Het bericht “Tonnen voor opinieplatform” |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tonnen voor opinieplatform»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er voor het initiatief «RaamopRusland» een subsidie van bijna 3 ton is aangevraagd?
Ja.
Op welke subsidiemogelijkheid doen de aanvragers een beroep?
De subsidieaanvraag is ingediend voor het programma Projecten Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB), vallend onder artikel 4 van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Welk deel van de begroting van dit initiatief zou bij toekenning van de gevraagde subsidie uit subsidie van uw ministerie bestaan?
De eenmalige subsidie betreft de startfase (eerste drie jaar) van het initiatief en behelst o.a. de kosten voor de bouw, hosting en onderhoud van een website, personeelskosten t.b.v. redactie en onderzoek, reiskosten, en honoraria voor freelancers. De totale begroting voor deze eerste drie jaar bedraagt EUR 364.000. Eventuele kosten buiten de ingediende begroting worden niet gedekt door de subsidie.
Waarin verschilt «RaamopRusland» van andere journalistieke of opiniërende media waar geen subsidie aan wordt verleend?
Het projectvoorstel Raam op Rusland betreft geen journalistiek of opiniërend project, maar de oprichting van een kennisplatform, waarbij nauw samengewerkt zal worden met Nederlandse kennisinstellingen, waaronder verschillende universiteiten, en het bedrijfsleven. De subsidie is toegekend aan de stichting Raam op Rusland, die conform haar statuten geen journalistieke inslag of doelstellingen heeft. De activiteiten van Raam op Rusland passen binnen het beleidsdoel om relevante feiten over de actuele ontwikkelingen in Rusland toegankelijk te maken voor een breder publiek.
Voor de volledigheid zij vermeldt dat uit deze subsidie geen activiteiten in relatie tot het referendum over de associatieovereenkomst met Oekraïne gefinancierd zullen worden. De website van «Raam op Rusland» zal pas later in het voorjaar operationeel worden.
Zijn er vergelijkbare initiatieven die subsidie van uw ministerie ontvangen? Zo ja, welke zijn dit en wat bedraagt die subsidie?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassades in het buitenland verstrekken regelmatig subsidie aan projecten gericht op het vergroten en uitwisselen van kennis met betrekking tot belangrijke onderwerpen van buitenlands beleid. Het project «Raam op Rusland» is niet direct vergelijkbaar met andere initiatieven die subsidie ontvangen.
Bestaat het risico dat met deze subsidieverlening financiering ontstaat van gewoon journalistiek werk dat de deelnemende journalisten ook zonder deze subsidie zouden verrichten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het betreft hier geen journalistiek project. Zie ook het antwoord op vraag 5.
De berichtgeving van het schending van privacy door Certe |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Lab beticht van privacyschending»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over deze berichtgeving?
Ik vind het van belang dat zorgvuldig met medische gegevens wordt omgegaan. Of dat in deze concrete casus het geval is kan ik niet beoordelen. Dat is aan de toezichthouder. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft inlichtingen gevraagd bij Certe. Ik wacht de beoordeling van de AP af.
Heeft u signalen gekregen dat andere ziekenhuizen en laboratoria dezelfde werkwijze hanteren?
Ik heb dergelijke signalen niet ontvangen, maar ik kan dat niet uitsluiten.
Hoe wordt deze werkwijze getoetst? Wat is uw oordeel over deze werkwijze?
In eerste instantie zijn zowel het laboratorium als het ziekenhuis verantwoordelijk voor het naleven van geldende wet- en regelgeving. Vervolgens is het aan de toezichthouders om toezicht te houden en waar nodig handhavend op te treden.
Hoe kijkt u naar de in het artikel geschetste privacy situatie in relatie tot de recente open brief van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) aan alle Raden van Besturen van de zorginstellingen?2
De achtergrond van deze brief is gelegen in een onderzoek dat de AP in 2013 is gestart en niet in deze casus. Ik ben wel van mening dat het goed is dat de AP Raden van Bestuur wijst op hun verantwoordelijkheden ten aanzien van de omgang met medische gegevens.
Bent u op de hoogte van de uitkomsten van veiligheidsanalyses verricht door Certe en de Noordelijke ziekenhuizen? Zo ja, kunt de Kamer hierover nader informeren? Zo nee, waarom zijn deze analyses niet uitgevoerd?
Nee, ik ben hiervan niet op de hoogte. Het toetsen van de feitelijke situaties is aan de toezichthouders.
Bent u voornemens om bij de AP, in vervolg op een eerste toets, te vragen of de huidige procedure op privacy gevoeligheid kan worden beoordeeld bij Certe en de Noordelijke ziekenhuizen? Zo ja, kunt u de uitkomsten delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De AP is een onafhankelijke toezichthouder, zij richt haar eigen toezicht in en maakt daarbij haar eigen keuzes.
Deelt u de mening dat de patiënt altijd expliciet gevraagd moet worden of de medische gegevens met derden mogen worden gedeeld?
Voor het delen van medische gegevens moet worden voldaan aan de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Op grond van deze wetgeving hoeft geen toestemming te worden gevraagd voor het beschikbaar stellen van gegevens aan degenen die rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst of degene die optreedt als vervanger van de hulpverlener. In andere gevallen is uitdrukkelijke toestemming vereist.
Hoe kijkt u aan tegen de toegankelijkheid van medische informatie door anderen die niet vallen onder de directe behandelrelatie met de patiënt?
Verantwoordelijken voor gegevensverwerking moeten maatregelen treffen om te zorgen dat medische gegevens alleen toegankelijk zijn voor degene die daartoe bevoegd zijn, zodat wordt voldaan aan de Wbp en WGBO.
Op welke wijze moet een zorginstelling hierop toezien en waarborgen creëren dat medische informatie niet door anderen kan worden ingezien?
Het is aan de zorgaanbieder om passende waarborgen te creëren. De NEN 7510, norm voor informatiebeveiliging, biedt daartoe een handvat.
Wat is uw oordeel over de «opt-out procedure» die door Certe op de zeer recent bijgewerkte website staat beschreven: «Dit betekent concreet dat resultaten van onderzoek aangevraagd door uw huisarts, ook verstuurd worden naar het ziekenhuis waar u eventueel onder behandeling bent. (...) Wilt u dit niet? dan kunt u dit bij ons kenbaar maken.»?3
Ik wacht de beoordeling van de AP af in hoeverre de werkwijze van Certe in overeenstemming is met wet- en regelgeving.
Bijzonder bijkomende kosten voor kinderen onder voogdij en residentiële instellingen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de stelling dat gemeenten vaak niet meer bereid zijn te betalen voor bijzondere, bijkomende kosten voor kinderen die onder (gezins-)voogdij staan en in een residentiële instelling wonen?1
Uit de informatie die mij bekend is, blijkt dat tussen gemeenten en gecertificeerde instellingen afspraken gemaakt worden over het tarief voor de jeugdbescherming. De vergoeding voor bijzondere kosten maakt deel uit van dat tarief. Er zijn mij geen concrete signalen bekend dat gemeenten niet meer bereid zouden zijn om te betalen voor bijzondere kosten.
In hoeverre speelt hier volgens u de inkoopgedrevenheid en het bureaucratisch getouwtrek over de kosten, waarover de Kinderombudsman eerder heeft gerapporteerd?2
Uit vragen die ik van gemeenten krijg, blijkt dat er veel behoefte is aan informatie over de wijze waarop in de praktijk moet worden omgegaan met de vergoeding van de bijzondere kosten. Dat is voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) reden geweest om samen met de VNG en Jeugdzorg Nederland een factsheet te ontwikkelen waarin de vergoeding van bijzondere kosten wordt uitgewerkt. Met deze handreiking beogen we voor de uitvoering helderheid te verschaffen over het doel, reikwijdte en de werkwijze van de vergoeding van bijzondere kosten. Deze handreiking wordt zo spoedig, nog in april, gepubliceerd.
Deelt u de mening van de hulpverlener dat het onwenselijk is dat kinderen en ouders doorverwezen worden naar de bijzondere bijstand of een beroep op fondsen moeten doen voor de bijzondere, bijkomende kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bijzondere kosten hebben betrekking op specifieke kosten die in het van belang van het kind gemaakt moeten worden. Deze bijzondere kosten komen voor vergoeding in aanmerking als er voor deze kosten geen uitkering op grond van een andere regeling kan worden verstrekt.
Omdat de verlening van bijzondere bijstand een laatste vangnet is in het kader van de sociale zekerheid, kan de bijzondere bijstand in dit soort situaties niet als een voorliggende voorziening worden aangemerkt. Immers in de Participatiewet is bepaald dat er geen recht op (algemene en bijzondere) bijstand is, indien en voor zover er een beroep kan worden gedaan op een voorziening die gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Een aanspraak op vergoeding van bijzondere kosten behoort hier in beginsel ook toe, mits de aanspraak valt binnen de reikwijdte van de vergoedingsregeling van de bijzondere kosten. Ik deel dan ook uw mening dat het in dit geval onwenselijk en niet passend is als er wordt doorverwezen naar de bijzondere bijstand als vergoeding op basis van de regeling bijzondere kosten mogelijk is.
Klopt het beeld dat de hulpverlener schetst over de plaatsing in, vaak ver van de ouderlijke woonplaats gevestigde, specialistische instellingen en dat het voor ouders financieel gezien lastig of haast onmogelijk is hun kind te bezoeken? Hoe gaat u ervoor zorgen dat financiën nooit een belemmering vormen in het behouden van het contact tussen kind en ouder?
Het kan voorkomen dat kinderen in een tehuis of pleeggezin zijn geplaatst dat relatief ver weg ligt van de woonplaats van ouders. In de regeling voor vergoeding bijzondere kosten is de mogelijkheid opgenomen dat ouders, indien dat noodzakelijk is, een vergoeding krijgen voor reiskosten.
In dit verband wijs ik er op dat nu de jeugdhulp gedecentraliseerd is naar gemeenten, er een tendens waarneembaar is dat jeugdhulp dichter bij huis wordt georganiseerd. Dit is ook beoogd. De gemiddelde afstand die ouders moeten reizen zal dan naar verwachting afnemen.
Herkent u het beeld dat de hulpverlener schetst van de stapeling van bezuinigingen en belemmeringen waarmee ouders van deze kinderen te maken hebben? Klopt het dat voorheen deze bijzondere kosten in de (gezins-)voogdij wel werden vergoed en gemeenten hier nu op bezuinigen?
Zoals ik beschreven heb in mijn antwoord op de eerste vraag, zijn mij geen concrete signalen bekend dat gemeenten bezuinigen op de bijzondere kosten. Zoals ook in de factsheet wordt opgenomen, hebben gemeenten een plicht om een financiële vergoeding beschikbaar te stellen voor bijzondere kosten die in specifieke situaties in het belang van het kind gemaakt moeten worden. Gemeenten en gecertificeerde instellingen moeten daar goede afspraken met elkaar over maken.
Verder is de financiële positie van een grote groep ouders verbeterd met de afschaffing van de ouderbijdrage per 1 januari 2016. Dit heeft tot gevolg dat ouders deze vorm van een eigen bijdrage niet meer hoeven te betalen en daardoor minder kosten maken voor hun kind dat uit huis is geplaatst. Overigens komen de ouders als zij aan de onderhoudsvoorwaarden voldoen in aanmerking voor kinderbijslag.
Hoe verhoudt de situatie waarin ouders financieel niet in staat zijn hun kind te bezoeken zich tot het betrekken van ouders bij het ondersteuningsproces van hun kind, zoals verwoord in de memorie van toelichting bij de Jeugdwet?3
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u van mening dat, aangezien het hier om een specifieke en zeer kwetsbare doelgroep gaat, het niet van individuele gemeenten zou moeten afhangen of er bijzondere bijkomende kosten vergoed worden? Zo ja, hoe gaat u dit organiseren? Zo nee, waarom niet?
Bij het beoordelen van de vraag of bijzondere kosten in aanmerking komen voor vergoeding dient eerst gekeken te worden of voor deze kosten geen uitkering op grond van een andere regeling kan worden verstrekt. Naast landelijke regelingen hebben gemeenten ook regelingen waarvan de uitvoering verschilt per gemeente. De beoordeling of bijzondere kosten al dan niet in aanmerking komen voor vergoeding is dan ook mede afhankelijk van de specifieke invulling van deze regelingen per gemeenten. De factsheet die met de VNG en Jeugdzorg Nederland is opgesteld, is bedoeld als leidraad om hierover tussen gemeenten en gecertificeerde instellingen goede afspraken te maken.
Kunt u deze vragen voor het verzamel Algemeen overleg Jeugdhulp voorzien op 31 maart 2016 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de werkgelegenheid in de welzijn, jeugdzorg en kinderopvang fors afneemt |
|
Tjitske Siderius (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport van het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) over de arbeidsmarktontwikkelingen in de Welzijn, Jeugdzorg en Kinderopvang?1
Het rapport van de UWV schetst ontwikkelingen zoals wij deze ook zien in het Integrerend rapport (TK-2016, 29 282, nr. 244) en de Toekomstverkenning Arbeidsmarkt voor verplegend, verzorgend en sociaal-agogisch personeel 2015–2019 van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TK-2015, 34 104, nr. 83). Het beeld naar de toekomst is onzeker. Het geeft ons desalniettemin een beeld waar we met alle betrokken partijen meer inzicht door krijgen en daardoor ook kunnen gaan kijken naar oplossingen om de scenario’s niet de werkelijkheid te laten worden. En daar wordt ook beleid op gevoerd door dit kabinet.
Wat betekent het (voorspelde) baanverlies in de Jeugdzorg voor de continuïteit en kwaliteit van zorg in de jeugdzorgsector, aangezien bijna de helft van de Jeugdzorginstellingen zich nu al druk maakt over de kwaliteit van zorg?2
De afgelopen jaren – al sinds 2010 – is de werkgelegenheid in de Jeugdzorg gedaald volgens het Integrerend rapport en de Toekomstverkenning Arbeidsmarkt voor verplegend, verzorgend en sociaal-agogisch personeel 2015–2019. De werkgelegenheid is dus gedaald vooruitlopend op de bezuinigingen. De vraag is of de daling daarmee nu niet al grotendeels achter de rug is. Het blijft onzeker wat we de komende jaren nog kunnen verwachten. In de Toekomstverkenning Arbeidsmarkt voor verplegend, verzorgend en sociaal-agogisch personeel 2015–2019 (TK-2015, 34 104, nr. 83) is te zien dat het vooral om ondersteunend personeel gaat. Daarmee zorgen de instellingen voor zoveel mogelijk continuïteit en wordt ook de kwaliteit zoveel mogelijk gewaarborgd. In het sectorplan voor de Jeugdzorg zetten betrokken sociale partners in zich vanwege verwachte krimp in voor mobiliteitstrajecten en loopbaan gesprekken om mensen naar nieuw werk te begeleiden. Daarnaast zetten zij zich ook in voor behoud van vakkrachten in de jeugdzorg door hen adequate scholing te bieden.
