De doodsbedreigingen aan het adres van een anti-IS-strijder |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «IS heeft prijs op hoofd Jitse Akse gezet»?1
Ja.
In hoeverre deelt u onze zorgen over de doodsbedreigingen aan het adres van deze anti-IS-held?
Ik keur elke vorm van bedreiging ten zeerste af.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde zijn veiligheid te garanderen?
In het kader van het Stelsel Bewaken en Beveiligen kan de lokale overheid aanvullende maatregelen nemen als de ernst en waarschijnlijkheid van de dreiging en het risico vormen aanneemt waar een burger of de organisatie waartoe hij behoort op eigen kracht geen weerstand meer aan kan bieden. Over concrete veiligheidsmaatregelen in het kader van het Stelsel Bewaken en Beveiligen worden nimmer mededelingen gedaan. Wel kan ik u melden dat het Openbaar Ministerie en de politie in contact staan met de advocaat van A.
Ziet u in, dat het arresteren en mogelijk vervolgen van iemand die zich inzet voor de strijd tegen terreurorganisatie IS – waar we nota bene mee in oorlog zijn – de omgekeerde wereld is? Kan de regering dit toelichten?
Het onderzoek door het Openbaar Ministerie naar Jitse A. loopt nog. Ik ga niet in op een individuele zaak die nog onderwerp is van een strafrechtelijk onderzoek.
Bent u bereid het Openbaar Ministerie alsnog een aanwijzing te geven teneinde de strafrechtelijke vervolging van de heer Akse te staken?
Op dit moment wordt opsporingsonderzoek verricht naar de handelingen van A. in Syrië. Op basis van de resultaten van dit onderzoek zal het OM vervolgens beoordelen of een verdere strafrechtelijke vervolging mogelijk en opportuun is.
Het OM beslist of er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit en of er een strafrechtelijk onderzoek verricht dient te worden. Een aanwijzing is dan ook niet aan de orde. Van de bevoegdheid ben ik mij bewust.
Het bericht dat de technocraten van het CPB het financiële lot van gemeentes bepaalt |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Onderschrijft u de uitkomst van het onderzoek, gedaan door Binnenlands Bestuur, dat er uiteindelijk honderden miljoenen euro's meer zijn bezuinigd op gemeenten dan mogelijk was volgens het CPB? Zo nee, waarom niet?1
Het CPB heeft in zijn Nadere informatie doorrekening verkiezingsprogramma’s uit mei 2012 voor deze kabinetsperiode een maximale ombuigingsruimte voor het apparaat van decentrale overheden vastgesteld van structureel € 1,2 miljard in 2017 (excl. decentralisaties in het sociaal domein). Deze ruimte is door veel politieke partijen, waaronder de SP, volledig overgenomen in hun verkiezingsprogramma’s. Het kabinet heeft deze ruimte in zijn regeerakkoord verwerkt.
Bij de start van deze kabinetsperiode werd het accres voor de periode 2013–2017 geraamd op € 1,3 miljard. Dat betekent dat het gemeentefonds en provinciefonds op basis van die raming met € 1,3 miljard zouden zijn toegenomen aan het einde van de kabinetsperiode. In de Miljoenennota 2016 is de meest actuele stand van de accresraming opgenomen. Momenteel wordt voor deze kabinetsperiode een toename van het gemeentefonds en provinciefonds verwacht van € 800 miljoen. Dat betekent een cumulatieve neerwaartse bijstelling van € 500 miljoen sinds aanvang kabinetsperiode.
Deze bijstelling is voor ongeveer de helft het gevolg van lagere loon- en prijsontwikkelingen dan waar bij de start van deze kabinetsperiode van werd uitgegaan. Tegenover deze lagere loon- en prijsontwikkelingen staan lagere kosten voor gemeenten waardoor deze bijstellingen niet hoeven te leiden tot reële bezuinigingen. Daarnaast zijn de accressen neerwaarts bijgesteld als gevolg van de noodzaak voor aanvullende bezuinigingen in 2013 en 2014 (o.a. het € 6 miljard pakket). Om te kunnen voldoen aan de correctieve arm van het Stabiliteits- en Groeipact is besloten de prijsbijstelling 2013 en 2014 niet uit te keren en een korting door te voeren op de loonruimte 2014. Dit werkt negatief door in het accres voor het gemeentefonds en provinciefonds.
Vindt u de berekeningen van het CPB betrouwbaar genoeg om in de toekomst uw beleid op te bepalen? Zo ja, hoe gaat u dan voorkomen dat deze fouten in de toekomst weer gemaakt worden?
Er is geen sprake van foutieve berekeningen van het CPB. Elk nieuw kabinet heeft een raming nodig om zijn beleid, vervat in het regeerakkoord, op te kunnen baseren. Die raming stoelt op de op dat moment beschikbare informatie. In de loop van een kabinetsperiode kunnen de inzichten in bijvoorbeeld de loon- en prijsontwikkeling wijzigen.
Had het CPB volgens u rekening moeten houden met de aanpassing van het accres, waardoor de bezuiniging op gemeenten uiteindelijk € 759 mln. hoger uitvalt dan in eerste instantie was berekend? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is de ombuiging over de hele kabinetsperiode bezien circa € 500 miljoen hoger uitgevallen en niet € 759 miljoen.
Voorts is de normeringssystematiek van het gemeentefonds en provinciefonds – «samen de trap op, samen de trap af» – gebaseerd op een bestuurlijke afspraak tussen het Rijk, de VNG en het IPO. Inherent aan deze afspraak is dat actuele ontwikkelingen op de rijksbegroting doorwerken naar gemeenten en provincies. Als de ontwikkeling van lonen en prijzen anders uitvalt dan bij de start van de kabinetsperiode is geraamd, zie antwoord op vraag 1, leidt dit tot een wijziging van het accres. Ook andere ontwikkelingen die het CPB bij de start van dit kabinet niet heeft kunnen voorzien, zoals de noodzaak om te komen tot aanvullende bezuinigingen, hebben effect op het accres. Tenslotte kan er sprake zijn van aanvullend beleid dat niet voorzien was bij Regeerakkoord.
