Het bericht ‘Twee keer per dag vergeet justitie verdachte op te halen’ |
|
Nine Kooiman , Madeleine van Toorenburg (CDA), Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat verdachten vaak niet worden opgehaald voor hun zitting en dat in 700 tot 800 gevallen het transport niet eens is aangevraagd door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O)?1
Ja.
Kunt u de betreffende cijfers van de Raad voor de Rechtspraak waarop deze berichtgeving is gebaseerd aan de Kamer doen toekomen? Kunt u ook een kwantitatieve vergelijking maken ten aanzien van beschikbare cijfers uit het verleden?
Allereerst wil ik opmerken dat – in tegenstelling tot hetgeen in vraag 4 en 5 staat vermeld – het Openbaar Ministerie (OM) verantwoordelijk is voor de aanvraag van het vervoer van gedetineerden en niet de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O).
Onderstaande tabel vermeldt de cijfers van de Raad voor de Rechtspraak (RvdR), waarop de berichtgeving is gebaseerd, inclusief het overzicht van de jaren 2010 tot en met 2015.
Aantal beslissingen rechter
Reden aanhouding
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Verdachte (gedetineerd) is niet tijdig verschenen; transport is wel aangevraagd
293
309
300
258
252
314
Verdachte (gedetineerd) is niet tijdig verschenen; transport is niet aangevraagd
995
1.193
1.221
900
739
747
Som
1.288
1.502
1.521
1.158
991
1.061
Bron: GPD-MI (uitvraag Raad voor de rechtspraak 19 januari 2016)
De cijfers geven het aantal zaken weer dat volgens uitvraag van de RvdR wordt aangehouden wegens het niet tijdig verschijnen van een verdachte op de zitting. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de zaken waarin wel transport is aangevraagd en de zaken waarin dit niet is gebeurd. Op basis van de cijfers kan geen uitspraak worden gedaan over het aantal zaken waarin een verdachte helemaal niet, of niet tijdig op de zitting is verschenen. Daarnaast kan uit de cijfers niet worden afgeleid wat, binnen de gemaakte tweedeling, de reden is van het niet of niet tijdig verschijnen van de verdachte op de zitting. De geciteerde cijfers dienen dus met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Daarbij moeten de cijfers worden bezien in het licht van het totaal aantal transportaanvragen door het OM per jaar. Zo heeft de DV&O in 2015 104.602 transportaanvragen ontvangen van het OM.
Met betrekking tot het proces van aanvraag van het transport van gedetineerden, vraagt het OM in beginsel vier weken voorafgaand aan een zitting schriftelijk vervoer aan. Eén dag voor de zitting controleert het OM of de gedetineerde nog in dezelfde PI verblijft als welke is vermeld in de transportaanvraag. Indien een gedetineerde is overgeplaatst wordt opnieuw transport aangevraagd. Tevens wordt één dag voor de zitting nagegaan of verdachten die niet gedetineerd zijn, inmiddels ook gedetineerd zijn (bv. in een ander arrondissement). Als dat zo is wordt ook daarvoor nog transport aangevraagd. In de aanvraag staat vermeld of het een verzoek of een gelasting betreft.
Zoals gezegd bevatten bovengenoemde cijfers onvoldoende informatie om een deugdelijke verklaring te geven voor het aantal gedetineerden dat wegens het niet aanvragen van transport niet (tijdig) op zitting verschijnt. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het voorkomt dat verdachten kort voor de zitting worden overgeplaatst naar een andere inrichting. Het OM is daarvan dan nog niet op de hoogte, waardoor niet het juiste transport wordt aangevraagd. Ook moeten verdachten zich soms op de dag van de zitting melden in een PI. Bij het OM is dan nog niet bekend dat deze verdachten gedetineerd zijn, zodat ook geen transport wordt aangevraagd. Tenslotte kan het voor komen dat het adres van inrichtingen waar minderjarigen gedetineerd zitten in een inrichting waarvan het adres niet als zodanig wordt herkend, daar komt het aan op de eigen kennis van een medewerker.
Wat zijn de extra wachttijd en kosten (met name voor de rechtspraak) die gemoeid zijn met de vertraging van rechtszaken als gevolg van het niet of te laat verschijnen van verdachten? Hoe worden deze kosten gedekt?
Uit navraag blijkt dat de Rechtspraak in 2015 ongeveer 1.100 zaken (inclusief kantonzaken) heeft aangehouden, vanwege het niet of niet tijdig verschijnen van verdachten op de zitting. De kosten hiervoor betreffen ongeveer 87.000,– euro per jaar, waarin de wachttijden zijn meegenomen. De Rechtspraak vangt deze kosten op binnen haar eigen begroting.
Verdachten hebben recht op transport ten behoeve van het bijwonen van hun zitting, maar zij hebben ook het recht afstand te doen van aanwezigheid bij de zitting en daarmee ook van transport.
De afwezigheid van de verdachte in de rechtbank kan geen invloed hebben op het vonnis. Ook binnen de PI leidt een afstandsverklaring niet tot (straf)consequenties. Om te voorkomen dat een afstandsverklaring niet op tijd bij de rechtbank bekend is, dan wel transport onnodig bij de PI arriveert, worden binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) de mogelijkheden verkend om verdachten eerder te wijzen op hun recht om afstand te doen van de aanwezigheid bij de zitting.
Wat is de reden dat de DV&O in honderden gevallen niet eens transport heeft aangevraagd voor het vervoer van verdachten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de procedures, werkwijze en het eventuele afwegingskader van de DV&O beschrijven ten aanzien van het aanvragen van transport?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre speelt hierbij een rol dat verdachten weigeren op transport te gaan vanuit de inrichting? Heeft dit (straf)consequenties (binnen de inrichting) voor de betrokkene? Zo nee, waarom niet? In hoeverre houdt de rechter rekening met dit gegeven in zijn (verstek)vonnis?
In hoeverre herkent u geschetste problematiek dat veel huizen van bewaring (HvB) zich op (te) grote afstand van de rechtbank bevinden? Kunt u in dat kader reflecteren op de invloed die het Masterplan DJI heeft gehad op de afstand tussen HvB’s en de rechtszalen?
Als uitgangspunt geldt dat verdachten worden gedetineerd in het arrondissement van vervolging, dus in een PI zo dicht mogelijk bij de rechtbank die hun zaak in behandeling heeft. In het kader van het Masterplan DJI en de Herziening van de Gerechtelijke kaart zijn een aantal PI’s en rechtbanklocaties gesloten, hetgeen voor sommige locaties heeft geleid tot een grotere transportafstand. Naar aanleiding hiervan heb ik echter geen signalen ontvangen van knelpunten ten aanzien van het transport van gedetineerden. Ik herken zodoende het geschetste probleem niet.
Klopt het dat het voorkomt dat verdachten naar huis worden gestuurd op bevel van de rechter omdat zij niet zouden zijn vervoerd naar de rechtbank?2 Deelt u de mening dat ondanks dat het kwalijk is dat geen vervoer heeft plaatsgevonden, dit niet de bedoeling kan zijn gelet of het feit dat de betreffende verdachten niet thuis hun zaak mogen afwachten maar juist bewust (voorlopig) in bewaring zijn gesteld?
Dat klopt niet en ik deel uw mening. Indien de rechter van mening is dat er onvoldoende gronden of geen ernstige bezwaren aanwezig zijn, kan de rechter de voorlopige hechtenis afwijzen of schorsen en de verdachte in vrijheid stellen. Dit kan ook indien de rechter van mening is dat de persoonlijke belangen van een verdachte zwaarder wegen dan het algemeen belang dat de maatschappij heeft bij langere vrijheidsbeneming. Ook indien de rechter verwacht dat de straf die zal worden opgelegd lager uitvalt dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, kan hij de voorlopige hechtenis opheffen.
In hoeverre gaat de Raad voor de Rechtspraak bij de herziening van het Meerjarenprogramma (MJP) dit voorjaar naar aanleiding van de behandeling van de begroting van uw ministerie voor 2016 rekening houden met de problematiek omtrent de afstand tussen HvB’s en de rechtbanken? Zou dit volgens u een mogelijkheid bieden om eventuele tekortkomingen te verbeteren?
Als uiteengezet bij vraag 7 heb ik geen signalen ontvangen dat er knelpunten zijn ten aanzien van het gedetineerdenvervoer. De RvdR is daarbij niet verantwoordelijk voor het gedetineerdenvervoer en zal hierover niets opnemen in het MJP.
Welke maatregelen worden en zullen worden genomen om ervoor te zorgen dat bovengenoemde knelpunten verbeterd kunnen worden, bijvoorbeeld het thans bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel omtrent het vervoer gedetineerden?3
Voor zover de vraag ziet op het aantal verdachten dat niet op de zitting verschijnt vanwege niet aangevraagd vervoer, merk ik op dat ik het aantal zaken waarin geen transport is aangevraagd niet substantieel acht gelet op het totaal aantal transportaanvragen door het OM. Desalniettemin streef ik ernaar dat alle gedetineerde verdachten tijdig op hun zitting verschijnen opdat zittingen geen vertraging oplopen en geen extra kosten worden gemaakt.
De invoering van de (thans bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel) Wet Herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (wet USB), waarbij de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen verschuift van het OM naar de Minister van Veiligheid en Justitie, heeft als doel de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen sneller en zeker te laten verlopen, met goede informatie voor de betrokken partners. Om hier invulling aan te geven is op 1 januari 2014 het AICE (administratie- en informatiecentrum executie) gestart. Dit bij het CJIB ondergebracht dienstonderdeel zal op termijn alle strafrechtelijke beslissingen (waaronder ook de beslissingen in het kader van de voorlopige hechtenis) gaan routeren. Dit betekent dat het OM alle ten uitvoer te leggen beslissingen verstrekt aan het AICE, waarna deze de benodigde opdrachten geeft aan de uitvoeringsinstanties. Daaronder vallen ook de vervoersopdrachten.
Het bericht ‘Garnalenvisser in clinch met overheid’ |
|
Barbara Visser (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Garnalenvisser in clinch met overheid»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat een garnalenvisser aan de ketting ligt omdat zijn vangstmethode te milieuvriendelijk voor de huidige wet- en regelgeving is?
De garnalenvisser ligt niet aan de ketting: hij kan de opgeviste garnalen aanlanden als ieder ander. Het bedrijf is echter voornemens (een deel van) de gekookte garnalen aan boord te verpakken en in te vriezen. Dan is de wettelijk voorgeschreven controle op de juiste indeling van de EU-grootteklasse – middels het zeven van de partij – niet langer mogelijk. Het bedrijf heeft mij daarom verzocht om hiervan ontheffing te verlenen.
Deze aanvraag is – na een periode van vooroverleg – op 11 december 2015 ontvangen en in behandeling genomen. De aanvraag bleek onvolledig te zijn. Dat is de aanvrager op 23 december 2015 telefonisch en op 7 januari jl. schriftelijk meegedeeld. Op 12 januari is in een mondeling gesprek tussen aanvrager en beoordelaars nader toegelicht welke informatie ontbreekt. Zodra de gevraagde informatie ontvangen is, wordt de behandeling voortgezet.
Wat is uw reactie op de volgende opmerking van één van uw woordvoerders: «De regels volgen altijd op innovatie door ondernemers, niet andersom.»? Hoe passen deze opmerkingen binnen een ministerie dat juist ruimte wil bieden aan innovatieve ondernemers?
Uiteraard wil ik zinvolle innovaties ruimte bieden. We bestuderen het verzoek en zullen als het mogelijk is daartoe ruimte geven. Een besluit tot ontheffing vraagt echter de nodige zorgvuldigheid. Allereerst analyseren we nu of de ontheffing van de wettelijke bepaling nodig en mogelijk is. Verder of ontheffing ongewenste effecten heeft en zo ja, hoe die voorkomen of beperkt kunnen worden. En voor zover een aanvraag betrekking heeft op een rechtstreeks geldende EU-verplichting is het Europeesrechtelijk niet mogelijk om zonder meer daarvan af te wijken door middel van een ontheffing.
Hoe gaat u deze ondernemer helpen door er voor te zorgen dat zijn milieuvriendelijke vangstmethode wel gebruikt mag worden zodat hij aan de slag kan? Welke mogelijkheden biedt de huidige wet- en regelgeving hiervoor? Zo niet, wat is er voor nodig om dit wel mogelijk te maken op korte termijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er juist ruimte moet bestaan binnen wet- en regelgeving om innovatie te stimuleren, en dat ook de werkwijze en de prioritering van uitvoeringsorganisaties, zoals de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), hier op aangepast dient te zijn om deze ruimte te laten? Zo ja, hoe wilt u dit waarborgen? Zo nee, waarom bent u het daar niet mee eens?
Zie antwoord vraag 3.
Het slechte onderhoud van Automatische Externe Defibrillatoren (AED’s) |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Slecht onderhoud maakt AED’s onbruikbaar»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het beeld dat uit dit artikel naar voren komt dat AED’s slecht worden onderhouden? Kunt u dit onderbouwen?
Een algemene conclusie over de stand van het onderhoud van de in Nederland aanwezige AED’s kan ik niet trekken. Daartoe ontbreken de noodzakelijke gegevens. Uit navraag bij de Hartstichting, het Rode Kruis en bij Medisol en Vivon, de in het krantenartikel geciteerde leveranciers, blijkt dat er geen landelijk onderzoek is gedaan naar het onderhoud van AED’s en dat daarom onzeker is hoe vaak achterstallig onderhoud zich voordoet.
Kunt u een beschrijving geven van het belang van goed functionerende AED's bij de ruim 10.000 reanimaties die per jaar in Nederland plaatsvinden?
Voor de overlevingskans bij een hartstilstand maakt het uit hoe snel gestart wordt met reanimatie en hoe snel een elektronische schok wordt toegediend met een AED. Op basis van onderzoek wordt aangenomen dat – indien reanimatie en defibrillatie binnen 6 minuten na een hartstilstand aanvangen – de overlevingskans 50–70% is en dat deze bij elke minuut uitstel van defibrillatie afneemt met bijna 10%.
Heeft u informatie over de toename van de overlevingskans bij een hartstilstand door de inzet van een AED in combinatie met reanimatie? Zo ja, kunt u die nader onderbouwen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u feitelijke informatie over het aantal AED’s in Nederland, een overzicht van de landelijke spreiding en informatie over de onderhoudsstaat van de individuele apparaten? Zo ja, kunt u die aan de Kamer verstrekken?