Daarnaast zet het kabinet in op de doorstart naar nieuw werk dat op de sectorplannen volgt. Ook Jeugdzorg kan hier een beroep op doen.
Hoe kan, nadat veel jeugdzorginstellingen al hebben moeten reorganiseren, expertise behouden blijven wanneer zo een fors deel van het personeel ontslagen wordt, mede gelet op het feit dat meer dan de helft van de instellingen aangeeft dat de problematiek waarmee jongeren instromen zwaarder is geworden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de (voorspelde) gevolgen voor de wachtlijsten in de jeugdzorg nu er steeds minder hulpverleners werkzaam zijn voor kinderen en gezinnen? Kunt u een overzicht geven van de wachtlijsten? Zo nee waarom niet?
Omdat gemeenten de toegang verschillend organiseren en er geen eenduidig moment van start zorg bestaat, zoals in een gecentraliseerd stelsel, is het niet mogelijk landelijk eenduidig wachtlijsten in de jeugdhulp bij te houden. Er zijn soms signalen dat er lokaal wachttijden voor bepaalde vormen van jeugdhulpaanbod zijn. Uit het nader onderzoek naar de toegang in het kader van de benchmark beleidsinformatie jeugd bleek dat de gemeenten die het daar betrof waar nodig snel tot een oplossing wisten te komen.
Wel weten we dat er soms sprake kan zijn van plaatsingsproblematiek; een specifieke instelling die onvoldoende capaciteit heeft om aan de vraag te voldoen. Dit kan bijvoorbeeld doordat de instelling zijn budgetplafond heeft bereikt. In deze gevallen is het aan de gemeente (of gemeenten) die het betreft om met de aanbieder in gesprek te gaan over een oplossing, waarbij ook gekeken wordt naar alternatieven bij andere aanbieders.
Ben u bereid te onderzoeken welke kosten met de oplopende wachtlijsten in de jeugdzorg gemoeid zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit onderzoek tegemoet zien?
Op basis van de Jeugdwet is de gemeente verantwoordelijk voor het bieden van adequate jeugdhulp. Het is niet mogelijk om landelijk op eenduidige wijze vast te stellen wat de omvang van de wachtlijsten is omdat gemeenten de toegang tot de jeugdhulp verschillend georganiseerd hebben en er ook geen eenduidig moment is van «start van zorg«.
Zodoende ben ik niet in staat om een onderzoek te laten doen naar welke kosten met mogelijk oplopende wachtlijsten gemoeid zouden zijn.
Wat betekent het (voorspelde) baanverlies van 12% in de periode 2011 – 2018 in de Kinderopvang voor de ingezette trajecten van kwaliteitsverbetering en harmonisatie in deze sector?
De afgelopen jaren, de economische crisis, heeft ook littekens achtergelaten in het budgettair beeld en beleid van de kinderopvangtoeslag en daarmee de sector. Door genomen bezuinigingsmaatregelen, de economische crisis en een geboortedaling daalde het gebruik van kinderopvang de laatste jaren. Het UWV raamde een daling van het aantal werknemers tussen 2011 en 2014 van circa 24 procent.
De verwachtingen voor de komende jaren laten echter een duidelijk positief beeld zien. Met het Belastingplan 2016 is sprake van een flinke intensivering van de kinderopvang in 2016 met € 290 miljoen. Daarnaast wordt een intensivering van € 200 miljoen in 2017 beoogd. Naast de extra middelen speelt ook de aantrekkende economie een positieve rol in de aantrekkende werkgelegenheid in de sector. Doordat steeds meer ouders werk vinden wordt er naar verwachting vaker een beroep gedaan op formele kinderopvang.
De harmonisatie van de peuterspeelzalen en kinderopvang, en de beoogde kwaliteitsverbetering in de sector, zal zorgen voor een toenemende vraag naar beroepskrachten met een beroepskwalificatie. De verschuiving van de inzet van vrijwilligers naar beroepskrachten zal de geraamde banengroei in de sector omhoogstuwen. Door de verwachte banengroei zal het aantal vacatures groeien. Verwachting van het UWV is dat vooral de vraag naar gespecialiseerde pedagogisch medewerkers (mbo-4) zal stijgen, omdat werkgevers hogere eisen stellen aan werknemers. Indien deze prognose uitkomt zal het overschot aan deze medewerkers afnemen en in 2016 of 2017 zelfs omslaan in een personeelstekort. De pedagogisch medewerker (mbo-3) blijft ook de komende jaren een overschotberoep.
Prognoses van de sector gaan ervan uit dat er in 2016 voor het eerst weer sprake is van groeiend aantal banen in de kinderopvang. Tussen 2015 en 2018 wordt een toename van 9 duizend werknemers voorspeld (+12 procent).
Welke kosten zijn met de uitkeringen die door deze ontslaggolf aangevraagd (gaan) worden gemoeid?
Zie antwoord op vraag 10.
Wat is de inschatting van de regering over de uitstroommogelijkheid naar de arbeidsmarkt van deze groep uitkeringsgerechtigden nu uit de cijfers van het UWV blijkt dat er een ruim tot zeer ruim aanbod van beroepskrachten voor de welzijn, jeugdzorg en kinderopvangsector?
In het UWV rapport staat aangegeven dat 64% van het aantal WW-ers uiterlijk een maand na het beëindigen van het werk in de jeugdzorg, het werk weer heeft hervat. In de welzijnsbranche is dit 53% en in de kinderopvang 62%. Er wordt aangegeven dat het raadzaam is ook buiten de zorg en het welzijn te kijken. In het rapport is dan ook te zien dat ook daar werkhervatting uit voortkomt, bijvoorbeeld in de financiële en zakelijke dienstverlening. De Toekomstverkenning (TK-2015, 34 104, nr. 83) laat zien dat er op termijn weer tekorten ontstaan in zorg en welzijn, de instroom in werk wordt dan dus hoger. Door de aantrekkende economische groei neemt de werkgelegenheid en daarmee de uitstroom naar verwachting in bijna alle sectoren toe3. Hierdoor zal de vraag naar Kinderopvang ook weer toenemen. De krimp in de Kinderopvang slaat volgens het UWV in de loop van 2016 om in groei.4
Is de regering bereid op te komen voor de werkgelegenheid van werknemers binnen deze sectoren, aangezien zij in voortdurende onzekerheid over hun baan verkeren vanwege alle bezuinigingen en beleidskoerswissels?
Het kabinet zet volop in op het ondersteunen van deze mensen. De regionale sectorplannen voor welzijn, jeugd en kinderopvang zijn gericht op op-, om- en bijscholing van zittend personeel. Daarnaast is er uit de onderbesteding van het sectorplannenbudget € 40 miljoen beschikbaar gesteld om scholingsvouchers economiebreed te kunnen gebruiken, de dienstverlening van het UWV uit te breiden, en de Brug-WW ook buiten de sectorplannen inzetbaar te maken.5
Bent u bereid om over de financiële gevolgen van de instroom en mogelijke uitstroom in uitkeringsvoorzieningen van ontslagen hulpverleners te rapporteren, zodat de Kamer ook dit effect van de bezuinigingen kan monitoren? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Het UWV rapporteert maandelijks in de nieuwsflits arbeidsmarkt over de nieuwe, lopende en beëindigde uitkeringen naar sector, ook voor de sector Zorg & Welzijn6. Het is niet mogelijk van tevoren te bepalen wat de totale kosten van de uitkeringen zullen zijn, omdat niet ex ante duidelijk is wat de hoogte en de duur van de uitkeringen is. Daarnaast is het niet mogelijk de in- en uitstroom direct te koppelen aan de bezuinigingen. Het is niet mogelijk te bepalen welk deel van de in- en uitstroom conjunctureel is, en welk deel wordt veroorzaakt door bezuinigingen.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Kinderopvang voorzien op 9 maart 2016 beantwoorden?
Helaas heb ik u de antwoorden niet eerder kunnen doen toekomen.
De onderhoudskosten van de Gouden Koets |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Waarom geeft u aan individuele uitgaven binnen de drie componenten van begrotingsartikel 2 niet transparant te kunnen maken, terwijl dit eerder wel gebeurde voor het onderhoud aan de Groene Draeck zowel qua onderhoudskosten als gedetailleerde onderhoudslijst?1
Er zijn ten aanzien van de onderwerpen in de vragen 1, 2 en 3 op begrotingsartikel 2 van begroting I eerder en nu geen individuele uitgaven transparant gemaakt maar uitsluitend begrotingsposten opgenomen voor het totaal van de geraamde uitgaven hiervoor, telkens voorzien van nadere informatie over enkele onderdelen van deze totalen. De begroting voor Wonen en Rijksdienst bevat een begrotingspost die mede betrekking heeft op de verbouwing van paleis Huis ten Bosch. Dit is staatseigendom dat ter beschikking wordt gesteld aan de Koning op basis van de Wet financieel statuut van het koninklijk huis. De verbouwingskosten worden niet nader gespecificeerd voor zover deze de persoonlijke levenssfeer raken (artikelen 10 en 41 van de Grondwet).
Waarom geeft u aan individuele uitgaven binnen de drie componenten van begrotingsartikel 2 niet transparant te kunnen maken, terwijl voor de eveneens onder dat artikel opgenomen uitgaven voor luchtvaartuigen jaarlijks een opgaaf van de kostenopbouw wordt gegeven inclusief de verschillende vaartuigen en het uurtarief daarvan?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom geeft u aan individuele uitgaven binnen de drie componenten van begrotingsartikel 2 niet transparant te kunnen maken, terwijl in de begroting voor 2016 in het kader van het materieel dienst van het Koninklijk Huis wel uitgaven ter hoogte van 392.000 euro voor zes faunabeheerders en 92.000 euro voor de exploitatie van terreinauto’s gespecificeerd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de Gouden Koets is ondergebracht in de Stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau? Zo nee, waarom is dat veranderd sinds uw uitlatingen daarover bij het debat over de begroting van de Koning voor 2016?
Ja
Duidt het onderbrengen van de Gouden Koets in deze stichting er niet op voorhand op dat de Gouden Koets, en dus ook het onderhoud ervan, niet slechts een aangelegenheid betreft van het «huis» van de Koning, maar ook een publieke aangelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Nee
Duidt uw uitspraak bij de behandeling van de begroting van de Koning voor 2016 dat «als de Gouden Koets verhuurd wordt – dat zullen wij overigens niet doen – dan komt dat niet ten gunste van het inkomen van de Koning» er niet ook op dat de Gouden Koets geen aangelegenheid van de Koning zelve betreft, maar een publieke? Zo nee, waarom niet?
De geuite veronderstelling over een mogelijke inrichting van de begroting in bepaalde omstandigheden bevat geen uitspraak die in dit verband relevant is.
Waarom moet het onderhoud van de Gouden Koets zo lang duren? Het maatschappelijk belang is toch juist gediend bij snelle restauratie, zodat we er weer spoedig van kunnen genieten?
Deze vraag is op 16 februari jl. beantwoord in antwoord op de vragen 3 tot en met 6 die hierover zijn gesteld op 18 december jl.
Waarom raakt volgens u het openbaar maken van de onderhoudslijst, en het onderzoek ten grondslag liggende aan de beslissing tot onderhoud, de persoonlijke levenssfeer van het koninklijk huis? De Gouden Koets wordt toch enkel voor staatsaangelegenheden gebruikt?
Op 16 februari jl. ben ik in de beantwoording van de vragen 1 en 2 die zijn gesteld op 18 december jl. ingegaan op dit onderwerp.
Gelet op de reacties hierop en de aanvullende vragen van 17 en 18 februari jl. die nader duidelijk maakten dat bij dit onderwerp wezenlijke aspecten van onze staatkundige verhoudingen aan de orde zijn, heb ik besloten om voorlichting te vragen aan de Afdeling Advisering van de Raad van State over artikel 41 van de Grondwet en de ministeriële verantwoordelijkheid voor begrote gelden die overeenkomstig de wet financieel statuut van het koninklijk huis worden besteed. Na ontvangst van deze voorlichting zal ik u deze, voorzien van een reactie, doen toekomen.
Waarom zou het bekendmaken van de verbouwingskosten van Huis ten Bosch – het toekomstige woonpaleis van de Koning – niet zijn persoonlijke levenssfeer, maar de onderhoudskosten van een enkel voor staatsaangelegenheden gebruikte koets wel de inrichting van zijn «huis» raken?
Op welke wijze betreft – aangezien u zelf naar deze interpretatie van artikel 41 Grondwet en het relevante begrotingsartikel verwijst in uw voetnoot bij de beantwoording van vraag 1 in de eerdere set vragen – het onderhoud van de Gouden Koets het maken van zelfstandige afwegingen door de Koning en de leden van het koninklijk huis ten aanzien van een veelheid van uitgaven van zeer uiteenlopende aard, zowel ten aanzien van personele als materiële kosten, met inbegrip van kleding, geschenken en ontvangsten, die niet op zinvolle en doelmatige wijze via declaraties geadministreerd en verantwoord kunnen worden?
Kent u de tussenzin van artikel 41 Grondwet, namelijk dat de Koning de inrichting van zijn «huis» doet met inachtneming van het openbaar belang? Moet het dan in een constitutionele monarchie niet democratisch toetsbaar zijn of dit inderdaad met inachtneming van het openbaar belang gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Waarom negeert u de, nota bene door uzelf aangehaalde, voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State waarin gesteld wordt ten aanzien van artikel 41 Grondwet dat als het openbaar belang wordt geraakt inlichtingen verstrekt moeten worden, en anders niet? Indien u van mening bent dat u handelt in lijn met dat advies, waarom kent het onderhoud van de Gouden Koets dan geen enkel openbaar belang?
Kan niet al slechts uit het ceremoniële gebruik ervan bij Prinsjesdag een openbaar belang ten aanzien van het onderhoud aan de Gouden Koets afgeleid worden?
Hoe duidt u een monarchie waarin een parlement niet in staat gesteld wordt om de uitgaven ten aanzien van onderhoud van ceremoniële objecten te controleren?
Bent u naar aanleiding van de beantwoording van bovenstaande vragen alsnog bereid de eerdere vragen over de onderhoudskosten van de Gouden Koets te beantwoorden?
