Het bericht 'Strafexpedities op V&J tegen ambtenaren die misstand melden' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de positie van de voormalig vertrouwenspersoon integriteit op uw departement afgelopen jaren herhaaldelijk in het geding is geweest?1
De positie van de voormalig Vertrouwenspersoon integriteit en ongewenste omgangsvormen (VPI) is niet herhaaldelijk in het geding geweest de afgelopen jaren. De voormalig VPI had van 2011 tot 2014 de functie van vertrouwenspersoon (voor het bestuursdepartement) en coördinator integriteit. Hij vervulde deze functies in deeltijd. Om recht te doen aan de omvang van Veiligheid en Justitie en vanuit de wens het integriteitsstelsel verder te professionaliseren is met ingang van 2014 een voltijds coördinator Integriteit aangesteld. Daarmee werden de rollen van vertrouwenspersoon en coördinator integriteit van elkaar losgekoppeld. De voormalig VPI heeft vervolgens tot april 2015 de functie van vertrouwenspersoon voor het bestuursdepartement vervuld en over het jaar 2014 ook een verslag aangeboden. Dit verslag is als bijlage meegezonden met mijn brief aan uw Kamer van 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nr. 93). De positie van VPI voor het bestuursdepartement is op dit moment vacant. De werving voor deze positie is 2 maart jongstleden gestart. De functie wordt sinds het vertrek van de voormalig VPI voor het bestuursdepartement waargenomen door de vertrouwenspersoon van de dienst Justis. Deze vertrouwenspersoon wordt bijgestaan door twee vertrouwenspersonen van de NCTV en DJI (allen in hetzelfde pand gehuisvest). Afhankelijk van de situatie van de melder overlegt de (waarnemend) vertrouwenspersoon met de melder wie de geëigende vertrouwenspersoon is om de melder te adviseren en te ondersteunen. Hiermee is ook op het bestuursdepartement gewaarborgd dat medewerkers meldingen kunnen doen in een veilige omgeving.
Kunt u bevestigen dat het is voorgekomen dat de contactgegevens van de toenmalige vertrouwenspersoon afgelopen jaren werden verwijderd van het intranet, dat meldingen van misstanden werden doorgeschakeld naar een ondergeschikte van de secretaris-generaal en dat jaarverslagen niet digitaal waren terug te vinden voor medewerkers?
De contactgegevens van de voormalig VPI zijn twee keer vervangen. De eerste keer in verband met de hierboven genoemde ontkoppeling van de rollen van vertrouwenspersoon en coördinator integriteit. De tweede keer in verband met zijn vertrek als VPI.
Het jaarverslag over 2014 is van het intranet verwijderd omdat dit verslag informatie leek te bevatten die het voor medewerkers in de directe omgeving van een casus mogelijk kon maken om daarin opgenomen meldingen te herleiden tot de desbetreffende afdeling.
Het beeld dat meldingen van misstanden werden doorgeschakeld naar een ondergeschikte van de secretaris-generaal is onjuist. Meldingen van misstanden worden gebruikelijk al dan niet via de vertrouwenspersoon (eventueel zelfs anoniem) door de melder gemeld bij de direct leidinggevende of in de directe lijn daarvan. Daarnaast kwamen en komen via het onafhankelijke meldpunt integriteit meldingen van mogelijke integriteitschendingen rechtstreeks binnen bij de (waarnemend) centrale coördinator integriteit. De centrale coördinator integriteit bepaalt in overleg met de melder welke interventie binnen of buiten de organisatie passend of noodzakelijk is. Hij is daarbij net als de vertrouwenspersoon gehouden tot vertrouwelijkheid. Uitsluitend in het geval dat samen met de melder tot de slotsom wordt gekomen, dat een interventie op het niveau van de secretaris-generaal passend en noodzakelijk is, komt een melding ter kennis van hem.
Kunt u per genoemd voorbeeld aangegeven waarom dit het geval is geweest? Wie heeft binnen uw ministerie opdracht gegeven om op deze manier de rol, werkwijze en toegankelijkheid van de vertrouwenspersoon in te perken?
De rol, werkwijze en toegankelijkheid van de vertrouwenspersoon is niet ingeperkt. Verder verwijs ik voor een antwoord op deze vraag naar mijn antwoorden op de vragen 1 en 2.
Hoe verhoudt deze berichtgeving, alsmede de eerdere berichtgeving in de NRC rondom uw ministerie, zich tot uw brief van 29 januari 2016 waarin u de ruimte schets voor medewerkers om vertrouwelijk hun verhaal te doen richting de Commissie Oosting, evenals dat bij de klokkenluidersregeling het geval is?2
Ik verwijs voor een antwoord op deze vraag naar mijn brieven aan uw Kamer van 5 en 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nrs. 92 en 93).
Kunt u garanderen dat medewerkers van uw ministerie misstanden, conform de klokkenluidersregeling en via de recent ingestelde onderzoekscommissie-Oosting, vertrouwelijk kunnen melden zonder dat dit op het bureau van uw secretaris-generaal belandt? Kunt u ook garanderen dat dit niet het geval is geweest tijdens het onderzoek dat reeds door de commissie-Oosting is uitgevoerd?
Ja, vertrouwelijkheid staat en stond voorop. Een vertrouwenspersoon neemt geen stappen en deelt geen gegevens van de melding, zonder uitdrukkelijke toestemming van de melder. Alleen in geval het passend en noodzakelijk wordt geacht door de melder en vertrouwenspersoon worden meldingen ter kennisneming van de secretaris-generaal gebracht.
Kunt u de huidige invulling van de klokkenluidersregeling op uw departement beschrijven, evenals maatregelen die worden genomen om te zorgen dat medewerkers in vertrouwen hun verhaal kunnen doen aan de Commissie-Oosting?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar mijn brieven aan uw Kamer van 5 en 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nrs. 92 en 93).
Klopt het dat de voormalige vertrouwenspersoon op een zijspoor is geraakt bij uw ministerie en de reden hiervoor voornamelijk was dat hem het werken onmogelijk werd gemaakt op uw ministerie?
Nee, zie antwoord op vraag 1.
De United Nations Convention on Transparency in Treaty-based Investor-State Arbitration |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de United Nations Convention on Transparency in Treaty-based Investor-State Arbitration?
Ja.
Wat is de reden dat Nederland het verdrag nog niet heeft ondertekend, terwijl de Verenigde Staten en Canada dat al wel hebben gedaan?
De UNCITRAL-transparantieregels voor investeerder-staat arbitrage (transparantieregels) bevatten procedurele regels die voorzien in transparantie en openbare toegankelijkheid van investeerder-staat geschillenbeslechtingsprocedures. De transparantieregels gelden voor investeringsgeschillen onder verdragen die zijn gesloten op of na 1 april 2014 en waarin deze regels zijn opgenomen. Dit is het geval voor de EU-verdragen die zijn uitonderhandeld met Canada, Singapore en Vietnam en voor alle lopende en toekomstige onderhandelingen tussen de EU en derde landen. Nederland wil de UNCITRAL-regels ook van toepassing verklaren in toekomstige investeringsverdragen die het bilateraal afsluit of wijzigt.
Op 10 december 2014 is de UNCITRAL Conventie voor transparantie in investeerder-staat geschillenbeslechting (ook bekend als de «Mauritius Conventie») aangenomen. Deze conventie ziet op toepassing van de UNCITRAL-transparantieregels op geschillenbeslechtingsprocedures onder bestaande investeringsverdragen. Het eerste moment van ondertekening van de Conventie was voorzien op 17 maart 2015 in Mauritius. De Europese Unie en Nederland zijn voorstander van meer transparantie in investeringsgeschillen. Daarom was de Europese Commissie voornemens op 17 maart 2015 namens de EU te ondertekenen en om tevens lidstaten te autoriseren hetzelfde te doen. In de EU-besluitvorming hierover is tot op heden echter geen consensus bereikt waardoor de EU nog niet heeft kunnen ondertekenen.
De Nederlandse inzet richtte zich in eerste instantie op het bereiken van consensus binnen de EU. Dit is de reden dat Nederland nog niet heeft ondertekend. Nu deze consensus nog steeds niet is bereikt, heeft een aantal EU-lidstaten besloten de transparantieconventie te ondertekenen.
Bent u bereid het verdrag zo snel mogelijk te ondertekenen?
Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven in de plenaire sessie van het Europees parlement op 3 februari jongtsleden, is één van de prioriteiten van het Nederlands EU-voorzitterschap om de Europese besluitvorming verder te brengen. Parallel daaraan zal het kabinet op zeer korte termijn een besluit nemen over de ondertekening van het verdrag en ook de goedkeuringsstukken zijn in de laatste fase van voorbereiding.
Wat is de reden dat er geen gezamenlijk beleid vanuit EU-lidstaten is om dit verdrag te ondertekenen, nu sommige landen, zoals België, Frankrijk en Finland, het verdrag namelijk al wel ondertekend hebben?
Zie antwoord vraag 2.
De minder plek voor rolstoelgebruikers in bussen in Arnhem |
|
John Kerstens (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat er in nieuw aangeschafte trolleybussen in Arnhem minder plek voor rolstoelgebruikers is?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat alle haltes in Arnhem wel rolstoeltoegankelijk zijn gemaakt, en vervolgens in de nieuwste bussen die deze haltes gebruiken er nauwelijks ruimte is voor een elektrische rolstoel?
Het is een goede zaak dat in Arnhem inmiddels veel haltes toegankelijk zijn gemaakt. De provincie Gelderland heeft daar als concessieverlener van het busvervoer hard aan getrokken. De bussen die recent zijn aangeschaft zijn toegankelijk voor twee mensen met een rolstoel, maar de bewegingsruimte voor mensen met een grote elektrische rolstoel is helaas iets kleiner geworden.
Het vervoerbedrijf Connexxion heeft op 2 maart 2016 de proef op de som genomen en mij geïnformeerd over de uitkomsten. Twee elektrische rolstoelgebruikers hebben – daartoe uitgenodigd door Connexxion – de nieuwe Hess rolstoelopstelling (met tussenschotten) uitgeprobeerd. De ene gebruiker paste er met zijn rolstoel goed in (het kostte hem wel wat meer tijd om te manoeuvreren dan voorheen). De andere reiziger paste er met haar rolstoel schuin in. Dit kwam vooral door de omvang van de rolstoel; de rolstoel ondersteunt een positie met de benen gestrekt naar voren. Connexxion zal nu eerst intern bekijken welke mogelijkheden er zijn om de schotten aan te passen. De opstelling moet namelijk ook aan de veiligheidseisen blijven voldoen. Connexxion prefereert het hebben van twee rolstoelplekken boven het hebben van één grote rolstoelplek.
De vervoerder heeft de twee rolstoelgebruikers uitgenodigd om in een klankbordgroep voor rolstoelgebruikers van Connexxion plaats te nemen.
Connexxion wil op landelijk niveau met enige regelmaat de ervaringen uit meerdere regio's verzamelen en deze – ook met organisaties van gehandicapten – bespreken. Dit initiatief wordt door het Arnhems Platform Chronisch Zieken en Gehandicapten (ApcG) ondersteund.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens het Arnhems Platform Chronisch Zieken en Gehandicapten Europese richtlijnen de oorzaak zijn van de beperkte (beweeg)ruimte voor rolstoelers? Kunt u aangeven welke richtlijnen dit zijn, en hoe deze richtlijnen in verhouding staan met de Europese toegankelijkheidsakte en het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?
Ik ben op de hoogte van zienswijze van het Arnhems Platform Chronisch Zieken en Gehandicapten over Europese richtlijnen. De EU houdt zich voor wat betreft de inrichting van bussen aan reglement 107 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN-ECE). Daarin zijn de uniforme bepalingen voor bussen vastgelegd. Dit reglement is direct van toepassing op bussen die in Nederland in gebruik worden genomen. Het reglement is gericht op het verbeteren van de veiligheid in bussen en op het harmoniseren van de technische eisen aan bussen in de 56 lidstaten van de VN-ECE. De provincie Gelderland moet zich als concessieverlener van het openbaar busvervoer aan deze voorschriften houden en heeft dat ook gedaan.
De Europese toegankelijkheidsakte is een voorstel van de Europese Commissie waarover uw Kamer recent is geïnformeerd en is dus nog geen geldend recht. Bij het van kracht worden van een Europese richtlijn zou dit – afhankelijk van de uitkomst van de besprekingen en besluitvorming – consequenties kunnen hebben voor de functionele eisen die aan het ontwerp en produceren van bussen worden gesteld.
Voor wat betreft het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap ligt dat anders, in die zin dat de Europese Unie het verdrag reeds heeft geratificeerd. Het verdrag is sinds januari 2011 in werking voor de EU. Nederland heeft het verdrag nog niet geratificeerd. De goedkeuringswet en uitvoeringswet betreffende het verdrag zijn in behandeling bij de Eerste Kamer.
