Het bericht 'Kinderopvang in ‘permanente crisis’: ‘Overal waar jonge gezinnen wonen, is het een probleem’' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kinderopvang in «permanente crisis»: «Overal waar jonge gezinnen wonen, is het een probleem»»?1
Ja.
Bent u het eens dat de tijdelijke verruiming van de mogelijkheden om medewerkers in opleiding in te zetten omgezet moet worden naar een permanente regeling om de personeelstekorten te verlichten?2
Zie antwoord op vraag 9.
Bent u van mening dat het gemakkelijker gemaakt moet worden voor zij-instromers om aan de slag te gaan in de kinderopvangsector door een grotere focus op modulair opleiden en eerder verworven competenties? Zo nee, waarom niet?
In 2021 zijn er in totaal zo’n 8620 mensen vanuit andere beroepen ingestroomd in de kinderopvang.3 Dit aantal toont aan dat zij-instromers een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het personeelsaanbod in de kinderopvang.
Ik onderschrijf dat het belangrijk is om competente arbeidskrachten die graag in de kinderopvang willen werken, te benutten. Wij kunnen iedereen met de juiste kennis en vaardigheden goed gebruiken. Het erkennen van eerder verworven competenties biedt een goede mogelijkheid om mensen met de juiste achtergrond snel de kinderopvangsector in te laten stromen. Ik ben er dan ook blij mee dat op 22 mei 2022 het eerste EVC-branchecertificaat is uitgereikt namens cao-partijen in de kinderopvang. Uiteraard moedig ik de sector aan om in de toekomst meer gebruik te maken van de EVC-procedure om de competente arbeidskrachten versneld te laten instromen in de kinderopvang. In mijn communicatie richting kinderopvangorganisaties besteed ik hier ook aandacht aan.
Ook modulair opleiden kan bijdragen aan het personeelsaanbod in de kinderopvang. Een mooi voorbeeld hiervan is een initiatief van ROC Midden Nederland, Drenthe College, OPPstap Zorg en Welzijn (particulier mbo), E-schoolkinderopvang en Kans (aanbieders scholingen kinderopvang). Deze opleiders ontwikkelen een flexibel mbo-maatwerktraject voor volwassenen. De betrokken mbo-instellingen hebben inmiddels, samen met cao-partijen, aanvragen ingediend bij de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) voor de ontwikkeling van drie beroepsgerichte mbo-certificaten. Het gaat hierbij om de certificaten «Pedagogisch klimaat», «Ontwikkeling en spelen stimuleren bij kinderen» en «Professioneel samenwerken en communiceren in de kinderopvang». Als over de aanvragen positief wordt besloten, komen hiermee in het najaar van 2022 extra mogelijkheden om de inzetbaarheid van met name zij-instromers en herintreders via de hierboven genoemde opleiders te vergroten en te versnellen.
Bent u van mening dat een kinderopvanginstelling de «begeleider-kind-ratio» mag berekenen op locatieniveau in plaats van op groepsniveau bij piekdrukte of bij ziekte van personeel?
Zie antwoord op vraag 9.
Op welke manieren worden alle partijen in de sector betrokken bij het maken van plannen om de personeelsdruk op te vangen? Vinden er bijvoorbeeld rondetafels plaats met het gehele veld?
Elk kwartaal vindt een arbeidsmarktoverleg plaats. Dit overleg wordt op ambtelijk niveau gevoerd vanuit SZW met werkgeversorganisaties (BK, BMK en BVOK), werknemersorganisaties (FNV en CNV) en met Kinderopvang werkt! (het samenwerkingsverband van werkgevers en werknemers, onderdeel van arbeidsmarktfonds FCB). Daarnaast komen wij vier keer per jaar bijeen met een netwerk van kinderopvanghouders om van gedachten te wisselen over actuele problemen. Dit jaar hebben wij tijdens deze bijeenkomsten twee keer gebrainstormd over oplossingsrichtingen voor het personeelstekort. De komende tijd zal ik met kinderopvangorganisaties in gesprek blijven over onorthodoxe maatregelen om het personeelstekort aan te pakken.
Welke impact heeft de aankomende stelselwijziging op de personeelsdruk in de kinderopvangsector? Kan de sector de verwachte hogere vraag aan?
Het kabinet heeft in het coalitieakkoord een grote herziening van het kinderopvangstelsel aangekondigd. Het kabinet zet in op een nieuw stelsel met een hoge, inkomensonafhankelijke vergoeding van 95% voor alle werkende ouders, rechtstreeks gefinancierd aan kinderopvangorganisaties. De verwachting is dat de stelselherziening zal leiden tot een verdere toename van de vraag. Naar schatting neemt de vraag naar uren kinderopvang door de stelselherziening met 21% toe. In totaal stijgt de vraag in de periode 2022 tot en met 2027 met ongeveer 27%.
Zoals ik in de verzamelbrief kinderopvang van april jl.4 al aangaf is de krappe arbeidsmarkt daarom ook een aandachtspunt bij deze stelselherziening. Een eerste stap die tot een mogelijk grotere vraag leidt en al in 2023 plaatsvindt, betreft het loslaten van de koppeling gewerkte uren. Vervolgens gaat de vergoeding voor werkende ouders naar 95%. In het coalitieakkoord zijn middelen gereserveerd om in 2025 deze stap naar 95% in één keer te zetten. Wachtlijsten vormen daarmee een risico. Een zorgvuldige invoering is daarom noodzakelijk om oplopende wachtlijsten voor werkende ouders te voorkomen. Dit is ook van belang om de kwaliteit te waarborgen, want een te grote stijging van vraag en aanbod kan een risico vormen voor de kwaliteit van de kinderopvang. In het kader van de motie Paternotte/Heerma werk ik aan een arbeidsmarktaanpak voor de kinderopvang naast een generieke aanpak. In de zomer zal ik uw Kamer hierover informeren.5
Welke stappen onderneemt u op korte termijn om de problemen op de arbeidsmarkt in deze sector aan te pakken?
Gelet op de hoge werkdruk en personeelstekorten in de kinderopvang heeft de voormalig Staatssecretaris van SZW op 29 november 2021 uw Kamer geïnformeerd over de stappen die samen met de kinderopvangsector worden gezet. Dit betreft bijvoorbeeld de arbeidsmarktcampagne «Kinderopvang dankzij jou!» waar ik subsidie voor heb toegekend. De campagne is erop gericht om meer mensen een (goed geïnformeerde) keuze te laten maken voor een opleiding of werken in de kinderopvang. In het kader van de motie Paternotte/Heerma informeer ik uw Kamer in de zomer over de stand van zaken van deze stappen. Ook zal ik uw Kamer in deze brief informeren over nieuwe acties en welke nieuwe stappen ik zet op reeds bestaande acties.
Hoe wordt de personeelsdruk in de kinderopvangsector meegenomen in de lopende evaluatie van de Wet Innovatie Kwaliteit Kinderopvang (Wet IKK)?
Zie antwoord op vraag 9.
Bent u bereid om, gelet op het uitstel van de evaluatie naar eind 2022, al eerder te bezien of er elementen uit de Wet IKK zijn die het werven van nieuwe werkkrachten belemmeren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord op vragen 2, 4, 8 en 9:
Tijdens de evaluatie van de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) is onder andere gekeken naar onbedoelde effecten van de kwaliteitseisen van deze wet. Het evaluatierapport is inmiddels afgerond en zal als bijlage bij de Kamerbrief over de periodieke evaluatie van het kinderopvangbeleid worden opgenomen. Deze Kamerbrief wordt voor het zomerreces aan de Kamer aangeboden. Deze zomer wil ik eveneens het vervolgtraject starten waarin wordt onderzocht of en eventueel welke aanpassingen doorgevoerd kunnen worden in de kwaliteitseisen om knelpunten aan te pakken. Het behouden van de kwaliteit is daarbij voor mij een belangrijk uitgangspunt. Hierbij worden ook de gevolgen voor de werk- en regeldruk meegenomen. Dit najaar volgt de beleidsreactie op het evaluatierapport waarin ik ook zal ingaan op het vervolgtraject.
In het evaluatierapport is de impact van IKK-maatregelen op de personeelsdruk meegenomen door het bestuderen van literatuur en diverse kwaliteitsmetingen en door het afnemen van interviews met alle betrokken partijen. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat er vaak geen direct verband te leggen is tussen IKK-maatregelen enerzijds en personeelsdruk anderzijds. De personeelsdruk wordt ook beïnvloed door veel andere factoren, waarmee de oplossing dus niet alleen bij de kwaliteitseisen kan liggen.
Met betrekking tot de werving van nieuwe beroepskrachten geldt dat ik samen met de sectorpartijen onderzoek of (tijdelijk) ingrijpen mogelijk is. Dit heeft er reeds toe geleid dat het sinds 1 januari 2022 mogelijk is om 50 procent (in plaats van 33 procent) van de formatieve inzet te laten bestaan uit beroepskrachten in opleiding. Deze maatregel gold in eerste instantie tot 1 juli 2022, maar na evaluatie van deze eerste periode heb ik besloten om deze maatregel met twee jaar te verlengen. Daardoor kunnen beroepskrachten in opleiding tot 1 juli 2024 voor 50 procent van de formatie ingezet worden. Er is voor een termijn van twee jaar gekozen omdat het werven en inwerken van beroepskrachten in opleiding tijd nodig heeft. Daarnaast worden de mogelijkheden voor zij-instroom bevorderd als beroepskrachten in opleiding voor langere tijd ruimer ingeroosterd kunnen worden, omdat het financieel aantrekkelijker is om zij-instromers aan te nemen wanneer zij (op termijn) formatief ingezet kunnen worden in plaats van boventallig. Bij deze maatregel is de begeleiding van de beroepskrachten in opleiding en de werkdruk van vaste beroepskrachten een belangrijk aandachtspunt. Bij een ruimere inzet van beroepskrachten in opleiding dient de kwaliteit gewaarborgd te blijven. Ik blijf deze maatregel daarom ook de komende twee jaar evalueren. Verder is het voor de toezichtspartijen mogelijk om bij het inspecteren van kinderopvanglocaties rekening te houden met verzachtende omstandigheden vanwege personeelstekort.
Het bericht dat mogelijk ook een Nederlandse moskee een rol speelt in constructies voor mensenhandel en prostitutie |
|
Bente Becker (VVD), Ruud Verkuijlen (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Moskeeën Zweden regelen «plezierhuwelijk» van een uurtje: «Misbruikt voor prostitutie»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze zogenoemde «plezierhuwelijken», waarbij een man en een vrouw voor zeer korte tijd in het huwelijk treden met het doel om betaalde seks te hebben, te allen tijde zouden moeten worden voorkomen in Nederland omdat deze veelal kwetsbare vrouwen vaak hiertoe worden gedwongen en er dus sprake is van mensenhandel en ook omdat het sluiten van religieuze huwelijken zonder dat daar een wettelijk huwelijk aan vooraf is gegaan verboden is in Nederland? Zo nee, waarom niet?
In Nederland wordt alleen het burgerlijk huwelijk wettelijk erkend. In Nederland is het verboden voor een priester, rabbijn of imam om een religieus huwelijk te sluiten zonder dat daar een burgerlijk huwelijk aan vooraf is gegaan conform art. 449 Wetboek van Strafrecht en art. 1:68 Burgerlijk Wetboek. Een religieus huwelijk zonder een burgerlijk huwelijk, hoe kort ook, is niet wettig. Wanneer het huwelijk onder dwang wordt afgesloten, is dit strafbaar in Nederland als vorm van dwang (art. 284 Sr).
Indien sprake is van betaalde seks kan worden gesproken van sekswerk. Kenmerkend voor sekswerk is het zich bedrijfsmatig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling. Het moet hierbij gaan om vrijwilligheid en wederzijdse instemming op basis van gelijkwaardigheid. Een klant van een sekswerker die weet of een vermoeden heeft dat er sprake is van dwang, uitbuiting of mensenhandel is strafbaar volgens art. 273g Wetboek van Strafrecht. Het is van groot belang om seksueel geweld, waaronder het dwingen van een ander tot het plegen van seksuele handelingen, te voorkomen.
Het dwingen – al dan niet door gebruikmaking van de kwetsbaarheid van de ander – tot het plegen van seksuele handelingen, kan het strafbare feit verkrachting opleveren. Indien een ander gedwongen wordt tot seksuele handelingen met een derde en de persoon die de dwang uitoefent daarvan voordeel heeft, kan er sprake zijn van seksuele uitbuiting. Dit is strafbaar op grond van artikel 273f Wetboek van Strafrecht.
Is het juist dat er in Nederland ook dergelijke «plezierhuwelijken» worden afgesloten, zoals uit het Zweedse onderzoek blijkt en welke signalen heeft u hier tot op heden over ontvangen?
Tot op heden heeft het kabinet geen signalen ontvangen dat er in Nederland zogenaamde plezierhuwelijken worden afgesloten.
Bent u bereid om naar deze «huwelijken» (verder) onderzoek te doen gezien de ernst van de situatie en daarbij ook de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste buitenlandse beïnvloeding te betrekken? Kunt u de Kamer op zo kort mogelijke termijn informeren over het tijdspad van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Gezien het feit dat het kabinet – buiten dit artikel – tot op heden geen signalen over plezierhuwelijken heeft ontvangen ziet het Kabinet op dit moment geen aanleiding om een onderzoek te starten naar deze vorm van huwelijken.
Bent u het eens dat dit soort praktijken het belang van financiële weerbaarheid van kwetsbare vrouwen met een migratieachtergrond benadrukken? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om sneller/extra stappen te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2, 3 en 4 heeft het Kabinet, tot op heden, geen signalen ontvangen dat er in Nederland zogenaamde plezierhuwelijken worden afgesloten. Het bevorderen van de financiële onafhankelijkheid van vrouwen is een belangrijke pijler binnen het emancipatiebeleid van dit kabinet. Het zorgt niet alleen voor meer gendergelijkheid over de hele linie, maar geeft vrouwen de vrijheid om hun eigen keuzes en hun talenten te ontplooien. De exacte maatregelen legt dit kabinet vast in de Emancipatienota, die uw Kamer eind september ontvangt. Hierin zal ook aandacht zijn voor kwetsbare vrouwen met een migratieachtergrond uit gesloten gemeenschappen.
Daarnaast is het voor financiële zelfredzaamheid van vrouwen belangrijk dat zij zelf hun geldzaken begrijpen en kunnen beheren. Om goed mee te kunnen doen in onze samenleving, heb je taal- reken-, digitale en financiële vaardigheden nodig. Wie niet, of onvoldoende, over deze basisvaardigheden beschikt, is vaak minder zelfredzaam, en heeft minder participatie- en ontwikkelingsmogelijkheden. In Nederland vinden we dat iedereen de kans moet krijgen om mee te doen, om te werken, een opleiding te volgen, te stemmen en gezond door het leven te gaan. Daarom is het actieprogramma Tel mee met Taal van de Ministeries van OCW, BZK, SZW en VWS in het leven geroepen.
Voor mensen met geldvragen en geldzorgen zijn in veel gemeenten vrijwilligersorganisaties actief, zoals Schuldhulpmaatje en Humanitas. Verder hebben diverse gemeenten laagdrempelige loketten voor vragen, zoals de buurtteams die in veel gemeenten actief zijn, of specifieke loketten voor geldvragen. Uw Kamer zal voor het einde van de zomer worden geïnformeerd over het meerjarig plan gericht op zelfbeschikking waarin ook specifieke aandacht zal uitgaan naar acties gericht op het verhogen van de financiële zelfredzaamheid van kwetsbare groepen, waaronder kwetsbare vrouwen met een migratieachtergrond uit gesloten gemeenschappen.
Bent u bereid actie te ondernemen richting de genoemde Haagse moskee, die onderdeel is van de Stichting Alcauther door in elk geval de Taskforce Problematisch gedrag en Ongewenste buitenlandse beïnvloeding grondig onderzoek te laten doen, ook naar de financiering van deze moskee, het mogelijk bestaan van een netwerk van mensenhandel rond deze moskee, en het Openbaar Ministerie (OM) te betrekken bij een vermoeden van strafbare feiten, zodat tegen betrokken personen stevig kan worden opgetreden? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft laten weten dat er op dit moment geen signalen zijn van strafbare feiten.
De Taskforce PG&OBF doet geen onderzoek naar personen of organisaties, want zij heeft geen eigenstandige onderzoeksbevoegdheden. Het vorige kabinet heeft uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de specifieke problemen omtrent de grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens van een aantal partners. Als gevolg van deze problemen worden sinds april 2021 in Taskforce verband geen persoons- of organisatie duidingen meer gedaan.2 In de Taskforce werken een aantal departementen samen, die gemeenten kunnen voorzien van informatie over (algemene) fenomenen, niet over casuïstiek waarbij persoonsgegevens verwerkt worden. Het principe binnen de Taskforce is dat alle individuele partners in de Taskforce vanuit hun eigen grondslag en bevoegdheden deelnemen aan de Taskforce. De partners in de Taskforce kunnen dus onderzoek doen, indien zij daartoe zelf een grondslag hebben.
Het is aan de gemeente om de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering hierbij te betrekken als zij ondersteuning nodig hebben op fenomeenniveau. Dit is niet gebeurd.
Zal het OM in gevallen zoals deze vervolgen voor seksuele uitbuiting?
Indien er signalen zijn van (seksuele) uitbuiting zal door de politie – onder leiding van het Openbaar Ministerie – een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld. Als er voldoende bewijs is voor seksuele uitbuiting zal – met inachtneming van het opportuniteitsbeginsel – over worden gegaan tot vervolging.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Eerste Kamer om de Wet Tegengaan huwelijkse gevangenschap vervroegd in werking te laten treden?
Op 1 juni jl. is een novelle bij het wetsvoorstel tegengaan Huwelijkse gevangenschap en enige andere onderwerpen bij Uw Kamer ingediend. (Kamerstukken II 36 123). De Eerste Kamer heeft de verdere behandeling van het Wetsvoorstel Tegengaan huwelijkse gevangenschap uitgesteld in afwachting van deze novelle.
In het licht van een zorgvuldige wetsbehandeling en de constitutionele verhoudingen tussen Tweede Kamer, Eerste Kamer en regering lijkt het aangewezen om de behandeling van deze novelle af te wachten. Afhankelijk van die behandeling is een spoedige inwerkingtreding van de Wet Tegengaan huwelijkse gevangenschap immers mogelijk.
Wanneer ontvangt de Kamer de weerbaarheidsagenda die volgens het kabinet een oplossing moet bieden tegen dergelijk problematisch gedrag en hoe neemt u genoemde ernstige problematiek daarin mee?
Zoals aangegeven bij vraag 6 zet het Kabinet in op de (financiële) redzaamheid en weerbaarheid van vrouwen. Uiteindelijk is daarmee het doel om weerbaarheid te vergroten, schadelijke praktijken tegen te gaan en zelfbeschikking te stimuleren. De Kamer ontvangt de Agenda Veerkracht en Weerbaarheid na de zomer. Zelfbeschikking is onderdeel van deze agenda.
Bent u het eens dat het hoog tijd is voor meer instrumenten om te kunnen ingrijpen wanneer zich problematisch gedrag in een moskee voordoet? Zo ja, wanneer komt u met de aangekondigde wetgeving om in het geval van problematisch gedrag sancties te kunnen opleggen zoals het verbeurd verklaren en het verbieden van het ontvangen van middelen uit het buitenland?
De aangekondigde wetgeving zoals benoemd in de vraag betreft de nota van wijziging bij het wetsvoorstel Transparantie maatschappelijke organisaties (hierna Wtmo) die de voormalige Minister voor Rechtsbescherming begin juni 2021 heeft aangekondigd (Kamerstukken 2020–2021, 35 228, nr. 38). Deze voorgenomen wijziging van de Wtmo voegt o.a. een bevoegdheid voor het OM toe om de rechter te verzoeken maatregelen te treffen jegens organisaties die onze democratische rechtstaat ondermijnen. De Wtmo is in november 2020 naar uw Kamer gestuurd waarop uw Kamer in december 2020 verslag heeft uitgebracht. Er wordt gewerkt aan beantwoording van het verslag. De nota van wijziging op de Wtmo is afgelopen augustus 2021 voorgelegd aan de Raad van State voor een adviesaanvraag. Het advies is ontvangen op 17 november jl. en wordt nog verwerkt.
De Wtmo is overigens geen instrument dat is bedoeld om, als er sprake is van ondermijning van de democratische rechtstaat, alleen bij moskeeën in te kunnen grijpen. Álle vormen van ondermijning van de democratische rechtstaat, waarbij financiering een rol speelt, zullen onder de Wtmo kunnen vallen.
Het bericht dat veel gevaarlijk asbestschroot in illegaliteit verdwijnt |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Asbest. We moeten het op een speciale manier afvoeren, maar dat gebeurt vaak niet. Kankerverwekkend materiaal komt terecht op gevaarlijke plekken: «Ernstige risico’s»»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Bent u bekend met de brief die uw Ministerie (Infrastructuur en Waterstaat) heeft ontvangen van Omgevingsdienst NL over ijzerhoudend asbestafval en omgevingsdiensten?
Ja. De brief gaat overigens over asbesthoudend staalschroot, hetgeen niet hetzelfde is als ijzerhoudend asbestafval. Sinds 1 juli 2021 geldt een stortverbod voor asbesthoudend staalschroot.
Klopt het dat er bij meer dan 50% van de sloopmeldingen sprake is van illegaliteit?
In de brief van Omgevingsdienst NL die is bedoeld in vraag 2 staat «Op basis van resultaten vanuit het «vrije veld toezicht» concluderen de omgevingsdiensten dat er op dit moment sprake is van meer dan 50% illegaliteit door met name particuliere opdrachtgevers en aannemers». Een belangrijk deel van de illegaliteit die hier wordt bedoeld, is het ontbreken van een sloopmelding en een asbestinventarisatie bij het verwijderen van asbest. In het antwoord op vraag 9 ga ik hier verder op in. De illegaliteit die Omgevingsdienst NL bedoelt, heeft dus geen betrekking op gedane sloopmeldingen, omdat het juist met name gaat om het ontbreken van een sloopmelding.
Bent u ook van mening dat risico’s op het gebied van kankerverwekkende stoffen zoals asbest zoveel mogelijk moeten worden voorkomen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Voor asbest bestaat daarom ook een uitgebreid stelsel van regelgeving om de leefomgeving en de werknemer te beschermen bij het omgaan met asbest dat in het verleden is toegepast. Uitgangspunt hierbij is een risicogerichte aanpak.
Bent u het met Omgevingsdienst NL eens dat illegale sloop van asbest leidt tot ernstige risico’s voor de leefomgeving en dat illegaliteit in de sloop ondermijnend werkt voor bedrijven die zich wel aan de wet houden?
Ja, daar ben ik het in het algemeen mee eens.
Hoe gaat u opvolging geven aan de brief en de adviezen van Omgevingsdienst NL? Binnen welke termijn kan Omgevingsdienst NL een antwoord verwachten op zijn brief?
De brief van Omgevingsdienst NL beschrijft waarom het voor omgevingsdiensten niet goed mogelijk is om het sinds 1 juli 2021 geldende stortverbod voor asbesthoudend staalschroot te handhaven en doet een aantal aanbevelingen, die met name aanpassingen aan meldingsvereisten, asbestinventarisaties en het Landelijk asbestvolgsysteem (LAVS) betreffen. In het antwoord op vraag 9 ga ik in op het verbeteren van de naleving van asbestregelgeving in het algemeen.
Specifiek voor asbesthoudend staalschroot kan ik het volgende aangeven. Om het staalschroot te kunnen recyclen, zou het gescheiden moeten worden van ander materiaal. In de praktijk wordt asbesthoudend staalschroot veelal samen met ander asbesthoudend afval verpakt en afgevoerd en als geheel bij een stortplaats aangeboden. Bij het verder scheiden van vrijgekomen asbesthoudende afvalstoffen is het belangrijk om dit te bezien vanuit zowel regelgeving rondom leefomgeving en circulaire economie als arboregelgeving.
Ik blijf in gesprek met Omgevingsdienst NL en bezie welke oplossingen er mogelijk zijn en kunnen worden gerealiseerd om zo veel mogelijk te stimuleren dat asbesthoudend staalschroot bij sloop gescheiden van ander asbesthoudend materiaal wordt afgevoerd naar een faciliteit voor veilige recycling van het staal. Daarbij wordt ook het perspectief van de arboregelgeving meegenomen, die uitgaat van het zoveel mogelijk beperken van blootstelling van werknemers aan asbest.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de illegaliteit in de sloop van ijzerhoudend asbest afneemt?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is de samenwerking op dit punt tussen Infrastructuur en Waterstaat, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gemeenten, omgevingsdiensten en provincies?
Er is nauwe afstemming tussen de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid op het gebied van asbest. Bovendien vindt regelmatig overleg plaats tussen de beleidsdepartementen, VNG, Omgevingsdienst NL, de Nederlandse Arbeidsinspectie en de Inspectie Leefomgeving en Transport. Genoemde toezichthouders hebben met elkaar werkafspraken gemaakt. Zo hebben Omgevingsdienst NL en de Nederlandse Arbeidsinspectie in 2017 via een intentieverklaring een intensieve samenwerking in het asbesttoezicht op strategisch, tactisch en operationeel niveau vormgegeven.
Vindt u dat het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) op het gebied van asbest heeft gefaald of op zijn minst ernstige tekortkomingen vertoont, gezien de hoge percentages illegale sloop van asbest en de risico’s die hier volgens Omgevingsdienst NL bij komen kijken?
Nee, op grond van een nalevingstekort dat voor een belangrijk deel speelt bij particulieren kan niet worden gesteld dat het VTH-stelsel heeft gefaald. In het algemeen geldt dat het lastig is de naleving door particulieren via toezicht structureel te verbeteren, alleen al vanwege de omvang van de doelgroep. Veelal is men zich niet bewust van de aanwezigheid van asbest of worden de risico’s niet onderkend. Waarschijnlijk is hier dus winst te behalen via bewustwording en voorlichting. Ik ga kijken welke acties op dit punt kunnen worden genomen.
Dit neemt niet weg dat ik open sta voor verbeteringen om beter toezicht mogelijk te maken. Dat is ook een belangrijk doel van het overleg dat is genoemd in het antwoord op vraag 8. Een verbetering waar nu aan wordt gewerkt op verzoek van Omgevingsdienst NL is het bieden van de mogelijkheid om milieutoezicht direct uit te kunnen oefenen op het bedrijf dat asbest verwijdert, waar dat nu alleen nog kan vanuit het arbotoezicht.
Bij de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen om het VTH-stelsel te versterken, heeft het onderwerp asbest ook aandacht. Nog niet alle gemeenten hebben de basistaken, onder andere op het gebied van asbest, overgedragen aan een omgevingsdienst. Begin april jl. heb ik een brief gestuurd om alle provincies nogmaals te wijzen op de inzet van hun systeemrol in het interbestuurlijk toezicht om ervoor te zorgen dat alle basistaken door gemeenten bij omgevingsdiensten worden belegd en gevraagd om een volledig overzicht met taken die (nog) niet zijn ingebracht.
De Circulaire Samenloop vergoedingen raadsleden met een uitkering en het borgen van inclusiviteit in de lokale democratie. |
|
Inge van Dijk (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Circulaire Samenloop vergoedingen raadsleden met een uitkering?1
Ja, ik ben bekend met deze circulaire.