Uit navraag bij de Hartstichting, het Rode Kruis, de Nederlandse Reanimatieraad, Medisol en Vivon blijkt dat er geen zekerheid bestaat over het aantal AED’s dat in Nederland aanwezig is en over de onderhoudsstaat ervan.
Wat is de aanleiding geweest voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om in 2013 aandacht te vragen bij de fabrikanten van AED’s voor het onderhoud van de apparaten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ontving eind 2012 diverse incidentmeldingen van fabrikanten van AED’s over het uitblijven van de vereiste schok met soms dodelijke afloop voor de betreffende patiënt. Uit deze meldingen maakte de IGZ op dat bij de betrokken eigenaren van AED’s onduidelijkheid bestond over de wijze van het gebruik van de AED, het al dan niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing en de mate en wijze van het door de fabrikant voorgeschreven preventief onderhoud van dergelijke AED’s, waaronder het tijdig vervangen van de batterijen. De IGZ heeft vervolgens in december 2012 de bij haar bekende fabrikanten aangeschreven met de vraag gebruikers door middel van een zogenaamde field safety notice nogmaals te wijzen op het belang van bovengenoemde punten. Deze brief aan de fabrikanten is samen met een nieuwsbericht in februari 2013 op de website van de IGZ geplaatst.
Kunt u inzicht geven in de uitkomsten van het verzoek dat de IGZ in 2013 heeft gedaan aan de fabrikanten van AED’s om een brief naar alle gebruikers te sturen om aandacht te vragen voor preventief onderhoud?
De oproep van de IGZ aan de fabrikanten en het nieuwsbericht op haar website hadden tot doel om alle partijen alert te maken op het belang van het onderhouden van de AED: regelmatig checken of de AED nog functioneert en tijdig de batterijen en elektroden vervangen. Uit de afschriften van de verzonden field safety notices en uit de terugkoppeling van maatschappelijke organisaties heeft de IGZ geconcludeerd dat haar oproep en nieuwsbericht serieus zijn opgepakt.
Kunt u een overzicht geven van alle acties die door de fabrikanten zijn ondernomen als gevolg van het verzoek van de IGZ? Zo ja, kunt u dat aan de Kamer verstrekken?
De fabrikanten die in 2012 door de IGZ zijn aangeschreven hebben gehoor gegeven aan het verzoek van de IGZ. In 2013 heeft de IGZ van de betreffende fabrikanten hiervan een bevestiging ontvangen. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om in overleg met de IGZ een herhaalverzoek te doen aan alle fabrikanten die AED's leveren in Nederland om bij de klanten aandacht te vragen voor het belang van onderhoud?
De gesprekken met fabrikanten en maatschappelijke organisaties geven mij momenteel geen aanleiding om te concluderen dat fabrikanten hun klanten onvoldoende informeren over het noodzakelijke onderhoud van AED’s. De IGZ volgt het onderwerp vanuit haar risicogestuurd toezicht en zal wanneer zij dit noodzakelijk acht passende actie ondernemen.
Ziet u vanuit uw ministerie of vanuit de IGZ nog andere mogelijkheden om aandacht te vragen voor het belang van goed onderhoud en het bevorderen van de vindbaarheid van AED’s? Kunt u dit nader onderbouwen?
De vrijwillige burgerhulpverlening is in Nederland van hoge kwaliteit en fungeert als aanvulling op de professionele zorg. In bijna alle veiligheidsregio’s werken de Regionale Ambulancevoorzieningen samen met een burgerhulpverleningsnetwerk. Bij een melding aan de meldkamer van een hartstilstand krijgen burgerhulpverleners in de buurt van het slachtoffer een bericht met de locatie van het slachtoffer. Een aantal van hen wordt verzocht naar het slachtoffer te gaan en de reanimatie te starten. Anderen krijgen het verzoek om eerst een nabije AED op te halen.
Daarnaast worden bij reanimatiemeldingen ook in de buurt aanwezige politie- en brandweermensen ingezet om zo snel als mogelijk te kunnen starten met de reanimatie vooruitlopend op de aankomst van ambulancezorg.
Deelname aan burgerhulpverlening en investeringen in AED’s zijn vrijwillig. Het aansporen van sportverenigingen, bedrijven, winkeliersverenigingen, particulieren en dergelijke om een AED aan te schaffen, goed te onderhouden en aan te melden bij een burgerhulpverleningsnetwerk vind ik dan ook in eerste instantie een verantwoordelijkheid van particulieren en van maatschappelijke organisaties.
In het kader van een amendement van de leden De Lange en Bouwmeester op de begroting van VWS 20162 is € 1 mln gereserveerd voor een incidentele stimuleringssubsidie voor de netwerken Hartveilig Wonen en HartslagNu. Een aanvraag voor die subsidie heb ik nog niet ontvangen. Ik zal bezien in hoeverre ik aan die subsidie een voorwaarde kan verbinden dat deze netwerken fabrikanten van AED’s stimuleren hun afnemers de AED’s te laten registreren met het doel de kwaliteit, toegankelijkheid en tijdigheid van de burgerhulpverlening te verbeteren.
Bent u bereid om in overleg met de fabrikanten van AED’s te kijken of er de bereidheid is om bij nieuwe kopers en bestaande klanten van deze apparaten aandacht te vragen voor het belang van het direct registreren van de AED bij de oproepsystemen HartVeiligWonen en HartslagNu? Zo ja, kunt u inzicht geven op welke wijze dit wordt ingevuld en het bijbehorende tijdpad?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat de drinkwaterbron van 1.3 miljoen huishoudens is vervuild |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bron voor drinkwater deel Randstad vervuild met bestrijdingsmiddel», waaruit blijkt dat de drinkwaterbron voor 1,3 miljoen huishoudens in Zuid-Holland is vervuild met het bestrijdingsmiddel dimethoaat?1
Ja.
Is inmiddels bekend hoe de drinkwaterbron vervuild heeft kunnen raken?
De vervuiling is vanuit de polder Bommelerwaard achter het gemaal H.C. Jong via de afgedamde Maas bij het innamepunt terecht gekomen. Over de voortgang ten aanzien van het achterhalen van de oorzaak wil het Waterschap Rivierenland in het belang van het onderzoek verder geen mededelingen doen.
Kunt u toelichten op welke wijze tot de conclusie is gekomen dat er «geen enkel gevaar voor de volksgezondheid» is geweest?
Drinkwaterbedrijven monitoren intensief op de kwaliteit van het in te nemen water. Dit zorgt ervoor dat risico’s, waaronder dreigende overschrijdingen van de inname-norm, steeds in beeld zijn. Hierdoor kunnen drinkwaterbedrijven indien nodig tijdig maatregelen treffen. Zodra de inname-norm wordt overschreden kan
het bedrijf overgaan tot het staken van de inname. Dat is in dit geval ook gebeurd. Drinkwaterbedrijven hebben de mogelijkheid de inname tijdelijk te staken of te beperken, dankzij de toepassing van spaarbekkens, opslag in de duinen of door uit te wijken naar een andere bron. Ook monitoren drinkwaterbedrijven gedurende het gehele productieproces op ongewenste stoffen en doorloopt het ingenomen water tal van zuiveringsstappen. Zo komen ongewenste stoffen niet in het drinkwater terecht waardoor er voor de gebruikers geen gezondheidsrisico’s zijn.
Welk effect heeft de geconstateerde vervuiling voor het leven in de betreffende rivier en het omringende milieu?
De meetgegevens laten zien dat de concentraties tijdelijk hoger zijn geweest dan de ecotoxicologische waterkwaliteitsnorm voor langdurige blootstelling. De hoogst gemeten concentratie was bovendien 4 keer hoger dan de maximaal aanvaardbare concentratie voor piekblootstelling. Dit betekent dat een (tijdelijk) effect op het waterecosysteem niet is uit te sluiten. Vissen zijn minder gevoelig voor directe effecten van dimethoaat. Het is bij grotere normoverschrijdingen te verwachten dat negatieve effecten op kleinere minder opvallende waterorganismen kunnen optreden, zoals kreeftachtigen en insecten. Op grond van de eigenschappen van dimethoaat zijn geen risico’s te verwachten voor het omringende milieu zoals visetende vogels, insecten en zoogdieren.
Welke maatregelen worden genomen om deze vervuiling aan te pakken?
Zoals in antwoord 2 is aangegeven is de oorzaak nog niet achterhaald. Wel gaat Waterschap Rivierenland er vanuit dat de bron van de vervuiling gestopt is. Dit op basis van monitoringresultaten in de polder en bij het innamepunt.
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat bestrijdingsmiddelen voor land- en tuinbouw geen enkel risico vormen voor het drinkwater?
Incidenten zijn nooit uit te sluiten en vormen geen directe aanleiding voor aanscherping van het reguliere beleid. Dat beleid is verwoord in de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» en is gericht op het reduceren van de milieubelasting als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In deze nota zijn onder
meer maatregelen aangekondigd voor de landbouw om de waterkwaliteit te verbeteren. Dit zijn onder andere het verbreden van de verplichte teeltvrije zone, het verhogen van het percentage driftreductie van 50% naar 75% in de open teelten en het verplichten van het zuiveren van afvalwater door de glastuinbouw.
Giftige bontkragen op kinderjassen |
|
Marianne Thieme (PvdD), Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van Kassa en Bont voor Dieren naar giftige stoffen in bontkragen, waaruit blijkt dat bontkragen hoge concentraties van het zeer giftige formalhyde en ethoxylaten bevatten, tot soms wel 30 keer zo hoog als de richtlijn van textiel toestaat?1
Ik ken het onderzoek maar de NVWA bestrijdt het standpunt dat de gevonden concentraties formaldehyde en ethoxylaten boven de richtlijn lagen.
Erkent u dat hoge concentraties van formalhyde en ethoxylaten schadelijk kunnen zijn voor de vruchtbaarheid, irritaties kunnen veroorzaken en kankerverwekkend zijn? Zo nee, uit welke onderzoeken blijkt dat deze stoffen niet schadelijk hoeven te zijn voor de volksgezondheid?
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat bontkragen veilig genoeg zijn, terwijl hoogleraar Milieuchemie en Toxicologie Jacob de Boer aangeeft dat «deze waarden zo hoog zijn dat zorgen over effecten door blootstelling aan deze stoffen terecht zijn»?
De heer De Boer heeft op basis van expert judgment zorgen over de gevonden concentraties. Daarnaast heeft hij zorgen geuit over het feit dat in de geldende norm geen rekening is gehouden met de carcinogeniteit (kankerverwekkendheid) van formaldehyde. De NVWA heeft de resultaten van het onderzoek van Kassa als signaal opgepakt. Gekeken is naar de mate van blootstelling en de beschikbare toxicologische grenswaarden. De NVWA concludeert dat de feitelijke hoeveelheid giftige stoffen die uit het product kunnen vrijkomen onder het wetenschappelijk gezien acceptabele niveau liggen. Tevens heeft op mijn verzoek het RIVM naar de risico-inschatting van de NVWA gekeken. Het RIVM concludeert dat de inschatting door de NVWA aannemelijk is. Ik wil graag benadrukken dat bij deze inschatting ook de relatief nieuwe kennis over de carcinogeniteit van formaldehyde is meegenomen. Uit deze inschatting blijkt dat de zorgen van de heer De Boer niet gedeeld worden.
Hoe beoordeelt u het advies van hoogleraar Jacob de Boer «te kijken naar de normstelling van deze producten en het eventueel verbieden van deze producten»? Bent u bereid dit advies op te volgen, en over te gaan op het verbieden van bont in textielproducten op basis van volksgezondheidrisico’s? Zo nee, waarom niet?
Normen voor blootstelling aan chemische stoffen worden continu geëvalueerd. Voor formaldehyde wordt op dit moment onderzocht of de concentraties van deze stof lager zouden kunnen en moeten in textiel. Hiervoor loopt op dit moment een EU-brede publieke consultatie gericht op mogelijke beperking van het gebruik in textiel van honderden risicostoffen, waaronder formaldehyde. De Nederlandse regering is voornemens op deze consultatie te reageren. De wetgeving rond nonylphenolethoxylaten is recent aangepast. Volgens EU Verordening 2016/262
mogen deze stoffen per 3 februari 2021 niet meer in textiel gebruikt worden in concentraties hoger dan 0,01% (gewicht) vanwege de gevolgen van deze stof voor het milieu. Op dit moment zie ik geen reden om nationale maatregelen, zoals het verbieden van bont in textielproducten, te nemen op grond van volksgezondheidrisico’s.
Bent u bereid de betreffende jassen terug te laten roepen van de markt, en verdere verkoop te verbieden in verband met de aanwezige gifstoffen en consumenten te waarschuwen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al heb aangegeven in antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Koşer Kaya, Verhoeven, Van Veldhoven en Dijkstra (vraagnummer 2016Z00639) is het de taak van de NVWA om te controleren of producten op de markt voldoen aan de wettelijke eisen en als deze eisen niet specifiek genoeg zijn of de producten desondanks een risico kunnen vormen voor de volksgezondheid. Op beide vragen die u stelt heeft de NVWA een negatief antwoord gegeven. Daarmee is er geen reden de producten uit de handel te nemen.
Hoeveel bontproducten heeft u laten testen op de aanwezigheid van gif in 2015, 2014 en 2013? Hoeveel bontproducten wilt u laten testen op de aanwezigheid van git in het jaar 2016, hoeveel fte wordt hierop ingezet, en hoeveel procent van de bontproducten wordt hiermee daadwerkelijk gecontroleerd op gif? Hoe wilt u bewerkstelligen dat er geen gifbont meer in de schappen ligt?
De NVWA voert haar proactieve taak risicogebaseerd uit. Dat betekent dat de NVWA zich in haar toezicht vooral richt op producten die gezondheidsrisico’s met zich meebrengen. Ongeacht het bovenstaande kan de NVWA altijd aanleidinggericht onderzoek doen. Hierbij gaat het om onderzoek naar aanleiding van meldingen en klachten, zoals het signaal in de vorm van het rapport van Kassa. Buiten de beoordeling van het rapport van Bont voor Dieren zijn geen andere onderzoeken gedaan, omdat er geen meldingen en klachten zijn geweest. Naar aanleiding van het signaal van Kassa en Bont voor Dieren heeft de NVWA een beoordeling uitgevoerd, die aangeeft dat het risico van de blootstelling aan deze stoffen via textiel acceptabel is (zie antwoord op vraag 3).