Verwacht u nog meer tegenvallers door foutieve berekeningen van het CPB?
Zoals gezegd is er geen sprake van foutieve berekeningen.
Gaat u gemeenten compenseren voor deze hoger uitgevallen bezuiniging, die er toe heeft geleid dat gemeenten nog meer hebben moeten bezuinigen op essentiële zaken zoals bijvoorbeeld zorg, armoedeondersteuning of veiligheid?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 is aangegeven, heeft het lagere accres voor de helft een achtergrond in een lagere loon- en prijsontwikkeling en voor de helft in extra ombuigingen door het kabinet. Hiervoor geldt dat er een bestuurlijke afspraak ligt over de normering van het Gemeentefonds en Provinciefonds. Volgens de evenredigheidsgedachte achter de normeringssystematiek delen het Rijk en gemeenten en provincies in extra uitgaven als het goed gaat maar ook in extra ombuigingen in slechte jaren zoals in 2013 en 2014. De uitkomst van de normeringssystematiek, het accres, kan meevallen maar kan ook – zoals de afgelopen jaren het geval was – tegenvallen.
Plannen om het referendum te verstoren |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Kent u het artikel «Kiev Accused of Plot to Disrupt Dutch Referendum on Association Agreement»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit artikel op het nieuwsportaal «Sputnik», dat overigens onder volledige controle van de Russische overheid staat.
Hoe duidt u de publicatie van plannen om het aanstaande referendum te verstoren middels (fysieke) intimidatie en andere drukmiddelen?
Meldingen van mogelijke pogingen om het referendum te verstoren, worden waar nodig onderzocht door de relevante instanties. Indien dreiging en risico zodanig zijn dat beveiligingsmaatregelen genomen dienen te worden, dan worden die genomen. Overigens stellen de Oekraïense autoriteiten dat de documenten waarnaar verwezen wordt vervalst zijn. Ik verwijs u hierbij eveneens naar de antwoorden van de Minister van Veiligheid en Justitie op uw vragen over de aanhoudende bedreigingen door een militie uit Oekraïne in verband met het referendum (uw kenmerk 2016Z02460, ingezonden 5 februari 2016).
Kunt u aangeven in hoeverre we hier te maken hebben met een serieuze bedreiging, onder andere van de specifiek genoemde initiatiefnemers van het referendum, of met propaganda?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre worden er, met het oog op eerdere dreigingen omtrent het referendum, aparte maatregelen genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat boeven de baas zijn in de bajes |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Boeven de baas in bajes» en «Bewaarders verraden cel-inspecties»?1
Ja.
Klopt het, dat niet de directie of bewaarders het op bepaalde afdelingen voor het zeggen hebben, maar invloedrijke en vermogende gevangenen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op de vragen van het lid Kooiman (SP) Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nrs. 1781 en 1783) en het lid Van Toorenburg (CDA)(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1784) heb ik mij naar aanleiding van de bewering in bovenstaande berichten laten informeren door de leiding van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de vestigingsdirecteuren en de ondernemingsraden van de in de berichten genoemde penitentiaire inrichtingen. Zij hebben aangegeven zich niet te herkennen in de kritiek die naar buiten is gebracht. Desondanks verschijnen bovengenoemde berichten in de media. Gelet op deze verschillende geluiden en het grote belang van integriteit in een organisatie als DJI, heb ik de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) verzocht haar reeds in haar werkprogramma 2016 aangekondigde onderzoek in het gevangeniswezen naar contrabande en integriteitskwesties, naar voren te halen. Het werkprogramma 2016 van de IVenJ is uw Kamer aangeboden bij brief van 12 januari jl2. Voorts heb ik DJI gevraagd bij haar medewerkers nogmaals het integriteitsbeleid onder de aandacht te brengen.
Om welke afdelingen gaat het specifiek?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze situatie schandalig is en het er op lijkt dat de overheid de (georganiseerde) criminaliteit niet eens de kop in kan drukken als het plaatsvindt onder haar eigen neus? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen teneinde deze wantoestanden per direct de kop in te drukken?
Binnen de inrichtingen heeft het handhaven van de orde en veiligheid, zowel voor de medewerkers als de gedetineerden, de hoogste prioriteit. Cruciaal hierbij is het in acht nemen van de zogeheten penitentiaire scherpte. Het gaat hierbij met name om de aanwezigheidscontrole van gedetineerden, het luchten, bezoek, reguliere en onaangekondigde cel-inspecties en urinecontroles. Voor de opsporing van drugs worden ook drugshonden ingezet en voor opsporing van telefoons wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde Mobifinder. Voor al deze toezichtsmaatregelen zijn werkinstructies opgesteld. Het in acht nemen van deze werkinstructies wordt dagelijks aan de hand van een checklist gecontroleerd. Daarnaast vinden op iedere afdeling twee maal per jaar integrale veiligheidsinspecties plaats die worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het hoofd Veiligheid. De conclusies en aanbevelingen uit deze inspecties worden voorgelegd aan de vestigingsdirecteur die waar nodig maatregelen treft.
Ondanks alle preventieve en repressieve maatregelen kan het voorkomen dat tijdens cel-inspecties contrabande wordt aangetroffen. Ik betreur dat.