Bent u ook van mening dat het waardevol is en een verplichting om, ook in de lokale democratie, inclusiviteit in de volksvertegenwoordiging aan te moedigen en te faciliteren?
De lokale democratie, zoals gemeenteraden, provinciale staten en waterschappen, worden gekozen uit een vertegenwoordiging uit de samenleving. Het is daarom belangrijk dat de leden in deze organen een representatieve vertegenwoordiging zijn van die samenleving. Inclusiviteit in de volksvertegenwoordiging wordt daarom aangemoedigd. Bijvoorbeeld via de website www.politiekeambtsdragers.nl wordt informatie verstrekt over onder andere de functie van volksvertegenwoordiger en samenloop met diverse situaties, zoals het ontvangen van uitkeringen.
Klopt het dat wanneer gemeenteraadsleden een Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA)-uitkering hebben, zij 75% van hun raadsvergoeding moeten inleveren t.b.v. hun recht op uitkering?
Als iemand die al een WIA-uitkering ontvangt, als raadslid wordt verkozen en een raadsvergoeding wordt toegekend, heeft dat gevolgen voor de hoogte van de WIA-uitkering. De raadsvergoeding wordt beschouwd als inkomen en daarmee verrekend met de WIA-uitkering. Deze verrekening vindt plaats conform de bestaande inkomstenverrekeningsregels van de WIA. Afhankelijk van de fase van de WIA-uitkering (loongerelateerde fase of vervolgfase), kent de inkomstenverrekening andere regels.
Gedurende de loongerelateerde fase wordt 70% van het inkomen gekort op de WIA-uitkering (de eerste twee maanden na toekenning 75%).
Na de loongerelateerde fase (maximumduur 24 maanden), ontvangt de uitkeringsgerechtigde een loonaanvullingsuitkering of vervolguitkering, dit is afhankelijk van het benutten van de restverdiencapaciteit. Bedraagt de raadsvergoeding 100% of meer van de restverdiencapaciteit, dan wordt 70% van het inkomen gekort. Indien de raadsvergoeding ten minste 50%, maar minder dan 100% van de vastgestelde restverdiencapaciteit van de betrokkene bedraagt, wordt een bedrag ter hoogte van de restverdiencapaciteit van het inkomen gekort. Bedraagt de raadsvergoeding minder dan 50% van de restverdiencapaciteit, dan bedraagt de uitkering een percentage van het minimumloon dat is gekoppeld aan de mate van arbeidsongeschiktheid. Inkomsten worden hier niet mee verrekend.
Voor IVA-gerechtigden geldt dat de WIA-uitkering 75% van het laatstverdiende loon (dagloon) bedraagt. Mocht een volledig en duurzaam arbeidsongeschikte een raadsvergoeding ontvangen, dan wordt 70% daarvan verrekend met de uitkering.
Raadsleden ontvangen ook onkostenvergoedingen. Deze onkostenvergoedingen worden voor de WIA-uitkering buiten beschouwing gelaten, voor zover zij onbelast zijn.
Overigens kan de vergoeding van raadsleden op grond van artikel 3.1.11 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers geheel of gedeeltelijk verlaagd worden. Deze korting van de raadsvergoeding leidt ertoe dat het totaal van uitkering en vergoeding voor de werkzaamheden als raadslid op hetzelfde niveau blijft. Zie ook antwoord vraag 8 en 9.
Welke gevolgen heeft het hebben van een Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA)-uitkering op het ontvangen van raadsvergoeding?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het raadslidmaatschap voor de Participatiewet wordt gezien als een nevenfunctie, waarbij uitkeringen vanuit de Participatiewet niet worden ingehouden op de raadsvergoeding, maar bij een WIA-uitkering dit wel het geval is? Zo ja, waarom dit verschil?
De wijze waarop wordt omgegaan met de verrekening van de raadsvergoeding in de Participatiewet en in de WIA-uitkering bevat grote overeenkomsten. Raadsvergoedingen worden als inkomen aangemerkt en in die zin op de bijstandsuitkering in mindering gebracht. Naast de raadsvergoeding worden ook onkostenvergoedingen toegekend. Deze onkostenvergoedingen worden bij bijstandsverlening buiten beschouwing gelaten indien zij niet in belangrijke mate groter zijn dan de omvang van de vergoedingen en verstrekkingen die in voor het overige overeenkomstige omstandigheden in de regel worden aangewezen (artikel 31, tweede lid, onder g, Pw).
Maakt het voor het inhouden van de raadsvergoeding uit of de uitkering vanuit de WIA al voor de aanvang van het raadslidmaatschap is toegekend?
Het moment van aanvang van het raadslidmaatschap speelt voor de WIA-uitkering geen rol ten aanzien van het verrekenen van het inkomen met de uitkering. Wanneer het raadslidmaatschap tijdens een al lopende WIA-uitkering wordt aangegaan, vindt verrekening plaats zoals bij antwoord 3 en 4 beschreven. Wanneer de WIA-uitkering wordt toegekend tijdens het raadslidmaatschap, vindt, vanaf toekenning van de WIA-uitkering eveneens op die manier inkomstenverrekening plaats.
De gevolgen van het ontvangen van een raadsvergoeding op andere uitkeringen staat eveneens beschreven in de Circulaire Samenloop vergoedingen raadsleden met een uitkering.
Voor IVA-gerechtigden is in het besluit «Uitzondering toepassingstermijn anticumulatie (ex artikel 33 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet)» bepaald dat het ontvangen van een raadsvergoeding geen reden kan zijn om een herbeoordeling uit te voeren.
Voor mensen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn of volledig arbeidsongeschikt, maar waarvan op korte termijn verbetering te verwachten is (beiden WGA-gerechtigden), geldt dat als de raadsvergoeding wordt ontvangen vóór aanvang van de WIA-uitkering dit aanleiding zou kunnen zijn voor het uitvoeren van een praktische schatting bij de claimbeoordeling. Voorwaarden voor het uitvoeren van een praktische schatting, waarbij de restverdiencapaciteit wordt vastgesteld op basis van het inkomen, zijn onder andere dat moet worden vastgesteld dat de werkzaamheden passen bij de bekwaamheden en belastbaarheid van deze persoon. Ook moeten de werkzaamheden structureel door de betreffende persoon kunnen worden uitgevoerd. De werkzaamheden moeten duurzaam passen bij de belastbaarheid. Ook zal naast de praktische schatting een theoretische schatting moeten worden uitgevoerd.
Indien er tijdens de WIA-uitkering inkomsten zijn, en deze een jaar lang hoger zijn dan 65% van het maatmanloon zijn, kan de uitkering beëindigd worden. Ook wanneer de inkomsten, in dit geval de raadsvergoeding, minder dan 65% van het maatmanloon bedraagt, maar meerdere jaren ononderbroken ontvangen worden, kán dit voor UWV aanleiding zijn om een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid uit te voeren. Hierbij kan, zoals hierboven beschreven, gekeken worden naar zowel een praktische als theoretische schatting.
Het is niet mogelijk op voorhand in individuele gevallen aan te geven of het aangaan van een raadslidmaatschap kan leiden tot een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid of het recht op WIA-uitkering. Ook kan daarom niet op voorhand worden gesteld of een praktische schatting of beëindiging van het recht op WIA-uitkering aan de orde zou zijn. Dit hangt af van de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde (eventuele andere inkomsten uit arbeid, hoogte loon voor ziekte/beperking en hoogte vergoeding).
Mocht de WIA-uitkering op grond van de hoogte van de inkomsten worden beëindigd, dan zijn de normale herlevingsvoorwaarden (artikel 57 WIA) van toepassing.
Heeft het inhouden van een raadsvergoeding invloed op (toekomstige) rechten op een uitkering? Zo ja, welke invloed?
Zie antwoord vraag 6.
Kunnen gemeenteraadsleden afzien van hun raadsvergoeding, bijvoorbeeld om zo niet in de knel te komen met een WIA-uitkering? Of om bijvoorbeeld bij het (over)sluiten van een hypotheek een vast inkomen te kunnen overleggen in plaats van de tijdelijke raadsvergoeding?
In het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers is een voorziening getroffen die de mogelijkheid biedt aan het raadslid om de raadsvergoeding te verlagen. Wanneer een raadslid een uitkering ontvangt in verband met gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, kan op grond van artikel 3.1.11 een verzoek tot verlaging van de raadsvergoeding worden gedaan. De verlaging van de vergoeding voor de werkzaamheden leidt ertoe dat het totaal van uitkering en vergoeding voor de werkzaamheden op hetzelfde niveau blijft. Voor statenleden en leden van het algemeen bestuur van een waterschap is eenzelfde regeling getroffen.
De vrijwillige verlaging van de vergoeding op grond van artikel 3.1.11 van genoemd rechtspositiebesluit heeft geen invloed op de hoogte van de WIA-uitkering of toekomstige rechten op een uitkering.
Wel zou verlaging voor mensen die nog in de WAO zitten, kunnen betekenen dat voorkomen wordt dat hij of zij naar een lager arbeidsongeschiktheidspercentage wordt uitbetaald.
Bij het andere genoemde voorbeeld zie ik niet hoe door het afzien van de raadsvergoeding een vast inkomen in aanmerking kan worden genomen voor een hypotheekaanvraag. De vergoeding voor de werkzaamheden is een vergoeding voor het vervullen van de nevenfunctie van raadslid en is bovendien uit de aard der zaak een tijdelijke. In hoeverre dit inkomen wordt meegenomen in het kader van een hypotheek is een zaak tussen hypotheekverstrekker en hypotheeknemer.
Heeft het wel of niet afzien van een raadsvergoeding invloed op de WIA-uitkering of toekomstige rechten op een uitkering?
Zie antwoord vraag 8.
Ziet u het als een mogelijke belemmering voor mensen met een (WIA-)uitkering – vanwege de angst om gekort te worden op hun uitkering – zich kandidaat te stellen voor de gemeenteraad? Zo ja, ziet u mogelijkheden om deze belemmering te verhelpen?
Dit is inderdaad onderkend. Ik verwijs hiervoor ook naar het Actieplan politieke ambtsdragers met een beperking dat op 9 december 2020 aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstuk 24 170, nr. 240). Het doel van dit Actieplan is om meer mensen met een beperking in politieke en bestuursfuncties te krijgen door ze zoveel mogelijk dezelfde uitgangspositie te bieden als mensen zonder een beperking. Voor deze terechte vragen van (kandidaat) politieke ambtsdragers met een beperking wordt gewerkt aan een betere informatievoorziening aan deze doelgroep. Dat vergt gezamenlijke inspanningen vanuit de ministeries van ondergetekenden en partijen als UWV, de koepels (VNG, IPO en Unie van Waterschappen), beroepsverenigingen van decentrale politieke ambtsdragers, en belangenverenigingen. Binnenkort wordt de website www.politiekeambtsdragers.nl uitgebreid met antwoorden op veel gestelde vragen van mensen met een beperking die politiek actief zijn of willen worden. De vraag over de consequenties van een raadsvergoeding op een arbeidsongeschiktheidsuitkering zit daarbij, maar ook bijvoorbeeld vragen over het weinig bekende feit dat het afschatten van het invaliditeitspercentage niet geldt voor degene met een IVA-arbeidsongeschiktheidsuitkering die inkomen geniet als raadslid (zie de eerdergenoemde regeling «Uitzondering toepassingstermijn anticumulatie» (https://wetten.overheid.nl/BWBR0006486/2015-01-01)).
Geeft Nederland met de wijze waarop wordt omgegaan met de samenloop van raadsvergoeding en uitkering voldoende invulling aan het Verenigde Naties (VN)-verdrag Handicap?
Het VN-Verdrag Handicap heeft tot doel dat mensen met een beperking gelijkwaardig en volwaardig meedoen in de samenleving. De regeling waarmee inkomsten uit raadswerk niet worden meegenomen bij het uitvoeren van een herbeoordeling moet de angst wegnemen om het recht op een IVA-uitkering te verliezen vanwege raadswerk. Dit is één van de instrumenten waarmee het kabinet tracht te stimuleren dat ook mensen met een beperking zich beschikbaar stellen als kandidaat. Voor gedeeltelijk of volledig arbeidsongeschikten gelden dezelfde regels voor het verrekenen van de inkomsten met uitkering als voor arbeidsongeschikten die andere werkzaamheden verrichten.
Daarnaast is het kabinet van mening dat met genoemde Actieplan een goede invulling wordt gegeven aan het VN-verdrag Handicap. Maar zoals in het Actieplan ook is geschreven, is het niet alleen de taak van het Rijk. Ook voor de doelgroep zelf, de politieke partijen en de belangenverenigingen is een belangrijke rol weggelegd. In het Actieplan, maar vooral ook het als bijlage 1 bij de aanbieding van het Actieplan gevoegde Eindrapport bevindingen Politieke ambtsdragers met een beperking, worden daarvoor veel suggesties gedaan.
Is de Circulaire Samenloop vergoedingen raadsleden met een uitkering uit 2015 nog wel actueel, c.q. dient deze niet te worden herzien en geactualiseerd?
Inhoudelijk is de circulaire nog juist. Zij moet echter inderdaad geactualiseerd worden omdat bijvoorbeeld het rechtspositiebesluit raads- en commissieleden per 2019 is vervangen door het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Een actualisatie past eveneens goed in de context van genoemd Actieplan en genoemd Kennis- en Informatiepunt en kan in dat kader worden opgepakt.
Bent u bereid naar een actualisatie van de Circulaire Samenloop vergoedingen te kijken in samenspraak met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Nederlandse Vereniging van Raadsleden en daarbij tevens te betrekken mogelijkheden om inclusiviteit in de volksvertegenwoordiging op lokaal niveau te versterken en drempels te slechten?
Zie antwoord vraag 12.
Aandelenovername kinderopvangketen Partou |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend dat private equitypartij Onex haar aandelen voor kinderopvang heeft verkocht aan private equitypartij Waterland?1
Ik ben bekend met het bericht.
Kunt u aangeven welk bedrag Waterland aan kinderopvanggelden aan Onex is verstrekt? Heeft Onex hierbij winst kunnen maken op hun eerdere investering? Zo nee, bent u het eens dat het van belang is om te weten wat er met kinderopvanggelden, dat veelal door de overheid wordt betaald, gebeurt?
Het kabinet verzamelt geen informatie over vestigingslocaties, bedrijfs- en/of eigendomsstructuren van bedrijven zolang dit niet is vereist voor wet- en regelgeving. Het bedrag dat met de overname is gemoeid, is niet bekend gemaakt. Transparantie in de sector vind ik belangrijk. Daarom is meer transparantie een van de mogelijke maatregelen die ik meeneem in het onderzoek naar de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang dat ik eerder heb aangekondigd, en verwacht in het eerste kwartaal van 2023 naar uw Kamer te sturen.2 De aanleiding voor dit onderzoek is dat ik het beeld dat belastinggeld niet ten goede zou komen aan kinderen in de kinderopvang en zou uitstromen als overwinst naar private equity partijen, net als u, onwenselijk vind. Ik laat om die reden ook onderzoek doen naar de mogelijke effecten en voor- en nadelen van bijvoorbeeld een beperking op de financieringsvormen, een winstnormering of regulering van de uurprijs die kinderopvangaanbieders mogen vragen aan ouders.
Wat is uw oordeel dat(overheids)geld voor kinderopvang gebruikt wordt om aandelen van private equitypartijen op te kopen?
Zie antwoord vraag 2.
Denkt u dat deze verkoop van aandelen ten gunste komt van de kwaliteit van de kinderopvang, hogere lonen voor pedagogisch medewerkers of lagere kosten voor ouders?
Op dit moment is nog onvoldoende bekend om de doorwerking van de overdracht van Partou inzichtelijk te maken. De invloed van private equity investeringen op de kwaliteit van kinderopvang, betere arbeidsomstandigheden en de prijs die ouders betalen voor de kinderopvang zal ik in den brede betrekken bij het onderzoek dat ik laat doen naar de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang.
Daarbij laat ik ook onderzoeken hoeveel geld er onttrokken wordt via bijvoorbeeld management fees en advieskosten, zoals ik heb toegezegd tijdens het commissiedebat kinderopvang van 21 april 2022.
Deelt u de mening dat hoogstwaarschijnlijk alleen maar dure consultants, juristen en aandeelhouders profiteren van deze verkoop en niet de kinderen, medewerkers en ouders?
Zie antwoord vraag 4.
Welke inspraak hebben medewerkers, vakbonden en ouders bij Partou en KidsFoundation bij deze overname van de aandelen van Onex naar Waterland?
Werknemers hebben invloed via de Ondernemingsraad (bij ondernemingen met 50 of meer medewerkers) of Personeelsvertegenwoordiging (bij ondernemingen met minstens 10, maar minder dan 50 medewerkers) via hun adviesrecht. Bij een voorgenomen fusie of overname wordt een fusie-overlegorgaan ingesteld met vertegenwoordigers van de werkgevers en van de werknemersorganisaties. Hierin wordt onder andere overlegd over de arbeidsrechtelijke positie van de medewerkers en hoe het bestuur wordt samengesteld. De afspraken komen in een sociaal plan te staan. Het overlegorgaan let erop dat iedereen zich aan de gemaakte afspraken houdt. Dit is vastgelegd in de CAO Kinderopvang 2021–2022 en zijn dus afspraken tussen werkgevers en vakbonden.
Houders van kinderdagverblijven, buitenschoolse opvanglocaties en gastouderbureaus zijn vanuit de Wet versterking positie ouders kinderopvang verplicht om binnen 6 maanden na de registratie van een kindercentrum of gastouderbureau hiervoor een oudercommissie te hebben. De ouders kunnen via een oudercommissie invloed uitoefenen op de kinderopvang. Het doel van de oudercommissie is om gevraagd en ongevraagd advies te geven aan de kinderopvangorganisatie. Bijvoorbeeld bij besluiten over de invulling van verantwoorde kinderopvang en het pedagogisch beleid, de groepsgrootte, de openingstijden, en de prijs van de kinderopvang. Daarnaast onderhoudt de oudercommissie ook contacten met ouders en de GGD. De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau moet volgens de wet oudercommissies tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie verstrekken die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft. Daar kan inzicht in besluitvormingsprocessen en financiële stukken ook onder vallen. In het specifieke geval van besluitvorming over overnames vindt toezicht echter plaats door de Ondernemingsraad. Zoals ik ook in reactie op de motie van de leden Kathmann en Maatoug3 tijdens het tweeminutendebat Kinderopvang heb aangegeven, zal ik het versterken van de informatiepositie van ouders bij overnames onderzoeken. Dit neem ik mee in het onderzoek naar de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang.
In de regel neemt de nieuwe organisatie bij een overname alle afspraken tussen de ouders en de overgenomen organisatie over. Dit hangt af van de afspraken die worden gemaakt tussen de beide organisaties bij de overname. Als de nieuwe organisatie veel nieuwe en afwijkende afspraken met de ouder wilt maken, dan moet er een nieuw contract worden afgesloten. Het is aan de ouder om hier al dan niet mee in te stemmen. Het belangrijkst is dat kinderen en hun ouders erop kunnen vertrouwen dat de kinderopvang van hun keuze veilig, gezond en pedagogisch verantwoord is. Naast de wettelijke eisen is proactieve transparantie belangrijk voor het vertrouwen van ouders. Dit blijf ik in gesprekken met de brede branche, en private equity partijen in het bijzonder, benadrukken.
Bent u het eens dat ouders en medewerkers inspraak zouden moeten hebben bij zo’n soort overname? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren?
Ik hecht zeer aan de betrokkenheid van ouders en medewerkers bij wijzigingen in het beleid van een kinderopvangorganisatie. Zoals beschreven bij het antwoord op vraag 6 zijn hiervoor al verschillende verplichtingen van toepassing. Ouders en andere samenwerkingspartijen meer invloed geven bij overnames is een van de mogelijke maatregelen die ik betrek bij het onderzoek dat ik laat doen naar de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang.
De aandelen van kinderopvangorganisaties Partou en KidsFoundation komen in een investeringsfonds van Waterland, kunt aangeven op welke manier medewerkers en ouders invloed kunnen uitoefenen op het beleid van dit investeringsfonds? Denkt u dat, dat via deze constructie, alle (inspraak)rechten van ouders en medewerkers gewaarborgd blijven? Kunt u hier hierbij specifiek op de adviesrechten van ouders en de rechten van werknemers en OR bij een aandelenfusie?
Zie mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Vindt u het wenselijk dat al meer dan 15% van de kinderopvang in handen is van grote investeerders?
Ik vind transparantie in de kinderopvangsector erg belangrijk, net als dat publiek geld dat bestemd is voor kinderopvang ook ten goede komt aan de kwaliteit, veiligheid en toegankelijkheid van de sector voor ouders en hun kinderen. Om die reden ga ik onderzoek doen naar de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang. Dat geeft mij ook de informatie en kennis die ik nodig heb om eventuele vervolgstappen te zetten.
Maakt u zich ook zorgen dat hiermee een groot gedeelte van een belangrijke voorziening in handen is van grote investeerders?
Zie antwoord vraag 9.
Wordt ons kinderopvangstelsel op deze manier niet te afhankelijk van grote investeerders die op winst, door verkoop van kinderopvang, zijn belust?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de rol van Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) bij deze aandelenovername? Waarop toetsen zij deze overname? Gaan de ACM en AFM ook beoordelen of het wenselijk is om ons kinderopvangstelsel zo afhankelijk te maken van grote investeerders?
De ACM en AFM hebben elk een toezichtstaak die niet specifiek gericht is op overnames in de kinderopvang, maar het stelsel wel ten goede komt.
De ACM heeft een rol bij het fusietoezicht op grond van de Mededingingswet.4 De ACM toetst of door een concentratie een significante beperking van de concurrentie op een of meerdere markten ontstaat bijvoorbeeld doordat de gefuseerde onderneming na de concentratie beschikt over een machtspositie. Het gaat er dus om dat het concurrentieproces op de markt niet door de concentratie in belangrijke mate wordt beperkt. Partijen moeten een concentratie bij de ACM melden wanneer de betrokken ondernemingen bij elkaar een jaaromzet van meer dan € 150 miljoen hebben en wanneer minstens twee van de betrokken ondernemingen in Nederland ieder een jaaromzet van € 30 miljoen of meer hebben in het voorgaande kalenderjaar. De partijen mogen de concentratie pas tot stand brengen nadat de ACM op grond van de melding heeft besloten dat voor de concentratie geen vergunning is vereist of wanneer de ACM, na een vergunningsaanvraag, een vergunning heeft afgegeven.
Het toetsingskader van de ACM richt zich op de gevolgen voor de consument die ontstaan door de verandering in de structuur van de concurrentie op een markt. Wat betreft de kinderopvang concludeerde de ACM bij een eerdere concentratie tussen KidsFoundation Holdings B.V. en Partou Holding B.V (2019/2020) dat de belangrijkste concurrentieparameters de locatie en de kwaliteitsperceptie van de ouders waren. De prijs die ouders betalen voor kinderopvang zou minder belangrijk zijn als concurrentieparameter.5 Aannemelijk is dat deze parameters ook in onderhavige casus onderdeel zullen zijn van de toetsing door de ACM of deze specifieke concentratie in de kinderopvang kan doorgaan of niet.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) is in Nederland belast met het gedragstoezicht op de financiële markten. De Wet op het financieel toezicht (Wft) omschrijft gedragstoezicht als toezicht dat, mede in het belang van de stabiliteit van het financiële stelsel, gericht is op ordelijke en transparante financiële marktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten. Daarnaast heeft de AFM taken op grond van onder meer de Wet toezicht financiële verslaggeving (Wtfv), en Europese regelgeving zoals de AIFM-richtlijn met geharmoniseerde regels op beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen zoals private equity. De AIFM-richtlijn schrijft voor dat een beheerder niet zonder vergunning een alternatieve beleggingsinstelling mag beheren en/of deelnemingsrechten daarin mag aanbieden aan beleggers. Aan het verlenen van de vergunning wordt een groot aantal eisen gesteld. Zo zijn er eisen op het gebied van het minimumkapitaal en de betrouwbaarheid en geschiktheid van de dagelijkse beleidsbepalers. Daarnaast zijn er onder meer regels voor het hebben van een beheerste en integere bedrijfsvoering, een bewaarder en voor een passend beloningsbeleid. De AFM is verantwoordelijk voor het verlenen van de vergunning voor deze alternatieve beleggingsinstellingen en het doorlopend toezicht hierop. Als er iets verandert in de onderneming zal de AFM kijken of dit leidt tot wijzigingen die ook de vergunning raken.
(Grootste commerciële kinderopvangketen Partou nu geheel in Nederlandse handen (fd.nl)).
Het bericht dat de Primark personeel wil ontslaan |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat Primark door het hele land personeel wil ontslaan om daarna veel personeel opnieuw in te willen inhuren tegen slechtere arbeidsvoorwaarden, zoals lager loon, bevroren loon en roosters die niet te combineren zijn met het privéleven?1
Het is voor de betrokken werknemers altijd vervelend wanneer ontslag als gevolg van een reorganisatie binnen een onderneming tot gevolg heeft dat werknemers noodgedwongen op zoek moeten naar een andere baan. Uit verschillende openbare berichtgeving heb ik inmiddels echter begrepen dat Primark bekend heeft gemaakt het voorgenomen besluit tot ontslag van werknemers terug te draaien.
Wat vindt u ervan dat Primark op deze manier af wil komen van vaste krachten om ze in te ruilen voor flexibele arbeidskrachten?
Deelt u de mening dat dit soort praktijken op de Nederlandse arbeidsmarkt niet voor zouden mogen komen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Het is de inzet van het kabinet dat structureel werk in principe wordt georganiseerd op basis van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Daarom bereid ik nu ook voorstellen voor ter hervorming van de arbeidsmarkt. Deze voorstellen heb ik toegelicht in de Hoofdlijnenbrief Arbeidsmarkt die u op 5 juli jl. heeft ontvangen. Het blijft de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van een bedrijf om binnen de grenzen van wet- en regelgeving zelf een afweging te maken over de te voeren strategie en beleid ten aanzien van hun personeelsmanagement. Daarbij is in het algemeen geen ruimte om vast personeel te ontslaan met enkel het doel hen te vervangen door flexibel personeel tegen lagere arbeidsvoorwaarden.
Wat vindt u ervan dat Primark de grootste vakbond in de winkelstraat, de FNV, weert bij de overleggen over het sociaal plan?
Zoals ook bij het antwoord op vraag 1 is aangegeven, heb ik uit openbare berichtgeving begrepen dat Primark inmiddels is teruggekomen op haar voorgenomen besluit om werknemers te ontslaan. Bij een reorganisatie kan een werkgever afspraken maken over de gevolgen daarvan voor de werknemers en deze afspraken vastleggen in een sociaal plan. Een sociaal plan kan tot stand komen na onderhandeling met een of meerdere vakbonden, met betrokkenheid van enkel de ondernemingsraad, of eenzijdig door de werkgever worden vastgesteld. Het staat de werkgever in beginsel vrij om te bepalen of en met wie er een sociaal plan wordt afgesloten.
Is het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) van plan dit massaontslag te faciliteren?