Is de Glazen Koets ook ondergebracht in de Stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau? Zo nee, waar dan wel?
Ja
Tegen welk bedrag en gedurende welke periode is de Glazen Koets gerestaureerd?
Deze vraag is heden beantwoord in antwoord op vragen van het lid Van Raak van 17 februari jl., kenmerk 2016Z03435.
Op welke wijzen worden de ervaringen en inzichten, opgedaan bij de restauratie van de Glazen Koets, benut bij de restauratiewerkzaamheden aan de Gouden Koets?
De restauratie van koetsen vindt plaats onder toezicht van het hiervoor verantwoordelijke onderdeel van de dienst koninklijk huis. Dit verzekert dat ervaringen en inzichten bij de restauratie van koetsen worden benut.
Op welke wijze heeft u aan uw toezegging bij de behandeling van de begrotingen voor de Koning en Algemene Zaken, dat u streeft naar transparantie uitvoering, uitvoering gegeven bij de beantwoording van deze en de eerdere set vragen over de onderhoudskosten van de Gouden Koets?
Deze en vorige antwoorden bieden de transparantie die in overeenstemming is met de voor deze situatie geldende staatkundige verhoudingen.
Waarom was het noodzakelijk om twee maanden de tijd te nemen om schriftelijke vragen uit de Tweede Kamer te beantwoorden indien het antwoord slechts betreft dat het omwille van de Grondwet niet inhoudelijk beantwoord zou mogen worden?
De beantwoording van de vragen omvatte verschillende onderdelen en vond plaats zodra de zorgvuldigheid van de voorbereiding hiervan dit toeliet.
Bent u voornemens zich ditmaal wel aan de daarvoor reglementair vastgelegde termijnen van beantwoording te conformeren?
Ja.
Het bericht dat er weer een storing was op de Botlekbrug |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over een recente storing aan de Botlekbrug?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten waarom deze storing aan de Botlekburg pas na zeven uur was opgelost? Zo nee, waarom niet?
Op 16 februari 2016 om circa 17.00 uur bleek de brug in storing te zijn, waardoor deze gestremd was, zowel voor auto’s als voor de hoge scheepvaart. Het bleek een grendelstoring te zijn, maar de oorzaak van de storing was moeilijk vast te stellen, omdat het probleem niet visueel waarneembaar was. In eerste instantie is mogelijk gemaakt dat de brug handmatig bediend kon worden. Hierdoor kon het wegverkeer vanaf 16 februari 2016 om circa 23.30 uur weer van de brug gebruik maken. De brug bleef gestremd voor de hoge scheepvaart.
Op 17 februari 2016 bleek dat de oorzaak van de storing een defect onderdeel van de vergrendeling was. Vanaf 20.00 uur werden tijdblokken van een paar uur ingesteld, afwisselend voor weg- en scheepvaartverkeer. Deze tijdblokken zijn gecommuniceerd.
Hierna is de software van de vergrendeling aangepast, zodat de brug bediend kon worden, terwijl de betreffende grendel buiten werking was.
Op 19 februari 2016 om 20.00 uur was de storing tijdelijk opgelost en werd de brug weer volledig beschikbaar gesteld voor het weg- en het vaarwegverkeer. De reparatie aan het defecte onderdeel van de vergrendeling vraagt langere tijd. Dit kan buiten de normale bediening van de brug plaatsvinden.
Hoe lang moet de regio Spijkenisse nog afhankelijk zijn van de onbetrouwbare Botlekbrug, aangezien de storing van de afgelopen nacht al de 53ste storing van deze brug is?
Er heeft een onafhankelijke review plaatsgevonden op de storingen en de afhandeling van de storingen op de nieuwe Botlekbrug. De resultaten van deze review zal ik begin maart aan de Tweede Kamer versturen, waarbij ook aanbevelingen voor het vervolg worden opgenomen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het transport van gevaarlijke stoffen via de N59 moet? Bent u bereid met transportondernemers te kijken naar alternatieve routes?
De N59 is de met de Veiligheidsregio afgestemde alternatieve route voor gevaarlijke stoffen. Via deze route wordt voorkomen dat gevaarlijke stoffen door tunnels vervoerd worden en wordt zo min mogelijk door woonkernen gereden.
Overleg tussen mijn departement en de transportsector is in voorbereiding.
Kunt u aangeven hoeveel schade de transportsector heeft opgelopen door de storingen en daarbij zowel wegverkeer als scheepvaartverkeer betrekken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op eerdere Kamervragen (nr. 2016D901753, 18 januari 2016) over opgelopen schade, betreur ik dat vervoerders om moeten rijden als de brug is gestemd. De door de transportsector genoemde bedragen kan ik niet beoordelen, omdat dit niet wordt geregistreerd.
Op welke wijze wordt de bouwer van deze brug aansprakelijk gesteld voor de schade? Is er een garantietermijn afgesproken en is de laatste betalingstermijn al voldaan?
De Botlekbrug is onderdeel van een langlopend contract, waarbij de opdrachtnemer voor 20 jaar de brug onderhoudt. De laatste betalingstermijn is nog niet aan de orde, omdat betalingen nog gedurende de gehele looptijd van het contract plaatsvinden. De bouwer van de brug neemt maatregelen voor het herstellen en tegengaan van storingen en draagt de kosten daarvoor. Schade als gevolg van storingen kan op basis van het contract niet op de bouwer worden verhaald.
Heeft u (extern)onderzoek laten verrichten naar de opleveringsstaat van de brug? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de conclusies?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het bericht dat het bedrijf Raet de bovenwettelijke aanvullingen op de WW gaat uitvoeren |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u het bericht «Bedrijf Raet gaat WW-versoberingen «repareren»» bevestigen?1
Ik heb van sociale partners vernomen dat aan de hand van een drietal cao’s geëxperimenteerd gaat worden met Raet als uitvoerder, om te zien of een private uitvoering van cao-aanvullingen in de praktijk goed vorm te geven is.
Wat is de inhoud van de «uniforme regeling» die Raet gaat uitvoeren? Kunt u in een tabel uiteenzetten hoe van 1 tot 40 dienstjaren WW-rechten worden opgebouwd conform de Werkloosheidswet? Kunt u tevens uiteenzetten hoe WW-rechten worden opgebouwd conform de afspraken in het sociaal akkoord en de «uniforme regeling» die Raet gaat uitvoeren?
In het sociaal akkoord is afgesproken dat sociale partners op cao-niveau een aanvulling van 14 maanden op de wettelijke WW kunnen introduceren. Deze afspraken worden in beginsel algemeen verbindend verklaard. De verantwoordelijkheid voor het maken van dergelijke afspraken ligt bij sociale partners. Zij bepalen de inhoud van de «uniforme regeling». Ik heb daarover geen informatie. Wel kan ik u informeren over de opbouw van de wettelijke WW. Deze tabel ziet er als volgt uit:
kwartaal
>= 38
37
36
35
34
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
37
36
35
34
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
36
35
34
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
35
34
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
34
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
Worden de bovenwettelijke WW-aanvullingen in de uniforme regeling verzekerd, of wordt een sociaal fonds gecreëerd waaruit deze aanvullingen worden betaald? Wat is het gevolg als bij oplopende werkloosheid blijkt dat de premie niet kostendekkend is?
Het is mij niet bekend op welke wijze sociale partners de bovenwettelijke WW-aanvullingen exact willen vormgeven. Dat is namelijk de verantwoordelijkheid van sociale partners.
Hoe hoog wordt de premie voor de uniforme bovenwettelijke duurverlenging? Hoe hoog zijn (vanaf 2016 tot structureel) de totale kosten van deze uniforme regeling? Kunt u voor inkomens van 0,5 keer modaal, 1 keer modaal en 2 keer modaal de structurele jaarlijkse premie in euro’s weergeven? Kunt u tevens voor deze inkomens het koopkrachteffect van deze premie in procenten weergeven?
Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de vaststelling van de hoogte van de premie. In een brief van de Stichting van de Arbeid aan decentrale cao-partijen van 17 april 2015 is aangegeven dat eerste tentatieve berekeningen duiden op een jaarlijks premiebeslag voor 2016 en 2017 in de orde van grootte van 0,2%.
Wat is het eerste moment waarop een werknemer die eind 2017 24 jaar is en 2 jaar werkervaring heeft, potentieel in aanmerking komt voor bovenwettelijk aangevulde WW conform de uniforme regeling van de sociale partners? Hoeveel premie heeft hij op dat moment in totaal al betaald, als hij een modaal inkomen heeft?
Ik ken de inhoud van de uniforme regeling van sociale partners niet en kan zodoende niet aangeven in welke situatie men hiervoor in aanmerking komt.
Voor hoeveel werknemers zijn per cao bovenwettelijke aanvullingen op de WW afgesproken, zoals afgesproken in het sociaal akkoord?
Hierover wordt in de cao-rapportage gerapporteerd. De rapportage over 2015 wordt naar verwachting voor de zomer aan de Tweede Kamer aangeboden. Vanaf eind 2017 hebben de wijzigingen in opbouw en duur van de WW voor het eerst effect. Tot die tijd (en overigens ook daarna) kan het aantal cao’s en aandeel werknemers waarop cao-aanvullingen van toepassing zijn, wijzigen. Zodoende kan pas op dat moment een goed beeld gegeven worden van de werkgelegenheidseffecten van deze cao-aanvullingen.
Is de veronderstelling dat bovenwettelijke duurverlenging voor 60% van de werknemers zou worden gerealiseerd die het Centraal Planbureau heeft gehanteerd bij het berekenen van de werkgelegenheidseffecten nog actueel?2 Hoe groot is het negatieve werkgelegenheidseffect van de bovenwettelijke duurverlenging bij de huidige afspraken?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u specificeren welke gegevens het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) exact gaat verstrekken aan Raet? Kunt u toelichten waarom dit niet in strijd is met de Wet Bescherming Persoonsgegevens?
Verstrekt het UWV alleen gegevens aan Raet over personen die onder een cao vallen waarin bovenwettelijke aanvullingen op de WW zijn afgesproken, of worden ook de gegevens van personen voor wie dit niet het geval is, gedeeld?
UWV mag aan de uitvoerder alleen gegevens verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de bovenwettelijke aanvullingen en dus alleen over personen die daaronder vallen. Over de wijze van gegevensuitwisseling en de waarborgen waaronder deze gegevenswisseling plaats vindt dienen voorafgaand afspraken gemaakt te worden. Deze afspraken dienen te waarborgen dat zorgvuldig wordt omgegaan met de gegevens.
Op welke wijze worden mensen geïnformeerd dat het UWV hun gegevens verstrekt aan Raet?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe is gewaarborgd dat Raet de gegevens alleen zal gebruiken voor het uitvoeren van bovenwettelijke aanvullingen op de WW in cao’s en niet voor andere doeleinden?
Zie antwoord vraag 9.
Welke voorzieningen worden door Raet getroffen om de gegevens die door het UWV worden verstrekt te beschermen tegen inzage door derden en misbruik voor andere doeleinden?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze wordt toezicht gehouden op de bescherming van de gegevens waarover Raet via het UWV de beschikking krijgt?
Is voorzien in een Privacy impact analyse dan wel ten minste een advies van de Autoriteit Persoonsgegevens voor het verstrekken van gegevens door het UWV aan Raet?
Op dit moment is nog niet bekend welke gegevens de uitvoerder van de bovenwettelijke aanvullingen exact nodig heeft. De vraag of een Privacy impact analyse of een advies van de Autoriteit Persoonsgegevens nodig is, kan beantwoord worden nadat hier meer duidelijkheid over bestaat.
Kunnen mensen bezwaar maken tegen het verstrekken van hun gegevens uit de administratie van het UWV aan Raet? Als mensen niet willen dat het UWV hun gegevens verstrekt aan Raet, kunnen zij dan een opt out op de bovenwettelijke aanvulling krijgen?
De inhoud van de bovenwettelijke regeling berust op afspraken in cao’s. Deze zullen op verzoek algemeen verbindend worden verklaard. Als gebruik is gemaakt van een in de cao voorziene mogelijkheid tot opt out, dan zullen geen gegevens verstrekt worden.
Hoe hoog zijn de uitvoeringskosten voor het UWV om de gegevens te verstrekken aan Raet? Wie betaalt deze kosten?
De uitvoeringskosten die gemoeid zijn met gegevensverstrekking zijn nog niet bekend. De kosten worden door UWV in rekening gebracht bij de uitvoerder van de bovenwettelijke afspraken.
Hoe hoog zijn de uitvoeringskosten van de uniforme regeling die Raet gaat uitvoeren? Worden deze uit de premie betaald? Hoe hoog zijn de uitvoeringskosten per deelnemer?
Dit is nog niet bekend.
Is er een overeenkomst gesloten tussen UWV en Raet over het verstrekken van de gegevens uit de WW-administratie? Kunt u deze overeenkomst aan de Kamer doe toekomen? Kan het UWV deze overeenkomst met Raet om gegevens uit de WW-administratie op elk moment eenzijdig opzeggen? Zo nee, welke voorwaarden zijn er verbonden aan opzegging?
Er is nog geen overeenkomst gesloten tussen UWV en de beoogde uitvoerder.
Behouden personen die eerst onder een cao vallen waarvoor bovenwettelijke aanvullingen op de WW gelden en daarna onder een cao waarin geen bovenwettelijke aanvullingen zijn afgesproken, na de overstap hun eerder opgebouwde rechten, of komen deze te vervallen? En vice versa? Indien opgebouwde rechten bij overstap komen te vervallen, wat is hiervan het effect op de vrijwillige arbeidsmobiliteit?
Het is aan sociale partners om in cao’s afspraken te maken over het bereik van de cao-aanvullingen. Effect op de arbeidsmobiliteit is afhankelijk daarvan.
De uitzending over de Levenseindekliniek |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van de NTR over de Levenseindekliniek?1
Ja.
Heeft u ook kennisgenomen van de forse kritiek die op deze uitzending verscheen, van onder psychiater F. Koerselman in de nabeschouwing2, hoogleraar V. Lamme3, dr. E.J.O. Kompanje4, R. Bruntink5 en het NRC6? Wat is uw reactie daarop?
Naar aanleiding van de documentaire De Levenseindekliniek op 15 februari jl. zijn veel reacties verschenen in de media en op sociale media. Het grote aantal reacties, zowel positief als negatief, laat zien dat euthanasie een onderwerp is waarover het (maatschappelijk) debat voortduurt. Door het uitbrengen van deze documentaire en de daarop volgende diverse reacties, kan dit debat verder gevoerd worden.