Integriteit is een belangrijk onderwerp in elke inrichting. Dat begint al bij de werving en selectie van medewerkers. Om in dienst te kunnen treden bij DJI dient een aspirant medewerker van DJI een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te overleggen. Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG voor een potentiële werknemer in een inrichting of voorziening van DJI, wordt het justitiële verleden van de aspirant werknemer tot 30 jaar terug onderzocht, in plaats van de standaard 4 jaar. Bij brief van 24 november 20153 heb ik aangegeven de mogelijkheden met betrekking tot screening van het personeel in penitentiaire inrichtingen aan te willen scherpen. Ik onderzoek daartoe, in lijn met de brief over de VOG van 11 februari 20164, de mogelijkheid van invoering van een periodiek heronderzoek.
Daarnaast beschikt DJI over een Bureau Veiligheid en Integriteit (BVI). Dit bureau registreert integriteitsschendingen, voert verkennende, feiten- en disciplinaire onderzoeken uit, stelt onderzoeksrapporten op, doet aangifte(n) en adviseert het bevoegd gezag. Alle meldingen over niet-integer gedrag van medewerkers worden door BVI zorgvuldig in behandeling genomen. Niet-integer gedrag wordt niet geaccepteerd. In sommige gevallen hebben onderzoeken geleid tot maatregelen, waaronder een disciplinaire straf of strafontslag.
Gelet op het bovenstaande zie ik vooralsnog geen aanleiding om over te gaan tot aanvullende maatregelen.
Erkent u, dat er tussen al het hardwerkende en goede gevangenispersoneel ook rotte appels kunnen zitten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer en op welke wijze gaat u nu eindelijk eens een eind maken aan de wapens, smartphones en drugs die in de inrichtingen welig tieren mede dankzij corrupt gevangenispersoneel?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe neemt u in dit beleid de aanpak van corrupt gevangenispersoneel mee?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het, dat de inlichtingendiensten van de Nationale Politie op de hoogte zijn van het vooraf informeren van gedetineerden door bewaarders over cel-inspecties? Zo ja, welke actie hebben zij hierop ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de aard van de werkzaamheden van de diensten waar u aan refereert, kan ik dit bevestigen noch ontkennen. Als het overigens zo zou zijn dat de politie hiervan op de hoogte was, zou zij DJI en het Openbaar Ministerie hiervan via de reguliere kanalen op de hoogte stellen.
Het bericht ‘Meer ongelukken door smartphone dan door bumperkleven’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer ongelukken door smartphone dan door bumperkleven»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het genoemde Amerikaanse onderzoek?
Het onderzoek beschrijft gedragingen tijdens het autorijden die bijdragen aan het ontstaan van ongevallen. Hiervoor hebben 3.500 Amerikaanse vrijwilligers drie jaar lang met camera’s en sensoren in hun auto gereden. Vooral de visuele afleiding door het typen en lezen op een smartphone vormt een groot risico. Dit is veelal het geval bij het gebruik van sociale media en onderstreept daarmee het belang van de campagne «Onderweg ben ik Offline» die ik voer.
Omdat ik meer inzicht wil hebben in de oorzaken van ongevallen financier ik de SWOV voor deelname aan het Europe Udrive onderzoek. Net als het Amerikaanse onderzoek wordt met behulp van camera’s in voertuigen onderzocht wat de aanleiding is van een ongeval. Hierbij is speciale aandacht voor afleiding, onoplettendheid en kwetsbare verkeersdeelnemers. Dit onderzoek is in oktober 2012 gestart en het eindrapport verwacht ik medio 2017.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid dat de uitkomsten niet één op één in Nederland toepasbaar zijn omdat er in Nederland meer fietsers zijn?
De situatie in Amerika is zodanig anders dat deze conclusies niet zomaar overgenomen kunnen worden voor de Nederlandse situatie. Wel zal ik de uitkomsten van dit Amerikaanse onderzoek naast die van het eerder genoemde Udrive onderzoek leggen om te kijken waar ze elkaar aanvullen.
Betekent dit dat de Nederlandse situatie vanwege de kwetsbaarheid van de in groten getale aanwezige fietser, ernstiger is?
Daar kan ik geen uitspraak over doen. Het eerder genoemde Udrive onderzoek, dat medio 2017 is afgerond, moet hier meer inzicht in geven.
Acht u de huidige bewustwordingscampagne rondom smartphonegebruik door weggebruikers effectief? Zo ja, heeft u cijfers die dit onderbouwen?
Uit de evaluatie van de campagne «Social media en verkeer gaan niet samen» van 2015 blijkt dat 90% van de doelgroep de gecommuniceerde sociale norm «social media en verkeer gaan niet samen» en de campagneboodschap «Onderweg ben ik offline» onderschrijft. 94% is zich ervan bewust dat je als automobilist je aandacht beter op de weg kan houden, en je tijdens het rijden niet met social media bezig bent. Ruim 2/3 staat positief tegenover het gecommuniceerde handelingsperspectief «zet tijdens het rijden je mobiel op stil» en bijna de helft zegt zeker bereid te zijn dat te gaan doen.
Welke maatregelen acht u, bovenop de lopende campagne, opportuun om verkeersdeelnemers nóg bewuster te maken van de gevaren van smartphonegebruik en andere afleidende bezigheden achter het stuur?
Naast de landelijke campagne heb ik voor jonge fietsers in 2014 de Fietsmodus-app gelanceerd waarmee fietsers die onderweg niet hun smartphone gebruiken kans maken op prijzen. Deze prijzen worden beschikbaar gesteld door telecom bedrijven. Er zijn inmiddels bijna 2 miljoen «smartphonevrije» kilometers gefietst en de Fietsmodus wordt steeds meer geadopteerd door decentrale overheden en maatschappelijke partners alsmede in verkeerseducatie binnen het basis- en voortgezet onderwijs. Steeds meer jongeren worden op deze manier beloond voor het goede gedrag en leren op jonge leeftijd dat social media en verkeer niet samen gaan. Dat is nu belangrijk voor hun veiligheid op de fiets maar ook voor later als zij auto gaan rijden.