Hoe beoordeelt u het feit dat veel consumenten niet weten of het bont op hun kraag van dierlijke of synthetische afkomst, zoals bleek uit de uitzending van Kassa? Bent u bereid, in het kader van het Nederlands Voorzitterschap, de verplichte etikettering van dierlijke materialen in textielproducten opnieuw in Brussel op de agenda te zetten? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Wilt u bij de beantwoording de uitvoering van de motie Gerkens (Kamerstuk 30 826, nr.2 meenemen?
Ik vind het belangrijk dat consumenten goed worden voorgelicht over dierlijke producten in kleding, zodat zij in staat worden gesteld om bewuste keuzes te maken. Dit is ook het doel van de Textielverordening 1007/2011.
Aan de motie Gerkens uit 2009 heeft Nederland uitvoering gegeven door deze bij de totstandkoming van de huidige etiketteringsverplichtingen in de Textielverordening in te brengen. Gevraagd is om een etiketteringsplicht voor bont in te voeren. De uitkomst van de onderhandelingen heeft geleid tot de huidige etiketteringsverplichtingen. Zie ook kamerstuk Aanhangsel nr. 1509, vergaderjaar 2010–2011.
Betwijfeld kan worden of de huidige etiketteringsregels op grond van de Textielverordening het beoogde effect hebben. Daarom heeft Nederland in 2014 bij de evaluatie van de Textielverordening door de Europese Commissie ingebracht dat de labelling begrijpelijker zou moeten en dat op kleding en textielproducten waarin bont is verwerkt moet komen te staan «bevat bont». Verder is gevraagd om de Zwitserse etiketteringsmethode in beschouwing te nemen als de verordening wordt gewijzigd. In Zwitserland moet in het etiket staan welke diersoort er in de textielproducten of kleding is verwerkt, de productiewijze ervan en welk land van herkomst het dierlijk product heeft. Op grond van de binnengekomen reacties van de lidstaten heeft de Commissie echter besloten om de verordening niet te wijzigen.
De beperking van transplantaties in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) vanwege ruzie onder artsen |
|
Arno Rutte (VVD), Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten «Transplantatieprogramma LUMC tijdelijk beperkt»1 en «Geen transplantaties mogelijk in het LUMC vanwege ruzie artsen»2?
Ik betreur het ten zeerste dat een intern conflict heeft moeten leiden tot een tijdelijke beperking van het transplantatieprogramma in het LUMC. Het ziekenhuis heeft echter adequate maatregelen genomen en heeft laten weten dat het transplantatieprogramma met ingang van 18 januari weer volledig draait.
Kunt u aangeven of de patiëntveiligheid in het geding komt nu er sprake is van een conflict op de afdeling transplantatiechirurgie van het LUMC?
De Raad van Bestuur van het LUMC heeft vanaf medio december 2015 het transplantatieprogramma tijdelijk beperkt met het oog op patiëntveiligheid. Het conflict tussen artsen van de afdeling transplantatiechirurgie over hun onderlinge werkwijze maakte ingrijpen volgens het ziekenhuis noodzakelijk. Met het oog op de continuïteit van zorg heeft het LUMC afspraken gemaakt met het Erasmus MC in Rotterdam waar tijdelijk lever- en complexe niertransplantaties zullen worden uitgevoerd. De IGZ is door het LUMC op de hoogte gesteld en zal de situatie nauw blijven volgen.
Kunt u inzicht geven in de maatregelen die door het LUMC op korte termijn worden of zijn genomen om het conflict op te lossen?
Het LUMC heeft verschillende acties ondernomen, zoals mediation, een intern (dossier)onderzoek, een externe evaluatie van de transplantatieprocedures en een tijdelijke aanpassing van transplantatieprogramma. Dit heeft nog niet geleid tot een oplossing van het conflict tussen de verschillende artsen, maar er worden wel vorderingen gemaakt. Het heeft er voor gezorgd dat het transplantatieprogramma weer volledig draait en alle patiënten weer kunnen worden geholpen.
Kunt u verzekeren dat er op basis van de beslissing van de Raad van Bestuur van het LUMC geen enkel orgaan verloren gaat?
Er zijn geen organen verloren gegaan in de tijd dat er sprake was van een verminderde capaciteit van het transplantatieprogramma van het LUMC (tussen 18 december 2015 en 18 januari 2016). De beperking betrof de programma’s voor transplantatie van levers en alvleesklieren. Het eilandjes isolatie- en transplantatieprogramma is in de bovengenoemde periode in het LUMC nooit gesloten geweest. Ook de uitnamedienst door het LUMC was niet beperkt.
In de genoemde periode zijn 8 organen aangeboden aan het LUMC: 3 levers en 5 alvleesklieren. Twee keer werd een leveraanbod doorverwezen naar Rotterdam. De levers zijn daar getransplanteerd. Eenmaal was de kwaliteit van het orgaan te slecht om te gebruiken als transplantaat. In alle vijf gevallen was de kwaliteit van de alvleesklieren onvoldoende om tot acceptatie en transplantatie over te gaan. Dit staat overigens los van het tijdelijk beperken van het transplantatieprogramma. De kans dat een alvleesklier kwalitatief zo goed is dat deze kan worden gebruikt voor een ontvanger is relatief laag. Cijfers over de afgelopen jaren laten zien dat bijna 85 procent van de alvleesklieren afgewezen wordt om kwaliteitsredenen. Dit komt doordat de alvleesklier (pancreas) een heel gevoelig orgaan is (in tegenstelling tot andere organen) en een slechte conditie van de donor meteen grote invloed heeft op de kwaliteit.
In de genoemde periode is 1 geplande levende nier cross-overtransplantatie uitgesteld en later alsnog uitgevoerd.
Wat betekent het wegvallen van de capaciteit binnen het LUMC voor de totale transplantatiezorg in Nederland?
Door goede afspraken tussen LUMC en Eramus MC heeft de tijdelijk verminderde capaciteit van het transplantatieprogramma van het LUMC geen gevolgen gehad voor het postmortale transplantatieprogramma.
Hoe beoordeelt u de ontstane situatie dat door het wegvallen van de capaciteit bij het LUMC alleen de academische ziekenhuizen in Groningen en Rotterdam overblijven om levertransplantaties uit te voeren? Wat zijn hiervan de consequenties voor patiënten die wachten op een nieuw orgaan?3
Ik heb begrepen het Erasmus MC in Rotterdam de complexe levertransplantaties van het LUMC heeft overgenomen in de periode tussen 18 december 2015 en 18 januari 2016. Voor 1 patiënt heeft dit betekend dat de levertransplantatie in Rotterdam heeft plaatsgevonden in plaats van in Leiden. Inmiddels draait het transplantatieprogramma in het LUMC weer volledig.
Kunt u verzekeren dat alle geplande lever- en complexe niertransplantaties ongehinderd door kunnen gaan? Zo nee, welke maatregelen worden genomen om de situatie weer te normaliseren?
Alle lever- en complexe niertransplantaties zijn doorgegaan. Het LUMC voert inmiddels deze transplantaties ook zelf weer uit.
Op welke termijn kan de aanvullende en externe evaluatie van de transplantatieprocedures worden verwacht? Kan de Kamer over deze evaluatie worden geïnformeerd?
Het LUMC is verantwoordelijk voor de externe evaluatie van de transplantatieprocedures. De IGZ wordt door het LUMC geïnformeerd over de uitkomsten. De IGZ blijft de situatie met haar reguliere toezicht volgen.
Heeft de Raad van Bestuur van het LUMC volgens u de juiste maatregelen genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft mij laten weten dat het ziekenhuis adequate verbetermaatregelen heeft genomen en dat het ziekenhuis haar goed over de situatie heeft geïnformeerd. Dit heeft er toe geleid dat het transplantatieprogramma weer volledig draait.
Is het mogelijk, gezien het spoedeisende karakter, om deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ik heb mij bij de beantwoording van de vragen goed laten informeren door NTS en IGZ en hiermee rekening houdend zo snel mogelijk geantwoord.
Het bericht ‘Bron drinkwater deel Randstad vervuild met gif’ |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bron drinkwater deel Randstad vervuild met gif»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke mogelijke gezondheidsrisico’s de inwoners van Zuid-Holland hebben gelopen door de verontreiniging van water met dimethoaat?
Zij hebben geen gezondheidsrisico's gelopen. Drinkwaterbedrijven monitoren intensief op de kwaliteit van het in te nemen water. Dit zorgt ervoor dat risico’s, waaronder dreigende overschrijdingen van de inname-norm, steeds in beeld zijn. Hierdoor kunnen drinkwaterbedrijven indien nodig tijdig maatregelen treffen. Zodra de inname-norm wordt overschreden kan het bedrijf overgaan tot het staken van de inname. Dat is in dit geval ook gebeurd. Drinkwaterbedrijven hebben de mogelijkheid de inname tijdelijk te staken of te beperken, dankzij de toepassing van spaarbekkens, opslag in de duinen of door uit te wijken naar een andere bron. Ook monitoren drinkwaterbedrijven gedurende het gehele productieproces op ongewenste stoffen en doorloopt het ingenomen water tal van zuiveringsstappen. Zo komen ongewenste stoffen niet in het drinkwater terecht waardoor er voor de gebruikers geen gezondheidsrisico’s zijn.
Bent u bereid het onderzoek van het Waterschap Rivierenland naar de mate van vervuiling en de bron van vervuiling actief te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
De bron van de verontreiniging ligt in de Bommelerwaard. Het Waterschap Rivierenland is hier verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Daarmee staat het waterschap aan de lat voor nader onderzoek en bestuursrechtelijke handhaving voor wat betreft de lozing in de Bommelerwaard. De Afgedamde Maas ontvangt het water uit de Bommelerwaard. Rijkswaterstaat is voor de Afgedamde Maas verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en heeft, waar mogelijk binnen bevoegdheid en expertise, haar hulp aangeboden aan het waterschap.
Kunt u concreet aangeven hoe vaak er drinkwatermonsters worden genomen in de afgedamde Maas en of dit is geïntensiveerd na de eerdere grootschalige vervuiling in 2012?
Stoffen als dimethoaat worden bij het innamepunt voor drinkwater 26 keer per jaar geanalyseerd. Dat is een intensivering ten opzichte van de reguliere frequentie van 13 keer per jaar. De waterkwaliteit van de Afgedamde Maas wordt daarnaast continu bewaakt met behulp van een zogeheten biomonitor (watervlooien en algen reageren op giftige stoffen).
Bent u voornemens om alle kosten die zijn gemoeid met het onderzoek alsmede met het ongedaan maken van de verontreiniging te verhalen op de daders?
Het Waterschap en Dunea hebben de bevoegdheid om de gemaakte kosten te verhalen. Bij een vorig incident is daar gebruik van gemaakt. Ik kan nu nog geen mededeling doen of daar bij dit incident weer sprake van zal zijn, dat zal ook afhangen van nader onderzoek naar de aard van het incident.
Bent u bereid om aanvullende maatregelen te nemen om de vervuiling van (drink)water door de landbouwsector tegen te gaan zodat de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water kunnen worden gehaald? Zo nee, waarom niet?
Incidenten zijn nooit uit te sluiten en vormen geen directe aanleiding voor aanscherping van het reguliere beleid. Dat beleid is verwoord in de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» en is gericht op het reduceren van de milieubelasting als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In deze nota zijn onder meer maatregelen aangekondigd voor de landbouw om de waterkwaliteit te verbeteren. Dit zijn onder andere het verbreden van de verplichte teeltvrije zone,
het verhogen van het percentage driftreductie van 50% naar 75% in de open teelten en het verplichten van het zuiveren van afvalwater door de glastuinbouw. Aanvullende maatregelen zijn alleen aan de orde indien zou blijken dat de overeengekomen maatregelen niet leiden tot het behalen van de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water.
Voor duurzaam gebruik van energie onwenselijke verketeling van warmte-installaties door de werking van de Warmtewet |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de huidige trend dat individuele cv-ketels worden geïnstalleerd in plaats van collectieve cv-ketels, gebouwgebonden warmte-installaties of aansluiting op een bestaand of nieuw aan te leggen lokaal warmtenet, oftewel verketeling?
Ja, vanuit diverse partijen in de markt hebben mij signalen bereikt over situaties waar sprake is van verketeling.
Heeft u in beeld of er sprake is van afbouw van warmte-installaties, met name installaties op basis van warmte-koude opslag, warmte/kracht en de afname van aansluiting op een lokaal warmtenet? Zo ja, hoeveel?
Er bestaat geen landelijke registratie van het aantal huishoudens dat overschakelt van collectieve warmte naar warmtevoorziening via een individuele cv-ketel. Op basis van de gegevens die wel beschikbaar zijn is het beeld dat verketeling nu vooral optreedt bij zogenaamde gebouwgebonden collectieve verwarmingsinstallaties (veelal een gasketel in een flatgebouw). Deze situatie wordt ook wel aangeduid met de term gebouwgebonden blokverwarming.
Cijfers die afkomstig zijn van de in de markt actieve warmtebemeteringsbedrijven geven aan dat in de periode 2007 – 2011 jaarlijks ca. 0,5% van de eerder op blokverwarming aangesloten woningen zijn overgeschakeld op individuele cv-ketels. Vanaf 2011 is dit percentage geleidelijk opgelopen tot 1,3% in 2015. Bij een totaal aantal op gebouwgebonden blokverwarming aangesloten woningen van ca. 500.000 gaat het dan om ca. 6.500 woningen.
In deze cijfers gaat het niet om woningen of wooncomplexen die zijn aangesloten op een externe warmtebron (zoals bijvoorbeeld stadsverwarming). Er zijn wel signalen dat er ook woningbouwcoöperaties zijn die overwegen om de aansluiting van delen van hun woningvoorraad op stadsverwarming te vervangen door individuele cv-ketels, maar naar ik heb begrepen zijn definitieve besluiten daarover nog niet genomen.
In hoeverre is volgens u de verketeling mede het gevolg van de Warmtewet die sinds 1 januari 2014 in werking is getreden?