Van faciliteren van ontslag is geen sprake. Een ingediende ontslagaanvraag wordt door UWV onafhankelijk getoetst. In geval van een reorganisatie die gepaard gaat met ontslag, dient UWV vooraf toestemming te verlenen aan de werkgever om de arbeidsovereenkomst op te mogen zeggen wegens bedrijfseconomische redenen. UWV toetst in dat geval of de onderneming daar, op grond van de bestaande wet- en regelgeving, toe over mag gaan. Voor een rechtsgeldig bedrijfseconomisch ontslag moet sprake zijn van een structureel verval van arbeidsplaatsen. Bovendien moeten mogelijkheden tot herplaatsing van de werknemer op een andere passende functie binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, ontbreken. UWV toetst ook of de werkgever de juist ontslagvolgorde aanhoudt.
Wat vindt u ervan dat een bedrijf dat miljoenen aan NOW-subsidie kreeg nu honderden mensen op straat wil zetten waardoor de medewerkers en de maatschappij weer een hoge rekening krijgen?
De NOW-subsidie staat los van eventuele wijzigingen in het bedrijf na afloop van de subsidieperiode. Als een onderneming NOW heeft aangevraagd, wordt na afloop vastgesteld op hoeveel subsidie de werkgever daadwerkelijk recht heeft. Daarbij wordt gekeken naar de loonsom in de referentiemaand en gedurende de subsidieperiode. Wijzigingen in de loonsom na afloop van de subsidieperiode hebben geen effect op de hoogte van de NOW-subsidie. Dat is mijns inziens terecht, het staat ondernemers vrij om te ondernemen. Het zou niet wenselijk zijn als we met een beroep op de eens verkregen NOW-subsidie bedrijven verbieden om hun bedrijfsvoering aan te passen na afloop van de subsidieperiode(s).
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat Primark werknemers gaat inwisselen? Gaat u het gesprek aan met Primark om deze ontslagen te voorkomen? Zo ja, informeert u de Kamer over de uitkomst van dit gesprek? Zo nee, waarom laat u deze medewerkers vallen?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 1 en 4 heb ik uit openbare berichtgeving begrepen dat Primark inmiddels is teruggekomen op het voorgenomen besluit om werknemers te ontslaan. In dat kader is de vraagstelling niet langer aan de orde.
Het bericht ‘Inspectie: Stop met aantrekken arbeidsmigranten’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Chris Stoffer (SGP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Inspectie: Stop met aantrekken arbeidsmigranten» op AD.nl van 7 mei jl?1
Ja.
Wat is uw reactie op het alarmsignaal van de inspecteur-generaal van de Arbeidsinspectie over arbeidsmigratie en de gevolgen daarvan?
Terecht signaleert de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: Arbeidsinspectie) dat er schaduwkanten kleven aan arbeidsmigratie. Het kabinet zet in op het aanpakken van misstanden en daarmee op het creëren van een gelijk speelveld. Ik ben daarom volop aan de slag met de uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten.
Voor arbeidsmobiliteit binnen de EU geldt het vrij verkeer van werknemers. Dat is een groot goed. Daar kan en wil ik niet aan tornen. Daarnaast ziet het kabinet arbeidsmigratie van buiten de EU als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt. Werkgevers in Nederland kunnen alleen arbeidsmigranten van buiten de EU werven, wanneer zij voldoen aan de voorwaarden van de Wet arbeid vreemdelingen, kunnen aantonen eerst te hebben gezocht naar personeel binnen Nederland en de EER en er geen prioriteitgenietend aanbod in Nederland en de EER aanwezig is. Alleen voor internationaal talent dat een bijdrage levert aan de Nederlandse kenniseconomie, de concurrentiekracht en het innovatief vermogen, heeft Nederland een uitnodigend beleid.
Door terughoudend te zijn bij de toelating van arbeidsmigranten van buiten de EU, wordt door het kabinet rekening gehouden met de effecten die arbeidsmigratie heeft op de samenleving. Het kabinet vindt het belangrijk dat er aandacht is voor korte- en lange termijneffecten van (meer) arbeidsmigratie op tal van beleidsterreinen, zoals op huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid, maar ook op sociale cohesie in wijken en buurten.
Bent u het eens met de constatering van de Arbeidsinspectie dat het groeiende aantal arbeidsmigranten een negatieve invloed heeft op een groot aantal problemen in Nederland, zoals de woningnood en toenemende ongelijkheid?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat het kabinet daarom nu daadwerkelijk kiezen voor een koers waarin de bevolking niet verder groeit, zoals de Arbeidsinspectie aanbeveelt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre deelt u de analyse van de Arbeidsinspectie dat de baten van arbeidsmigratie op dit moment vooral terecht komen bij werkgevers en uitzendbureaus, terwijl de kosten bij de samenleving liggen? Indien u deze analyse niet (of slechts gedeeltelijk) deelt, waarom niet?
De analyse van de Arbeidsinspectie is een economische en maatschappelijke analyse en geeft aan dat de economische keuzes die door bedrijven gemaakt worden zorgen voor druk op de samenleving.
Wel moet gezegd worden dat onze economie op dit moment niet zonder arbeidsmigranten kan. Zij zorgen ervoor dat onze supermarkten vol liggen en onze pakketjes op tijd bezorgd. Daar waar dit niet goed gaat, moeten we dit aanpakken. Daarom zet ik in op het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten om misstanden tegen te gaan zodat de maatschappelijke kosten afnemen. Bijvoorbeeld door het opvolgen van de aanbeveling uit het rapport van Roemer om een bedrijfseffectrapportage in te voeren, zodat de mogelijke negatieve gevolgen van nieuwe bedrijvigheid aan de voorkant al goed meegewogen worden. Zoals ik in mijn brief van 6 juli jl. over de Verkenning bevolking 2050 en de voortgang van de motie Dijkhoff c.s. en Den Haan c.s. heb toegelicht (Kamerstuk 35 925, nr. 171), ligt de vraag voor hoe het migratiebeleid in brede zin in de toekomst vorm en inhoud dient te krijgen. Het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wijzen er in hun rapport «Bevolking 2050 in beeld: opleiding, arbeid, zorg en wonen» (Kamerstuk 35 570, nr. 59) op dat in 2050 het aantal ouderen in de Nederlandse bevolking is toegenomen door een dubbele vergrijzing2, het aandeel van de bevolking in de werkzame leeftijden is afgenomen en het aandeel van de bevolking met een migratieachtergrond is gestegen. Hoewel het migratiesaldo de meest bepalende factor is in de demografische ontwikkeling, zijn de sturingsmogelijkheden mede afhankelijk van bredere maatschappelijke en economische vraagstukken. Het kabinet heeft de Staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 ingesteld om zicht te krijgen op de scenario's, mogelijke beleidsopties en handelingsperspectieven van de regering in relatie tot de maatschappelijke gevolgen van de demografische ontwikkelingen, in het bijzonder van vergrijzing en migratie, tot tenminste 2050, tegen de achtergrond van de brede welvaartsbenadering. Het advies van de commissie wordt in het vierde kwartaal van 2023 verwacht. De appreciatie van het kabinet wordt begin 2024 aan de Kamer aangeboden.
Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijke verdeling onevenwichtig en dus onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe reageert u op de conclusie dat het «ruime aanbod van goedkoop buitenlands personeel» ervoor zorgt dat bedrijven weinig prikkels voelen om te innoveren of arbeidsvoorwaarden te verbeteren?
Dit klopt en is ook al eerder in diverse rapporten aan de orde gekomen.3 Arbeidsmigratie van buiten de EU zie ik daarom ook als sluitstuk bij de aanpak van de krapte op de arbeidsmarkt. Bedrijven zullen dus moeten blijven innoveren, ook voor hun concurrentiepositie. Het kabinet blijft zich inzetten voor het toepassen en stimuleren van arbeidsbesparende technologie en andere vormen van procesinnovatie. Wat deze inzet precies behelst, komt terug in de Kamerbrief Aanpak Arbeidsmarktkrapte die naar de Kamer is verzonden.
Deelt u de mening dat in plaats van dat wordt gekeken naar de optie arbeidsmigratie, moet worden ingezet op het activeren en aan het werk helpen van onbenut arbeidspotentieel, waaronder 327.000 werklozen maart jl., in Nederland, zodat arbeidsmigranten op de arbeidsmarkt niet de plaats innemen van werklozen?
Ja, we willen allereerst kijken naar het onbenut arbeidspotentieel waaronder 327.000 werklozen. In verschillende sectoren zoals de zorg, het onderwijs maar ook in de horeca, energie en vervoer is men naarstig op zoek naar arbeidskrachten. De werkloosheid is laag en er zijn meer vacatures dan werklozen. Daarmee is de arbeidsmarkt nu al uitzonderlijk krap, terwijl de verwachting is dat tekorten verder zullen oplopen. De aanhoudende personeelstekorten leiden mede tot verlies van kwaliteit en beschikbaarheid van (publieke) diensten. Daardoor komt het aanpakken van maatschappelijke opgaven onder druk te staan en kan de brede welvaart worden geschaad.
Door de toegenomen krapte kijken werkgevers steeds vaker naar arbeidsmigratie van buiten de EU om het arbeidsaanbod te vergroten. Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU, met uitzondering van kennismigratie, als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt. Eerst dient dus gekeken te worden naar onder andere de verbetering van arbeidsvoorwaarden, onbenut arbeidspotentieel, verhogen van de arbeidsparticipatie, innovatie en de mogelijkheid om mensen om of bij te scholen.
Hoe gaat u de inzet op dit punt intensiveren?
Een aanpak van krapte moet perspectief bieden op voldoende werkenden die productief aan de slag zijn op passende plekken. Met die werkenden kunnen we de maatschappelijke uitdagingen en transities van de toekomst met vertrouwen tegemoet zien. Deze krappe arbeidsmarkt biedt voor sommige werkzoekers, deeltijdwerkers en mensen die noodgedwongen meerdere banen combineren, extra kansen, die het kabinet wil benutten. Het kabinet zet zich daarom ook actief in voor mensen die aan de kant staan.4 Uw Kamer is onlangs in meer detail geïnformeerd over de inzet van het kabinet in een Kamerbrief over de aanpak van arbeidsmarktkrapte. Deze aanpak moet in samenhang worden bezien met arbeidsmarktbrieven die het kabinet heeft gestuurd en nog zal sturen.5
In de Kamerbrief staat beschreven dat het kabinet inzet op drie pijlers:
Het verminderen van de vraag naar arbeid.
Het vergroten van het arbeidsaanbod.
Het verbeteren van de match tussen vraag naar en aanbod van arbeid.
Vanuit dit denkkader werkt het kabinet aan zes acties die krapte kunnen verminderen:
Stimuleren van technologie- en procesinnovatie
Inzet op arbeidsaanbod
Verbeteren van de match
Stimuleren van meer uren werken
Inzet op leven lang ontwikkelen
Verbeteren aansluiting initieel onderwijs en arbeidsmarkt
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de aanbevelingen van het «Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten»?
Het vorige en huidige kabinet hebben de aanbevelingen, net als uw Kamer, omarmd. Ook in demissionaire status is doorgewerkt aan de uitvoering van de aanbevelingen. Hierover bent u op 1 april 2021 voor de eerste maal geïnformeerd, vervolgens in de eerste jaarrapportage arbeidsmigranten eind 2021 en voorafgaand aan het recente Commissiedebat Arbeidsmigratie heeft u een Kamerbrief ontvangen over de inzet van het huidige kabinet waarin het kabinet ook enkele mijlpalen voor de aankomende periode heeft benoemd.6 Tevens is uw Kamer over verschillende afzonderlijke trajecten ook apart geïnformeerd, soms via andere Vaste Kamercommissies.7
Hoe beoordeelt u in het licht van deze boodschap van de Arbeidsinspectie het voornemen van het kabinet, zoals omschreven in het coalitieakkoord, om de mogelijkheden voor arbeidsmigratie juist te verruimen, door met landen buiten de Europese Unie afspraken te maken?
Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt. Werkgevers in Nederland kunnen alleen arbeidsmigranten van buiten de EU werven, wanneer zij voldoen aan de voorwaarden van de Wav en kunnen aantonen eerst te hebben gezocht naar personeel binnen Nederland en de EER en er geen prioriteitgenietend aanbod binnen Nederland en de EER aanwezig is. Alleen voor internationaal talent dat een bijdrage levert aan de Nederlandse kenniseconomie, de concurrentiekracht en het innovatief vermogen, heeft Nederland een uitnodigend beleid en geldt een uitzondering.
Zoals in lijn met het Coalitieakkoord en de wens om meer grip te krijgen op migratie, onderschrijft het kabinet dat partnerschappen met prioritaire migratielanden, mits goed vormgegeven, kunnen bijdragen aan een integrale benadering op migratiesamenwerking met derde landen, waaronder het tegengaan van irreguliere migratie en het verbeteren van effectieve terugkeersamenwerking voor uitgeprocedeerde asielzoekers. Afspraken over legale migratie zijn daarbij een belangrijk onderdeel om samenwerking op migratie met belangrijke transit- en herkomstlanden te verbeteren. Het kabinet is voornemens, zoals aangekondigd in het Coalitieakkoord, om als onderdeel van afspraken met derde landen over het terugnemen van uitgeprocedeerde asielzoekers en migranten zonder rechtmatig verblijf, beleid te maken om in dit kader gerichte visumverlening en tijdelijke, kleinschalige legale en circulaire arbeidsmigratie via pilots/stapsgewijs mogelijk te maken binnen strikte wederzijdse afspraken en voorwaarden. Hierbij dient ook aandacht te zijn voor het absorptievermogen van Nederland en de aanbevelingen uit het rapport van Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer). De komende tijd zal het kabinet zich buigen over op welke wijze het voornemen uit het Coalitieakkoord vorm kan worden gegeven.
In hoeverre wordt bij uitwerking en besluitvorming over plannen omtrent arbeidsmigratie ook betrokken wat de negatieve gevolgen daarvan zijn op de samenleving en verzorgingsstaat in termen van publieke lasten, ook op de langere termijn?
Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie, en een groot deel werkt in voor Nederland belangrijke sectoren. De laatste jaren zijn echter ook de schaduwkanten van arbeidsmigratie duidelijk naar voren gekomen. In bredere context bezien raakt arbeidsmigratie aan een verscheidenheid van beleidsterreinen zoals huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid, (irreguliere) migratie, terugkeer en overname, maar ook aan grote maatschappelijke en sociaaleconomische vraagstukken, waaronder integratie. Zoals wat voor economie we als Nederland willen zijn, wat de impact is op de brede welvaart, en welke rol afspraken over tijdelijke en circulaire arbeidsmigratie kunnen vervullen bij migratiesamenwerking met derde landen. Zoals ook aangegeven in het Commissiedebat van 19 mei jongstleden (mede als reactie op vragen van dhr. Eerdmans) worden deze aspecten worden meegenomen bij de uitwerking en besluitvorming over plannen omtrent arbeidsmigratie. Om uitbuiting van arbeidsmigranten tegen te gaan, slechte huisvesting aan te pakken, en oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt te voorkomen, voert het kabinet de aanbevelingen uit het rapport van Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer) uit.
Bent u bereid zich in Europees verband in te spannen voor het creëren van de bevoegdheid voor lidstaten tewerkstellingsvergunningen voor arbeiders die via een andere lidstaat de Europese Unie zijn binnengekomen in te voeren, zodat landen zelf het aantal arbeidsmigranten kunnen beperken? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer is op 22 november 2021 geïnformeerd dat dit niet mogelijk is.8 Tussen de EU/EER-landen en Zwitserland geldt het vrije verkeer van personen en diensten, die gezamenlijk zorgen voor het vrije verkeer van vestiging en werknemers. Deze fundamentele vrijheden vormen – naast het vrije verkeer van goederen en kapitaal – de kernelementen van de interne markt en zijn het fundament onder de Europese samenwerking. Het uitgangspunt bij het vrij verkeer van werknemers is het verbod op discriminatie op grond van nationaliteit tussen werknemers uit de EU/EER-lidstaten en Zwitserland. In lijn hiermee mag voor burgers uit deze lidstaten geen tewerkstellingsvergunning worden vereist.
Dit is op verschillende momenten bevestigd. Zo heeft het Hof van Justitie geconcludeerd dat het vrije dienstenverkeer zich ertegen verzet dat een lidstaat een in een andere lidstaat gevestigde ondernemer verbiedt zich tijdelijk op zijn grondgebied met zijn personeel vrij te verplaatsen, of de verplaatsing van het betrokken personeel aan beperkende voorwaarden te onderwerpen. Uw Kamer heeft de Raad van State verzocht om in kaart te brengen of het mogelijk is – en zo ja, welke mogelijkheden het huidige Europese Unierecht biedt – om op nationaal niveau additionele regels te stellen op het terrein van arbeidsmigratie binnen de EU. De Raad van State concludeert in lijn met het Hof dat het Unierecht geen maatregelen toestaat die de aantallen arbeidsmigranten afkomstig uit andere lidstaten en de duur van deze arbeid beperken, omdat deze in strijd zijn met het verbod op discriminatie naar nationaliteit. Dergelijke maatregelen zouden het vrij verkeer van werknemers en diensten aanzienlijk aantasten. De mogelijkheden om op nationaal niveau regels te stellen over arbeidsmigratie, door het inperken van het vrij verkeer van personen en werknemers, zijn volgens de Raad per definitie en bewust, beperkt. Het kabinet onderschrijft de zienswijze van de Raad. De Raad van State stelt dat vanuit het Unierecht bezien maatregelen het meest kansrijk zijn wanneer die niet aanknopen bij de vorm waarin arbeidsmigratie plaatsvindt, maar bij de concrete misstanden die zich voordoen, met name met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden, (volks-)gezondheid of huisvesting, en het (gemeentelijk en nationaal) toezicht daarop, respectievelijk de handhaving daarvan. Maatregelen op deze terreinen zijn ook uit oogpunt van effectiviteit te overwegen. De Raad van State verwijst hiervoor naar het advies van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie-Stoffer/Eerdmans over het onderzoek naar een migratiequotum?2
Op 4 november 2021 heeft de Staatssecretaris van J&V aan de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) gevraagd om advies uit te brengen over beleidsmatige richtgetallen.10 Hierbij is de ACVZ ook specifiek verzocht om de motie-Stoffer/Eerdmans over het migratiequotum in acht te nemen. Naar verwachting komt de ACVZ na de zomer met een advies.
Het toezicht op werken op hoogte |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u de capaciteitsinzet (fte) voor het domein Gezond en Veilig, zoals weergegeven in het jaarverslag van de Nederlandse Arbeidsinspectie1, in de jaren 2018–2021 uitsplitsen naar sectoren en/of werkvelden, in het bijzonder voor de werkvelden asbestsanering, bouw en de installatie van zonnepanelen?
Ten aanzien van capaciteit is een tweetal ontwikkelingen van belang: de forse uitbreiding van de hele Nederlandse Arbeidsinspectie sinds 2018 en de doelstelling om ten aanzien van de arbeidsomstandigheden 50% van de capaciteit in te zetten op meldingen & verzoeken en 50% op actieve (preventieve) programma’s.
Het meerjarenplan 2019–20222 bevat een visueel inzichtelijke verdeling van de capaciteit over de programma’s, waaronder die voor Asbest en Bouw en Infrastructuur, waarin ook de groei tot uitdrukking komt. Het meerjarenplan bevat ook een visueel inzichtelijke verdeling van de capaciteit over de verschillende disciplines die nodig zijn voor het toezicht en de opsporing.3
Voor het gemak zijn de figuren4 met de capaciteitsgroei en -verdeling in de bijlage herhaald.
De Arbeidsinspectie heeft, zoals grafiek 1 in de bijlage laat zien, een programma Asbest en ook een programma voor Bouw en Infrastructuur. Voor de installatie van zonnepanelen is geen afzonderlijk programma of project. Dit onderwerp komt aan bod als er meldingen over gevaar of ongevallen zijn of als tijdens inspectiebezoeken door de inspecteur een gevaarzetting wordt geconstateerd.
Kunt u voor de meldingen van bedrijfsongevallen in 2017–20212 aangeven hoeveel van deze meldingen betrekking hadden op werken op hoogte en kunt u voor de laatste aangeven hoeveel van deze meldingen onderscheidenlijk de werkvelden asbestsanering, bouw en de installatie van zonnepanelen betrof?
In de periode van 2017 t/m 2021 hebben ongeveer 1.000 meldingen geleid tot een onderzoek betrekking hebbend op bedrijfsongevallen met werken op hoogte. Dit betreft 9% van het totaal aantal bedrijfsongevallen in de genoemde periode.
Daarnaast verwijs ik naar de monitor arbeidsongevallen 2015–2019 en de monitor arbeidsongevallen 2020 van de Arbeidsinspectie.6 Daaruit volgt een stabiel beeld dat het vallen van hoogte een van de belangrijkste oorzaken is van gemelde ongevallen. Dit vindt met name plaats in de bouw. Daarbij moet worden opgemerkt dat het bij deze monitoren uitsluitend gaat om ongevallen waarvoor een aanvullende vragenlijst is ingevuld in het kader van monitoring.
Dit aantal is iets lager dan het daadwerkelijk aantal bij de Arbeidsinspectie gemelde ongevallen, maar geeft voldoende inzicht in de cijfers en ontwikkelingen in het aantal gemelde en onderzochte ongevallen.
Bij welk deel van de in 2021 geconstateerde overtredingen bij asbestsaneringswerkzaamheden betrof het de regels voor het werken op hoogte (Arbeidsomstandighedenbesluit: artikel 3.16 en paragraaf 2/2a/2b van afdeling 4, hoofdstuk 7)?
Bij ongeveer 20% van de in 2021 geconstateerde overtredingen bij asbestsaneringswerkzaamheden betrof het de regels voor het werken op hoogte.
Kunt u voor de jaren 2017–2021 inzicht geven in het aantal boetebeschikkingen voor onveilig werken op hoogte in de werkvelden asbestsanering, bouw en de installatie van zonnepanelen?
Voor die periode betreft het aantal boetebeschikkingen voor onveilig werken op hoogte ongeveer 1.000. Daarvan had 9% betrekking op het werkveld asbestsanering. Voor het overige zagen de boetebeschikkingen rond dit gevaar met name op het werkveld bouw.
Kunt u aangeven hoeveel projecten en bedrijven geïnspecteerd zijn ten opzichte van het totaal aan projecten en bedrijven in de afgelopen vijf jaar in de werkvelden asbestsanering, bouw respectievelijk de installatie van zonnepanelen?
In de afgelopen vijf jaar zijn in totaal ongeveer 50.000 bedrijven geïnspecteerd. Daarvan had 13% betrekking op de werkvelden asbestsanering en bouw.
Kunt u aangeven wat de extra inzet op het controleren van veilig werken op hoogte bij de installatie van zonnepanelen concreet heeft betekend voor het aantal controles/de handhavingscapaciteit in dit werkveld ten opzichte van de jaren ervoor?3
Overeenkomstig het adagium «van streepjes naar effect», ligt de focus van de Arbeidsinspectie niet op capaciteit of het aantal controles, maar op het te bereiken effect: gezond en veilig werk. Het inzichtelijk maken van effect is uiteraard ingewikkelder dan te rapporteren over het aantal controles. Een concreet voorbeeld kan dit inzichtelijk maken.
Een energiebedrijf verzorgt voor een bedrijf met veel dakoppervlakte de installatie van zonnepanelen. Daarbij worden ook onderaannemers in de arm genomen. Tijdens een inspectie constateren twee inspecteurs een onveilige werkwijze bij de werkzaamheden op hoogte. Uit een gesprek met het energiebedrijf, dat de inspecteurs samen met een specialist van het Inspectiebrede Kenniscentrum voeren, blijkt dat niet goed is nagedacht over het veilig plaatsen van de zonnepanelen. De gekozen werkwijze blijkt niet acceptabel voor de Arbeidsinspectie; de arbeidshygiënische strategie wordt niet goed gevolgd. Zo is er bijvoorbeeld sprake van onvoldoende randbeveiliging en afscherming in de nabijheid van lichtkoepels en lichtstraten. Deze situatie wordt aangetroffen op een locatie in Noord Nederland. In dezelfde periode legt een inspecteur in Zuid Nederland installatiewerkzaamheden van zonnepanelen stil vanwege valgevaar, welke in opdracht van dezelfde opdrachtgever blijkt plaats te vinden. Daarnaast komt in het oosten van het land een melding binnen over een gevaarlijke situatie bij installatiewerkzaamheden. Wanneer de inspecteur ter plaatse langs gaat, worden ook daar de installatiewerkzaamheden stilgelegd.
Het bij elkaar brengen van informatie en de stapeling van gevaarlijke situaties leidt tot een gesprek met de opdrachtgever en ondernemers.
Dit heeft als resultaat opgeleverd dat bij de werkzaamheden extra en overall toezicht komt door de opdrachtgever. Ook het bedrijf op wiens panden zonnepanelen worden aangelegd, gaat toezicht op de werkzaamheden uitvoeren. Naar aanleiding van het stilgelegde werk is er een procedure opgesteld waarbij personen die op het dak willen komen extra worden geïnstrueerd. De panden staan volledig in de dakrandbeveiliging, zowel aan de binnenzijde als ook aan de buitenzijde (zoals het hoort). Voor het werken in de nabijheid van de daklichtkoepels, wordt gebruikt gemaakt van een harnasgordel met gebiedsbeperking, aangezien het systeem van de legrichting van de zonnepanelen daar niet meer veranderd kan worden. Nadat de inspecteurs ter plaatse zijn geweest, worden de stilleggingen opgeheven. Naast een verbetering van de werkomstandigheden op drie locaties waar de Arbeidsinspectie aanwezig was, levert de aangepaste werkwijze van de opdrachtgever verbetering op voor in ieder geval tientallen daken van het bedrijf op wiens panden zonnepanelen worden aangelegd.
Zowel in het programma Bouw en Infrastructuur als in het programma Asbest is de afgelopen jaren brede ervaring opgedaan met een ketenbenadering, waarvan bovenstaande situatie een voorbeeld is. In de programmarapportages zal op de resultaten worden ingegaan bij afronding van de programma’s in 2022 respectievelijk 2023. Vooruitlopend daarop kan de Arbeidsinspectie een technische briefing over beide programma’s verzorgen indien uw Kamer dat wenst.
Kunt u voor dit jaar voor de onderscheiden werkvelden/sectoren meer inzicht geven in hoeveel fte actief is met toezicht in deze werkvelden/sectoren, in het bijzonder voor de werkvelden asbestsanering, bouw en de installatie van zonnepanelen?
Eind 2022 zal de capaciteit van de Arbeidsinspectie circa 1570 fte zijn. De verdeling over de verschillende disciplines is dan grosso modo, zoals in grafiek 2 in de bijlage weergegeven.
Uitgaande van de toedeling van alle disciplines aan de programma’s, geldt dat van de totale capaciteit voor het domein gezond & veilig werk circa 50% voor inspectiewerk naar aanleiding van meldingen en verzoeken («reactief/responsief») is en circa 50% voor risicogestuurd («actief») inspectiewerk. Van de actieve capaciteit gaat circa 6% naar het programma Bouw en circa 9% naar het programma Asbest.