Het bevorderen van de toegankelijkheid is in het verdrag een belangrijk punt (artikelen 3 en 9 van het verdrag). Bij de totstandkoming van de voor ratificatie benodigde wetgeving is vastgesteld dat de Nederlandse vervoersregelgeving niet in strijd is met het verdrag. Wel dient op grond van het verdrag uiteraard verder gewerkt te worden aan de verbetering van de toegankelijkheid van het (bus)vervoer.
Wat vindt u van deze ontwikkeling in Arnhem, en wat betekent deze ontwikkeling voor een inclusieve samenleving die deze regering nastreeft ook in het kader van de ratificatie van het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?
De laatste tien jaar is er met name in het busvervoer een grote verbetering in de haltetoegankelijkheid tot stand gebracht. Daarnaast hebben de vervoerbedrijven hun personeel en het materieel voorbereid op reizen van rolstoelgebruikers met OV-bussen. In grote delen van Nederland wordt door mensen met een rolstoel al gebruik van de bus gemaakt, al is deze groep naar de indruk van concessieverleners nog steeds relatief beperkt. De inclusieve samenleving komt zo steeds een stukje dichterbij. In de voorschriften voor de inrichting van nieuwe trolleybussen is rekening gehouden met bepaalde maten rolstoelen en met de veiligheid van de rolstoelpassagiers. Kennelijk gaan de meest recente voorschriften voor bussen ten koste van de manoeuvreerruimte voor grote elektrische rolstoelen.
Het betreffende vervoerbedrijf en de concessiehouder (provincie Gelderland) tonen zich betrokken en blijken oog te hebben voor het beschreven probleem.
Bent u bereid in overleg met uw collega van infrastructuur en milieu de richtlijnen uit Europa te bekijken rondom veiligheid in het openbaar vervoer, en de mogelijke onwenselijke effecten hiervan op de toegankelijkheid van het openbaar vervoer voor mensen met een beperking? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren voor de zomer? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de inspanningen van het vervoerbedrijf en de concessiehouder teneinde tot een oplossing te komen, heb ik op dit moment geen aanleiding om met mijn collega van infrastructuur en milieu de richtlijnen uit Europa te bekijken ten aanzien van de veiligheid in het openbaar vervoer en mogelijke onwenselijke effecten hiervan op de toegankelijkheid van het openbaar vervoer voor mensen met een beperking. Mogelijk ziet het vervoerbedrijf naar aanleiding van de test in de praktijk mogelijkheden om met inachtneming van de veiligheidseisen de inrichting van de bus aan te passen, zodat deze categorie van elektrische rolstoelen van de Arnhemse trolleybussen gebruik kan blijven maken.
Mensenhandel in Djibouti |
|
Salima Belhaj (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Seks, spionnen en soldaten» over Djibouti op OneWorld.nl?1
Ja.
Herkent u het beeld zoals geschetst aan de hand van de memoires van de Amerikaanse contractor? Zo nee, waarop baseert u dat andere beeld?
Dit beeld is in grote lijnen herkenbaar.
Kunt u, nu militairen als voornaamste klanten van de meisjes genoemd worden en er de afgelopen jaren in het kader van antipiraterij-missies ook Nederlandse soldaten in Djibouti geweest zijn, uitsluiten dat Nederlandse militairen bijdragen aan de genoemde misstanden in het artikel, in het specifiek de handel in en prostitutie van jonge meisjes? Zo nee, welke maatregelen treft u om dit wel te kunnen uitsluiten?
In het kader van de anti-piraterijmissies zijn geen Nederlandse militairen in Djibouti gestationeerd. Wel leggen Nederlandse marineschepen er van tijd tot tijd kort aan voor onder andere bevoorrading. Sinds de zelfmoordaanslag in mei 2014 in Djibouti is het de bemanning van Nederlandse marineschepen niet toegestaan om van boord te gaan in Djibouti.
Hoe beoordeelt u de suggestie in het artikel dat de Verenigde Staten Djibouti omwille van politieke en economische belangen te mild beoordeelt aangaande het werk maken van de aanpak van mensenhandel, omdat plaatsing in de laatste categorie gevolgen voor de samenwerking tussen beide landen zou hebben?2
Die suggestie is voor rekening van de schrijfsters van het artikel.
Volgt of gebruikt Nederland op enigerlei wijze deze Amerikaanse categorisering? Zo ja, hoe? Zo nee, welk systeem gebruikt Nederland en hoe is Djibouti daarin geclassificeerd?
Nederland levert op verzoek van de VS jaarlijks input voor het Trafficking in Persons Report. Het rapport is een unieke en waardevolle bron van informatie over de bestrijding van mensenhandel wereldwijd, en wordt als zodanig ook gebruikt door de relevante instanties in Nederland die belast zijn met de bestrijding van mensenhandel. Ons land heeft geen eigen classificatiesysteem. Waar nodig wordt op ad hoc basis onderzoek gedaan naar de mate waarin mensenhandel in een bepaald land een rol speelt. Gelet op de beperkte relevantie voor Nederland krijgt Djibouti geen specifieke aandacht.
Kijkt Nederland omwille van economische of diplomatieke belangen met een vergoelijkend oog naar mensenrechtenschendingen in Djibouti? Zo ja, welk concreet belang rechtvaardigt dit?
Neen. Nederland kijkt niet met een vergoelijkend oog naar mensenrechtenschendingen in Djibouti.
Welke inzet pleegt Nederland in haar relaties met Djibouti, zowel bilateraal als multilateraal, om via hulp en handel mensenhandel in Djibouti tegen te gaan en de rechtsstaat te versterken?
Nederland onderhoudt bilaterale relaties met Djibouti, maar deze relaties zijn weinig intensief. Er is geen Nederlandse ambassade in Djibouti en geen Djiboutiaanse ambassade in Den Haag. De wederzijdse handelsvolumina zijn beperkt. Wel liggen er kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven bij de uitbreiding van de haven van Djibouti en de aanleg van gerelateerde infrastructuur. In 2014 vond om die reden een handelsmissie naar het land plaats. Er is geen ontwikkelingssamenwerkingsprogramma. Nederlandse hulp aan Djibouti is indirect en vindt plaats via ongeoormerkte bijdrages aan onder meer VN-organisaties. De EU-delegatie in Ethiopië financiert een project met UNODC om mensenhandel in Ethiopië en Djibouti aan te pakken.
De uitspraak van een gemeenteraadslid dat de Islam “weggevaagd” mag worden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Haagse PVV'er: Islam mag weggevaagd worden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het goed is dat het stadsbestuur van Den Haag afstand heeft genomen van de uitspraak van het raadslid dat de islam weggevaagd mag worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat het niet op zijn weg vindt liggen om uitingen van volksvertegenwoordigers op de sociale media te volgen en van commentaar te voorzien. Zoals al meerdere malen door het College aangegeven, neemt het College afstand van polariserende uitingen, ongeacht van wie deze afkomstig zijn, die erop gericht zijn bevolkingsgroepen tegen elkaar op te zetten.
Ik ben van mening dat het goed is dat het College afstand neemt van dergelijke polariserende uitingen.
Deelt u de mening dat een passende reactie tegen uitingen die verdeeldheid zaaien, mensen tegen elkaar opzetten of beledigen binnen het strafrecht als ultimum remedium kan worden gevonden? Zo ja, waarom en welke delicten zijn in dit kader mogelijk van toepassing? Zo nee, waarom niet?
Indien er sprake is van een verdenking van een strafbaar feit, zoals bijvoorbeeld opruiing (artikel 131 Sr), groepsbelediging (artikel 137c Sr) of aanzetten tot haat, discriminatie of geweld (artikel 137d Sr), is het strafrecht het aangewezen middel om adequaat te reageren.
Is er aangifte gedaan tegen het genoemde raadslid in verband met haar uitspraak dat de islam weggevaagd mag worden of vanwege het verspreiden van het genoemde filmpje? Zo ja, wat is de stand van het onderzoek? Zo nee, stelt het Openbaar Ministerie ambtshalve vervolging in?
Op 8 februari jl. is aangifte gedaan, deze aangifte wordt momenteel door het Openbaar Ministerie (OM) bestudeerd.
Deelt u de mening dat iedereen die een godsdienst wil aanhangen dat moet kunnen doen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Godsdienstvrijheid is in Nederland in de Grondwet verankerd. Dit betekent dat je in Nederland elke godsdienst mag aanhangen en dat je in Nederland niet op ongelijke wijze mag worden behandeld vanwege je geloof of je afkomst.
Deelt u de mening dat het «wegvagen» van een godsdienst in strijd is met de vrijheid van godsdienst? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Artikel 6 van de Grondwet waarborgt het recht van een ieder zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De vrijheid van godsdienst heeft daarmee betrekking op de vrijheid van het belijden van de godsdienst. Uitspraken over godsdienst kunnen vallen onder de vrijheid van meningsuiting. Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven kan wel sprake zijn van een strafbaar feit of van discriminatie zoals omschreven in artikel 1 van de Grondwet.
Kan er sprake zijn van een strafbaar feit, zoals groepsbelediging of haatzaaien, indien de dader zich niet direct richt tot een groep mensen (bijvoorbeeld moslims of homo’s) maar wel tot datgene wat die specifiek groep kenmerkt, zoals hun geloof of seksuele gerichtheid (de islam of homoseksualiteit)? Zo nee, waarom niet?
Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 10 maart 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BF0655) dient een uitlating voor strafbaarheid wegens groepsbelediging onmiskenbaar betrekking te hebben op een groep mensen wegens hun godsdienst. Per geval zal beoordeeld moeten worden of daar sprake van is. Daarbij dient niet alleen te worden gekeken naar de uitlating sec, maar ook naar de samenhang met de rest van de uiting en de context waarin de uitlating is gedaan. Voor aanzetten tot haat geldt evenzeer dat alle voor de strafbaarheid relevante omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM9132 en ECLI:NL:HR:2010:BM9135) dienen uitlatingen niet uitsluitend op zichzelf te worden bezien, doch tevens in de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van de mogelijke associaties die deze wekken.
Maakt het in dit kader in juridische zin verschil of iemand zegt dat «moslims vies zijn» dan wel «de islam is vies»? Zo ja, waaruit bestaat dit verschil? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de stand van zaken van de jurisprudentie over groepsbelediging of haatzaaien met betrekking tot de vraag of een uitlating beledigend of haatzaaiend is indien die niet direct tot een groep mensen is gericht maar tot een geloof?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat, indien uit de jurisprudentie blijkt dat uitlatingen over een geloof in dit kader niet strafbaar zijn, de wet in die zin zou moeten worden aangepast dat dat wel strafbaar kan worden, gezien de verbondenheid tussen een geloof en de gelovigen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op de vragen 7, 8 en 9 aangegeven volgt uit de jurisprudentie dat er sprake kan zijn van strafbaarheid, maar dat dit afhangt van de omstandigheden van het geval. Ik zie dan ook geen reden om de wet aan te passen.
Vernielingen door Israël in Palestijns gebied |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de vernieling door het Israëlische leger van meer dan twintig gebouwen in Palestijns gebied?1
Ja.
Klopt het dat hierdoor meer dan 100 mensen dakloos zijn geworden?
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij de vernielingen ook schade is toegebracht aan hulpprojecten die door de EU en lidstaten zijn gefinancierd, en dat zonnepanelen in beslag zijn genomen die door internationale hulporganisaties waren gedoneerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Volgens opgave van de VN zijn 23 huizen, zes latrines en vijf zonnepanelen vernield. Tien huizen waren door de EU gefinancierd uit humanitaire middelen.
Is het waar dat de getroffen dorpen al lang bewoond werden voordat de Israëlische bezetting in 1967 begon, en dat Israël het betreffende gebied in de jaren ’70 als militair oefenterrein heeft aangewezen, in de wetenschap dat daar Palestijnse burgers wonen?
Ja. Israël betwist overigens dat de Palestijnse boeren het gebied permanent bewoonden op het moment dat de boeren bezwaar maakten tegen het verbod om in het betreffende gebied te wonen.
Deelt u de opvatting van mensenrechtenorganisaties dat de vernielingen een schending vormen van verplichtingen die Israël onder het internationaal recht heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gebied maakt onderdeel uit van Area C in de door Israël bezette gebieden. Israël heeft als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht specifieke verplichtingen tegenover de Palestijnse bevolking en moet bij het bestuur van het gebied de belangen van de lokale bevolking in acht nemen. Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken. Het is aan Israël om aan te tonen dat sprake is van een dergelijke uitzondering. Op basis van de beschikbare informatie lijken deze vernielingen niet onder deze uitzondering te vallen.
Is het waar dat de Israëlische autoriteiten van plan zijn om tien andere Palestijnse dorpen, waarin circa duizend mensen wonen, eveneens te vernielen?2
Ja. In 12 dorpen, waaronder de nu getroffen dorpen, zijn slooporders tegen nog meer huizen uitgevaardigd. Mensenrechtenorganisaties, deels met Nederlandse steun, hebben een spoedprocedure tegen verdere sloop aangespannen.