Allereerst moet worden bedacht dat de keuze om te verketelen vrijwel altijd gekoppeld is aan een grotere renovatie of groot onderhoud. Daarbij laten de cijfers uit het antwoord op vraag 2 zien dat de geleidelijke toename van het verketelingspercentage een aantal jaren voor het van kracht worden van de Warmtewet is gestart. Vanuit de markt wordt een aantal mogelijke redenen voor «verketeling» naar voren gebracht. Voor een deel liggen die redenen buiten de werkingssfeer van de Warmtewet. Het gaat dan onder meer om de relatief lage gasprijs, de soms mindere conditie van de in een woningcomplex aanwezige warmteleidingen en een (gevoelsmatig) hogere waardering van een eigen individuele ketel en het daarmee samenhangende gevoel van meer onafhankelijkheid. Twee elementen die vanuit de markt worden genoemd als mogelijke redenen voor verketeling hebben wel een relatie met de Warmtewet:
Bent u het eens met de stelling dat collectieve warmte-installaties duurzamer zijn dan individuele (gas)installaties? Zo ja, bent u bereid om te kijken hoe er vooraf aan de wijziging van de Warmtewet, er voor gezorgd kan worden dat de warmtewet werkbaar wordt voor kleinschalige warmte-installaties op basis van warmte-koude opslag en warmte/kracht?
De collectieve cv-ketels die veelal worden toegepast bij gebouwgebonden blokverwarming zijn gemiddeld niet duurzamer dan individuele installaties. Alleen als gebruik gemaakt kan worden van duurzame warmtebronnen, aftapwarmte of restwarmte zijn collectieve warmte-installaties duurzamer dan individuele ketels. Wel maakt verketeling het lastiger om later aan te sluiten op een collectief net. Om deze reden is verketeling een ongunstige ontwikkeling voor locaties waar aansluiting op een collectief net mogelijk is of te verwachten is in de nabije toekomst. Ook in het licht van de in het Energierapport 2015 geschetste ontwikkeling naar een gebouwde omgeving die geen aardgas meer gebruikt is verketeling een stap in de verkeerde richting. De keuze voor een bepaald soort warmte-installatie is echter volledig de verantwoordelijkheid van de gebouweigenaar. Ik ben in gesprek met marktpartijen die hier een rol bij spelen en wijs ze daarbij ook op hun verantwoordelijkheid in dezen, zeker die partijen die het Energieakkoord hebben ondertekend.
Ik zie in het hiervoor geschetste geen aanleiding om vooruitlopend op de voorgenomen wijziging van de Warmtewet met tijdelijke maatregelen te komen. Ik streef ernaar om elementen in de Warmtewet die nu (mogelijk) een prikkel tot verketeling vormen zoveel mogelijk weg te nemen. Daarbij blijft het natuurlijk wel van belang dat de (gebonden) afnemer voldoende beschermd blijft.
Worden de oorzaken van verketeling en oplossingen voor het voorkomen daarvan meegenomen in de huidige evaluatie van de Warmtewet? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Bontkragen van kinderjassen vol schadelijk gif’ |
|
Fatma Koşer Kaya (D66), Pia Dijkstra (D66), Stientje van Veldhoven (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bontkragen van kinderjassen vol schadelijk gif»1 en de daarmee samenhangende uitzending van het consumentenprogramma Kassa?2
Ja
Onderschrijft u de conclusie uit het in het bericht genoemde onderzoek dat er sprake is van slechte etikettering van producten die bont bevatten, namelijk dat er veelal op basis van het label niet valt op te maken of er überhaupt sprake is van bont of nepbont en daarnaast of er sprake is of kan zijn van de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het aanwezige bont? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om actie te ondernemen door te onderzoeken hoe de etiketteringsvereisten zo snel mogelijk kunnen worden aangepast, in nationaal dan wel in Europees verband?
Er zijn gevallen bekend waarbij kleding niet is geëtiketteerd volgens de etiketteringsvoorschriften uit de Textielverordening 1007/2011. Artikel 12 van deze verordening geeft voorschriften met betrekking tot textielproducten met niet uit textiel bestaande delen van dierlijke oorsprong. De aanwezigheid van deze delen dient op het etiket of merk te worden vermeld met de uitdrukking «Bevat niet uit textiel bestaande delen van dierlijke oorsprong». Om hoeveel producten het gaat is niet bekend.
In 2014 vond er door de Europese Commissie een evaluatie plaats van de Textielverordening op grond waarvan de Commissie zou besluiten om de Textielverordening al dan niet te wijzigen. Vanuit Nederland is ingebracht dat de labelling begrijpelijker zou moeten zijn voor de consument en dat op kleding en textielproducten waarin bont is verwerkt moet komen te staan «bevat bont». Verder is gevraagd om de Zwitserse etiketteringsmethode in beschouwing te nemen als de verordening wordt gewijzigd. In Zwitserland moet in het etiket staan welke diersoort er in de textielproducten of kleding is verwerkt, de productiewijze ervan en welk land van herkomst het dierlijk product heeft. Op grond van de binnengekomen reacties van de lidstaten heeft de Commissie echter besloten om de verordening niet te wijzigen.
Het onderwerp is ook aangekaart bij de brancheorganisaties van Nederlandse kleding- en textielsector waarmee sinds begin 2014 overleg is over het onderwerp dierenwelzijn. Met de brancheorganisaties is de afspraak gemaakt dat zij met hun leden zullen bekijken hoe zij consumenten beter kunnen informeren over het gebruik van echt of imitatie bont en van angorawol (zie mijn brief d.d. 18 december 2014, vergaderjaar 2014–2015, kamerstuk 28 286, nr. 777). De gemaakte afspraak heeft tot op heden nog niet tot concrete resultaten geleid. Het thema dierenwelzijn wordt ook onderdeel van het convenant Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen dat de sector wil sluiten met de overheid, vakbonden en enkele NGO’s. De inzet van de Nederlandse overheid is onder andere dat voor consumenten bij aankoop van kleding of textiel duidelijk en direct zichtbaar moet zijn of er bont, angorawol of andere product(en) van dierlijke oorsprong in zitten. Zie ook mijn brief d.d. 1 februari 2016, vergaderjaar 2015–2016, TK 26 485, nr. 216.
Voor wat betreft uw vraag over gevaarlijke stoffen in consumentenproducten verwijs ik u naar de Warenwet waarin expliciet gemeld wordt dat producten geen gevaar voor de volksgezondheid mogen vormen bij normaal en te verwachten gebruik. Een aanpassing van de etiketteringsvereisten is daarmee niet relevant omdat het al verboden is producten te verhandelen wanneer deze stoffen in zodanige concentraties aanwezig zijn dat zij een gevaar vormen voor de volksgezondheid.
Bent u bereid om tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap het onderwerp van slechte etikettering van dit soort producten, alsmede de slechte informatievoorziening over de mogelijke gevaren van dit soort producten aan te kaarten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit aankaarten en op welke termijn kan de Kamer resultaten verwachten van uw inspanningen op dit punt?
Nederland heeft reeds een poging ondernomen in 2014 ten tijde van de evaluatie van de Textielverordening 1007/2011. Zie het antwoord op vraag 2.
Zoals ik in antwoord op vraag 2 al gemeld heb is verhandelen van producten die bij een normaal of te verwachten gebruik een gezondheidsrisico vormen niet toegestaan. Naar mijn mening is het daarom niet nodig om hier Europees extra aandacht aan te geven.
Deelt u de mening dat in een welvarend land als Nederland de consument er te allen tijde vanuit moet kunnen gaan dat de inspectiediensten die dit land kent, zoals in dit geval de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), hun taak adequaat uitvoeren en de consument adequaat bescherming bieden? Zo nee, waarom niet?
Burgers in Nederland mogen verwachten dat het toezicht en de handhaving van voldoende intensiteit en effectiviteit zijn. Dit laat onverlet dat de producent verantwoordelijk is voor de veiligheid van het door hem geleverde product. Dit betekent ook dat hem bekend moet zijn dat zijn product geen schadelijke stoffen boven de vastgestelde normen bevat.
Bent u bereid de NVWA te verzoeken onderzoek te laten uitvoeren naar de aanwezigheid van giftige stoffen in bontkragen van kinderjassen alsmede naar de gezondheidseffecten daarvan op korte en lange termijn, aanvullend op het zeer korte onderzoek dat de NVWA reeds heeft uitgevoerd naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van Kassa en de Bont voor de Dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer de resultaten van dit aanvullende onderzoek verwachten?
Ik heb de NVWA verzocht haar risico-inschatting van het onderzoek van Kassa te laten toetsen door het RIVM. Dit instituut heeft naar de risico-inschatting van de NVWA gekeken en concludeert dat de beoordeling door de NVWA aannemelijk is. Ik hecht er hierbij aan te benadrukken dat de beoordelingen worst-case hebben plaatsgevonden; dit betekent dat ook bij de hoogst mogelijke blootstellingen nog geen gezondheidseffecten verwacht worden. De NVWA voert op dit moment een formele risico-beoordeling uit, waarbij ook aanvullende informatie, zoals de in de uitzending van Kassa! genoemde Italiaanse rapporten in de overwegingen worden meegenomen.
Bent u bereid om, wanneer uit een aanvullend onderzoek van de NVWA gelijksoortige resultaten blijken als uit het onderzoek van Kassa en de Bont voor de Dieren, een terugroepactie te overwegen? Zo nee, waarom niet?
De gevonden concentraties liggen niet boven de geldende wettelijke normen en vormen naar de mening van de NVWA en het RIVM geen gezondheidsrisico. Terugroepen is daarom niet aan de orde. Wanneer de NVWA in haar risicobeoordeling tot de conclusie komt dat de jassen wel een risico inhouden voor de volksgezondheid zal de toezichthouder op passende wijze actie ondernemen.
Deelt u de mening dat het principe «de vervuiler betaalt» ook in dit geval leidend moet zijn, en dat hieruit voortvloeit dat de bewijslast voor de aanwezigheid van schadelijke stoffen in bontkragen te allen tijde bij producent ligt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat de huidige wet- en regelgeving inderdaad zo is opgesteld dat de NVWA moet kijken naar het product als geheel om te beoordelen of er sprake is van te hoge concentraties giftige stoffen, en niet de mogelijkheid heeft om te kijken naar slechts een bepaald deel van het product, zoals een bontkraag, om daar vervolgens andere conclusies in termen van handhaving aan te verbinden?
De NVWA dient te kijken naar het complete product als het om handhaving van de geldende normen gaat. Uiteraard moet hierbij altijd gekeken worden of de producten ondanks dat zij aan de norm voldoen niet toch nog een risico voor de volksgezondheid vormen. Dat is in dit geval beoordeeld en de NVWA heeft geconstateerd dat hiervan geen sprake is.
Deelt u de mening dat de NVWA proactief had moeten melden dat er sprake is van (veel te) hoge concentraties giftige stoffen in de bontkragen van kinderjassen en dat een extern onderzoek zoals dat van Kassa en de Bont voor de Dieren eigenlijk niet nodig zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de NVWA niet alleen de wet moet handhaven maar ook moet kijken of een product dat zoals bijvoorbeeld in dit geval als geheel wel voldoet aan de wettelijke eisen en normen daarenboven op onderdelen ook veilig is. Dat was in deze casus het geval. Ik vind voor deze casus dan ook dat de NVWA voldoende geacteerd heeft en zie geen reden om de financiering van de NVWA op basis van deze casus uit te breiden.
Deelt u de mening dat dit hoort bij een moderne invulling van de inspectietaak, waarbij er weliswaar enkel binnen de bestaande wettelijke kaders wordt gehandhaafd, maar opvallende zaken en/of misstanden wel degelijk proactief worden gemeld, zodat hier desgewenst actie op kan worden ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Zo ja, bent u bereid om te laten onderzoeken of er aanvullende financiële dan wel personele middelen nodig zijn zodat de NVWA deze taak adequaat kan uitoefenen of kan blijven uitoefenen? Zo nee, waarom bent u niet bereid tot een dergelijke «APK-keuring»?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de Kamer een uitgebreide, afzonderlijke reactie te doen toekomen op de resultaten van het door Kassa en de Bont voor de Dieren uitgevoerde onderzoek naar gif in bontkragen van kinderjassen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn mag de Kamer deze reactie ontvangen?
De NVWA voert op dit moment een formele risico-beoordeling uit. hierover wordt eind maart een advies verwacht dat via het normale kanaal (website NVWA) gepubliceerd zal worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Duurzaamheid en milieu voorzien op 28 januari 2016?
Het is helaas niet gelukt de vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg Duurzaamheid en milieu.
Het bericht dat extra geld nodig is voor de N35 |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met onderstaand bericht?1
Ja
Klopt de bewering dat het Rijk nauwelijks geld beschikbaar stelt voor de aanpak van de N35, terwijl de N35 wel eigendom van het Rijk is? Zo ja, waarom is dat?
Nee, de afgelopen jaren is in totaal circa 600 mln Euro in de N35 geïnvesteerd, waarvan circa 450 mln Rijksgeld. Zo zijn de projecten Almelo-Wierden en de Salland Twentetunnel opgeleverd, worden de werkzaamheden op het traject Wijthmen-Nijverdal en Zwolle-Wijthmen gestart en is het traject N35 Nijverdal-Wierden in planstudie.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de provincie Overijssel om gezamenlijk tot een plan te komen om deze weg aan te pakken? Zo, nee waarom niet?
Veelvuldig overleg ik met de provincie Overijssel over de projecten op de N35, die zijn genoemd in het antwoord op vraag 2. Er is voor mij geen aanleiding om aanvullend hierop een gesprek met de provincie Overijssel te initiëren. Uit de systematiek die wij met elkaar hebben afgesproken om investeringen op het hoofdwegennet te prioriteren zijn, na afronding van de lopende projecten, geen knelpunten op de N35 meer aanwezig.
Indien de provincie een onderwerp wenst te agenderen en hier ook de financiering voor beschikbaar heeft, wil ik met de regio in gesprek gaan over mogelijke extra maatregelen.
Deelt u de mening dat wegen zoals de N35 erg belangrijk zijn voor bereikbaarheid en de doorstroming in de provincies, en daarom ook meer aandacht en ondersteuning van het Rijk verdienen? Zo nee, waarom niet?
Mijn aandacht en ondersteuning gaat uit naar het totale hoofdwegennet, dus ook naar de N35. Dat blijkt ook uit de 450 mln. Euro die ik investeer in verschillende projecten op deze weg. De N35 krijgt daarmee voldoende aandacht en ondersteuning. De motie van het lid Van Helvert (TK 29 398, 2014–2015, nr. 453) om meer geld te investeren in delen van de N35 is in maart 2015 verworpen.
Sexting |
|
Brigitte van der Burg (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Tegen mijn vriendje zeggen ze dat ik een hoer ben»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verspreiden van naaktfoto’s en het misbruik daarvan steeds vaker lijkt voor te komen en vergaande gevolgen kan hebben voor het slachtoffer?
Ja. Ik wijs u in dat verband op mijn recente brief van 29 februari 2016 aan de Tweede Kamer waarin ik onder meer nieuwe digitale fenomenen van onwenselijk seksueel gedrag belicht.
