Het onderzoek van de respectievelijke ministeries naar het ‘te strikte beleid ‘van de provincie Zuid Holland inzake de vestiging van megawinkels |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe kans Decathlon in Forepark»?1
Ja.
Wat is de reden dat u beiden gaat bezien of de provincie Zuid Holland de regels rond de vestiging van detailhandel buiten de gevestigde winkelgebieden niet te strikt interpreteert? Wie is de opdrachtgever voor dit onderzoek?
De sportwinkel Decathlon heeft bij mij een verzoek ingediend om (enkele artikelen van de) Verordening ruimte 2014 van provinciale staten van Zuid-Holland (hierna: de VR) voor te dragen voor vernietiging door de Kroon. Het verzoek is tevens ter kennisgeving gezonden aan de Minister van Economische Zaken en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Bij de beoordeling in het kader van interbestuurlijk toezicht van het verzoek tot vernietiging van de provinciale verordening gaat het niet specifiek om de vraag of Decathlon zich kan vestigen op de beoogde locaties. Onderzocht dient te worden of vestiging van bedrijven die zich in ruimtelijk opzicht niet onderscheiden van de in de limitatieve lijst genoemde branches door Zuid-Holland kan worden tegengehouden in het licht van de Wet ruimtelijke ordening en het Unierecht.
De ministers van IenM, EZ en BZK vinden het aannemelijk dat artikel 2.1.4, derde lid, onderdeel a, van de VR in strijd is met artikel 4.1, eerste lid, van de Wro en menen dat er gerede twijfel is of er wordt voldaan aan regels omtrent de vrijheid van vestiging in de interne markt van de Europese Unie. In de VR is een limitatieve lijst opgenomen van typen bedrijven die uitgezonderd worden van het verbod op vestiging buiten de centra van gemeenten. Dat geeft enerzijds helderheid richting gemeenten en bedrijven, maar heeft anderzijds tot gevolg dat vanwege het limitatieve karakter er geen afzonderlijke ruimtelijke afweging gemaakt kan worden voor andere bedrijven die zich ook willen vestigen buiten de centra, niet op de lijst staan, maar zich vanuit oogpunt van ruimtelijke ordening wellicht niet onderscheiden van de wel in de lijst opgesomde typen branches.
Het voorliggende koninklijk besluit (hierna: KB) is niet een KB tot vernietiging. Het onderzoek naar vernietiging loopt nog, en dit is het onderzoek waar u op doelt. Het van toepassing zijnde Beleidskader schorsing en vernietiging geeft aan hoe op een zorgvuldige wijze gekomen kan worden tot de beslissing over het al dan niet doen van een voordracht tot vernietiging. Besloten is om voorafgaande aan die beslissing, om redenen genoemd in de vorige alinea, een onderdeel van artikel 2.1.4, derde lid, voor te dragen voor schorsing. Daarmee worden mogelijk nadelige gevolgen van de betreffende bepaling, lopende het onderzoek naar vernietiging, voorkomen.
Schorsing van het gehele derde lid van artikel 2.1.4 van de VR zou met zich brengen dat er in het geheel geen uitzonderingen meer mogelijk zijn op het verbod tot nieuwe detailhandel buiten de centra van gemeenten. Schorsing van alleen onderdeel a van het derde lid, zou met zich brengen dat de in dat onderdeel genoemde detailhandel zich niet buiten de centra van gemeenten mag vestigen. Om die reden is er voor gekozen om niet het gehele derde lid te schorsen, maar te volstaan met het schorsen van onderdeel a van het derde lid. Tevens is een voorziening getroffen om ongewenste effecten van de schorsing te voorkomen. De voorziening houdt in dat gedurende de periode van schorsing de limitatieve lijst is uitgebreid met een (open) categorie van soorten bedrijven, namelijk de bedrijven die zich in ruimtelijk opzicht niet onderscheiden van de andere in onderdeel a genoemde bedrijven. Het is aan de gemeenteraad om bij de vaststelling van een bestemmingsplan te beoordelen of, als daarbij voorzien wordt in de mogelijkheid van vestiging van een bedrijf, dat bedrijf zich in ruimtelijk opzicht niet onderscheid van de met name genoemde bedrijven in onderdeel a van het derde lid. Wij kunnen en willen niet beoordelen of Decathlon aan dat criterium voldoet.
Wat voegt naar uw mening dit hernieuwde onderzoek toe aan het eerdere terugkomen op een (voorgenomen) wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), waarbij het de provincies onmogelijk gemaakt zou worden een actief detailhandelbeleid te voeren?2
In het door u bedoelde persbericht van het IPO was geschreven dat teruggekomen zou worden/zijn op een voorgenomen wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening. Die berichtgeving was niet juist. Het bedoelde artikel (artikel 3.1.6, vierde lid, van het Bro) is met ingang van 1 juli 2014 in werking getreden. Het artikellid beperkt de provincies niet bij het door haar gevoerde detailhandelsbeleid. Het benadrukt slechts dat het stellen van eisen aan dienstverrichters uiteraard niet in strijd met de Dienstenrichtlijn mag komen. Om een goede beslissing te kunnen nemen over het gedane verzoek wordt onderzoek verricht naar de juistheid van ook andere aangevoerde argumenten tegen bepalingen uit de VR waaruit mogelijk strijd met de Wet ruimtelijke ordening en het Unierecht (dat is niet alleen de Dienstenrichtlijn maar ook artikel 49 van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie, het VWEU).
Wat is naar uw mening onduidelijk aan het advies van de Raad van State dat naar aanleiding van dezelfde casus is gegeven, waarin wordt gesteld dat het doen van economische behoefte onderzoek ter onderbouwing van ruimtelijke beslissingen binnen het kader van de ter zake doende Europese Richtlijn mogelijk is?
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft destijds advies uitgebracht over het voorgestelde artikel 3.1.6, vierde lid, van het Bro (W14.14.0026/IV). De Afdeling merkte daarin op het niet eenvoudig is om overwegingen van ruimtelijke kwaliteit, overlast, bereikbaarheid van voorzieningen, leegstand en leefbaarheid, in de praktijk deugdelijk te kunnen onderscheiden van de economische componenten die niet bij het onderzoek mogen worden betrokken. Naar aanleiding van dat advies heb ik het vierde lid aangepast. Doel van het artikellid was en is om duidelijkheid te verschaffen over het doel van een onderzoek naar de actuele regionale behoefte en in artikel 3.1.6, vierde lid, het verbod van artikel 14, aanhef en onder 5, van de Dienstenrichtlijn en de daarin opgenomen uitzondering, toegespitst op de ruimtelijke ordening, te verwoorden.
Het onderzoek naar aanleiding van het verzoek om voordracht tot vernietiging van (een aantal artikelen van) de VR heeft echter niets te maken met artikel 3.1.6, vierde lid. Inmiddels is het vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat detailhandel niet gezien wordt als een dienst (en dat de Dienstenrichtlijn geen rol speelt bij detailhandel). Dat betekent dat het onderzoek naar de toelaatbaarheid van beperkingen van een bedrijf dat bijvoorbeeld sportartikelen verkoopt in relatie tot het Unierecht zich vooral zal richten op de mogelijke strijdigheid van regels in relatie tot artikel 49 (vrije vestiging) van het VWEU.
Hoe verhoudt zich dit onderzoek tot de beantwoording van eerder gestelde schriftelijke vragen over winkelleegstand,3 met name gelet op hetgeen in het antwoord op vraag 5 gesteld wordt?
Het onderzoek staat los van de beantwoording waaraan u refereert. Ik sta nog steeds achter het antwoord dat ik toen gegeven heb. Inmiddels werken overheid en markt met de Retailagenda samen aan toekomstbestendige winkelgebieden. Ik onderschrijf de uitgangspunten uit de Retailagenda om in te zetten op vitale winkelgebieden en binnensteden. Daarvoor moeten beslissingen onderbouwd worden met de juiste argumenten die voldoen aan Europese en nationale regelgeving.
Is er iets veranderd aan uw houding ten opzichte van 2013 waarin u toentertijd in de beantwoording op vraag 6 stelde dat de verantwoordelijkheid van het opstellen van een detailhandel visies en ruimtelijke structuurvisies primair bij regionale overheden ligt en dat u hen, conform de motie De Vries, hebt opgeroepen hiermee actief aan de slag te gaan»?4 Ligt de verantwoordelijkheid voor het opstellen van detailhandel – en ruimtelijke structuur visies inderdaad bij de provincies? Ligt de besluitvorming in dat verband eveneens bij de provincies? Zo nee, waarom niet?
Nee, mijn houding is niet veranderd. De provincies zijn actief aan de slag gegaan. Zij zijn ook actief in het kader van de gezamenlijke Retailagenda van overheid- en marktpartijen. De verantwoordelijkheid voor het opstellen van ruimtelijke en detailhandelvisies en de bijbehorende besluitvorming ligt bij provincies en gemeenten.
Bent u nu, in tegenstelling tot in december 2013, wel bereid een Rijksstructuurvisie Detailhandel op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik sta nog steeds achter het antwoord dat ik toen gegeven heb. Het Rijk ondersteunt de regionale overheden en de marktpartijen inmiddels gericht in het kader van de Retailagenda.
Omstreden leveringen van ‘dual use’ goederen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten «Imtech zat fout in Iran» en «Lijst met foute landen»?1
Klopt het dat Imtech en in het bijzonder het onderdeel Radio Holland communicatie- en navigatieapparatuur heeft geleverd aan landen als Myanmar, Cuba, Iran, Syrië en Zuid-Soedan? Klopt het dat daarbij gaat om zogeheten «dual use» goederen die ook voor militaire doeleinden kunnen worden gebruikt?
Heeft u (destijds) contact gehad met Imtech over de leveringen waarnaar het bedrijf zelf onderzoek heeft laten doen, waaruit blijkt dat tenminste 51 leveringen aan «denied entities or persons» hebben plaatsgevonden en het partijen betreft die (in ieder geval) op de zwarte lijst staan van het Amerikaanse Ministerie van Financiën?
De RH Marine Group (RH Marine (voorheen Imtech Marine) en Radio Holland) heeft in Nederland geen vergunningen aangevraagd voor de uitvoer van dual-use goederen naar Myanmar, Cuba, Iran, Syrië en Zuid-Soedan, zoals genoemd in berichtgeving in De Telegraaf d.d. 8 december jl.
Naar aanleiding van deze berichtgeving heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken wel contact gezocht met de RH Marine Group. Onderwerp van gesprek was het onderzoek dat Imtech destijds heeft verricht ten behoeve van de Amerikaanse autoriteiten. Tijdens het overleg is dat onderzoek ingezien door medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Na inzage is de douane gevraagd een onderzoek in te stellen.
Tot die tijd zullen vergunningaanvragen van de RH Marine Group worden aangehouden. Na afronding van dat onderzoek zullen ook de vragen 1, 2, 4, 5 en 6 worden beantwoord.
Kunt u toelichten in hoeverre de gedane leveringen van deze «dual use» goederen aan bedrijven in landen als Myanmar, Cuba, Iran, Syrië en Zuid-Soedan in strijd zijn met internationaal geldende sancties en zwarte lijsten die Nederland dan wel Europa hanteren ten aanzien van leveringen naar deze landen? Kunt u tevens aangeven in hoeverre de leveringen door Imtech strafbaar zijn?
Waren de door Radio Holland geleverde goederen op enigerlei wijze vergunningsplichtig in Nederland? Zo ja, zijn hiervoor vergunningen afgegeven voor zover de goederen vanuit Nederland werden geleverd? Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat zulke leveringen in de toekomst worden voorkomen?
De komst van verschillende geweldspredikers naar Eindhoven |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met de onderstaande flyer van Stichting Waqf?1
Ja.
Deelt u de mening dat de komst van geweldspredikers als al-Moslih, die zelfmoordaanslagen legitimeert, en Al Nablusi, die datzelfde doet en tevens stelt dat homoseksuelen de doodstraf verdienen, een gevaar vormt voor de openbare orde en deze lieden de toegang tot ons land moet worden ontzegd?
Het kabinetsbeleid zoals verwoord in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme is gericht op effectieve aanpak van predikers die oproepen tot haat of geweld. In de brief van het kabinet van 3 maart jl.2 is aangegeven dat uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, niet welkom zijn. In de brief is aangegeven dat de Minister van BZ een visum kan weigeren of intrekken, of de visumverstrekkende Schengenlidstaat kan verzoeken dit te doen, wanneer personen een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid, openbare orde of de internationale betrekkingen. Elk individueel geval wordt op zijn eigen merites beoordeeld en getoetst aan deze uitgangspunten.
Dit heeft ertoe geleid dat van een deel van de aangekondigde predikers het visum is ingetrokken.
Begrijpt u dat het steeds opnieuw toelaten van geweldspredikers de integratie maximaal tegenwerkt en gestopt moet worden?
Het Kabinet is van mening dat een effectieve aanpak van predikers die oproepen tot haat of geweld zeer van belang is. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Daarnaast schetst het Kabinet in haar Beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek»3 een beleid langs drie sporen ten aanzien van problematische gedragingen van organisaties of personen die de democratische rechtsorde ondermijnen of de sociale stabiliteit aantasten.
In die aanpak is ook aandacht voor het vergroten van het bewustzijn bij islamitische gemeenschappen, waaronder salafistische, van de maatschappelijke en politieke context waarin zij opereren en functioneren. Bij incidenten of sterke vermoedens of signalen van problematische gedragingen wordt men hier op aangesproken en mee geconfronteerd. Indien sprake is van daadwerkelijke wetsovertreding, wordt niet op de uitkomst van eventuele andere maatregelen gewacht en wordt strafrechtelijk opgetreden.