De verdeling van capaciteit over de programma’s vloeit voort uit de inspectiebrede risicoanalyse (IRA 4.0) en de omgevingsanalyse (OMA). Daarin wordt gewogen hoe de risico’s waar programma’s zich op richten, zich qua zwaarte tot elkaar verhouden.8
In het najaar wordt het nieuwe meerjarenplan opgesteld en naar de Tweede Kamer gezonden.
Het bericht dat statushouders en nieuwkomers van buiten de EU het personeelstekort in de hartzorg verkleinen |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nieuwkomers van buiten EU verkleinen versneld personeelstekort in hartzorg»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het arbeidsmarkttekort in de zorg en de relatief lage arbeidsparticipatie onder statushouders twee urgente problemen zijn, die meer gezamenlijk beschouwd tot een win-win situatie kunnen leiden als men erin slaagt nieuwkomers en statushouders met een medische achtergrond actiever voor de zorg in te schakelen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om vraag en aanbod meer samen te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf dat het arbeidsmarkttekort in de zorg een urgent probleem is en dat de relatief lage arbeidsparticipatie van statushouders ongewenst is. Indien meer statushouders met een medische achtergrond ingezet kunnen worden in de zorg, is er inderdaad sprake van een win-winsituatie.
Om deze reden heeft de toenmalig Minister van Sociale Zaken & Werkgelegenheid naar aanleiding van het amendement van de leden Paternotte en Peters2 EUR 300.000,– beschikbaar gesteld op de SZW-begroting 2021 om zorgprofessionals met een vluchtelingenstatus te ondersteunen tijdens het doorlopen van de toelatingsprocedure voor inschrijving in het Beroepen Individuele Gezondheidszorg (BIG) register voor buitenslands gediplomeerden. Er is ervoor gekozen om de Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF een pilot uit te laten voeren om via buddysysteem betere begeleiding te realiseren voor gevluchte buitenlandse zorgprofessionals. De pilot is in december 2021 gestart en duurt 1,5 jaar. In het antwoord op vragen 5, 6 & 7 wordt hier verder op ingegaan.
Het kabinet is overigens van mening dat niet alleen voor statushouders een win-winsituatie gecreëerd kan worden, maar voor iedereen met een afstand tot de arbeidsmarkt die een zorgachtergrond of affiniteit met de zorg heeft. Bij het inzetten van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt is vaak wat extra’s nodig omdat het voor hen lastiger is om zondermeer in te stromen in een reguliere baan. Er zijn inmiddels meerdere voorbeelden van zorgorganisaties die mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt inzetten, met behulp van specifieke (opleidings)trajecten of jobcarving. Zoals bij het Amsterdam UMC, waar een nieuw zorgproces is ontworpen op de afdeling cardiochirurgie. Binnen dit proces is een nieuwe functie gecreëerd: de zorgondersteuner. Deze functie wordt ingevuld door statushouders, die taken uitvoeren zoals bloeddruk meten, maar tegelijkertijd ook een traject via de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) doorlopen om een (verpleegkundig) diploma te behalen.
Bij dergelijke trajecten is sprake van innovatieve werkvormen middels het anders inrichten van functies, iets waarin ik graag wil investeren. Het stimuleren van dit soort initiatieven en het opschalen van goede voorbeelden op dit gebied is dan ook een van de aspecten die terug zal komen in het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg» (TAZ). Op dit moment wordt dit programma verder uitgewerkt. Deze nadere uitwerking ontvangt u in de zomer van 2022.
Bent u het ermee eens dat het initiatief van de Cardiologie Centra Nederland (CCN) en het Amsterdam UMC, om statushouders met een medische achtergrond en inwoners van Nederland die van buiten de EU hierheen zijn gekomen verkort op te leiden voor een baan in de zorg, bredere navolging zou moeten vinden? Zo ja, hoe kunnen dit soort initiatieven verder gestimuleerd worden? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het is aan individuele werkgevers om af te wegen of initiatieven die elders succesvol blijken, ook succesvol kunnen zijn in de eigen organisatie. Het is daarbij wel van belang om het navolgen van succesvolle initiatieven te faciliteren en te stimuleren. Het in de afgelopen kabinetsperiode gestarte Actie Leer Netwerk vervult een belangrijke rol in het delen en leren van goede voorbeelden. In het programma TAZ zal, zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 2, ook gekeken worden naar de mogelijkheden op het gebied van innovatieve werkvormen, onder andere via het anders inrichten van functies. Ook dat kan de inzet in de zorg van statushouders met een zorgachtergrond ondersteunen.
Wat zijn de voornaamste obstakels waar statushouders en nieuwkomers met een medische achtergrond tegenaan lopen als ze in de zorg aan de slag willen gaan en hoe kunnen deze worden weggenomen?
Obstakels waar statushouders en nieuwkomers met een zorgachtergrond tegenaanlopen zijn onder andere onbekendheid met de Nederlandse zorg, taalproblemen, cultuurverschillen en begeleiding op de werkvloer.
Zoals aangeven bij het antwoord op vraag 2 zal binnen het programma TAZ gekeken worden naar sociale innovatie. Er zal daarbij ook gekeken worden naar de mogelijkheden om innovatieve werkvormen zoals het anders inrichten van functies op te schalen en/of te stimuleren. Het wegnemen van obstakels kan daar een onderdeel van zijn. Zoals hierboven aangegeven ontvangt u een nadere uitwerking van dit programma in de zomer van 2022.
Verder kunnen statushouders en nieuwkomers in de zorg te maken krijgen met discriminatie en racisme op de werkvloer. Zoals door de voormalige Minister van VWS is toegezegd in de kamerbrief van 25 oktober 2021 over Arbeidsmarktbeleid en opleidingen in de zorgsector3, verken ik binnen mijn departement de mogelijkheid om tot een aanpak te komen die gericht is op discriminatie. Ik werk samen met kennispartners en veldpartijen aan een brede aanpak om discriminatie en racisme tegen te gaan en inclusie te bevorderen. We werken hierin ook samen met de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme. Binnen deze brede aanpak is onder meer aandacht voor het bevorderen van diversiteit van het personeelsbestand en het creëren van een veilige leer- en werkomgeving waarin ieder zichzelf kan zijn en ruimte is voor verschillende perspectieven, achtergronden en ervaringen. De onderdelen die aanpak van discriminatie tegen zorgmedewerkers betreffen krijgen een plek in het programma TAZ.
Tot slot heeft de voormalig Minister van Medische Zorg en Sport in het voorjaar 2021 een werkgroep ingesteld met alle betrokken partijen4 om te bezien hoe de BIG-toelatingsprocedure voor buitenslands gediplomeerden met behoud van kwaliteit kan worden gestroomlijnd en worden versneld. Er waren namelijk signalen dat de BIG-toelatingsprocedure duur en tijdrovend was; ook zouden er (te) hoge eisen aan hen worden gesteld. Alle buitenslands gediplomeerde zorgverleners (waaronder ook statushouders) die een geregistreerd gezondheidszorgberoep in Nederland willen uitoefenen moeten de BIG-toelatingsprocedure voor buitenslands gediplomeerden doorlopen, conform de Wet op de beroepen in individuele gezondheidszorg. Wel bestaat de mogelijkheid voor zorgorganisaties om gebruik te maken van de opdrachtfunctie. Hierbij mag een niet-BIG geregistreerde zorgmedewerker voorbehouden handelingen verrichten onder toezicht van een zelfstandig bevoegde BIG-geregistreerde.
Uit een inventarisatie van de werkgroep bleek dat er een grote versnippering is qua verantwoordelijkheid in de BIG-toelatingsprocedure. Dit zorgt voor onvoldoende inzicht in de procedure, waardoor buitenslands gediplomeerden verkeerde verwachtingen hebben van de (doorlooptijd en inhoud) procedure. Tevens leidt dit tot vertraging bij het doorlopen van de procedure. In samenspraak met de werkgroep heb ik besloten om langs drie lijnen acties te ondernemen, namelijk: begeleiding & informatievoorziening, inhoudelijke wijzigingen in de BIG-toelatingsprocedure en cultuur. Hierover heb ik uw Kamer op 25 februari jl. over geïnformeerd5.
Hoe wordt voorkomen dat nieuw ingevoerde additionele eisen het moeilijker maken voor statushouders en nieuwkomers met een medische achtergrond om hun Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-registratie te behalen als zij al aan een aantal eisen hebben voldaan, zonder af te doen aan de kwaliteitseisen van Nederlandse zorginstellingen?
Ik ben niet bekend met nieuw ingevoerde additionele eisen. Mocht er in de toekomst sprake zijn van nieuwe additionele eisen dan zal rekening gehouden worden met buitenslands gediplomeerden die de BIG-toelatingsprocedure al zijn gestart. Maar zoals aangegeven in antwoord 4 worden juist langs drie lijnen activiteiten ondernomen om de BIG-toelatingsprocedure voor buitenslands gediplomeerden met behoud van kwaliteit te stroomlijnen en te versnellen, namelijk: begeleiding & informatievoorziening, inhoudelijke wijzigingen in de BIG-toelatingsprocedure en cultuur. Dit moet ervoor zorgen dat buitenslands gediplomeerde zorgverleners sneller aan de slag kunnen in een geregistreerd gezondheidsberoep.
Zo is een 1,5 jarige pilot gestart om via een buddysysteem betere begeleiding te realiseren. Deze subsidie is verstrekt aan het UAF, gezien hun kennis en expertise op het gebied van het begeleiden van hoog opgeleide vluchtelingen waaronder zorgprofessionals. De pilot bestaat uit twee delen. In het eerste deel van het programma ondersteunen gepensioneerde mentoren deze gevluchte zorgprofessionals bij de voorbereiding van de Algemene Kennis- en Vaardighedentoets (AKV-toets) en de beroepsinhoudelijke toets alsmede bij het doorlopen van de procedure. In het tweede deel van het programma worden de gevluchte zorgprofessionals gematcht met een werkende mentor. Zij worden geholpen met toegang tot de arbeidsmarkt in de gezondheidszorg en het verkrijgen van inzicht in de Nederlandse gezondheidszorgpraktijk.
Daarnaast kijk ik de komende periode welke andere knelpunten in de BIG-toelatingsprocedure kunnen worden weggenomen. Dit is één van de pijlers in mijn verkenning over hoe zorgorganisaties die behoefte hebben aan buitenlands zorgpersoneel beter kunnen worden gefaciliteerd in het goed organiseren daarvan. Ik heb uw Kamer op 27 juni geïnformeerd over deze verkenning7. Uw Kamer ontvangt voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport de resultaten van de verkenning.
Wat zijn de resultaten van de gesprekken die gevoerd zijn met betrokken partijen over het stroomlijnen en versnellen van toelatingsprocedures voor statushouders met een medische achtergrond tot zorgberoepen? Hebben deze gesprekken geleid tot vervolgacties? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 5.
Welke verdere stappen zijn sinds de beantwoording van de eerder door het lid Van den Hil gestelde Kamervragen gezet om het gemakkelijker te maken voor statushouders met een medische achtergrond om in de zorg aan de slag te gaan?2
Zie antwoord vraag 5.
Hebben gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor het activeren van statushouders en andere nieuwkomers vanuit de inburgering en/of de participatiewet, per individu in beeld als er sprake is van een achtergrond in de zorg en zo ja, is het u bekend in welke mate daar nu actief iets mee wordt gedaan, bijvoorbeeld door afspraken te maken met zorginstellingen over werkervaringsplekken voor deze doelgroep, dan wel voor verkorte opleidingen? Kunt u een overzicht verstrekken van gemeenten waar dergelijke afspraken en/of programma’s bestaan en ook van gemeenten waar dit niet gebeurt?
Op 1 januari is de Wet inburgering 2021 (Wi2021) ingegaan, waarbij gemeenten de regie hebben over de uitvoering van inburgering. Eén van de wettelijke taken van gemeenten is de afname van een Brede intake die inzicht biedt in de startpositie en ontwikkelmogelijkheden van een inburgeringsplichtige. Concreet wordt o.a. in kaart gebracht wat het gevolgde onderwijs en werkervaring in het land van herkomst is en welke mogelijkheden van arbeidsparticipatie er zijn (denk aan werknemersvaardigheden, werkervaring en praktische competenties). In geval de inburgeringsplichtige een loopbaan heeft gehad in een zorgberoep, bepaalt de gemeente in overleg met de inburgeringsplichtige (en indien mogelijk de potentiële werkgevers) wat de mogelijkheden zijn om ook in ons land in een zorgberoep aan de slag te kunnen en wat daarvoor nodig is.
Een groot deel van de statushouders is afhankelijk van een bijstandsuitkering in het kader van de Participatiewet. De uitvoering van de Participatiewet is gedecentraliseerd naar gemeenten. Dit geldt in het bijzonder voor de uitvoering van de re-integratie. Gemeenten hebben op grond van de Participatiewet de taak om ondersteuning te bieden bij de arbeidsinschakeling aan de doelgroepen van de Participatiewet. De gemeenteraad stelt bij verordening regels vast met betrekking tot deze opdracht. Gemeenten ontvangen hiervoor jaarlijks een participatiebudget, als onderdeel van de algemene uitkering gemeentefonds. De wijze waarop het college invulling geeft aan de re-integratietaak wordt dus bepaald door het college, in samenspraak met en gecontroleerd door de gemeenteraad.
Voor de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt is het van belang dat overheid en werkgevers samenwerken, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. Vanuit de Werkgeversservicepunten is er regulier contact met werkgevers in de zorg. De betrokkenheid van gemeenten is bij de meeste bij mij bekende initiatieven in de vorm van het maken van afspraken over behoud van uitkering gedurende een leerwerktraject. De meeste leerwerktrajecten staan open voor iedereen, ook zonder zorgopleiding.
Een overzicht van alle lopende afspraken van gemeenten met zorginstellingen bij de bemiddeling naar werk en/of werkervaringsplekken is er niet op landelijk niveau.
Op de website van het Actie Leer Netwerk8 zijn meerdere initiatieven te vinden die richten zich op omscholing en bijscholing van statushouders in de zorg.
Bent u bereid om u de komende periode gezamenlijk actiever in te zetten om de arbeidsmarkt in de zorg toegankelijker te maken voor statushouders en nieuwkomers met een medische achtergrond en deze doelgroep actiever te laten begeleiden en te bemiddelen naar de zorg? Zo ja, kunt u de Kamer binnen drie maanden rapporteren over uw ingezette acties en eerste resultaten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals hierboven aangegeven zal binnen het programma TAZ onder andere gekeken worden naar innovatieve werkvormen, onder andere via het anders inrichten van functies. Dit biedt ook voor statushouders met een zorgachtergrond mogelijkheden om in te stromen in de zorg. Verder zal een verkenning plaatsvinden waarbij ook wordt gekeken naar nog bestaande knelpunten in de BIG-procedure voor buitenslands gediplomeerden. In de zomer ontvangt u de nadere uitwerking van het programma TAZ en de acties die daar ingezet worden, de resultaten van de verkenning ontvangt u voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van VWS. Gezien de termijn waarop de acties worden ingezet, is de termijn van drie maanden te kort om over de eerste resultaten te rapporteren.
De schrijnende situatie van EU-arbeidsmigranten |
|
Lilian Marijnissen |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de serie van Peter Groenendijk in het Algemeen Dagblad over de situatie van arbeidsmigranten in Rotterdam en de worsteling van de gemeente met de huidige wetten en regels rond arbeidsmigratie?1
Het kabinet herkent de problematiek rondom kwetsbare EU-arbeidsmigranten die zich in gemeenten afspelen. Daarom zet ik in op het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten om misstanden tegen te gaan.
Waarom loopt het uitvoeren van de adviezen van de commissie Roemer, zoals het loskoppelen van huisbaas en werkgever, een minimum aan kameroppervlakte en een vergunningsplicht voor uitzendbureaus, zo traag?2 Realiseert u zich dat daardoor duizenden arbeidsmigranten in een situatie van uitbuiting zitten? Bent u van plan om het uitvoeren van deze aanbevelingen te versnellen en zo ja, hoe?
Ten aanzien van de door u geschetste maatregelen lopen er twee wetgevingstrajecten: één voor een verplicht certificeringstelsel voor uitzendbureaus, en één voor de Wet Goed Verhuurderschap. Met deze wetgeving wordt een groot deel van de misstanden tegengegaan. Inmiddels heeft uw Kamer een hoofdlijnenbrief omtrent het verplicht certificeringsstelsel ontvangen. Tevens is het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap op 9 juni aan uw Kamer aangeboden.
Overigens hoeven verbeteringen niet te wachten op wetgeving. Ik steun van harte de gezamenlijke oproep van VNO-NCW, MKB-Nederland en ABU om met de toepassing van de aanbevelingen van Roemer niet te wachten op wetgeving en ook ik roep uitzenders en opdrachtgevers op werk te maken van de verbetering van de positie van arbeidsmigranten. Naast regulering door de overheid hebben werkgevers, uitleners en inleners zelf een duidelijke verantwoordelijkheid om arbeidskrachten goed te behandelen.
Bent u het eens dat uitbuiting één van de ernstigste mensenrechtenschendingen is en dat derhalve zeer streng optreden gerechtvaardigd is?
Ja, dit ben ik eens. Arbeidsuitbuiting is een vorm van mensenhandel en een ernstig misdrijf (max. 12 jaar gevangenisstraf) waarbij de persoonlijke integriteit van mensen sterk wordt geschonden. Mijn beleid richt zich op het voorkomen van misstanden op de werkvloer, het vervolgen en berechten van malafide werkgevers en het ondersteunen van slachtoffers. Om daders beter aan te pakken, gaat het kabinet onder andere het wetsartikel over arbeidsuitbuiting in het Wetboek van Strafrecht (art. 273f) herzien. Daarmee moet de strafrechtelijke keten beter de problematiek kunnen aanpakken. Daarnaast moet veel problematiek op andere wijzen worden aangepakt en dat doet het kabinet met de uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten.
Waarom kiest het kabinet ervoor om mensen, zoals Oleg uit de reportage in het Algemeen Dagblad, jaren in deze omstandigheden te laten zitten? Waarom staat dit kabinet toe dat arbeidsmigranten door malafide uitzendbureaus uitgebuit en uitgeknepen worden?
Het kabinet betreurt het dat in Nederland mensen als Oleg in mensonterende omstandigheden moeten leven. Het kabinet heeft dan ook een plan van aanpak kwetsbare EU-burgers opgesteld dat zich richt op dit soort situaties. Dit plan is een aanvulling op de reeds lopende trajecten om de positie van de arbeidsmigrant te verbeteren. Uw Kamer ontvangt dit plan van aanpak in de zomer. Daarnaast zal de uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten ervoor zorgen dat de positie van mensen zoals Oleg verbeterd zal worden.
Hoe groot is de problematiek momenteel met betrekking tot overbewoning, te hoge huren en slechte staat van de woning in relatie tot arbeidsmigranten? Indien deze cijfers (nog) niet aanwezig zijn, bent u dan bereid om hier specifiek onderzoek naar te verrichten? Zo ja, wanneer kunnen we de resultaten van dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
Deze cijfers zijn niet beschikbaar. In het Bouwbesluit staan regels over overbewoning. Een overschrijding van het maximale aantal personen per woning is dan ook niet toegestaan. Gemeenten kunnen hier tegen optreden op grond van het Bouwbesluit. Daarnaast ondersteunen we gemeenten aan de hand van een ondersteuningsprogramma specifiek gericht op beleid en handhaving rondom arbeidsmigratie, dat uitgevoerd wordt door de VNG. Met het ondersteuningsprogramma arbeidsmigranten helpt de VNG gemeenten om de positie van arbeidsmigranten in de samenleving te verbeteren onder meer door advisering en kennisdeling. Het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap geeft gemeenten extra handvatten om op te treden tegen misstanden. We gaan er met deze extra instrumenten voor gemeenten vanuit dat de slechte verhuurders sneller naar boven komen en dat adequaat gereageerd kan worden om de problematiek aan te pakken.
Wat vindt u van dit citaat over de uitspraak van een ambtenaar, aangesteld door de gemeente Rotterdam om de problemen met uitzendbureaus te onderzoeken: ««Er zijn grote economische belangen, er is geen zelfreinigend vermogen in de branche en de wetgeving is ontoereikend.» De overheid schiet simpelweg tekort, zegt hij. Zo wordt er bijvoorbeeld best gecontroleerd op slechte huisvesting van werknemers, maar die worden wel standaard 24 uur van tevoren aangekondigd. «Alle tijd om bedjes weg te stoppen.»»?3
De uitspraak van de betreffende ambtenaar is in lijn met de bevindingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten. Arbeidsmigranten leven soms in ondermaatse en verloederde huisvesting met weinig faciliteiten waarvoor zij veel geld moeten betalen. Dergelijke misstanden in de huisvesting van arbeidsmigranten zijn uiterst ongewenst en moeten worden aangepakt.
Daarom heeft uw Kamer op 5 juli jongstleden het wetsvoorstel rondom de certificering van de uitzendbranche ontvangen en is het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap op 9 juni aan uw Kamer aangeboden. Tevens zijn er naar aanleiding van het rapport van het Aanjaagteam aanbevelingen geformuleerd die onder andere voorzien in betere wetgeving maar ook het verder ontwikkelen van de keurmerken. Het toezicht op huisvesting is verder aan de desbetreffende gemeente zelf, het is aan de gemeente om tot onaangekondigde controles over te gaan.
Waarom wordt gerekend in bedden en niet in woningen?
Bij het toevoegen van extra woningen voor arbeidsmigranten wordt uitgegaan van woningen en niet gerekend in bedden. Ik kan mij goed voorstellen dat steeds meer personen een woning delen, dit is een gevolg van de hoge huurprijzen. Daarbij moet uiteraard voldaan worden aan de eisen van het Bouwbesluit.
Kunt u het verschil aangeven waarom voor de ene groep mensen echte woningen gebouwd worden en voor de andere groep mensen oplossingen bedacht worden zoals bedden en flexwoningen?
Zie ook het antwoord op vraag 7 waar het gaat over het toevoegen van extra woningen. Flexwoningen zijn een goede aanvulling op de bouw van woningen. Deze kunnen vaak sneller gerealiseerd worden en zijn volwaardige woningen voor arbeidsmigranten die hier vaak tijdelijk zijn.
Deelt u de mening dat binnen de gemeentegrenzen huisvesting van arbeidsmigranten met name over de meest gesegregeerde wijken, de villawijken met hoge inkomens, verdeeld moet worden zodat de druk op de sociale cohesie in volkswijken kan verminderen? Zo ja, bent u voornemens deze verdeling in uw wijkenbeleid op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Gemengde wijken zijn natuurlijk het meest wenselijk, maar het is afhankelijk van het type huisvesting waar dit past. Wanneer het grote complexen betreft die vooral gericht zijn op tijdelijke arbeidsmigratie (kortdurend verblijf) is het wenselijk dat dit in de buurt van het werk wordt georganiseerd. Dit is vaak aan de rand van steden in de buurt van bedrijvigheid. Bij de huisvesting voor arbeidsmigranten die hier middellang of langdurig verblijven is het zeker wenselijk dit zo goed mogelijk in te bedden in de wijken, waarbij rekening wordt gehouden met de effecten op de leefbaarheid en veiligheid, en met andere factoren en lokale omstandigheden. Het is aan de gemeenten om te bezien waar binnen de gemeentegrenzen de huisvesting van arbeidsmigranten het beste kan plaatsvinden. Dat neemt niet weg dat er wel een directe relatie ligt met de ambities van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid om voor de meest kwetsbare gebieden in Nederland het perspectief voor deze gebieden en haar bewoners te verbeteren. In kwetsbare buurten en wijken is nu vaak sprake van een sterke concentratie van aandachtsgroepen, waaronder arbeidsmigranten.
In het programma Een thuis voor iedereen, dat op 11 mei aan uw Kamer is aangeboden, streven we naar een meer evenwichtige verdeling van de huisvesting van aandachtsgroepen over gemeenten. Daartoe is opgenomen dat er wordt toegewerkt naar meer balans in de woningvoorraad met een streven naar 30 procent sociale huurwoningen. Dit betekent dat bij de nieuwbouw van sociale huurwoningen gemeenten met minder dan 30 procent sociale huur in de bestaande woningvoorraad moeten bijdragen aan dit streven. Gemeenten die al (ruim) boven het streven zitten, kunnen minder sociale huurwoningen bouwen. Voor het bouwen van betaalbare woningen kunnen zij zich concentreren op middeninkomens.
Bent u het ook met de Nederlandse Arbeidsinspectie eens dat er zo snel mogelijk een einde moet komen aan het vrije verkeer van arbeid binnen de Europese Unie (EU) zodat we eerst de regelmatig slechte situatie van de huidige arbeidsmigranten kunnen oplossen voordat de problemen alleen maar groter worden?4 Zo nee, wat vindt u ervan dat uw eigen Arbeidsinspectie een ander standpunt inneemt dan uw kabinet?5
Terecht signaleert de Nederlandse Arbeidsinspectie dat er schaduwkanten kleven aan arbeidsmigratie, omdat er nog te vaak misstanden plaatsvinden. De Nederlandse Arbeidsinspectie pleit in haar reflectie echter niet voor een einde aan het vrije verkeer van personen en diensten zoals u suggereert. De Arbeidsinspectie geeft aan dat private verdienmodellen arbeidsmigratie stimuleren maar de lasten publiek afwentelen. Daarom pleit de Arbeidsinspectie dat we ecologisch-maatschappelijke kosten van migratie beter moeten internaliseren in ons beleid en daarnaast hoogwaardige, duurzame arbeid zouden moeten creëren.
Het kabinet ziet dat arbeidsmigranten een belangrijke bijdrage leveren aan de Nederlandse economie en dat zij werken in voor Nederland belangrijke sectoren. Daarnaast vindt het kabinet het ook belangrijk dat er aandacht is voor korte- en lange termijneffecten van (meer) arbeidsmigratie op tal van beleidsterreinen, zoals huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid, maar ook op sociale cohesie in wijken en buurten.
De Nederlandse Arbeidsinspectie is, net als andere toezichthouders, onafhankelijk. In 2013 heeft de WRR opgeroepen dat toezichthouders ook hun reflectieve functie meer zouden moeten ontwikkelen. Ik beschouw het als een positieve ontwikkeling dat de Nederlandse Arbeidsinspectie onafhankelijk reflecteert op belangrijke ontwikkelingen zoals arbeidsmigratie en wat zij daarbij in de praktijk tegenkomt.
Bent u van plan door deze uitspraken van de Arbeidsinspectie iets te veranderen aan uw visie op ongereguleerde arbeidsmigratie en het bevorderen van arbeidsmigratie ook buiten de EU? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet voert regie op arbeidsmigratie door misstanden aan te pakken en een gelijk speelveld te creëren. Voor arbeidsmobiliteit binnen de EU geldt het vrij verkeer van werknemers. Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt.
Werkgevers in Nederland kunnen arbeidsmigranten van buiten de EU alleen werven, wanneer zij voldoen aan de voorwaarden van de Wet arbeid vreemdelingen en kunnen aantonen eerst te hebben gezocht naar personeel binnen Nederland en de EER, en er geen prioriteitgenietend aanbod in Nederland en EER aanwezig is. Voor internationaal talent dat een bijdrage levert aan de Nederlandse kenniseconomie, de concurrentiekracht en het innovatief vermogen, heeft Nederland een uitnodigend beleid en geldt een uitzondering.