Is het volgens u mogelijk om bij patiënten als mevrouw H.G. met semantische dementie, uit woorden af te leiden of iemand op dit moment een actuele euthanasiewens heeft?
De documentaire De Levenseindekliniek laat een deel van de situatie en van de gevolgde procedure door de betrokken artsen zien. Een schriftelijke wilsverklaring kan een mondeling verzoek om euthanasie vervangen indien men niet meer in staat is om een euthanasieverzoek met de dokter te bespreken. Het uitvoeren van een euthanasieverzoek op basis van een schriftelijk verzoek mag alleen als aan de zorgvuldigheidseisen van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) is voldaan. Bij het beoordelen van het lijden van de patiënt door de arts worden diverse aspecten gewogen zoals gesproken woorden, gedrag en observaties, zo ook bij een persoon met semantische dementie. De betrokken arts, de geconsulteerde SCEN-arts en de Regionale toetsingscommissie euthanasie hebben geoordeeld dat de euthanasiemelding aan de zorgvuldigheidseisen van de Wtl heeft voldaan.
Wat vindt u ervan dat de arts van de levenseindekliniek uiteindelijk euthanasie heeft toegepast bij mevrouw H.G. op basis van een eerdere wilsverklaring, terwijl allerminst duidelijk was dat mevrouw ook een actuele euthanasiewens had en ondraaglijk leed? Was de wilsverklaring in deze specifieke situatie wel voldoende toegesneden op de semantische dementie waar mevrouw aan leed?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u dat de artsen van de Levenseindekliniek in alle drie de casussen tot een volstrekt ander oordeel zijn gekomen dan de eigen huisarts, een ingeschakelde SCEN-arts en eventueel andere geraadpleegde artsen? Wat zeggen deze haaks op elkaar staande, uiteenlopende oordelen over één persoon volgens u over de betrouwbaarheid van het oordeel van de artsen van de levenseindekliniek? Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat verschillende artsen zo erg uiteenlopend kunnen zijn in hun oordeel?
De Levenseindekliniek is opgericht om mensen waarvan de behandelend arts het euthanasieverzoek niet wil inwilligen te helpen. Patiënten die zich zonder raadpleging van de behandelend arts bij de Levenseindekliniek melden worden verwezen naar de eigen behandelend arts. Er kunnen diverse redenen zijn waarom een arts een euthanasieverzoek niet wil inwilligen. Artsen zijn niet verplicht euthanasie toe te passen wanneer aan alle zorgvuldigheidscriteria is voldaan. Daarnaast staat het een patiënt vrij om een second opinion te vragen. Indien een behandelend arts een eerder verzoek heeft afgewezen kan de Levenseindekliniek het euthanasieverzoek in overweging nemen. Dat de Levenseindekliniek euthanasieverzoeken alleen in overweging neemt als de behandelend arts daartoe niet over wil gaan, betekent overigens niet dat de kliniek ook in al die gevallen tot euthanasie overgaat. In 2014 werd slechts een derde van de euthanasieverzoeken door de Levenseindekliniek gehonoreerd.
Wat vindt u van de ontstane praktijk dat mensen of hun familie van de ene naar de andere arts gaan op het moment dat een euthanasiewens volgens de eigen arts(en) op basis van de wettelijke kaders niet kan worden ingewilligd?
De beslissing om aan een euthanasieverzoek te voldoen ligt bij de behandelend arts, veelal de huisarts van de patiënt. Er is geen sprake van een juridische verwijsplicht, maar wel van een morele en professionele verantwoordelijkheid om de patiënt tijdig hulp te verlenen bij het vinden van een arts die geen principiële bezwaren heeft tegen euthanasie of hulp bij zelfdoding. Wanneer een arts het euthanasieverzoek niet wil inwilligen, omdat het in zijn ogen niet voldoet aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen of andere hem moverende redenen, is voorstelbaar dat de patiënt het verzoek opnieuw bij een andere arts voorlegt. Het gaat immers om een situatie waarin de patiënt meent dat die ondraaglijk lijdt, zodat het verzoek tot euthanasie veelal niet lichtzinnig zal zijn genomen.
Kunt u reageren op de casus van de psychiatrische patiënt? Hoe sterk moet het volgens u wegen bij de beoordeling van een euthanasieverzoek dat een doodswens bij deze categorie patiënten voorbij kan gaan?
Bij het beoordelen van een euthanasieverzoek zal de betrokken arts ingaan op de doodswens en de achterliggende hulpvragen verkennen. In een casus met psychiatrische problematiek gaat het erom dat wordt uitgesloten dat het oordeelsvermogen van de patiënt door de psychiatrische aandoening is aangetast. Ook moeten de vraag naar de uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing nauwkeurig worden onderzocht. De Code of Practice van de RTE’s geeft hier handvatten voor. Daarnaast is in de NVvP-richtlijn «Omgaan met het verzoek om hulp bij zelfdoding door patiënten met een psychiatrische stoornis» opgenomen, dat bij dergelijke casuïstiek een onafhankelijke psychiater wordt geraadpleegd door de behandelend arts.
In het programma «Palliantie. Meer dan zorg» zal de komende jaren expliciet aandacht aan de zorg voor deze doelgroep worden gegeven (in de tweede subsidieoproep zal bijvoorbeeld al specifiek aandacht worden gevraagd voor projectvoorstellen op het terrein van de GGZ). In de eerste ronde van «Palliantie. Meer dan Zorg» zijn drie projecten uit de GGZ gehonoreerd:
– Implementatie van de zorgconsulent bij GGZ Centraal;
– Implementatie van besluitvorming in de palliatieve fase bij Antes;
– Implementatie van de zorgconsulent in de netwerken in Noord-Holland.
Tenslotte heeft het IKNL in 2014 de publicatie Palliatieve zorg voor «andere» doelgroepen uitgebracht, waarin ook aandacht was voor mensen met een psychiatrische aandoening. Daarin staan een aantal nuttige aanbevelingen die meegenomen zullen worden in het programma Palliantie.
Ziet u in de casus van de heer V. aanleiding voor verbetering van, en investeringen in psychiatrische zorg, in het bijzonder voor de chronisch zieke psychiatrische patiënten? Bent u bereid de ontwikkeling van palliatieve psychiatrie te bevorderen, gezien de uitspraak van psychiater F. Koerselman dat palliatieve psychiatrie kan helpen om het lijden van mensen met een psychiatrische ziekte te verminderen, maar op dit moment nog onontwikkeld is?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de aanbevelingen van het rapport van de Commissie-Schnabel, waar het gaat om herwaardering van de ouderdom en aandacht voor zingeving, uiterst relevant zijn voor de casus van het zogenaamde «Voltooid leven»? Hoe gaat u daar gehoor aan geven?
De Minister van Veiligheid en Justitie en ik hebben op 4 februari jl. het rapport Voltooid leven in ontvangst genomen. Om recht te doen aan het rapport en te komen tot een zorgvuldige reactie hebben wij aangegeven voor de zomer met een beleidsreactie te komen. We zullen daarbij ingaan op de aanbevelingen die de commissie geformuleerd heeft.
Wat vindt u ervan dat de casussen uit de uitzending het predicaat zorgvuldig van de regionale toetsingscommissies hebben gekregen? Bent u bereid aan de regionale toetsingscommissies te vragen of zij tot hetzelfde oordeel gekomen zouden zijn als zij niet alleen de papieren werkelijkheid, maar ook de echte werkelijkheid, zoals te zien is in de beelden van de documentaire, in ogenschouw hadden genomen?
De RTE’s beoordelen of de arts die euthanasie of hulp bij zelfdoding meldt zich daarbij aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen heeft gehouden. Dit doen zij aan de hand van alle aan hen door de arts ter beschikking gestelde informatie, zoals het verslag van de meldend arts zelf, het verslag van (een of meerdere) consulent(en), en de van de meldend arts ontvangen patiëntendossiers, waaronder specialistenbrieven en, indien aanwezig, de schriftelijke wilsverklaring van de patiënt. Indien de informatie die de arts dan wel de consulent in zijn verslaglegging verstrekt voor de commissie onvoldoende is om zich een oordeel te vormen, dan verzoekt zij de arts of de consulent om nadere schriftelijke dan wel mondelinge informatie. Op basis hiervan neemt de commissie een besluit over het voldoen van de euthanasiemelding aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen.
Het is een indringende documentaire, waarin echter slechts een schets van de gevolgde procedure in beeld is gebracht. Een documentaire is daarmee een ongeschikt middel om te gebruiken als (aanvullend) beoordelingsmateriaal van een euthanasiemelding voor de RTE’s.
Hoeveel procent van de casussen wordt op dit moment door de toetsingscommissies als onzorgvuldig bestempeld? Vindt u het geloofwaardig dat, gelet op de complexiteit van de problematiek, er maar heel weinig casussen het predicaat onzorgvuldig krijgen?
Uit het jaarverslag 2014 van de RTE’s blijkt dat in 2014 vier meldingen zijn beoordeeld als niet overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen. Het jaarverslag 2015 is nog niet aan mij aangeboden waardoor over 2015 nog geen complete gegevens beschikbaar zijn. Het aantal meldingen dat als niet conform de zorgvuldigheidseisen wordt beoordeeld is al een aantal jaar stabiel. Zowel behandelend artsen als de RTE’s gaan zorgvuldig en accuraat te werk bij het behandelen van een euthanasieverzoek en het beoordelen van een euthanasiemelding. Voor de werkwijze van de beoordeling door de RTE’s verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.
Wilt u, alles overziend, toezicht op toetsingscommissies organiseren?
De regionale toetsingscommissies beoordelen onafhankelijk de gemelde euthanasiegevallen. Wanneer een toetsingscommissie oordeelt dat er niet volgens de zorgvuldigheidseisen is gehandeld worden het Openbaar Ministerie (in het bijzonder het College van procureurs-generaal) en de Inspectie Gezondheidszorg geïnformeerd. Het College neemt de zaak dan in behandeling en besluit wel of niet tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek en/of vervolging over te gaan. Het College kan ook besluiten om niet tot vervolging over te gaan. De Minister van Veiligheid en Justitie dient met een dergelijke beslissing in te stemmen. Tevens neemt de IGZ de zaak in behandeling en besluit tot het wel of niet instellen van een tuchtrechtelijk onderzoek.
Daarnaast leggen de RTE’s verantwoording af aan mij en de Minister van Veiligheid en Justitie door middel van het jaarverslag dat ook aan de Kamer wordt aangeboden op basis van artikel 17 en 18 van de Wet levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
Verder worden de oordelen die van belang zijn voor de normontwikkeling, waaronder in ieder geval alle oordelen waarin de toetsingscommissie heeft geconcludeerd dat de meldend arts niet overeenkomstig de wettelijke zorgvuldigheidseisen heeft gehandeld, gepubliceerd op de website van de RTE’s.
Voorts hebben de RTE’s door het uitbrengen van de Code of practice in april 2015 zoveel mogelijk duidelijkheid willen scheppen over de wijze waarop ze de Wet levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding interpreteren.
Tenslotte wordt het functioneren van de RTE’s op mijn verzoek periodiek onderzocht in het kader van wetsevaluaties van de Wet levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Op dit moment vindt de Derde wetsevaluatie plaats.
Ik zie geen aanleiding om in de hier beschreven procedures aanpassingen door te voeren.
Is het niet onbevredigend dat een rechterlijke toets, door het haast altijd positieve oordeel van de toetsingscommissies, achterwege blijft bij grensverleggende situaties, waardoor er geleidelijk wel steeds meer (sterk uiteenlopende) situaties onder de reikwijdte van de Euthanasiewet vallen?
De RTE’s voeren een wettelijk taak uit en dienen daarbij binnen wettelijke kaders te blijven. Zij toetsen de euthanasiemeldingen die door artsen bij de gemeentelijk lijkschouwer zijn gedaan aan de in de Wtl genoemde zorgvuldigheidseisen, en beoordelen of is gehandeld in overeenstemming met de wet.
Deelt u de mening, alles overwegende, dat de mate waarin iemand uitzichtloos en ondraaglijk lijdt uiterst subjectief is bij mensen die niet lijden aan een terminale ziekte en dat euthanasie in dergelijke situaties niet mogelijk moet zijn?
De begrippen uitzichtloos en ondraaglijk lijden zoals vervat in de huidige Wtl kennen een lange geschiedenis, die ruim voorafgaat aan de totstandkoming van de wet.
Al in het Chabot-arrest uit 1994 wordt door de Hoge Raad erkend dat psychisch lijden c.q. lijden ten gevolge van een psychiatrische aandoening een grond kan vormen voor euthanasie. In het Brongersma-arrest uit 2002, is dit door de Hoge Raad nogmaals bevestigd. De redenering van de Hoge Raad in het Chabot-arrest is indertijd door de Ministers Sorgdrager en Borst overgenomen en vormde daarmee het uitgangspunt bij de – toen nog geldende – meldingsprocedure (die door Hirsch Ballin is ingesteld in 1990 en die in 1994 wettelijk is verankerd in de Wet op de Lijkbezorging). Bij de wetsbehandeling van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding is uitdrukkelijk steeds gesteld dat voor de interpretatie van de «open» normen het Chabot-arrest leidend was. Daarmee maakt deze interpretatie dus deel uit van de wetsgeschiedenis en de wijze waarop de wet wordt toegepast door de RTE’s. In de evaluatie van de Wtl uit 2012 zijn op dit punt geen aanbevelingen tot verandering opgenomen.
Ik zie dan ook geen reden om af te stappen van de huidige definitie of de toepassing van deze definitie te veranderen.
De onderhoudskosten van de Gouden Koets en de Glazen Koets |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Zijn de kosten voor het onderhoud van de Gouden Koets en de Glazen Koets een staatsgeheim?
Wat zijn de gemaakte kosten voor het vooronderzoek van de restauratie van de Glazen Koets?
Wat was het bedrag dat oorspronkelijk begroot was voor het onderhoud van de Glazen Koets, en hoe is dat bedrag opgebouwd?
Wat waren de totale kosten van het onderhoud van de Glazen Koets, en hoe zijn die kosten uitgesplitst?
Wat is het bedrag dat begroot is voor het onderhoud van de Gouden Koets, en hoe is dat bedrag opgebouwd?
Wat zijn de gemaakte kosten voor het vooronderzoek van de restauratie van de Gouden Koets?
Bent u bereid het onderzoeksrapport naar de staat van de Gouden Koets openbaar te maken?