Daarnaast wil ik werkgevers stimuleren om maatregelen te nemen waardoor zakelijke rijders en beroepschauffeurs verantwoord omgaan met hun smartphone in het verkeer. Veel grote bedrijven hebben al interne regels vastgesteld maar lang niet allemaal. Om dit te stimuleren heb ik VVN gevraagd een toolbox te maken voor werkgevers met laagdrempelige maatregelen die bijdragen aan verantwoord smartphonegebruik. Met VVN ga ik kijken hoe we deze toolbox kunnen inzetten om bedrijven met grote wagenparken te stimuleren tot het nemen van maatregelen.
Tot slot hebben onder andere VVN, Team Alert en de ANWB het verantwoord gebruik van smartphones in het verkeer in hun producten opgenomen waardoor de campagneboodschap versterkt wordt.
De oproep van burgemeesters om kleinschalige opvang van asielzoekers zelf te regelen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de oproep van twee burgemeesters om de opvang van asielzoekers aan hen over te laten?1
Ja.
Deelt u de mening dat kleinschalige opvang integratie van en draagvlak voor vluchtelingen kan bevorderen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom dit volgens u niet het geval is?
Ik wil het beeld wegnemen dat alleen grootschalige locaties gewenst zijn. Kleinschaligere locaties zijn bij uitstek geschikt om vergunninghouders te huisvesten, waarvan er nu circa 15.500 in de opvang verblijven. Dat betreft dus die groep waarvan het asielverzoek is ingewilligd. Ik ben van mening dat het de integratie van deze vergunninghouders positief kan beïnvloeden wanneer zij worden gehuisvest op een wijze die ruimte geeft voor meer betrokkenheid door en bij lokale en Nederlandse samenleving. Kleinschaligheid kan daarvan een aspect zijn. Dit kan ook positief zijn voor het draagvlak.
Kunt u uitleggen waarom opvanglocaties voor minder dan driehonderd asielzoekers niet haalbaar is? Hoe verhoudt deze opvatting zich tot een eerdere uitspraak van u, waarin u stelt dat u niet in de luxepositie zit om kleinschalige opvang te weigeren?
Gelet op de asielinstroom en de dringende behoefte aan opvangcapaciteit bevind ik mij niet in de luxepositie om locaties te kunnen weigeren. Of het nu gaat om grootschalige of kleinschalige locaties. Hierbij zijn kleinschaligere locaties bij uitstek geschikt voor vergunninghouders.
In het bestuursakkoord is in lijn hiermee afgesproken dat voor de opvang van asielzoekers wordt gezocht naar een goede mix tussen groot- en kleinschalige opvang, al naar gelang draagkracht en draagvlak. De gewenste omvang van locaties is circa 300 tot 1.500 bedden, waarbij locaties van 200 bedden – in een «satellietconstructie» met een grotere locatie – ook tot de mogelijkheden behoren. En ook daarbij is er in de praktijk enige rek mogelijk. In enkele gevallen maakt het COA gebruik van locaties voor asielzoekers met 200 of minder plaatsen, zoals in Brunssum en Geeuwenbrug. Aanbod vanuit gemeenten wordt door het COA, in afstemming met de regionale regietafels, beoordeeld. Wanneer dit leidt tot het oordeel dat een aangeboden locatie, mede gezien de omvang daarvan, meer geschikt is voor de huisvesting van vergunninghouders, dan zal COA daarover het gesprek met de betreffende gemeente voeren. Juist voor deze groep is de gevraagde duurzame integratie van evident belang. Wanneer gemeenten in aanvulling op het bestaande instrumentarium komen met nieuwe initiatieven is daarvoor zeker ruimte. Het COA en het OndersteuningsTeam Asielzoekers en Vergunninghouders (OTAV) zijn bereid om gemeenten hierbij te ondersteunen. Ik zal dit onderwerp ook onder de aandacht brengen van de diverse regionale regietafels die zijn opgericht om gezamenlijk met betrokken partijen een stabiele opvangsituatie te creëren.
Bent u bereid een aantal kleine gemeenten, zoals Boxtel en Heusden, ruimte te bieden, in samenwerking met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), te experimenteren met duurzame integratie voor kleine groepen? Zo ja, hoe kan dit dan geregeld worden en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De financiële puinhoop in Amsterdam |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Kent u het bericht «Zware kritiek op Asscher»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de Amsterdamse financiële puinhoop?
Het is aan de gemeenteraad van Amsterdam om hierover een oordeel uit te spreken.
Ziet u, gezien de chaos, reden om specifieke maatregelen te treffen? En zo ja, welke?
Het is aan de gemeenteraad van Amsterdam om zich uit te spreken of specifieke maatregelen noodzakelijk zijn. Het is daarnaast aan gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland, als financieel toezichthouder op de gemeenten, te oordelen of de begroting van de gemeente structureel en reëel in evenwicht is. Daar is in het geval van de gemeente Amsterdam sprake van. De gemeente is financieel gezond. Het onderzoek in Amsterdam richtte zich dan ook niet op de financiële positie maar op de financiële functie van de gemeente.
Als de provincie van oordeel is dat de begroting niet sluitend is, wordt de gemeente onder preventief toezicht geplaatst. De toezichthouder maakt dan afspraken met de gemeente om er voor te zorgen dat dit structureel en reëel evenwicht weer wordt bereikt.
In hoeverre acht u de vicepremier, die te weinig prioriteit gaf aan het op orde brengen van de Amsterdamse financiële huishouding, in staat om op verantwoorde wijze om te gaan met de miljarden van de begroting SZW?