Heeft u bij de Israëlische autoriteiten geprotesteerd tegen de vernielingen in Palestijns gebied en bent u bereid op Europees niveau aan te dringen op hardere Europese maatregelen, erop gericht de Israëlische autoriteiten te bewegen tot een «fundamental change of policy by Israel with regard to the occupied Palestinian territory, particularly in Area C», zoals genoemd in recente EU-Ministerraadconclusies?3 Zo nee, waarom niet?
De EU heeft zorgen uitgesproken over het besluit. Tevens dringt de EU aan op de ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnse bevolking. Het Kwartet, dus ook de EU, dringt bij Israël aan op transformatieve stappen, die de Palestijnen vertrouwen geven in een fundamentele verbetering.
Het aanvallen van een scheidsrechter door spelers van de voetbalclub Nieuw Sloten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Scheidsrechter aangevallen door spelers Nieuw Sloten»1 en «Duel Nieuw-Sloten gestaakt na wangedrag speler»2? Herinnert u zich het feit dat voetballers van deze voetbalclub zijn veroordeeld vanwege betrokkenheid bij het overlijden van een scheidsrechter?3
Ja.
Is er naar aanleiding van het recente incident aangifte gedaan tegen spelers of andere betrokkenen van de genoemde voetbalclub? Zo ja, wat is de stand van zaken van deze aangifte? Zo nee, op welke gronden kan het Openbaar Ministerie (OM) overwegen over te gaan tot ambtshalve vervolging en wordt dit ook overwogen?
Er is geen aangifte gedaan tegen spelers of andere betrokkenen van de genoemde voetbalclub. De politie heeft op eigen initiatief wel gesproken met de scheidsrechter. De scheidsrechter kiest ervoor om geen aangifte te doen. Het Openbaar Ministerie heeft besloten niet ambtshalve tot vervolging over te gaan, vanwege de ernst van hetgeen dat is voorgevallen, het feit dat de scheidsrechter geen aangifte wenst te doen en het besluit van het bestuur van de voetbalvereniging om het betrokken team uit de competitie te halen.
In hoeverre kan het feit dat er eerder spelers van Nieuw Sloten betrokken waren bij een geweldsincident tegen een scheidsrechter meespelen bij een besluit van het OM om in geval van het recente incident vervolging tegen spelers of de club in te stellen?
Ook deze omstandigheid is onderdeel geweest van de afweging over de vervolging, waarbij uiteindelijk besloten is om niet tot vervolging over te gaan.
Doet de KNVB onderzoek naar spelers van Nieuw Sloten en/of de club? Zo ja, wat is de stand van zaken van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De KNVB doet net als bij andere tuchtzaken onderzoek naar de toedracht van het voorval. Daders worden hierbij gestraft. Het onderzoek is nog niet afgerond. Lopende dit onderzoek zijn op voorhand alle spelers van dit elftal voorlopig uitgesloten van deelname aan wedstrijden.
Daarnaast is de KNVB met de vereniging in gesprek over verdere begeleiding en ondersteuning. Dit om de kans op misdragingen in de toekomst verder te verlagen.
Wat is uw reactie op het feit dat in januari zeker zestien dode potvissen1 en twee gestreepte dolfijnen2 zijn aangespoeld op de kusten van de Noordzee?
Het aantal gestrande potvissen op de Nederlandse, Britse en Duitse kust sinds begin januari 2016 is tot 29 dieren opgelopen. Hoewel een stranding van meerdere dieren op de Noordzeekust wel vaker voorkomt, is dit een zeldzame gebeurtenis.
Wat is uw reactie op recente onderzoeken waaruit blijkt dat het toenemende lawaai onder water in zee, onder meer van havens, olieplatforms, scheepvaart, windmolens en militaire activiteiten, een verstorend effect heeft op walvisachtigen zoals potvissen, orka’s, dolfijnen en bruinvissen?3 4
In de initiële beoordeling van de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee 2012–2020, Deel I (Kamerstuk 33 450, nr. 1) is geconcludeerd dat het onderwatergeluid als gevolg van menselijke activiteiten in de zuidelijke Noordzee aanzienlijk is toegenomen en dat de intensiteit daarvan veel groter is dan die van natuurlijke geluiden.
De effecten van het onderwatergeluid als gevolg van menselijke activiteiten op bijvoorbeeld zeezoogdieren kunnen variëren van kleine, subtiele gedragsverandering, vermijding van gebieden en verminderde gehoorcapaciteit, tot – in extreme gevallen – direct sterven.
Acht u het aannemelijk dat onderwatergeluid de aangespoelde walvisachtigen heeft verstoord en wordt dit meegenomen in het onderzoek naar hun doodsoorzaak? Zo nee, waarom niet?
Ik kan dit niet bevestigen. Potvissen trekken in de winterperiode van het noorden naar het zuiden. Soms komen dieren tijdens de trek terecht in de ondiepere Noordzee, waar de kans op strandingen groot is. Op dit moment is niet bekend waarom de potvissen in de Noordzee terecht zijn gekomen. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn.
De doodsoorzaak bij een stranding van dergelijke grote zeezoogdieren is in het algemeen verstikking onder het eigen gewicht. Door het uitvoeren van pathologisch onderzoek wordt getracht om informatie te krijgen over de mogelijke strandingsoorzaak.
Deelt u de mening dat onderwatergeluid een belangrijke factor vormt in het onderwatermilieu van de Noordzee, onder andere omdat het een van de drukste scheepvaartgebieden ter wereld is en er op grote schaal olie-, gas- en zandwinning plaats vindt? Zo nee, waarom niet?
Onderwatergeluid is een factor in het onderwatermilieu (zie ook het antwoord op vraag 2). De inzet met betrekking tot onderwatergeluid is vooral gericht op het voorkomen van schadelijke effecten op mariene fauna (vooral zeezoogdieren) als gevolg van specifieke activiteiten die impulsgeluid veroorzaken, zoals heien en seismisch onderzoek of sonar. Over de effecten van achtergrondgeluid zoals van scheepvaart is nu nog slechts beperkte kennis beschikbaar.
Deelt u de mening dat onderwatergeluid een onderdeel zou moeten zijn in de monitoring van de milieukwaliteit van de Noordzee? Klopt het dat systematisch meten van onderwatergeluid in de Noordzee echter nog niet plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?5
In de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee deel 2 (KRM-monitoringprogramma, Tweede Kamer vergaderjaar 2014–2015, 33 450 nr. 25) is per milieudoel, waaronder voor onderwatergeluid, het opzetten van monitoring opgenomen. Vanwege het grensoverschrijdend karakter van onderwatergeluid is het alleen zinvol om samen met andere Noordzeelanden te gaan monitoren. Voor impulsief geluid is inmiddels een internationaal register operationeel, en de eerste resultaten worden in de loop van dit jaar geëvalueerd en meegenomen in de Intermediate Assessment 2017 van OSPAR. Voor achtergrondgeluid wordt met andere Noordzeelanden onderzocht of een gezamenlijk monitoringsprogramma georganiseerd kan worden.
In hoeverre wordt onderwatergeluid meegenomen in ontwikkelprogramma’s voor de Noordzee?
Het Rijk stelt met het Noordzeebeleid de kaders voor ruimtelijk gebruik van de Noordzee in relatie tot het mariene ecosysteem. In het programma van maatregelen van de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee, deel 3, (Tweede Kamer vergaderjaar 2014–2015, Bijlage bij Kamerstuk 31 710, nr. 35) zijn voor diverse thema’s, waaronder onderwatergeluid, maatregelen beschreven om de goede milieutoestand te bereiken en/of te behouden.
De belangrijkste beschreven maatregelen met betrekking tot onderwatergeluid op nationaal niveau zijn:
Kunt u aangeven of en in welke mate er in militaire marine oefeningen, zowel in die van Nederland als die van andere EU-lidstaten, rekening gehouden wordt met het verstorende effect ervan op walvissen, aangezien uit onderzoek blijkt dat het effect aanzienlijk is?6 Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van actieve sonar bij militaire oefeningen is gereguleerd in het voorschrift Commando Zeestrijdkrachten MWC 230 «Verantwoord gebruik van actieve sonar». Dit voorschrift heeft als doelstelling schadelijke gevolgen van uitzendingen van onderzeebootbestrijdingssonars op zeezoogdieren te voorkomen of te verminderen. Ook een aantal andere Europese lidstaten hanteert vergelijkbare voorschriften.
Kunt u aangeven welke initiatieven u neemt in EU-verband en Internationale Maritieme Organisatie (IMO)-verband om onderwatergeluid op zee te verminderen? Bent u bereid uw inzet hierop te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is, gedeeld met het Verenigd Koninkrijk, voorzitter van de Europese expertgroep Technical Group on Noise (TG Noise), en is ook één van de trekkers van de OSPAR werkgroep Noise. Ook experts van Nederlandse instituten als TNO dragen hieraan bij.
De IMO heeft in 2014 een niet-verplichtende richtlijn aangenomen (Guidelines for the Reduction of Underwater Noise from Commercial Shipping) die het reduceren van onderwatergeluid door de commerciële scheepvaart tot doel heeft. Deze aanbeveling heeft betrekking op nieuw te bouwen schepen. Nederland heeft bijgedragen aan het opstellen van deze richtlijn.
Concluderend ben ik van mening dat de regering nationaal en internationaal voldoende actie onderneemt om de goede milieutoestand op de Noordzee te bereiken.
Het laten herkansen van toetsen uit het leerlingvolgsysteem in het basisonderwijs |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gesjoemel Cito-test door leraar basisschool»?1
Ja.
Kent u (de resultaten van) het onderzoek naar het aantal leerlingen in het basisonderwijs dat de kans krijgt om een toets uit het leerlingvolgsysteem nogmaals te maken en wat in die gevallen de motivatie is van leraren en/of scholen om dit te doen? Zo nee, bent u bereid om hiernaar onderzoek te laten doen?
Mij zijn geen resultaten van dergelijk onderzoek bekend. Noch bij Cito, noch bij de Inspectie van het Onderwijs (hierna: «Inspectie») zijn signalen binnengekomen van andere scholen die leerlingen de kans geven om leerlingvolgsysteemtoetsen (hierna: lvs-toetsen) opnieuw te maken. Mogelijk is de motivatie van de locatiedirecteur in dit geval dat de inspectie ook de tussenresultaten beoordeelde. Inmiddels is het toezicht op de tussenresultaten van scholen aangepast. De inspectie verbindt geen oordeel meer aan de lvs-toetsresultaten (zie ook het antwoord op vraag2, waardoor hiervan geen prikkel meer uitgaat. Omdat er geen andere signalen zijn en er geen prikkel meer zit in het systeem, zie ik geen reden om nader onderzoek te laten doen.
Deelt u de mening dat sommige leraren, scholen en/of ouders blijkbaar zo’n grote waarde hechten aan de resultaten op toetsen uit het leerlingvolgsysteem dat de situatie waarin leerlingen de toets hebben gemaakt, en die mogelijk van invloed is op het resultaat ervan, niet in ogenschouw (kunnen) worden genomen bij het interpreteren, waarderen en gebruiken van deze resultaten?
Ik deel deze mening. In het bericht gaat het om één locatieleider die de resultaten belangrijker vindt dan het voldoen aan de eisen die gelden ten aanzien van de afname van de toets.
Deelt u de mening dat in dergelijke gevallen gesproken kan worden van een perverse prikkel die uitgaat van het gebruik van toetsresultaten die noch recht doen aan het ontwikkelingsniveau en het ontwikkelingsperspectief van leerlingen, noch aan het professioneel handelen en beoordelingsvermogen van de leraar?
De motieven van de locatieleider ken ik niet. Mogelijk wilde de locatieleider de kinderen meer kansen bieden, maar het is ook mogelijk dat de locatieleider de tussenresultaten positief wilde beïnvloeden. Zoals aangegeven in vraag 1 verbindt de inspectie nu geen oordeel meer aan de tussenresultaten. Voorheen deed de inspectie dit bij een deel van de scholen wel. De inspectie kijkt wel hoe scholen de tussenresultaten gebruiken om zicht te krijgen op de ontwikkeling van de leerlingen.3
Acht u het mogelijk dat er bij leraren en/of scholen die hun leerlingen toetsen uit het leerlingvolgsysteem laten herkansen juist géén sprake is van een situatie waarin wordt «gesjoemeld» en het ontwikkelingsniveau van leerlingen «te hoog» wordt ingeschat, maar van een situatie waarin kinderen de kans krijgen om een reëel beeld te geven van hun kunnen als dat tijdens een eerdere toetsafname, om aannemelijke redenen, niet is gelukt?
Het is mogelijk dat die bedoeling erachter zit. Lvs-toetsen zijn echter primair bedoeld om na te gaan wat leerlingen beheersen en wat nog niet, zodat de leerkracht op basis van de uitkomsten vervolgstappen kan bepalen. Het ligt daarom niet voor de hand om leerlingen een lvs-toets te laten herkansen.
Wat is er naar uw idee voor leraren en/of scholen mogelijk, wenselijk en nodig om te doen in situaties waarin kinderen om aannemelijke redenen een lager resultaat op een toets uit het leerlingvolgsysteem hebben behaald dan mag worden verwacht?
