zichtbaar zijn op de bewuste website. De personen om wie het gaat zijn, voor zover zij nog werkzaam zijn bij de MIVD, geïnformeerd en geadviseerd hoe hiermee om te gaan. Voor personen die niet meer werkzaam zijn bij de MIVD is een speciaal meldpunt ingericht. Indien er dreigingen ontstaan, zullen passende maatregelen worden genomen. Om de effectiviteit van deze maatregelen niet te ondermijnen, doe ik over de inhoud ervan geen mededelingen.
Klopt het dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) al in 2008 zijn zorgen heeft uitgesproken over de openbaarheid van het personeelsblad «Ingelicht»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er met deze bezwaren gedaan?
Een woordvoerder van de AIVD heeft in 2008 in een dubbelinterview met een woordvoerder van de MIVD een mogelijk nadeel benoemd van het niet gerubriceerd zijn van Ingelicht. In het interview geeft de woordvoerder van de MIVD aan dat er bewuste afwegingen zijn gemaakt om Ingelicht niet te rubriceren. Het hoofd Communicatie van de AIVD heeft, voor zover mij bekend, geen uitspraken gedaan over het al dan niet in de openbaarheid verschijnen van Ingelicht.
Hoe beoordeelt u, in het licht van het gevaar dat (oud-)medewerkers nu lopen, het feit dat het personeelsblad integraal openbaar is?
Het blad verscheen tussen 2000 en 2011, een periode waarin veel nadruk werd gelegd op transparantie. Dit hield mede verband met de vorming in 2002 van de MIVD uit vier verschillende militaire inlichtingenorganisaties. Doel van het blad Ingelicht was om het draagvlak onder het personeel voor deze complexe reorganisatie te vergroten. Het blad werd dan ook breed binnen Defensie en het netwerk van de MIVD verspreid. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de MIVD in de periode 2001–2011 meerdere malen niet naar behoren heeft gefunctioneerd, vanwege slechte werkverhoudingen en voortdurende reorganisaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat klopt niet. Ik verwijs u naar het rapport «Onderzoek naar de werksfeer binnen de MIVD» dat eind 2009 naar uw Kamer is gezonden (Kamerstukken 29 924, nr. 43, 15 december 2009). Het rapport concludeert dat er in brede zin geen sprake is van arbeidsonrust of een verziekte werksfeer. Het rapport stelt daarnaast dat de medewerkers een hoge intrinsieke motivatie hebben voor hun werkzaamheden, en zich buitengewoon inzetten voor hun taken.
Hoe verloopt de samenwerking nu tussen de MIVD en de AIVD, bijvoorbeeld in de Joint Sigint Cyber Unit? Is er sprake van een gedeelde aanpak, visie en werkwijze? Kunt u uw antwoord toelichten?
De samenwerking verloopt goed. Er zijn verschillende samenwerkingsverbanden tussen beide diensten waarbij een gedeelde aanpak, visie en werkwijze is vastgelegd. Ik verwijs u naar onder andere het convenant tussen de AIVD en MIVD bij de oprichting van de Joint Sigint Cyber Unit, dat ik in juli 2014 naar uw kamer heb gezonden (Kamerstukken 29 924, nr. 113). Gezamenlijke teams zoals die op het gebied van contraproliferatie en het Caribisch Gebied, hebben eveneens een grote meerwaarde aangetoond. De oprichting van een gezamenlijke eenheid voor veiligheidsonderzoeken wordt onderzocht (zie mijn brief van 21 december 2015, Kamerstukken 29 924, nr. 137). Gezamenlijke huisvesting in 2022 onderstreept de ambitie om de samenwerking tussen AIVD en MIVD over de volle breedte van het werk te blijven versterken (zie mijn brief van 13 november 2015, 30 977, nr. 134).
Kunt u toelichten hoe het kan dat de MIVD de afgelopen jaren meermaals negatief in het nieuws is verschenen, zoals over het afluisteren van advocaten, over de ex-MIVD agent die de staat afperste, over de twee ex-MIVD agenten die tot hun pensioen worden doorbetaald ondanks dat zij op non-actief zijn gesteld en over ruzie tussen de AIVD en de MIVD? Is er sprake van een structureel probleem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor een reactie op de door u genoemde voorbeelden verwijs ik u naar het CTIVD toezichtsrapport nr. 25 inzake het handelen van de MIVD jegens twee geschorste medewerkers, de brief van 27 augustus 2010 aan uw Kamer in reactie op het CTIVD-rapport (29 924, nr. 59), de beantwoording van schriftelijke vragen op 6 december 2010 (29 924, nr. 62) en de beantwoording van schriftelijke vragen op 1 mei 2015 en 11 november 2015 (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2184 respectievelijk Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 539). Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Klopt het dat de MIVD ook binnen het Ministerie van Defensie kampte met een slecht imago? Is hier nog steeds sprake van? Kunt u uw antwoord toelichten?