Hoe verhoudt de komst van wederom verschillende geweldspredikers naar ons land zich tot de motie Bontes, om geweldspredikers te allen tijde uit ons land te weren?2
Ik beschouw het weren van predikers die oproepen tot haat en geweld en daarmee een bedreiging vormen voor de openbare orde als een zorgvuldige uitvoering van het hierboven geschetste beleid, dat tevens aansluit bij de motie Bontes.
Bent u bereid stichtingen die verantwoordelijk zijn voor de uitnodiging van (deze) geweldspredikers te verbieden, op grond van art.20 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek? Zo nee, waarom niet?
Op grond van Art. 2:20 BW heeft de rechtbank de bevoegdheid een rechtspersoon te verbieden en te ontbinden. Het openbaar ministerie is wettelijk bevoegd het verzoek daartoe doen.
De quickscan 'Werkwijze Veilig Thuis' van Defence for Children |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de quickscan «Werkwijze Veilig Thuis» 2015 van Defence for Children?
Ja.
Bent u het eens met de bevinding van de quickscan en de onderbouwing van die bevinding dat het (VNG-) model handelingsprotocol Veilig Thuis en het Triage-instrument Veilig Thuis onvoldoende waarborgen bieden? Zo ja, gaat u hierover in overleg met de VNG? Zo nee, waarom niet?
Het handelingsprotocol dat door het VNG-ondersteuningsprogramma Veilig Thuis (VT) is opgesteld, is een grote stap voorwaarts als het gaat om een meer uniforme werkwijze ten opzichte van de werkwijze van voorheen de AMK’s en SHG’s. De werkwijze van Veilig Thuis behoeft echter op een aantal punten aanscherping om kinderen beter op de radar te houden en signalen over vermoedens van mishandeling te kunnen koppelen. Deze maatregelen vragen om een aanpassing van de werkwijze van Veilig Thuis. Die werkwijze is gebaseerd op het model handelingsprotocol en de afspraken die gemeenten hierover gemaakt hebben. Dit model handelingsprotocol moet worden aangepast. In de Voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties (VGR GIA) die in januari aan uw Kamer is gestuurd ga ik in op de maatregelen die nodig zijn.
Bent u het eens met de bevinding van de quickscan en de onderbouwing van die bevinding dat duidelijke afspraken over de adviesfunctie van Veilig Thuis nodig zijn? Zo ja, gaat u hierover in overleg met de VNG? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het eens met Defence for Children dat de adviesfunctie een zeer waardevolle en door professionals goed gewaardeerde functie is. Hoewel het bij vermoedens van kindermishandeling en huiselijk geweld altijd gaat om maatwerk en om situaties die veel van elkaar verschillen, zie ik wel de noodzaak tot verbetering in de adviesfunctie. Zoals ik in de VGR GIA heb aangegeven verwacht ik van Veilig Thuis hier actiever optreden door standaard ondersteuning aan te bieden aan professionals na adviesvragen. Door na te gaan of een professional met het advies uit de voeten kan en door vervolgafspraken te maken blijft VT zicht houden op het kind. Op deze wijze kan de professional optimaal ondersteund worden en kan bijvoorbeeld in een later stadium met de professional besloten worden om tot een melding over te gaan.
Hoe beoordeelt u de constatering van Defense for Children dat wat in de ene regio als «advies» wordt afgehandeld in de andere regio als «melding» wordt aangenomen, en vice versa? Vindt u dit zorgelijk? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het werk van Veilig Thuis kan niet los gezien worden van regionale en lokale organisaties die mishandeling en geweld kunnen signaleren en/of die hulp kunnen bieden. De achterliggende oorzaken waarom een regio meer adviezen of meldingen heeft dan andere regio’s zijn divers. Wat ik wel belangrijk vind is dat Veilig Thuis een proactieve houding aanneemt ten opzichte van professionals omwille van de veiligheid. Zoals ik in de al eerder vermelde VGR GIA heb opgenomen, zie ik dat ook hier aanscherpingen van de werkwijze wenselijk zijn. Zo is het belangrijk dat meldingen niet worden omgezet naar een advies. Signalen over een kind gaan dan niet verloren. Verder zie ik als aanpassing van het handelingsprotocol dat signalen van burgers voor zover mogelijk als melding verwerkt moeten worden.
Wat vindt u van de conclusie van de quickscan dat er sinds de invoering van de Wet meldcode onevenredig veel eigen verantwoordelijkheid gelegd wordt bij de professionals/adviesvragers?
Professionals hebben een verantwoordelijkheid om de stappen van de meldcode te hanteren. Zij doen dit niet alleen, maar veel meer dan voorheen in afstemming en contact met Veilig Thuis. Met mijn maatregelen uit de VGR GIA wil ik dat de werkwijze van Veilig Thuis verandert en Veilig Thuis meer zicht houdt op mishandelde kinderen. Het bieden van ondersteuning aan professionals bij een adviesvraag en het monitoren van de situaties waarover een adviesvraag is binnen gekomen zorgen er voor dat professionals en adviesvragers optimaal ondersteund worden.
Hoe beoordeelt u de bevinding van de quickscan en de onderbouwing daarvan dat er sprake is van (te) hoge werkdruk, en dat capaciteitsproblemen ten koste gaan van hulp aan kind en gezin?
In de VGR GIA heb ik vermeld dat in het afgelopen najaar alle 26 Veilig Thuis-organisaties (VT-organisaties) zijn bezocht door VWS, VenJ en VNG. Hier is geconstateerd dat de werkdruk bij de VT-organisaties hoog is en het aantal telefoontjes naar Veilig Thuis is toegenomen. De Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg zijn nu bezig met hun inspectieronde. Tot nu toe zijn 16 rapporten verschenen. In een aantal gevallen blijkt dat er wachtlijsten zijn en onvoldoende zicht is op de veiligheid van kinderen. Dit is uiteraard een onacceptabele situatie en de VNG en wethouders hebben aangegeven hier de schouders onder de zetten. Bij die VT-organisaties waar deze situaties het meest zorgelijk waren, hebben de gemeenten extra financiële middelen beschikbaar gesteld aan de VT-organisaties voor het wegwerken van de wachttijden. De Inspecties hebben om snelle verbeteringen gevraagd.
Hoe beoordeelt u de bevinding van de quickscan en de onderbouwing daarvan dat er sprake is van een gebrek aan landelijke sturing?
Defence for Children noemt een aantal aspecten voor landelijke sturing. Veilig Thuis moet echter goed inpassen en aansluiten op de lokale en regionale situatie om maatwerk te kunnen leveren. Een landelijk kader moet dus ruimte laten aan regionale en lokale invulling.
Zoals ik in de VGR GIA aangeef werken VWS, VenJ en VNG op dit moment gezamenlijk een project uit waarin de maatregelen gericht op het doorontwikkelen en aanscherpen van de werkwijze van Veilig Thuis nader worden uitgewerkt.
Bent u van plan naar aanleiding van de resultaten van de quickscan «Werkwijze Veilig Thuis» van Defence for Children onderzoek te laten doen naar de bevindingen van de quickscan? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De quickscan van Defence for Children brengt een aantal belangrijke knelpunten onder de aandacht die ook door bijvoorbeeld de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik, Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel geweld tegen kinderen, de Inspecties en uw Kamer naar voren zijn gebracht en die ook door mij zelf zijn geconstateerd. Dit alles vormt voor mij de aanleiding om maatregelen te nemen zoals verwoord in de VGR. Daarnaast zijn de Inspecties zoals bekend, bezig met hun onderzoeken bij Veilig Thuis. Ik zie daarom geen aanleiding om nader onderzoek te laten doen naar de bevindingen van deze quickscan.
Het nieuwsbericht “Kampen denkt na over extra bypass naast Reevediep” |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 november jongstleden waarin staat dat het Reevediep bij Kampen mag worden aangelegd, maar dit geen doorgaande vaarroute mag worden?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de provincie Overijssel en de gemeente Kampen zich niet zomaar neerleggen bij de uitspraak van de ABRvS en opzoek gaan naar alternatieven voor het doorvaarbaar maken van het Reevediep?3
Recreatievaart is onderdeel van de integrale gebiedsontwikkeling waarover provincie Overijssel, gemeente Kampen, het Rijk en diverse andere overheden een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten.
Gezien de integrale belangen van de provincie Overijssel en de gemeente Kampen begrijp ik dat binnen de kaders van de uitspraak van de ABRvS alternatieve mogelijkheden worden onderzocht.
Wat vindt u van het mogelijke plan van de gemeente Kampen om een bypass voor de bypass aan te leggen?
Ik heb begrepen dat deze optie als een voorbeeld is genoemd van de te onderzoeken alternatieven. Voor zover mij bekend is er (nog) geen sprake van een concreet plan.
Vindt u het wenselijk om een vaarroute van het Drontermeer naar Kampen en de IJssel te creëren? Zo ja, waarom?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met het persbericht van de Raad van State over de uitspraak van 11 februari jongstleden4, waarin staat dat het bestemmingsplan betreffende de geplande woonwijk Reeve, mogelijke ligplaatsen in het dorp Reeve en de jachthaven ten westen daarvan vernietigd is?
Ja.
Vindt u dat er, gezien de nauwe samenhang tussen de geplande vaargeul in het Reevediep en de vernietigde bestemmingsplannen, nog voldoende reden is om de vaarroute aan te leggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bij antwoord 2 is aangegeven vormt de vaarroute een onderdeel van de integrale gebiedsontwikkeling.
De aanleg van de geul is niet afhankelijk van het al dan niet realiseren van een vaarroute. De aanleg van de geul conform de genomen besluiten draagt bij aan een goede waterafvoer en is van belang voor natuurontwikkeling als onderdeel van extra ruimtelijke kwaliteit. De geul bevordert waterfluctuaties ten behoeve van onder andere de ontwikkeling van rietkragen in het Reevediep als leefgebied voor grote karekiet en roerdomp.
Is het naar uw mening wenselijk om koste wat kost een vaarroute tussen het Drontermeer en Kampen te creëren, gezien het feit dat de bypass bij Kampen en bij het Reevediep hoogwaterveiligheid als primair doel hebben en slechts als nevendoel hebben om de recreatieve functie van het gebied te versterken? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoorden op vraag 2 en 6.
Gebrekkige arbeidsomstandigheden in Qatar bij de voorbereidingen op het WK voetbal van 2022 |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Amnesty International van 1 december jl. waarin gesteld wordt dat er «(...) geen enkele vooruitgang geboekt (is) wat betreft uitbreiding van het aantal arbeidsinspecteurs en afschaffing van het onderdrukkende sponsorsysteem» en dat aangekondigde hervormingen door Qatar zijn vertraagd?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gebrek aan voortuitgang in Qatar met betrekking tot de uiterst slechte behandeling van arbeidsmigranten en het door Qatar uitstellen van broodnodige hervormingen die de leefsituatie van deze arbeidsmigranten zouden moeten verbeteren?
Er is het afgelopen jaar een aantal positieve maatregelen genomen door de overheid van Qatar, maar op een aantal gebieden wordt nog niet voldaan aan internationaal overeengekomen standaarden. De wettelijke maatregelen die het zogenaamde «Kafala» (sponsor)systeem meer in lijn moeten brengen met een vrije arbeidsmarkt worden pas eind 2016 doorgevoerd. Deze maatregelen beogen een meer contractuele relatie tussen werkgever en werknemer tot stand te brengen. Echter, ook met de beoogde veranderingen is er nog steeds geen sprake van een vrije arbeidsmarkt, aangezien werknemers alleen onder bepaalde voorwaarden van werkgever kunnen veranderen, en zij niet vrij zijn het land te verlaten zonder toestemming van de overheid.
Op het gebied van de uitbetaling van salarissen is er vooruitgang geboekt met de invoering van een elektronisch betalingssysteem. Dit systeem verplicht alle bedrijven boven de 500 werknemers tot automatische overmaking van salarissen naar een lokale bankrekening. Het aantal arbeidsinspecteurs is verhoogd naar 294 met verdere uitbreiding in het verschiet, en er is voor 70.000 werknemers accommodatie gebouwd op basis van de verhoogde standaarden voor woon- en werkomstandigheden.
Ondanks de verbeteringen die zijn ingezet zijn er in Qatar nog steeds schrijnende gevallen van slechte behandeling, misbruik en dwangarbeid. De mentaliteitsverandering die nodig is om de situatie en positie van arbeidsmigranten te verbeteren kost echter tijd. Nederland blijft hierover met andere EU landen het gesprek voeren met Qatarese gesprekspartners. Effectiviteit en daadwerkelijke verandering staan hierin voor het kabinet voorop.
Welke concrete acties heeft u ondernomen naar aanleiding van het verzoek van 15 juni jl. van de Tweede Kamer aan de regering «om in de meest krachtige termen, bilateraal, in EU-verband, en in internationale organisaties zoals de ILO, van Qatar harde garanties te eisen voor de bescherming van de rechten van arbeidsmigranten?»2 Wat zijn de resultaten van deze acties?
Nederland zet zich actief in om de situatie van arbeidsmigranten in Qatar te verbeteren en onderhoudt hierover regelmatig op politiek en hoog ambtelijk niveau contact met de Qatarese autoriteiten. In de afgelopen maanden heeft de ambassadeur in Doha de situatie van de arbeidsmigranten uitvoerig en op het hoogste niveau aangekaart bij onder meer de Minister-President, de Minister van Arbeid, de Minister van Sport, en het organiserend comité voor de WK 2022.
Daarnaast is het thema op initiatief van Nederland een vast onderwerp op de agenda van het EU ambassadeursoverleg, en wordt de voortgang inzake concrete maatregelen door een werkgroep onder leiding van Nederland bijgehouden in een matrix. Dit overzicht dient als basis voor de gesprekken met Qatarese autoriteiten.