Het is aan de Tweede Kamer om uiteindelijk te oordelen of een Minister op een verantwoorde wijze is omgegaan met de middelen zoals opgenomen in de door de Tweede Kamer goedgekeurde begroting. Na afloop van het begrotingsjaar legt het kabinet verantwoording af over de uitgaven. Alle ministeries maken een jaarverslag die het Ministerie van Financiën bundelt in het rijksjaarverslag. Er is ook een toelichting op het rijksjaarverslag: het Financieel Jaarverslag van het Rijk (FJR). De jaarverslagen en het FJR moeten eerst goedgekeurd worden door de Algemene Rekenkamer. Daarna biedt de Minister van Financiën ze aan de Tweede Kamer aan op Verantwoordingsdag en kan de Tweede Kamer hierover oordelen.
De onrust bij zzp’ers in de media over de Wet DBA |
|
Ed Groot (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de blog van Botte Jellema: «De afschaffing van de VAR is een clusterfuck»?1
Ja.
In het blog en in de reacties eronder wordt gesteld dat veel zzp’ers in onzekerheid verkeren over wat de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA) voor hen zal betekenen, ondanks de uitleg op de website van de Belastingdienst; kunt u verklaren waarom sommige zzp’ers geen zekerheid ontlenen aan de tekst van de website van de Belastingdienst? Zo nee, bent u bereid om met een aantal van hen contact op te nemen om te onderzoeken waarover onzekerheid is?
De Belastingdienst onderschrijft het belang van een goede voorlichting en herkent het geluid dat zzp’ers geen zekerheid ontlenen aan de tekst op de website van de Belastingdienst. Voorlichting staat in de voorbereiding op de nieuwe wetgeving en in het implementatiejaar centraal. Onderdeel hiervan is ook het aanpassen van de website aan de informatiebehoefte van de verschillende doelgroepen. Hierbij zal veelvuldig gebruik gemaakt worden van publiekstesten om de nieuwe teksten zowel qua inhoud als vorm optimaal bij de doelgroep te laten aansluiten. Sinds het verschijnen van de blog is de voorlichting op de site van de Belastingdienst aangepast. De teksten zijn op punten eenvoudiger gemaakt. Ook is een duidelijke verwijzing gemaakt op homepage voor ondernemers naar informatie over DBA en de meest gestelde vragen. Op korte termijn worden ook de modelcontracten zelf herschreven om de toegankelijkheid te vergroten.
In de blog staat dat het werken via tussenpersonen aantrekkelijk wordt voor opdrachtgevers; deelt u die analyse? Zo ja, is dit een gewenst effect van de Wet DBA?
Nee. Op grond van de Wet DBA is niet langer sprake van een ongeclausuleerde vrijwaring van de opdrachtgever, maar worden de verantwoordelijkheden tussen de partijen weer in balans gebracht. Wel kunnen partijen zekerheid vooraf verkrijgen door gebruik te maken van een door de Belastingdienst beoordeelde (model)overeenkomst. Zo kunnen intermediairs naast eigen overeenkomsten ook gebruik maken van de modelovereenkomst voor tussenkomst. In beide situaties zullen de overeenkomsten om buiten de fictie van de tussenkomstbepaling (fictieve dienstbetrekking) te komen moeten voldoen aan vereisten om het bewijsvermoeden dat de opdrachtnemer «ondernemer» is in te roepen. Dit vraagt van zowel de opdrachtnemer, de intermediair als van de opdrachtgever alert gedrag. Het voorkomen van bijvoorbeeld de aanwezigheid van latent werkgeversgezag (leiding en toezicht, gebrek aan tijdelijkheid van een opdracht) zijn elementen die opdrachtgevers in de inbedding van hun werkprocessen in relatie met intermediairs en opdrachtnemers moeten waarborgen. Hierdoor komt de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de dienstbetrekking bij alle betrokken partijen te liggen.
Kunt u bevestigen dat met de invoering van de Wet DBA de definitie van een dienstverband en ondernemerschap niet zijn veranderd?
De Wet DBA brengt geen wijziging in de beoordeling of een arbeidsrelatie voor de loonheffingen een dienstbetrekking is of dat sprake is van een ondernemerschap. De Wet DBA is gericht op het herstellen van de balans tussen de verantwoordelijkheden van de opdrachtgever en de opdrachtnemer en het verbeteren van de mogelijkheden tot handhaving door de Belastingdienst.
Kunt u bevestigen dat het gebruik van modelovereenkomsten onder de Wet DBA niet verplicht is, en dat ondernemers vormvrij afspraken kunnen blijven maken met hun opdrachtgevers?
Het gebruik van modelovereenkomsten is onder de Wet DBA niet verplicht. Het staat partijen zoals opdrachtgevers en opdrachtnemers vrij om afspraken te maken die zij ook voor de Wet DBA maakten. De Belastingdienst schrijft niet voor op welke wijze afspraken moeten worden vormgegeven. De Belastingdienst is hier geen partij in. In gevallen waarin de opdrachtgever en de opdrachtnemer dit nodig vinden, bijvoorbeeld als over de duiding van een arbeidsrelatie onzekerheid bestaat, biedt de Belastingdienst de mogelijkheid om in vooroverleg een standpunt te vragen door een overeenkomst voor te leggen.
Uit welke elementen bestaat de voorlichtingscampagne over de Wet DBA? Op welke wijze worden individuele zzp’ers benaderd?
Tijdens de voorbereiding op de nieuwe wetgeving en het implementatiejaar van 1 mei 2016 tot 30 april 2017 ligt de focus op het geven van voorlichting en het bieden van een helpende hand bij de implementatie. Dit doet de Belastingdienst samen met organisaties voor opdrachtgevers en opdrachtnemers.
De voorlichtingscampagne bestaat grofweg uit drie onderdelen: fysieke voorlichting, online voorlichting en individuele voorlichting. De fysieke voorlichting bestaat uit gezamenlijke voorlichtingsbijeenkomsten met de organisaties voor opdrachtgevers en opdrachtnemers en voorlichting in samenwerking met de Kamer van Koophandel.