De MIVD is een gewaardeerde organisatie binnen het Ministerie van Defensie. Het belang van het werk van de MIVD en de professionaliteit waarmee dat wordt uitgevoerd, staat buiten kijf.
Het bericht dat het ziekteverzuim onder de politieagenten explodeert |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het ziekteverzuim onder politieagenten explodeert?1
Gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen, informeer ik uw Kamer bij brief over de ontwikkeling van het ziekteverzuim en de maatregelen die de politie neemt om dit terug te dringen. In deze brief benadruk ik dat het welzijn van politiemedewerkers en het ziekteverzuim de volle aandacht heeft. Als een politiemedewerker dan toch iets overkomt of ziek wordt, wil de politie de medewerker zo goed mogelijk ondersteunen en re-integratie bevorderen.
Wat gaat u doen om het ziekteverzuim onder politieagenten terug te brengen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar voornoemde brief aan uw Kamer waarin de maatregelen worden genoemd die de politie neemt om het ziekteverzuim terug te dringen.
Bent u het eens met Centrale Ondernemingsraad van de politie dat het verzuim te maken heeft met de onzekerheid van de herplaatsing? Zo nee, wat is volgens u dan wel de reden?
Er zijn meerdere factoren van invloed op het ziekteverzuim. In mijn brief aan uw Kamer ga ik daar nader op in en geef ik aan dat de personele reorganisatie in zijn algemeenheid een langdurige onzekerheid kan veroorzaken bij een deel van de politiemedewerkers. Op basis van diverse studies en ervaringsgegevens binnen de politie, kan met enige terughoudendheid gesteld worden dat de personele reorganisatie en de gevolgen één van de verklarende factoren kan zijn voor het stijgende ziekteverzuim.
Bent u van mening dat de taskforce die in 2014 is opgericht niet heeft gewerkt?
Nee, die mening ben ik niet toegedaan. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn beantwoording van Kamervragen van het lid Van Toorenburg over dit onderwerp, heeft de Taskforce langdurig ziekteverzuim juist positieve resultaten behaald. Tot op heden heeft de Taskforce meer dan 1.800 langdurig verzuimdossiers succesvol kunnen sluiten.
Het bericht Martha Flora start in Haarlem met Zorgbalans |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Martha Flora start in Haarlem met Zorgbalans»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel.
Hoe hoog worden de eigen bijdragen per maand van de toekomstige bewoners? Kunt u de eigen bijdrage uitsplitsen in verplicht, in het kader van de Wet langdurige zorg en de «vrije eigen bijdrage»? Wat vindt u van die hoogte?
In deze zorgvorm verblijven doorgaans mensen met een pgb of vpt. Bij deze leveringsvormen hebben cliënten de vrijheid om zelf het wonen te regelen. Net als in de situatie waarin mensen geen zorg gebruiken, varieert ook dan het bedrag dat men kan en wil betalen voor huur, servicekosten en andere diensten. Bij Martha Flora bedragen deze kosten € 3.750 per maand. Deze cliënten zullen ook een relatief hoge eigen bijdrage voor de Wlz betalen. Deze bijdrage bedraagt voor de hoogste inkomens € 837 per maand.
Zijn de 40 oud-bewoners van Parkzicht tegen hun wil verhuisd uit dit verzorgingshuis van Zorgbalans? Waarom moest dit verzorgingshuis dicht?
Het pand is van 1974 en bestond uit circa 20 verzorgingshuisplaatsen en 20 verpleeghuisplaatsen. Volgens Zorgbalans werd het pand de laatste jaren vooral gebruikt voor tijdelijke zorg (eerstelijns verblijf). Er was nog een klein aantal vaste bewoners. Zorgbalans heeft de keuze gemaakt om dit verouderde pand een nieuwe bestemming te geven in de zorg in verband met de veranderende vraag.
Kunnen de 40 oud-bewoners terugkeren volgens de oude voorwaarden of enkel in het nieuwe regime met extreem hoge eigen betalingen? Zo ja, wat is uw reactie daarop? Zo nee, hoe wordt de zorg voor hen dan geregeld?
Wanneer een locatie voor ouderenzorg moet sluiten wegens veroudering en een andere vraag, blijft het recht op zorg voor deze bewoners onverkort van kracht. Zorgkantoor en zorgaanbieder(s) zijn dan aan zet om een passend aanbod te doen. Overigens heeft Zorgbalans mij meegedeeld dat zij de verhuizende vaste bewoners hebben aangeboden dat zij na de renovatie kunnen terugkeren als zij dat wensen. Indien mensen dat willen, maar een ontoereikende beurs hebben, dan past Zorgbalans het verschil met de oude situatie bij.