Bent u het met de Arbeidsinspectie eens dat de baten van arbeidsmigratie op dit moment vooral terechtkomen bij werkgevers en uitzendbureaus, terwijl de kosten bij de samenleving liggen? Vindt u dit acceptabel?
De analyse van de Arbeidsinspectie is een economische en maatschappelijke analyse en geeft helder aan dat de economische keuzes die door bedrijven gemaakt worden zorgen voor druk op de samenleving. Wel moet gezegd worden dat onze economie op dit moment niet zonder arbeidsmigranten kan. Zij zorgen ervoor dat onze supermarkten vol liggen en onze pakketjes op tijd bezorgd. Het gaat echter nog te vaak niet goed en daarom moeten we misstanden aanpakken. Daarom zet ik in op het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten om misstanden tegen te gaan zodat de maatschappelijke kosten afnemen. Bijvoorbeeld door het opvolgen van de aanbeveling uit het rapport van Roemer om een bedrijfseffectrapportage in te voeren, zodat de mogelijke negatieve gevolgen van nieuwe bedrijvigheid aan de voorkant al goed worden meegewogen.
Het kabinet vindt, zoals al eerder aangegeven, het belangrijk dat er aandacht is voor korte- en lange termijneffecten van arbeidsmigratie op andere beleidsterreinen, zoals huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid, maar ook op sociale cohesie in wijken en buurten.
Deelt u de bevinding van de Arbeidsinspectie dat het «ruime aanbod van goedkoop buitenlands personeel maakt dat er zwakke prikkels bestaan om bedrijfsprocessen te innoveren of arbeidsvoorwaarden te verbeteren.»? Kunt u dit toelichten?
Dit klopt en is ook al eerder in diverse rapporten aan de orde gekomen.6 Daarom zie ik arbeidsmigratie van buiten de EU als sluitstuk bij de aanpak van de krapte op de arbeidsmarkt. Bedrijven zullen moeten blijven innoveren, ook voor hun concurrentiepositie. Het kabinet blijft zich inzetten voor het toepassen en stimuleren van arbeidsbesparende technologie en andere vormen van procesinnovatie. Dit komt terug in de Kamerbrief Aanpak Arbeidsmarktkrapte die naar de Kamer is verzonden.
Bent u het met de Arbeidsinspectie eens dat het argument dat wordt gebruikt om arbeidsmigratie te rechtvaardigen omdat «arbeidsmigranten het werk doen dat Nederlanders niet willen doen» vooral tekenend is voor hoe we de mensen zien die dit werk wel willen doen?
De forse economische groei, in combinatie met de vergrijzing en de maatschappelijke ambities, zorgen ervoor dat het binnenlands aanbod op de arbeidsmarkt terugloopt. Daarom is er in Nederland een groot tekort aan personeel. Maar tevens deel ik de constatering dat we mensen goed moeten behandelen, in welk beroep of op welke arbeidsplaats dan ook.
Bent u sinds uw aantreden als Minister zelf al op werkbezoek geweest bij arbeidsmigranten die op een schrijnende manier zijn gehuisvest? Zo ja, wanneer was dit bezoek, was dit bezoek aangekondigd en wat neemt u mee uit dit bezoek en de gesprekken die u met arbeidsmigranten heeft gevoerd? Zo nee, waarom heeft dit uw prioriteit niet gekregen?
Ik ben op werkbezoek geweest bij een tuinder die de huisvesting wel goed geregeld heeft, om zo te zien hoe we in Nederland huisvesting voor arbeidsmigranten zouden moeten regelen. Eind juni zou ik meegaan met een handhavingsactie in Den Haag van het Haags Economisch Interventie Team (het HEIT), maar dat moest verplaatst worden in verband met crisisoverleg. Dit werkbezoek wordt zo spoedig mogelijk opnieuw ingepland.
De themarapportage maaltijd- en flitsbezorging van de Nederlandse Arbeidsinspectie |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de conclusies van de themarapportage maaltijd- en flitsbezorging van de Nederlandse Arbeidsinspectie? Kunt u één voor één reageren op elke conclusie?
In het algemeen geldt dat het goed is dat de Arbeidsinspectie al langere tijd aandacht heeft voor maaltijdbezorging en nu ook verkennende inspecties heeft gedaan bij flitsbedrijven. Bedrijven dienen hun verantwoordelijkheid als werkgever te nemen. Alle werknemers, ook maaltijd- en flitsbezorgers, moeten eerlijk, gezond en veilig kunnen werken.
De belangrijkste conclusie uit de rapportage is dat sommige platforms werkgeversverantwoordelijkheid vermijden door (schijn)zelfstandigheid en zo de verplichtingen uit de arbeidswetten en verplichte afdracht van sociale premies en belastingen ontwijken. Hiervoor geldt dat op basis van het Burgerlijk Wetboek gewerkt moet worden met de juiste contractvorm. Dat wil zeggen: als zelfstandige of als werknemer. Op basis daarvan moet de arbeidsrelatie volgens de juiste wijze gekwalificeerd worden zodat schijnzelfstandigheid wordt voorkomen en werknemers onder andere zijn verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid en recht hebben op doorbetaling van het loon bij ziekte. In mijn antwoord op vraag 5 ga ik verder in op de specifieke conclusies 4 en 5 over het tegengaan van schijnzelfstandigheid.
Hierna ga ik één voor één in op de overige specifieke conclusies uit het rapport:
De wijze waarop arbozorg wordt georganiseerd, is de keuze van de werkgever, in overleg met (vertegenwoordiger van de) de werkende. De werkgever is verplicht een contract te hebben met een bedrijfsarts of arbodienst. Niet alleen vaste werknemers hebben recht op arbozorg. Dit geldt ook voor deeltijd- en flexwerkers, oproepkrachten en personen met een nul-urencontract.
De Arbeidsinspectie ziet op de naleving van deze verplichtingen toe. De vier onderzochte flitsbedrijven zijn door de Arbeidsinspectie per afzonderlijke brief op de hoogte gesteld van de bevindingen en gewenste acties en verzocht om hun RI&E, plan van aanpak, contract met arbodienstverlener en informatie over preventiemedewerkers aan te leveren. Ook zijn de bedrijven uitgenodigd voor een gesprek over de gewenste acties.
Het vervolgtraject gericht op de betreffende bedrijven zal gedifferentieerd zijn, al naar gelang de mate van welwillendheid tot goed werkgeverschap. In het ene geval kan dit leiden tot een verbetertraject, in het andere geval tot handhaving. Om die reden vinden ook gesprekken op concernniveau plaats.
Werkgevers en werknemers zijn samen verantwoordelijk voor gezond en veilig werken en voor de invulling van deze wetgeving in de eigen organisatie en het voeren van een arbobeleid. Hierbij wil ik benadrukken dat alle werkenden recht hebben op een goed arbobeleid binnen het bedrijf, ongeacht of zij wel of geen vast dienstverband hebben. In de situatie waarin ZZP’ers en werkenden in loondienst op dezelfde plek werken, gelden dezelfde (arbo)regels. Als een zelfstandige alleen werkt, zijn alleen de Arboregels voor ernstige (levensbedreigende) risico’s (bijv. valgevaar) van toepassing en dienen zij gevaar voor derden (bijv. passanten, omwonenden, klanten) te voorkomen.
Wat is uw visie op de wildgroei van maaltijd – en flitsbezorgdiensten, die vaak voor een onveilige en onzekere werkomgeving voor werknemers zorgen?
In beginsel staat het ondernemers vrij om diensten aan te bieden. Dit behoort zich wel af te spelen binnen de kaders van vigerende wet- en regelgeving.
Het is niet zozeer de groei van deze diensten die mij zorgen baart, maar de oneerlijke praktijken die zich rondom deze diensten manifesteren. Volgens de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) is deze groeiende platformeconomie een van de mechanismen die oneerlijke praktijken in de hand werken. Vooral voor werkenden met een kwetsbare arbeidsmarktpositie.
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven is het goed dat de Arbeidsinspectie al langere tijd toeziet op de verbetering van de naleving van de arbeidswetten bij deze platforms en nu ook verkennende inspecties heeft gedaan bij flitsbedrijven. Bedrijven dienen te allen tijde hun verantwoordelijkheid als werkgever te nemen. Zowel voor wat betreft arbeidsvoorwaarden en contractvorm, als ook voor gezonde en veilige werkomstandigheden.
Naast inzet via toezicht en handhaving verwacht ik dat ook het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie om de rechten en arbeidsvoorwaarden van platformwerkers te verbeteren een positieve bijdrage zal leveren aan het tegengaan van misstanden in deze sector, waaronder het tegengaan van schijnzelfstandigheid.
Zoals aangegeven in de hoofdlijnennota Arbovisie 20401 signaleert ook de SER dat het stelsel van gezond en veilig werken een gelijk beschermingsniveau voor alle werkenden beoogt, maar dat de praktijk is dat er verschillen bestaan2. Aan de ene kant zijn er kansen die commerciële platforms bieden zoals het bij elkaar brengen van vraag en aanbod van werk, het vormen van een snelle manier om aan werk te komen, ook als dat door opleiding of achtergrond moeilijk is. En het biedt keuze en gemak voor consumenten. Aan de andere kant brengt dit risico’s met zich mee, vooral voor diegenen die weinig opleiding genoten hebben. Zij zijn afhankelijk van het platform om werk te krijgen, werken vaak voor lage tarieven en moeten veel uren maken.
Na de ontvangst van het SER advies over de hoofdlijnennota Arbovisie 2040 zal ik ook bij het vaststellen van de Arbovisie 2040 en de concrete uitwerking in een beleidsagenda hieraan de nodige aandacht geven.
Tot slot, het is aan de lokale besturen om te beoordelen of een dergelijke bezorging een toevoeging is in het marktaanbod.
Vindt u dat flitsbezorging in de huidige vorm een welkome toevoeging zijn aan lokale economieën?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen gaat u nemen om de wildgroei aan maaltijd- en flitsbezorgers tot een halt te roepen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om de schijnzelfstandigheid en de prestatiedruk bij maaltijd- en flitsbezorgers die in de rapportage worden benoemd tegen te gaan? Vanaf welke datum gaat er gehandhaafd worden? Welke afspraken zijn hier in het coalitieakkoord over gemaakt?
In het coalitieakkoord is aangegeven dat schijnzelfstandigheid wordt tegengegaan door betere publiekrechtelijke handhaving in het geval van het vermoeden van werknemerschap. De inzet van publiekrechtelijke handhaving op de kwalificatie van de arbeidsrelatie maakt onderdeel uit van het pakket arbeidsmarktmaatregelen uit het coalitieakkoord. Over de uitwerking hiervan is het kabinet in gesprek met sociale partners en andere betrokkenen. Ik zal uw Kamer voor de zomer een hoofdlijnenbrief sturen over deze uitwerking van het coalitieakkoord. Daarnaast ontvangt u voor het ZZP debat van 30 juni een brief waarin gereageerd wordt op het rapport van de Algemene Rekenkamer.
Toezicht en handhaving wordt ondertussen doorgezet binnen de eerder vastgestelde kaders. Het geldende handhavingsmoratorium betekent niet dat er door de Belastingdienst niet gehandhaafd kan worden op de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen. De Belastingdienst kan handhaven bij kwaadwillendheid en wanneer aanwijzingen door de Belastingdienst (te geven vanaf 1 september 2019) niet binnen een redelijke termijn zijn opgevolgd. Aanwijzingen kunnen gegeven worden in gevallen waarin de arbeidsrelatie onjuist is gekwalificeerd, zonder dat bewezen hoeft te worden dat sprake is van evidente en opzettelijke schijnzelfstandigheid. Handhaving ten aanzien van de loonheffingen naar aanleiding van een aanwijzing die niet binnen de gestelde termijn is opgevolgd, kan met terugwerkende kracht tot het moment dat de betreffende aanwijzing is gegeven.
De Arbeidsinspectie onderzoekt mogelijke schijnzelfstandigheid als dat noodzakelijk is voor het toezicht op de naleving van de arbeidswetten zoals de Arbeidstijdenwet, de Wet arbeid vreemdelingen en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Voor de Arbeidsinspectie geldt geen handhavingsmoratorium.
Tot slot wordt met het Europese richtlijnvoorstel een weerlegbaar rechtsvermoeden van werknemerschap geïntroduceerd waardoor het voor werkenden in de platformsector gemakkelijker moet worden om de juiste kwalificatie van hun arbeidsrelatie te verkrijgen. Het voorstel beoogt tevens dit voor de betreffende uitvoerders en handhavers (Belastingdienst, Arbeidsinspectie en UWV) te vergemakkelijken. Of dat ook het geval is, moet nog blijken uit de uitvoeringstoetsen. Op dit moment wordt er in Brussel onderhandeld over de teksten van de het richtlijnvoorstel. Nederland neemt hierbij een constructieve positie in. Ik informeer uw Kamer binnenkort over de voortgang via de geannoteerde agenda van de EPSCO Raad van 16 juni.
Bent u het eens dat het onacceptabel is dat er nog steeds kinderen onder de zestien jaar werken in de bezorging? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat er tijdens een volgende inspectieronde geen overtredingen worden geconstateerd?
Als de vraag is of ik het onacceptabel vind dat kinderen onder de 16 jaar werken in de bezorging van maaltijden, dan is mijn antwoord dat dat inderdaad onacceptabel is. Aangezien er sinds 1 juli 2020 een verbod geldt voor maaltijdbezorging door kinderen jonger dan 16 jaar wanneer zij zelfstandig en op commerciële basis maaltijden bezorgen met een voertuig. Positief is dat de Arbeidsinspectie bij geconstateerde overtredingen minder te jonge kinderen aantrof en dat er geen wervingsadvertenties op social media meer zijn voor maaltijdbezorgers vanaf 15 jaar. Om overtredingen zoveel mogelijk aan te pakken, wil ik extra inzetten op nalevingscommunicatie voor werkgevers.
Voor flitsbezorging onder de 16 jaar geldt momenteel geen expliciet verbod. De Arbeidsinspectie constateert dat het vooralsnog gaat om bezorgers van 18 jaar en ouder. Ik zal de aanbeveling voor een uitbreiding van het verbod op maaltijdbezorging onder de 16 jaar naar flitsbezorging betrekken bij mijn reactie op het rapport over de modernisering van de regels voor kinderarbeid na de zomer.
Welke wet- en regelgeving is er rond de vormgeving van de werkomgeving van flits- en maaltijdbezorgers? Is de situatie in distributielocaties, zoals die in de rapportage worden beschreven, volgens de huidige wet- en regelgeving legaal? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, wat gaat u er aan doen?
Zoals eerder aangegeven zijn werkgevers en werknemers op basis van de Arbowet samen verantwoordelijk voor gezond en veilig werken en voor de invulling van deze wet in de eigen organisatie of branche. Dit geldt ook voor flits- en maaltijdbezorgers.
Slecht ingerichte arbeidsplaatsen kunnen leiden tot gezondheidsklachten en ongevallen. Ook bij distributielocaties moet de arbeidsplaats veilig toegankelijk zijn, veilig kunnen worden gebruikt en snel kunnen worden verlaten in geval van nood. Er moeten bijvoorbeeld voldoende brandblussers zijn en vluchtwegen en nooduitgangen moeten herkenbaar zijn en vrij van obstakels.
Het Arbobesluit geeft ook voorschriften voor verlichting, zonwering, temperatuur en de hoeveelheid frisse lucht. Apparatuur moet aan veiligheidsnormen voldoen, maar ook zodanig zijn opgesteld dat de veiligheid niet in het gedrang komt. De Arbeidsinspectie ziet op de naleving van deze verplichtingen toe.
Steunt u gemeenten die flitsbezorgdiensten en zogenaamde «darkstores» weren uit hun binnenstad om die leefbaar en toonbaar te houden? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Ik kan me voorstellen dat de leefbaarheid in binnensteden door zogenoemde «darkstores» onder druk kan komen te staan. Het is evenwel aan gemeenten zelf om te bepalen hoe zij hiermee omgaan.
De hoge werkdruk voor medewerkers in de burgerluchtvaart |
|
Mahir Alkaya |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «VNC wil geen woorden maar daden Ministerie van I&W en SZW en hun inspectiediensten»?1
Ja.
Klopt het dat u reeds drieënhalf jaar in overleg bent met de Vereniging Nederlands Cabinepersoneel (VNC) over de arbeidsomstandigheden van cabinepersoneel aan boord van vliegtuigen?
In april 2019 is besloten om een structureel overleg op te starten, het Overlegplatform vliegveiligheid en sociale vraagstukken in de luchtvaart, met medewerkers van het Ministerie van IenW en SZW en de vakorganisaties.
Dit overleg is opgestart om beter inzicht te hebben in actuele arbeid- en sociale vraagstukken in de luchtvaartsector. In de overleggen is onder andere gesproken over zaken die spelen op het gebied van arbeidsomstandigheden van cabinepersoneel en de meldplicht bij incidenten. Er is geconstateerd dat het belangrijk is dat de informatie-uitwisseling wordt verbeterd en dat men elkaar beter meeneemt in de ontwikkelingen.
Zo ja, wat hebben deze gesprekken tot op heden volgens u opgeleverd?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het geschetste beeld over de werkdruk van cabinepersoneel aan boord, zoals wordt geuit in het persbericht dat door de VNC is uitgezonden?
Dit beeld wordt herkend. De verantwoordelijkheid voor goede en gezonde werkomstandigheden ligt primair bij de werkgevers. Ik vind het uiteraard belangrijk dat werkgevers zich houden aan goed werkgeverschap. Dit geldt zowel voor grondafhandelaren als voor luchtvaartmaatschappijen.
Door het uitbreken van de COVID-19-pandemie begin 2020 verminderde het luchtverkeer wereldwijd fors. Aangezien er lange tijd zeer weinig vluchten waren hebben veel bedrijven in de sector tijdelijke contracten niet verlengd en flexibel personeel laten gaan. Deze functies zijn in veel gevallen later niet opnieuw ingevuld, terwijl de hoeveelheid vliegverkeer al langere tijd sterk toeneemt. Doordat er vanwege ziekte ook nog veel personeel niet inzetbaar is, ontstaat er een hoge werkdruk voor het personeel dat wel aan het werk is. Dit geldt zowel voor vliegend personeel als grondpersoneel. Hierdoor werd het werk aanzienlijk zwaarder. Daarnaast is het voor nu ook zeer druk op luchthaven Schiphol. Vanwege personeelstekort zijn luchtvaartmaatschappijen nu ook gedwongen om vluchten te schrappen. De drukte op de luchthaven zorgt ook voor een hogere werkdruk.
Wat is de reden dat er tot op heden geen nulmeting heeft plaatsgevonden naar vliegveiligheid in relatie tot Arbowetgeving betreffende de arbeidsomstandigheden voor cabinepersoneel aan boord?
De werkgever is verantwoordelijk voor gezonde en veilige werkomstandigheden op grond van de arbeidsomstandighedenwetgeving. De arbeidsomstandighedenregelgeving kent doelvoorschriften die in de praktijk door de werkgever worden ingevuld met maatregelen en middelen, dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een nulmeting zijn. De Nederlandse Arbeidsinspectie is de onafhankelijke toezichthouder op deze wet- en regelgeving en de Inspectie Leefomgeving en Transport is medetoezichthouder in specifieke sectoren, waaronder de luchtvaart. De Inspecties werken risicogericht, zodat de grootste risico’s bereikt kunnen worden. Onderzoek wordt gedaan op grond van meldingen, klachten of andere signalen die binnenkomen.
Bij het vermoeden van misstanden op het gebied van arbeidsomstandigheden in de luchtvaartsector is het belangrijk melding te doen bij de Arbeidsinspectie als toezichthouder of de ILT als medetoezichthouder op de arbeidsomstandigheden. Melden, bijvoorbeeld via het portaal van de Arbeidsinspectie is laagdrempelig, concreet, eenvoudig en kan ook anoniem. Meldingen van vakbonden en ondernemingsraden worden altijd opgevolgd. Andere meldingen worden meegewogen in het risicogerichte toezicht. Voor zover bekend zijn er geen meldingen gedaan die aanleiding hebben gegeven tot nader onderzoek.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in het commissiedebat van 12 mei aangegeven samen met mij in gesprek te gaan met Schiphol. Daar zullen wij o.a. de werkdruk en arbeidsomstandigheden van werknemers in de luchtvaartsector bespreken, het belang van goed werkgeverschap benadrukken en ons ook laten informeren over de maatregelen die Schiphol neemt.
Bent u bereid alsnog opdracht te geven om de door VNC gevraagde nulmeting uit te voeren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u helderheid verschaffen over de vraag bij welke inspectiedienst (Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) of Nederlandse Arbeidsinspectie) de primaire verantwoordelijkheid ligt als het gaat over de arbeidsomstandigheden van cabinepersoneel aan boord? Of kunt u aangeven hoe de taakverdeling tussen deze diensten op dit onderwerp is georganiseerd?
De Nederlandse Arbeidsinspectie is de toezichthouder op de Arbeidsomstandighedenwet. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is op grond van de «Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op grond van SZW wetgeving» medetoezichthouder op de arbeidsomstandigheden in specifieke sectoren. Hierbij gaat het om sectoren zoals de luchtvaart, spoor- en wegvervoer en binnenvaart. De opvolging van meldingen met betrekking tot de betreffende sectoren wordt waar nodig onderling afgestemd.
Kunt u zich voorstellen dat cabinemedewerkers zich als gevolg van de toenemende werkdruk zorgen maken over het kunnen borgen van de veiligheid van collega’s en passagiers tijdens vluchten?
Ja. Cabinebemanning heeft een grote verantwoordelijkheid als het gaat om waarborgen van een veilige vlucht voor de passagiers en mede bemanningsleden. De bemanning moet zich altijd bewust zijn van de verantwoordelijkheden tot passagiers- en vliegveiligheid tijdens de vluchtuitvoering in normale en noodsituaties en is hiervoor getraind. Verhoogde werkdruk kan ertoe leiden dat deze veiligheidsborging onder druk komt te staan. De werkgever is op grond van de Arbowet verantwoordelijk om een werkomgeving te faciliteren waarin het risico van werkdruk wordt beperkt. Enkel op die manier kan het cabinepersoneel zijn/haar werkzaamheden optimaal uitvoeren. Het is belangrijk dat de werkgever over werkdruk en veiligheid het gesprek voert met het cabinepersoneel en maatregelen treft naar aanleiding van signalen van het personeel. Indien de cabinebemanning een concreet vliegveiligheidsrisico signaleert dan kan een melding worden gemaakt bij de eigen luchtvaartmaatschappij en de bevoegde instanties zoals het Analysebureau Luchtvaartvoorvallen van de ILT.
Wat gaat u doen om tegemoet te komen aan de geuite zorgen? Bent u bereid om dit te bespreken tijdens het eerstvolgende overleg van het platform vliegveiligheid en sociale vraagstukken?
De Ministeries van IenW en SZW zullen deze geuite zorgen bespreken in het platform vliegveiligheid en sociale vraagstukken en zich daarin ook laten informeren.
Wat is uw reactie op de oproep van VNC aangaande de lage meldingsbereidheid van cabinepersoneel in het geval van incidenten en onveilige situaties aan boord tijdens vluchten?
Het is zorgelijk als het cabinepersoneel incidenten en onveilige situaties voor de vliegveiligheid aan boord van vliegtuigen niet altijd zou melden. De Ministeries van IenW en SZW zullen dit signaal betrekken bij hun gesprek met de betrokken inspecties en bezien hoe dit verbeterd kan worden.
De Europese Verordening 376/2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart (hierna: verordening) biedt het cabinepersoneel voldoende mogelijkheden om melding te doen van onveilige vliegsituaties. Dit kan zowel bij de luchtvaartmaatschappij, het Analysebureau Luchtvaartvoorvallen (ABL) en het Europees Agentschap voor luchtvaartveiligheid (EASA). In de Verordening is ook specifiek vermeld dat bemanning voorvallen met een belangrijk risico voor de luchtvaartveiligheid kan melden. Personeel werkzaam in de burgerluchtvaart kan getuige zijn van voorvallen die van belang zijn voor het voorkomen van ongevallen. Zij hebben verschillende mogelijkheden om deze voorvallen te melden. De Minister van SZW en ik moedigen personeel dan ook aan om melding te doen indien er een vermoeden is van niet-naleving van arbeidswetten en van onveilige situaties.
Deelt u de indruk dat er in toenemende mate sprake is van overlast door passagiers en onveilige situaties aan boord? Zo ja, bent u bereid om ook hierover in gesprek te gaan met cabinepersoneel?2
In de Staat van Schiphol3 is gesignaleerd dat het aantal orde verstorende passagiers is toegenomen. Dat is zorgelijk. Ongewenst gedrag door passagiers in het vliegtuig kan grote impact hebben op werknemers die daarvan slachtoffer zijn en voor de orde en veiligheid in het vliegtuig. Cabinepersoneel wordt opgeleid om hiermee om te gaan. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ziet toe op deze in-flight security trainingen bij Nederlandse luchtvaartmaatschappijen. Er vindt periodiek overleg plaats met de vakbonden en betrokken overheidspartijen (in dit geval de Ministeries van IenW en SZW) over de aanpak en preventie van orde verstorende passagiers in het luchtvaartproces. De VNC maakt hier ook onderdeel van uit.
Bent u bereid om in internationaal verband te pleiten voor het opnemen van cabinepersoneel als meldingsplichtige categorie voor onveilige situaties aan boord, zodat ook deze beroepsgroep -ter vergroting van de vliegveiligheid- kan worden opgenomen in de desbetreffende regelgeving van de European Union Aviation Safety Agency (EASA)?
In de Verordening is in voldoende mate geborgd dat het cabinepersoneel onveilige situaties aan boord kan melden. De Verordening specificeert een lijst van personen die voorvallen moeten melden die zijn geïdentificeerd als een significant risico voor de luchtvaartveiligheid via de verplichte meldingsregelingen. Dit is de gezagvoerder of, in gevallen waarin de gezagvoerder zich niet kan melden, een ander bemanningslid binnen de commandostructuur. In de praktijk zal de gezagvoerder alle verplichte voorvallen in verband met de vluchtuitvoering, zoals gespecificeerd in de Verordening, moeten melden ook als deze door het cabinepersoneel wordt gesignaleerd. Ook voor deze personen die niet onder de meldplicht vallen bestaat de mogelijkheid om voorvallen te melden op vrijwillige basis. Zoals ik heb aangegeven bij vraag 10 zullen de Ministeries van IenW en SZW dit signaal betrekken bij hun gesprek met de inspecties en bezien wat de oorzaak is en hoe dit verbeterd kan worden.
Hoe verhoudt de huidige drukte op Schiphol zich tot het feit dat luchtvaartmaatschappijen steeds meer passagiers per vlucht vervoeren?
Schiphol geeft aan dat ze voor hun operationele planning voortdurend boekingscijfers in de gaten houden. Hierbij kijken ze zowel naar aantallen vluchten, voor bijvoorbeeld de infrastructuur op de luchthaven als naar aantallen passagiers voor de passagiersstromen. Dit is een continu proces. In de laatste periode voor de meivakantie is het aantal boekingen voor de meivakantie sneller toegenomen dan Schiphol op basis van eerdere boekingscijfers had verwacht. Tegelijkertijd nam in deze periode het ziektepercentage onder het personeel toe. Dit leidt tot extra drukte en lange wachtrijen.