Wat is in algemene zin het beleid bij de politie en het Openbaar Ministerie inzake sexting?
Sexting betreft het sturen van seksueel getinte berichten of foto’s of video’s, meestal via de smartphone. Consensuele sexting tussen minderjarige leeftijdsgenoten valt onder het experimenteergedrag dat in het huidige tijdsgewricht past bij adolescenten.
Wanneer minderjarigen onderling seksuele handelingen filmen, seksueel getint beeldmateriaal op internet plaatsen of (met elkaar) delen, is er naar de letter van de wet sprake van productie, bezit of verspreiding van kinderpornografie (artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht). De wijze waarop de persoon op de afbeelding in zijn of haar belangen wordt geschaad, is steeds leidend bij de afweging om al dan niet strafrechtelijk te vervolgen. Hierbij kan mede een rol spelen of er sprake is van een ongelijkwaardige situatie tussen de betrokkenen (bijvoorbeeld op grond van leeftijdsverschil), of er wel of geen wederzijds goedvinden is en of er bijvoorbeeld sprake is van druk of dwang. Als het gaat om een strafbare afbeelding van een jongere onder de 12 jaar, wordt in beginsel uitgegaan van een ongelijkwaardige situatie en wordt een opsporingsonderzoek verricht.
Indien het een strafbare afbeelding van een minderjarige boven de 12 jaar betreft, wordt over het algemeen eerst een gesprek gevoerd met de betrokkene(n). De gegevensdrager waarop de afbeelding staat, wordt in beslag genomen. Als de afbeelding op internet is geplaatst, spant de politie zich in om deze van het internet af te krijgen. In gevallen waarin de op de afbeelding vastgelegde persoon en eventuele andere betrokkene(n) minderjarig zijn en geen sprake is van druk of dwang, is vervolging niet altijd in het belang van de betrokkene(n). Verwijdering van het materiaal van de gegevensdrager van de betrokkene(n) kan in sommige gevallen voldoende zijn. Het hangt van de individuele omstandigheden van het geval af welke beslissing de politie en het Openbaar Ministerie (OM) nemen. Voor uitgebreide informatie over het beleid van de politie en het OM verwijs ik u naar de notitie «Pubers in Beeld»2, afkomstig van het Landelijk Expertisecentrum Kinderporno en Kindersekstoerisme.
Volgens alle organisaties in de strafrechtketen biedt het huidige wettelijk kader met betrekking tot kinderpornografie voldoende ruimte voor maatwerk bij de vervolging. Wel zal ik, zoals ik in mijn brief van 29 februari 2016 heb aangegeven, in samenwerking met deze organisaties bezien in hoeverre meer maatwerk in de bestraffing van jeugdige plegers van een zedendelict mogelijk is.
Hoe beoordeelt u de stelling van de politie dat «het uitwisselen van pikante foto’s tussen een minderjarige jongen en meisje niet strafbaar is» in het licht van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht (Sr)?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de stelling van de politie dat «degene die het online deelt, maakt zich mogelijk schuldig aan het verspreiden van kinderporno» in het licht van artikel 240b Sr? Wat is strafrechtelijk nu mogelijk om tegen online sexting op te kunnen treden? Beoordeelt u dat als afdoende?
Zie antwoord vraag 3.
Is de voorlichting naar uw oordeel momenteel goed geregeld? Moet het op onderdelen beter of anders? Langs welke weg worden verspreiders aangesproken?
Sexting heeft momenteel de nodige aandacht. Verscheidene acties worden ingezet om jongeren, ouders en scholen van de gevaren van onverstandig mediagebruik bewust te maken. Zo bevordert de Staatssecretaris van OCW via het programma «mediawijsheid» van Mediawijzer.net dat zowel opvoeders, scholen als kinderen zelf verstandig met (nieuwe) media leren omgaan. Ouders, jongeren en scholen krijgen informatie rondom het gebruik van media om bewust, kritisch, veilig en verstandig mediagebruik te bevorderen. Mediawijzer.net biedt onder andere informatie over allerlei aspecten rondom verliefdheid (waaronder het gevaar van sexting) op het internet (www.mediawijsheid.nl en www.mediawijzer.net). Daarbij wordt ook verwezen naar de nodige meldpunten die er zijn op dit terrein. Daarnaast wordt ook ingezet op het belang van digitale geletterdheid als onderdeel van het te vernieuwen curriculum.
Het Nederlands Jeugdinstituut krijgt steun vanuit het Ministerie van VWS voor onderzoek en voorlichting aan (professionele) opvoeders. Met het project «Mediaopvoeding» wordt het huidige aanbod in kaart gebracht en worden nieuwe producten, materialen en diensten voor professionals ontwikkeld om de ontwikkeling van kinderen te versterken en de risico’s van mediagebruik, waaronder ook sexting, tegen te gaan.
Ten slotte is nog het vermelden waard dat de publieke omroepvereniging BNN op 16 februari jl. in het programma Spuiten en Slikken aandacht heeft besteed aan het thema sexting. Hieraan is tevens een social media campagne gekoppeld onder de titel «#geenhoofd»3.
Het oordeel van de Raad van State dat de weigering tapstatistieken van de AIVD te verstrekken onvoldoende gemotiveerd is |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van woensdag 13 januari 2016?1
Ja.
Binnen welke termijn gaat u de tapstatistieken van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en het ongecensureerde toezichtsrapport nummer 40 van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) openbaar maken? Indien u dat niet van plan bent, betekent dit dat u voornemens bent om opnieuw tot weigering te komen (met een aangepaste motivering en het risico dat u opnieuw door de Raad van State wordt teruggefloten)?
In de genoemde uitspraak bepaalt de Raad van State dat ik een nieuw besluit op het door appellant ingediende verzoek moet nemen. Dit zal ik doen.
Welke lessen trekt u uit deze terechtwijzing door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State?
Zie antwoord vraag 2.
De vervuiling van een drinkwaterbron in Zuid-Holland |
|
Wassila Hachchi (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bron voor drinkwater deel Randstad vervuild met bestrijdingsmiddel»?1
Ja.
Hoeveel incidenten van watervervuiling met bestrijdingsmiddelen worden elk jaar geconstateerd? Kunt u dit uiteenzetten voor minstens de afgelopen vijf jaar uitgesplitst per aangetroffen stof, de mate waarin waterkwaliteitsnormen overschreden worden en het gevaar van dit gif voor de natuur en de gezondheid van mens en dier?
In het Maasstroomgebied (locaties Afgedamde Maas, Grensmaas en Heel, Lateraalkanaal) leidt de overschrijding van de norm voor bestrijdingsmiddelen voor de inname van drinkwater vrijwel jaarlijks tot een innamestop of -beperking die varieert van enkele dagen tot een maand. De afgelopen jaren ging het om de stoffen dimethoaat (actueel incident), diuron, dimethomorf, chloorpyrifos en cypermethrin. Ook bij het innamepunt Lekkanaal bij Nieuwegein is vrijwel jaarlijks sprake van een innamestop of -beperking van een dag tot een maand. Hier ging het om de stoffen metolachloor, isoproturon, tetrapropylammonium, glyfosaat en chloortoluron.
De norm voor de inname van oppervlaktewater voor de bereiding van drinkwater is 0,1 microgram/liter. De mate van aangetroffen normoverschrijdingen varieert. Bijvoorbeeld bij een incident met dimethomorf in 2012 bedroeg de maximale concentratie bij het innamepunt 2,6 microgram/liter. Bij het actuele incident met dimethoaat was dit 0,29 microgram/liter. Drinkwaterbedrijven nemen maatregelen die ervoor zorgen dat ongewenste stoffen niet in het drinkwater terecht komen. Onder meer door intensief te monitoren op de kwaliteit van het oppervlaktewater en zo nodig de inname van oppervlaktewater tijdelijk te staken of te beperken. Ook wordt door de drinkwaterbedrijven gedurende het gehele productieproces gemonitord op ongewenste stoffen en doorloopt het ingenomen water tal van zuiveringsstappen. Risico’s voor de volksgezondheid worden hiermee tot een minimum beperkt.
Uit de Bestrijdingsmiddelenatlas (www.bestrijdingsmiddelenatlas.nl) blijkt dat op meer dan de helft van de meetlocaties de ecologische norm in oppervlaktewater wordt overschreden voor 1 of meer gewasbeschermingsmiddelen. Dit beeld is gebaseerd op de meest recente meetgegevens en is de laatste jaren onveranderd. In de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst is als doel geformuleerd dat het aantal van deze overschrijdingen in 2018 ten minste moet zijn gehalveerd en dat in 2023 nagenoeg geen normoverschrijdingen meer voorkomen. Het effect voor natuur en milieu dat door deze normoverschrijdingen ontstaat, hangt sterk af van het type gewasbeschermingsmiddel en de hoogte en de frequentie van de overschrijdingen. De exacte duiding welke effecten wanneer zullen optreden is derhalve lastig. Er zijn in deze eeuw geen incidenten bekend waarbij massale vissterfte is opgetreden door gewasbeschermingsmiddelen. Het is bij grotere normoverschrijdingen te verwachten dat negatieve effecten op kleinere minder opvallende waterorganismen kunnen optreden, zoals kreeftachtigen en insecten.
Bieden u en de desbetreffende opsporingsdiensten ondersteuning aan waterleidingbedrijf Dunea en het Waterschap Rivierlanden bij het vinden van de vervuiler? Zo nee, waarom niet?
De bron van de verontreiniging ligt in de Bommelerwaard. Het Waterschap Rivierenland is hier verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Daarmee staat het waterschap aan de lat voor nader onderzoek en bestuursrechtelijke handhaving voor wat betreft de lozing in de Bommelerwaard. De Afgedamde Maas ontvangt het water uit de Bommelerwaard. Rijkswaterstaat is voor de Afgedamde Maas verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en heeft, waar mogelijk binnen bevoegdheid en expertise, haar hulp aangeboden aan het waterschap.
Welke civiele, bestuurlijke en strafrechtelijke maatregelen kunnen eventueel tegen de vervuiler getroffen worden?
Het Waterschap Rivierenland heeft voor de aanpak van de lozing in de Bommelerwaard bestuurlijke handhavingsinstrumenten tot haar beschikking, zoals het opleggen van een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom. Mocht het
gaan om strafrechtelijke handhaving, dan is dit een zaak van het Openbaar Ministerie. Dunea en het Waterschap kunnen een privaatrechtelijke verhaalsactie instellen tegen de veroorzaker voor de extra kosten.
De onderlinge samenwerkingsovereenkomst tussen de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en het Centrum Veilig Wonen (CVW) |
|
Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de onderlinge samenwerkingsovereenkomst tussen de NAM en het CVW?
Ik ben ervan op de hoogte dat er een overeenkomst bestaat tussen NAM en CVW. Aangezien dit een private overeenkomst betreft, is de inhoud mij niet bekend.
Klopt het dat niemand inzicht krijgt in de onderlinge samenwerkingsovereenkomst tussen de NAM en het CVW?
NAM en de partijen die samen CVW vormen (CED en Arcadis) zijn allen private partijen en hebben een private overeenkomst gesloten. Hierbij is NAM formeel de opdrachtgever en CVW formeel de uitvoerende instantie. Deze overeenkomst is niet openbaar, maar wel ingezien door de door mij ingestelde Commissie van Toezicht op het Centrum Veilig Wonen om de werkverhouding tussen NAM en CVW te kunnen beoordelen.
Waarom zijn deze afspraken niet openbaar? Op deze manier kan toch niet beoordeeld worden hoe onafhankelijk het CVW werkelijk is?
NAM hoeft juridisch gezien deze overeenkomst tussen twee private partijen niet openbaar te maken. Om te waarborgen dat het CVW haar taken voldoende onafhankelijk kan uitvoeren, heb ik per 5 januari 2015 de Commissie van Toezicht Centrum Veilig Wonen ingesteld. De Commissie van Toezicht heeft in haar eerste halfjaarrapportage 2015 (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 204) geconstateerd dat het CVW haar eigen expertise, mankracht en werkwijze heeft opgebouwd, die los staat van NAM. Daarnaast beoordeelt de Commissie de relatie tussen de directies van CVW en NAM als kritisch maar goed.
Deelt u de mening dat de indruk weggenomen zou moeten worden dat het CVW slechts een verlengstuk is van de NAM?
In het debat met uw Kamer van 9 oktober 2014 heb ik aangegeven dat er een aparte organisatie zou worden opgericht die vanaf 1 januari 2015 de schadeafhandeling verzorgt. Dit was en is een breed gedeelde maatschappelijke wens in de regio. Destijds heb ik ook aangegeven dat NAM juridisch verantwoordelijk blijft en dat zij moet zorgen dat de schadeafhandeling wordt uitgevoerd (Handelingen II 2014/2015, 33 529, nr. 12-8).
NAM heeft voor de uitvoer van de herstelwerkzaamheden een tender uitgeschreven die uiteindelijk is gewonnen door een joint venture die bestond uit Arcadis en CED. Deze partijen hebben uiteindelijk het Centrum Veilig Wonen opgericht. De tender is ook door de Dialoogtafel bekeken.
Deelt u de mening dat de afspraken over hoeveel en op welke manier uren toegekend worden voor een contra-expertise zeer belangrijk zijn voor een antwoord op deze vraag?
De wijze waarop schade wordt vastgesteld door een eerste onafhankelijk expert en eventueel een tweede, door de bewoner aan te wijzen, contra-expert is vastgelegd in het Handboek Aardbevingsschade. Diverse partijen hebben opmerkingen kunnen plaatsen bij het Handboek Aardbevingsschade in een consultatie, gefaciliteerd door de Dialoogtafel. De opmerkingen van onder andere de Groninger Bodembeweging en de Technische Commissie Bodembeweging zijn meegenomen in de versie die is gepubliceerd in februari 2015.
De Nationaal Coördinator Groningen is momenteel in overleg met NAM over aanpassing van het schadeprotocol. Daarbij wordt vastgelegd dat in de contra-expertise schade die niet is vastgesteld bij de inspectie door de eerstelijnsexpert of die na die inspectie is ontstaan, wel kan worden beoordeeld.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Gaswinningsdebat in de Kamer?
Ja.
Het niet melden van een ernstig incident met een baby in het Academisch Medisch Centrum (AMC) |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «AMC: we hadden incident met baby wel moeten vermelden» en «Geen veilig opleidingsklimaat op KNO afdeling AMC» op de website van Zembla?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van het visitatierapport van de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten dat er geen sprake meer is van een gunstig en veilig opleidingsklimaat?