In die gevallen dient de leerkracht te onderzoeken hoe het komt dat het kind niet laat zien wat werd verwacht. Op basis van deze nadere analyse kunnen dan eventuele bijstellingen in het onderwijs worden doorgevoerd. Op deze manier vervult een lvs-toets de formatieve functie zoals bedoeld. Bij een dergelijk gebruik ligt het niet in de rede om een leerling opnieuw een toets te laten maken.
Wat bent u van plan om te gaan doen om de perverse prikkels in de toetscultuur van het basisonderwijs te bestrijden?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Geweld op het werk |
|
John Kerstens (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geweld op werk: elke dag wordt er gebeten en geschopt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat werknemers verbaal of fysiek worden lastiggevallen, bedreigd of aangevallen?
Ja. Het is onacceptabel dat werknemers worden geconfronteerd met agressie van collega’s (interne agressie) of door derden zoals klanten, patiënten, etc. (externe agressie).
Bij fatsoenlijk werk hoort een sociaal veilige omgeving waarin men elkaar respecteert. Vertrouwen en respect zijn belangrijk om gezond, vitaal en met plezier te kunnen (blijven) werken.
Heeft u zicht op de cijfers en de daarmee gepaard gaande (verzuim- en andere) kosten rondom pesten op het werk? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer verstrekken?
Het TNO-rapport Agressie op het werk 2 biedt een overzicht van de cijfers omtrent interne en externe agressie, waaronder pesten. Het rapport baseert zich op de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2014 (TNO en CBS). Het volgende komt naar voren:
En als het gaat om pesten door derden (klanten, leerlingen, patiënten):
De gevolgen voor mensen die te maken hebben met intern pestgedrag zijn vaak groot:
Kunt u toelichten hoe werknemers dit thema bespreekbaar kunnen maken en ook bescherming kunnen vragen binnen een onderneming?
Werknemers die gepest of bedreigd worden, kunnen zich eerst (zo mogelijk) tot de eigen leidinggevende richten. Of anders tot bedrijfsmaatschappelijk werk, de vertrouwenspersoon of mediator binnen het bedrijf of de organisatie.
Iemand die zich gepest voelt, kan zich zo onveilig voelen dat het niet mogelijk (en in dat geval ook niet wenselijk) is het pesten binnen de eigen organisatie aan de orde te stellen. Een vakbond kan dan soelaas bieden.
Werknemers hebben de mogelijkheid om zich via hun ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging met een klacht te wenden tot de Inspectie SZW (ISZW). Ook vakbonden kunnen namens hun leden bij de ISZW een klacht indienen. Klachten die ingediend zijn door een vakbond, ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging neemt de Inspectie altijd in onderzoek. De Inspectie kan controleren of de werkgever een adequaat beleid voert tegen pesten.
De Inspectie spreekt geen oordeel uit over de klacht van een individuele medewerker. Dat is een taak van het College voor de Rechten van de Mens. In het uiterste geval staat voor mensen die gepest worden de weg naar de rechter open.
Staat de arbeidgerelateerde zorg open voor werknemers die bijvoorbeeld gepest of bedreigd worden?
Zoals aangegeven bij vraag 4, kunnen werknemers die gepest of bedreigd worden zich eerst, zo mogelijk, tot de eigen leidinggevende richten of anders tot de vertrouwenspersoon, bedrijfsmaatschappelijk werk, of mediator binnen het bedrijf of de organisatie.
Indien de werknemer psychische of lichamelijke klachten ondervindt als gevolg van het pesten of dreigen, zonder dat er sprake is van verzuim, dan kan deze zich richten tot de bedrijfsarts indien de werkgever hierover met de arbodienstverlener afspraken heeft gemaakt. Indien de werknemer (al) verzuimt dan is er uiterlijk na 6 weken contact met de bedrijfsarts.
Overigens voorziet het binnenkort in de Tweede Kamer te bespreken voorstel tot wijziging van de Arbowet in rechtstreekse toegang tot de bedrijfsarts, indien een werknemer vragen of klachten over zijn gezondheid heeft in verband met het verrichten van arbeid, zonder dat er sprake is van verzuim.
Herinnert u zich het pleidooi om pesten op het werk tegen te gaan?1
Ja. Ik ben in 2012 gestart met een vierjarige campagne om PSA te agenderen en werkgevers en werknemers te bewegen tijdig maatregelen te nemen. Pesten en andere vormen van ongewenst gedrag zoals discriminatie en seksuele intimidatie zijn belangrijke oorzaken van uitval door PSA. Bij pesten en ongewenst gedrag geldt bij uitstek dat voorkomen beter is dan genezen. Naar aanleiding van het pleidooi van de heer Kerstens tijdens het Algemeen Overleg Arbeidsomstandigheden op 31 oktober 2014, heb ik dan ook besloten om de campagne tegen pesten op het werk – dat als onderdeel van het thema ongewenst gedrag in 2016 aan de orde zou komen – met voorrang in 2015 op te pakken.
Kunt u de resultaten van de gesprekken die u heeft gevoerd met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Stichting van de Arbeid ten aanzien van pesten op het werk, zoals toegezegd tijdens het Algemeen overleg van 28 mei 2015, toelichten?
Ik heb uw Kamer toegezegd met de VNG in gesprek te gaan over de werking en de werkingssfeer van de Landelijke Klachtencommissie Ongewenst Gedrag (LKOG). De VNG en ik zijn het gesprek open aangegaan. Open voor veranderingen in de positie van het LKOG wanneer deze toegevoegde waarde hebben voor de slachtoffers van ongewenste omgangsvormen. Op basis van een gezamenlijke verkenning ben ik echter tot de conclusie gekomen dat de voordelen van een uitbreiding van werking en werkingssfeer te onzeker en te gering zijn om te kiezen voor een wijziging in de positie van de LKOG.
De vraag naar uitbreiding van de werking van de LKOG betreft om te beginnen de uitbreiding van de bevoegdheden van de klachtencommissie. In het AO van 28 mei 2015 (Kamerstuk 25 834, nr. 100) kwam naar voren dat een advies van de LKOG door de ontvangende instantie «zo maar naast zich neergelegd zou kunnen worden». Bindende advisering zou de vrijblijvendheid van het advies wegnemen.
Het is goed te beseffen dat decentrale overheden op vrijwillige basis aansluiten bij het LKOG. Dit betekent dat deze overheden kiezen voor een zorgvuldig en objectief onderzoek van klachten door een externe partij. In het verlengde hiervan ligt de bereidheid om de adviezen van de LKOG serieus te nemen. Het ligt niet in de rede dat een organisatie zich op vrijwillige basis aansluit bij de klachtencommissie en betaalt voor de behandeling van de klacht, vervolgens geen oor heeft voor de adviezen van deze commissie. Dit wordt ondersteund door de feiten. Van het aantal klachten dat ingediend wordt bij de LKOG wordt maar een klein deel gegrond verklaard. De uitspraken over de twee gegronde klachten van 2013 en 2014 zijn beide overgenomen. Zowel bij gegronde als bij ongegronde klachten signaleert de LKOG vaak dat er wel wat te verbeteren valt. De LKOG geeft de werkgever hierover advies en dit advies wordt vrijwel wordt vrijwel altijd overgenomen4.
De jaarverslagen van het LKOG laten het volgende beeld zien:
2012
2013
2014
Aantal klachten
5
15
14
Ontvankelijk verklaard
4
11
10
Waarvan gegrond verklaard
21
1
1
Waarvan 1 deels.
De cijfers en bevindingen laten zien dat de adviezen van het LKOG opgevolgd worden en geven geen aanleiding om de uitbreiding van bevoegdheden van het LKOG verder te bezien. Ook vind ik uitbreiding van bevoegdheden van het LKOG niet passen in ons stelsel van instanties waar een werknemer terecht kan met klachten. Hierbij kan gedacht worden aan de Nationale ombudsman en het College voor de Rechten van de mens. Deze instanties geven niet-bindende adviezen. Het is aan het bevoegd gezag overgelaten om de ontvangen adviezen te volgen. In uiterste instantie is het aan de rechtelijke macht om voor partijen bindende uitspraken te doen.
De vraag naar uitbreiding van de werkingssfeer betrof verder de vraag of de rijksoverheid zich aan kan sluiten bij de LKOG. Ik zie hier geen toegevoegde waarde in. Elk ministerie kent (conform de arbocatalogus voor het Rijk) voorzieningen voor opvang, begeleiding en nazorg in geval van ervaren ongewenste omgangsvormen. Hieronder valt ook pesten. Daarbij gaat het om vertrouwenspersonen, als «luisterend oor» en voor onafhankelijk advies, klachtencommissies, almede bedrijfsartsen en bedrijfsmaatschappelijk werkers. Vanwege gewenste deskundigheidsbevordering bestaat sinds een aantal jaren binnen het Rijk het Netwerk van vertrouwenspersonen. Er zijn geen indicaties dat dit geheel aan voorzieningen tekort zou schieten.
Ik heb uw Kamer toegezegd in overleg te treden met de Stichting van de Arbeid (StvdA) over een gezamenlijke aanpak tegen pesten op het werk. De aanpak van pesten op het werk vraagt de inzet van velen: van werknemers, werkgevers, maatschappelijke organisaties, ervaringsdeskundigen, professionals en overheid. Ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. Naast de wettelijke plicht van de werkgever is mijn beleid gericht op agendering, bewustwording en inspectie. De Stichting van de Arbeid faciliteert onder meer de inzet van decentrale partners gericht op betere arbeidsomstandigheden. Zo wordt in het project Diversiteit in bedrijf van de StvdA aandacht besteed aan pesten op grond van o.a. seksuele oriëntatie en gender-identiteit, omdat dit een van de aspecten is waardoor deze groep zich minder geaccepteerd voelt.
De gezamenlijke aanpak van de StvdA en SZW, sluit aan en is aanvullend op de beschikbare kennis en reeds ontwikkelde aanpakken in organisaties en branches. De aanpak richt zich in de eerste plaats op het agenderen van thema, opdat meer werkgevers en werknemers er vervolgens praktisch mee aan de slag kunnen gaan:
Deelt u de mening, gezien het RTL-nieuwsbericht, dat er een concreet vervolg moet komen op de reeds door de rijksoverheid ondernomen acties tegen pesten op het werk? Zo ja, aan welke aanpak denkt u en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Omdat pesten op het werk een taboe is, dat vaak niet wordt herkend en erkend, is het agenderen van het thema – en het doorbreken van het taboe dat niet alleen op school maar ook op het werk wordt gepest – mijns inziens een noodzakelijke eerste stap. Ik heb met sociale partners afgesproken om de komende tijd verder gezamenlijk op te trekken om dit onderwerp nadrukkelijk onder de aandacht te brengen bij werkgevers en werknemers. Ik zal ook in de campagne over ongewenst gedrag in 2016 het onderwerp pesten op het werk adresseren.
Het is evident dat met het agenderen het probleem van pesten op het werk nog niet is opgelost. Daarvoor zijn concrete maatregelen nodig in bedrijven en organisaties. Dan gaat het niet alleen om adequaat ingrijpen als een medewerker door een collega, een leidinggevende of een externe wordt gepest of bedreigd. Maar ook om de inrichting van de arbeidsorganisatie waarin geen of zeer beperkt gelegenheid bestaat voor deze vormen van ongewenst gedrag. En om de toerusting van leidinggevenden, opdat zij in staat zijn een sociaal veilige werkomgeving te bieden aan hun medewerkers, en zelf het goede voorbeeld geven.
Vanwege de zeer ernstige gevolgen voor de slachtoffers, ben ik zeer gemotiveerd om verdere stappen te zetten om pesten op het werk tegen te gaan. Ik ga daarom met sociale partners hierover verder in gesprek. Ik zal de Tweede Kamer voor de zomer 2016 informeren op welke wijze werkgevers en werknemers verder gestimuleerd en gefaciliteerd kunnen worden om tijdig maatregelen te nemen om pesten op het werk effectief tegen te gaan. Daarbij neem ik de mogelijkheid om hiertoe nadere instrumenten te ontwikkelen, nadrukkelijk mee.
Kunt u voorgaande vragen beantwoorden vóór 18 februari aanstaande, zodat deze betrokken kunnen worden bij het Algemeen overleg Arbeidsomstandigheden?
Het Algemeen overleg Arbeidsomstandigheden is verplaatst naar 17 maart.
Het bericht dat de haven Rotterdam verdwijnt als groene omschakeling uitblijft |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel van de universiteit van Wageningen waarin ervoor wordt gewaarschuwd dat het voortbestaan van de Rotterdamse haven onzeker is als groene omschakeling uitblijft?1
Ik onderken het belang van een transitie naar een biobased en circulaire economie, ook in de Rotterdamse haven. Dit belang wordt ook onderkend door de industrie in de haven en het Havenbedrijf Rotterdam. De transitie in het Rotterdamse haven- en industriecomplex is dan ook volop gaande. Zo bezit de haven al het grootste biobased cluster van Europa en is de ambitie van het Havenbedrijf er op gericht om dit verder uit te bouwen tot het grootste biobased cluster ter wereld.