Bent u bereid om grootschalig onderzoek te verrichten naar de werkdruk in de luchtvaart, nu zowel cabinepersoneel als bagage-afhandelaars reeds geruime tijd ernstige klachten uiten over de werkdruk in hun beroep?3 4
Zoals aangegeven gaan de Minister van SZW en ik in gesprek met Schiphol over de werkdruk en de werkomstandigheden. Daarnaast heb ik met Schiphol afgesproken dat zij wekelijks informatie verstrekken over de huidige situatie en de voortgang met betrekking tot de door Schiphol geformuleerde acties.6
Erkent u dat het grondpersoneel in de luchtvaartsector al jaren vraagt om fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en veiligere werkomstandigheden?
De discussie tussen de bonden, Schiphol en de werkgevers over de arbeidsvoorwaarden en werkomstandigheden in de grondafhandeling is al enige tijd bekend. Eind 2020 heb ik NLR opdracht gegeven onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor het stellen van sociale vestigingseisen aan grondafhandelingsorganisaties die werkzaam zijn op Schiphol en de samenhang van de arbeidsomstandigheden met de vliegveiligheid. De onderzoekers concluderen in het rapport dat arbeidsomstandigheden een effect hebben op grondafhandelingsprocessen en dat de veiligheid wordt beïnvloed door de uitvoering van deze processen. De aangetoonde correlatie is echter laag. In de aanbiedingsbrief van dit onderzoek7 is onderkend dat er een bredere problematiek is waarin verschillende partijen een rol hebben. Daarom heeft IenW de regie genomen in het bijeen brengen van die partijen en het gezamenlijk verkennen waar verbeteringen mogelijk zijn.
Voor nu is het zo dat er tot een nieuw cao-akkoord is gekomen voor grondafhandelaren. Dit is een mooie eerste stap. Wij zullen ons blijven inspannen om overleg te faciliteren en door middel van informatie die wij verkrijgen vanuit Schiphol kijken hoe de zaken er voor staan.
Deelt u de mening dat een loon van minimaal 14 euro per uur noodzakelijk is om van rond te kunnen komen? Zo ja, hoe gaat u er als aandeelhouder van KLM voor zorgen dat de salaris- en werkdrukeisen van bagage-afhandelaars worden ingewilligd?
De verantwoordelijkheid voor goede arbeidsvoorwaarden ligt ook in het geval van KLM primair bij het bedrijf dat het personeel in dienst heeft. Daarnaast is het aan werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties om over arbeidsvoorwaarden zoals het loon te onderhandelen en een cao af te sluiten.
Uiteraard vormt het wettelijk minimumloon in zijn algemeenheid de basis voor het loongebouw. Om het minimumloon beter aan te laten sluiten op de huidige arbeidsmarkt heeft het kabinet in het Coalitieakkoord het initiatiefwetsvoorstel van de leden Kathmann en Maatoug voor de invoering van een wettelijk minimumuurloon omarmd. Dit wetsvoorstel – dat uw Kamer onlangs heeft aanvaard – beoogt per 1 januari 2024 een wettelijk minimumuurloon te introduceren. Het uurloon wordt gebaseerd op het huidige wettelijk minimumloon, uitgaande van een 36-urige werkweek. Voor minimumloonverdieners met een langere werkweek dan 36 uur, betekent dit een verbetering van hun wekelijkse inkomen.
Daarnaast verhoogt het kabinet het minimumloon stapsgewijs met 7,5%, los van de halfjaarlijkse indexatie. In de Voorjaarsnota 2022 is aangekondigd dat deze extra verhoging versneld wordt doorgevoerd. De bedoeling is de eerste extra verhoging van 2,5% al in januari 2023 toe te passen, door middel van een algemene maatregel van bestuur.
Wat gaat u doen om verdere chaos op Schiphol te voorkomen, nu er sprake is van grote personeelstekorten en gelijktijdig het aantal vakantievluchten een grote piek bereikt?5
De afgelopen weken is er intensief contact geweest met Schiphol om een vinger aan de pols te houden. Ik heb zelf ook een bezoek gebracht aan Schiphol om me op de hoogte te laten stellen van de situatie. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer heb aangegeven9, heeft Schiphol verschillende actielijnen geformuleerd om er voor te zorgen dat de drukte in de zomer beheersbaar is. Ik heb Schiphol gevraagd mij wekelijks te informeren over de vorderingen. Verder heb ik sterk aangedrongen op betere arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Het is dan ook goed dat er nu een akkoord ligt. Het is nu zaak dat Schiphol met deze afspraken aan het werk gaat om medewerkers te werven en te behouden.
Deelt u de vrees dat de personeelstekorten bij luchthavens en luchtvaartmaatschappijen komende zomer zullen leiden tot verdere druk op de werkomstandigheden voor luchtvaartmedewerkers en tot onveilige en onwenselijke situaties voor passagiers? Zo ja, bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met Nederlandse luchthavens en vliegmaatschappijen die Nederlandse luchthavens aandoen?
Veiligheid is in de luchtvaart een cruciale randvoorwaarde. Alle luchthavens en luchtvaartmaatschappijen zijn gebonden aan strenge regels rondom veiligheid en hanteren eigen veiligheidsmanagementsystemen. Vanuit de ILT wordt toegezien op naleving van de veiligheidsregels.
Ten aanzien van werktijden ziet ILT toe op de naleving van de wettelijk voorgeschreven flight time limitations (FTL). Daarin is op Europees niveau wettelijk vastgelegd wat de toegestane vlieg- en diensttijden zijn, en de voorgeschreven rustperioden. In haar toezicht hierop ziet de ILT weinig overschrijdingen.
Daarnaast houdt de ILT permanent toezicht op de veiligheidsmanagementsystemen van de luchtvaartmaatschappijen. Daarin wordt onder andere gekeken naar hoe zij omgaan met de risico’s op vermoeidheid en de beheersing ervan («fatigue management»). De luchtvaartmaatschappijen houden de meldingen van vermoeidheid bij en sturen die door naar de ILT. De ILT ziet erop toe dat deze meldingen door de luchtvaartmaatschappijen goed worden verwerkt.
Van werkgevers verwachten de Minister van SZW en ik dat zij zorgen voor veilige en gezonde werkomstandigheden van luchtvaartmedewerkers en dat wordt toegezien op de werkdruk. Bij vermoeden van niet-naleving van de arbeidswetten kan melding worden gedaan bij de toezichthouders. De Minister van SZW en ik doen hierbij dan ook een oproep om wel melding te doen bij een vermoeden van niet-naleving van de arbeidswetten.
Het bericht ‘Rechter steunt grensondernemers over Tozo’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rechter steunt grensondernemers over Tozo»1 en van de uitspraak van de rechtbank Limburg in zaaknummer ROE 20_3505 d.d. 25.04.2022?2
Ja, de uitspraak en het bericht «Rechter steunt grensondernemers over Tozo» zijn mij bekend.
Wat is uw reactie op het bericht?
Ik begrijp dat u graag geïnformeerd wordt over de gevolgen die deze uitspraak zou kunnen hebben voor grensondernemers. Mijn ambtenaren bestuderen de uitspraak en staan in contact met de gemeente Maastricht, die de Tozo-regeling voor grensondernemers heeft uitgevoerd. De gemeente heeft het voornemen om hoger beroep in te stellen. Daarom kan ik op dit moment nog niet inhoudelijk ingaan op uw vragen met betrekking tot het handelingskader van de gemeente.
De gemeente Maastricht moet nu een nieuw besluit nemen, heeft u hieromtrent contact met de gemeente? Gaat de gemeente uitvoering geven aan deze uitspraak of wordt hoger beroep overwogen? Gaat u het handelingskader voor de gemeente Maastricht in lijn brengen met deze rechterlijke uitspraak?
Zie antwoord vraag 2.
Betekent deze uitspraak naar uw mening en analyse dat hiermee alle grensondernemers, woonachtig in België met de Nederlandse nationaliteit en met een onderneming in Nederland en daarover premies- en belastingbetalend in Nederland, alsnog voor de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) in aanmerking kunnen komen (voor zover zij aan de overige voorwaarden van de Tozo voldoen)?
Mijn ambtenaren onderzoeken de betekenis van deze uitspraak. Omdat de gemeente Maastricht hoger beroep overweegt is nog geen uitspraak te doen over deze onderwerpen, dit zou namelijk de rechtsgang belemmeren. Voor informatie die ik wel kan delen over de groep ondernemers woonachtig in België en Duitsland die het bedrijf in Nederland voert, verwijs ik u naar de brief van de vorige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 mei 20213.
Betekent dit naar uw mening en analyse dat hiermee ook de grensondernemers, woonachtig in Duitsland met de Nederlandse nationaliteit en met een onderneming in Nederland en daarover premies- en belastingbetalend in Nederland, alsnog voor de Tozo in aanmerking kunnen komen (voor zover zij aan de overige voorwaarden van Tozo voldoen)?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe groot/klein deze groep potentieel rechthebbenden op een Tozo 1-uitkering is? Is dit beperkt tot de groep die een aanvraag Tozo 1 heeft gedaan en een afwijzing heeft ontvangen? Hoe groot is deze groep voor België en Duitsland?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u contact met de buurlanden over deze uitspraak en/of met de GrensInfoPunten?
Ik heb momenteel geen contact met de buurlanden over de uitspraak noch met de GrensInfoPunten. Een eventueel in te stellen hoger beroep zou opschortende werking hebben van de uitspraak. Daarom is er op dit moment geen nieuwe informatie te delen met onze buurlanden en GrensInfoPunten.
Heeft deze uitspraak consequenties voor de exporteerbaarheid of het kunnen aanvragen van een steunmaatregel zoals de Tozo door andere dan de buurlanden? Ziet u reden en mogelijkheden dit te beperken?
Onderdeel van de uitspraak van de rechtbank Limburg was dat de rechtbank vaststelt dat de Tozo een hybride karakter heeft. Een eventueel in te stellen hoger beroep zou ook in kunnen gaan op dit oordeel en de betekenis en consequenties hiervan. Daarom kan ik niet ingaan op uw vragen 8 tot en met 10. Pas als juridische procedures volledig zijn doorlopen zal een besluit worden genomen over de uitvoering van de moties die u noemt in vraag 11.
Powered by
Kunt u bevestigen dat de uitspraak (inzake het strijd met principes van vrije vestiging) geen consequenties heeft voor de (niet) exporteerbaarheid van de (reguliere) bijstand nu de Tozo een ander karakter heeft?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft de uitspraak van de rechtbank Limburg overige gevolgen voor de Nederlandse sociale zekerheid en toepassing daarvan in internationaal verband?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u voornemens, gelet op deze uitspraak, alsnog uitvoering te geven aan de moties, c.q. wat betekent deze uitspraak voor de uitvoering van de moties, Van der Molen/Palland (Kamerstuk 32 851, nr. 64), Palland c.s., (Kamerstuk 35 420, nr. 132), Van Dijk/Palland (Kamerstuk 35 669, nr. 43 en Amhaouch/Palland (Kamerstuk 35 420, nr. 295)?
Zie antwoord vraag 8.
Het artikel 'Mee op pad met de arbeidsinspectie: ‘Het deugt niet, maar jij wilt wel je pakketje morgen bezorgd hebben’' |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Chris Simons (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bovenstaand artikel?1
Ja.
Deelt u de mening dat we in het kader van de arbeidsomstandigheden en het principe «eerlijk werken» de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever in deze situaties uitdrukkelijk missen?
Iedereen in Nederland heeft recht op eerlijk, gezond en veilig werk. Het is in eerste instantie een zaak van werkgevers en werknemers om afspraken te maken over, en elkaar aan te spreken op, de voorwaarden en omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht. Ook van opdrachtgevers mag worden verwacht dat zij hierin hun verantwoordelijkheid nemen. Het is van belang dat werknemers, werkgevers en opdrachtgevers hierover met elkaar het gesprek voeren.
Op het gebied van arbeidsvoorwaarden (eerlijk werk) zijn in beginsel alle schakels die betrokken zijn binnen een keten in het kader van de civielrechtelijke ketenaansprakelijkheid en opgenomen in de Wet aanpak Schijnconstructies (WAS) aansprakelijk te stellen voor de voldoening van het loon.
Behalve in de bouw is er geen ketenaansprakelijkheid voor opdrachtgevers op het gebied van gezond en veilig werken. Ik zie dat, mede door een veranderende arbeidsmarkt, deze verantwoordelijkheidsverdeling als het gaat om preventie en de zorg voor gezond en veilig werken, niet in alle gevallen (optimaal) werkt.
Een aanwezige overheid, die normen stelt, een visie heeft en deze visie vervolgens naar beleid vertaalt, is van belang. In mijn hoofdlijnennotie over de Arbovisie 20402 is opgenomen dat ik wil kijken naar een andere verantwoordelijkheidsverdeling tussen opdrachtgever, werkgever en werknemer. Om te komen tot een gedragen en vooral werkende oplossing heb ik de SER op dit punt nadrukkelijk gevraagd mij te adviseren over de rol van de overheid en andere spelers in deze. Ik verwacht het SER-advies rond de zomer te mogen ontvangen, waarna ik uw Kamer hierover verder zal informeren.
Op welke wijze draagt u zorg dat opdrachtgevers en aannemers zich bij het gebruik van onderaannemers houden aan het «eerlijk werken» en «verantwoord opdrachtgeverschap» principe?
Zoals bij antwoord 2 aangegeven, is het van belang dat werkgevers, werknemers en opdrachtgevers het gesprek hierover met elkaar gaan. Daarnaast zorgt een aantal wettelijke bepalingen voor verantwoordelijkheid bij de ketenpartners.
Een aantal voorbeelden in aanvulling op de al genoemde WAS; op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) kan de keten verantwoordelijk worden gehouden voor illegale tewerkstelling; op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU) moet de Nederlandse dienstenontvanger controleren of de buitenlandse dienstenverrichter tijdig en juist gemeld heeft. Zoals besproken tijdens het Commissiedebat Gezond en Veilig Werken op 12 mei jl. komt er, mede naar aanleiding van het advies van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten onder voorzitterschap van Emile Roemer, een dubbele meldplicht (inlener en uitlener) voor het melden van arbeidsongevallen en een certificeringsstelsel voor uitzendbureaus, waarin de inleners alleen van gecertificeerde bedrijven mogen inlenen.
Deelt u de mening dat de eindverantwoordelijke, in dit geval PostNL, verantwoordelijk is voor juiste arbeidsomstandigheden ook al worden deze uitgevoerd door onderaannemers? Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven is er op dit moment, behalve in de bouw, wettelijk geen ketenaansprakelijkheid voor opdrachtgevers voor gezond en veilig werken. Daarom heb ik in mijn hoofdlijnennotie over de Arbovisie 2040 opgenomen te willen kijken naar een andere verantwoordelijkheidsverdeling tussen opdrachtgever, werkgever en werknemer.
Op welke wijze wordt er met het oog op het hard toenemende aantal bezorgdiensten en de nieuwe arbeidssituaties die hieruit voortkomen gecontroleerd op een veilige en goede werkomgeving?
De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt met een risicogerichte en programmatische aanpak toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving ter bevordering van eerlijk, gezond en veilig werk. In het toezichtprogramma Transport en Logistiek hanteert de Arbeidsinspectie een meerjarige aanpak in de pakket- en koerierssector die in 2022 wordt voortgezet. Daarbij worden verschillende toezichtsinstrumenten ingezet. Naast het uitvoeren van inspecties en het opleggen van boetes bij overtredingen, worden opdrachtgevers geconfronteerd met bevindingen over wat zich feitelijk binnen hun keten afspeelt. De Arbeidsinspectie zet daarmee de grote marktpartijen in beweging om hun interne beheersprocessen te verbeteren. Met deze aanpak wordt beoogd dat opdrachtgevers uiteindelijk alleen met bedrijven in zee gaan die zorgen voor goede arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden.
Ik verwijs daarnaast graag naar de antwoorden3 over het bericht «Schandalen PostNL bij ons niet minder erg dan in België», die, mede namens mij, door de Minister van EZK 1 juni jl. naar de Kamer zijn verzonden.
Hoe beoordeelt u de arbeidsomstandigheden binnen de diverse benoemde casussen in het artikel en deelt u de mening dat dit echt ook een vorm van arbeidsuitbuiting is? Zo nee, waarom niet?
Arbeidsuitbuiting is een vorm van mensenhandel en is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Hierbij moeten mensen onder dwang en zeer slechte omstandigheden en voorwaarden werk verrichten.
Het is niet aan mij om de beoordeling te doen of dit een vorm van arbeidsuitbuiting is, daar dit aan het Openbaar Ministerie en toezichthouders is.
Hoe kunt u uitleggen dat gezien de herhaaldelijke controles op mistanden bij distributiecentra van PostNL en het gebrek aan verbetering hierbij, de strafmaat voor de opdrachtgever in gebreke blijft?
Met betrekking tot opdrachtgeverschap en verantwoordelijkheid verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3.
Meer in het algemeen geldt dat het stelsel van regels om eerlijk, gezond en veilig werk te bevorderen, wijd- en fijnvertakt is. De maximumhoogte van bestuurlijke boetes op grond van de SZW arbeidswetten is afgestemd op de maximumhoogte van de geldboetes in het strafrecht voor gelijke overtredingen. Ik kan niet oordelen of de strafmaat voor de opdrachtgever in deze casus in gebreke blijft.
Heeft u naar aanleiding van de situatie in België2 signalen dat er mogelijk ook sprake is van vermoedde kinderarbeid binnen de Nederlandse pakketbezorging? Op welke wijze worden hier controles op uitgeoefend?
Bij de Nederlandse Arbeidsinspectie zijn geen concrete signalen bekend van mogelijke kinderarbeid binnen de Nederlandse pakketbezorging.
Deelt u de mening dat het hoge aantal gewerkte uren per dag en per week in combinatie met het betaald krijgen per bezorgd pakket slecht zijn voor het rijgedrag en daarmee de verkeersveiligheid?
Het is belangrijk dat chauffeurs niet te veel uren achter elkaar werken, voldoende en goed kunnen rusten en veilig de weg op kunnen gaan. De werkgever en chauffeur zijn primair verantwoordelijk om de verkeersveiligheid te waarborgen. Daarbij geldt dat werkgevers en chauffeurs zijn gehouden aan de rij- en rusttijden regelgeving. Ook geldt dat de werkgever bij de inrichting van het werk niet alleen gehouden is aan de rij- en rusttijden regelgeving, maar eveneens aan de afgesproken arbeidsvoorwaarden in de sector en de wettelijke regels rondom arbeidsomstandigheden, waarin bepalingen zijn opgenomen voor de gezondheid en veiligheid van werkenden en derden.
Hoe beoordeelt u het verschil in geldigheid van de rust- en rijtijdenwet voor koeriersdiensten (bezorgbusjes) en vrachtwagens en hoe ziet u dit ten opzichte van de verkeersveiligheid?
Het Arbeidstijdenbesluit vervoer is zowel van toepassing op beroepsmatig vervoer met «lichte» bedrijfswagens als bij zwaardere vrachtwagens. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever en de chauffeur dat de wettelijke rij- en rusttijden in acht worden genomen. Op de naleving van deze regelgeving houdt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) toezicht. Het verschil in de regelgeving bestaat voor een belangrijk deel uit de wijze waarop rij- en rusttijden door de werkgever en chauffeur geregistreerd moeten worden en via handhaving gecontroleerd kunnen worden. Op grond van EU-regelgeving moet bij vrachtwagens met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg een tachograaf zijn geïnstalleerd en worden gebruikt. Dit is niet verplicht bij de (lichtere) bedrijfswagens. Vervoerders die van die lichtere voertuigen gebruik maken, moeten een deugdelijke registratie van de arbeidstijden bijhouden. Handhaving daarvan vindt via bedrijfscontroles plaats. Voor internationaal vervoer wordt in Europees verband overigens vanaf 1 juli 2026 de grens voor de tachograafverplichting verlaagd naar een maximummassa-grens van 2.500 kg.
Naast het verantwoord opdrachtgeverschap op gebied van veilig en eerlijk werken houdt verantwoord opdrachtgeverschap ook in dat de veiligheid op de weg gewaarborgd is door haar werknemers of onderaannemers, deelt u de mening dat dit zo is en op welke manier wordt hierop gehandhaafd?
De werkgever en chauffeur zijn primair verantwoordelijk om de gezondheid en veiligheid van de chauffeur en de verkeersveiligheid van derden te waarborgen. Zij dienen zich daarbij te houden aan de geldende wettelijke kaders, zoals geschetst bij antwoord 9. Van opdrachtgevers mag worden verwacht dat zij opdrachten uitzetten die door werkgevers en haar werknemers binnen alle gestelde wettelijke kaders, dus ook die van de arbeidswetten en verkeersveiligheid, kunnen worden uitgevoerd. In het kader van verantwoord opdrachtgeverschap is het van belang dat zij bij de aanbesteding, uitvoering en evaluatie van de opdracht hier rekening mee houden en hierover met de opdrachtnemer afspraken maken. Dit doet echter niets af aan de verantwoordelijkheid van de werkgever en chauffeur.
Het bericht ‘KLM stelt vaccinatieplicht in voor nieuwe piloten en stewardessen’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «KLM stelt vaccinatieplicht in voor nieuwe piloten en stewardessen» op AD.nl van 12 april jl.?
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat KLM een vaccinatieplicht heeft ingesteld voor nieuwe piloten en stewardessen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen van het lid Stoffer van de SGP van 30 september jl., is en blijft vaccinatie vrijwillig. In algemeenheid geldt dat een werkgever hier dan ook niet toe mag dwingen of dit vereisen, direct of indirect. Werkgevers die een moreel appèl doen op hun werknemers mogen dat natuurlijk altijd doen, zoals ook de overheid heeft gedaan. Dat mag alleen als daar een goede reden voor is. Die goede reden kan bijvoorbeeld zijn als er geen alternatieven zijn om een gezonde en veilige werkomgeving te creëren. Een werkgever mag wel met de werknemer afspreken om beschermingsmiddelen te dragen of om alternatief werk te doen. Het is daarom belangrijk dat werkgevers en werknemers met elkaar het gesprek voeren over gezondheid en veiligheid op de werkvloer en tot afspraken komen die voor iedereen goed werken. De bedrijfsarts kan daarbij een adviesrol vervullen.
De pilotenvakbond VNV heeft onlangs een kort geding procedure bij de rechter aanhangig gemaakt tegen KLM. VNV heeft daarin gevorderd KLM met onmiddellijke ingang te verbieden bij kandidaat-vliegers op enigerlei wijze informatie in te winnen en/of te gebruiken omtrent de vaccinatiestatus tegen corona en/of om kandidaten af te wijzen omdat zij aangeven niet gevaccineerd te zijn en/of geen vaccinatie willen nemen. KLM heeft daartegen ingebracht dat zij enkel vraagt of vliegers volledig inzetbaar zijn, waarvan een vaccinatie tegen corona volgens KLM deel uitmaakt.
De kantonrechter Amsterdam heeft op 2 juni jl. (ECLI:NL:RBAMS:2022:3029) – samengevat – geoordeeld dat het vragen naar en eisen van een vaccinatie tegen corona een niet gerechtvaardigde inbreuk oplevert op de grondrechten van kandidaat-vliegers. Met het verlangen van een vaccinatie tegen corona maakt KLM inbreuk op de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 EVRM) van kandidaat-vliegers. Daarom zijn de belangen van de kandidaat-vliegers in de onderhavige zaak groot. Het belang van KLM om haar planning met inachtneming van de cao-afspraken rond te krijgen en om haar bedrijfsvoering zo goed mogelijk in te richten is eveneens aanwezig, maar weegt niet zo zwaar als de (grond)rechten van de kandidaat-vliegers. Het oordeel van de kantonrechter luidt dat het KLM met onmiddellijke ingang is verboden om bij kandidaten voor vacatures voor de functie van vlieger op enigerlei wijze informatie in te winnen en/of te gebruiken omtrent de vaccinatiestatus tegen COVID-19 en/of om kandidaten af te wijzen omdat zij aangeven niet gevaccineerd te zijn en/of geen vaccinatie willen nemen, op straffe van een dwangsom van € 100.000,00 per overtreding. Tegen deze uitspraak staat nog de mogelijkheid van hoger beroep open.
In hoeverre mogen werkgevers tijdens een sollicitatieprocedure vragen naar de vaccinatiestatus van een werknemer?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoord op schriftelijke vragen van het lid Stoffer1 op 1 oktober jl. waarin u het volgende aangaf: «In Nederland is en blijft vaccinatie vrijwillig. Het kabinet gaat niet toe naar een vaccinatieplicht. Een werkgever mag hier dan ook niet toe dwingen of dit vereisen.»?
Ja, ik herinner mij het antwoord op de eerdere schriftelijke vragen. In Nederland bestaat geen plicht tot vaccinatie. Een werknemer is vrij te kiezen voor vaccinatie of niet.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 hoeft een werknemer aan een werkgever geen informatie te geven over zijn vaccinatiestatus. De werknemer kan door de werkgever ook niet verplicht worden tot vaccinatie.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft de rechter met betrekking tot de situatie bij KLM geoordeeld dat ook voor de sollicitatieprocedure geldt dat de werkgever niet mag vragen naar de vaccinatiestatus van de werknemer. Een sollicitant hoeft daar geen informatie over te geven en dit mag geen reden zijn om een sollicitant te weigeren voor een functie.
Kunt u bevestigen dat het voor werkgevers, en dus ook voor KLM, verboden is personeel af te wijzen op basis van het feit dat men niet gevaccineerd is of van hen te eisen zich te laten vaccineren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u het juridisch kader schetsen ten aanzien van het verbod op vaccinatiedwang?
Zoals hierboven aangegeven heeft het Nederlandse vaccinatiebeleid een vrijwillig karakter. Iedereen heeft de keuze om zich wel of niet te laten vaccineren en dat geldt ook voor werknemers. Als aan de weigering om zich te laten vaccineren arbeidsrechtelijke gevolgen worden verbonden, dan wordt de keuzevrijheid van de werknemer ingeperkt. Een indirecte vaccinatieplicht kan botsen met het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het recht op onaantastbaarheid van de lichamelijke integriteit en de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst.