Op initiatief van de ambassade vond 18 oktober jl. een bijeenkomst plaats tussen het lokaal vertegenwoordigd Nederlands bedrijfsleven en het WK 2022 Comité over het welzijn van werknemers. Het gesprek vond plaats in een open sfeer waarbij deelnemers ingingen op de uitdagingen en obstakels bij het implementeren van de welzijnsstandaarden in de bouw van de WK-infrastructuur.
Binnen het klachtenmechanisme van de International Labour Organization (ILO) speelt een zaak tegen Qatar over de behandeling van arbeidsmigranten, specifiek over het niet-nakomen door Qatar van de ILO-verdragen over arbeidsinspectie en tegen dwangarbeid. In deze zaak zet Nederland zich actief in om binnen de EU consensus te bereiken en zodoende in de ILO gezamenlijk Qatar aan te blijven sporen tot verdere verbeteringen en volledige naleving van de ILO-verdragen. In de meest recente ILO Beheersraad van november 2015 heeft Nederland zich, namens de gehele EU, uitgesproken voor het instellen van een high-level ILO-missie naar Qatar. Na een stemming werd besloten tot deze missie, die de (uitvoering van de) maatregelen die de Qatarese autoriteiten hebben genomen zal beoordelen.
Welke concrete acties heeft u ondernomen naar aanleiding van het verzoek van 15 juni jl. van de Tweede Kamer aan de regering «om (van) Qatar minimaal een duidelijke routekaart met concrete doelen en benchmarks voor het aanpakken van deze vorm van moderne slavernij te eisen, waaronder de ratificatie en naleving van relevante (ILO-)verdragen» en hoe staat het met de ontwikkeling van een eventuele routekaart?3 Wat zijn de resultaten van deze acties?
Het kabinet kaart de problematiek van arbeidsmigranten regelmatig aan, zowel bilateraal als in het kader van de ILO. Op 7 december jl. sprak de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking met de Directeur-Generaal van de ILO om nogmaals de Nederlandse prioritering van dit onderwerp binnen de ILO te onderstrepen. Tijdens dat gesprek werd afgesproken dat meer zal worden opgetrokken met de private sector en met de verschillende voetbalbonden.
Tijdens de ILO Beheersraad in september is er – naast het instellen van de high-level missie – bij Qatar op aangedrongen technische ondersteuning van de ILO te accepteren om de nationale wetgeving in lijn te brengen met relevante ILO verdragen. Deze assistentie zou ook moeten leiden tot een concreter plan van aanpak van de Qatarese autoriteiten. In het kader van de hierboven genoemde klachtzaak tegen Qatar, moet de Qatarese regering frequent een overzicht geven van genomen maatregelen.
Qatar heeft vijf van de acht fundamentele arbeidsconventies getekend en geratificeerd. Nederland pleit er – zowel binnen de ILO als daarbuiten – voor dat landen zich houden aan de fundamentele arbeidsnormen, en roept deze landen op om de fundamentele conventies te ratificeren en de nationale wetgeving daarmee in lijn te brengen. Het klachtenmechanisme van de ILO kan Qatar echter alleen aanspreken op geratificeerde verdragen.
Nederland is er van overtuigd dat de stappen die door de Qatarese autoriteiten zijn gezet voor een groot deel te danken zijn aan de toegenomen internationale aandacht, inclusief de inzet in de ILO.
Bent u van mening dat Wereldvoetbalbond FIFA inmiddels voldoende openheid van zaken heeft gegeven over de toewijzingen voor het Wereldkampioenschap van 2018 aan Rusland en van 2022 aan Qatar? Bent u inmiddels wel bereid om een oordeel te vellen over de stand van zaken inzake de staat van integriteit bij de FIFA?
Momenteel worden er diverse (strafrechtelijke) onderzoeken verricht naar de toewijzing van deze Wereldkampioenschappen. Het kabinet wacht de uitkomsten van deze onderzoeken af alvorens een standpunt in te nemen.
Hierbij merkt het kabinet op dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich heeft voorgenomen om in het kader van het EU-voorzitterschap met de sportministers van de EU-lidstaten en de sportwereld een krachtig gezamenlijk signaal af te geven dat de integriteit van de sport verbeterd dient te worden. Hierbij wordt de nadruk gelegd op goed bestuur en transparantie van grote sportevenementen, en de bestrijding van doping en matchfixing.
De aangekondigde islamitische conferentie in Eindhoven |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aangekondigde islamitische conferentie van 24 tot en met 27 december 2015, georganiseerd door Stichting Al Waqf/Al Fourqaan moskee te Eindhoven?1
Ja.
Deelt u de mening dat iemand die zelfmoordaanslagen in het Westen goedkeurt geen visum hoort te krijgen? Zo neen, waarom hoort zo'n persoon volgens u wèl een visum te krijgen?2
Het Kabinet is van mening dat een effectieve aanpak van predikers die oproepen tot haat of geweld zeer van belang is. Maatregel 20F van het Actieprogramma Integrale Aanpak luidt: «Predikers uit visumplichtige landen, die oproepen tot haat en geweld, wordt een visum geweigerd». In de brief van het kabinet van 3 maart 20153 is aangegeven dat uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, niet welkom zijn. In de brief is aangegeven dat de Minister van BZ een visum kan weigeren of intrekken wanneer personen een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid, openbare orde of de internationale betrekkingen. Binnen het bestaande visumproces wordt aan de hand van de alerteringslijst en behandelrisicoprofielen bij de aanvraag al gekeken of een persoon als een bedreiging voor de openbare orde of de nationale veiligheid kan worden aangemerkt.
Het streven is om – als daar aanleiding toe is – al bij de visumaanvraag een blokkade op te werpen voor toegang tot Nederland. Daarbij moet worden opgemerkt dat bij visumaanvragen niet altijd op dat moment kan worden bepaald of er sprake is van een bedreiging van de openbare orde. Daarom blijft ook nadrukkelijk de optie beschikbaar om reeds verstrekte visa – desnoods te elfder ure – in te trekken als er zich ontwikkelingen in die context voordoen of er nieuwe informatie beschikbaar komt die de toelating van een prediker tot ons land ongewenst maakt.
Elk individueel geval wordt op zijn eigen merites beoordeeld en getoetst aan de genoemde uitgangspunten.
Bent u bereid het visum van betreffende haatsjeik Abdullah Al-Moslih, indien afgegeven door Nederland, onmiddellijk in te trekken of indien dit visum is afgegeven door een ander Schengenland de autoriteiten van dat land te bewegen het visum in te trekken? Zo nee, waarom niet?
In generieke zin kan worden gesteld dat een visum kan worden geweigerd of ingetrokken indien een persoon een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid, de openbare orde of de internationale betrekkingen. Over individuele gevallen doe ik geen uitspraken. Wel kunt u in de beantwoording op de Kamervragen van bijvoorbeeld het lid Azmani (2015Z02712) zien dat indien een ander Schengenland een visum heeft afgegeven Nederland dat land kan verzoeken om het visum in te trekken. Het is en blijft vervolgens aan de lidstaat die het visum heeft afgegeven om te beslissen of al dan niet gehoor wordt gegeven aan een dergelijk verzoek. Daarnaast kunnen de bevoegde Nederlandse autoriteiten ook zelf visa intrekken die zijn afgegeven door andere lidstaten. Deze bevoegdheid is bedoeld om lidstaten de mogelijkheid te geven visumhouders die zich aan haar grens melden dan wel reeds op haar grondgebied bevinden de toegang c.q. verder verblijf in de vrije termijn te ontzeggen indien blijkt dat niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan. In die gevallen dient Nederland het land van visumafgifte van de intrekking in kennis te stellen. Gegeven deze uitgangspunten heeft dit ertoe geleid dat van een deel van de aangekondigde predikers het visum is ingetrokken.
Deelt u de mening dat de Stichting Al Waqf en de Al Fourqaan-moskee door het uitnodigen van tenminste één geweldsprediker bewijzen nog steeds een broeinest van haat- en geweldsprediking te zijn en daarom opgeheven en gesloten dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet is van mening dat een effectieve aanpak van predikers die oproepen tot haat of geweld zeer van belang is. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Daarnaast schetst het Kabinet in haar Beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek'4 een beleid langs drie sporen ten aanzien van problematische gedragingen van organisaties of personen die de democratische rechtsorde ondermijnen of de sociale stabiliteit aantasten. In die aanpak is ook aandacht voor het vergroten van het bewustzijn bij islamitische gemeenschappen, waaronder salafistische, van de maatschappelijke en politieke context waarin zij opereren en functioneren. Bij incidenten of sterke vermoedens of signalen van problematische gedragingen wordt men hier op aangesproken en mee geconfronteerd. Indien sprake is van daadwerkelijke wetsovertreding, wordt niet op de uitkomst van eventuele andere maatregelen gewacht en wordt strafrechtelijk opgetreden.
Op grond van Art. 2:20 BW heeft de rechtbank de bevoegdheid een rechtspersoon te verbieden en te ontbinden. Indien daartoe aanleiding is kan het openbaar ministerie een verzoek hiertoe doen. Op basis van de voorliggende feiten en omstandigheden is ten aanzien van de Stichting Al Waqf en de Al Fourqaan geen aanleiding om over te gaan tot opheffing of sluiting.
Veiligheidsnormen voor gemeentelijke bruggen en viaducten |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over het bericht «Miljardenverspilling om bruggen te «verbeteren»»?1
Ja.
In hoeverre maken gemeenten gebruik van «de mogelijkheid om rekening te houden met een andere samenstelling van het verkeer en dus met een andere verkeersbelasting»? Indien u hier geen inzicht in heeft, bent u bereid dit voor een aantal representatieve gemeenten na te gaan?
Ik heb hier geen inzicht in. In mijn brief van 27 oktober 2015 heb ik in antwoord op genoemde eerdere vragen aangegeven dat ik niet verantwoordelijk ben voor de veiligheidsbeoordeling en vervanging van gemeentelijke bruggen en kunstwerken, maar de gemeenten zelf. U vraagt mij nu de werkwijze van de gemeenten en daarmee de eventuele problematiek nader in beeld te brengen. Ik heb dit besproken met de Minister voor Wonen en Rijksdienst aangezien de van toepassing zijnde regelgeving voor de constructieve veiligheid van bestaande bruggen is vastgelegd in het Bouwbesluit 2012, dat onder zijn verantwoordelijkheid valt. Uitkomst is dat de Minister voor Wonen en Rijksdienst een verkennend onderzoek laat uitvoeren naar de toepassing van deze regelgeving bij de beoordeling van bestaande bruggen door gemeenten. Over de uitkomsten van dit onderzoek wordt u medio oktober geïnformeerd door de Minister voor Wonen en Rijksdienst. Rijkswaterstaat wordt vanuit haar expertise met de toepassing van deze regelgeving voor bruggen betrokken bij dit onderzoek.
In hoeverre maken gemeenten gebruik van de mogelijkheid «om via verkeersbeperkende maatregelen (bebording) de maximale belasting op kunstwerken te beperken»? Indien u hier geen inzicht in heeft, bent u bereid dit voor een aantal representatieve gemeenten na te gaan?
Zie antwoord 2.
Is het voor gemeenten potentieel een probleem dat zij de gewichtsbeperkingen/bebordingen niet zelf handhaven, maar dat deze taak is belegd bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)?
Gewichtsbeperkingen/bebordingen vinden hun grondslag in de Wegenverkeerswet. Voor het toezicht op de Wegenverkeerswet zijn verschillende toezichthouders aangewezen, waarbij de politie de handhaver in algemene zin is.
De ILT is dus slechts één van de toezichthouders, die toeziet op een specifiek deel van de Wegenverkeerswet. De ILT is voor wat betreft gewichtsbeperkingen/ bebordingen uitsluitend bevoegd tot handhaving bij beroepsvervoer of eigen vervoer dat verricht wordt met een vrachtauto ten aanzien waarvan in strijd wordt gehandeld met regelgeving inzake de Wegenverkeerswet 1994. Dat betreft onder andere eisen aan belading en de daarmee gepaarde gaande asbelasting van voertuigen.
Welke kosten zijn gemoeid met het verkrijgen van betrouwbare en voldoende meetgegevens voor de duizenden gemeentelijke bruggen en viaducten? Welke partijen kunnen deze metingen verrichten?
Zie antwoord 2.
Zijn de hoge kosten in de praktijk reden voor gemeenten om niet over te gaan tot metingen en daarmee niet over te gaan tot afwijking van de standaardnorm?
Ik heb daar geen beeld van. Dit aspect zal worden meegenomen in het in antwoord 2 genoemde verkennend onderzoek.
Deelt u de mening dat de maatschappelijke baten van reële normen voor gemeentelijke kunstwerken ruimschoots opwegen tegen de kosten die met een meetprogramma hiervoor gepaard gaan?
Zie antwoord 2.
Welke acties onderneemt het Rijk om gemeenten bij te staan bij het verkrijgen van betrouwbare meetgegevens? Heeft het lopende overleg al tot concrete resultaten geleid? Bent u bereid de Kamer over de voortgang hiervan te informeren?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord 4 van mijn brief van 27 oktober 2015 participeert Rijkswaterstaat reeds in het overleg over de toepassing van de Eurocodes, de nationale bijlagen en de NEN 8700. Rijkswaterstaat brengt daar expertise in onder andere met betrekking tot het verkrijgen van meetgegevens. Momenteel wordt door TNO onderzoek uitgevoerd naar de belasting van gemeentelijke bruggen. De resultaten daarvan worden besproken in een NEN-werkgroep. Bij het in antwoord 2 genoemde verkennende onderzoek zal dit lopende onderzoek en de discussie in de NEN-werkgroep worden betrokken.
Bent u bereid in samenwerking met de Nederlandse gemeenten een meetprogramma gemeentelijke kunstwerken op te zetten, om te komen tot reële normen voor gemeentelijke kunstwerken? Zo ja, wanneer denkt u deze samenwerking te kunnen opstarten? Zo nee, waarom niet en hoe draagt u bij aan het komen tot reële normen voor gemeentelijke kunstwerken?