Tegelijkertijd blijven de komende jaren ook fossiele grondstoffen nog belangrijk voor de haven. In de context van een mondiaal speelveld is het daarom van belang om aan een transitie te werken waarin bestaande vitale sectoren efficiënter en duurzamer worden en nieuwe duurzame sectoren een steeds prominenter plek krijgen in de haven. Aan deze transitie wordt hard gewerkt in de Rotterdamse haven. Het Havenbedrijf Rotterdam draagt daar proactief aan bij en het Rijk ondersteunt dit met meerdere programma’s (zie ook antwoord op vraag 6).
Ik heb er daarom vertrouwen in dat de haven van Rotterdam adequaat en proactief inspeelt op de transitie die de komende decennia gaat plaats vinden en zo ook in de toekomst een sterke en vitale haven blijft.
Hoe ziet u de toekomst van de Rotterdamse haven over een periode van ruim 30 jaar?
Het Rotterdamse haven- en industriecomplex heeft een sterke uitgangspositie door de ligging, diversiteit aan activiteiten, kracht van het industriële cluster en efficiënte logistiek. Dat geeft vertrouwen in de toekomst van Mainport Rotterdam. Tegelijkertijd is een proactieve inzet gewenst om de sterke positie van het haven- en industriecomplex te behouden, te versterken en te vernieuwen.
De komende decennia lijkt zich een transitie van een lineaire, fossiele economie naar een circulaire, duurzame economie te ontvouwen. Dat biedt kansen voor het haven- en industriecomplex. Samen met diverse stakeholders, waaronder het Havenbedrijf Rotterdam en het bedrijfsleven, onderschrijft het Ministerie van IenM de Havenvisie 2030. In de Havenvisie 2030 is al onderkend dat het haven- en industriecomplex van Rotterdam een transitie zal ondergaan, waarbij bestaande vitale sectoren efficiënter worden en nieuwe duurzame sectoren een steeds prominentere plek krijgen in de haven. Dit gaat echter niet vanzelf. Het zal een inspanning vergen van alle betrokken partijen.
Welk aandeel heeft het Havenbedrijf in de nationale en internationale vergroeningsdoelen zoals CO2-reductie en hernieuwbare energie?
In de Rotterdamse haven is een groot energie-intensief petrochemie- en energiecomplex gevestigd. Deze grote industriële bedrijven vallen onder het emissieplafond voor de industrie in het CO2 emissiehandelssysteem. Het is de ambitie van het Havenbedrijf Rotterdam dat het petrochemie- en energiecomplex in 2030 het grootste, meest moderne en meest duurzame petrochemie- en energiecomplex van Europa is.
De geografische dichtheid en schaalgrootte van de energie-intensieve industrie biedt kansen voor efficiënte grootschalige oplossingen. Daarbij zijn drie aanvullende maatregelen voor CO2-reductie te onderscheiden:
energie-efficiëntie;
duurzame energie;
CO2-afvang en -opslag.
Het Havenbedrijf Rotterdam wil waar mogelijk de energietransitie versnellen door het faciliteren en stimuleren van partijen, het aanjagen van innovatie, en het investeren in de juiste infrastructuren.
Een van de te ontwikkelen infrastructuren betreft de realisatie van het Deltaplan Energie infrastructuur. Het haven- en industriecomplex in Rotterdam produceert een grote hoeveelheid restwarmte. Benutting van deze havenwarmte kan een energiebesparing van 20 petajoule bij de industrie en in de bebouwde omgeving opleveren. Hiermee draagt Rotterdam bij aan de doelstellingen van het Energieakkoord van de Sociaal Economische Raad met als doelstelling 100 PJ extra energiebesparing in 2020. Als de doelstelling van 20 PJ van Rotterdam voor 2020 wordt gerealiseerd dan is dat 20% van de nationale ambitie in 2020.
Daarnaast is relevant in dit verband dat op dit moment voor 200 Megawatt (MW) aan windturbines in het havengebied staat. Dat is meer dan 10% van alle windenergie in Nederland.
In bijlage 12 treft u meer voorbeelden aan van concrete duurzame ontwikkelingen en projecten in de Haven van Rotterdam.
Hoe gaat de Staat, als aandeelhouder, ervoor zorgen dat het Havenbedrijf groener wordt?
De Staat houdt 29,17% van de aandelen in het Havenbedrijf Rotterdam. De overige aandelen worden gehouden door de gemeente Rotterdam. De Staat als aandeelhouder geeft overeenkomstig de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2013 invulling aan haar aandeelhouderschap. In zowel de Havenvisie 2030 als de ondernemingsstrategie van het Havenbedrijf Rotterdam nemen vergroening en verduurzaming van het havencomplex een prominente plaats in.
Kunt u aangeven op welke wijze de werkgelegenheid in deze transitie meegenomen kan worden, bijvoorbeeld door te investeren in om- en bijscholing?
Het is van belang om in de gaande transitie de huidige werkgelegenheid te behouden en waar mogelijk te versterken. Momenteel werken er ca. 90.000 mensen in de haven (direct). Samen met de havenondernemersvereniging Deltalinqs, gemeente Rotterdam en kennisinstellingen werkt het Havenbedrijf Rotterdam aan de profilering van de haven als interessante sector voor (wetenschappelijk) onderzoek, stages en banen. Daarbij is er ook aandacht voor wat de nieuwe activiteiten in de haven vragen aan kennis, opleidingen, training en arbeid.
Deelt u de mening dat de Rotterdamse haven nu moet investeren in omschakeling naar biobased chemie? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om deze omschakeling te bewerkstellingen?
Ja.
Zoals in de Kamerbrief over het concurrentievermogen van de Nederlandse chemische industrie3 staat onderschrijft het kabinet het belang van een transitie
van de chemische industrie naar een biobased en circulaire economie en ondersteunt deze onder meer via de programma’s Groene Groei, Biobased Economy, Van Afval Naar Grondstof (VANG) en het kunststof ketenakkoord. Tijdens het EU-voorzitterschap wil Nederland een Europese Green Deal afsluiten (North Sea Roundabout) waarmee belemmeringen voor de circulaire economie in Noordwest-Europa moeten worden weggenomen. Een concreet initiatief naar aanleiding van de ronde tafels met de chemiesector betreft versterken van de geïntegreerde chemieclusters in Nederland. In dat kader is ook in Rotterdam in november 2015 door bedrijfsleven en overheden gestart met een traject ter versterking van het chemie-, raffinage- en utiliteitencluster. Onder leiding van Rein Willems4 zal dit in maart 2016 resulteren in een overkoepelende visie en een actieplan om het cluster in de Mainport te behouden, versterken en vernieuwen. De transitie naar een duurzaam industriecluster is een belangrijk onderdeel in dit traject.
In de Kamerbrief van 27 januari jl. over biomassa op weg naar 20305, geeft de Minister van Economische Zaken verder aan dat het kabinet inzet op marktprikkels, stimulerende regelgeving, innovatie, vergroening via handel en investeringen en op Green Deals, platforms en ronde tafels over het ontwikkelen van de vraag naar duurzame biomassa.
Hoe gaan andere havens in Europa om met de omschakeling naar vergroening?
In de meeste andere grote Europese havens wordt ingezet op een transitie naar circulaire economie en biobased economie (zie ook antwoord 8). Hierbij kan Rotterdam worden gezien als een koploper met een goede uitgangspositie. De haven van Rotterdam kent één van de grootste petrochemische clusters ter wereld, beschikt over een grote hoeveelheid agrobulk en grootschalige groene en grijze energieopwekking. Dat betekent dat in Rotterdam goede biobased cross overs mogelijk zijn. De geografische dichtheid en schaalgrootte van de energie-intensieve industrie biedt daarnaast kansen voor efficiënte grootschalige oplossingen, zoals de eerder aangehaalde benutting van restwarmte.
Binnen Nederland hebben ook de andere zeehavens vergroening prominent in hun havenvisies staan. Ik vind het van belang dat zeehavens op dit gebied kennis uitwisselen en leren van elkaars ervaringen. In het kader van het werkprogramma zeehavens, dat ik in 2014 samen met de Minister van EZ met de zeehavenbeheerders en het zeehavenbedrijfsleven ben overeengekomen, wordt daarom ook op het gebied van vergroening samengewerkt. Zo zijn acties geformuleerd op het gebied van biobased ports en wordt door de havens gezamenlijk een actieplan energie opgesteld.
Naast de industriële functie heeft Rotterdam een belangrijke logistieke functie.
Ten aanzien van de zeescheepvaart hanteert het Havenbedrijf Rotterdam al enige jaren de Environmental Ship Index (ESI). De ESI is ontwikkeld en voor het eerst toegepast in Rotterdam. Inmiddels wordt de ESI-index mondiaal in ongeveer 40 havens toegepast als basis voor financiële beloning van schonere schepen. Ook is het havenbedrijf van Rotterdam één van de koplopers waar het gaat om de inzameling van scheepsafval. Zo is, als actie binnen de Green Deal Scheepsafvalketen, afgesproken dat in de havens van Rotterdam en Amsterdam schoon plastic scheepsafval onbeperkt gratis door zeeschepen kan worden afgegeven.
Zijn er havens in Europa die voorloper zijn als het gaat om de omschakeling naar biobased chemie? Zo ja, welke havens zijn dat en kan de Rotterdamse haven die kennis en ervaring gebruiken?
Vrijwel alle grote Europese havens zetten in op groene chemie of biobased economy. Voorbeeld uit de directe omgeving is Bioport Europe van de samenwerkende havens Gent en Terneuzen. Ze ontwikkelen biobrandstoffen op basis van restafval zoals stro, algen, maïskolven, en voor de op biochemische processen gestuurde productie van onder meer cosmetica en plastics. Antwerpen herontwikkelt een petroleumhaven aan de zuidkant van de stad tot een hoogwaardig watergebonden terrein, BlueGate. Hamburg wil onder de noemer Greenport een balans vinden tussen efficiënt transport en duurzame havenactiviteiten. Het Rotterdamse Havenbedrijf gaat uit van een integraal concept en is hierin zelf koploper. Op Maasvlakte II is een Plug & Play terrein gereserveerd voor de vestiging van biobased industrie. De nutsbedrijven E.ON, Evides Industriewater, Stedin en Vopak bieden vanuit hun bestaande assets alle benodigde industriële utilities aan, zoals elektriciteit, afvalwaterfiltering, tankopslag en infrastructuur. Bedrijven die zich daar vestigen, hoeven daarom zelf niet te investeren in de aanleg van nutsvoorzieningen en de benodigde industriële infrastructuur, zodat hun investeringskosten (capex) lager zijn dan elders.
Zoals in antwoord 7 aangegeven worden binnen het werkprogramma zeehavens kennis en ervaringen uitgewisseld over onder andere biobased economy tussen de Nederlandse zeehavens. Maar ook internationaal vindt uitwisseling plaats via bijvoorbeeld de European Sea Ports Organisation (ESPO) en het jaarlijkse Greenport Congres. Tenslotte vindt ook bilateraal tussen havens uitwisseling plaats over onder andere vergroening, zoals vorig jaar bijvoorbeeld tussen de haven van Rotterdam en de haven van Göteborg.
Het bericht dat welke bestuurders omwonend zijn wordt meegewogen bij plannen voor asielzoekerscentra |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bestuurder in buurt telt mee bij AZC-plan»?1
Ja.
Klopt het dat voorafgaand aan het besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) om niet te verzoeken om de Julianakazerne in gebruik te mogen nemen, het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) heeft geïnventariseerd welke bestuurders aldaar in de buurt wonen? Zo nee, hoe verklaart u dan de e-mail van een topambtenaar van het de RVB in bezit van het AD waaruit dit blijkt?
Door het Rijksvastgoedbedrijf is het initiatief genomen om de belanghebbenden in de buurt van de Prinses Julianakazerne in beeld te brengen, waarbij niet gedifferentieerd is naar aard en functie en evenmin naar aard van de organisatie, vereniging, bedrijf of wat dan ook. Het gaat om partijen en personen in relatie tot een (mogelijke) bestemmingswijziging door de gemeente, noodzakelijk voor ander gebruik van het object.
Het taalgebruik uit de e-mail, zoals gemeld in het Algemeen Dagblad, wekt de suggestie dat de aanwezigheid van bestuurders verschil kan maken. Dat kan en mag niet het geval zijn. Uit het feitelijk handelen van het Rijksvastgoedbedrijf blijkt ook dat dit niet het geval is: de Prinses Julianakazerne is aan het COA aangeboden ter huisvesting van asielzoekers en daarna aan de gemeente ter huisvesting van statushouders.
Het komt overigens vaker voor dat het Rijksvastgoedbedrijf zgn. omgevingsanalyses uitvoert bij een bestemmingsplanwijziging ten behoeve van de verkoop of tijdelijke transformatie en beperking van de leegstand, en daarbij ook in beeld brengt welke belanghebbenden een rol kunnen gaan spelen. Naast de Prinses Julianakazerne zijn andere voorbeelden: het voormalig pand van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de bouwlocatie Valkenburg, de koepelgevangenis in Haarlem en de Bijlmerbajes.