Vindt u het geen teken aan de wand dat enkel de oud-bewoners van Parkzicht, die er financieel warmpjes bij zitten, kunnen terugkeren naar hun oude woonplek? Is dit de zelfredzaamheid die u voor ogen had met het extramuraliseren van zzp 1–3? (zzp: zorgzwaartepakket)
Zie het antwoord op vraag 4.
Erkent u dat ouderen gedwongen moesten verhuizen, omdat Zorgbalans en Martha Flora meer geld konden verdienen met private zorg aan andere ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer een zorgaanbieder een pand van meer dan 40 jaar oud een nieuwe bestemming geeft en daarbij rekening houdt met de veranderde vraag naar zorg, is dat begrijpelijk. Dit doet niets af aan het recht op zorg van de betreffende cliënten.
Welk rendement verwacht Bouwinvest Health Care Fund bij deze investering te maken, in absolute en procentuele zin? Bent u bereid dit verder uit te zoeken als u dit niet weet? Zo neen, waarom niet?2
Deze informatie is mij niet bekend. Private partijen die investeren in (geclusterde) woningen zijn niet gehouden om hun rendementen publiek te maken.
Vindt u het een taak van een reguliere zorginstelling voor ouderen om dergelijke elitezorg aan te bieden die de tweedeling in de ouderenzorg bevordert? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Op basis van de Wlz heeft een ieder recht op kwalitatief goede zorg. Het scheiden van wonen en zorg biedt mensen de mogelijkheid om eigen keuzes op het gebied van wonen te combineren met eigen keuzes ten aanzien van zorg. Mensen mogen, als zij dat wensen, afspraken maken over aanvullende diensten en een aanbieder mag aan deze behoeften en wensen tegemoet komen.
Blijft u het wenselijk vinden dat dit soort huizen voor particuliere luxe zorg hand over hand toeneemt? Hoeveel van dit soort private huizen staan er nog op stapel? Vindt u niet dat mensen met een kleine(re) portemonnee ook recht hebben op «een leefomgeving waarin zij warmte, veiligheid en geborgenheid ontvangen met extra zorg en aandacht»?3
Allereerst sta ik ervoor dat een ieder die recht op zorg heeft kwalitatief goede zorg kan krijgen ongeacht zijn of haar beurs. Met de Wet Langdurige zorg en het programma Waardigheid en Trots heb ik mijn ambities op dat vlak geformuleerd. Mensen met een grotere portemonnee, zijn vrij om hun geld te besteden waaraan zij dat willen en afspraken te maken over aanvullende dienstverlening. Dit verandert niet als zij zijn aangewezen op zorg of een Wlz-indicatie hebben. Aanbieders zijn vrij om deze aanvullende diensten aan te bieden. Ik beschik verder niet over een overzicht van voorgenomen investeringen.
Erkent u dat het aanbod van elitezorg de reguliere zorg kan uithollen, omdat enerzijds zij personeel kan «wegkapen» bij reguliere zorg via betere arbeidsvoorwaarden, en anderzijds doordat er beter personeelsbezetting mogelijk is, waardoor werkdruk afneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zal altijd sprake zijn van een zekere mate van concurrentie tussen zorginstellingen op de arbeidsmarkt. Of deze zorginstellingen nu ruime aanvullende diensten aanbieden of niet. Uiteraard moet sprake zijn van kwalitatief goede zorg aan alle mensen die onder de Wlz vallen.
Klopt het dat Cbusiness, een onderdeel van verzekeraar CZ, geïnvesteerd heeft in de Martha-Flora-huizen, en daar ook nu nog steeds belangen in heeft?4
Ja.
Wat vindt u ervan dat een zorgverzekeraar op deze wijze elitezorg voor ouderen met tweedeling faciliteert? Is dit een taak voor een zorgverzekeraar? Beschouwt u dit nog steeds als een vorm van zorginnovatie?5
CZ stimuleert innovaties in de zorg via de participatiemaatschappij CbusineZ. Dit is een door CZ opgerichte participatiemaatschappij in de rechtsvorm van een stichting die juridisch gescheiden is van CZ. CbusineZ heeft geïnvesteerd in Martha Flora.
In zijn algemeenheid heb ik, ook naar aanleiding van deze casus, geen reden om dit als onacceptabel te bestempelen, zolang een dergelijke participatie transparant is en voldoet aan huidige wet- en regelgeving. Wat de specifieke deelneming in Martha Flora betreft, ga ik er nog steeds vanuit dat deze is bedoeld om innovatie te bevorderen.
De relatie tussen openbaarmaking van interne tijdschriften van de MIVD en het geheimhouden van de AIVD-tapstatistieken |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bij de MIVD is amateurisme nooit ver weg»?1
Ja.