Het gratieverzoek van een Nederlands staatsburger gedetineerd in een Amerikaanse gevangenis |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw brief van 18 november 2015 waarin u aangaf dat u voornemens was om naast het «parole» verzoek voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden, tevens een gratieverzoek van de heer Singh, zodra dit voorligt, op humanitaire gronden bij de Amerikaanse autoriteiten te zullen ondersteunen?1
In mijn brief aan uw Kamer van 18 november 2015 (Kamerstuk 30 010, nr. 25) gaf ik aan dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken het parole-verzoek voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden bij de Amerikaanse autoriteiten heeft ondersteund. In mijn brief aan uw Kamer van 17 februari 2016 (30 010, nr. 26) gaf ik aan dat dit eveneens gold voor het gratieverzoek dat de heer S. ondertussen bij de Amerikaanse autoriteiten had ingediend. Tijdens een onderhoud van de Nederlandse ambassadeur in de Verenigde Staten met naaste medewerkers van de gouverneur is de Nederlandse steun op grond van humanitaire redenen onlangs opnieuw overgebracht. De Minister-President heeft de verzoeken andermaal ondersteund in een brief aan de gouverneur van Californië ter dankzegging voor zijn bezoek. Hiermee zijn de Amerikaanse autoriteiten goed bekend met de expliciete Nederlandse steun voor de verzoeken van de heer S.
Kunt u aangeven of dat gratieverzoek inmiddels voorligt bij de Amerikaanse autoriteiten? Indien ja, heeft u in dat geval het gratieverzoek inmiddels gesteund? Indien nee, waar ligt dat aan en wanneer verwacht u dat het verzoek wel zal voorliggen zodat u het kunt ondersteunen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Minister-President eind januari 2016 in de Verenigde Staten een gesprek heeft gehad met gouverneur Brown? Is tijdens dat gesprek ook gesproken over de situatie van de heer Singh en het gratieverzoek? Zo ja, wat is daarover uitgewisseld en met welke uitkomst?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke termijn verwacht u dat de Amerikaanse autoriteiten zullen beslissen op beide voorliggende verzoeken?
Ik wil niet speculeren over het antwoord op de vraag wanneer de Amerikaanse autoriteiten gaan beslissen op de verzoeken van de heer S.
De aankondiging van ING om te stoppen met het aanbieden van hypotheken voor woonboten |
|
Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het besluit van ING om te stoppen met het aanbieden van hypotheken voor woonboten?
Ja.
Klopt het dat met het terugtrekken van ING mensen voor een hypotheek op een woonboot alleen nog maar terecht kunnen bij de Rabobank? Waarom zijn zo weinig banken actief op deze deelmarkt? Deelt u de mening dat een gebrek aan aanbieders niet in het belang is van de klant?
Het klopt dat ING en Rabobank op dit moment de enige twee marktpartijen zijn die volledige financiering voor woonboothypotheken aanbieden. Met het wegvallen van ING blijft de Rabobank over als enige aanbieder van woonboothypotheken. Er zijn weinig aanbieders die zich richten op woonboothypotheken omdat woonboothypotheken complex zijn en bijzondere kennis is vereist om woonboten op de juiste waarde te kunnen taxeren. Ook is kennis nodig van de verschillende gemeentelijke regelgeving die betrekking heeft op woonboten. Het zou inderdaad beter zijn voor de klant indien de klant de keuze heeft uit meerdere aanbieders.
Kunt u aangeven hoeveel hypotheekbezitters door dit besluit van ING worden geraakt? Wat zijn voor hen de gevolgen van het besluit van ING? Betekent dit dat zij hun hypotheek moeten oversluiten naar een andere bank? Hoe verhoudt het besluit van ING zich tot zijn zorgplicht, gelet op het gegeven dat mensen met een hypotheek op een woonboot amper mogelijkheden hebben om deze over te sluiten?
Voor de huidige klanten van ING die een woonboothypotheek hebben afgesloten, verandert er voor hun bestaande hypotheek niets. De huidige klanten van ING hoeven daarom niet hun hypotheek over te sluiten naar een andere bank. ING zal die klanten blijven bedienen.
Deelt u de mening dat deze zorgelijke ontwikkeling grote gevolgen kan hebben voor woonbooteigenaren? Hoe groot acht u de kans dat woonbooteigenaren worden geconfronteerd met onverkoopbare woningen en waardedalingen? Ziet u mogelijkheden om hier in overleg met de Nederlandse Vereniging van Banken iets aan te doen?
Tot 1 oktober 2016 kunnen nog woonboothypotheken worden afgesloten bij ING. Consumenten die daarna een woonboot zouden willen kopen, dienen op zoek te gaan naar een andere aanbieder van hypotheken (bestaande aanbieder of nieuwe markttoetreder) voor woonboten. De Rabobank heeft aangegeven geen aanleiding te zien om te stoppen met het verstrekken van woonboothypotheken. Door het wegvallen van de ING voor dit marktsegment ontstaat er meer ruimte voor andere aanbieders om tot deze markt toe te treden Een andere mogelijkheid is om de aankoop op andere wijze financieren, bijvoorbeeld met eigen middelen of met een persoonlijke lening. De rente van een persoonlijke lening is wel hoger dan de rente voor een hypotheek maar ook voor persoonlijke leningen geldt dat de rente aftrekbaar is als de lening is bestemd voor de aanschaf, verbetering of verbouwing van een woonboot die als hoofdverblijf dient en een vaste ligplaats heeft. De lening moet uiteraard aan alle voorwaarden voor aftrek voldoen, waaronder de voorwaarde dat deze tenminste annuïtair wordt afgelost. Zolang woonboothypotheken kunnen worden afgesloten bij andere aanbieders of er andere financieringsmogelijkheden zijn, hoeft het besluit van ING om te stoppen met woonboothypotheken niet tot onverkoopbare woningen en waardedalingen te leiden.
Er zal overleg worden gevoerd met de Nederlandse Vereniging van Banken en worden gevraagd of zij ideeën hebben over hoe ervoor kan worden gezorgd dat er meer aanbieders van woonboothypotheken op de markt kunnen komen.
Het bericht ‘Raad vaak buitenspel bij opvanglocaties vluchtelingen’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Raad vaak buitenspel bij opvanglocaties vluchtelingen»?1
Ja
Kunt u aangeven hoe het kan dat raadsleden niet of niet volledig worden betrokken door de betreffende colleges van B&W in de te maken keuzes omtrent de opvanglocaties van vluchtelingen? Wat is volgens u de reden dat raadsleden bij deze keuzes niet of niet volledig worden betrokken door de betreffende colleges van B&W?
Uit de aangehaalde enquête blijkt dat een ruime meerderheid van de raadsleden stelt dat ze tijdig zijn geïnformeerd over de locatie dan wel het soort opvang dat in de gemeente georganiseerd gaat worden. Daarnaast stelt een beperkt deel van de raadsleden dat zij niet (voldoende) betrokken waren bij de keuze voor een opvanglocatie. Het al dan niet betrekken van raadsleden bij de keuze omtrent opvanglocaties kan meerdere redenen hebben. Uit de aangehaalde enquête blijkt bijvoorbeeld dat de raad mandaat kan hebben gegeven aan het college om een dergelijk besluit te nemen. Ook zijn er gevallen waarbij het college geoordeeld heeft dat er geen noodzaak of geen tijd was om de raad te informeren. Dat laatste lijkt voornamelijk het geval bij (crisis-)noodopvang.
Kunt u aangeven wat voor effect u denkt dat het niet betrekken van raadsleden in deze keuzes heeft op het draagvlak in de samenleving met betrekking tot de opvang van vluchtelingen?
Ik ga niet speculeren over wat de effecten kunnen zijn. Zoals ook gesteld in het vorige antwoord vind ik wel dat dergelijke besluiten door het college van B&W met de gemeenteraad besproken moeten worden. Voor draagvlak in de gemeente is een goede discussie in de Raad nodig. Dat kost tijd, maar die tijd is nodig voor een zorgvuldig en gedragen beleid.
Bent u het ermee eens dat in een tijd waarin het draagvlak voor de opvang van vluchtelingen afneemt, het zeer onwenselijk is dat gekozen lokale volksvertegenwoordigers niet of niet volledig betrokken worden bij keuzes omtrent de opvanglocatie voor vluchtelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid u zodanig in te spannen dat raadsleden volledig worden betrokken door de betreffende colleges in de te maken keuzes van opvanglocaties voor vluchtelingen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke overwegingen laat ik aan de gemeente. Ik biedt gemeenten hierbij wel ondersteuning om te komen tot een zorgvuldig besluitvormingsproces. Het Ondersteuningsteam asielzoekers en vergunninghouders (OTAV) speelt hierin een rol. Het OTAV is een samenwerkingsverband van BZK, V&J, andere departementen en VNG.
Vanuit het OTAV wordt momenteel gewerkt aan een handreiking voor gemeenten die overwegen om een opvang voor asielzoekers te realiseren en/of om statushouders op te vangen, en die een zorgvuldig besluitvormingsproces willen doorlopen. De handreiking is eind februari gereed. De handreiking zal de belangrijkste vragen bij gemeenten beantwoorden en hulp bieden bij het vormgeven van een goede aanpak. Aan de orde komen onder andere huisvesting, betrokkenheid raad, relatie met bewoners, democratisch proces, keuze voor aanpak en beveiliging van bestuur en ambtenaren.
De proef met het publieke middel voor online inloggen bij de overheid |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel van RTL «Deze elektronische identiteitskaart vervangt straks DigiD»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de volgende opgevoerde quote van de woordvoerster van het ministerie: «Wanneer iedereen met zijn ID-kaart kan inloggen, is nog niet duidelijk, de invoering zal nog wel enkele jaren op zich laten wachten»?
De elektronische Nederlandse Identiteitskaart (verder: eNIK) is naar verwachting eind 2017 voor iedereen beschikbaar. Het is echter aan de burger zelf om te beslissen wanneer een geldige NIK omgewisseld wordt voor een eNIK.
De NIK is 10 jaar geldig. Tot nu toe is uitgegaan van een natuurlijk vervangingspatroon, dit in verband met kosten en uitvoeringsvraagstukken. In dat geval moet rekening gehouden worden met een maximale omwisselingtermijn van 10 jaar. Ik laat onderzoeken of en zo ja hoe deze omwisselingstermijn kan worden verkort.
Overigens wordt thans ook ingezet op de versterking van het huidige publieke middel DigiD door middel van een extra controle na het inloggen door het uitlezen van gegevens op de chip van een wettelijk identiteitsdocument, zoals de Nederlandse identiteitskaart en het rijbewijs. Deze optie is op dit moment onderwerp van een pilot.
Voor de algehele invoering van de eNIK is de woordvoerster van het ministerie derhalve uitgegaan van een langere periode dan enkele jaren.
Hoe verhoudt de hierboven genoemde uitspraak zich tot de motie-De Caluwé (Kamerstuk 26 643 nr. 376) dat er in 2017 in ieder geval één publiek middel moet zijn?
Ik houd vast aan eerdere berichtgeving2 en de door u ingediende motie dat een publiek middel in 2017 beschikbaar moet zijn.
Wat is uw reactie op de vermelding in het artikel dat de proeven dit hele jaar lopen, terwijl u steeds heeft aangegeven dat de proeven medio dit jaar afgerond en geëvalueerd worden?
Conform afspraak met uw Kamer zijn er proeven opgezet. Aan de hand van deze proeven en de evaluatie brengt, op verzoek van uw Kamer, de ingestelde commissie Kuipers een advies uit aan mijn collega van Economische Zaken en mijzelf, waarna het kabinet medio 2016 een standpunt over de uitrol van onder andere het publieke authenticatiemiddel en de inzet van private authenticatiemiddelen zal voorbereiden.3
De meeste proeven lopen tot medio 2016. Enkele proeven in het BSN-domein, waaronder die in de zorg, starten later (april 2016) en hebben daarom ook een einddatum na medio 2016.
Voorop staat dat in alle gevallen het een kleinschalige beproeving van nieuwe middelen betreft, waarbij het niet gaat om een feitelijk grootschalige uitrol. Er wordt vastgehouden aan de afspraak met de Kamer dat een multimiddelenstrategie beproefd wordt.
Overigens is het praktisch onmogelijk om de proeven in het BSN-domein grootschalig te verlengen na medio 2016. Immers het BSN-koppelregister, welke noodzakelijk is voor de toegang van een privaat middel tot het BSN-domein, is ingericht voor de pilotfase met een beperkte verwerkingscapaciteit. Voor een definitieve uitrol moet het BSN-koppelregister aangepast worden om meer te kunnen verwerken.
Ik wijs er voor de volledigheid op dat, zoals de Kamer gemeld is, dit jaar ook proeven worden gedaan tussen bedrijven en hun klanten op basis van het onder verantwoordelijkheid van mijn collega van Economische Zaken gemaakte Idensys afsprakenstelsel. Omdat deze proeven zich afspelen in het private domein is de doorlooptijd van deze proeven en/of de definitieve uitrol van de middelen aan deze partijen zelf.
Wat is uw reactie op uitlatingen van professor Hoepman in genoemd artikel, dat wij straks zelf geen sleutel in handen hebben, maar uitsluitend de tussenpersoon, oftewel «de conciërge»?
De metafoor van de authenticatiedienst als conciërge versimpelt de complexiteit van digitale toegangsdiensten, maar laat daardoor ook veel zaken buiten beschouwing. De authenticatiedienst is gebonden aan strikte voorschriften, waaronder eisen inzake de bescherming van persoonsgegevens en Europese eisen.4
Ik vind net als de heer Hoepman dat de gebruiker in controle moet zijn van zijn eigen digitale identiteit, transacties en persoonsgegevens. In de digitale wereld is het de taak van de authenticatiedienst om de gebruiker te ondersteunen in het veilige gebruik van zijn authenticatiemiddel. Daarbij moet de privacy van burgers natuurlijk goed beschermd worden. Voor mij staan deze eisen centraal bij een onafhankelijke beoordeling van de pilots en de verdere uitrol.
Wat is uw reactie op uitlatingen van professor Hoepman, dat commerciële aanbieders straks weten waar wij allemaal inloggen, terwijl u steeds heeft aangegeven dat dit soort verzameling van gegevens (hotspots) niet gaat plaatsvinden?
Zoals in de Tweede Kamerbrief van 14 december 20155 is gesteld worden voor authenticatiediensten in het publieke domein strikte informatiebeveiligingsnormen gesteld, die verplichte versleuteling, eisen aan de opslag van persoonsgegevens en dataminimalisatie borgen. Ook worden er privacybeschermende maatregelen genomen. Bijvoorbeeld om het verzamelen van de gegevens over het inloggedrag van een gebruiker tegen te gaan.