Het accent van de reikwijdte van een omgevingsanalyse kan wisselen. Zo worden commerciële analyses uitgevoerd waarbij gekeken wordt naar potentieel geïnteresseerden bij een bepaalde (toekomstige) bestemming evenals draagvlakanalyses waarbij in beeld wordt gebracht welke belanghebbenden invloed kunnen hebben op bijvoorbeeld bestemmingsplanwijzigingen ten behoeve van de verkoop of tijdelijke transformatie/verhuur en beperking van de leegstand.
Het COA maakt geen gebruik van een «omgevingsanalyse» dan wel «sociale kaart».
Bent u van mening dat de belangen van omwonende bestuurders groter of anders zijn dan de belangen van andere omwonenden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat maakt precies deel uit van een «omgevingsanalyse» van het RVB en wat zijn doorslaggevende factoren voor het al dan niet overgaan tot plannen voor asielzoekerscentra (AZC’s) of noodopvanglocaties?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat het COA de gemeente Den Haag alsnog verzoeken om de ingebruikname van de Julianakazerne voor de opvang van asielzoekers? Zo nee, wat zijn de argumenten om dit niet te doen?
COA en gemeente Den Haag hebben eind augustus 2015 overlegd over diverse mogelijke opvanglocaties in Den Haag. Hierbij zijn verschillende locaties besproken, waaronder het voormalig Ministerie van SZW en de Prinses Julianakazerne. Op basis van dit overleg heeft het COA de gemeente Den Haag het formele verzoek gedaan om op de locatie van het voormalig Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid noodopvang te realiseren tot 1 januari 2016. De gemeente Den Haag heeft hiermee ingestemd. Recentelijk hebben het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente Den Haag overeenstemming bereikt over de huisvesting van statushouders in het voormalig SZW-gebouw.
Inmiddels is het, in het kader van de verkoop van de kazerne, sinds 10 december 2015 mogelijk voor geïnteresseerden zich aan te melden voor de voorselectie van de verkoop door een biedboek te bestellen.
Waarom bent u in uw antwoorden op eerdere vragen niet ingegaan op de vraag of u bereid bent het COA aan te sporen een verzoek te doen om de Julianakazerne in gebruik te nemen?2 Kunt u op deze vraag alsnog antwoord geven?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht “Europese Commissie voorspelt economische groei voor Oekraïne op basis van gedateerd onderzoek” |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Europese Commissie voorspelt economische groei voor Oekraïne op basis van gedateerd onderzoek»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de resultaten van de onderzoeken van Ecorys en de Duitse adviesgroep Oekraïne niet langer houdbaar zijn gezien nieuwe realiteit in het land sinds de burgeroorlog die in 2013 in uitbrak? Indien neen, waarom niet?2 3
Deelt u de mening van DG-Trade dat er «een verse analyse» nodig is van de (economische) gevolgen van het akkoord «om een actueel en volledig beeld te krijgen van de algehele impact van het verdrag»? Indien neen, waarom niet?4
Heeft u er begrip voor dat diverse denktanks aangeven anno nu geen impactstudie uit te kunnen voeren vanwege de economische en geopolitieke instabiliteit? Indien neen, waarom niet?5
Hoe oordeelt u over het feit dat Ecorys hier geen probleem in zag?6
Welke gevolgen heeft het feit dat er geen actuele studie gedaan is naar de (economische) gevolgen van het akkoord voor het kabinetsstandpunt dat het akkoord bijdraagt aan een gezonde economie in Oekraïne?7
Kunt u verklaren waarom de Europese Commissie besloten heeft om nieuw onderzoek naar de (economische) gevolgen van het akkoord voor Oekraïne stop te zetten?8
Hoe oordeelt u over de waarschuwing dat er mogelijk negatieve economische effecten voor de Oost-Oekraïense industrie zouden zijn als gevolg van het associatieakkoord, in het bijzonder wanneer het de kolenmijnen betreft?9
Kunt u ingaan op de bezwaren die gemaakt worden jegens het akkoord in het artikel «EU-associatieakkoord verdeelt Oekraïne», waarin onder meer gesteld wordt dat de Oekraïense bevolking verdeeld is over het akkoord, en dat het akkoord met name gunstig is voor het Europese bedrijfsleven, terwijl veel Oekraïense ondernemers weggeconcurreerd dreigen te worden? Indien neen, kunt u de reden daarvan vermelden?10
De regering en de bevolking van Oekraïne hebben zelf gekozen voor het aangaan van het associatieakkoord met de EU. Dit was een soevereine keuze. De Oekraïense regering heeft het associatieakkoord richtinggevend verklaard voor de toekomst. Een recente opiniepeiling laat zien dat een meerderheid van de Oekraïense bevolking voorstander is van verdere samenwerking met de EU (bron: Rating group, november 2015).
Door het associatieakkoord zullen Oekraïense bedrijven hun productie in lijn moeten brengen met EU-normen. Deze aanpassingen zullen inspanning van de kant van het Oekraïense bedrijfsleven vergen. Daarom is in het associatieakkoord ook afgesproken dat de handelsmaatregelen geleidelijk worden ingevoerd gedurende een periode van tien jaar. Ook heeft de EU een faciliteit opgezet om specifiek het MKB te ondersteunen in de overgang naar een nieuwe marktsituatie.
Klopt het dat de Oekraïense bevolking als gevolg van het akkoord meer geld zal moeten gaan betalen voor energie, software en medicijnen? Kunt u uw antwoord onderbouwen?11
De precieze gevolgen voor deze sectoren zullen mede afhangen van de hervormingen en investeringen in institutionele verbeteringen die Oekraïne moet doorvoeren. Daarnaast spelen andere factoren buiten het verdrag een rol.
Het effect op de energieprijzen hangt vooral af van factoren buiten het verdrag, zoals de lopende hervormingen in de energiesector. Het associatieakkoord bevat afspraken over de wijze waarop de prijzen berekend zullen worden en dat dubbele prijsstelling en het opleggen van douanerechten en kwantitatieve beperkingen bij in- en uitvoer verboden zijn. Beperkingen op de doorvoer van energie is verboden, net als ongeoorloofde toe-eigening en onderbreking van levering van energiegoederen. Als lid van de Energie Community Treaty (EnCT) heeft Oekraïne zich al eerder verplicht om relevante EU-wetgeving op het gebied van elektriciteit en gas over te nemen.
In het associatieakkoord bevestigen Oekraïne en de EU hun bestaande internationale verplichtingen met betrekking tot intellectueel eigendom, ook op het gebied van software. Er zijn bepalingen opgenomen inzake het auteursrecht die de TRIPS overeenkomst aanvullen en die betrekking hebben op de handhaving van intellectuele eigendomsrechten volgens de interne regels van de EU.
In het associatieakkoord bevestigen de EU en Oekraïne expliciet het belang van de Doha Verklaring over TRIPS en Public Health, waarin door de WTO-leden een nadere interpretatie van de TRIPS-overeenkomst is overeengekomen om betere toegang tot betaalbare geneesmiddelen te garanderen, onder andere door de mogelijkheid een dwanglicentie af te geven voor de productie van generieke medicijnen als dat nodig is voor de volksgezondheid. De WTO heeft in haar Besluit van 30 augustus 2003 de mogelijkheid vastgelegd dat een land dat geen of onvoldoende eigen productiecapaciteit heeft om medicijnen onder dwanglicentie te produceren, in staat moet worden gesteld elders geschikte leveranciers te vinden. Het associatieakkoord bepaalt dat de partijen bij zullen dragen aan de implementatie van dit WTO-Besluit.
Radicalisering van jonge kinderen |
|
Pieter Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat door het strafbaar stellen van verheerlijking van terroristisch geweld er effectiever opgetreden kan worden tegen ronselaars die het hebben gemunt op jongeren?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens hiertoe de wet aan te passen?
Ik heb u toegezegd te onderzoeken of het mogelijk is om het verheerlijken van geweld strafbaar te stellen.
Binnen de huidige wetgeving is het mogelijk om op te treden wanneer uitingen geschieden in een context van opruiing tot geweld en het aanzetten tot haat jegens andere bevolkingsgroepen. Daarvoor is het niet noodzakelijk om het strafrecht uit te breiden.
Wilt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg integratieonderwerpen voorzien op 10 februari 2016?
Vanwege het verplaatsen van dit Algemeen Overleg is de gebruikelijke termijn voor beantwoording van deze Kamervragen aangehouden.
Stremmingen op de Afsluitdijk |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Aukje de Vries (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de verkeersproblemen met de bruggen van de Afsluitdijk?1
Ja.
Kunt u de Kamer een overzicht verschaffen van de hoeveelheid storingen aan de bruggen van de Afsluitdijk en de naar aanleiding daarvan genomen maatregelen?
Bij storingen kan een onderscheid worden gemaakt naar de ernst van de storingen. Niet alle storingen veroorzaken hinder voor het (vaar)wegverkeer.
Aan de draaibruggen bij Kornwerderzand (ook wel genoemd het Lorentzsluizencomplex) hebben in de periode 1 januari 2014 tot en met 16 februari 2016 18 storingen tot een stremming van wegverkeer en/of scheepvaart geleid.
Aan de draaibruggen bij Den Oever (ook wel genoemd het Stevinsluizencomplex) hebben in de periode 1 januari 2014 tot en met 16 februari 2016 13 storingen tot een stremming van wegverkeer en/of scheepvaart geleid.
De storingen zijn divers qua aard en omvang. Zo zijn er storingen voorgekomen aan bijvoorbeeld de slagbomen, de camera’s of stopseinen. Sommige storingen worden veroorzaakt door aanrijdingen of aanvaringen. In geval van storingen worden eerst maatregelen genomen om een veilige situatie te creëren. Vervolgens worden maatregelen genomen om het (vaar)wegverkeer weer op gang te brengen, als dat gestremd was. Tenslotte wordt de oorzaak van de storing opgelost. Op deze manier probeert Rijkswaterstaat de hinder zoveel mogelijk te beperken. Verder wordt regulier beheer en onderhoud uitgevoerd gericht op het voorkomen van verstoringen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Welke acties onderneemt u om nieuwe storingen de komende periode zo veel mogelijk te voorkomen? Indien de storingen toch voorkomen, hoe zorgt u er dan voor dat deze zo kort mogelijk van duur zijn?
Het afgelopen jaar is er groot onderhoud gepleegd aan de bruggen bij Den Oever en Kornwerderzand. Het betrof toen conserveringswerkzaamheden aan de stalen constructie, het aanbrengen van een nieuwe slijtlaag (asfalt), alsmede het repareren van een aantal scheuren in het rijdek (stalen dek onder het asfalt).
Ook voor de komende periode is er groot onderhoud gepland. Hierbij wordt het complete bedienings- en besturingssysteem van de bruggen en scheepvaartsluizen vervangen. Deze werkzaamheden zijn gericht op het terugdringen van het aantal storingen.
De werkzaamheden vinden bij Kornwerderzand plaats van 21 maart 2016 tot en met 1 mei 2016. Voor Den Oever staan deze werkzaamheden gepland van 5 september tot 16 oktober 2016.
Vooruitlopend op het geplande groot onderhoud is Rijkswaterstaat gestart met extra inspecties van kritische onderdelen, om storingen te voorkomen. Ook zijn er maatregelen in gang gezet om de hersteltijd van storingen te verkorten. Vanaf 17 februari is er 24/7 een monteur aanwezig. Voorts zijn er op strategische plekken in het wegennetwerk naar de Afsluitdijk tekstkarren geplaatst waarop informatie over stremmingen snel beschikbaar kan worden gesteld. Tenslotte wordt momenteel op basis van een risicoanalyse onderzocht of nog verdere maatregelen kunnen worden ingevoerd.
Wat waren de oorzaken van de grote storingen aan de brug, die ontstonden op 30 januari 2016? In hoeverre houden deze enig verband met de ouderdom van de brug? Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de problemen met de (oude) brug bij Kornwerderzand en die bij de (nieuwe) Botlekbrug?
Tijdens het draaien van de bruggen zijn besturingskabels tussen de loopwielen van de brug gekomen. De kabels bleken te zijn losgeraakt. Doordat de kabels tussen de loopwielen kwamen, is er met grote kracht aan de kabels getrokken, wat leidde tot forse schade aan de bekabeling (o.a. draadbreuk) en in de schakelkast. Dit heeft geleid tot langdurige stremming van weg en vaarweg.
Deze specifieke storing houdt geen verband met de ouderdom van de brug, maar de overige storingen hebben veelal te maken met ouderdom van het besturings- en bedieningssysteem dat binnenkort vervangen wordt.
Bij de Botlekburg was ook sprake van storingen aan het besturings- en bedieningssysteem. In die zin is de aard van storingen vergelijkbaar. Verschil is dat het daar gaat om opstartproblemen van een nieuwe brug, terwijl het bij de Afsluitdijk juist gaat om ouderdom van die systemen.