Op basis van de uitkomsten van het verkennend onderzoek zullen eventuele vervolgacties worden geformuleerd.
De uitbreiding van nertsenhouders |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stop grotere fokkerij nertsen» waarin staat dat nertsenhouders hun bedrijf hebben uitgebreid tussen het moment van buiten werking stelling van de Wet verbod pelsdierhouderij en de recente uitspraak van de rechter die deze buiten werking stelling ophief?1
Ja.
Hoeveel pelsdierhouders hebben binnen deze periode hun bedrijf uitgebreid? Om hoeveel extra dieren gaat het?
Op welke termijn gaat u welke actie ondernemen tegen de betreffende pelsdierhouders en wanneer gaat u hen verplichten om hun uitbreidingen terug te draaien?
Kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van de gesprekken die u met het Openbaar Ministerie voert over de gevolgen van het arrest van het gerechtshof Den Haag voor de handhaving van de Wet verbod pelsdierhouderij?
Kent u het bericht van Animal Rights «Nertsenhouder smijt met nertsen» en de videobeelden waarop te zien is hoe nertsen in en tegen een gaskist aan worden gesmeten en worden getrapt?2
Ja.
Is dit de gangbare praktijk bij het vergassen van nertsen? Kunt u aangeven waar u uw antwoord op baseert?
De handelwijze die in het filmpje te zien is, komt op een aantal punten duidelijk niet overeen met de standaard-werkwijze zoals deze geïnstrueerd wordt bij de opleiding die op grond van de Regeling Houders van Dieren verplicht is gesteld. De dieren dienen onder andere één voor één uit de kooi gehaald te worden en mogen niet alleen bij de staart gepakt worden. De andere hand dient het lichaam te ondersteunen. De dieren dienen voorzichtig in de kist met koolmonoxide te glijden, daarnaast moet gecontroleerd worden of het dier bewegingloos is, vóórdat het volgende dier in de kist geplaatst wordt. De standaard werkwijze is beschreven in de handleiding die uitgereikt wordt bij de instructie door Wageningen UR (http://edepot.wur.nl/255987).
Hoe vaak zijn er bij hoeveel nertsenhouderijen inspecteurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) aanwezig geweest tijdens het vergassen van nertsen vanaf 1 januari 2015?
De controle van de NVWA op het doden van nertsen is minder intensief dan op het doden van andere dieren. De wetgeving stelt namelijk hogere eisen op grond van veterinaire, hygiëne- en dierenwelzijnsregelgeving aan het doden van dieren op slachthuizen, zoals varkens. De NVWA is niet standaard bij het doden van nertsen aanwezig op de bedrijven.
Klopt het dat de controle op het doden van nertsen beduidend minder intensief is dan de controle op het doden van andere dieren, zoals bijvoorbeeld varkens? Kunt u uw antwoord kwantificeren?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid permanent cameratoezicht verplicht te stellen voor toezicht op het vergassen van nertsen?
Het plaatsen van een camera op een nertsenhouderij is aan te merken als cameratoezicht op de werkplek.
De privacywetgeving biedt geen mogelijkheid om de werkgever te verplichten om webcams op te hangen en de opnamen vervolgens af te staan aan de overheid in het kader van handhaving. De werkgever kan wel hiertoe besluiten.
Als een werkgever wil overgaan tot cameratoezicht moet hij kenbaar maken dat camera's aanwezig zijn en het personeel vooraf informeren.
De beeldopnamen kunnen alleen voor de handhaving worden gebruikt als de werkgever ze zelf verstrekt aan de overheid.
Welke actie gaat u ondernemen tegen de betreffende nertsenhouder? Onderschrijft u dat hij niet handelt conform de Wet?
Naar aanleiding van de beelden is een inspectie uitgevoerd door de NVWA.
Op grond van de bevindingen is door de NVWA een boeterapport opgemaakt.
Onderschrijft u dat het wenselijk zou zijn, indien de betreffende nertsenhouder een houdverbod opgelegd zou krijgen. of vindt u het verantwoord om hem dieren te laten houden?
Het is aan het Openbaar Ministerie om in een concreet geval de afweging te maken of strafrechtelijke vervolging gerechtvaardigd is en vervolgens aan de rechter om de strafmaat te bepalen.
Wat gaat er gebeuren met de handhavingsverzoeken die Stichting Animal Rights heeft ingediend tegen de betreffende nertsenhouder?
Beide handhavingsverzoeken zijn opgevolgd door de NVWA in de vorm van inspecties. Bij de inspectie volgend op het eerste handhavingsverzoek is geen overtreding vastgesteld. Op basis van de inspectie volgend op het tweede handhavingsverzoek is een boeterapport door de NVWA opgemaakt.
In uw antwoorden op eerdere vragen geeft u aan dat een houdverbod slechts als bijkomende straf kan worden opgelegd en niet als zelfstandige straf; wat doet u ter uitvoering van de motie Van der Ham (Kamerstuk 30 511, nr. 28) die vraagt voorstellen te doen voor een wetswijziging die het mogelijk maakt om een houdverbod als zelfstandige straf of maatregel op te leggen? Kunt u het tijdspad schetsen en reflecteren op het feit dat deze motie vijf jaar geleden is aangenomen en nog niet is uitgevoerd?3
Aan uw Kamer is door de Minister van Veiligheid en Justitie toegezegd dat de evaluatie met een beleidsreactie in het najaar van 2015 zou worden toegezonden. Het afronden van de evaluatie heeft, vanwege het benodigde dossieronderzoek, meer tijd in beslag genomen dan verwacht. De evaluatie is onlangs afgerond. Aan een beleidsreactie wordt inmiddels gewerkt. De Minister van Veiligheid en Justitie zal de evaluatie en de beleidsreactie op korte termijn aan uw Kamer toezenden. Daarbij zal hij ook antwoord geven op de vraag of een zelfstandige straf of maatregel in de vorm van een houdverbod in het Wetboek van Strafrecht opgenomen zal worden.
In uw antwoorden op de eerdere vragen geeft u aan dat de helft van de nertsenhouderijen in 2015 bezocht wordt en de helft in 2016; betreft het aangekondigde inspecties? Zo ja, bent u bereid over te stappen op onaangekondigde inspecties?
Het betreft onaangekondigde inspecties. Wel weet een ondernemer dat de welzijnsinspecties op het doden van nertsen uiteraard plaatsvinden in de beperkte periode waarin deze dodingen worden verricht. De ondernemer is verplicht om bij de NVWA te melden wanneer hij de dodingen gaat verrichten.
Waarom zijn de controles van jaarlijks (door PPE) teruggebracht naar tweejaarlijks?
Per 1 januari 2015 is het toezicht en de handhaving op dierenwelzijn op pelsdierhouderijbedrijven, van de Productschappen naar de NVWA overgegaan. Daarbij is afgesproken dat de NVWA in de jaren 2015/2016 op alle pelsdierhouderijbedrijven een inspectie op dierenwelzijn zou uitvoeren. Op grond van de inspectieresultaten van 2015 en 2016 zal door de NVWA worden bepaald wat het risicoprofiel ten aanzien van dierenwelzijn op nertsenbedrijven is. Dit risicoprofiel zal de basis vormen om met ingang van 2017 risicogericht te handhaven op dierenwelzijn op nertsenbedrijven. Evenals bij andere sectoren werkt de NVWA op basis van een risicogerichte handhaving.
In uw antwoorden op de eerdere vragen geeft u ook aan «NVWA heeft acht inspecteurs ingezet voor de inspecties op dierenwelzijn in de nertsenhouderij»; werken deze fulltime, parttime of enkele uren per jaar op het onderwerp «nertsenhouderij»? Kunt u aangeven hoeveel mensuren per jaar er aan controles nertsenhouderij wordt besteed?
In 2015 heeft de NVWA in totaal 805 uren besteed aan welzijnsinspecties nertsen.
Het besluit de gefinancierde rechtsbijstand voor bepaalde groepen asielzoekers af te schaffen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u net als de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) van mening dat voor een zorgvuldige procedure die voldoende waarborgen biedt aan de asielzoeker, de inschakeling van een advocaat nodig is in de eerste fase van besluitvorming? Zo nee, waarom niet? Wanneer gaat de maatregel in, waarbij voor bepaalde groepen asielzoekers de gefinancierde rechtsbijstand wordt afgeschaft?
Zoals aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van 27 november jl.1 is het, gelet op de recente aanzienlijke toename van het aantal asielaanvragen, onontkoombaar dat wordt voorzien in de mogelijkheid tijdelijk bijzondere procedures in te voeren voor de behandeling van asielaanvragen van bepaalde groepen vreemdelingen. Deze maatregel is mede bedoeld om de periode van onzekerheid waarin de asielzoeker verkeert gedurende de procedure te verkorten.
In een conceptbesluit tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) dat inmiddels is voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State, wordt het Vb 2000 in die zin aangepast dat het mogelijk wordt een zogeheten sporenbeleid te hanteren. Door dit besluit zal onder meer een grondslag in het Vb 2000 worden opgenomen voor het tijdelijk invoeren van een bijzondere procedure. Deze procedure betreft aanvragen waarvan op basis van het beschikbare bewijs voorzienbaar is dat deze versneld voor inwilliging in aanmerking komen.
Zoals ik in mijn brief van 27 november jl. heb gesteld, is en blijft de Nederlandse asielprocedure ook na de tijdelijke invoering van het sporenbeleid met voldoende waarborgen omkleed. Enkel de asielzoekers die behoren tot de aangewezen doelgroep en waarvan voorzienbaar is dat de aanvraag zich leent voor inwilliging krijgen niet langer gesubsidieerde rechtsbijstand. Er is sprake van een voorzienbare inwilliging indien er geen twijfel bestaat over de identiteit en nationaliteit van deze vreemdelingen. Deze vreemdelingen zullen worden onderworpen aan een gehoor waarbij alle feiten aan de orde komen die normaal bij een eerste gehoor aan de orde worden gesteld, maar waarbij ook zal worden gevraagd naar de asielmotieven. Indien blijkt dat daadwerkelijk tot inwilliging kan worden overgegaan, wordt de beschikking zo spoedig mogelijk daarna uitgereikt.
Indien de aanvraag resulteert in een inwilliging, is de vreemdeling door het ontbreken van gefinancierde rechtshulp mijns inziens niet in zijn belangen geschaad. Hij krijgt waar hij om verzoekt, te weten asielbescherming. Ik wil benadrukken dat indien onverhoopt blijkt dat toch geen sprake is van een aanvraag waarop direct een inwilligend besluit kan worden genomen, de vreemdeling alsnog een rust- en voorbereidingstermijn zal worden gegund. In dat geval zal hem een rechtshulpverlener worden toegewezen die hem op de gebruikelijke wijze kan voorbereiden op de daarop volgende procedure.
De ingangsdatum van de maatregel waarbij de gefinancierde rechtsbijstand voor asielzoekers waarvan voorzienbaar is dat na tijdelijke invoering van het sporenbeleid de aanvraag snel kan worden ingewilligd, wordt afgeschaft, is afhankelijk van meerdere factoren. Om de maatregel te laten ingaan is een wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) noodzakelijk, waarvoor een zogeheten voorhangprocedure geldt. Voorts dient de voorgenomen wijziging te worden voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Om die reden is op dit moment nog niet precies te zeggen wanneer deze maatregel in zal gaan.
Deelt u de mening dat juist asielzoekers een advocaat nodig hebben al meteen in de eerste fase van de besluitvorming om onherroepelijke fouten kunnen vermijden, mede gezien de toepassing die Nederland geeft aan artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht? Zo nee, hoe denkt u in de toekomst om te gaan met fouten door onjuiste of onvolledige verslaglegging?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 is aangegeven, komen na tijdelijke invoering van het sporenbeleid alleen de asielzoekers waarvan voorzienbaar is dat de aanvraag voor inwilliging in aanmerking komt en bij wie geen twijfel bestaat over de identiteit en de nationaliteit, niet langer voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking. Ook zonder rechtshulp is in die zaken de procedure met voldoende waarborgen omgeven. Aangezien sprake is van een inwilliging zal artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht in die zaken ook niet worden toegepast.
Indien de verblijfsstatus in de toekomst wordt ingetrokken vanwege veranderde omstandigheden, wordt de gebruikelijke procedure gevolgd. De vreemdeling krijgt in dat geval gesubsidieerde rechtsbijstand conform de huidige situatie. Daarnaast moet de IND vanzelfsprekend in alle gevallen een beslissing om tot intrekking van een asielvergunning over te gaan goed kunnen onderbouwen en wordt de vreemdeling in dat geval voorafgaand aan de beslissing ook steeds gehoord.
Wat wordt bedoeld met «versnelde afdoening»? Hoe verhoudt zich deze versnelde afdoening tot uw recente toezeggingen, dat er vooral bij de Syriërs zeer streng gecontroleerd zal worden op contra-indicaties, zoals betrokkenheid bij IS en/of andere vergelijkbare organisaties? Wat wordt concreet bedoeld met de formulering «goed gedocumenteerd»?
Zie allereerst mijn antwoord op vraag 1. Kern van de procedure van de voorzienbare inwilliging is dat er minder procedurestappen hoeven te worden doorlopen om te komen tot een inwilligende beschikking. Hierdoor kan de IND op weekbasis meer asielaanvragen beoordelen dan nu het geval is. Dit moet de IND beter in staat stellen om de hoge asielinstroom bij te houden. Dat wil nog niet zeggen dat dit zich direct vertaalt in korte doorlooptijden. Ook na tijdelijke invoering van het sporenbeleid zal bij een aanhoudend hoge instroom sprake blijven van wachttijden, echter met deze maatregel wordt beoogd te voorkomen dat de wachttijden nog verder oplopen.