Voor de pilotfase is een Privacy Impact Assessment (PIA) uitgevoerd, waarbij getoetst is aan feitelijke en technische nationale en Europese juridische privacyvereisten.6 Uit de PIA is gebleken dat voor de pilotfase de privacymaatregelen adequaat zijn, maar dat voor een eventuele structurele fase bovengenoemde maatregelen in de rede liggen.
Fiscaal onderdak Rostec |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat Rosoboronexport, 100% dochterbedrijf van Rostec, wapens verkoopt van alle Russische fabrikanten, waaronder de BUK-luchtdoelraketten waarmee de MH17 is neergeschoten?
Op de openbaar toegankelijke website van OSJC Rosoboronexport, een in Rusland gevestigd bedrijf, staat vermeld dat dit bedrijf is opgericht door middel van presidentieel decreet 1834 van de Russische Federatie d.d. 4 november 2000, dat dit bedrijf een beschermde status als exclusief bemiddelingsbedrijf voor wapenexport/import van en naar Rusland geniet, en dat deze bemiddeling alle typen conventionele wapens, militair en dual-use materieel en diensten betreft.
Op de openbaar toegankelijke website van Rostec, een eveneens in Rusland gevestigd bedrijf, staat vermeld dat Rostec 100% bezit van de aandelen van OJSC Rosoboronexport.
Kunt u bevestigen dat de directeur van Rostec, de heer Sergey Chemezov, op de sanctielijst van de Verenigde Staten is geplaatst in 2014, omdat het bedrijf de leverancier van Russische wapens is?
De EU en de VS hebben gerichte sancties ingesteld tegen personen en entiteiten die bij hebben gedragen aan en/of hebben geprofiteerd van de ondermijning of bedreiging van de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne.
De heer Chemezov is op 12 september 2014 op de EU-sanctielijst geplaatst, waarbij de volgende motivering is opgenomen (uitvoeringsverordening (EU) Nr. 961/2014 van de Raad van 8 september 2014): «Sergei Chemezov is een trouwe bondgenoot van Poetin. Beiden waren zij KGB-officieren in Dresden, en hij is lid van de Hoge Raad van „Verenigd Rusland». Dankzij zijn banden met de Russische president kon hij worden bevorderd in hoge functies in bedrijven onder zeggenschap van de staat. Hij is voorzitter van Rostec, het belangrijkste conglomeraat op het gebied van defensie en industriële productie onder zeggenschap van de Russische staat. Ingevolge een besluit van de Russische regering is Technopromexport, een dochteronderneming van Rostec, voornemens energiecentrales op de Krim te bouwen, waardoor de integratie van deze regio in de Russische Federatie wordt bevorderd. Daarnaast heeft Rosoboronexport, een dochteronderneming van Rostec, haar steun verleend aan de integratie van defensie-ondernemingen van de Krim in de Russische defensie-industrie, en op die manier de illegale inlijving van de Krim in de Russische federatie geconsolideerd.»
De heer Chemezov is op de VS-sanctielijst geplaatst op basis van Executive Order (presidentieel decreet) nr. 13661. Dit werd op 28 april 2014 bekend gemaakt door middel van een verklaring van het Ministerie van Financiën van de VS, met een onderbouwing die vergelijkbaar is met de hierboven weergegeven EU-motivering.
Wat is de aanleiding geweest om te besluiten Sergey Chemezov in 2014 (alsnog) op de Europese sanctielijst te plaatsen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de uitkomsten van het door u in september 2014 toegezegde onderzoek naar Rostec en Sergey Chemezov?1
In het debat over de uitkomsten van de Europese Raad op 2 september 2014 zegde de Minister-President toe dat Nederland (en de EU) niet zal nalaten individuen op de sanctielijst te plaatsen indien er op basis van de sanctiecriteria redenen hiertoe zijn. Op 12 september 2014 is de heer Chemezov op de EU-sanctielijst geplaatst.
Klopt het dat Rostec nog steeds een brievenbus heeft op de Zuidas?2
Het bedrijf Rostec is in Rusland gevestigd, niet in Nederland. In het mediabericht waar onder voetnoot (2) naar wordt verwezen, wordt melding gemaakt van een minderheidsbelang van Rostec in een in Nederland gevestigde joint venture genaamd Alliance Rostec Auto BV. Dit minderheidsbelang staat ook vermeld op de openbaar toegankelijke website van Rostec.
Op grond van de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet geen verdere informatie verstrekken over individueel belastingplichtige (rechts)personen.
In het algemeen kan worden bevestigd dat onderdeel van de substance-vereisten is dat de bestuursbesluiten in Nederland worden genomen. Hiervoor dienen de bestuursvergaderingen regelmatig fysiek in Nederland te worden gehouden. Hierbij zij opgemerkt dat, hoewel de substance eisen daarvoor natuurlijk wel een indicatie zijn, de vestigingsplaats van een onderneming niet afhankelijk is van die substance-vereisten. Een bedrijf dat niet voldoet aan de substance-vereisten kan nog steeds in fiscale zin inwoner zijn in Nederland. Wel kunnen er consequenties volgen bij het niet voldoen aan de substance-vereisten. Zo kan er geen zekerheid vooraf worden verkregen in de vorm van een APA (Advance Pricing Agreement) of ATR (Advance Tax Ruling) en kan er, in het geval van een dienstverleningslichaam, informatie over dit lichaam worden uitgewisseld met het buitenland.
Klopt het dat Sergey Chemezov als aandeelhouder verplicht is om jaarlijks een aandeelhoudersvergadering bij te wonen? Hoe kan hij aan deze eis voldaan hebben met de aan hem opgelegde sancties?
Zie antwoord vraag 5.
Indien Chemezov niet aan deze eis voldaan heeft, kan Rostec toch niet langer voldaan hebben aan de zogenaamde «substance-eisen»? Hoe is het in dat geval mogelijk dat Rostec nog steeds fiscaal onderdak krijgt in Nederland?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is precies het effect geweest van het plaatsen van Sergey Chemezov op de Europese sanctielijst? Kunt u daarbij onderscheid maken tussen Chemezov als persoon en als directeur van Rostec? Wat waren de effecten op de bedrijven Rostec en Rosboronexport?
Door de plaatsing van dhr. Chemezov op de EU-sanctielijst is hij onderworpen aan reisbeperkingen naar en door het grondgebied van EU-Lidstaten. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen voorgenomen privé of zakenreizen. Verder moeten eventuele bezittingen van dhr. Chemezov in de EU worden bevroren, en mogen geen middelen of tegoeden aan hem ter beschikking worden gesteld. De sancties tegen de persoon van dhr. Chemezov zijn niet van toepassing op andere personen die werkzaam zijn voor de bedrijven waarvan hij bestuurder is, noch op deze bedrijven zelf als rechtspersoon.
Kunnen bedrijven waarvan vast staat dat zij zich medeplichtig maken aan oorlogsmisdaden (of deze mogelijk maken), uit Nederland worden geweerd?
Een vestigingsplaats van een bedrijf wordt vastgesteld op basis van nationaal recht en verdragen met andere landen. De vestigingsplaats in Nederland is niet afhankelijk van de soort werkzaamheden die het bedrijf, dan wel een verbonden bedrijf in het buitenland, uitvoert. In algemene zin kan gezegd worden dat Nederland in nationaal en in internationaal verband vorderingen maakt met maatregelen om belastingontwijking aan te pakken.
Bent u bereid het (fiscaal) huisvesten van deze bedrijven definitief te beëindigen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen valt dat uitgerekend de verkoper van de BUK raket, het wapen waarmee de MH17 werd neergeschoten, extra winst maakt dankzij belastingparadijs Nederland?
Nee, het kabineet deelt deze mening niet. Er is nog niet vastgesteld wie (mede)verantwoordelijkheid draagt voor het neerhalen van vlucht MH17. Het strafrechtelijk onderzoek is nog gaande.
Het inzetten van de subsidieregeling praktijkleren voor de meest kwetsbare leerlingen |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de subsidieregeling praktijkleren niet beschikbaar is voor leerlingen in het voorgezet speciaal onderwijs (vso) of praktijkonderwijs (pro)? Kunt u toelichten waarom hiervoor is gekozen?1 2
Dat is waar. De subsidieregeling praktijkleren is beschikbaar voor een aantal doelgroepen waarover uitvoerig met de Tweede Kamer is gesproken. De regeling is in de plaats gekomen van de wet vermindering afdracht onderwijs (wva) waarin vso en pro niet waren opgenomen. Door de motie Van Meenen3 zijn de leerwerktrajecten van het vmbo toegevoegd aan de groepen die gebruik kunnen maken van de regeling.
Deelt u de mening dat de subsidieregeling – die volgens de website uitdrukkelijk bedoeld is voor kwetsbare groepen binnen de arbeidsmarkt – ook juist beschikbaar zou moeten zijn voor de begeleiding van leerlingen in het vso of praktijkonderwijs met zicht op uitstroom naar werk door werkgevers, zoals voor de leerlingen in het Boris-traject? Waarom wel/niet?3
Ik kan mij voorstellen dat er meer leerlingen in een kwetsbare positie zijn die er baat bij hebben als hun stageverleners extra ondersteuning ontvangen. Ik ben daarom bereid te onderzoeken of het wenselijk is de regeling uit te breiden naar andere groepen. Ik denk daarbij aan leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) en praktijkonderwijs (pro), maar ook aan leerlingen die een entreeopleiding volgen in het vmbo.
Schat u de kans op (regulier) werk voor een leerling uit het vso of praktijkonderwijs hoger in wanneer meer werkgevers bereid zijn hen op te leiden via een tegemoetkoming voor werkgevers van de begeleiding van de leerling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord bij 5.
Verwacht u dat de begeleiding van leerlingen beter wordt wanneer daar een tegemoetkoming in de kosten tegenover staat? Verwacht u dan ook een groter aantal leerwerkbedrijven, zodat deze leerlingen een passende plek kunnen krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord bij 5.
Wat zal volgens u het effect op de succesvolle uitstroom van deze leerlingen naar (regulier) werk zijn van het beschikbaar stellen van de subsidieregeling voor deze kwetsbare doelgroep leerlingen ten opzichte van de huidige situatie?4
Werkgevers hebben in toenemende mate oog voor hun maatschappelijke taak. Zeker bij de doelgroepen van vso en pro, is de bereidheid om een dergelijke jongere te begeleiden belangrijker dan een financiële tegemoetkoming. Mogelijk helpt het sommige bedrijven wel over een drempel om een stagiair uit het vso of pro aan te nemen. Dat draagt bij aan een betere voorbereiding van meer leerlingen, waardoor de kans op succesvolle uitstroom naar werk toeneemt.
Had een waardevol leerwerkbedrijf als Werkartaal wel kunnen blijven voortbestaan, wanneer het in aanmerking zou komen voor de subsidieregeling praktijkleren voor de leerlingen uit het vso of praktijkonderwijs? Welke mogelijkheden ziet u voor vergelijkbare leerwerkbedrijven?5
Ik kan geen antwoord geven op de vraag of Werkartaal had blijven voortbestaan wanneer het in aanmerking zou komen voor de subsidieregeling praktijkleren voor de leerlingen uit het vso of pro, omdat ik niet precies weet waarom de stichting Werkartaal met haar activiteiten is gestopt. Zoals ik bij vraag 2 heb aangegeven ben ik bereid te onderzoeken of het wenselijk is de regeling uit te breiden naar andere groepen zoals vso, pro en de entreeopleidingen in het vmbo.
Bent u bereid de subsidieregeling praktijkleren in te zetten voor deze kwetsbare groepen leerlingen, zodat zij maximaal uitzicht hebben op werk? Wat zijn uw overwegingen om dit wel of niet te doen?
Zie antwoord bij 2.
Kunt u uitleggen waarom leerlingen van het praktijkonderwijs niet automatisch in het doelgroepenregister worden opgenomen?
Leerlingen van het pro worden niet automatisch in het doelgroepregister van de banenafspraak opgenomen omdat uit gegevens blijkt dat pro-leerlingen in het algemeen duidelijk meer arbeidskansen hebben dan leerlingen van het vso. Dit volgt onder meer uit het Onderwijsverslag 2012–2013 en het Onderwijsverslag 2013–2014 van de Inspectie van het Onderwijs. Ook blijkt uit onderzoek van UWV onder 5.500 dossiers dat bijna een kwart van de leerlingen vanuit het pro het wettelijk minimumloon kan verdienen. Hierover heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer op 27 november 2015 geïnformeerd.7
Leerlingen uit het pro kunnen zich wel rechtstreeks melden bij het UWV voor een aanvraag doelgroepbeoordeling banenafspraak. Pro-leerlingen worden opgenomen in het doelgroepregister, als zij een positieve beoordeling van UWV krijgen. Scholen kunnen jongeren over deze mogelijkheid adviseren. Ook betrekt UWV informatie van de school bij de beoordeling van de jongeren.
Samenwerkingsverbanden tussen notarissen en niet-notarissen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) vastgestelde Interdisciplinaire Samenwerking (IDS)verordening 2015 (hierna: de verordening)? Bent u voornemens uw goedkeuring daaraan te geven? Welke overwegingen liggen ten grondslag aan uw besluit?
De door de ledenraad van de KNB vastgestelde verordening is door de KNB aan mij ter goedkeuring voorgelegd. Ik acht deze verordening niet strijdig met het recht of het algemeen belang, zodat er geen grond is voor het onthouden van goedkeuring. Ik heb dan ook mijn goedkeuring aan deze verordening verleend.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de tuchtrechter met betrekking tot het verbieden van het samenwerkingsverband met de Nationale Notaris?1
Ik heb kennis genomen van deze uitspraak. Tegen deze uitspraak is hoger beroep aangetekend.
Is het inmiddels nog wel duidelijk genoeg voor notarissen onder welke voorwaarden en met wie ze mogen samenwerken? Biedt de verordening daarvoor voldoende houvast?