Waarom duurt het meerdere uren om de brug gedeeltelijk te herstellen en zelfs meerdere dagen om het defect volledig te herstellen? Is het mogelijk bij nieuwe storingen, sneller tot herstel over te gaan?
Het hangt van de aard van de storing af, hoe lang het duurt deze te herstellen. Daarbij kan nog een onderscheid worden gemaakt tussen «functioneel herstel» en volledig (duurzaam) herstel. Functioneel herstel kan provisorisch van aard zijn, waarbij een brug wel weer gebruikt kan worden. Het volledige herstel kan langer duren.
Bij de calamiteit op 30 januari 2016 was het wegverkeer gestremd van 12.00 uur tot 15.30 uur. De schade aan de kabels was van dien aard dat alleen via handbediening één van de bruggen weer voor het verkeer beschikbaar kon worden gemaakt. Ook duurde het langer dan gewenst voordat er een monteur ter plekke was.
Vanwege de grote schade aan de kabels en schakelkast, het niet voorradig hebben van dergelijk reservematerieel en de noodzaak om verschillende testen uit te voeren kon de tweede brug pas op dinsdag 2 februari weer vrij gegeven worden aan het verkeer.
Inmiddels zijn maatregelen in gang gezet om de hersteltijd bij storingen te verkorten. Zie ook het antwoord op vraag 3.
In hoeverre is er sprake van uitstel van noodzakelijk onderhoud aan de brug vooruitlopend op de aanpak van de Afsluitdijk die mede zorgt voor de storingen?
Het onderhoud aan de bruggen in de Afsluitdijk is niet uitgesteld in verband met het project Afsluitdijk. De planning van dit groot onderhoud aan de bruggen volgt zijn eigen spoor. Het Project Afsluitdijk is ingegeven door een waterveiligheids- en een waterbeheeropgave. Groot onderhoud van bruggen en scheepvaartsluizen maakt geen onderdeel uit van dit project.
Hoe lost de aanpak van de Afsluitdijk de problemen van de storingen op? Wat is het tijdpad van de aanpak? Hoe wordt gedurende de werkzaamheden voor de aanpak van de Afsluitdijk de hinder voor autoverkeer en scheepvaart zoveel mogelijk voorkomen? Wat is de norm van het afgesloten mogen zijn van dit soort cruciale vervoersverbindingen?
Vooruitlopend op het Project Afsluitdijk zal er groot onderhoud plaats vinden aan de bruggen en scheepvaartsluizen, zie ook antwoord op vraag 3.
Rijkswaterstaat streeft er altijd naar om de hinder van werkzaamheden aan de bruggen en scheepvaartsluizen voor het weg- en scheepvaartverkeer te minimaliseren. Voorafgaand aan werkzaamheden die toch hinder gaan opleveren, wordt altijd gesproken met relevante partijen. Dat geldt zowel voor het aankomend groot onderhoud, als voor het project Afsluitdijk.
Voor werkzaamheden van 21 maart t/m 1 mei zijn afspraken gemaakt over de hinderperiode en de duur daarvan.
Voor de hinder als gevolg van het project Afsluitdijk heb ik uw Kamer ook eerder geïnformeerd (TK 2014–2015, nr. 1361). Het gaat om maximaal 10 weekeindafsluitingen voor het wegverkeer verdeeld over 5 jaar. Het scheepvaartverkeer zal bij Den Oever maximaal 3 maanden gestremd zijn, en bij Kornwerderzand maximaal 1 maand.
Het gebruik van roofvogels tegen drones |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoe voorkom je aanslagen met drones, met een roofvogel?», waaruit blijkt dat de politie test of roofvogels kunnen worden ingezet om drones uit de lucht te halen?1
Ja.
Hoeveel roofvogels zijn er in de testfase gebruikt worden en wat voor verwondingen hebben zij hierbij oplopen? Zo nee, waarom niet?
De politie traint met enkele roofvogels. Geen van deze roofvogels heeft verwondingen opgelopen bij de training.
Op grond waarvan zal worden besloten of roofvogels geschikt zijn om in te zetten en welke rol heeft dierenwelzijn hierin? Deelt u de mening dat dierenwelzijn hierin een beslissende rol hoort te hebben? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment bekijkt de politie verschillende scenario’s om misbruik met drones tegen te gaan. Bij deze scenario’s worden de risico’s meegewogen. De inzet van roofvogels is hierbij één optie en bevindt zich nu in de testfase. In deze testfase worden aspecten meegenomen als opportuniteit (is het een bruikbaar middel in de voorliggende casus) en dierenwelzijn. De afweging tussen de verschillende aspecten zal uit de testfase volgen.
In hoeverre is er sprake van aangebonden huisvesting, dwang tijdens training en handopfok van de roofvogels? Deelt u de mening dat deze vormen van huisvesting en training niet diervriendelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals voor alle gehouden dieren gelden ook voor deze vogels de algemene huisvestings- en verzorgingsnormen van het Besluit houders van dieren. De roofvogels hebben de beschikking over ruime hokken waarin ze zowel beschut als zonnig kunnen zitten. Ze zijn eigendom van de valkeniers. De valkeniers zijn verantwoordelijk voor de verzorging en huisvesting. De vogels zijn op natuurlijke wijze door het ouderpaar grootgebracht en vervolgens getraind door de valkeniers. De training omvat geen dwang, maar is gebaseerd op verleiding. De roofvogels trainen dagelijks in de vrije vlucht en staan onder controle van een gespecialiseerde dierenarts.
Zijn er specifieke wettelijke normen voor huisvesting en verzorging die het welzijn van deze vogels garanderen, aangezien roofvogels veel ruimte nodig hebben om hun natuurlijke gedrag te kunnen ontplooien? Zo nee, deelt u de mening dat het onwenselijk is om roofvogels in te zetten in de bestrijding van drones?
Zie antwoord vraag 4.
Radicalisering van jonge kinderen |
|
Pieter Heerma (CDA), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat kinderen uit moslimgezinnen in Den Haag op steeds jongere leeftijd radicale ideeën hebben en dat dit op steeds meer scholen wordt gesignaleerd? 1
Ja.
Zo ja, herkent u de signalen dat kinderen van 9 en 10 al vatbaar zijn voor radicale ideeën en kunt u aangeven in hoeverre hier sprake is van een landelijk trend? Zijn er landelijke cijfers bekend over aantallen kinderen met radicale ideeën?
Het is mij bekend dat kinderen op school soms controversiële uitspraken doen. Deze duiden zelden op een radicaliseringproces. Vaak betreft het stoerdoenerij, spiegelen van uitingen van vrienden of uit de thuissituatie. Het is aan docenten om hier vaardig mee om te springen en het gesprek met de leerling aan te gaan. Om docenten te helpen bij het maken van de inschatting of er sprake is van een zorgelijke ontwikkeling in het gedrag van de leerling, is de handreiking2 «Puberaal, lastig of radicaliserend» ontwikkeld.3 Indien nodig of gewenst kunnen scholen vervolgens hulp inschakelen via Stichting School en Veiligheid of de gemeente. Van dit soort incidenten wordt geen registratie bijgehouden.
Deelt u de mening dat radicale ideeën bij jonge kinderen een potentieel groot gevaar vormen voor de samenleving en dat het de taak van ouders en scholen is om kinderen weerbaar te maken tegen anti-westerse indoctrinatie? Zo nee, waarom niet?
Welke maatregelen gaat u nemen om scholen hierbij te ondersteunen, ook waar het gaat om signalering van radicalisering?
Op welke wijze kan het actiever uitdragen van de kernwaarden van de Nederlandse samenleving een bijdrage leveren aan het weerbaarder maken van kinderen en jongeren tegen anti-westerse indoctrinatie? Op welke wijze wilt u het uitdragen van deze kernwaarden bevorderen?
Om mee te kunnen komen in onze samenleving is kunnen omgaan met diversiteit en weet hebben van de codes en ongeschreven regels die hier gelden onontbeerlijk. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat iedereen, ook kinderen, leert hoe de samenleving werkt. Dit is om binding aan de samenleving te bewerkstelligen, om vervreemding te voorkomen en jongeren weerbaar te maken tegen indoctrinatie van welke vorm dan ook. Op verschillende manieren wordt reeds ingezet om jongeren via het onderwijs maatschappelijke codes mee te geven, bijvoorbeeld vanuit mijn Agenda Integratie.4 Ook burgerschapsvorming in het onderwijs draagt bij aan de voorbereiding van jongeren op hun deelname aan de samenleving. Onlangs is uw Kamer geïnformeerd over het advies van het platform Onderwijs 2032 over een toekomstig curriculum voor het primair en voortgezet onderwijs. Hierin wordt een prominentere positie voor burgerschapsonderwijs in het kerncurriculum geadviseerd.5 Het advies van het platform zal de basis vormen voor een vernieuwd curriculum in het primair en voortgezet onderwijs. Een ontwerpteam zal hiertoe een nieuw kerncurriculum ontwerpen, dat naar verwachting eind 2016 wordt afgerond. Burgerschap zal hiervan een belangrijk onderdeel vormen.
Ook met de motie Van Dam werkt het kabinet uit hoe het uit- en overdragen van gedeelde waarden en het versterken van de onderlinge verbondenheid in de samenleving in het beleid kunnen worden opgenomen dan wel versterkt.6 Daar wordt nu uitvoering aangegeven onder leiding van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Momenteel doet het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) onderzoek naar de gedeelde waarden in de Nederlandse samenleving. Het onderzoeksrapport wordt begin maart verwacht. Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal ik een reactie geven op het rapport van SCP en zullen we de Kamer informeren over de vervolgstappen die we nemen om te komen tot de uiteindelijke kabinetsreactie die volgt voor de zomer van 2016.
Wilt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg integratieonderwerpen voorzien op 10 februari 2015?
Vanwege het verplaatsen van dit Algemeen Overleg is de gebruikelijke termijn voor beantwoording van deze Kamervragen aangehouden.
Het bericht van Europol over minstens 10 duizend vermiste vluchtelingenkinderen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Europol over minstens 10 duizend vermiste vluchtelingenkinderen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het de verantwoordelijkheid is van Europese overheden om te voorkomen dat deze vluchtelingenkinderen in handen komen van drugsbendes en andere criminele groepen die de minderjarigen misbruiken als sekswerker of slaaf?
Europese overheden hebben een verantwoordelijkheid om te voorkomen dat vluchtelingenkinderen in handen komen van georganiseerde criminele organisaties.
Bent u van mening dat er voldoende gebeurt om de ruim kwart miljoen minderjarige vluchtelingen die in 2015 Europa binnen kwamen, te monitoren en te beschermen, zodat zij niet in de handen kunnen vallen van mensensmokkelaars en mensenhandelaars? Zo nee, kunt u beloven hier prioriteit aan te geven en dit aan de kaak te stellen bij uw Europese collega's?
In de afgelopen periode is er veel aandacht geweest voor het tegengaan van mensensmokkel en mensenhandel binnen de vluchtelingenstroom. De aanpak van mensensmokkel en mensenhandel is een prioriteit van Nederland. De bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel vraagt om een multidisciplinaire aanpak op nationaal en internationaal niveau. In het kader van de EU-beleidscyclus voor de aanpak van de georganiseerde criminaliteit zijn projecten opgezet om mensensmokkel en mensenhandel tegen te gaan. Nederland werkt op dit moment nauw samen met andere lidstaten, in het kader van de EU EMPACT-projecten met betrekking tot mensenhandel en mensensmokkel (European Multidisciplinary Platform against Criminal Threats).
Binnen deze projecten worden verschillende operationele acties door de lidstaten uitgevoerd om mensenhandel en mensensmokkel tegen te gaan. In deze operationele acties is er specifieke aandacht voor kwetsbare groepen waaronder minderjarigen.
Kunt u verklaren hoe het kan dat er meer dan 10 duizend kinderen, na aankomst op Europees grondgebied en na registratie, uit het oog van de autoriteiten worden verloren?
Ik heb Europol gevraagd om meer informatie over het bericht dat sinds 2014 meer dan tienduizend alleen reizende kinderen in Europa is zoekgeraakt, nadat ze zich bij aankomst in Italië en Griekenland hadden geregistreerd. Europol heeft aangegeven dat het niet om een officieel bericht van Europol gaat. Het genoemde aantal van 10 duizend kinderen is dan ook niet geverifieerd. Uiteraard vind ik elk signaal zorgelijk van een vermissing van een kind. De aanpak van mensensmokkel en mensenhandel is dan ook een prioriteit van Nederland. Overigens zoals ook in het artikel wordt gezegd zullen niet alle kinderen crimineel worden uitgebuit; in veel gevallen zullen kinderen doorreizen naar andere lidstaten om zich bijvoorbeeld bij andere familieleden te voegen.
Wordt er op Europees niveau tussen opsporingsinstanties samengewerkt om de vermissing van deze kinderen onderling kenbaar te maken, zodat er samen naar hen gezocht kan worden? Zo ja, hoe verloopt deze samenwerking?
Tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van de EU wordt ingezet op de versterking van de informatie-uitwisseling inzake vermiste personen, inclusief kinderen. Daarbij zet het voorzitterschap in op het versterken van het gebruik van het Schengen Informatie Systeem, de samenwerking tussen de bijbehorende SIRENE bureaus en wordt ingezet op het versterkte gebruik van INTERPOL-instrumenten, zoals de zogenoemde gele en zwarte «notices» en databestanden.
Ook wordt met de lidstaten en de Europese Commissie gekeken naar de mogelijkheid voor het opzetten van een Europees platform van nationale politiecontactpunten inzake vermiste personen en wordt gekeken naar de mogelijkheden om tot handvatten te komen voor de gecoördineerde inzet van burgerparticipatie bij het vergaren van informatie over vermiste personen.
Het delen van informatie over vermiste kinderen kan door het aanbrengen van signaleringen op basis van artikel 32 van het SIS II-besluit. Op 1 februari 2016 waren 55.798 vermiste minderjarigen op basis van artikel 32 SIS II besluit in het SIS gesignaleerd. Dit aantal betreft zowel EU-burgers als gesignaleerde geregistreerde migranten (een uitsplitsing is niet beschikbaar).
Gelet op de gesignaleerde situatie zal het voorzitterschap binnenkort aan alle EU lidstaten en de Europese Commissie voorleggen of met de beschikbare mogelijkheden binnen het SIS op afdoende wijze het probleem kan worden aangepakt. Deze vraag wordt gesteld naast andere zaken over het versterkt gebruik van het Schengen Informatiesysteem ten behoeve van het opsporen van vermiste personen
Zijn er cijfers bekend over het aantal vluchtelingenkinderen dat in Nederland na registratie uit het zicht verdwijnt? Kunt of deze cijfers met de Kamer delen?
Alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) die buiten het zicht van de rijksoverheid geraken, worden geregistreerd als «zelfstandig vertrokken zonder toezicht». In 2015 zijn circa 1602 amv’s vanuit amv opvang zelfstandig vertrokken zonder toezicht waarvan circa 20 amv’s uit de beschermde opvang.
In mijn reactie3 op het rapport over de kwaliteit van de beschermde opvang heb ik u geïnformeerd dat vertrek zonder toezicht uit de beschermde opvang voor een groot deel een specifieke groep betrof. Ongeveer 20 amv’s kwamen uit Vietnam. Het Landelijk Parket van het OM is naar aanleiding van de signalen van het COA en Nidos over de Vietnamezen jongeren een onderzoek gestart. Het is op dit moment nog te vroeg om nadere informatie te geven op het onderzoek.
Amv’s waar op voorhand een reëel vermoeden van voortijdig vertrek is en/ of sprake is van een verdachte situatie worden in de beschermde opvang geplaatst. Er worden in de beschermde opvang dan extra veiligheidsmaatregelen getroffen, zoals extra bewaking en toezicht. Verder wordt de (plaatselijke) politie op de hoogte gesteld van eventuele extra risico’s.
Als een amv voortijdig uit de beschermde opvang vertrekt, wordt meteen de politie gewaarschuwd wegens onttrekking aan het gezag. Nidos en het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel worden geïnformeerd. Vervolgens wordt er geschakeld tussen betrokken partijen en wordt er op basis van de beschikbare informatie actie ondernomen om de amv op te sporen. Als de politie de jongere aantreft wordt deze teruggebracht naar de beschermde opvang. Wordt de jongere niet aangetroffen dan doet de voogd (Nidos) aangifte van vermissing. In aanvulling op deze maatregelen, wordt momenteel ook gewerkt aan een herziene werkwijze die gericht is op een multidisciplinaire risicoanalyse van de kwetsbaarheden van de jongeren in de beschermde opvang.
In sommige gevallen is de voogd en/of de COA-mentor wel op de hoogte van de verblijfplaats van de amv, de reden van vertrek en de beoogde bestemming van de amv. Het COA houdt op de diverse locaties bij welke signalen de amv’s afgeven omtrent hun wens om de opvang te verlaten. De redenen die amv’s geven voor het feit dat zij de opvang willen verlaten, zijn overwegend dat de amv bijna 18 jaar is (meestal zijn dit uitgeprocedeerde amv’s die na hun 18e geen recht meer hebben op opvang) en doorreis naar andere Europese landen (familie of vrienden). Deze signalen worden door de COA-mentoren besproken met onder andere jeugdbeschermers.
Amv’s die aangeven te willen vertrekken worden geïnformeerd over de verschillende perspectieven die er zijn en worden gewezen op risico’s.
Als het COA van amv’s signalen ontvangt over mogelijke mensensmokkel, wordt hierop de nodige actie ondernomen zoals het informeren van het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM).
Voor wat betreft uw vraag over de Nederlandse inzet verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 en 5.
Wat wordt er momenteel actief gedaan door de Nederlandse overheid om te voorkomen dat vluchtelingenkinderen uit beeld raken? Is dit volgens u voldoende of zijn deze berichten van Europol reden om de Nederlandse inzet hierop te vergroten?
Zie antwoord vraag 6.
Is er contact tussen u en uw Europese collega's over de criminele infrastructuur die is ontwikkeld door mensensmokkelaars rond de vluchtelingenstroom? Zo ja, kunt u vertellen welke ontwikkelingen er spelen op Europees niveau en wat er wordt gedaan om deze infrastructuur in kaart te brengen en een halt toe te roepen?
Naast de operationele acties binnen de Europol projecten mensenhandel en mensensmokkel, is op 22 maart jl. het European Migrant Smuggling Centre bij Europol gelanceerd, dit centrum zal de lidstaten op operationeel en strategisch niveau intensiever kunnen ondersteunen in de aanpak van mensensmokkel, onder andere op beter in kaart brengen van de criminele netwerken.
Een kapotte brug op de Afsluitdijk |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht inzake de kapotte brug op de Afsluitdijk?1
Ja.
Deelt u de gedachte dat langdurige afsluiting van een cruciale verbinding als de Afsluitdijk in feite niet acceptabel is?
Een langdurige afsluiting van de Afsluitdijk is inderdaad ongewenst. Echter er zijn soms omstandigheden waardoor een afsluiting van de Afsluitdijk onvermijdelijk is. Het streven bij storingen is altijd om de hinder voor (vaar)wegverkeer zoveel mogelijk te beperken.
Klopt het dat juist het betreffende bruggedeelte dat nu kapot is, vorig jaar vernieuwd is? Zo ja, wat is de verklaring voor het kapotgaan?
Vorig jaar hebben er werkzaamheden plaatsgevonden aan de bruggen bij Den Oever en Kornwerderzand. Het betrof toen conserveringswerkzaamheden aan de stalen constructie, het aanbrengen van een nieuwe slijtlaag (asfalt), alsmede het repareren van een aantal scheuren in het rijdek (stalen dek onder het asfalt).
De storing op 30 januari jl. werd veroorzaakt door schade aan de bekabeling en de schakelkast. Dit heeft geen relatie met de werkzaamheden van vorig jaar.
Er is wel een relatie tussen recente storingen en de ouderdom van de besturings- en bedieningssystemen van de bruggen. Deze systemen worden in 2016 vervangen.
Klopt het dat juist op dit cruciale weggedeelte steeds vaker storingen zijn? Kunt u aangeven hoe vaak er storingen waren in de afgelopen vier jaar en hoe zich dat verhoudt tot andere weggedeelten en bruggen?
Bij storingen kan een onderscheid worden gemaakt naar de ernst van de storingen. Niet alle storingen veroorzaken hinder voor het (vaar)wegverkeer.
Aan de draaibruggen bij Kornwerderzand (ook wel genoemd het Lorentzsluizencomplex) hebben in de periode 1 januari 2014 tot en met 16 februari 2016 18 storingen tot een stremming van wegverkeer en/of scheepvaart geleid.
Aan de draaibruggen bij Den Oever (ook wel genoemd het Stevinsluizencomplex) hebben in de periode 1 januari 2014 tot en met 16 februari 2016 13 storingen tot een stremming van wegverkeer en/of scheepvaart geleid.
Er zijn de afgelopen jaren relatief meer storingen op deze bruggen, dan gemiddeld op het netwerk. Deze hebben veelal te maken met de ouderdom van de besturings- en bedieningssystemen, die dit jaar dan ook worden vervangen.
Hoe kan voorkomen worden dat dergelijke storingen zich vaker voordoen, nu de impact voor zowel reizigers als het scheepvaartverkeer zo groot is?
Juist om storingen te voorkomen zal er de komende periode groot onderhoud worden uitgevoerd. De werkzaamheden vinden op Kornwerderzand plaats van 21 maart 2016 tot en met 1 mei 2016. Voor Den Oever staan deze werkzaamheden gepland van 5 september tot 16 oktober 2016.
Vooruitlopend op het geplande groot onderhoud is Rijkswaterstaat gestart met extra inspecties van kritische onderdelen, om storingen te voorkomen. Ook zijn er maatregelen in gang gezet om de hersteltijd van storingen te verkorten. Vanaf 17 februari is er 24/7 een monteur aanwezig. Voorts zijn er op strategische plekken in het wegennetwerk naar de Afsluitdijk tekstkarren geplaatst waarop informatie over stremmingen snel beschikbaar kan worden gesteld.
Heeft u achteraf bezien het idee dat de communicatie aan automobilisten goed is geweest tegen de achtergrond dat veel mensen hebben aangegeven dat zij zouden zijn omgekeerd als zij de impact van de storing hadden gekend?
De informatievoorziening naar automobilisten had achteraf bezien beter gekund. Automobilisten waren beter geïnformeerd geweest, als er langs de weg richting de Afsluitdijk meer informatiepunten zouden zijn geweest waarop de reden van de afsluiting en/of de duur van de afsluiting had gestaan. Er worden nu dan ook op strategische plekken in het wegennetwerk naar de Afsluitdijk tekstkarren geplaatst waarop die informatie is terug te vinden.
Heeft u een «plan B» voor het geval zich wederom dergelijke storingen voordoen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Het bericht ’Veiligheid uit het oog verloren’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Veiligheid uit het oog verloren»?1
Ja.
Klopt het dat capaciteitsproblemen bij de Nationale Politie ervoor zorgen dat de veiligheid op tal van zaken uit het oog verloren wordt, omdat daar mensen voor worden ingezet die eigenlijk niet zijn toegerust voor dat werk? Zo nee, waarom niet?
Bij de politie zijn er zo’n 2100 surveillanten werkzaam. Surveillanten zijn primair opgeleid en toegerust voor toezicht en handhaving in het publiek domein. Zij zijn niet opgeleid en toegerust voor situaties waar het gebruik van een vuurwapen te verwachten is. Bij incidenten waarbij (vuurwapen)geweld aan de orde is, wordt niet van hen verwacht dat zij als eerste ter plaatse komen. Zij worden ook niet als eerste ter plaatse gestuurd. Zij kunnen wel taken toebedeeld krijgen die zich richten op de zogenaamde tweede ring rond het incident. Te denken valt daarbij aan toezicht houden op de plaats van het incident. Overigens maakt de politie voortdurend een inschatting van de veiligheidssituatie. De politie volgt hiervoor nauwlettend het dreigingsbeeld en handelt hiernaar.
Deelt u de mening dat deze surveillanten of moeten worden ingezet voor het werk waarvoor ze zijn opgeleid en toegerust of dat zij de juiste middelen en opleiding moeten krijgen voor het werk dat zij daadwerkelijk doen en het gevaar waar zij daarbij mee te maken kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat veel surveillanten onder valse voorwaarden zijn binnen gehaald met de toezegging dat ze binnen drie jaar kunnen doorstromen naar agent, maar dat dit In de praktijk acht jaar blijkt te duren? Zo ja, wat is hiervan de reden en wat gaat u eraan doen om deze doorstroom wel goed te laten verlopen?
Nee, dit klopt niet. De algemene lijn is dat er geen toezeggingen worden gedaan over de termijn waarbinnen medewerkers kunnen doorstromen.
Deelt u de mening dat het belachelijk is om deze mensen te zeggen dat ze bij een aanslag maar moeten proberen te filmen om vervolgens weg te rennen en dat dit het vertrouwen van de betreffende surveillanten, maar ook van de burger, in de politie ernstig schaadt? Zo nee, waarom niet?
Binnen de politie is een handelingskader voor het optreden bij een aanslag van kracht. Het filmen van een incident en wegrennen, maakt geen onderdeel uit van dit kader.
Deelt u de mening dat kritiek van de mensen die daadwerkelijk op straat lopen van groot belang is en hoe gaat u ervoor zorgen dat hier naar geluisterd wordt, nu wederom blijkt dat kritiek niet wordt getolereerd en zelfs represailles van de leiding tot gevolg kan hebben?
Ik vind dat luisteren naar de mening van alle politiemensen van groot belang is voor de ontwikkeling van de politieorganisatie. Politiemensen horen binnen hun eigen organisatie hun mening en zorgen over het gevoerde beleid te kunnen uiten. De korpschef heeft mij laten weten dat er op dit moment binnen de politie voldoende aandacht en ruimte is voor medewerkers om hun mening en zorgen over het gevoerde beleid te uiten