Uitgangspunt binnen die gecomprimeerde asielprocedure is en blijft dat een zorgvuldige beoordeling plaatsvindt. Wanneer er op grond van informatie reden is om aan te nemen dat (mogelijk) sprake is van contra-indicaties (waaronder indicaties dat de vreemdeling mogelijk een gevaar vormt voor de openbare orde, de nationale veiligheid of indien er ernstige redenen zijn om betrokkenheid te veronderstellen bij ernstige misdrijven als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag), zullen deze zaken niet in de hier bedoelde procedure worden afgehandeld, maar zal de normale asielprocedure doorlopen worden met begeleiding van een toegevoegde advocaat, zodat deze signalen met prioriteit nader onderzocht kunnen worden.
Met «goed gedocumenteerd» is bedoeld dat de identiteit en nationaliteit van de asielzoeker op basis van documenten kan worden vastgesteld. Dit zal in de regel worden aangenomen als de vreemdeling een authentiek bevonden identiteits- en/of nationaliteitsdocument heeft overgelegd. Daarbij dient wel vast te staan dat het document ook daadwerkelijk toebehoort aan de asielzoeker én waarbij er geen reden is om aan te nemen dat het document op oneigenlijke of frauduleuze wijze is verkregen.
Ook indien de afdoening van Syrische asielverzoeken in minder procedurestappen wordt doorlopen vindt er altijd een screening plaats onder andere in het belang van de nationale veiligheid. De asielzoeker wordt na binnenkomst door de nationale politie geïdentificeerd en geregistreerd, waarbij specifieke aandacht is voor indicaties van radicalisering of andere aspecten die raken aan de openbare orde of nationale veiligheid. De IND zal in ieder geval de ter beschikking staande informatie van ketenpartners, de door de vreemdeling overgelegde documenten en de door de IND gegenereerde informatie in het kader van de asielprocedure, meenemen in de screening.
Het moment van screening is niet het enige moment waarop signalen kunnen worden onderkend in relatie tot de nationale veiligheid. Medewerkers zijn gehouden hier gedurende de hele procedure alert op te zijn. Binnen de uitvoerende organisaties van de vreemdelingenketen is daartoe een meldstructuur ingericht voor signalen die mogelijk kunnen wijzen op jihadisme of radicalisering of die op andere wijze aan de nationale veiligheid kunnen raken. Deze signalen kunnen derhalve op elk moment in het proces worden opgevangen en worden dan doorgegeven aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Deze meldstructuur blijft ook voor deze groep gehandhaafd.
Zal een samenvoeging van het eerste en het nader gehoor op dezelfde dag niet ertoe leiden dat de verslaglegging van de achtergrond van Syriërs te summier is om te betrekken bij risico-inschattingen over mogelijke aanslagen van IS In Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er bewust voor gekozen om betrokken partijen, zoals de Vereniging Asieladvocaten- en Juristen Nederland (VAJN) en de NOvA niet in een eerdere fase te consulteren?
Het klopt dat de consultatie met de genoemde partijen over de maatregel waarbij in geval van tijdelijke invoering van het sporenbeleid de gesubsidieerde rechtsbijstand voor voorzienbare inwilligingen zal komen te vervallen, niet in een eerdere fase heeft plaatsgevonden. In verband met de hoge instroom en de te betrachten spoed was dit niet meer mogelijk. Met de advocatuur wordt regelmatig overlegd en ook is al enige tijd gesproken over de mogelijkheden om de asielprocedure in verband met de asielinstroom te stroomlijnen. Bij de implementatie van de maatregel waarbij in geval van tijdelijke invoering van het sporenbeleid de gesubsidieerde rechtsbijstand voor voorzienbare inwilligingen zal komen te vervallen, zal ik de verschillende partijen betrekken.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot een recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam d.d. 23 november 2015, (Awb 15/19072) waaruit blijkt dat slechts een ingevuld klantformulier voor de behandeling van de aanvraag onvoldoende is? Welk gehoor zal bepalend zijn voor het uitzetten van de verdere behandeling van de aanvraag?
De door mij aangekondigde maatregelen voorzien niet in een procedure waarbij enkel op basis van een ingevuld klantformulier de aanvraag wordt behandeld.
Het klantformulier is een hulpmiddel aan de hand waarvan een inschatting van de aard en de kansrijkheid van de asielaanvraag kan worden gemaakt. Indien op basis daarvan wordt besloten dat sprake is van een voorzienbare inwilliging, vindt een gehoor plaats dat heeft te gelden als het persoonlijk onderhoud in de zin van de Procedurerichtlijn.
In de aanmeldfase bepaalt de IND welk spoor wordt gevolgd. De precieze invulling hiervan wordt in het kader van de feitelijke implementatie nader uitgewerkt door de IND. Ik wil nogmaals benadrukken dat indien de informatie daar aanleiding toe geeft, gedurende de procedure van spoor kan worden gewisseld om zodoende te allen tijde recht te doen aan de aard van de individuele zaak.
De genoemde uitspraak van de rechtbank te Amsterdam heeft onder meer betrekking op een tegenstrijdigheid tussen hetgeen in het klantformulier was vermeld en hetgeen de vreemdeling later heeft verklaard. Het oordeel van de rechtbank kan, gezien de omstandigheid dat een klantformulier slechts een hulpmiddel is, op dit punt gevolgd worden. Tegen deze uitspraak is enkel hoger beroep ingesteld ten aanzien van enkele andere overwegingen, welke te zeer belemmerend worden geacht in het kader van de hernieuwde besluitvorming.
Bent u bereid voordat deze maatregel wordt ingevoerd duidelijkheid te verschaffen over de inhoud en strekking van volgende zinsneden «versnelde afdoening» en «goed gedocumenteerd»?
Ja, zie mijn verduidelijkingen in het antwoord op de vragen 3 en 4.
Bent u bereid deze maatregel uit te stellen totdat u in gesprek bent getreden met alle betrokken partijen, zoals VAJN en de NOvA en er harde garanties zijn afgegeven over het waarborgen van de rechtspositie van asielzoekers?
Nee, ik ben niet bereid de voorgestelde wijziging van het Vb 2000, noch de specifieke maatregel van het vervallen van gesubsidieerde rechtsbijstand bij voorzienbare inwilligingen in geval van tijdelijke invoering van het sporenbeleid uit te stellen. Echter, zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 5 al heb aangegeven zullen de betrokken partijen worden betrokken bij de implementatie van de specifieke maatregel van het vervallen van gesubsidieerde rechtsbijstand bij voorzienbare inwilligingen in geval van tijdelijke invoering van het sporenbeleid. Het conceptbesluit ten aanzien van de benodigde wijzigingen in het Vb 2000 ter implementatie van de mogelijkheid tot tijdelijke invoering van het sporenbeleid ligt, zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 al heb aangegeven, thans al voor bij de Afdeling advisering van de Raad van State. Zoals aangegeven blijft de rechtspositie van asielzoekers met de aangekondigde maatregelen gewaarborgd.
Het schrappen van banen bij Thales Nederland |
|
Ronald Vuijk (VVD), Fred Teeven (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Thales Nederland schrapt 200 banen»?1
Ja.
Klopt het dat deze banen worden geschrapt in verband met de uitstel van investeringen in de markt voor marineschepen? Graag een toelichting.
De maatregel die Thales Nederland heeft bekendgemaakt is van bedrijfseconomische aard en betreft een interne reorganisatie. Thales Nederland is onderdeel van een wereldwijd opererend concern met een omzet van € 13 miljard. Investeringen in nieuw materieel zijn dikwijls langdurige trajecten. Defensie maakt per investeringsproject de afweging of dit past binnen de financiële kaders van de begroting. In de huidige begroting zijn investeringen opgenomen met kansen voor de Nederlandse defensie- en veiligheidsindustrie, zoals Thales Nederland. De komende tijd zijn onder meer besluiten aan de orde over de behoeftestelling voor de vervanging van de M-fregatten, voor de vervanging van de Walrusklasse onderzeeboten en voor het instandhoudingsprogramma LC-fregatten. Of de maatregel van Thales Nederland op termijn gevolgen heeft voor Defensie, en zo ja welke, is momenteel nog niet duidelijk.
Is het waar dat deze maatregel een direct gevolg is van het op de lange baan schuiven of verdringen van strategische investeringen door uitgaven van meer urgente aard? Zo ja, om welke investeringen gaat het? Zijn dit verschuivingen van tijdelijke aard? Welke gevolgen heeft dit voor de Nederlandse defensie-industrie en voor de Nederlandse krijgsmacht?
Zie antwoord vraag 2.
Recent is een succesvolle test uitgevoerd met het uitschakelen een ballistische dreiging, waarbij de SMART-L radar van Thales is gebruikt; in hoeverre raakt deze maatregel van Thales de toegang van de Nederlandse Koninklijke Marine tot deze technologie?
Kennis op het gebied van radartechnologie is van groot belang voor de Koninklijke Marine en het kosteneffectief verwerven en instandhouden van sensorsystemen. Recente testen, waarbij de software van de SMART-L van een LC-fregat was aangepast om ballistische raketten te kunnen detecteren, zijn een belangrijke stap in de ontwikkeling en productie van de Ballistic Missile Defence (BMD) voor de SMART-L systemen van Thales. Hiervoor zijn inmiddels de contracten getekend en is de productie begonnen. De toegang tot deze technologie is daarmee zekergesteld.
Is het bij u bekend of het schrappen van banen ook bij andere bedrijven binnen de Nederlandse defensie-industrie op stapel staat? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor de positie van de Nederlandse defensie-industrie? Graag een toelichting.
Ook Fokker heeft ontslagen aangekondigd. Zie de antwoorden op de vragen inzake Fokker van de leden Vuijk en Teeven van 15 december 2015 met kenmerk 2015Z24530. De gevolgen hiervan voor de Nederlandse defensie industrie worden in die antwoorden beschreven. Bedrijven nemen maatregelen in reactie op marktontwikkelingen. Niettemin opereert de Nederlandse defensie- en veiligheidsindustrie nog steeds op een kwalitatief hoog niveau dat mede in stand wordt gehouden door de intensieve samenwerking tussen bedrijven, kennisinstituten en overheidsinstantieslou.
Deelt u de mening dat de defensie-industrie een belangrijk element vormt van de Nederlandse economie en een strategische partner voor zowel het Ministerie van Defensie als het Ministerie van Economische Zaken? Deelt u de mening dat de defensie-industrie een onmisbare schakel is bij het instandhouden van onze krijgsmacht en (daarmee) een cruciale rol vervult in de internationale veiligheidsketen? Bent u eveneens van mening dat de defensie-industrie een belangrijke aanjager is van innovatie en daarmee van Nederlandse welvaart? Graag een toelichting op al deze punten.
Het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Economische Zaken hebben de wijze van samenwerking met de defensie- en veiligheidsindustrie en de kennisinstellingen in de Defensie Industrie Strategie (DIS) van 10 december 2013 vastgelegd. Samen vormen zij de gouden driehoek, een dynamisch platform voor initiatieven en interactie. Door deze nauwe samenwerking versterken zij het innovatieve vermogen van de hele defensie- en veiligheidssector. Een goed functionerende gouden driehoek is van wezenlijk belang voor de nationale veiligheid en versterkt de Nederlandse positie in internationaal verband.
De krijgsmacht moet haar kennisniveau op peil houden om haar rol als smart buyer te kunnen spelen. Binnen de gouden driehoek is er informatie-uitwisseling waarbij toekomstige behoeftes worden verkend. Hierbij wordt gebruikgemaakt van elkaars kennis. Defensie moet het evenwicht bewaren tussen veiligheidsrisico’s, het behoud van autonomie en een goede marktpositie als klant aan de ene kant, en de benodigde openheid om het innovatieve vermogen van de Nederlandse defensie- en veiligheidsgerelateerde industrie te mobiliseren aan de andere kant.
Deelt u de mening dat de krijgsmacht naast goede medewerkers afhankelijk is van hoogtechnologisch materieel en dat kennis daarover in ons land beschikbaar moet zijn om als «smart buyer» te kunnen verwerven? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze wordt bij het plannen of verschuiven van investeringen rekening gehouden met de gevolgen daarvan voor de defensie-industrie en voor de strategische relatie daarmee? In hoeverre houdt u in het plannen van investerings- en instandhoudingsprojecten rekening met het structureel instandhouden van de daarvoor benodigde kennisbasis in de defensie industrie?
Als onderdeel van het begrotingsproces wordt jaarlijks het investeringsplan in balans gebracht met het financiële kader. Factoren die daarbij een rol spelen zijn onder meer het operationele belang, de effecten op de exploitatiekosten, de belangen op het gebied van internationale samenwerking, kansen die zich voordoen met internationale partners of met de industrie, (financiële) nadelen van uitstel of voordelen van vervroeging. De relatie met de defensie-industrie is dus een factor van invloed.
Op welke wijze waarborgt u behoud en toegang tot technologische kennis over de huidige als ook de toekomstige operationele wapen- en sensorsystemen?
Het waarborgen van de toegang tot technologische kennis is een belangrijk uitgangspunt van de Strategische Kennis- en Innovatieagenda. Defensie investeert structureel in haar eigen kennisbasis en onderzoekscapaciteit. Zo werkt Defensie samen met TNO. Door samenwerking in de gouden driehoek met defensiegerelateerde bedrijven en kennisinstituten en via het Platform Nederland Radarland wordt gezamenlijk gewerkt aan de kosteneffectieve ontwikkeling van innovatieve radarsystemen. In dit kader worden regelmatig onderzoeks- en ontwikkelingsopdrachten op het gebied van sensortechnologie verstrekt, waar ook Defensie de vruchten van plukt.