De opleidingsvisitatie heeft in januari 2015 plaatsgevonden. Opleidingsvisitaties zijn er ondermeer op gericht om verbeterpunten in de opleiding tot medisch specialist te onderkennen, zodat verbeteringen kunnen worden gerealiseerd. Ook voor de zorg die artsen tijdens hun opleiding leveren zijn die visitaties van belang.
De visitatiecommissie heeft op de betreffende afdeling tekortkomingen geconstateerd en alles afwegende de opleidingsbevoegdheid verlengd, maar wel duidelijke voorwaarden en verbeteringen gesteld waarmee het ziekenhuis aan de slag moest. Ik heb begrepen dat het AMC meerdere verbeteracties in gang heeft gezet, onder andere op het gebied van opleiding, coaching, intern onderzoek en overleg tussen de opleider en de AIOS.
Wat is uw oordeel over het feit dat het AMC in eerste instantie heeft aangegeven dat het gaat om een calamiteit terwijl nu blijkt dat er sprake is van een ernstig incident?
Zorgaanbieders zijn wettelijk verplicht om calamiteiten te melden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Dit geeft de inspectie de mogelijkheid om toezicht te houden op hoe zorginstellingen omgaan met ongewenste uitkomsten van zorg en indien nodig direct maatregelen te kunnen treffen. De IGZ dringt er bij zorginstellingen op aan om bij twijfels of het al dan niet een calamiteit betreft altijd te melden of minimaal contact op te nemen met de IGZ.
Binnen beroepsgroepen van met name medisch specialisten worden soms artikelen in vakliteratuur gepubliceerd naar aanleiding van calamiteiten. Dit draagt bij aan bewustzijn over risico’s maar ook begrip van de definitie van calamiteit. Dit is een verantwoordelijkheid van de beroepsgroep zelf.
Bij de kwalificatie van een gebeurtenis moet worden uitgegaan van de op dat moment bekende feiten. Het is niet altijd mogelijk om het schadelijk gevolg voor de patiënt direct vast te stellen en het is bij een eerste globale beoordeling ook niet altijd mogelijk om vast te stellen of de kwaliteit van de zorg in het geding is geweest.
Wanneer een ziekenhuis besluit een ernstig incident niet bij de IGZ te melden doet zij dit op eigen verantwoordelijkheid. Wanneer de inspectie dan via een andere melder op de hoogte wordt gebracht van het incident en na onderzoek van oordeel is dat het ziekenhuis ten onrechte niet gemeld heeft, dan legt zij het ziekenhuis een boete op.
Op welke manier kan zorg worden gedragen voor het juist interpreteren van de definities voor incidenten en calamiteiten, zodat tijdig melding kan worden gemaakt van een incident bij de daarvoor aangewezen instanties?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het feit dat het AMC in eerste instantie dit trieste voorval met een baby niet actief heeft gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg?
Ik heb uw Kamer hierover recent geïnformeerd3. De gebeurtenis is door de vader van het kind gemeld bij de IGZ en zij doet hier nu onderzoek naar. Bij het afronden van het onderzoek zal de IGZ beoordelen of het AMC heeft voldaan aan de geldende wet- en regelgeving, zoals de verplichting om calamiteiten onverwijld bij de IGZ te melden. Zodra het onderzoek naar deze gebeurtenis is afgerond (naar verwachting binnen enkele weken), zal ik de beantwoording van de vragen hernemen in de vorm van een brief met informatie over de uitkomsten van dit onderzoek. De Kamer mag deze beantwoording tevens beschouwen als een uitstelbericht op basis van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer, artikel 135, eerste lid.
Had de Inspectie voor de Gezondheidszorg op basis van de informatie die nu bekend is niet veel eerder een onderzoek moeten instellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders zijn wettelijk verplicht om calamiteiten te melden bij de inspectie. De inspectie heeft direct geacteerd op het moment dat de gebeurtenis is gemeld door de vader van het kind. Bij het afronden van het onderzoek zal de inspectie beoordelen of het AMC heeft voldaan aan de geldende wet- en regelgeving, zoals de verplichting om calamiteiten onverwijld bij de inspectie te melden.
Kunt u aangeven welke maatregelen er sinds 2008 zijn genomen om de patiëntveiligheid van de KNO-afdeling van het AMC te borgen?
Er zijn door het ziekenhuis sinds 2008, nadat de problemen waren gerezen bij de opleiding KNO van het AMC meerdere veranderingen doorgevoerd. Zo heeft de toenmalige opleider zijn functie neergelegd en is er een nieuwe opleider aangesteld. In 2010 constateerde de visitatiecommissie verbetering en werd de bevoegdheid om op te leiden verlengd met de standaardtermijn van 5 jaar. In 2013 viel deze opleider echter uit wegens ernstige ziekte en viel vervolgens ook diens vervanger uit. Nadat duidelijk was geworden dat de opleider niet terug zou keren is in 2014 de huidige opleider aangesteld.
Kunt u toelichten wat de zes tekortkomingen en de tien verbeterpunten zijn die uit het interne onderzoek van het AMC naar voren zijn gekomen? Heeft u zicht op de effecten die voortkomen uit de verbeterpunten en wat betekent dit voor de patiëntveiligheid binnen het AMC op dit moment?
Dit maakt deel uit van het thans lopende inspectieonderzoek naar de casus. Over de inhoud van deze casus kan ik nog geen uitspraak doen. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Steunt u het besluit van het Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten om de vergunning voor de opleiding af te geven voor twee in plaats van vijf jaar? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, gezien de constateringen van de visitatiecommissie is dit een adequaat besluit, dat er op gericht is om de instelling de gelegenheid te bieden om verbeteringen te realiseren.
Deelt u de mening dat een open werkcultuur waar het mogelijk is om te praten over fouten en complicaties bijdraagt aan de patiëntveiligheid?
Ja. Dat een open en veilige werkcultuur met ruimte voor het bespreken over wat mis is gegaan of bijna misging en het daarbij horende veilig melden van incidenten bijdraagt aan de patiëntveiligheid is een breed gedeeld inzicht. Alleen dan kunnen anderen van fouten leren of kunnen er maatregelen worden genomen om herhaling te voorkomen. Een open werkcultuur houdt ook in een open opleidingscultuur waarin de artsen die in opleiding zijn zich veilig voelen.
Welke maatregelen kunnen op korte termijn bij het AMC worden genomen om de werkcultuur te verbeteren en daarmee patiëntveiligheid te herstellen?
Dat is in eerste instantie aan de Raad van bestuur van het AMC. Bestuurders (en interne toezichthouders) zijn eindverantwoordelijk voor kwaliteit en veiligheid van de geboden zorg. Met betrekking tot de casus loopt er thans een onderzoek van de inspectie. Zie ook mijn antwoord op vraag 8. Ik heb overigens geen aanwijzingen dat in algemene zin de patiëntveiligheid in het AMC in het geding zou zijn. Op het moment dat de veiligheid niet is geborgd kan de IGZ maatregelen nemen.
Goed bestuur heeft ondermeer te maken met een open cultuur van transparantie, aanspreekbaarheid en verantwoording binnen instellingen. Zie in dit kader mijn beantwoording van vragen naar aanleiding van het VSO inzake de brief Goed Bestuur in de zorg die ik 22 januari 2015 met de Staatssecretaris aan uw Kamer heb gezonden (Kamerstuk 30 012, nr. 24) alsmede het op 13 januari jl. gezonden beleidskader «Goede zorg vraagt om goed bestuur» (Kamerstuk 30 012, nr. 35).
Zijn er bij u andere ziekenhuizen in Nederland bekend waar sprake is van een vergelijkbare verstoorde open werkcultuur? Zo ja, kunt u een overzicht geven van welke maatregelen hier zijn genomen om te komen tot verbetering?
Zoals hierboven aangegeven kunnen met regelmaat bij visitaties kleine en grotere tekortkomingen in het opleidingsklimaat worden geconstateerd. Het systeem van visitaties is er op gericht om deze te onderkennen, zodat verbetermaatregelen getroffen kunnen worden.
Een dreigend tekort aan een geneesmiddel voor schildklierpatiënten |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) dat het voor schildklierpatiënten bestemde geneesmiddel Thyrax Duotab (levothyroxine) 0,025 mg vanaf februari voor zeker een half jaar niet leverbaar zal zijn?1
Ja.
Klopt het dat het medicijn Thyrax Duotab 0,025 mg vanaf februari niet meer leverbaar is omdat de fabrikant overgaat op een nieuwe productielocatie? Klopt het dat er sprake is van een fout in de planning? Kunt u uiteenzetten hoe deze situatie heeft kunnen ontstaan? Waarom kan de huidige productielijn niet in gebruik blijven tot de nieuwe in werking is getreden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief dd. 18 januari 2016 over dit onderwerp.
Zijn er andere aanwijzingen voor het feit dat de fabrikant Thyrax Duotab niet langer meer wil of kan produceren? Kan het zijn dat de fabrikant meer winst kan behalen met het alternatief dat hij zelf voorstelt, Eltroxin?2
Ik beschik niet over informatie of de fabrikant Thyrax Duotab niet langer meer wil of kan produceren. Daarnaast beschik ik ook niet over informatie wat betreft de winst(ontwikkeling) van de fabrikant. Overigens zou de winst(ontwikkeling) moeten worden bezien in relatie tot de kostenontwikkeling en investeringen van de desbetreffende fabrikant om een gefundeerd oordeel te kunnen vormen. Wat betreft de kosten van de producten kan aangemerkt worden dat het middel Thyrax (€ 0,04267 per stuk van 0,1 mg) een hogere prijs heeft dan Eltroxin (€ 0,04150 per stuk van 0,1 mg).
Klopt het dat de helft van de 350.000 patiënten die dit middel gebruiken al komende maand de gevolgen ondervindt van het niet meer beschikbaar zijn van de 0,025 mg tabletten? Wat zijn deze gevolgen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat patiënten hier zo min mogelijk hinder van ondervinden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief dd. 18 januari 2016.
Deelt u de mening van het CBG, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) en de Schildklier Organisatie Nederland (SON) dat het onnodig wisselen tussen medicijnen met de werkzame stof levothyroxine niet wenselijk is?3 4
Ja. Het omzetten van de patiënt op een ander schildkliergeneesmiddel is in de meeste gevallen ingrijpend en vervelend voor de patiënt.
Welke extra maatschappelijke kosten brengt het omzetten van patiënten met zich mee? Hebben apothekers en huisartsen voldoende capaciteit om de patiënten te begeleiden bij het omzetten?
Het is niet mogelijk een uitspraak te doen over de precieze hoogte van de extra maatschappelijke kosten alsmede de kosten voor patiënten als gevolg van het omzetten van patiënten op een ander schildkliergeneesmiddel. De kosten zullen mede afhankelijk zijn van het optreden van bijwerkingen en hoe snel de patiënt goed ingesteld zal zijn op het nieuwe middel. Dit zal voor elke patiënt verschillend zijn.
Wat betreft de vraag met betrekking tot de capaciteit het volgende. Er zijn ongeveer 10.000 huisartsen in Nederland. In het geval dat alle patiënten die Thyrax slikken langs de huisarts zouden gaan, betekent dit gemiddeld ongeveer 25 extra consulten per huisarts. Hoewel het een extra belasting betreft voor de zorgverlener, lijkt dit niet tot grote capaciteitsproblemen te leiden.
Welke kosten kan het omzetten voor patiënten zelf met zich meebrengen, bijvoorbeeld als gevolg van extra controles die uit het eigen risico betaald moeten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u in beeld of de twee kleinere leveranciers van levothyroxine het tekort dat nu ontstaat kunnen opvullen? Zo ja, kunt u garanderen dat komend jaar voldoende geneesmiddelen voorradig zullen zijn? Zo nee, kunt u dit zo spoedig mogelijk inzichtelijk maken?
Er zijn meerdere leveranciers van levothyroxine die hebben aangegeven dat zij (een deel van) het tekort kunnen opvangen. De meeste leveranciers hebben daarbij aangegeven dat zij ook op continue basis kunnen blijven leveren.
Heeft de houder van de handelsvergunning conform artikel 49, lid 7, van de Geneesmiddelenwet het CBG minimaal twee maanden voor het uit de handel nemen van Thyrax Duotab 0,025 mg geïnformeerd? Zo nee, heeft het CBG hier actie op ondernomen?
Op 11 december 2015 werd het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) voor het eerst geïnformeerd door Aspen over een mogelijke tekort als gevolg van die wijziging. Op 17 december heeft naar aanleiding hiervan overleg plaatsgevonden tussen het CBG en Aspen. Tijdens dit overleg werd duidelijk dat het tekort vanaf februari zou gaan spelen. Het CBG heeft de firma Aspen Pharma erop aangesproken dit een zorgelijke situatie te vinden.
Is het te verwachten tekort na de melding aan het CBG aan de orde geweest in de werkgroep geneesmiddelentekorten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen om adequaat en actief in te spelen op de problemen die zijn ontstaan?
Na de melding aan het CBG over een verwacht tekort aan Thyrax Duotab 0,025 mg is de werkgroep niet bij elkaar gekomen. Wel is er nadat bekend is geworden dat er mogelijk een tekort zou ontstaan direct een operationeel team (OT) opgericht met daarin vertegenwoordigers van het CBG, de IGZ, Lareb en het Ministerie van VWS. Dit team heeft in nauwe samenwerking de problematiek in kaart gebracht en naar oplossingen gekeken. Hiertoe is de mogelijkheid tot opnieuw opstarten van de productielocatie in Nederland onderzocht en zijn farmaceuten van andere levothyroxine bevattende geneesmiddelen benaderd met de vraag in hoeverre zij (een deel van) de markt van Thyrax konden overnemen. Andere partijen van de werkgroep zijn door leden van het OT en webberichten op de hoogte gehouden.
In het eerstvolgende overleg van de werkgroep tekorten zal de Thyrax casus op de agenda staan en zal gekeken worden welke lessen wij hieruit kunnen trekken voor de toekomst.
Klopt het dat Aspen Pharma Trading Ltd als vergunninghouder op basis van artikel 49, lid 9, van de Geneesmiddelenwet de wettelijke plicht heeft om ervoor te zorgen dat het geneesmiddel voor apotheken en groothandelaren in voldoende mate continu voorradig is om in de behoeften van patiënten in Nederland te kunnen voorzien?