De online voorlichting bestaat uit het informeren via www.belastingdienst.nl, rijkoverheid.nl, ondernemersplein.nl, en kvk.nl. Daarnaast organiseert de Belastingdienst webinars voor zzp’ers en voor opdrachtgevers. Tijdens deze digitale voorlichtingsbijeenkomsten kunnen ook vragen gesteld worden. Na afloop wordt de webinar gepubliceerd op www.belastingdienst.nl inclusief de antwoorden op de gestelde vragen. Zzp’ers en opdrachtgevers kunnen de voorlichting dan bekijken op een moment dat het hun schikt.
Samen met de organisaties voor opdrachtgevers en opdrachtnemers streeft de Belastingdienst er naar om de online communicatie zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen en waar mogelijk gebruik te maken van de communicatiekanalen van deze organisaties. Zo vergroot de Belastingdienst zijn bereik en de eenduidigheid van de informatie.
Daarnaast attendeert de Belastingdienst via Twitter en Linkedin op de wijzigingen.
Binnen de voorlichtingscampagne is uitgebreid aandacht voor individuele voorlichting. Alle VAR-houders ontvangen in maart een brief van de Belastingdienst over de aanstaande wijziging. In deze brief krijgen de VAR-houders concrete toelichting en worden zij uitgenodigd om deel te nemen aan de webinar of deze naar afloop te bekijken op www.belastingdienst.nl
Vragen kunnen gesteld worden via Twitter en de Belastingtelefoon. De Belastingdienst publiceert de veel gestelde vragen en antwoorden wekelijks op www.belastingdienst.nl.
In het najaar worden ook één of meerdere chatsessies georganiseerd om vragen te beantwoorden die zzp’ers en opdrachtgevers hebben over de werking van de DBA in de praktijk. Ook deze vragen en antwoorden worden gepubliceerd.
Wat is uw reactie op de vragen van de ondertekenaars van de petitie «Vervanger van de VAR belemmert het werken als zzp'er onnodig»?2
De oproep om tot een goede communicatie en voorlichting te komen is bij de Belastingdienst uiteraard onderkend en al ter harte genomen, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 6. Voor werkzaamheden in alle branches zijn (model)overeenkomsten beschikbaar. Het aantal overeenkomsten dat een grote reikwijdte kent en dat daarmee toepasbaar is in diverse branches is beperkt gehouden. Een dergelijke overeenkomst heeft namelijk als voordeel dat opdrachtgevers en opdrachtnemers ongeacht de branche één overeenkomst kunnen gebruiken voor de verschillende arbeidsrelaties die zij aangaan.
Het misbruik van studiefinanciering |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Misbruik van studiefinanciering in het mbo»1 en «Zo kom je aan «gratis geld»?2
Ja, ik heb kennisgenomen van deze berichten.
Deelt u de mening dat als studenten studiefinanciering ontvangen, het ook de bedoeling is dat zij daadwerkelijk studeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit uitgangspunt deel ik met u.
Hoe beoordeelt u de situatie dat studenten wél studiefinanciering ontvangen maar niet studeren en dus het risico lopen om zonder diploma en met een grote studieschuld het onderwijs te verlaten?
Jongeren die zich voor een opleiding hebben ingeschreven, horen gewoon te studeren. Het kan niet zo zijn dat ze wel studiefinanciering ontvangen maar helemaal geen onderwijs volgen. Ik heb in het NOS-journaal opgemerkt dat dit een onverstandige en onwenselijke situatie is. Jongeren met een diploma hebben een veel sterkere basis om een positie te veroveren op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Voor de mbo BOL entree en niveau 2 studerenden is de basisbeurs, de aanvullende beurs en het reisrecht een gift. De mbo BOL 3–4 studerenden ontvangen de basisbeurs, de aanvullende beurs en het reisrecht in de vorm van een prestatiebeurs. Binnen 10 jaar moeten deze studerenden een diploma halen. Gebeurt dit niet dan moet de volledige studiefinanciering worden terugbetaald.
Hoe groot is het aantal studenten per sector (mbo, hbo, wo) dat wél studiefinanciering ontvangt maar niet studeert en wat zijn de motieven van deze studenten om dit te doen?3
Bij DUO is alleen het aantal studerenden mbo, hbo en wo-opleidingen bekend mét studiefinanciering. Er zijn bij DUO geen gegevens over studerenden die wel studiefinanciering ontvangen maar die niet studeren. Het signaal dat dit gedrag massaal zou plaatsvinden, zoals de NOS-berichtgeving leek te suggereren, wordt niet herkend door de mbo-instellingen.
Wanneer studenten van mbo BOL entree en niveau 2 langdurig aaneengesloten afwezig zijn (8 weken) moet de instelling dat melden aan DUO. DUO stopt dan de studiefinanciering. Vanaf het schooljaar 2014–2015 heeft DUO 104 keer deze meldingen van mbo-instellingen ontvangen. De studiefinanciering van deze personen is toen beëindigd.
Op welke wijze wordt, door alle betrokken instanties en personen, gewerkt aan het voorkomen en bestrijden van deze ongewenste situatie? Op welke wijze kan hun werk worden geïntensiveerd om te voorkomen dat studenten op deze wijze misbruik maken van studiefinanciering?