Doordat bij Defensie vooral de Directie Materiële Instandhouding van het Commando Zeestrijdkrachten veel onderhoud uitvoert aan radarsystemen, is het behoud van kennis over de in gebruik zijnde radarsystemen gewaarborgd. Voor de BMD-capaciteit van de SMART-L systemen en de grondgebonden SMART-L EWC systemen zijn instandhoudingscontracten gesloten. Hierdoor is Thales Nederland gebonden om gedurende de contractperiode de kennis over deze systemen in stand te houden en te delen.
De indiening van het wetsvoorstel computercriminaliteit III bij de Tweede Kamer |
|
Judith Swinkels (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het ronkende persbericht van uw Ministerie van 27 november 2015 met de titel «Antiterrorismewetgeving naar de Tweede Kamer», waarin u na twee jaar consultatie opnieuw de wet computercriminaliteit III aankondigt als onderdeel van een reeks anti terrorisme maatregelen?1
Op 27 november 2015 heeft mijn ministerie een persbericht verstuurd waarin feitelijke informatie werd verstrekt over de besluitvorming in de ministerraad over de uitvoering van het actieprogramma «Integrale aanpak Jihadisme».
Wat vindt u zelf van de werkwijze om een persbericht te sturen over een wet, waarvan de consultatie twee jaar geleden al is afgerond, zonder dat het betreffende wetsvoorstel bij de Kamer is ingediend?
Ik acht het open en transparant communiceren over wetgevingsprocessen een belangrijk onderdeel van overheidsvoorlichting. Actieve communicatie vanuit de overheid is een belangrijk recht voor burgers. Dit sluit aan bij het rapport van de Commissie Wallage die de toekomst van de overheidscommunicatie onderzocht. Naar het oordeel van de commissie is het wenselijk dat er gedurende het wetgevingsproces ruimte is voor actieve voorlichting van overheidswege, ook als parlementaire goedkeuring nog niet is verkregen.2
Het betreffende persbericht markeert de besluitvorming in de ministerraad over de uitvoering van het actieprogramma «Integrale aanpak Jihadisme». Bovendien is de wetgeving als onderdeel van het actieprogramma uitvoerig aan de orde geweest tijdens het debat met uw Kamer op 19 november jl. over de aanslagen in Parijs. Dan ligt het voor de hand om melding te maken van het formele besluit om de vier wetsvoorstellen bij de Tweede Kamer in te dienen als volgende stap in het wetgevingsproces. Inmiddels zijn alle vier wetsvoorstellen bij de Tweede Kamer ingediend.
Wanneer wordt het wetsvoorstel computercriminaliteit III bij de Tweede Kamer ingediend?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen per ommegaande beantwoorden?
Ja, ik heb mij ingespannen voor een zo spoedig mogelijke beantwoording van uw vragen.
De beantwoording heeft vanwege de feestdagen en de jaarwisseling meer tijd gekost dan was voorzien.
De heffing van btw op subsidies voor rietlandbeheerders in de Weerribben en Wieden |
|
Carla Dik-Faber (CU), Jaco Geurts (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de vergoeding voor rietlandbeheer, in het bijzonder het antwoord op vraag 4?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de inspanningen zijn geweest van het Ministerie van Economische Zaken om te komen tot een zodanige wijziging of formalisering van de relatie tussen rietlandbeheerders en terreineigenaren in de Weerribben en Wieden, dat sprake is van één entiteit?
Het Ministerie van Economische Zaken heeft samen met het Ministerie van Financiën de betrokkenen bij elkaar gebracht en informatie gegeven over de kaders waarbinnen een oplossing gevonden kan worden. De provincie Overijssel heeft vervolgens samen met de terreineigenaren en de rietlandbeheerders een invulling uitgewerkt. Bij deze uitwerking zijn de ministeries niet betrokken. Deze is rechtstreeks voorgelegd aan de Belastingdienst. Na de uitspraak van de belastinginspecteur hebben betrokkenen contact gezocht met het Ministerie van EZ en Financiën. Op dit moment vindt er intensief overleg plaats over een oplossing die wel voldoet aan de voorwaarden voor btw-vrijstelling.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de belastinginspecteur van 10 november jl. (kenmerk VG OB-15–182) dat de pachters/riettelers in de Weerribben en Wieden btw-plichtig zijn?
Ja.
Is het voorstel voor een uitvoeringsovereenkomst tussen de provincie Overijssel, terreinbeherende organisaties en pachters/riettelers ook voorgelegd aan het Ministerie van Financiën, zoals door de Staatssecretaris van Economische Zaken gesteld in het antwoord op vraag 4 van de eerder gestelde vragen? Zo ja, wat is de reactie van het Ministerie van Financiën geweest op de voorgestelde uitvoeringsovereenkomst? Zo nee, waarom niet?
Ja, het standpunt van de inspecteur is ook voorgelegd aan het Ministerie van Financiën. Het is uitdrukkelijk wel zo dat de doorbetaling onbelast kan blijven als sprake is van een gezamenlijke entiteit. Echter, zoals uit het standpunt van de inspecteur blijkt is er in de voorgelegde situatie inderdaad geen sprake van een gezamenlijke entiteit, waarbij rietlandbeheerders en terreineigenaren via een uitvoeringsovereenkomst gezamenlijk SNL-subsidies aan kunnen vragen voor het beheer van rietland, zonder dat een btw-plicht ontstaat voor de rietlandbeheerders. Door middel van de uitvoeringsovereenkomst tussen de provincie, de terreineigenaren en de rietlandbeheerders leggen deze partijen nadere afspraken vast om de subsidiebeschikking tussen de terreineigenaar en de provincie uit te voeren. De uitvoeringsovereenkomst laat echter de onderlinge rechtsbetrekkingen in stand, die al tussen partijen bestaan in de vorm van een (aanvullende) pachtovereenkomst tussen de terreineigenaren en de rietlandbeheerders en een subsidierelatie tussen de provincie en de terreineigenaren. Deze rechtsbetrekkingen wijzigen dus niet door de uitvoeringsovereenkomst. Voor de btw-heffing betekent dit dat er van moet worden uitgegaan dat de provincie de subsidie toekent aan de terreineigenaar en de terreineigenaar op zijn beurt rietlandbeheerders tegen betaling inschakelt voor het rietlandbeheer. Met andere woorden, voor de btw-heffing blijft dan ook bij de uitvoeringsovereenkomst de rietlandbeheerder tegen betaling een natuurbeheerdienst verrichten aan de terreineigenaar. Deze consequentie van de btw-heffing volgt eenduidig uit de Europese btw-richtlijn. Ik zie wel degelijk verschillende mogelijkheden om tot oplossingen te komen van dit btw-vraagstuk. De Ministeries van EZ en Financiën hebben aan de sector aangegeven in welke richting de oplossingen gezocht moeten worden (zie antwoorden op vraag 9 en 10).
Kunt u aangeven waarom er geen sprake kan zijn van een gezamenlijke entiteit waarbij rietlandbeheerders en terreineigenaren via een uitvoeringsovereenkomst gezamenlijk SNL-subsidie aan kunnen vragen voor het beheer van rietland, zonder dat hier een btw-plicht geldt?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten waarom het in de afgelopen jaren zo ingewikkeld is gebleken om duidelijkheid te bieden over de wijze waarop beheersubsidies kunnen worden toegekend aan natuurbeheerders die daar recht op hebben (in dit geval de pachters/riettelers in de Weerribben en Wieden), zonder dat zij btw hoeven te betalen zoals ook gebruikelijk is bij subsidies? Wat vindt u er van dat een deel van de subsidie die feitelijk bestemd is voor natuurbeheer, niet daarvoor gebruikt wordt, maar rechtstreeks vloeit naar de Belastingdienst?
Over de vragen van de sector naar de belastbaarheid van de besteding van de SNL-subsidies door de personen die deze subsidie als terreineigenaar ontvangen, is duidelijkheid verschaft. Ik verwijs naar de genoemde uitspraak van de belastinginspecteur van 10 november jl. (kenmerk VG OB-15–182) en naar een recente uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 10 november 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4958. In de uitspraak van het Hof is bevestigd dat de besteding van een deel van de subsidie door de terreineigenaar door betaling aan natuurbeheerders belast is met btw. Tegen deze uitspraak is overigens beroep in cassatie aangetekend bij de Hoge Raad.
Verder verwijs ik naar mijn antwoord op de Kamervragen van de leden Geurts, Van Hijum en Omtzigt over de vergoeding voor rietlandbeheer d.d. 1 juli 2014 en 27 mei 2014.
Erkent u dat de pachters/riettelers in de Weeribben en Wieden zelfstandige natuurbeheerders zijn en geen loonwerkers in dienst van Staatsbosbeheer of Natuurmonumenten?
Ik kan niet beoordelen of de genoemde personen wel of niet in dienstbetrekking werkzaam zijn bij Staatsbosbeheer of Natuurmonumenten. De voor Staatsbosbeheer of Natuurmonumenten bevoegde inspecteur is bij uitsluiting bevoegd om hierover een uitspraak te doen. Indien de rietlandbeheerders in dienstbetrekking zijn bij Staatsbosbeheer of Natuurmonumenten kan geen sprake zijn van btw-plicht voor de verrichte werkzaamheden.
Deelt u de mening dat de terreinbeherende organisaties en pachters/riettelers gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het in standhouden en beheren van de in het provinciale natuurbeheerplan aangegeven natuurbeheertypen in de Weerribben en Wieden en dat de subsidie voor rietlandbeheer op gepachte percelen slechts door de provincie wordt verleend aan de terreinbeherende organisaties onder de voorwaarde dat 80% wordt doorbetaald aan de pachters/riettelers? Zo ja, waarom heeft dit dan geen gevolgen voor de btw-plicht van de pachters/riettelers?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u nog andere mogelijkheden om de pachters/riettelers in de Weerribben en Wieden vrij te stellen van de btw-plicht, zoals in het verleden bij eerdere subsidieregelingen die rechtstreeks aan de pachters/riettelers werden toegekend, immer het geval was? Zo ja, welke mogelijkheden acht u het meest kansrijk? Zo nee, waarom niet?
Het natuurbeheer dat wordt verricht door de rietlandbeheerders in de Weerribben en Wieden kan zonder btw-heffing plaatsvinden als, zoals in het verleden gebeurde, de provincie de subsidies toekent aan deze rietlandbeheerders in plaats van aan de terreineigenaren. Ook als de provincie de subsidie verleent aan de rietlandbeheerders gezamenlijk (bijvoorbeeld in de vorm van een collectief) kan de subsidie buiten de btw-heffing blijven. Een andere optie is dat een entiteit wordt gevormd bestaande uit terreineigenaren en rietlandbeheerders en de subsidie aan die entiteit wordt toegekend. Deze entiteit en dus niet een of meer deelnemers van die entiteit moeten dan zeggenschap hebben over het te voeren beheer van het natuurterrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd, krachtens eigendom, erfpacht, recht van beklemming of artikel 45 van de Wet inrichting landelijk gebied. Deze zeggenschap is vereist op grond van de huidige Subsidieregeling Natuur-en landschapsbeheer. Een dergelijke situatie van zeggenschap bij een entiteit kan zich niet voordoen als de huidige terreineigenaren de betreffende terreinen verpachten aan rietlandbeheerders. Ingeval de provincie de subsidie wil toekennen aan individuele rietlandbeheerders of een collectief van rietlandbeheerders, zal de Subsidieregeling Natuur-en landschap door de provincie Overijssel moeten worden gewijzigd. In die regeling moet dan namelijk worden opgenomen dat een collectief van rietlandbeheerders of een collectief van rietlandbeheerders en terreineigenaren de subsidie kan aanvragen en verkrijgen. Het Ministerie van Economische Zaken heeft de provincie hierover in algemene zin geïnformeerd.
Klopt het dat vanuit het Ministerie van Economische Zaken wordt aangestuurd op de optie van een collectief, vergelijkbaar bij het stelsel van agrarisch natuurbeheer? Bent u van mening dat in een dergelijke constructie subsidies wel zijn vrijgesteld van btw? Zo ja, hoe zou een collectief in de onderhavige situatie vormgegeven moeten worden?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe wilt u voldoen aan de verplichting om de natuurbeheertypen in de Weerribben en Wieden in een duurzame staat van instandhouding te houden, nu de feitelijke beheerders van het gebied geconfronteerd worden met een beheervergoeding die niet meer toereikend is?
Met de afspraken uit het Natuurakkoord zijn provincies nu verantwoordelijk voor de kwaliteit en het beheer van natuurgebieden. Ik ga er vanuit dat de provincies er in slagen om te voldoen aan de verplichting om de natuurbeheertypen in de Weerribben en Wieden in een duurzame staat van instandhouding te houden.
Bent u bereid om samen met de provincie Overijssel te zoeken naar een duurzame en structurele oplossing voor de pachters/riettelers, die recht doet aan de bijzondere relatie tussen terreinbeherende organisaties en pachters/riettelers en waarmee er een punt kan worden gezet aan de jarenlange onzekerheid over de vergoeding voor het rietlandbeheer in de Weerribben en Wieden?
Zoals bij het antwoord op vraag 6 is vermeld is zekerheid verschaft over de btw-positie van de rietlandbeheerders. Binnen het kader van wet- en regelgeving bestaat de bereidheid om op voorstel van betrokken partijen te kijken naar een voorstel van de sector om te komen tot rietlandbeheer waarbij geen heffing van btw plaatsvindt bij de rietlandbeheerders. Zie hiervoor ook mijn antwoorden op vraag 9 en 10.
Bent u bekend met het bericht «German Parliament President: We reject settlement labeling, understand Israel’s anger»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het Duitse besluit om de aangekondigde etikettering van producten uit de Westelijke Jordaanoever, Oost-Jeruzalem en de Golanhoogten af te wijzen?