Ja de vergunninghouder heeft een inspanningsverplichting om het geneesmiddel waar de handelsvergunning betrekking op heeft in voldoende mate voorradig te hebben.
Op welke wijze heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gehandhaafd op het niet nakomen van de wettelijke plicht van de vergunninghouder om ervoor te zorgen dat een geneesmiddel in voldoende mate voorradig is? Heeft de IGZ direct een boete van 45.000 euro opgelegd, zoals in de «Beleidsregels bestuurlijke boete Minister VWS» staat voorgeschreven? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft zich in eerste instantie gericht op het bijdragen aan een oplossing voor zich voordoende tekorten.
De IGZ beschouwt de berichtgevingen over de beschikbaarheid van het middel Thyrax als melding en doet hier nu onderzoek naar. In dit onderzoek wordt expliciet meegenomen of sprake is van overtreding van de geneesmiddelenwet (artikel 49 lid 9). Lopende het onderzoek kunnen de IGZ en ik over de mogelijke uitkomst en eventuele inzet van handhaving niets zeggen. Uit het onderzoek zal moeten blijken of de betrokken farmaceut zorg heeft gedragen voor een voldoende mate aan voorraad en zal ook moeten blijken of een boete wordt opgelegd.
Deelt u de mening dat de reden die de vergunninghouder aanvoert, namelijk de overgang naar een nieuwe productielocatie, zonder voorzorgsmaatregelen te nemen maatschappelijk onverantwoord is, mede omdat een dergelijk tekort te voorzien en dus te voorkomen is?
Ik wil voor de beantwoording van deze vraag het onderzoek van de IGZ afwachten en niet nu al vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek.
Heeft het CBG contact opgenomen met de European Medicines Agency (EMA) over dit tekort? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties zijn hieruit voortgekomen?
Het Europees geneesmiddelagentschap EMA is op 14 januari 2016 door het CBG geïnformeerd over dit tekort. Omdat Thyrax een nationaal geregistreerd product is kan de EMA maar in zeer beperkte mate bijdragen in een eventuele oplossing. Thyrax is ook in Portugal geregistreerd. Het CBG heeft daarom de Portugese registratie autoriteit, Infarmed, geïnformeerd over de ontstane situatie in Nederland.
Klopt het dat er de laatste jaren een toename in aantallen, duur en ernst van de geneesmiddelentekorten is? Zo ja, kunt u hiervan de cijfers geven? Zo ja, kunt u uiteenzetten waardoor dit wordt veroorzaakt, en op welke wijze u dit probeert te voorkomen?
Afgezet tegen het grote aantal van duizenden geneesmiddelen, komen geneesmiddelentekorten relatief weinig voor maar de stijging van het aantal tekorten baart mij weldegelijk zorgen. Nadat de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) op 11 juni 2015 had bericht dat in tien jaar tijd het aantal geneesmiddelentekorten is gestegen van 91 middelen in 2004 naar 527 in 2014, berichtte zij op 18 januari 2016 dat het aantal tekorten van geneesmiddelen in 2015 verder gestegen is naar 625. Het is gelukkig niet zo dat ieder geneesmiddelentekort noodzakelijkerwijs een direct risico vormt voor de patiënt en gezondheidsschade tot gevolg heeft. Dit zal mede afhangen van onder andere de aandoening en de duur van het tekort. Uit de cijfers van Farmanco, een initiatief van de KNMP blijkt dat mede door de grote inspanningen van farmaceutische zorgverleners in 97% van de gevallen een oplossing wordt gevonden voor de patiënt.
De oorzaken van geneesmiddeltekorten zijn divers. Tijdelijke geneesmiddelentekorten ontstaan vaak door productieproblemen of door een toegenomen vraag. Als geneesmiddelen helemaal van de markt worden gehaald, is dit in verreweg de meeste gevallen vanwege economische redenen. Factoren die daarin een rol spelen zijn onder andere de grootte van de markt, de prijs van geneesmiddel en het aantal aanbieders. Nederland is een klein land met een relatief laag medicijn gebruik en lage prijzen. Dat maakt dat de afzetmarkt in Nederland voor fabrikanten gering is.
Als Minister heb ik een systeemverantwoordelijkheid en reken ik het tot mijn taak zorg te dragen voor een goede infrastructuur voor het melden van tekorten en het uitwisseling van informatie tussen alle partijen. Binnen het systeem hebben fabrikanten, groothandels, farmaceutische zorgverleners en zorgverzekeraars ieder een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om geneesmiddelentekorten. Ik breng partijen samen en roep partijen op om zich maximaal in te spannen om tekorten daar waar mogelijk te voorkomen. Dit doe ik onder andere in de werkgroep geneesmiddelentekorten.
De Al Fitrah moskee in Utrecht |
|
Enneüs Heerma (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de salafistische Al Fitrah-moskee in Utrecht banden onderhoudt of heeft onderhouden met de organisatie Revival of Islamic Heritage Society (RIHS) uit Koeweit, die door de Amerikaanse overheid tot voor kort in verband werd gebracht met Al-Qaida?
In zijn algemeenheid doe ik geen uitspraken over concrete casuïstiek. Ik wijs u in dit verband op de antwoorden op vragen van de Utrechtse gemeenteraad waarin het college van Burgemeesters en Wethouders aangeeft dat hen bekend was dat er in het verleden sprake is geweest van een financieringsrelatie tussen Al Fitrah en een Koeweitse instelling.
Kunt u bevestigen dat de Al Fitrah-moskee geld heeft ontvangen van de International Islamic Charity Organization uit Koeweit, welke organisatie banden onderhoudt of heeft onderhouden met Revival of Islamic Heritage Society?
Zie antwoord vraag 1.
Indien het antwoord op bovenstaande vragen bevestigend luidt, welke maatregelen bent u dan voornemens te nemen jegens deze moskee?
Buitenlandse financiering van instellingen, religieus, maatschappelijk of anderszins, is in principe niet onwenselijk of strafbaar. Nederland kent geen algemeen verbod op buitenlandse financiering van moskeeverenigingen c.q. algemene religieuze verenigingen en instellingen. Indien er aanwijzingen zijn dat financiële middelen worden gebruikt om direct of indirect steun te verlenen aan terroristische activiteiten of bij een ernstig vermoeden van beïnvloeding door buitenlandse financiering, die een gevaar vormt voor de democratische rechtsorde danwel de nationale veiligheid, kan verder onderzoek door relevante autoriteiten plaatsvinden (OM, politie of AIVD).
Er vindt regelmatig overleg plaats tussen de gemeente, politie, jongerenwerk en stichting Al Fitrah. Met de voorzitter van Al Fitrah is afgesproken dat de stichting opener en transparanter zal zijn over haar werkwijze en financiering. Tevens is er afgesproken dat er periodiek contact zal zijn tussen burgemeester en de voorzitter van de stichting om te monitoren of de gemaakte afspraken worden nagekomen.
Is de bewering van imam Suhayb Salam juist dat de Belastingdienst en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) de inkomsten van deze moskee (al eerder) «hebben gecheckt»?1 Kunt u toelichten welke bevindingen zij hebben gedaan ten aanzien van buitenlandse financiering, op welk moment dat was en of vervolgens concrete stappen genomen zijn om ongewenste financiering te stoppen?
De geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst verhindert het bekendmaken van informatie over individuele personen of instellingen, waaronder de vraag of er al dan niet onderzoek heeft plaatsgevonden naar een persoon of instelling. De gemeente Utrecht is sinds voorjaar 2014 op de hoogte van donaties aan Al Fitrah vanuit Koeweit. Verder worden er in het openbaar geen mededelingen gedaan over concrete gevallen door de veiligheidsdiensten. De AIVD doet onderzoek naar personen en organisaties die vanwege hun gedragingen een bedreiging vormen van de nationale veiligheid.
Kunt u nagaan bij de gemeente Utrecht sinds wanneer de gemeente op de hoogte is van de donaties vanuit Koeweit aan Al Fitrah?2 Is deze informatie ook gedeeld met de betrokken veiligheidsdiensten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of de Al Fitrah-moskee voldoet aan de wettelijke verplichting om haar financiële jaargegevens online te publiceren?
De stichting Al Fitrah heeft niet de ANBI-status. Alle instellingen die de ANBI-status hebben zijn vermeld in een openbaar register dat te raadplegen is via de website van de Belastingdienst. De ANBI-status brengt een publicatieverplichting van de financiële gegevens en andere gegevens met zich mee. Nu de ANBI-status ontbreekt, is er fiscaal geen publicatieverplichting.
Indien dat niet het geval is, kunt u aangeven of de status van Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) van deze moskee inmiddels al is ingetrokken? Indien dat niet het geval is, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u nagaan of het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) de afgelopen jaren contact heeft gehad met de Al Fitrah-moskee over de financiering? Zo ja, hoe vaak, en wat hebben deze gesprekken opgeleverd?
Voor zover bekend maakt Al Fitrah geen onderdeel uit van het CMO. Eventuele contacten zijn ons verder onbekend.
Hoe beoordeelt u de activiteiten van de Al Fitrah-moskee, waaronder de activiteiten van de aan de moskee gelieerde organisaties, in het licht van de aangenomen moties in de Kamer omtrent salafistische organisaties?4
Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de salafismebrief waarin het kabinet tevens ingaat op de 9 moties over salafisme. De aanpak van problematische gedragingen en activiteiten wordt ook nader uitgewerkt in deze brief die de Tweede Kamer dit voorjaar tegemoet kan zien.
Hoe verhoudt zich uw stellingname dat wel degelijk iets te doen is tegen de (salafistische) invloed zich tot de bewering van de burgemeester van Utrecht «nauwelijks iets te kunnen»?
Zie antwoord vraag 9.
Is door de veiligheidsdiensten (Openbaar Ministerie, AIVD, Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid) dan wel in het kader van BIBOB-wetgeving in het verleden onderzoek uitgevoerd naar deze moskee en/of een of meerdere van de aan deze moskee gelieerde organisaties: «Al-Istiqaamah» (welzijn), een «kinderwebsite», «Dar al-Hudaa» (taal- en islamles), «Instituut voor Opvoeding en Educatie», «Bayt al Khair» (voedselbank) en de «Stichting Hoogwaardig Islamitisch Onderwijs»?5 Zo ja: wat is hieruit voorgekomen? Zo nee, deelt u de mening dat nader onderzoek verstandig zou zijn gelet op de vragen die rijzen over de georganiseerde activiteiten? Wat is de stand van zaken ten aanzien van ingestelde onderzoeken?
Over het al dan niet lopen van een strafrechtelijk of inlichtingenmatig onderzoek doet het kabinet geen mededeling. De NCTV beschikt niet over de bevoegdheid om een dergelijk onderzoek te verrichten.
Kunt u nagaan bij de gemeente Utrecht welke maatregelen, behalve het gesprek aangaan met het moskeebestuur, de burgemeester van Utrecht tot nu toe heeft genomen tegen zowel de Al Fitrah-moskee, de aan de moskee gelieerde organisaties alsmede tegen imam Suhayb Salam?
De gemeente Utrecht volgt al geruime tijd het drie-sporen-beleid dat het kabinet hanteert waar het omstreden salafistische organisaties betreft. Bij Al Fitrah komt dit als volgt tot uiting:
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de burgemeester van Utrecht dat de gemeente de moskee tot nu toe «met rust» heeft gelaten en gedacht werd «het valt allemaal wel mee en komt wel goed»?6
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u het optreden van imam Suhayb Salam gelet op zijn salafistische predikingen en uw eerdere toezeggingen om krachtig op te treden tegen zogeheten haatimams?7
Predikers uit visumplichtige landen, die oproepen tot haat en geweld, wordt een visum geweigerd. Ook ten aanzien van niet-visumplichtige predikers neemt het kabinet het standpunt in dat het onacceptabel dat zij onverdraagzaam gedachtegoed in Nederland propageren. Hier is dan ook aandacht voor in de drie-sporen-aanpak zoals beschreven in de beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek». Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de salafismebrief waarin het kabinet tevens ingaat op de 9 moties over salafisme. De aanpak van problematische gedragingen en activiteiten wordt nader uitgewerkt in deze brief die de Tweede Kamer dit voorjaar tegemoet kan zien.
Is al eerder onderzoek geweest naar mogelijk strafbare feiten dan wel mogelijke verstoring van de openbare orde gepleegd door deze imam? Wat zijn de uitkomsten hiervan geweest en gevolgen voor de mate waarin hij in alle vrijheid kan prediken in Nederland?
Over het al dan niet lopen van een strafrechtelijk onderzoek doet het kabinet geen mededeling.
De circulaire economie |
|
Johan Houwers (Houwers) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
Zou er ruimte zijn om op een andere plek dan de huidige pilots (in Brabant), een pilot «fosfaat herwinnen uit mest» te laten draaien in de Achterhoek?1
Nee, er is momenteel geen ruimte om een bedrijf toe te voegen aan de pilot mineralenconcentraat. De huidige ontheffing voor 10 productiebedrijven is momenteel volledig gevuld.
Wordt er naast het vele onderzoek dat wordt gedaan naar herwinning van fosfaat ook onderzoek gedaan naar de opnamecapaciteit van fosfaat in gewassen? Is dit onderzoek naar de opnamecapaciteit van fosfaat in gewassen tot op cellulair niveau bepaald, dus tot in de cellen? Zo ja, kunt u deze rapporten naar de Kamer zenden zodat gegevens kunnen worden ingezien? Zo nee, hoe zou onderzoek kunnen worden gedaan èn worden uitgevoerd naar de opnamecapaciteit van fosfaat in gewassen?
Er wordt momenteel geen wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken of Infrastructuur en Milieu naar de opnamecapaciteit van fosfaat van gewassen die in Nederland worden geteeld. Kennis hierover stamt van wetenschappelijk onderzoek dat in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw is uitgevoerd.
De opnamecapaciteit wordt in Nederland gericht op het vermogen van het gewas om de bodem te exploiteren met het wortelstelsel. Huidige bemestingsadviezen voor vollegrondsgroentengewassen en bloembollen zijn mede gebaseerd op het vermogen om de bodem te exploiteren met hun wortelstelsel. De opnamecapaciteit van het gewas is daarbij een resultante van onder meer:
de dagelijkse vraag naar fosfaat, de totale behoefte aan fosfaat, wortellengte (aantal cm wortels per cm3), wortelstraal, bodemchemische kenmerken en de bodemfysische kenmerken.