Een dergelijke inbreuk op de grondrechten van de werknemer is slechts in uitzonderlijke gevallen gerechtvaardigd. Dat kan alleen als de werkgever kan aantonen dat de inbreuk noodzakelijk is om een legitiem doel te bereiken en dat de inbreuk voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het belang van de werkgever bij het gevaccineerd zijn van de werknemer moet zodanig zijn dat het belang van de werknemer bij weigering van een vaccinatie daarvoor moet wijken. Daarbij wegen alle omstandigheden van het concrete geval mee. Van belang is bijvoorbeeld of de roostering van het personeel (tijdelijk) gewijzigd zou kunnen worden, of er alternatieve werkzaamheden voorhanden zijn en wat de mogelijke gevolgen van de weigering zullen zijn. Als minder ingrijpende maatregelen in een bepaalde situatie kunnen voldoen zullen ver(der)gaande maatregelen niet snel gerechtvaardigd zijn. Het uiteindelijke oordeel in een concrete zaak is aan de rechter. In de KLM-zaak achtte de rechter de belangen van de (sollicitant)vliegers zwaarwegender dan het belang van KLM, zie het antwoord op vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het besluit van KLM om een vaccinatieplicht in te stellen voor nieuwe piloten en stewardessen in strijd met de wet is en dat bij afwijzing van ongevaccineerden sprake is van discriminatie op basis van medische status? Zo ja, op welke wijze wordt gehandhaafd op het verbod om van werknemers te eisen zich te laten vaccineren, en door wie?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2. heeft de rechter in de KLM-zaak geoordeeld dat het ongeoorloofd was om naar de vaccinatiestatus van (sollicitant)vliegers te vragen en om hen af te wijzen indien zij geen COVID-19-vaccinaties willen nemen. T.a.v. de handhaving geldt dat indien de werknemer vaccinatiedwang- of drang vanuit de werkgever ervaart, dit het beste eerst met de werkgever kan worden besproken. Zo nodig kan de werknemer binnen de eigen organisatie terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon voor advies. Als zij er samen niet uitkomen heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om een procedure te starten bij de rechter. De rechter zal in zijn uitspraak beoordelen of de werkgever een legitiem doel nastreefde en of de door de werkgever getroffen maatregelen het te bereiken doel rechtvaardigden en proportioneel en subsidiair waren.
Wat vindt u als aandeelhouder van KLM van dit beleid?
De directie van KLM is verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering, waaronder het opstellen van beleid binnen de onderneming. De raad van commissarissen houdt daar toezicht op. De aandeelhouder heeft daar geen rol in. Een onderneming dient zich daarbij vanzelfsprekend aan de geldende wet- en regelgeving te houden. Zie verder de beantwoording van vraag 7.
Hoe reageert u op het feit dat de Vakorganisatie Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers oproept deze praktijk van KLM onmiddellijk te stoppen?
Het is hun recht om hiertoe op te roepen. Voor de uitspraak die de kantonrechter gedaan heeft in de procedure die Vakorganisatie VNV heeft aangespannen tegen KLM verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Bent u voornemens KLM aan te spreken op dit besluit?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 heeft de rechter inmiddels uitspraak gedaan. Ik ga ervan uit dat KLM gevolg zal geven aan deze uitspraak. KLM heeft overigens nog de mogelijkheid om tegen de uitspraak in hoger beroep te gaan.
Herinnert u zich uw schriftelijke antwoorden van 1 oktober jl. op vragen van het lid Stoffer over het bericht «Ministerie kan niets doen tegen bedrijven die vaccinatiebewijs eisen»?
Ja.
Herinnert u zich het antwoord op de vraag of u bereid bent een juridische basis te creëren om op te kunnen treden tegen werkgevers die een vaccinatiebewijs eisen van hun werknemers, namelijk dat er toen een verkenning liep naar de mogelijke toepassing van de coronatoegangsbewijzen in bepaalde sectoren?
Ja.
Wat zijn de uitkomsten van deze verkenning op het specifieke punt van de ontbrekende juridische basis ten aanzien van optreden tegen werkgevers die een vaccinatiebewijs vereisen?
Tijdens de verkenning is gesproken met de vertegenwoordigers van de sectoren waar een Coronatoegangsbewijs (ctb) werd gevraagd van bezoekers, gasten en klanten. In deze gesprekken met de evenementen-, sport- en cultuursector en de horeca stond de vraag centraal of de uitzondering in de Tijdelijke wet Coronatoegangsbewijzen voor toepassing van het ctb voor toegang tot de arbeidsplaats, kon vervallen en zo ja, welke aandachtspunten men het kabinet hiervoor wilde meegeven.
Uit de gesprekken kwam het algemene beeld naar voren dat werkgevers en werknemers in de betreffende sectoren tot voor beide partijen acceptabele oplossingen kwamen. Werkenden die geen mededeling wilden doen over hun vaccinatiestatus werden voor zover mogelijk gevraagd thuis te werken of werden tijdelijk voor andere werkzaamheden ingezet.
In een brief van 2 november 20213 maakte de Minister van VWS er melding van dat het Arbo Managementteam (AMT) aan de hand van de arbeidshygiënische strategiemethodiek een inschatting van het mogelijke effect van de invoering van het ctb voor werknemers op de virusverspreiding had gemaakt. Het AMT was van mening dat het invoeren van een ctb voor werknemers niet nodig werd geacht in werkomstandigheden, waarbij er voldoende andere (subsidiaire) mogelijkheden zijn tot risicoreductie, zoals thuiswerken, thuisblijven bij klachten en gespreid werken én als deze mogelijkheden worden benut. Uit de epidemiologische cijfers bleek echter, dat er ondanks versoepelingen toch sprake was van een toename van het aantal werksituatie gerelateerde infecties. Het OMT was dan ook van mening dat, toen deze discrepantie al maanden bleef voortduren, er geen bezwaar zou kunnen zijn om onder bepaalde omstandigheden een ctb voor werknemers in te voeren. Het OMT benadrukte daarbij dat deze afweging op een zorgvuldige wijze diende te gebeuren aan de hand van een nauwgezette risico-inventarisatie, criteria van proportionaliteit en subsidiariteit en met betrokkenheid van de personeelsvertegenwoordiging.
Op basis van het OMT-advies is begonnen met de voorbereidingen voor de «tijdelijke wet verbreding coronatoegangsbewijzen». Het nadrukkelijk doel is om gericht risico’s te mitigeren en daarmee een (gedeeltelijke) (her)sluiting van de hele samenleving te voorkomen. Het kabinet wilde het ctb als mogelijke maatregel achter de hand houden zodat snel en adequaat maatregelen konden worden genomen als de epidemiologische situatie daarom zou vragen.
Graag merk ik hierbij op dat het tonen van een ctb niet hetzelfde is als het tonen van een vaccinatiebewijs. Een ctb kon immers worden verkregen middels een herstelbewijs, testbewijs of vaccinatiebewijs.
Klopt het dat nog altijd een wettelijke basis ontbreekt om op te kunnen treden tegen werkgevers die toch een vaccinatiebewijs of een door de werkgever gewenste vaccinatiestatus van hun werknemers eisen?
Een specifieke wettelijke basis voor toepassing van een vaccinatiebewijs op de werkvloer is er niet. Het bestaande arbeidsrecht voorziet echter in bepalingen om het handelen te beoordelen van werkgevers die vragen om een vaccinatiebewijs. Het is aan de rechter om geschillen die daaruit voortvloeien te beoordelen. Daarbij geldt dat de arbeidsrechtelijke open normen veelal op grond van de omstandigheden van het geval moeten worden ingevuld. In het algemeen kan gesteld worden dat in de meeste corona gerelateerde situaties waarover de rechter zich al heeft uitgelaten, de werknemer veel rechtsbescherming geniet. De werkgever die de werknemer ten onrechte om een vaccinatiebewijs vraagt, heeft geen grond om de werknemer de toegang tot het werk te ontzeggen, het loon niet te betalen en in het uiterste geval te ontslaan.
Bent u bereid alsnog een juridische basis te creëren zodat u kunt optreden tegen werkgevers die van hun werknemers eisen gevaccineerd te zijn of zich te laten vaccineren?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen van het lid Stoffer van de SGP van 1 oktober jl. ben ik hiertoe niet bereid (zie voetnoot 1). Uit de jurisprudentie die tot dusver is ontstaan, blijkt dat de werknemer veel bescherming geniet zoals aangegeven in het antwoord op vraag 14.
Slechts in gevallen waarin de rechter de inbreuk op het grondrecht van de werknemer gerechtvaardigd achtte en de werknemer stelselmatig niet voldeed aan redelijke instructies van de werkgever, kwam de rechter tot het oordeel dat de werknemer verwijtbaar had gehandeld, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 11 februari 2022, ECLI:NL: RBAMS:2022:418.
Gaat u werkgevers die toch over de schreef gaan hierop aanspreken?
Ik zie geen directe aanleiding daartoe, omdat het algemene beeld niet is dat bedrijven een vaccinatiebewijs eisen, ook niet in de periode toen er meer corona besmettingen waren dan nu het geval is. Zoals in de beantwoording op eerdere vragen van u van 31 september jl. was aangegeven, attendeer ik werkgevers en werknemers op hun rechten en plichten in dit verband via rijksoverheid.nl4.
De reiskosten vergoeding van jonge nieuwkomers |
|
Lisa Westerveld (GL), Senna Maatoug (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat gemeenten verschillende regels en bedragen hanteren met betrekking tot reiskostenvergoeding voor schoolgaande nieuwkomers ouder dan 12 jaar?
Dit klopt voor nieuwkomers ouder dan 12 jaar die een status hebben. Voor deze groep zijn ouders/verzorgers namelijk zelf verantwoordelijk voor de reiskosten. Bij of krachtens de wet is voor deze groep geen vergoeding van de reiskosten geregeld. Er zijn gemeenten die wel reiskostenvergoeding voor deze groep beschikbaar stellen. Het is aan deze gemeenten om te bepalen hoe ze dit regelen. Bij nieuwkomers die geen status hebben is het COA verantwoordelijk voor leerlingenvervoer.
Welke indicatoren worden gebruikt bij het berekenen van de reiskostenvergoeding voor nieuwkomers ouder dan 12 jaar en waarom verschillende deze indicatoren per gemeenten?
Zoals aangegeven, is er geen wettelijke taak voor reiskostenvergoeding van nieuwkomerskinderen die een status hebben. Er zijn gemeenten die daar op eigen initiatief iets voor regelen. Ik heb echter geen overzicht van welke vergoedingen gemeenten verstrekken en onder welke voorwaarden.
Wat is het verschil in de reiskostenvergoeding tussen de gemeente met het hoogste bedrag en de gemeenten met het laagste bedrag?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de verschillen in de minimale afstand in kilometers voor aanspraak op de reiskostenvergoeding tussen de gemeenten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er gemeenten die helemaal geen reiskosten vergoeden voor deze groep nieuwkomers? Zo ja, wat is uw appreciatie hiervan?
Er zijn gemeenten die geen reiskosten vergoeden voor nieuwkomers van 12 jaar en ouder die een status hebben. Net als voor alle andere leerlingen, met uitzondering van nieuwkomers die geen status hebben, is het vervoer van de leerlingen van huis naar school in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de ouders/verzorgers. Doordat er een landelijk dekkend aanbod is van internationale schakelklassen (ISK’s) is de reisafstand voor deze groep leerlingen over het algemeen behapbaar. Daarom zie ik geen noodzaak om iets te veranderen aan deze situatie.
Heeft u in beeld hoeveel nieuwkomers in het voortgezet onderwijs naar een taalschool moeten reizen buiten hun woonplaats? Zo nee, wilt u dit in kaart brengen?
Uit gegevens die ik van de Dienst Uitvoering Onderwijs heb ontvangen, blijkt dat er in 2021 3874 leerlingen waren waarvoor schoolbesturen recht hadden op nieuwkomersbekostiging, die niet woonden in dezelfde gemeente als waar ze naar school gingen.
Is er volgens u sprake van een landelijk dekkend aanbod van nieuwkomerscholen? Zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Ja. Er zijn circa 120 ISK’s in Nederland. Op https://www.lowan.nl/vo/scholen/ is een kaart te vinden waarop alle ISK’s in Nederland staan aangegeven. Hierop is te zien dat het aanbod landelijk goed dekkend is.
Hoe worden jonge nieuwkomers op de hoogte gebracht van de verkeersregels in Nederland en bij wie licht deze verantwoordelijkheid?
De verantwoordelijkheid om jonge nieuwkomers op de hoogte te brengen van de verkeersregels in Nederland ligt in de eerste plaats bij hun ouders/verzorgers. Wel wordt op sommige ISK’s aandacht besteed aan de verkeersregels. Een aantal basiszaken rondom verkeersveiligheid komt bijvoorbeeld vaak terug in de NT2-methodes die worden gebruikt. Er is ook lesmateriaal over verkeersveiligheid beschikbaar voor de tweede fase van het ISK-traject. In deze fase worden leerlingen voorbereid op de uitstroom naar het reguliere voortgezet onderwijs.
Long covid bij leraren en onderwijsondersteunend personeel |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het meldpunt van de Algemene Onderwijsbond (AOb) rondom long covid en kunt u aangeven of u ook bent geschrokken van de uitkomst dat veel leraren en ondersteunend personeel corona hebben opgelopen tijdens hun werk?1
Ja, ik heb kennis genomen van het meldpunt waar ruim 1.100 mensen uit het onderwijs zich hebben gemeld met langdurige klachten na een COVID-besmetting. Ik vind het bijzonder vervelend voor mensen als zij gedurende een lange periode na een COVID-besmetting klachten houden.
Kunt u een overzicht geven van het aantal mensen met long covid dat nu een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-)uitkering bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) aanvraagt? Kunt u hierbij aangeven hoeveel zieke werknemers een WIA-uitkering ontvangen en in welke klasse van arbeidsongeschiktheid deze zieke werknemers vallen? Kunt u hierbij een specificering geven per sector of beroep, en dan specifiek voor leraren?
Tijdens de periode van ziekte voordat er een WIA-aanvraag wordt gedaan, wordt de reden van ziekmelding niet geregistreerd. Ik kan daardoor niet aangeven hoeveel mensen die ziek zijn als gevolg van langdurige klachten na een COVID-besmetting een WIA-aanvraag gaan doen. Op dit moment zijn er nog geen cijfers over de WIA-instroom in verband met langdurige COVID bekend. Sinds april 2020 heeft UWV een algemene diagnosecode voor Covid-19 in de registratiesystemen aangebracht en per 1 januari 2022 ook een diagnosecode specifiek voor langdurige klachten na een COVID-besmetting, te gebruiken bij alle WIA-claimbeoordelingen. UWV verwacht uiterlijk begin juli de eerste instroomcijfers in de WIA vanwege langdurige klachten na COVID te publiceren. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar arbeidsongeschiktheidsklasse en of Covid-19 de hoofd- of nevendiagnose is. Specificering van de instroom in de WIA per sector of beroep is niet mogelijk.
Vindt u het ook zorgwekkend dat nu, twee jaar later, vele leraren met long covid het risico lopen hun baan en inkomen te verliezen vanwege het aflopen van de loondoorbetaling bij ziekte?
Ik begrijp dat langdurige ziekte grote gevolgen kan hebben voor diegenen die het treft, zowel sociaal, mentaal als financieel. Het stelsel van sociale zekerheid biedt een vangnet voor alle werknemers die ziek worden en daardoor hun eigen werk niet meer kunnen doen, ongeacht de aard of oorzaak van de ziekte. Als een zieke werknemer niet binnen de periode van 104 weken loondoorbetaling bij ziekte of Ziektewet het werk volledig heeft hervat, is het mogelijk dat hij daarna een WIA-uitkering ontvangt. In samenspraak kunnen werkgever en werknemer de loondoorbetalingsperiode bij ziekte met maximaal één jaar verlengen. De WIA-aanvraag wordt dan uitgesteld. Als een werknemer daarna recht heeft op een WIA-uitkering betekent dit echter niet dat de inzet op re-integratie moet stoppen. Ook betekent het niet dat de werkgever tot ontslag moet over gaan. Ook de WIA kent mogelijkheden om de re-integratie bij de werkgever voort te zetten.
Bent u het eens dat leraren met long covid, die tijdens de coronapandemie voor de klas hebben gestaan en daardoor veel risico hadden op het oplopen van corona tijdens hun werk, vanuit de overheid ondersteund dienen te worden?
Ik onderken dat medewerkers in het onderwijs, en ook in andere sectoren, risico’s hebben gelopen tijdens de coronapandemie. Zoals ook in het vorige antwoord aangegeven, biedt het reguliere stelsel van sociale zekerheid voor werknemers die ziek worden en hun eigen werk niet meer kunnen doen een vangnet. In de brief van 25 februari jl. die de Minister van Langdurige Zorg en Sport aan uw Kamer heeft gestuurd, is een tijdelijke aanvullende ondersteuningsmaatregel aangekondigd voor werkgevers in de zorgsector. Zoals ook in die brief staat, kiest het kabinet ervoor om specifiek werkgevers in de zorg te ondersteunen vanwege het uitzonderlijke karakter van de beginfase van de pandemie en het werken in zorg. Dit kabinet heeft in die brief aangegeven dat de overwegingen bij de ondersteuningsmaatregel voor zorgwerkgevers zijn gebaseerd op een uitzonderlijke combinatie van factoren in de zorgsector.
Vindt u het ook onwenselijk dat leraren door het oplopen van long covid te maken hebben gekregen met salariskorting in het tweede ziektejaar en medische kosten? Waar kunnen deze leraren terecht voor (financiële) ondersteuning en bent u bereid om hen (financieel) te ondersteunen hierbij?
Werkgevers zijn verplicht het loon van zieke werknemers gedurende een periode van twee jaar door te betalen. Het eerste ziektejaar minstens 70% van het loon en minimaal het minimumloon en het tweede ziektejaar ook minimaal 70% van het loon. De werkgever mag tijdens ziekte meer betalen dan 70% van het loon. Zo is in bijna de helft van de cao’s opgenomen dat in het eerste ziektejaar 100% van het loon wordt doorbetaald. Dit geldt ook voor de cao primair onderwijs. Ten aanzien van de medische kosten geldt dat paramedische herstelzorg bij ernstige klachten na COVID vergoed wordt vanuit het basispakket. De huisarts of medisch specialist kan beoordelen of iemand in aanmerking komt voor eerstelijns paramedische herstelzorg. Paramedische herstelzorg kan bestaan uit fysiotherapie, oefentherapie, ergotherapie, diëtetiek en logopedie. De voorwaardelijke vergoeding van deze zorg uit het basispakket is recent verlengd tot 1 augustus 2023, zie de zesde incidentele suppletoire begroting2.
Bent u het eens dat het voor de re-integratie van zieke werknemers het beste is om in dienst bij de eigen werkgever te blijven?
Werkgevers en hun zieke werknemers hebben gedurende de loondoorbetalingsperiode van 104 weken een re-integratieverplichting ten behoeve van de terugkeer in het arbeidsproces. In eerste instantie is de re-integratie gericht op terugkeer binnen het eigen bedrijf (spoor 1 re-integratie). Als re-integratie bij de eigen werkgever niet meer lukt kijken werkgever en werknemer of het werk bij een andere werkgever hervat kan worden (spoor 2 re-integratie). Als een zieke werknemer niet binnen de periode van 104 weken loondoorbetaling bij ziekte het werk volledig heeft hervat, is het mogelijk dat hij daarna een WIA-uitkering ontvangt. Instroom in de WIA betekent echter niet dat er geen re-integratie-inspanningen meer verricht worden en dat personen niet meer aan het werk komen. Ook de WIA kent prikkels en mogelijkheden om te re-integreren. In samenspraak kunnen werkgever en werknemer de periode van loondoorbetaling bij ziekte met maximaal één jaar vrijwillig verlengen. Zij kunnen dit doen, als het er bijvoorbeeld naar uitziet dat de werknemer binnenkort (volledig) terug kan keren in zijn oude werk, of als zij een andere oplossing willen zoeken bij de bestaande of een andere werkgever. Re-integratie is maatwerk en in het re-integratietraject is de belastbaarheid van de zieke werknemer leidend. Afhankelijk van de situatie van de individuele werknemer kan het vrijwillig verlengen van de loondoorbetalingsperiode een oplossing zijn.
Het beleid op het gebied van ziekte en arbeidsongeschiktheid geldt voor alle ziektebeelden en aandoeningen. Ik zie op dit moment geen reden tot aanpassing specifiek voor de groep mensen met langdurige Covid klachten. Ook voor andere ziekten en aandoeningen kennen we geen apart beleid.
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 4 kiest het kabinet ervoor om specifiek werkgevers in de zorg tijdelijk te ondersteunen met als doel langdurige zieke zorgmedewerkers te behouden voor de zorg en te blijven werken aan hun herstel en re-integratie vanwege het uitzonderlijke karakter van de beginfase van de pandemie en het werken in zorg. Het kabinet realiseert zich dat veel werkgevers grote uitdagingen hebben ondervonden als gevolg van de pandemie en moeite hebben met het vinden van voldoende personeel. De regeling stimuleert het behoud van mensen voor de zorgsector. Deze subsidie voor werkgevers is een tegemoetkoming in de loonkosten die gemoeid zijn met een vrijwillige verlenging van de loondoorbetaling na het tweede ziektejaar aan werknemers in de zorg die in de periode 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020 langdurig ziek zijn geworden.
Erkent u daarom – ook vanuit het perspectief van het lerarentekort – het belang van het uitstellen van de WIA-keuring voor werknemers met long covid? Zo ja, op welke wijze denkt de Minister dat te gaan stimuleren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om, net zoals in de zorg, te komen met een tegemoetkomingsfonds, met gefixeerde schadebedragen, voor onderwijswerknemers met long covid?
De regeling zoals wordt getroffen voor de zorg is geen tegemoetkomingsfonds voor werknemers, maar een subsidieregeling specifiek voor werkgevers in de zorg, zoals aangekondigd door de Minister van Langdurige Zorg en Sport in de Kamerbrief van 25 februari jl. Het kabinet zet met deze regeling in op een extra stimulans voor het herstel en de re-integratie van personen in de zorg met langdurige klachten na een COVID-besmetting. Het kabinet kiest daarvoor vanwege de unieke combinatie van factoren die in de zorgsector speelden aan het begin van de coronacrisis. Er is op dit moment geen regeling in voorbereiding voor het onderwijs.
Klopt het dat het mogelijk is om zieke werknemers, bijvoorbeeld met long covid, voor een derde ziektejaar in dienst te laten houden bij hun eigen werkgever? Bent u bereid om te kijken of er voor werknemers met long covid de mogelijkheid kan komen om voor hen een derde ziektejaar te realiseren? Bent u dan ook bereid om te kijken of (een gedeelte van) de kosten gedragen kunnen worden door de overheid?
Zie antwoord vraag 6.
Herkent u de signalen vanuit leraren, maar ook vanuit andere werknemers, dat de keuringen bij long covid door het UWV soms als star en averechts wordt ervaren? Zo ja, bent u bereid om hierover met het UWV in gesprek te gaan?
Het is bijzonder vervelend voor mensen als zij langdurige klachten hebben na een COVID-besmetting. Als iemand na twee jaar ziekte het werk niet (volledig) heeft hervat kan hij/zij een WIA-uitkering aanvragen. Het is mij bekend dat er veel vragen zijn over de WIA-beoordeling van mensen die ziek zijn als gevolg van langdurige klachten na een COVID-besmetting. UWV is zich hier ook van bewust en heeft om die reden op haar website een pagina ingericht met extra informatie hierover. Daarnaast implementeert UWV dit jaar een werkwijze waarbij mensen die een WIA-aanvraag hebben gedaan, helemaal aan het begin van dit proces, door een UWV-medewerker worden gebeld. Zij geven de aanvrager uitleg over de stappen die nodig zijn om tot een beoordeling van de WIA-aanvraag te komen. Wat WIA inhoudt, wordt verteld in een nieuwe online WIA-webinar, waar de WIA-aanvrager naar verwezen wordt.
Zoals voor iedereen die te maken krijgt met ziekte en arbeidsongeschiktheid, geldt ook voor werknemers met langdurige COVID dat de uitkomst van de WIA-beoordeling niet voor iedereen met vergelijkbare klachten precies gelijk zal zijn. Dat is logisch, omdat de klachten die mensen bij langdurige COVID ervaren niet voor iedereen hetzelfde zijn, maar ook omdat de individuele omstandigheden van de werknemer een rol spelen bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid.
De WIA is erop gericht om inkomen uit arbeid te verzekeren en een terugval in inkomsten dor ziekte (gedeeltelijk) op te vangen. Gevolg daarvan in de systematiek van de WIA, is dat wordt beoordeeld wat de resterende verdiencapaciteit van iemand met een ziekte of beperking is. Op basis daarvan wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld en dat kan dus van persoon tot persoon verschillen, ook wanneer mensen vergelijkbare klachten ervaren.
UWV behandelt alle WIA-aanvragen op eenzelfde manier en houdt bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid rekening met de functionele mogelijkheden in arbeid van de individuele werknemer. UWV maakt geen onderscheid in manier van handelen naar de reden van uitval of ziekte. Dat betekent ook dat de uitkomst van de WIA-beoordeling niet voor iedereen die langdurige klachten heeft na een COVID-besmetting precies gelijk zal zijn. Dit is de gebruikelijke gang van zaken voor iedereen die te maken krijgt met ziekte en arbeidsongeschiktheid, niet alleen voor werknemers met langdurige klachten na COVID.
Het bericht 'Erdogans Trolle schwören sich auf den Wahlkampf in Deutsland ein' |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Erdogans Trolleschwören sich auf den Wahlkampf in Deutsland ein»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat Turks-Duitse kiezers via Turkse verenigingen en social media, onder andere via influencers en trollen in aanloop naar de Turkse premier- en parlementsverkiezingen van 2023, beïnvloed worden in hun politieke keuzes?
In het algemeen geldt dat het kabinet die vormen van buitenlandse inmenging waarmee statelijke actoren het fundament van de Nederlandse democratische rechtsorde en open samenleving kunnen aantasten, volstrekt ongewenst vindt (de integriteit van politieke en bestuurlijke besluitvorming, onafhankelijke rechtspraak, vrije en eerlijke verkiezingen en fundamentele vrijheden zoals persvrijheid en vrijheid van meningsuiting). Nederlandse burgers moeten, ongeacht hun achtergrond, in staat zijn in vrijheid eigen keuzes te maken als het gaat om de inrichting van hun leven, politieke voorkeur en de band met een land van herkomst of dat van hun ouders of grootouders. Mogelijke ongewenste activiteiten door vertegenwoordigers van de Turkse overheid en de veronderstelling dat deze activiteiten onderdeel zijn van een bewuste politiek, kunnen bij sommige Nederlanders van Turkse komaf voor een permanent gevoel van onveiligheid zorgen. Dit kan zo ver gaan dat deze mensen zich beperkt voelen in hun vrijheid van meningsuiting of zelfcensuur toepassen. Ook kan op deze wijze de export van spanningen vanuit Turkije naar ons land worden versterkt.
Dergelijke vormen van ongewenste buitenlandse inmenging zijn onacceptabel. Dit betekent dat de Turkse autoriteiten zich dienen te onthouden van ongewenste bemoeienis met de keuzes die Nederlandse burgers maken. Wanneer het kabinet constateert dat het Turkse diasporabeleid de grenzen van onze rechtsstaat overschrijdt, dan wel participatie van Nederlanders met een Turkse achtergrond belemmert, zal het kabinet niet aarzelen de Turkse autoriteiten op deze activiteiten aan te spreken. Dit optreden richting Turkije bij ongewenste buitenlandse inmenging past in de generieke – landen-neutrale – aanpak waarover uw Kamer in maart 2018 is geïnformeerd.2
In hoeverre is in Nederland ook sprake van deze patronen van politieke beïnvloeding, al dan niet via social media in aanloop naar deze verkiezingen? Zo ja, welke signalen duiden hierop?