Het kabinet is niet op de hoogte van een dergelijk Duits besluit. De uitspraken die strekken tot afwijzing zijn voor rekening van de sprekers in het door u genoemde artikel. De Duitse regering heeft kennis genomen van de interpretatieve mededeling. Het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven zich gebonden te achten aan Europese regelgeving.
Klopt het dat naast Duitsland ook Griekenland en Hongarije hebben aangekondigd de richtsnoeren niet te zullen implementeren? Zijn er nog meer EU-lidstaten die een dergelijke positie hebben ingenomen?2
Het kabinet heeft kennis genomen van berichtgeving met die strekking. Het kabinet is niet bekend met dergelijke berichtgeving over andere lidstaten.
Voor wat betreft een brief die de Griekse Minister Kotzias aan de Israëlische premier zou hebben gestuurd met het voornemen de interpretatieve mededeling te negeren: het Griekse Ministerie van Buitenlandse Zaken ontkent het bestaan van een dergelijke brief in een persverklaring. Griekenland beraadt zich op de inhoud en implementatie van de interpretatieve mededeling.
Ook het Hongaarse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven zich te beraden op implementatie. Het kabinet gaat er in het algemeen vanuit dat lidstaten EU-wetgeving implementeren. Zie verder de beantwoording op vraag 6.
Acht u het bij nader inzien nog steeds verstandig dat u de brief, waarin u, samen met een aantal andere Europese ministers van Buitenlandse Zaken, Hoge Vertegenwoordiger Mogherini vroeg haast te maken met het publiceren van deze richtsnoeren, hebt ondertekend, nu een aantal van die landen die niet tekenden, maar zelfs een aantal van degenen die de brief wel tekenden, ook de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren niet wensen te volgen?
Het kabinet ziet geen reden om zijn standpunt, dat gebaseerd is op staand beleid, te herzien. De interpretatieve mededeling geeft antwoord op vragen die leefden bij consumenten en het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven is verantwoordelijk voor het geven van correcte en volledige informatie over de herkomst van producten.
Overigens ziet geen van de zestien ondertekenaars van de brief af van implementatie van de interpretatieve mededeling.
Welke overwegingen lagen er destijds bij de Duitse regering – die er over het algemeen dezelfde ideeën op nahoudt als Nederland als het gaat om het internationaal recht, het Midden-Oosten vredesproces en transparante consumentenvoorlichting – aan ten grondslag om deze brief niet mede te ondertekenen?
Het is niet aan het kabinet om in de overwegingen van de Duitse regering te treden.
Bij het debat over de begroting Buitenlandse Zaken 2016 is u gevraagd naar de vrijheidsgraden die lidstaten hebben om richtsnoeren te implementeren; welke vrijheden zijn er, zowel in de wijze waarop als de tempo waarin deze richtsnoeren worden geïmplementeerd? Wat is daarop nu uw antwoord?
De interpretatieve mededeling geeft uitleg aan Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken). Artikel 19 van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken bepaalt dat de lidstaten zorgdragen voor vaststelling en bekendmaking van de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om voor 12 juni 2007 aan deze richtlijn te voldoen. De termijn voor implementatie van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken is daarmee duidelijk. De interpretatieve mededeling geeft verduidelijking en bevat daardoor niet een aparte implementatietermijn. Het feit dat zestien lidstaten vroegen om verheldering getuigt ervan dat toepassing van de richtlijn op goederen uit de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden in de praktijk lastig bleek. Met het verschijnen van de interpretatieve mededeling van de Commissie is die verheldering er. Zie verder het antwoord op vraag 4.
De overgang van een verzilverd ZZP naar terminale zorg thuis |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat het Wilhelmina Ziekenhuis Assen (WZA) in korte tijd driemaal te maken heeft gehad met patiënten die na een opname in het ziekenhuis thuis of in een hospice wilden overlijden, maar dat dit niet georganiseerd kon worden omdat de patiënten, al voordat zij in het ziekenhuis waren opgenomen, zorg hadden ontvangen vanuit een zorgzwaartepakket (ZZP) in een verpleeghuis?
Ja, dit is mij bekend. Ik vind het belangrijk dat er geen verschuivingen tussen de Wlz en de Zvw nodig zijn in de laatste levensfase van mensen. Daarom heb ik per 2015 een duidelijke afbakening tussen de Zvw en de Wlz bewerkstelligd. Ook mensen die al een Wlz-indicatie hebben, kunnen thuis of in een hospice overlijden. Ik heb naar aanleiding van berichten hierover contact opgenomen met het Wilhelmina Ziekenhuis in Assen. Hieruit bleek dat het CIZ in eerste instantie geen indicatiebesluit voor zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg (voorheen ZZP VV 10) had afgegeven aan een cliënt die kort in een Wlz-instelling woonde en thuis wilde overlijden. Dit omdat de beleidsregels indicatiestelling Wlz 2015 niet duidelijk genoeg waren. Vervolgens is overleg gevoerd tussen CIZ en VWS over de interpretatie van de beleidsregels. Dit mede in de context van het beoogde beleid om thuis te kunnen overlijden. Het overleg heeft geleid tot een verduidelijking van de beleidsregels specifiek voor mensen die in een instelling wonen en elders willen overlijden. Vooruitlopend op deze verduidelijking heeft het CIZ nog dezelfde dag een indicatiebesluit voor het betreffende zorgprofiel afgegeven. De cliënt kon thuis de zorg volgens dit zorgprofiel ontvangen. Voor de overige twee cliënten heeft het ziekenhuis geen indicatiebesluit bij het CIZ aangevraagd. Ik heb de verduidelijking verwerkt in de bestaande informatiekaart Palliatief Terminale Zorg (PTZ)1.
Bent u bereid de achtergronden hiervan te onderzoeken en hier lering uit te trekken, aangezien de problemen lijken te ontstaan door het schot tussen de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz)?
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend dat thuiszorgaanbieders met het geld van het al beschikbare ZZP vaak geen 24-uurszorg in de thuissituatie kunnen bieden, terwijl dit wel mogelijk zou zijn als patiënten een thuiszorgindicatie krijgen vanuit de Zvw voor terminale zorg thuis?
Het beschikbare zorgprofiel (voorheen ZZP) biedt niet in alle gevallen voldoende ruimte voor zorgaanbieders om palliatief terminale zorg thuis te bieden. Daarom heb ik geregeld dat het CIZ bij mensen die thuis willen overlijden een indicatiebesluit voor zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg kan afgeven. Daarnaast heb ik in de Wlz geregeld dat de zorgkantoren extra zorg boven op dit zorgprofiel (voorheen ZZP) kunnen toekennen als dat nodig is.
Vindt u dat het voor palliatief terminaal zieke patiënten mogelijk moet zijn om een bestaande Wlz-indicatie om te zetten naar een thuiszorgindicatie? Of ziet u nog andere mogelijkheden waarmee gegarandeerd wordt dat mensen thuis, in een hospice of op de plaats waar zij dat wensen, kunnen overlijden? Hoe gaat u dat mogelijk maken?
Ik vind het niet wenselijk om een bestaande Wlz-indicatie om te zetten naar een thuiszorgindicatie. Ik wil juist verschuivingen tussen Wlz en Zvw in de laatste levensfase van mensen voorkomen om zo onrust voor cliënten en mantelzorgers te voorkomen. Zoals aangegeven onder de antwoorden 1 tot en met 3 had ik de mogelijkheid om thuis of in een hospice te overlijden voor mensen met een Wlz-indicatie al geregeld. Dit is nu verduidelijkt.
Het bericht van Techzine van 2 december |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Kent u het bericht van Techzine van 2 december 2015 «UWV lekt mogelijk persoonsgegevens via MijnUWV»?1 2
Ja.
Hoe kan het dat mensen na inloggen in MijnUWV de gegevens van een ander te zien krijgen?
UWV heeft geen meldingen van klanten ontvangen dat de gegevens van een ander te zien zijn na inloggen op MijnUWV. Wel is er een beperkt aantal incidenten bekend waarbij klanten de gegevens van een ander inzagen bij het inloggen op werk.nl. UWV heeft hier 20 meldingen van ontvangen. Inmiddels zijn er maatregelen getroffen waardoor deze incidenten zich niet meer voordoen.
De incidenten bij het inloggen op werk.nl werden veroorzaakt door een software-fout in de firewall van de internetprovider van UWV. Hierbij werd de pagina van een klant abusievelijk deels gevuld met gegevens van een ander. De klant kon dan personalia, contactgegevens en in sommige gevallen het beroep van een andere klant zien. Deze gegevens verdwenen met elke volgende klik op de webpagina. Nader inzien van gegevens was dan ook niet mogelijk. Financiële gegevens konden niet worden ingezien.
Heeft dit te maken met de storing die deze week plaats vond, of betreft dit een fundamenteel probleem?
Nee, er is geen enkele relatie met de tijdelijke storing van MijnUWV. Ook betreft dit geen fundamenteel probleem. Inmiddels zijn er maatregelen getroffen waardoor de incidenten op werk.nl zich niet meer voordoen.
Van hoeveel mensen zijn de gegevens op straat komen te liggen?
Er zijn geen klantgegevens op straat komen te liggen. Wanneer het incident zich voordeed, waren na een klik de gegevens direct verdwenen (zie antwoord3.
UWV heeft in totaal 20 meldingen van klanten ontvangen dat zij gegevens van anderen konden inzien bij het inloggen op werk.nl. Gezien op het totaal van 100.000 ingelogde werkzoekenden per dag is dit een zeer klein aantal, echter vindt UWV elk incident er één teveel. Inmiddels zijn er maatregelen getroffen waardoor deze incidenten zich niet meer voordoen.
Welke acties worden ondernomen om het lekken van gegevens in de toekomst te voorkomen?
UWV heeft meteen na de eerste melding actie ondernomen, heeft contact opgenomen met de melder en heeft in samenwerking met de leveranciers het onderzoek gestart naar de oorzaak van het probleem. Op basis van de eerste resultaten van het onderzoek heeft KPN maatregelen getroffen. Zo heeft KPN tijdelijk een vervangende firewall ingezet waardoor het probleem zich niet meer voordoet.
UWV en KPN werken samen aan het herstel van de oorspronkelijke firewall. De hiervoor benodigde software-update is opgeleverd en wordt momenteel uitvoerig getest voordat overgegaan wordt tot implementatie.
Hoe worden mensen geïnformeerd over dit manco en wat doet u om eventuele schade die hieruit voortvloeit voor mensen te compenseren?
Met de klant die de melding deed is telefonisch overleg geweest. UWV heeft daarmee specifiekere informatie gekregen en heeft de klanten nadere uitleg kunnen verschaffen. De klant die daar prijs op stelden zijn telefonisch geïnformeerd over de voortgang van de oplossing. Voor zover bekend hebben klanten geen schade opgelopen en is er geen aanleiding mensen te compenseren.
In hoeverre heeft u met MijnUWV rekening gehouden met de richtsnoeren van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP), inzake de beveiliging van persoonsgegevens?
UWV houdt rekening met de richtsnoeren van het CBP. Binnen de rijksoverheid worden het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst (VIR) en de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR) toegepast. Aan UWV en de andere zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) is gevraagd dit normenkader te adopteren als richtlijn voor maatregelen op de informatie-beveiliging. De VIR en de BIR zijn beide gebaseerd op de standaard ISO 27001-code informatiebeveiliging. UWV heeft zijn tactische beleidskader voor beveiliging en privacy grotendeels op deze code gebaseerd. In mei 2014 heeft UWV met de ondertekening van de Bestuurlijke verklaring Informatieveiligheid zbo’s de toepassing van de VIR/BIR bekrachtigd. In de nieuwe systematiek meet UWV continu of UWV blijvend voldoet aan de BIR standaard. Dit doet UWV onder andere via businessimpactanalyses en privacyimpact-analyses.
De van terrorisme verdachte asielzoeker |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Asielzoeker vast voor terrorisme»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Zijn er behalve deze persoon nog andere asielzoekers in beeld als verdachte van terrorisme?
Onderzoek moet uitwijzen of deze persoon zich met jihadistische intenties in de asielstroom heeft gemengd of dat daar geen sprake van is.
In het meest recente dreigingsbeeld van de NCTV (DTN40) staat dat er tot nu toe in Nederland geen bevestigde gevallen zijn van asielzoekers die zich uit terroristische motieven in de asielstroom in Nederland hebben gemengd.
Ook in dit geval moeten we uiteraard eerst het onderzoek afwachten alvorens dergelijke conclusies te trekken.
In hoeverre erkent het kabinet inmiddels het enorme gevaar dat terroristen zich schuilhouden tussen de asielzoekersstromen?
Zie antwoord 2.
Hoe verhoudt de bewering van het kabinet, dat er sprake is van een goede screening van asielzoekers, zich tot het gegeven dat deze persoon tijdens het intake-onderzoek niet is aangehouden?
De signalering van potentiële radicalisering of jihadistische intenties in de vreemdelingenketen kan op verschillende momenten plaatsvinden. Bij de start van het proces bij de registratie of later in de procedure, bijvoorbeeld naar aanleiding van de screening door de IND.
Uit het onderzoek moet nog blijken of het hier een persoon betreft die met terrorisme in verband kan worden gebracht. Over de voortgang van dit onderzoek kan ik u geen mededelingen doen. Ik blijf wel herhalen dat er geen garanties kunnen worden gegeven dat een persoon die terroristische intenties heeft eruit kan worden gefilterd.
Kunt u hierbij toezeggen dat, mocht deze persoon daadwerkelijk een terrorist zijn, de asielprocedure per definitie wordt gestaakt, en hij na het uitzitten van zijn straf linea recta ons land wordt uitgezet?
De casus in kwestie wordt nu nader onderzocht. Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek kunnen nadere stappen worden ondernomen. Tot die tijd wordt niet op de asielaanvraag beslist.