Het is voor notarissen voldoende duidelijk onder welke voorwaarden samenwerking met anderen mogelijk is. Een samenwerking van welke aard dan ook dient te voldoen aan de wet- en regelgeving en mag bijvoorbeeld geen afbreuk doen aan de onafhankelijkheid, onpartijdigheid, zorgvuldigheid en de geheimhoudingsplicht van de notaris. De verordening biedt houvast – en daarin zit ook de meerwaarde van de verordening – voor een vergaande vorm van (geïntegreerde) samenwerking met een beoefenaar van een ander vrij beroep, namelijk samenwerkingsverbanden waarin de deelnemers geheel of gedeeltelijk voor gezamenlijke rekening en risico praktijk uitoefenen of zeggenschap over bedrijfsvoering met elkaar delen. Een samenwerkingsverband als de HEMA-notaris wordt niet aan de verordening getoetst omdat de verordening niet ziet op een dergelijk samenwerkingsverband. Dat laat onverlet dat een dergelijke samenwerking geen afbreuk mag doen aan de onafhankelijkheid, onpartijdigheid, zorgvuldigheid en de geheimhoudingsplicht van de notaris.
Waarom wordt bijvoorbeeld een samenwerkingsverband als de Hema-notaris niet aan de verordening getoetst? Als de verordening niet uitputtend is voor alle samenwerkingsverbanden van notarissen, welke meerwaarde heeft deze dan nog?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre zijn andere samenwerkingsvormen dan de Nationale Notaris, zoals een franchisemodel, wel acceptabel? Indien hier geen duidelijkheid over kan worden gegeven, is de verordening daarmee niet meer dan een dode letter?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de redenen dat notarissen volgens de verordening wel met advocaten mogen samenwerken, maar bijvoorbeeld niet met accountants?
In verband met de belangrijke rol die de notaris in het rechtsverkeer vervult en de daarbij horende onafhankelijkheid, zijn er beperkingen gesteld aan degenen met wie de notaris een samenwerkingsverband als bedoeld in de verordening mag aangaan. De in de verordening genoemde functionarissen waarmee een samenwerkingsverband kan worden aangegaan zijn beoefenaren van vrije beroepen die in enigerlei vorm de rechtspraktijk uitoefenen waarvoor een academische of daarmee gelijk te stellen opleiding vereist is – daartoe behoren accountants bijvoorbeeld niet – en zijn onderworpen aan tuchtrecht, vergelijkbaar met dat van de notaris. De samenwerking met deze beroepsgroepen brengt de onafhankelijkheid van de notaris niet in gevaar.
Wat is uw oordeel over de mogelijkheid die de verordening biedt om aandeelhouders en bestuurders van een notariële praktijkvennootschap toe te laten die geen (kandidaat-)notaris zijn? In hoeverre biedt dit voldoende ruimte aan de benodigde notariële onafhankelijkheid en zeggenschap over de eigen notarispraktijk? Is bovengenoemde tuchtuitspraak van invloed op uw oordeel?
Het toelaten van andere aandeelhouders dan notarissen is beperkt tot de in de verordening toegestane beroepen. Dit wordt ter illustratie bevestigd in de tuchtuitspraak en dat onderschrijf ik. De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de notaris wordt gewaarborgd door te voorzien in een staaksgewijze organisatorische opbouw van het samenwerkingsverband voor de deelnemende notarissen. De notaris heeft daardoor altijd de doorslaggevende zeggenschap over de praktijkvoering. Door deze structuur wordt de gewenste scheiding zichtbaar gemaakt tussen enerzijds zeggenschap over professionele praktijkuitoefening binnen de eenheid bestaande uit beoefenaren van het eigen beroep en anderzijds zeggenschap inzake de overkoepelende bedrijfsvoering betreffende het samenwerkingsverband als geheel. In het bestuur van een notariële praktijkvennootschap kunnen in minderheid ook niet (kandidaat-)notarissen (of toegestane partners) zitting hebben. Onder de IDS-verordening 2003 was dat ook al toegestaan. In de verordening is een aparte regeling opgenomen voor de bestuurssamenstelling. Niet-notarissen of toegestane partners moeten aan strengere eisen voldoen dan notarissen.
Bent u van mening dat de verordening een duidelijk en uitputtend toetsingskader zou moeten zijn voor iedere interdisciplinaire samenwerkingsvorm van notarissen, waarin niet-notarissen feitelijke zeggenschap hebben of goodwill kunnen opbouwen in de praktijkvennootschap van de notaris? Voldoet de verordening hieraan? Wat zijn de consequenties als de verordening zou worden doorgehaald en toetsing dus net als in betreffende tuchtrechtelijke uitspraak plaatsvindt op grond van artikel 17 van de Wet op het Notarisambt (WNA)?
Het is primair aan de beroepsgroep om te bepalen op welke wijze zij haar regelgeving formuleert. Indien aan een verordening goedkeuring wordt onthouden dan geldt dat de regelgeving, zoals die op dat moment is, in stand blijft. Zoals bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, heb ik aan de verordening goedkeuring verleend.
In hoeverre kan een notaris voldoende onpartijdig en onafhankelijk blijven in een samenwerkingsverband met advocaten die zich partijdig dienen op te stellen?
De onpartijdige en onafhankelijke positie van de notaris is van groot belang bij de vervulling van zijn taak. De verordening stelt ter waarborging van die onafhankelijkheid en onpartijdigheid regels over de wijze waarop samenwerkingsverbanden kunnen worden aangegaan. Voorts geldt in dit verband de Verordening Beroeps-en gedragsregels, met name artikel 18 (leden 2 t/m 4): de notaris passeert geen akten bij de totstandkoming waarvan hij of een kantoorgenoot als partijadviseur van een van de partijen betrokken is geweest, tenzij alle betrokkenen daarmee instemmen op grond van aan hen vooraf verstrekte informatie; de instrumenterend notaris trekt zich als zodanig terug zodra een niet aanstonds overbrugbaar belangenconflict tussen partijen is ontstaan of dreigt te ontstaan over de rol van de notaris als instrumenterend notaris en hij voorkomt dat een kantoorgenoot optreedt voor één van de partijen, tenzij alle betrokken personen daarmee instemmen. Hetzelfde geldt wanneer naar aanleiding van een door de notaris behandelde zaak een conflict is ontstaan over het handelen of nalaten van de notaris.
Klopt het dat, door dergelijke samenwerkingsverbanden zoals de Hema-notaris, ondernemers de titel notaris mogen gebruiken, zonder dat zij voldoen aan de vereisten van artikel 2 WNA? Wat zijn daar de gevolgen van? In hoeverre vallen dergelijke ondernemers dan wel ondernemingen onder de notariële wet- en regelgeving, inclusief verzekeringsplicht, tucht en toezicht?
Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Wet op het notarisambt, is uitsluitend bevoegd tot het voeren van de titel notaris hij die als zodanig is benoemd en beëdigd en die niet geschorst of gedefungeerd is. Dit artikel beschermt de titel van notaris. Een persoon of organisatie mag zich geen notaris noemen als hij daar volgens dit artikel niet toe bevoegd is. Uit de jurisprudentie blijkt dat organisaties die een notarisservice aanbieden dit uitsluitend mogen doen als zij de werkzaamheden onderbrengen bij een echte notaris. Aangezien deze organisaties geen notaris zijn vallen zij niet onder de notariële wet- en regelgeving, inclusief verzekeringsplicht, tuchtrecht en toezicht. De notarissen die hun diensten via deze organisaties aanbieden vallen dat wel.
Worden samenwerkingsverbanden tussen andere ondernemers en notarissen, die onder een gezamenlijke naam de markt betreden, getoetst aan de verordening? Zo nee, waarom niet?
Voor zover er sprake is van een samenwerkingsverband als bedoeld in de verordening zal het BFT, zo daartoe naar zijn oordeel aanleiding is, aan de verordening toetsen. Een notarisservice, waarbij een notaris zijn diensten via een onderneming van een derde aanbiedt, is geen samenwerking in de zin van de verordening. Zie ook de antwoorden op vraag 3 en 4.
Klopt het dat Nationale Notaris Holding B.V. in verband met de door hen gedreven onderneming overleg heeft gevoerd met het Bureau Financieel Toezicht (BFT) en de KNB? Wat was de conclusie van dat overleg? In hoeverre heeft de KNB de bevoegdheid toestemming te verlenen aan het recht om de titel notaris te voeren gezien de inhoud van artikelen 2 en 3 WNA? Deelt u de mening dat het gebruik van de titel notaris door derden, niet zijnde notarissen, onrechtmatig is of in ieder geval misleidend is voor het publiek?
Het BFT heeft mij desgevraagd medegedeeld in 2012 te hebben gesproken met de Nationale Notaris Holding B.V. De KNB is daarbij als toehoorder aanwezig geweest. Het BFT heeft bij die gelegenheid gewaarschuwd voor constructies met een participatie in het aandelenkapitaal van het notariskantoor. De KNB heeft geen bevoegdheid om toestemming te verlenen om de titel notaris te voeren. Deze bevoegdheid vloeit rechtstreeks voort uit de wet. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.
Welke rol speelt het BFT waar het gaat om toezicht op samenwerkingsverbanden tussen notarissen en niet-notarissen? Is er voor het BFT, onder de verordening, exact hetzelfde toezicht mogelijk op notarissen binnen IDS-notariskantoren als niet-IDS-notariskantoren?
Het BFT is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving door notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen van het bepaalde bij of krachtens de Wna en dus ook op de verordening. Artikel 18, eerste lid, Wna bepaalt dat een notaris een samenwerkingsverband kan aangaan met beroepsbeoefenaren van een ander beroep, mits hierdoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid niet wordt of kan worden beïnvloed. Het derde lid van dit artikel geeft aan dat de notaris verplicht is om jaarlijks aan het BFT een verklaring van een onafhankelijke externe deskundige over te leggen, waaruit blijkt dat hij heeft voldaan aan de voorschriften van de IDS-verordening. Zolang het BFT geen specifieke signalen heeft dat de onafhankelijkheid dan wel de onpartijdigheid in het geding is, zet het BFT zijn capaciteit vanuit risicogericht werken niet specifiek in op het toetsen van samenwerkingsverbanden.
Klopt het dat er binnen de accountancy door de AFM een actief beleid wordt gevoerd, waardoor het voor een aantal ondernemers verboden is om desbetreffende beroepstitel te dragen? Bent u bereid het BFT te vragen een dergelijk beleid te voeren binnen het notariaat? Zo nee, waarom niet?
Het klopt niet dat er binnen de accountancy door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) een actief beleid wordt gevoerd waardoor het voor ondernemers verboden is om desbetreffende beroepstitel te dragen. Er is een verschil tussen enerzijds de toegang tot de markt voor het mogen verrichten van zogenaamde wettelijke controles en anderzijds de bescherming van de beroepstitels van accountants. De AFM verleent op aanvraag vergunningen aan accountantsorganisaties die wettelijke controles willen verrichten en voldoen aan de bij en krachtens de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) gestelde regels. De AFM houdt vervolgens toezicht op de naleving van wettelijke eisen die voortvloeien uit de Wta. De bescherming van de beroepstitels van accountants is primair een taak van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). Accountants kunnen de titel Registeraccountant (RA) of Accountants-Administratieconsulent (AA) hebben. Op grond van de Wet op het accountantsberoep (Wab) is het niet toegestaan deze titels te voeren als men niet in het accountantsregister is ingeschreven. Dit accountantsregister wordt beheerd door de NBA. Het uitvoeren van een dergelijk beleid past niet binnen de taakopdracht van het BFT. Wel is er voor het notariaat ook een register dat beheerd wordt door de KNB en voor iedereen is in te zien. Uiteindelijk is het de rechter die oordeelt of er sprake is van een overtreding van artikel 41 Wet op het accountantsberoep (Wab).
Wat is uw reactie op het onderdeel van de tuchtrechtelijke uitspraak waaruit blijkt dat meerdere notarissen in Nederland actief zijn met een soortgelijk verboden samenwerkingsverband? Welke rol ziet u hier weggelegd voor het BFT?
Tegen de uitspraak is hoger beroep aangetekend. Het aantal notarissen dat actief is in een door de Kamer verboden samenwerkingsverband is beperkt. Het BFT, als integraal toezichthouder, volgt de ontwikkelingen met belangstelling en zal waar nodig gebruik maken van zijn bevoegdheden.
Deelt u de mening dat in verband met de vrije notariskeuze, het voor eenieder altijd vooraf duidelijk kenbaar moet zijn onder verantwoordelijkheid van welke notaris bepaalde notariële werkzaamheden plaatsvinden? Is het naast elkaar hanteren van meerdere namen door een notariële praktijkvennootschap al dan niet in samenwerking met of onder de naam van anderen in dit verband niet onnodig verwarrend en daarom ongewenst? Kunt u uw antwoord toelichten?
De notaris speelt een belangrijke rol in het rechtsverkeer en in het bijzonder in de rechtsbescherming van de consument. Hierbij is het van belang dat er voor de consument geen onduidelijkheid bestaat over de vraag of hij met een notaris te maken heeft en, zo ja, met welke notaris. Tot op heden zijn mij geen signalen bekend dat consumenten hierbij problemen ondervinden. Een naam om een groepsverband aan te geven, bijvoorbeeld Nationale Notaris, Hema notarisservice, DELA notarisservice e.d., hoeft op zich geen verwarring op te leveren, zolang duidelijk is welke notarissen aan de notarisservice verbonden zijn. Vaak kiest de consument voor een bepaalde groep omdat dit bijvoorbeeld een indicatie over de prijs en/of kwaliteit geeft. Het hangt vervolgens van de toelichting en uitleg van de behandelend (kandidaat-)notaris af of duidelijk is wie het werk verricht en wat de taken en verantwoordelijkheden van de notaris zijn.
Het lot van gewonde Koerden in de Turkse stad Cizre |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de situatie in de Turkse stad Cizre?1
Ja.
Wat is het lot van de in de kelder vastzittende Koerden? Zitten zij nog steeds vast in het kruisvuur tussen PKK-strijders en speciale eenheden van het Turkse leger? Om hoeveel personen gaat het? Hoeveel zijn daarvan momenteel nog in leven?
Op zondagavond 7 februari heeft de politie een kelder ontzet in Cizre waarin een onbekend aantal mensen zich een aantal weken lang schuil hield. Hierbij is een onbekend aantal mensen omgekomen. Volgens Turkse autoriteiten betreft het PKK-strijders. Volgens HDP betreft het gewonde burgers, waaronder kinderen.
Zoals u bekend blijft het kabinet bij partijen erop aandringen de wapens neer te leggen en het vredesproces te hervatten, zeker nu de burgerbevolking letterlijk tussen twee vuren ligt en mensen, zoals in dit geval, geen medische hulp konden krijgen door het voortdurende geweld. Het kabinet herhaalt ook dat de Turkse regering in haar recht staat om maatregelen te nemen tegen terroristische bedreigingen, ook als die uitgaan van de PKK. Die moeten proportioneel zijn en respect voor mensenrechten en internationaal humanitair recht dient voorop te staan. Nederland en de EU brengen dit zeer geregeld op bij de Turkse autoriteiten en benadrukken dat dit nu te meer klemt nu de burgerbevolking zo lijdt onder de huidige vijandelijkheden.