Het opsporen van dit probleem begint bij een goede verzuimregistratie door scholen en gemeenten. Bij een goed werkende verzuimaanpak kunnen jongeren nooit onopgemerkt langdurig wegblijven van school. Met de aanpak van voortijdig schoolverlaten is daar de afgelopen jaren sterk op ingezet. Verzuim is namelijk de voorbode van voortijdig schoolverlaten. De verzuimregistratie van mbo-instellingen is steeds beter op orde, dat blijkt uit onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs. Naast het registreren van verzuim is het ook van belang dat mbo-instellingen en gemeenten snel actie ondernemen zodra ze merken dat jongeren veel verzuimen. Juist doordat de registratie van verzuim steeds beter op orde is, grijpen leerplicht- en RMC-ambtenaren snel in als jongeren langdurig verzuimen. Daarmee voorkomen ze dat de situatie waar u aan refereert vaak kan voorkomen. In de gevallen waarin dat wel gebeurt is het dus zaak om de registratie en aanpak van verzuim te verstevigen. Zoals reeds eerder gemeld ga ik onderzoeken hoe vaak het voorkomt dat jongeren wel studiefinanciering ontvangen maar geen onderwijs volgen en welke motieven daarbij een rol spelen.
De tariefverhoging van de Verklaring Omtrent Gedrag en de gevolgen hiervan voor het vrijwilligerswerk |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Renske Leijten (SP), Madeleine van Toorenburg (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Reporter Radio van 21 februari 2016 over de tariefverhoging van maar liefst 38% van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) per 1 maart 2016?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen, waarin u beweert dat de tariefverhoging van de VOG het gevolg is van het verdisconteren van de gratis VOG-regeling en het feit dat het tarief de afgelopen tien jaar gelijk is gebleven?2 3 Kunt u aangeven welk percentage van de tariefverhoging het gevolg is van het verdisconteren van de gratis VOG-regeling en welk deel het gevolg is van de prijsindexatie over de afgelopen tien jaar?
Eerder dit jaar heb ik inderdaad aangegeven dat de kosten van de gratis VOG verdisconteerd zijn in de tariefverhoging en dat er geen prijsindexatie van het VOG-tarief heeft plaatsgevonden de afgelopen 10 jaar. De totale tariefsverhoging is 38%. Om de bekostiging van de gratis VOG te dekken was een verhoging van 7,5% noodzakelijk. Indien in de periode 2006–2016 elk jaar een prijsindexatie van het VOG-tarief had plaatsgevonden, dan zou dit tot een totale verhoging van 16,6% hebben geleid, samen 24,1%. In de begroting van VenJ voor 20164, zoals door u goedgekeurd, is uitgelegd dat de kosten voor integriteitsproducten van Justis tezamen niet kostendekkend zijn en ten laste van het Rijk komen, terwijl daar geen ruimte meer voor is. Daarom is besloten om met een tariefverhoging de verschillende integriteitsproducten van Justis tezamen kostendekkend te maken. Het gaat om dekking voor de Verklaring Omtrent Gedrag voor Natuurlijke Personen, de Verklaring Omtrent Gedrag voor Rechtspersonen, het bestuurlijke instrument BIBOB en de risicomeldingen.
Herinnert u zich dat in juli 2013 is gemeld dat het verdisconteren van de gratis VOG zou leiden tot een geringe tariefverhoging?4 Hoe rijmt u dit met een tariefverhoging van 38% in een jaar tijd?
Mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven dat de kosten voor de structurele gratis VOG-regeling zullen worden verdisconteerd in het algemene VOG-tarief en dat de verwachting was dat hiervoor een geringe tariefverhoging voldoende zou zijn.6 Met 7,5 van de 38% vormt het onderdeel gratis VOG een gering aandeel van de totale tariefverhoging. Ook heb ik er voor gekozen de kosten voor de gratis VOG-regeling in de eerste 14 maanden niet door te berekenen in het algemene VOG-tarief.
Herinnert u zich dat in november 2007 nog is gemeld dat de VOG kostendekkend was en dat berekeningen aantoonden dat de kostprijs van de VOG juist met circa € 10,– kon dalen?5 Hoe rijmt u dit met uw argument dat het tarief gelijk is gebleven de afgelopen tien jaar en daarom nu met 38% zal moeten stijgen?
Mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven dat de kostprijs van de VOG voor vrijwilligers kon dalen met circa € 10,–. Uiteindelijk is deze tariefverlaging niet doorgevoerd, maar is ervoor gekozen de VOG voor een specifieke groep vrijwilligers gratis te maken.
Bij de beantwoording van vraag 2 heb ik reeds aangegeven waarom per 1 maart 2016 een tariefverhoging van 38% is doorgevoerd.
Herinnert u zich dat u eerder hebt aangegeven dat door de tariefverhoging van de VOG de bijdrage vanuit de begroting van Veiligheid en Justitie voor Justis neerwaarts bijgesteld kan worden?6 Kunt u aangeven met welk bedrag de bijdrage vanuit deze begroting voor Justis naar beneden is bijgesteld in verband met de huidige tariefsverhoging? Kunt u tevens aangeven met welk bedrag de VOG gestegen zou zijn als de bijdrage voor Justis niet neerwaarts was bijgesteld?
De tariefverhoging van de VOG levert in totaal 6,2 miljoen euro op. Van deze opbrengsten is bijna 20% nodig voor de financiering van de gratis VOG. Het overige deel is bedoeld voor het kostendekkend maken van de in antwoord op vraag 2 genoemde integriteitsproducten.
Deelt u de opvatting dat het werken met een VOG een stimulerende preventieve werking voor de veiligheid heeft, zoals eerder ook vastgesteld door het Verwey-Jonker Instituut?7
Ja, ik deel deze opvatting. Ik hecht er echter aan op te merken dat het onderzoek zich specifiek heeft gericht op de preventie op het gebied van seksueel misbruik van bepaalde kwetsbare groepen en de rol van de VOG daarbij. Aan de hand van de aanbevelingen van het Verwey-Jonker Instituut heb ik de scope van de gratis VOG-regeling vastgesteld op vrijwilligersorganisaties die werken met kinderen of mensen met een verstandelijke beperking. Deze doelgroepen bleken het meest kwetsbaar om slachtoffer te worden van seksueel misbruik. Overigens wil ik benadrukken dat de werking van de VOG wordt versterkt wanneer de VOG wordt gebruikt naast andere preventieve maatregelen. Ook dit blijkt uit het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut.