Een stagetekort voor nieuwe verpleegkundigen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Groei opleiding verpleegkundige niet mogelijk door tekort aan stages»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Bent u ook zo verheugd over de groeiende belangstelling voor het vak van verpleegkundige?
Ja, ook ik ben verheugd over de groeiende belangstelling, omdat nu en in de toekomst verpleegkundigen hard nodig zijn.
Vindt u ook dat deze belangstelling moet worden gekoesterd en dat moet worden gezorgd dat verpleegkundigen in opleiding zo min mogelijk belemmeringen ondervinden bij het vinden van een stageplek? Welk beleid voert u hierop?
Ja, deze belangstelling moet worden gekoesterd. En daarbij is het belangrijk dat er voldoende stageplaatsen geboden worden, zeker ook in de thuiszorg waar het bericht in de Nationale onderwijsgids over gaat. Hier wordt vanuit de zorginstellingen hard aan gewerkt. Dat is bijvoorbeeld te zien in bijna een verdubbeling van het aantal gerealiseerde stageplaatsen voor studenten hbo-verpleegkunde van 2.700 naar 5.000 (+85%) in de afgelopen jaren via het Stagefonds Zorg. Het aantal gerealiseerde stageplaatsen is in deze periode ook harder gestegen dan het aantal studenten van 11.500 naar 16.300 (+42%). Ook blijkt uit het rapport «Vraag en aanbod van wijkverpleegkundigen 2015–2019» (Kamerstuk 34 104, nr. 83) dat van de thuiszorg organisaties die nu al stageplaatsen aanbieden 44% bezig is om het aantal plaatsen verder uit te breiden. Uit deze raming blijkt ook dat nu en ook de komende jaren veel mbo-verpleegkundige opgeschoold worden naar hbo-niveau.
Welke hogescholen zijn u, naast Saxion, bekend waar verpleegkundigen in opleiding moeilijk aan een geschikte stage komen? Verwacht u een toenemend tekort? Zo ja, op basis waarvan? Zo nee, waarom niet?
Alle hogescholen die deze opleiding verzorgen, worden in meerdere of mindere mate geconfronteerd met het moeilijk rond krijgen van stages voor hun studenten. De problemen die zich voordoen zijn verschillend van aard. Zo is het soms niet mogelijk om studenten die stage lopen begeleiding op het daarvoor gewenste niveau te bieden. Zowel de hogescholen als zorginstellingen zijn hard aan de slag om elke student een goede stageplaats te bieden. Dit gebeurt onder andere in het kader van het Zorgpact dat door het Ministerie van OCW en VWS geïnitieerd is. Doel daarvan is in iedere regio te werken aan een actiegerichte agenda waarmee zorg, onderwijs en gemeenten werken aan een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Ik heb uw Kamer daarover geïnformeerd bij brief van 10 april 2015 (Kamerstuk 29 282, nr. 221).
In hoeverre zijn hogescholen zich voldoende bewust van hun verantwoordelijkheid om te zorgen voor voldoende goed gekwalificeerde verpleegkundigen? In hoeverre spelen zij voldoende in op de toenemende vraag naar zorg?
Hogescholen nemen hun verantwoordelijkheid serieus. De instellingen die de verpleegkunde opleidingen verzorgen geven in het rapport «Vraag en aanbod van wijkverpleegkundigen 2015–2019» (Kamerstuk 34 104, nr. 83) aan dat zij op dit moment al acties ondernemen zoals het stimuleren van mbo-verpleegkundigen die werken in de praktijk om door te stromen naar hbo-verpleegkundige. Ook geven zij aan meer en betere afspraken te maken met zorgaanbieders en meer samen te werken tijdens opleiding/stage. Zo nodigen zij bijvoorbeeld verpleegkundigen uit om voorlichting te geven over hun vak en wisselen ze personeel uit.
Vanuit de hogescholen zijn er verschillende mogelijkheden genoemd om meer gediplomeerde studenten te leveren voor de thuiszorg. Een daarvan is het verhogen van het aantal opleidingsplaatsen, zodat meer studenten de opleiding hbo-verpleegkunde kunnen volgen. Deze verhoging lijkt gewenst vanuit de toenemende vraag naar hbo-verpleegkundigen, vanuit niet alleen de thuiszorg, maar ook vanuit andere branches.
Hoe komt het dat veel hogescholen geen mogelijkheden zien om, bijvoorbeeld met het Stagefonds, het aantal stageplaatsen uit te breiden? Welke mogelijkheden laten zij volgens u onbenut? Wat vindt u daarvan en wat gaat u doen?
Uit cijfers van het Stagefonds blijkt dat het aantal stageplaatsen voor studenten hbo-verpleegkunde sterker is gestegen dan het studenten aantal (zie ook vraag 3). Niet uitgesloten kan worden dat de problematiek per regio varieert. Daarom is het goed dat op regionaal niveau initiatieven tot stand komen. Aangezien het Stagefonds voor zorgorganisaties bestemd is, is het van belang dat tussen onderwijs en zorginstellingen goede communicatie plaatsvindt. Dit gebeurt overigens al in veel regio’s en op hogescholen waar binnen curricula met vakken geschoven wordt, zodat niet alle studenten gelijktijdig een stage moeten lopen. Op deze manier wordt het makkelijker voor werkgevers om stages te bieden voor een grotere groep. Dit zijn mooie initiatieven, die worden gestimuleerd via het Zorgpact, zoals beschreven in het antwoord op vraag 4.
De groeiende geldnood |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Geldnood neemt fors toe»?1
Ja.
Hoe duidt u het gegeven dat inmiddels bijna 20% van de huishoudens één of meerdere rekeningen heeft openstaan en dat dit ten opzichte van 2008 bijna een verdubbeling is?
De economische crisis heeft Nederland hard geraakt. Veel mensen zijn hun baan kwijtgeraakt en ondernemers hebben hun omzet zien teruglopen. Als gevolg daarvan hebben veel mensen een inkomensdaling te verwerken gekregen. Het rapport van het BKR, waar het door u genoemde artikel naar terugverwijst, geeft aan dat de groei in het aantal betalingsachterstanden tussen 2008 en 2014 een reflectie is van de inkomens die zijn gedaald.2 Het kabinet vindt het zorgelijk als mensen herhaaldelijk te maken hebben met betalingsachterstanden. Het is in dergelijke situaties van groot belang dat inkomsten en uitgaven zo snel mogelijk weer in evenwicht worden gebracht. Het rapport «Geldzaken in de praktijk 2015» van het Nibud laat overigens zien dat de afgelopen jaren meer Nederlanders hun financiën in kaart brengen, hun betalingsverplichtingen nakomen en hun koopgedrag aanpassen aan het beschikbare budget.
Ziet u in dat de hoge kosten voor onder meer huur, hypotheek, ziektekosten en energie vele malen beter te dragen zijn wanneer een forse belastingverlaging wordt doorgevoerd?
Nederland heeft met het toeslagenstelsel een instrument om lage inkomens tegemoet te komen in de kosten van ondermeer huur en zorgverzekering. Dit maakt het ook voor lage inkomens mogelijk betaalbaar te wonen en een goede zorgverzekering af te sluiten. Dat neemt niet weg dat huishoudens in de problemen kunnen komen wanneer zij te maken krijgen met een plotselinge inkomensterugval en hun bestedingspatroon hier vervolgens onvoldoende snel op aanpassen. Lagere belastingen vergroten het netto inkomen van mensen, maar een verlaging van de belastingen betekent – ceteris paribus – ook lagere uitgaven (en daarmee een lager voorzieningenniveau) of een verslechtering van het EMU-saldo. Het kabinet heeft voor 2016 net als voor andere jaren deze afweging gemaakt, wat heeft geleid tot een verlaging van de lasten met 5 miljard euro.
Deelt u de mening dat met de invoering van een vlaktaks van 23% (met een oplopende belastingvrije voet), verlaging van het BTW-tarief van 21 naar 15%, verlaging van de tarieven in de vennootschapsbelasting en individualisering van het pensioen, het toeslagenstelsel afgebouwd kan worden en burgers en ondernemers veel meer financiële lucht gegeven zal worden?
Deze mening deel ik niet. Het huidige belastingsysteem is individueel en progressief en gericht op het stimuleren van arbeidsparticipatie. Het toeslagensysteem kijkt naar draagkracht en het biedt ondersteuning voor huishoudens met een lager inkomen. Een vlaktaks houdt onvoldoende rekening met de verschillende huishoudsituaties waardoor de doelstellingen van arbeidsparticipatie en een evenwichtige inkomensverdeling in ogen van het kabinet niet worden bereikt.
Het CPB heeft berekend dat een vlaktaks leidt tot meer inkomensongelijkheid en dus minder financiële lucht voor lage inkomens. Wanneer er voor deze inkomensdaling gecompenseerd wordt middels een inkomenstoeslag neemt juist de arbeidsparticipatie weer af.3
Begrijpt u dat met de bovengenoemde maatregelen tevens de marginale druk eindelijk echt wordt aangepakt en juist ook de minima niet langer opgesloten blijven in hun inkomensgroep?
Het vergroten van de prikkels om vanuit een uitkering weer aan het werk te gaan is voor dit kabinet zeer belangrijk. Zo zit in het Belastingplan 2016 onder andere een verhoging van de arbeidskorting en een verlaging van de belastingtarieven in de tweede en derde schijf. Inclusief eerder genomen maatregelen, waaronder de Wet hervorming kindregelen, is in deze kabinetsperiode de inkomensvooruitgang bij het aanvaarden van werk tegen het minimumloon vanuit de bijstand fors toegenomen. Hiermee wil het kabinet werken aantrekkelijker maken voor minima.
Begrijpt u dat een grote overheid die hoge belastingen heft en herverdeling tot één van haar hoofdtaken heeft gemaakt, ervoor zorgt dat ondernemen en meer werken wordt afgeremd en de economische vrijheid – en daarmee economische groei – wordt ingeperkt? Zo neen, waarom niet?
Herverdeling via de belastingen en sociale zekerheid heeft tot doel om ongelijkheid te beperken en voor iedereen een fatsoenlijk bestaansminimum te garanderen. Het kabinet heeft daarbij oog voor een vormgeving die zo min mogelijk ten koste gaat van de economische groei.
Het bericht dat in Enschede een zorggroep een loonoffer vraagt van duizend personeelsleden |
|
Henk van Gerven , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Vindt u het ook «hartstikke waardeloos» dat in Enschede zorggroep Manna duizend personeelsleden gevraagd heeft om loon in te leveren om een tekort op de eindafrekening 2015 te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2
Ik heb uit het mediabericht begrepen dat zorggroep Manna het personeel heeft gevraagd om een eenmalig, vrijwillig loonoffer in de vorm van inlevering van de eindejaarsuitkering en/of verlofdagen. Ik vind dit op zijn minst bijzonder. Instellingen bepalen echter hun eigen visie, handelen en personeelbeleid. Uiteraard dient dit wel te gebeuren binnen de wettelijke kaders en de van toepassing zijnde cao.
Hoe verhoudt dit loonoffer, dat gevraagd wordt van personeel, zich met de eerdere gerechtelijke uitspraak dat financiële problemen niet afgewenteld mogen worden op medewerkers? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ik neem aan dat u in uw vraag refereert aan de gerechtelijke uitspraak van de Rechtbank Overijssel d.d. 13 november 2015 t.a.v. eenzijdige wijziging van functies en verlaging van de salarissen door TSN. Het verzoek van zorggroep Manna betreft, naar ik heb begrepen, een vrijwillig loonoffer dat aan medewerkers wordt gevraagd. Bij de gerechtelijke uitspraak betreft het een eenzijdige wijziging en in dit geval een verzoek om een vrijwillig loonoffer. Dit betreft verschillende situaties derhalve. In beide gevallen dient rekening te worden gehouden met de wettelijke kaders en de van toepassing zijnde cao.
Hoeveel en welke andere thuiszorgorganisaties vragen of verplichten een loonoffer van het personeel omdat zij tekorten op het budget hebben? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Bij mij is niet bekend of, hoeveel en welke thuiszorgorganisaties een loonoffer vragen van of verplichten aan hun personeel. Ik zie geen reden om hier onderzoek naar te doen. Sociale partners gaan over de afspraken die worden gemaakt over arbeidsvoorwaarden in de cao. Vanzelfsprekend gaan sociale partners ook over de naleving van deze afspraken. Werknemers kunnen – indien ze van mening zijn dat de werkgever de cao niet naleeft – uiteindelijk via de rechter eventueel naleving van de cao vorderen.
Bent u bereid om per direct extra zorgbudget aan gemeenten te verstrekken, zodat dergelijke loonoffers niet meer gevraagd hoeven worden? Zo nee, waarom niet?
Op 4 december 2015 heb ik een brief (TK 2015–2016, 29 282 nr. 238) aan uw Kamer gestuurd over de gezamenlijke aanpak die ik met FNV, CNV en VNG heb afgesproken voor het creëren van nieuwe perspectief voor langdurige zorg en ondersteuning. Daarbij worden ook extra financiële middelen vrijgemaakt en worden de voorwaarden voor de inzet van middelen aangepast zodat gemeenten concrete afspraken kunnen maken over reguliere werkgelegenheid, fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en goede kwaliteit.
Wanneer gaat u maatregelen nemen om de sloop van de thuiszorg te stoppen, in plaats van telkens uw gratis medeleven te belijden en verder niets te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet biedt met haar beleid perspectief op een houdbare langdurige zorg en ondersteuning waarin de menselijke maat centraal staat. De ontwikkelingen monitor ik zorgvuldig en waar nodig draag ik bij aan het in het vizier houden van dat perspectief zoals met de in mijn brief van 4 december 2015 geschetste aanpak (TK 2015–2016, 29 282, nr. 238).