Het is van belang een onderscheid te maken tussen het diasporabeleid van de Turkse overheid, dat onder meer wordt vormgegeven via Diyanet – het Turkse presidium voor Godsdienstzaken – en de verkiezingscampagne van de AKP in aanloop naar de verkiezingen in 2023. Het is bekend dat de AKP, net als andere Turkse partijen, steun hoopt te verwerven onder de stemgerechtigden die buiten Turkije wonen. Dat doen Nederlandse politieke partijen bij verkiezingen in Nederland ook in het buitenland, waarbij zij binnen de door dat land gestelde kaders dienen te blijven. Aangezien de AKP al lange tijd aan de macht is, bestaat er overlap tussen het diasporabeleid van de Turkse overheid en de uitgangspunten van de AKP. Er zijn ons op dit moment echter geen signalen bekend dat de Turkse overheid invloed probeert uit te oefenen ten behoeve van de verkiezingen in 2023. Uiteraard worden de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten gehouden.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk en zorgelijk is dat Turkije via de Turkse diaspora in Europa haar invloed probeert uit te oefenen ten behoeve van de Turkse premier- en parlementsverkiezingen van 2023?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de huidige stand van zaken omtrent de contrastrategie om ongewenste bemoeienis uit Turkije jegens Nederlanders met een Turkse achtergrond tegen te gaan? Hoe vaak heeft u de afgelopen vier jaar de Turkse autoriteiten hierop aangesproken?
In maart 2018 is uw Kamer geïnformeerd over de aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging. Deze aanpak is ook in 2022 onverminderd van kracht en er wordt doorlopend bekeken of de aanpak nog volstaat. De aanpak is landen-neutraal en bestaat uit de volgende drie onderdelen:
In de brede relatie tussen Turkije en Nederland vinden regelmatig gesprekken plaats tussen de Nederlandse en Turkse autoriteiten over diverse onderwerpen. Ook de relatie tussen de Turkse overheid en Nederlanders met een Turkse achtergrond is regelmatig het onderwerp van gesprek. De in het antwoord op vraag 2 en 4 genoemde boodschap wordt in deze gesprekken consequent uitgedragen.
Welke signalen over deze aankomende verkiezingen zijn bekend als het gaat om het benaderen en zelfs trainen van Turkse-Nederlanders zoals wordt geschetst in het aangehaalde artikel, om de gunst van de Turkse gemeenschap te winnen voor de AKP-partij van president Erdogan?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de huidige stand van zaken van het weerbaarder maken van Nederlanders met een niet-westerse afkomst die kans lopen door middel van diasporapolitiek te worden benaderd voor bewuste politieke doeleinden in het land van herkomst? . Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot het ondersteuningsaanbod voor gemeenten en gemeenschappen ter bevordering van de sociale stabiliteit en versterking van de weerbaarheid?
De Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en van Justitie en Veiligheid (JenV) (waaronder de NCTV en de Nationale Politie) spannen zich samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters (NGB) in om de sociale stabiliteit te bevorderen en de weerbaarheid van de samenleving in brede zin te versterken.
Binnen het Ministerie van SZW heeft de Expertise Unit Sociale Stabiliteit (ESS) de afgelopen jaren netwerken in verschillende gemeenschappen opgebouwd. Dit betreft onder andere de Turkse, Marokkaanse, Eritrese, Somalische, Syrische, islamitische en Afro-gemeenschap. ESS staat in contact met in totaal twaalf kennisnetwerken uit deze gemeenschappen. Hier worden expertise en handelingsperspectieven m.b.t. veerkracht en weerbaarheid gedeeld. Daarnaast adviseert ESS gemeenten over hoe om te gaan met onder andere polarisatie en spanningen in deze gemeenschappen. In 2021 is door negenenzeventig gemeenten een beroep gedaan op de kennis en kunde van ESS.
Gemeenten kunnen met hulpvragen onder meer terecht bij het Ondersteuningsnetwerk maatschappelijke onrust voor duiding of advies in gevallen van (dreigende) situaties van maatschappelijke onrust. Vanuit het netwerk is er in 2021 contact geweest met twintig gemeenten. Ook heeft de UvA in 2021 dertig cases van maatschappelijke onrust onderzocht. De bevindingen van dit onderzoek worden dit najaar gepubliceerd.
Om er voor te zorgen dat gemeenten en gemeenschappen zelf beter in staat zijn de sociale stabiliteit te bevorderen is het aanbod aan handreikingen, factsheets, opleidingen en contactpunten bij de rijksoverheid en andere partners op de brede thematiek van «maatschappelijke stabiliteit» sinds december 2021 gebundeld op de website https://maatschappelijkestabiliteit.nl/. Dit leeraanbod wordt periodiek geactualiseerd en samenwerkende partners onderhouden contacten met gemeenten en gemeenschappen om te signaleren op welke onderwerpen men extra ondersteuning wenst. De site is inmiddels 1700 keer geraadpleegd.
Naast bovenstaande wordt op dit moment gewerkt aan een nieuwe Agenda Veerkracht en Weerbaarheid. Zoals aangekondigd in de planningsbrief SZW zal de Minister van SZW uw Kamer hier na de zomer nader over informeren.3
Hoeveel gemeenten en gemeenschappen maken hier tot op heden gebruik van en wat doet u om dit aanbod onder de blijvende aandacht te brengen?
Zie antwoord vraag 7.
Is u bekend hoeveel kandidaten voor de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen zijn getraind door de Union of European Turkish Democrats (UETD)?
Zie antwoord vraag 7.
Wat doet u om te voorkomen dat post wordt gestuurd met een stemadvies vanuit de Turkse regering naar Nederlanders met een Turkse achtergrond?
Deze cijfers zijn niet bekend bij de rijksoverheid.
Bent u bereid streng toe te zien op de richtlijn van Buitenlandse Zaken, die tot stand is gekomen naar aanleiding van onze Kamervragen, om campagnevoeren in de laatste drie maanden voor de verkiezingen door buitenlandse politieke ambtsdragers uit niet-EU-landen op Nederlands grondgebied te verbieden?
In aanloop naar de Turkse verkiezingen in 2023 zal Nederland de boodschap overbrengen dat het geven van persoonlijk stemadvies door de Turkse overheid aan Nederlanders met een Turkse achtergrond niet gewenst is in welke vorm dan ook.
Welke mogelijkheden ziet u op korte termijn om buitenlandse/politieke beïnvloeding op sociale media platforms tegen te gaan wanneer het illegale content of desinformatie betreft, met het oog op verwachte wet- en regelgeving zoals de «Digital Services Act»?
Absoluut. Sinds februari 2021 is het voor vertegenwoordigers van een buitenlandse overheid van buiten de EU niet meer toegestaan campagne te komen voeren in Nederland vanaf drie maanden voorafgaand aan verkiezingen in het desbetreffende derde land. Vertegenwoordigers van een buitenlandse overheid dienen daarnaast vooraf melding te maken bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken indien zij voornemens zijn naar Nederland af te reizen om een campagne-activiteit te ondernemen in de periode tot drie maanden voorafgaand aan verkiezingen in dat derde land. Buiten kijf staat dat het Nederlandse burgers is toegestaan om campagne-activiteiten en -bijeenkomsten te organiseren, ook over verkiezingen in derde landen. In aanloop naar de Turkse verkiezingen zal de Nederlandse overheid Turkije actief op de richtlijn van Buitenlandse Zaken wijzen.
Het bericht 'Schandalen PostNL bij ons niet minder erg dan in België' |
|
Bart van Kent , Renske Leijten |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat de wantoestanden bij PostNL een schande zijn?1
Op een lopende juridische procedure zoals de casus in het artikel uit uw vraag, die zich bovendien in een buurland heeft voorgedaan, kan ik niet ingaan.
Herkent u het beeld dat de situatie in Nederland precies hetzelfde is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om een beeld te kunnen herkennen, moet duidelijk zijn hoe de situatie is geweest en hoe een bedrijfsvoering in België zich verhoudt tot die in Nederland. Omdat het onderzoek van de Belgische justitie nog loopt, ben ik niet op de hoogte van de details en de achtergrond van de situatie. Op voorhand is daarom niet eenvoudig te zeggen dat de situatie precies hetzelfde is.
Hoe kan het dat de controle in Nederland op deze misstanden tekortschiet?
Het geschetste beeld dat de controle in Nederland tekortschiet herken ik niet. De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt de afgelopen jaren aanhoudend risicogericht en actief toezicht op deze branche om goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden te bevorderen. Misstanden bij opdrachtgevers en onderaannemers worden aangepakt en waar nodig worden boetes opgelegd.2 Verder houdt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) onder andere toezicht op de aanwezigheid van een vergunning, eis van dienstbetrekking, rij- en rusttijden en overbelading.3
Wat gaat u doen om een einde te maken aan deze schandalen bij een Nederlands bedrijf?
Al eerder meldde mijn collega van SZW u dat groot belang wordt gehecht aan eerlijk, gezond en veilig werk voor alle werknemers.4 Werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden voor hun werknemers. Bij geconstateerde misstanden kunnen, afhankelijk van de overtreding, door verschillende toezichthouders boetes en andere sancties worden opgelegd. De Arbeidsinspectie confronteert de grote opdrachtgevers in de pakketbezorging met bevindingen over wat zich feitelijk binnen hun keten afspeelt. Dat doet zij door met de grote marktpartijen het gesprek aan te gaan, te signaleren wat wordt aangetroffen en hen aan te zetten tot betere interne beheersprocessen. De Arbeidsinspectie is in 2020 in het programma Transport en Logistiek met deze strategie gestart en vervolgt deze in 2022. Hiermee wordt beoogd dat opdrachtgevers uiteindelijk alleen met bedrijven die zich aan de geldende wet- en regelgeving houden in zee gaan. Deze meerjarige aanpak legt de focus op het terugdringen van oneerlijke concurrentie en van onderbetaling, illegale tewerkstelling, arbeidsuitbuiting en het gebruik van schijnconstructies in onder meer de pakket- en koerierssector. In het commissiedebat over arbeidsrecht van 13 april jl. heeft mijn collega van SZW een brief aan uw Kamer toegezegd waarin zij zal ingaan op de problematiek in de sector. Bij deze brief wordt de inbreng van de Arbeidsinspectie betrokken.
Wat vindt u van de plannen van de Belgische regering om bedrijven te verplichten een groot deel van de bezorgers in dienst te nemen?
Aangetroffen misstanden in de pakket- en koerierssector kunnen worden geplaatst in het kader van de brede bezorgmarkt. De pakket- en koerierssector is een onderdeel van deze (sterk) opkomende markt. Dit vraagt om meer generieke regelgeving zodat voor sectoren met gelijksoortige arbeid een eenduidig regulerend kader en concurrentie op arbeidsvoorwaarden kan worden voorkomen.
In beginsel zijn generieke maatregelen ter bescherming van kwetsbare werknemers daarom te verkiezen boven sectorspecifieke maatregelen, zoals de invoering van een percentage vaste dienstverbanden in een sector. Maar wanneer misstanden zich in een bepaalde sector zouden blijven voordoen, kunnen maatregelen die zich richten op specifiek die sector in de rede liggen.
Gezien de misstanden waar de media melding van maken en gegeven de verscheidene nationale arrangementen, is het voorstelbaar dat de Belgische overheid opties verkent die zich daartoe verhouden, waaronder sectorspecifieke. Voorts is bij het overwegen van dergelijke sectorspecifieke regelgeving toetsing aan de Europese interne markt regelgeving van belang. Het voornemen van de Belgische overheid om bedrijven te verplichten om een deel van de bezorgers in vaste dienst te nemen, blijf ik dan ook met interesse volgen.
Hoe staat het in Nederland met het in dienst nemen van postbezorgers en hoe kan het dat dit nog steeds voor schandalen zorgt?
Volgens artikel 2 van het Tijdelijk Besluit Postbezorgers 2011 moet een postvervoerbedrijf een arbeidsovereenkomst hebben met ten minste 80% van de postbezorgers die voor hem postvervoer verzorgen. Volgens de definitie in de Postwet 2009 is een postbezorger iemand die geadresseerde brieven en geadresseerde periodieken op afzonderlijke adressen aflevert. Daarnaast kunnen sorteerwerkzaamheden, indien deze worden verricht naast de bezorging, ook tot de definitie van postbezorger behoren.
Het bezorgen van pakketten valt niet onder deze definitie en het Tijdelijk Besluit Postbezorgers 2011 heeft derhalve ook geen betrekking op pakketvervoerders. Zie verder het antwoord op vraag 4 voor wat betreft het tegengaan van geconstateerde misstanden bij pakketbezorgers.
Het bericht dat investeerders hun greep op de kinderopvang vergroten |
|
Peter Kwint , Senna Maatoug (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Investeerders vergroten hun greep op de kinderopvang»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Acht u het wenselijk dat een steeds groter deel van de kinderopvang in handen is van investeerders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds 2005 zijn verschillende partijen, zowel met als zonder winstoogmerk, actief die investeren in het aanbod van kinderopvang. De sector wordt nog steeds gekenmerkt door een grote diversiteit van kleine en enkele grote kinderopvangorganisaties. Voor mij is het primair van belang dat kinderopvang veilig, gezond en pedagogisch verantwoord is en blijft, ongeacht wie de eigenaar is van de kinderopvangorganisatie. Alle kinderopvangorganisaties moeten voldoen aan de wettelijke (kwaliteits)eisen. In de praktijk zien we terug dat de kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang goed is en dat ook bij kinderopvang gefinancierd met private equity, geïnvesteerd wordt in deze kwaliteit. Bijvoorbeeld bij Partou, een kinderopvangorganisatie in handen van een investeerder, waar ze met een gecertificeerd mediacoach de mediawijsheid onder kinderen vergroten. Tegelijkertijd snap ik de zorgen die spelen rondom investeerders, met name private equity partijen, en hun rol in de kinderopvang. Deze zorgen deel ik. De grote mate van overheidsfinanciering brengt een verantwoordelijkheid met zich mee. Dit wordt nog belangrijker nu dit kabinet de kinderopvang nog toegankelijker wil maken en de overheidsfinanciering verder zal toenemen. Het idee dat belastinggeld niet ten goede zou komen aan de kinderopvang, maar zou uitstromen als overwinst naar private equity partijen, vind ik ook niet wenselijk. Daarom heb ik aangekondigd in antwoord op Kamervragen van de leden Kathmann en Maatoug dat ik de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang ga onderzoeken.
Bent u het eens dat dit de kwaliteit van de kinderopvang niet ten goede komt, aangezien het verdienen van geld boven kwaliteit komt te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tot op zekere hoogte zijn kinderopvangorganisaties vrij in wat zij met hun inkomsten doen. Uiteindelijk moeten alle kinderopvangaanbieders wel voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen. Het is voor mij immers primair van belang dat kinderopvang veilig, gezond en pedagogisch verantwoord is. Ik ben er trots op dat de Nederlandse kinderopvang in zijn algemeenheid van hoge kwaliteit is, ook in vergelijking met het buitenland.2 Uit eerder onderzoek is gebleken dat de indeling naar profit, non-profit of rechtsvorm niet bepalend is voor de aangeboden kwaliteit.3 De organisatie die in het onderzoek getypeerd wordt als «sociaal-geëngageerde professionele organisatie» bieden volgens het onderzoek over de hele linie hogere kwaliteit. Dit zijn organisaties waar marktdenken met een winstdoelstelling en klantgerichtheid, gemeenschapsoriëntatie en professionele waarden evenwichtig verenigd zijn en waar management en professionals als team samenwerken. De missie en lokale betrokkenheid van de organisatie en de aandacht voor professionalisering en actieve betrokkenheid van medewerkers zijn dus betere voorspellende kenmerken voor de aangeboden kwaliteit van kinderopvang. Dit kan samengaan met een winstdoelstelling.
Wat vindt u ervan dat deze investeerders zich met name richten op de winstgevende vestigingen in de betere wijken en verlieslatende vestigingen afstoten die juist vaak in achterstandswijken staan? Wat doet dit met de kansengelijkheid van jonge kinderen?
Ik ken dit signaal. Ook in achterstandswijken is het belangrijk dat kinderen naar de opvang kunnen gaan, mede om de kansengelijkheid te bevorderen van kinderen en van hun ouders. Daarom is het belangrijk op te treden tegen uitholling en verschraling, ongeacht wie de investeringen doet in de kinderopvang. Of investeerders daadwerkelijk de aanwezigheid van kinderopvang in achterstandswijken schaden, wil ik betrekken in het onderzoek dat ik laat doen naar de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang.
Hoeveel procent van de kinderopvangsector wordt gefinancierd door private equity?
Volgens het huidige beeld dat ik tot mijn beschikking heb, is dit 3% van de organisaties en ongeveer 13% van de kinderopvangplaatsen.4 Dit percentage wil ik toetsen in het onderzoek dat ik laat doen naar de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang.
Hoe verloopt het besluitvormingsproces en de overdracht als een onderneming wordt opgekocht? Hoe is de medezeggenschap geregeld en hoe zit het met invloed van ouders en andere samenwerkingspartners als schoolbesturen en zorg? Zijn zij betrokken bij overnames en hebben zij inspraak?
Dit zal per overname verschillen. Zo ook de invloed van ouders en andere samenwerkingspartners. In het specifieke geval van besluitvorming over reorganisaties heeft de Ondernemingsraad (bij ondernemingen met 50 of meer medewerkers) of Personeelsvertegenwoordiging (bij ondernemingen met minstens 10, maar minder dan 50 medewerkers) adviesrecht. Bij een voorgenomen fusie of overname wordt een fusie-overlegorgaan ingesteld met vertegenwoordigers van de werkgevers en van de werknemersorganisaties. Hierin wordt onder andere overlegd over de arbeidsrechtelijke positie van de medewerkers en hoe het bestuur wordt samengesteld. De afspraken komen in een sociaal plan te staan. Het overlegorgaan let erop dat iedereen zich aan de gemaakte afspraken houdt. Dit is vastgelegd in de CAO Kinderopvang 2021–2022.
Bij wijzigingen in het beleid van een kinderopvangorganisatie hecht ik zeer aan de betrokkenheid van ouders. Kinderdagverblijven, buitenschoolse opvanglocaties en gastouderbureaus hebben verplicht een oudercommissie. Het doel van de oudercommissie is om gevraagd en ongevraagd advies te geven aan de kinderopvangorganisatie. De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau moet volgens de wet oudercommissies tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie verstrekken die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft. Daar kan inzicht in besluitvormingsprocessen en financiële stukken ook onder vallen. Het belangrijkst is dat kinderen en hun ouders erop kunnen vertrouwen dat de kinderopvang van hun keuze veilig, gezond en pedagogisch verantwoord is. Naast de wettelijke eisen is proactieve transparantie belangrijk voor het vertrouwen van ouders. Dit zal ik in gesprekken met (private equity) partijen ook blijven benadrukken.
Bent u bereid om permanent te onderzoeken of ouders en andere samenwerkingspartijen daadwerkelijk invloed kunnen uitoefenen bij overnames door investeerders? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag zal ik meenemen in het onderzoek dat ik laat doen naar de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang.
Hoeveel geld is er inmiddels onttrokken uit de kinderopvangsector door investeringsmaatschappijen? Indien u dit niet weet, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Dit zal over de gehele geschiedenis van de kinderopvang waarschijnlijk niet meer te achterhalen zijn. De kinderopvang in Nederland kent namelijk een lange historie. Zo heeft Catalpa (het latere Estro dat in 2014 failliet ging) een geschiedenis die terug te voeren is tot 1975. Volgens het laatste sectorrapport van het Waarborgfonds kinderopvang werd er voor 0,2% uitgekeerd aan dividend.5 Investeringsmaatschappijen zeggen echter vaak geen dividend uit te keren. Toch kan geld op andere manieren de sector uitstromen, bijvoorbeeld door hoge rentepercentages te rekenen op verstrekte leningen of bij de verkoop van de onderneming. Deze vraag wil ik betrekken bij het onderzoek dat ik laat doen naar de rol van verschillende financieringsvormen in de kinderopvang en het onderzoek naar de mogelijke effecten en voor- en nadelen van bijvoorbeeld een beperking op de financieringsvormen, een winstnormering of regulering van de uurprijs die kinderopvangaanbieders mogen vragen aan ouders.
Wordt er in de kinderopvang via vastgoedinvesteringen winst onttrokken? Zo ja, om hoeveel geld gaat het? Indien u het antwoord niet weet, bent u tevens bereid dit te onderzoeken?
Deze vraag zal ik betrekken bij het onderzoek dat ik laat doen naar de rol van verschillende financieringsvormen in de kinderopvang.
Wat gaat u doen om de opkoop van kleinere kinderopvangorganisaties door grote investeerders in aanloop naar 2025 – wanneer de kinderopvang grotendeels gesubsidieerd gaat worden door de overheid – te stoppen, gezien de risico’s die dit met zich meebrengt en gezien het geld dat door deze eigendomsvormen verdwijnt uit de kinderopvang?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, wordt de kinderopvang nog steeds gekenmerkt door een grote diversiteit van kleine en enkele grote kinderopvangorganisaties. De collectieve financiering van de kinderopvang lag de afgelopen jaren rond de 70%. Met de nieuwe beleidsplannen van dit kabinet, zal dit aandeel stijgen. Dit is voor mij reden om met nog meer aandacht te kijken naar onder andere de rol van private equity investeerders in de kinderopvang. Ook de Autoriteit Consument en Markt (ACM) kijkt naar de werking van de sector. De ACM treedt op bij eventueel misbruik van een economische machtspositie door een kinderopvangorganisatie. Bedrijven mogen de concurrentie in de sector niet belemmeren. Concentraties (fusies en overnames) moeten afhankelijk van de jaaromzet van de betrokken bedrijven, gemeld worden bij de ACM. Dit is bijvoorbeeld gebeurd in 2019 voor de voorgenomen concentratie van Onex en Waterland over KidsFoundation en Partou. De ACM onderzoekt vervolgens of de concentratie negatieve gevolgen heeft voor de concurrentie in de relevante markt, en daarmee uiteindelijk ook voor de consument negatief uitpakt. Vervolgens neemt de ACM een concentratiebesluit. Op deze manier heeft de ACM als onafhankelijke toezichthouder invloed op voorgenomen fusies. Zo besloot de ACM in 2019 dat Onex en Waterland gezamenlijke zeggenschap mochten verkrijgen over KidsFoundation en Partou, op voorwaarde dat zij drie specifieke kinderopvanglocaties in Amsterdam zouden afstoten. Zo werd voorkomen dat de voorgenomen concentratie een significante beperking van de mededinging tot gevolg zou hebben in de lokale Amsterdamse markt. Verdere maatregelen acht ik niet nodig.
Hoe gaat u voorkomen dat in 2025, als kinderopvang vrijwel gratis wordt, investeerders zich richten op de hogere inkomens? Welke mogelijkheden overweegt u om deze dreigende tweedeling te voorkomen? En overweegt u een vast tarief voor de kinderopvang om een prijsopdrijvend effect te voorkomen?
Dit kabinet wil de kinderopvang nog toegankelijker maken. In het coalitieakkoord is de ambitie uitgesproken dat de tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang op termijn voor alle ouders 95% zal zijn, direct gefinancierd aan kinderopvangorganisaties. De vraag naar kinderopvang zal naar verwachting sterk toenemen. Dit vraagt grote investeringen van de sector in het hele land om tot een groter aanbod te komen en de huidige kwaliteit te behouden. Private investeerders kunnen hier, binnen de kaders, een rol in hebben. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven, zal ik de vraag of investeerders daadwerkelijk de aanwezigheid van kinderopvang in achterstandswijken schaden, betrekken in het onderzoek dat ik laat doen naar de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang. Op dit moment is niet duidelijk in hoeverre de tarieven gaan stijgen en is een maximering niet aan de orde. De ontwikkeling van de tarieven is een aandachtspunt, omdat dit van invloed kan zijn op de toegankelijkheid. Het is van belang dat de maximum uurprijs (en de daaraan gekoppelde toeslag) de kinderopvang toegankelijk houdt. Tegelijkertijd is het zaak dat de maximum uurprijs ruimte biedt voor een doelmatige bedrijfsvoering en investeringen. Bij het eventueel overwegen van het instellen van beperkingen ten aanzien van het bepalen van de tarieven is het daarom van belang om de complexiteit van dergelijke regelgeving en gevolgen hiervan goed mee te nemen. Ook dit zal ik betrekken in het onderzoek naar de rol van verschillende financieringsvormen in de kinderopvang.
Bent u zich ervan bewust dat ook nu al belastinggeld in de vorm van de kinderopvangtoeslag verdwijnt in de zakken van investeerders, maar dit met het bijna gratis maken van de kinderopvang om miljarden zal gaan? Acht u dit een wenselijke bestemming voor belastinggeld? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Ik ben mij ervan bewust dat een deel van de kinderopvangtoeslag uitstroomt als winst en dat dit mogelijk toeneemt als gevolg van de investeringen die dit kabinet wil doen in de kinderopvangtoeslag. Een deel van de winsten zal gaan naar de eigenaren van de meer dan 900 eenmanszaken die samen meer dan 25.000 kinderopvangplaatsen aanbieden. Zonder deze kleine ondernemers zou het tekort aan kinderopvangplaatsen mogelijk nog groter zijn geweest. Datzelfde geldt voor de grote ondernemers en private equity investeerders. Kinderopvang heeft een publieke functie en daarom is overheidsfinanciering belangrijk. Tegelijkertijd deel ik het ongemak en de zorgen rondom private equity investeringen in de kinderopvang. De grote mate van overheidsfinanciering brengt een verantwoordelijkheid met zich mee. Dit wordt nog belangrijker nu dit kabinet de kinderopvang nog toegankelijker wil maken en de overheidsfinanciering verder zal toenemen. Het idee dat belastinggeld niet ten goede zou komen aan de kinderopvang, maar zou uitstromen als overwinst naar private equity partijen, vind ik ook niet wenselijk. Zoals ik eerder heb aangegeven, laat ik de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang onderzoeken.
Hoe gaat u voorkomen dat op een indirecte manier winst onttrokken wordt bij aandelenverkoop van een kinderopvangorganisatie in het licht van de directe subsidie van kinderopvang voor 95 procent in 2025?
Zoals ik eerder heb aangekondigd, ga ik de mogelijke effecten en voor- en nadelen van bijvoorbeeld een beperking op de financieringsvormen, een winstnormering of regulering van de uurprijs die kinderopvangaanbieders mogen vragen aan ouders laten onderzoeken. Ik wil niet vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek of dergelijke maatregelen raadzaam zijn. Ik zal het onderzoek binnenkort in gang zetten en uw Kamer informeren over de uitkomsten wanneer deze bekend zijn.
Hoe gaat u voorkomen dat op andere manieren geld dat voor 95 procent uit overheidsgeld bestaat, wordt onttrokken aan de organisatie?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 13.
Wat kunnen we leren van het buitenland over een verbod op winstuitkeringen in de kinderopvang? In welke landen is hier sprake van en hoe is dat geregeld?
Deze lessen wil ik betrekken bij het onderzoek dat ik laat doen naar de mogelijke effecten en voor- en nadelen van bijvoorbeeld een winstnormering in de kinderopvang.
Bent u bereid stappen te ondernemen tegen winstuitkeringen in de kinderopvang alvorens de kinderopvangtoeslag wordt geschrapt en de overheid 95 procent van de kinderopvang gaat subsidiëren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 13.
Bent u bereid deze vragen apart te beantwoorden en niet te clusteren en de beantwoording met de Kamer te delen voor het commissiedebat Kinderopvang op 21 april aanstaande?
Daartoe ben ik bereid.