Biedt volgens u het openbaar maken van het interne tijdschrift van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) «Ingelicht» inzicht in de werkwijze van de dienst? Zo ja, waarom komt u tot een andere conclusie dan de MIVD, terwijl zowel voor de MIVD als AIVD (Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst) hetzelfde wettelijk kader geldt? Zo nee, hoe kan berichtgeving over personeelszaken, een slechte werksfeer binnen de dienst en verslagen over gedane operaties en gang van zaken bij de MIVD geen inzicht bieden in die werkwijze, maar tapstatistieken van de AIVD wel?
Het openbaar maken van de edities van Ingelicht en berichtgeving daarin over personeelszaken en werksfeer heeft geen inzicht gegeven in de werkwijze van de MIVD. Er zijn geen verslagen van operaties openbaar gemaakt.
Waarom kunnen, mede in acht nemende het antwoord op de vorige vraag, de AIVD-tapstatistieken niet openbaar gemaakt worden? Indien u dat niet kan uitleggen, zou het niet aangelegen zijn de tapstatistieken per ommegaande te publiceren?
Zoals ook in antwoord op de schriftelijke vragen van lid Koşer Kaya (2016Z00645, 29 januari 2016) is gesteld, zal de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een nieuw besluit nemen in de zaak over het openbaren van tapstatistieken, waarover de Raad van State uitspraak heeft gedaan. Tot het moment waarop deze beoordeling is afgerond, kan er niets worden toegevoegd aan de eerdere beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Koşer Kaya.
Verborgen dierenleed bij het Dolfinarium Harderwijk |
|
Dion Graus (PVV) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe en binnen welke termijn gaat u zorgen dat er een einde komt aan het getoonde dierenleed van de zogenaamde showdolfijnen die na hun optreden worden opgesloten in te kleine chloorbaden?1
Het Dolfinarium heeft voor de dolfijnen twee verblijven: het DolfijndoMijn en de Dolfijnendelta, ook wel Lagune genoemd. In het DolfijndoMijn verblijven de showdolfijnen. Het water bevat keukenzout dat door zandfiltering en chloortoevoeging schoon en gezond wordt gehouden.
Op 9 maart 2016 heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij het Dolfinarium een inspectie uitgevoerd naar aanleiding van een controleverzoek. Hierbij waren aanwezig twee inspecteurs, een dierenarts van de NVWA en een externe dierenarts, die gespecialiseerd is in zeezoogdieren. Bij deze inspectie werden geen overtredingen vastgesteld. De waterkwaliteit voldoet aan richtlijnen, de zogenaamde husbandry guidelines voor dolfijnen van de European Association of Zoos and Aquaria, waarvan het Dolfinarium lid is.
Tijdens de inspectie heeft het Dolfinarium verklaard dat er tijdelijk een niet optimale situatie achter de schermen van het hoofdbassin was vanwege schilderwerkzaamheden. Hierdoor was een gedeelte van het DolfijndoMijn afgesloten. Deze situatie heeft 24 uur geduurd. Daarna kon over dit bassin weer beschikt worden.
Bij het samenstellen van de groepen wordt gelet op verwantschap, teneinde inteelt te voorkomen, en op het sociale gedrag van de dolfijnen. Vanwege deze genetische en sociale redenen worden de dolfijnen niet verplaatst naar de Lagune.
Bent u bereid er zorg voor te dragen dat de showdolfijnen worden overgeplaatst naar de, eveneens in het Dolfinarium aanwezige, grote lagune gevuld met zeewater?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom voert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vooraf aangekondigde inspecties uit? Klopt het dat de laatste inspectie heeft plaatsgevonden in juli 2014? Deelt u de mening dat inspecties op dierenwelzijn te allen tijde onaangekondigd dienen plaats te vinden?
Ja, de voorlaatste inspectie bij het Dolfinarium heeft plaatsgevonden in juli 2014. Er zijn toen geen overtredingen vastgesteld. De NVWA kondigt niet alle inspecties aan, bijvoorbeeld als er tijdens de inspectie essentieel bewijsmateriaal veiliggesteld moeten worden. Dat is niet het geval bij alle inspecties op dierenwelzijn. Ik deel daarom niet uw mening dat inspecties op dierenwelzijn te allen tijde onaangekondigd dienen plaats te vinden.
Waarom is het toegestaan dat de showdolfijnen, in tegenstelling tot hun soortgenoten, in chloorbaden worden gehouden terwijl zeezoogdierdeskundigen wijzen op ernstige gezondheidsrisico's waaronder uitdroging, oog-, huid- en longproblemen?
Het water van alle baden voldoet aan de richtlijnen voor dolfijnen, zie ook het antwoord op vraag 1 en 2. Er zijn ook geen relevante veterinaire en ethologische verschillen waargenomen tijdens de inspectie tussen de dieren in de Lagune en in het DolfijndoMijn. Ze waren allemaal even actief, attent en nieuwsgierig.