Wat is inmiddels ondernomen om deze personen te bevrijden uit hun benarde positie? Zijn er pogingen gedaan om noodzakelijke medische zorg aan hen te verlenen? Zijn die pogingen succesvol geweest? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Is er binnen de intensieve contacten tussen Europa, Nederland en Turkije, met name gericht op de vluchtelingenproblematiek, aandacht voor deze kwestie? Hebben de EU en Nederland bij Turkije aangedrongen op het bieden van hulp aan de vastzittende Koerden in Cizre? Zo ja, op welke manier en wat is het resultaat daarvan geweest? Zo nee, waarom niet en bent u van plan dit alsnog te doen? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Het onderzoek inzake de kunstroof in het Westfries Museum in Hoorn |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Eenvandaag over de Hoornse kunstroof?1
Ja.
Deelt u de mening, die door verschillende bronnen in het programma naar voren gebracht wordt, dat Oekraïne het onderzoek totaal niet serieus neemt, ondanks allerlei concrete aanwijzingen vanuit Nederland?
Nee, die mening wordt niet gedeeld. Niet alleen hebben de Oekraïense autoriteiten zelf bij meerdere gelegenheden aangegeven serieus onderzoek te doen, ook het Openbaar Ministerie (OM) heeft de indruk dat het onderzoek door de Oekraïense autoriteiten serieus ter hand wordt genomen. Onlangs heeft het OM in Oekraïne overleg gehad met de Oekraïense (opsporings)autoriteiten over deze zaak, waarbij afspraken zijn gemaakt. Bovendien heeft de Minister van Veiligheid en Justitie gisteren gesproken met zijn Oekraïense ambtgenoot van Justitie over deze zaak. Daarbij heeft de Oekraïense Minister van Justitie aangegeven dat de Oekraïense autoriteiten zich ten volle inspannen om deze zaak tot een goed einde te brengen.
Klopt het dat de naam van Y.V. al op 6 oktober 2015 door de Nederlandse autoriteiten is doorgegeven aan de Oekraïense autoriteiten en dat hij maanden later nog steeds niet is gehoord terwijl hij toch wel degelijk betrokken blijkt?
De Oekraïense autoriteiten hebben een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Het is niet aan het Nederlandse kabinet om uitspraken te doen over een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Hoe beoordeelt u het feit dat er geen acties genomen lijken te zijn tegen de heer Borys Humeniuk, de man die in juli en augustus 2015 tegen vertegenwoordigers van de ambassade en de vertegenwoordiger van het museum meldde toegang te hebben tot alle gestolen schilderijen en het gestolen zilverwerk, en daar zelfs een foto overhandigde?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat president Poroshenko zijn geheime dienst de SBU opdracht heeft gegeven de kwestie te onderzoeken, terwijl de vertegenwoordiger van het museum al op 7 december 2015 tijdens een persconferentie aangaf dat dezelfde SBU bij de zaak betrokken is, iets wat onlangs ook door een bron binnen de SBU aan de krant Vesti is bevestigd?
Naar aanleiding van het Nederlandse rechtshulpverzoek is door de Oekraïense openbaar aanklager besloten een onderzoek in te stellen. Dit wordt uitgevoerd door de bevoegde opsporingsautoriteiten, waaronder de SBU. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Wordt u door de autoriteiten in Oekraïne op de hoogte gehouden van de concrete voortgang van het onderzoek? Zo ja, bent u bereid deze informatie – al dan niet vertrouwelijk – met de Kamer te delen?
Tussen de bevoegde opsporingsautoriteiten in Nederland en Oekraïne bestaat goed en frequent contact. Gezien het een lopend strafrechtelijk onderzoek betreft, worden hierover geen mededelingen aan de Kamer gedaan.
Bent u tevreden over de acties die Oekraïne neemt in deze zaak? Zo nee, welke zaken belemmeren dan de concrete oplossing van deze zaak?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Wij hebben begrip voor het gevoel van urgentie dat leeft bij het museum en de gemeente Hoorn nu er aanwijzingen zijn dat de schilderijen zich mogelijkerwijs in Oekraïne zouden bevinden. Echter, het strafrechtelijk onderzoek met Oekraïne loopt, zoals gebruikelijk, op basis van een rechtshulpverzoek van het OM en wij hebben geen aanwijzingen dat er op dit moment belemmeringen zijn die de voortgang van het onderzoek in de weg staan.
Zijn er meer zaken waarin de samenwerking met Oekraïne in onderzoek en vervolging niet optimaal verloopt? Zo ja, welke?
De samenwerking met Oekraïne verloopt naar tevredenheid.
Kunt u deze vragen binnen de reguliere termijn van 3 weken beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
De handhaving REC dioxine-uitstoot |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huisartsen: «Gezondheidsrisico's REC Harlingen onacceptabel»» van Omroep Fryslân?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de ernstige overschrijding van de normen (1,6 keer de toegestane jaaruitstoot in één maand) voor dioxine in oktober 2015 door de Reststoffen Energie Centrale (REC) in Harlingen?
Het is mij bekend dat op 1 en 2 oktober 2015 sprake was van een verhoogde dioxine-uitstoot.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat er dioxine in het milieu kan worden uitgestoten, zeker gezien de afspraken in het Verdrag van Stockholm?
Dioxines zijn zeer zorgwekkende stoffen waarvan de uitstoot geminimaliseerd moet worden om de gezondheid te beschermen. Hiertoe zijn Europese en internationale afspraken gemaakt, zoals het Verdrag van Stockholm over persistente organische verontreinigende stoffen, zoals dioxines.
Klopt het dat dioxines tot de Zeer Zorgwekkende Stoffen behoren, waarvoor in Nederland de wettelijke verplichting geldt om de emissies te minimaliseren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de analyses uit de rapporten van Toxico Watch, onderzoeksbureau Environnement S.A. en Mobility for the Environment over de situatie bij de REC?
Ja.
Klopt het dat de REC overschrijdingen van de normen voor dioxines, koolmonoxide, koolwaterstoffen en stof op 1 oktober 2015 niet gemeld heeft bij bevoegd gezag? Zo nee, wanneer heeft deze melding plaats gevonden? Zo ja, is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) hierover ingelicht?
De provincie Fryslân is verantwoordelijk voor het toezicht op het bedrijf. Uit informatie van de provincie blijkt dat het bedrijf de verhoogde emissies van dioxines, koolmonoxide en koolwaterstoffen laat heeft gemeld. De ILT komt pas in beeld indien zij een vermoeden heeft van taakverwaarlozing door de provincie. In dat geval kan de ILT interveniëren.
Klopt het dat de REC structureel gebruik maakt van een omleiding langs de filters van de centrale (bypass) om de installatie (zijnde de ketel plus gasreiniging) van de afvalverbrander «door te spoelen»? Zo nee, kunt u dit toelichten? Zo ja, is dit naar inzicht van u en de ILT in overeenstemming met de milieuvergunning?
De (Europese) milieuregelgeving eist van exploitanten van afvalverbrandingsinstallaties dat zij de emissies altijd beperken. Tijdens technisch onvermijdelijke storingen zijn de emissiegrenswaarden wel minder streng, maar daar staat tegenover dat slechts een beperkt aantal storingsuren is toegestaan. Daarna wordt de installatie stilgelegd. De provincie Fryslân controleert REC op deze milieuregels en treedt zo nodig handhavend op. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat de bypass oogluikend is toegestaan door de De Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing (FUMO), zoals de deskundigen stellen in de genoemde rapporten? Zo ja, welke acties ondernemen u en de ILT om dit in de toekomst te voorkomen?
Een bypass kan onderdeel van het ontwerp van een afvalverbrandingsinstallatie zijn. Deze mag dan uitsluitend worden gebruikt wanneer dit onvermijdelijk is tijdens technische storingen. De provincie Fryslân controleert REC op deze milieuregels en treedt zo nodig handhavend op. De wet biedt ook derden, zoals omwonenden, de mogelijkheid een officieel verzoek te doen bij in dit geval de provincie Fryslân om te handhaven.
Klopt het dat de meters die de overschrijding van stof hadden moeten meten op 1 oktober 2015 al vanaf het moment dat de REC in gebruik is genomen in 2011 verkeerd hingen en ongeschikt waren? Zo nee, waarom niet?
De (Europese) milieuregelgeving eist dat emissies representatief worden gemeten. Internationale meetnormen geven bindende standaarden. De provincie Fryslân heeft technisch onderzoek laten verrichten door onafhankelijke deskundigen. Hieruit blijkt dat de installatie aan de stand der techniek voldoet. Wel zijn er technische verbeteringen mogelijk. Eén daarvan is een groter meetbereik voor stof, zodat ook tijdens andere dan normale bedrijfsomstandigheden stofemissies voldoende nauwkeurig kunnen worden gemeten. De provincie Fryslân controleert REC op uitvoering van deze en andere aanbevelingen.
Klopt het dat door gebruik van de bypass dioxine en zware metalen die stof bevatten ongefilterd naar buiten geblazen is? Zo nee, kunt u dit onderbouwen? Zo ja, valt dit als regulier bedrijf binnen de bestaande vergunning, zoals FUMO stelt?
Het klopt dat tijdens het gebruik van de bypass afgassen ongefilterd worden uitgestoten. Tijdens deze storingsmomenten gelden specifieke voorschriften voor ongewone voorvallen, waaronder minder strenge emissiegrenswaarden. Zie ook de antwoorden op vraag 7 en 8.
Is de ILT op de hoogte van deze zaak?
De ILT is op de hoogte. Het signaal, dat mogelijk oogluikend iets is toegestaan, heeft de ILT aanleiding gegeven nadere informatie op te vragen bij de provincie Fryslân om de taakuitvoering door de provincie te onderzoeken. De ILT bestudeert momenteel deze informatie.
Is er contact geweest tussen de FUMO en de ILT? Zo ja, kunt u de uitkomsten daarvan delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er tot nu toe acties geweest van de ILT om de handhaving door FUMO bij de REC in Harlingen te optimaliseren? Indien dit niet het geval is, bent u dan bereid de ILT hiertoe opdracht te geven?
Zie antwoord vraag 11.
Een boete voor de Leidse ‘plasticjager’ |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Leidse «plasticjager» krijgt € 3.000,– boete voor overtreden leerplichtwet»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat u eerder een brief stuurde, waarin u aangaf meer maatwerk in de leerplichtwet na te streven wanneer scholieren tijdelijk verblijven in het buitenland, mits vervangend onderwijs wordt geboden?2 Verwacht u dat deze toename in maatwerk tot minder boetes leidt, zoals in het geval van de Leidse «plasticjager»?
Bij brief van 18 november jl. is uw Kamer inderdaad door mij geïnformeerd over mijn voornemen het voor kinderen van reizende ouders mogelijk te maken om onder strikte voorwaarden tijdelijk onderwijs op afstand te volgen. Deze kinderen mogen gedurende een periode afstandsonderwijs volgen. Het gaat dan om een periode van maximaal 6 maanden in het primair onderwijs en daarbij de mogelijkheid om ook in het voortgezet onderwijs nog een periode van maximaal 6 maanden afstandsonderwijs te volgen. Afspraken hierover worden in overleg met en onder verantwoordelijkheid van de school vastgelegd in een individueel onderwijsplan en uitgevoerd. Ik verwacht inderdaad dat deze toename in maatwerkmogelijkheden zal leiden tot minder boetes op het moment dat de Leerplichtwet 1969 (verder aangeduid als Leerplichtwet) hiertoe is gewijzigd.
Vindt u het belangrijk dat een leerplichtambtenaar de reden voor tijdelijk verblijf in het buitenland, zoals in het geval van de «plasticjager» bijvoorbeeld een bijdrage leveren aan een maatschappelijk probleem, betrekt bij zijn oordeel? Welk afwegingskader speelt daarbij een rol?
De Leerplichtwet biedt op dit moment geen ruimte voor tijdelijk verblijf in het buitenland met leerplichtige kinderen, zoals voor het maken van een wereldreis of een zeiltocht. Ook niet als er tijdens die reis een bijdrage wordt geleverd aan het oplossen van een maatschappelijk probleem. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 aangaf, heb ik aan uw Kamer voorgesteld het mogelijk te maken reizen te ondernemen met leerplichtige kinderen, mits er met de school afspraken worden gemaakt over het onderwijs op afstand en de leerplichtambtenaar hierbij wordt betrokken.
De komende periode zal ik gebruiken om, samen met het veld en uw Kamer, de voorstellen nader uit te werken in een wetsvoorstel dat naar verwachting dit najaar voor openbare internetconsultatie zal worden aangeboden. Tot de inwerkingtreding daarvan, gelden de huidige bepalingen in de Leerplichtwet. Leerplichtambtenaren, die toezicht houden op de naleving van de Leerplichtwet, kunnen daarom nu nog niet in de geest van deze nieuwe maatwerkmogelijkheden handelen.
Welke houding van de leerplichtambtenaar verwacht u wanneer ouders constructief het gesprek willen aangaan over het tijdelijk verblijf van hun leerplichtig kind in het buitenland? Deelt u de mening dat deze gericht moet zijn op de mogelijkheden in plaats van de onmogelijkheden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Vindt u een periode van maximaal zes maanden fulltime afstandsonderwijs, zoals u in uw brief schetst, voldoende? Gaan uw voorstellen maatwerk voor uitzonderingen bieden op dit punt? Graag een toelichting.
Ondanks dat het technisch goed mogelijk is op reis het onderwijs vorm te geven en contact met school te onderhouden over de lesstof, blijft mijn uitgangspunt dat onderwijs overwegend op school zou moeten plaatsvinden. Kinderen hebben in de klas hun sociale contacten en zijn onderdeel van het groepsproces gedurende een schooljaar. Ik vind het daarom belangrijk de periode van fysieke afwezigheid van school te beperken tot maximaal zes maanden in het primair onderwijs en een periode van maximaal zes maanden in het voortgezet onderwijs. Dit geldt wat mij betreft voor alle kinderen, onafhankelijk van de reden van hun (tijdelijke) verblijf in het buitenland.
Er komen voorstellen die meer maatwerk mogelijk maken; in hoeverre kunnen leerplichtambtenaren nu al in de geest van deze nieuwe maatwerkmogelijkheden handelen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Kunt u deze vragen vóór de dag van de leerplicht op 17 maart aanstaande beantwoorden?
Ja.