Onderzoek naar opname op cellulair niveau heeft de aandacht van veredelaars. De architectuur van wortelstelsel, fysiologische processen en symbioses met micro-organismen zijn afhankelijk van specifieke plantkenmerken die inderdaad ingebed liggen in kenmerken op cellulair niveau. Recent is hierover een rapport verschenen, dat gefinancierd is uit beleidsondersteunende onderzoeksmiddelen van mijn ministerie.2
In de bijlage 3vindt u een overzicht van overige onderzoeken, die voor dit onderwerp relevant zijn.
Zijn er gegevens bekend over het gebruik van minder fosfaat in kunstmest in de landbouw? Wat heeft minder fosfaat voor gevolg voor de kwaliteit en de kwantiteit van het gewas? Zou u deze gegevens naar de Kamer kunnen sturen? Indien er nog geen gegevens zijn, hoe zou onderzoek kunnen worden gedaan en worden uitgevoerd naar de gevolgen van minder fosfaatgebruik op de kwaliteit en kwantiteit van gewassen?
Uit cijfers van het CBS, PBL en Wageningen UR4 blijkt dat het gebruik van het kunstmestfosfaat de laatste jaren sterk is teruggelopen. Momenteel wordt er nog zo’n 9 tot 10 miljoen kilogram fosfaat gebruikt in Nederland. De overige fosfaatbehoefte van gewassen in Nederland wordt ingevuld met fosfaat uit andere bronnen, zoals dierlijke mest, digestaat of compost. Het niveau van bemesting dat volgens de wetgeving momenteel wordt voorgeschreven, is evenwichtsbemesting waarbij er evenveel bemest wordt als de planten kunnen opnemen. De kwaliteit van gewassen is sterk afhankelijk van de groeiomstandigheden voor het gewas. In de praktijk is er dan ook een variatie van het fosfaatgehalte in de gewassen.
Op basis van welk type onderzoek is de toepassing van de drie herwonnen fosfaten toegezegd voor als meststof in de landbouw? Zou u de resultaten naar de Kamer kunnen sturen?
De toevoeging van herwonnen fosfaten is gedaan op basis van een rapport van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet uit 2013. Het rapport «Opname van struviet als categorie in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet», is te vinden onder: https://www.wageningenur.nl/nl/Publicatie-details.htm?publicationId=publication-way-343430353536
Hoe denkt u het draagvlak van de markt voor gerecyclede fosfaat uit meststoffen in Europa te verbeteren in tijden dat er nog te weinig behoefte is? Is het denkbaar dat wij in Nederland en Europa van een teveel aan fosfaat naar een tekort aan fosfaat zullen gaan? Zou het denkbaar zijn om mineraalconcentraten op te slaan zodat deze in tijden van een tekort kunnen worden aangesproken in eigen land?
De Nederlandse mestmarkt kent inderdaad een overschot aan fosfaat. Echter Europese markten dichtbij Nederland, zoals Midden-Frankrijk en Noord- en Oost-Duitsland, kennen een tekort aan fosfaat. Daar wordt momenteel nog veel kunstmest gebruikt. Technieken zoals het herwinnen van fosfaat middels struviet bieden kansen om aan deze markten te leveren. Europa als geheel importeert fosfaat en is afhankelijk van fossiele fosfaaterts. De Europese Commissie heeft fosfaat op de lijst van kritische grondstoffen gezet, omdat het zelf maar zeer beperkte fossiele bronnen heeft. Fosfaat opslaan is momenteel economisch niet rendabel.
Wordt buiten onderzoek naar fosfaat ook onderzoek gedaan naar andere in toenemende mate schaarser of slechter toegankelijke nutriënten als natrium, kalium, mangaan, selenium, boor, zink, molybdeen en koper? Zo ja, welke type onderzoeken worden gedaan? Zou u de resultaten van dit onderzoek naar de Kamer toe kunnen sturen?
Er wordt breder onderzoek gedaan naar de schaarste van andere nutriënten dan alleen fosfaat. Deze onderzoeken zijn verkenningen van bestaande kennis. In de bijlage vindt u een lijst met onderzoeken uit de afgelopen jaren.
Bent u bekend met de mogelijkheden om organisch huisafval te verwerken tot compost en het via die weg weer in de kringloop terug te brengen? Zo ja, wordt dit ook in Nederland toegepast en waar in Nederland wordt dit toegepast? Heeft u resultaten van de effecten van het verwerken van organisch huisafval tot compost op de gewassen?
Ja. Dit is een zeer gangbare manier om reststromen op te werken. De Nederlandse gft-verwerkers zagen de aanvoer in 2014 groeien tot 1371 kton gft en 312 kton ander organisch materiaal als veiling-, restaurant- en landbouwafval. Er zijn inmiddels zo’n 25 grote gft-verwerkers die geografisch verspreid over Nederland zijn gelokaliseerd. De bemesting met gft-compost heeft positieve effecten op de groei van planten. Het kenniscentrum van de BVOR geeft een zeer uitgebreid overzicht van de effecten van het verwerken van organisch huisafval tot compost5.
Is er onderzoek gedaan naar welke nutriënten en welke hoeveelheden nutriënten er in rioolslib en organisch huisafval zitten? Deelt u de mening dat er synergie kan zijn tussen de verwerking van rioolslib en organisch huisafval en dat het gezamenlijk verwerken van rioolslib en organisch huisafval tot compost kostenbesparend kan zijn? Indien hier nog geen onderzoek naar gedaan is, bent u bereid dit te initiëren?
Er is onderzoek gedaan naar het nutriëntengehalte en de nutriëntensamenstelling van rioolslib en organisch huisafval. Er zijn synergiemogelijkheden tussen de verwerking van organisch huisafval en rioolslib. Dit onderzoek wordt binnen de topsector Energie inmiddels op diverse plekken in het land uitgevoerd, waarbij gekeken wordt naar mogelijke synergie bij de productie van groen gas uit vergisting of de gezamenlijke ontwikkeling van innovatieve verwerkingsmethoden zoals vergassing. Ik ben van mening dat de huidige mogelijkheden voldoende zijn voor de sector om onderzoek te initiëren.
Bent u bekend met het, bij een werkbezoek in Aalten (de Achterhoek) gemeld, bericht dat door diverse gemeentes een bepaald type biologische luchtwasser werd voorgeschreven of geadviseerd vanuit het Ministerie van Economische Zaken als de best beschikbare techniek, terwijl deze zijn beoordeeld door een instituut dat daartoe niet gecertificeerd is en nog belangrijker; in de praktijk nooit de beloofde theoretische werking en resultaten vertonen? Wat is uw reactie hierop?
Alle luchtwassers die in Nederland zijn toegestaan staan genoemd in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Deze voldoen allemaal als best beschikbare techniek. Het is aan de ondernemer om hieruit te kiezen. Producenten van deze luchtwassers moeten de luchtwasser leveren conform de beschrijving bij de Rav en de eisen in het Activiteitenbesluit van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Het rendement van luchtwassers wordt vastgesteld via theoretische toetsing of via metingen, voordat deze worden opgenomen in bijlage 1 bij de Rav. Deze metingen moeten worden uitgevoerd volgens het «Protocol voor meting van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij 2013» of een gelijkwaardige meetmethode. In dit protocol worden geen eisen gesteld aan de meetinstantie.
Het is aan het bevoegd gezag – in dit geval de gemeente – om vergunningaanvragen voor luchtwassers te beoordelen en de werking van luchtwassers in de praktijk te controleren. Hiervoor kan het bevoegd gezag gebruik maken van de resultaten van de verplichte elektronische monitoring en van het technisch informatiedocument «Luchtwassystemen voor de veehouderij 2013». Hiermee is de werking van de luchtwasser gewaarborgd.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu is daarnaast aan het onderzoeken hoe in de toekomst met certificering van luchtwassers moet worden omgegaan. Ik verwijs hiervoor naar de brief aan uw Kamer van 15 januari jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 175).
Het bericht ‘Oudere staat er alleen voor' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Oudere staat er alleen voor»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de veiligheid van ouderen in gevaar komt doordat ze langer zelfstandig moeten blijven wonen? Zo nee, waarom niet?
Er is sinds 1980 een evidente trend dat mensen langer zelfstandig willen wonen. Hierdoor wonen relatief meer kwetsbare mensen nog zelfstandig. Dit verhoogt hun kwaliteit van leven. Kwetsbaarheid brengt ook extra risico’s met zich mee. Iemand die meerdere chronische ziekten heeft of bijvoorbeeld op zeer hoge leeftijd is, zal een hogere kans hebben dat deze moet worden opgenomen in het ziekenhuis. Overigens kunnen zij deze ziekenhuisopname ook hebben als ze in een instelling zitten.
Deelt u de mening dat ouderen er alleen voor staan? Zo nee, waarom niet?
Nee. De hervorming langdurige zorg is er juist op gericht om het mogelijk te maken dat mensen langer thuis kunnen blijven wonen. Met de overheveling van wijkverpleging naar de Zvw worden de lijnen tussen wijkverpleging en huisarts korter en kunnen kwetsbare mensen beter worden gemonitord. De wijkverpleegkundige is ook de schakel tussen het medische en het sociale domein. Met de Wmo 2015 wordt daarnaast veel meer gekeken naar wat mensen nodig hebben i.p.v. een algemene oplossing voor iedereen. En wordt ook de positie van de mantelzorger betrokken bij het onderzoek naar wat iemand nodig heeft.
Wanneer thuis wonen (tijdelijk) niet meer gaat, bestaat er altijd de mogelijkheid dat iemand tijdelijk (eerstelijns verblijf) of permanent (Wlz instelling/verpleeghuis) wordt opgenomen.
175.000 Nederlanders die hun schildkliermedicijn Thyrax Duotab tijdelijk niet kunnen ontvangen |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ongeveer 175.000 Nederlanders gedwongen moeten overstappen op een ander middel, omdat de productie van schildkliermedicijn Thyrax Duotab een half jaar stil komt te vallen?1
Het tekort aan het schildkliergeneesmiddel Thyrax baart me zorgen. Het omzetten van patiënten naar een ander schildkliergeneesmiddel kan gepaard gaan met bijwerkingen en is ingrijpend voor patiënten. Ik vind het dan ook een zeer vervelende situatie voor patiënten.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de overstap naar een ander medicijn bij een derde van de gebruikers gepaard gaat met bijwerkingen, zoals hartkloppingen, concentratieproblemen en hoofdpijn?
Zie antwoord vraag 1.
Onderschrijft u de uitspraak van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) dat fabrikant Aspen «maatschappelijk onverantwoord gedrag» kan worden verweten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) beschouwt de berichtgevingen over de beschikbaarheid van het middel Thyrax als melding en doet hier nu onderzoek naar. Voor de beantwoording van de vraag of de fabrikant maatschappelijk onverantwoord gedrag kan worden verweten wil ik het onderzoek van de IGZ afwachten en niet nu al vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek.
Bent u bereid met farmaciereus Aspen, goed voor een jaaromzet van 30 miljard euro, in gesprek te gaan over het door blijven leveren van Thyrax Duotab gedurende het verplaatsen van de productie van Nederland naar Duitsland? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft navraag gedaan bij Aspen omtrent de mogelijkheid om de oude productielocatie in Oss opnieuw op te starten. Dit bleek niet mogelijk te zijn.
Welke garantie is er voor gebruikers die nu noodgedwongen moeten overstappen met alle gevolgen van dien, en dat hetzelfde niet wederom zal gebeuren met het nieuwe medicijn waarop zij overstappen?
Medewerkers van het Ministerie van VWS hebben de beschikbaarheid van alternatieve middelen geïnventariseerd en hebben leveranciers van alternatieve middelen benaderd met de vraag of zij de komende maanden de markt in voldoende mate zouden kunnen bedienen. Er lijken gelukkig voldoende alternatieve middelen beschikbaar te zijn om het tekort aan Thyrax te kunnen opvangen. De meeste fabrikanten hebben hierbij aangegeven op continue basis te kunnen opschalen. Op korte termijn staat de IGZ bovendien toe dat er een alternatief voor Thyrax, Euthyrox, uit Frankrijk wordt geïmporteerd.
Naar welk nieuw medicijn zullen de 175.000 Nederlandse gebruikers van Thyrax Duotab vermoedelijk overstappen? Bent u bereid met de nieuwe fabrikant harde afspraken te maken over de leverbaarheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de zorgverlener en de apotheker om samen met de patiënt te bepalen naar welk middel de patiënt dient te worden overgezet. Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 5.
Onderschrijft u de verklaring van de KNMP dat het groeiend aantal problemen met de levering van medicijnen te maken heeft met een steeds kleinere groep van steeds grotere farmaceutische bedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
De oorzaken van geneesmiddeltekorten zijn divers. Tijdelijke geneesmiddelentekorten ontstaan vaak door productieproblemen of door een toegenomen vraag. Als geneesmiddelen helemaal van de markt worden gehaald, is dit in verreweg de meeste gevallen vanwege economische redenen. Factoren die daarin een rol spelen zijn onder andere de grootte van de markt, de prijs van geneesmiddel en het aantal aanbieders. Fusies tussen farmaceutische bedrijven kunnen daarbij een rol spelen. Nederland is een klein land met een relatief laag medicijngebruik en lage prijzen. Dat maakt dat de afzetmarkt in Nederland minder aantrekkelijk kan zijn.
Bent u bereid met de brancheorganisatie van farmaceutische bedrijven Nefarma in gesprek te gaan over de leverbaarheid van medicijnen, en de branche te wijzen op haar maatschappelijke verantwoordelijkheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik zal dat gesprek met de brancheorganisatie voeren en hen ook wijzen op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Zijn de problemen met de levering van medicijnen voor u aanleiding om het huidige geneesmiddelenbeleid aan te passen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderhavige casus is niet ontstaan als gevolg van het geneesmiddelenbeleid. Er zijn ook voldoende Nederlandse alternatieven op de markt. Hoewel er sprake is van toenemende beschikbaarheidsproblemen van geneesmiddelen ben ik niet voornemens om het geneesmiddelenbeleid op dit punt aan te passen. Waar mogelijk zal ik wel processen versnellen om bij een verwacht tekort de patiënt een oplossing te kunnen bieden. Hoe ik omga met tekorten heb ik u in mijn brief van 1 oktober 2015 (Kamerstuk 32 620, nr. 165) aangegeven. Daarnaast wil ik de werkgroep geneesmiddelentekorten intensiveren en bezien welke ruimte er is binnen de huidige regelgeving en het handhavingskader om daar waar mogelijk geneesmiddelentekorten te voorkomen.