Erkent u dat de tariefverhoging van de VOG er toe kan leiden dat vrijwilligersorganisaties ofwel afzien van het aanvragen van een VOG, ofwel minder te besteden hebben aan hun maatschappelijke doelstelling en/of aan investeringen in de eigen vrijwilligers in de vorm van onkostenvergoedingen en deskundigheidsbevordering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u dit gegeven?
De gevolgen van de tariefverhoging zullen in de praktijk moeten blijken. Naast de tariefsverhoging zullen immers de jaarlijks 100.000 gratis VOG’s voor een aantal vrijwilligersorganisaties een meevaller zijn. Voor organisaties die niet meedoen aan de regeling gratis VOG voor vrijwilligers is het mogelijk dat deze door de prijsverhoging in sommige gevallen minder te besteden hebben aan maatschappelijke doelstellingen en/of aan de investeringen voor vrijwilligers.
Dit zal voor elke organisatie anders zijn.
Kunt u bevestigen dat door de tariefverhoging:8 een organisatie als Humanitas tussen de € 22.000 en € 32.000 meer kwijt is aan VOG’s; een zorgorganisatie als Cordaan € 23.250 meer kwijt is aan VOG’s; organisaties als Alzheimer Nederland en Versa Welzijn mogelijk € 18.600 meer kwijt zijn aan VOG’s; voor sociaal werk geldt dat 40% van de organisaties tot € 10.000 meer kwijt zijn aan VOG’s en organisaties in de GGZ, VGZ, V&V en Thuiszorg en Jeugd in totaal € 651.000 meer kwijt kunnen zijn aan VOG’s?
Nee, ik kan het bovenstaande niet bevestigen. Ik heb geen zicht op de budgetten en de begroting van organisaties die met vrijwilligers werken. Organisaties zijn immers vrij in het beheren van hun eigen budget en de beoordeling in welk geval er om een VOG wordt gevraagd.
Bent u bereid alsnog de tariefverhoging te toetsen op het effect voor vrijwilligers en hun organisaties?
Ik ben niet bereid onderzoek te verrichten naar de gevolgen van de tariefverhoging op het effect voor vrijwilligers en hun organisaties.
De tariefverhoging is generiek en geldt voor alle sectoren en voor zowel betaalde als onbetaalde functies. Daarnaast zijn organisaties die met vrijwilligers werken enorm divers. Denk aan het aantal vrijwilligers, betaalde krachten, leden, eventuele subsidies en bijdragen, de hoogte van de contributie en deelname aan de gratis VOG-regeling. Dit maakt het vrijwel onmogelijk een algemene uitspraak te doen over de financiële gevolgen van de tariefverhoging voor organisaties die met vrijwilligers werken.
Op welke manier is de tariefverhoging van de VOG overlegd met het Ministerie van VWS, in het kader van de coördinerende rol van dit ministerie op het gebied van beleid rond vrijwilligerswerk?
Zoals aangegeven geldt de tariefverhoging voor alle sectoren. De bestaande tariefstructuur heb ik niet aangepast. Vanwege het handhaven van deze generieke structuur, heeft geen overleg plaatsgevonden met het Ministerie van VWS, noch met andere ministeries met sectoren die mogelijk de gevolgen ondervinden van de tariefverhoging.
Kunt u deze vragen allemaal afzonderlijk beantwoorden?
Ja, zie bovenstaande antwoorden.
De uitspraken van het bestuur van het Slotervaartziekenhuis en de MC Groep over het inkomen boven de Wet normering topinkomens (WNT) en geld verdienen in de zorg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het interview met de heren Winter en De Boer?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat de heer Winter de eerder gestelde vragen over zijn salaris en dat van de heer De Boer een «volstrekt oninteressante discussie» noemt?2 3
Het kabinet wil maatschappelijk acceptabele inkomens voor zorgbestuurders, daarom zijn normen voor bezoldiging vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT).
Kunt u bevestigen dat de heer Winter persoonlijk miljoenen in het ziekenhuis heeft gestoken, zoals hijzelf stelt? Met welke cijfers kan dit worden aangetoond? Om welke financiële middelen gaat dit en hoe groot zijn de investeringen die persoonlijk door de heren Winter en De Boer zijn gedaan?
Het Slotervaart ziekenhuis heeft mij bevestigd dat de heren Winter en De Boer in het bezit zijn van aandelen in het ziekenhuis via de onderneming MC Slotervaart holding BV. Ik beschik niet over informatie over de omvang van de persoonlijke investeringen van de heren Winter en De Boer in het ziekenhuis.
In hoeverre weet u of de stelling van de heer Winter waar is, namelijk dat het salaris dat overblijft na de aflossing van de leningen die door hem zijn aangegaan voor de investeringen in het ziekenhuis, wél onder de WNT-norm ligt?
Het is de taak van de toezichthouder om te toetsen of in een individueel geval de WNT is nageleefd. Het beoordelen van deze casus vergt nader feitenonderzoek door de toezichthouder (CIBG).
In hoeverre acht u dit bovenstaande punt een rechtvaardiging voor het feit dat het initiële bedrag dat de heren Winter en De Boer ontvangen boven de WNT-norm ligt? Deelt u de mening dat het feit dat de heren Winter en De Boer een salaris boven de WNT-norm verdienen niet wordt gelegitimeerd door het feit dat zij persoonlijk geïnvesteerd zouden hebben in het ziekenhuis?
De WNT normeert de tussen partijen overeengekomen bezoldiging. Voor de WNT is niet relevant onder welke titel partijen betalingen verrichten. In en krachtens de WNT (in de Uitvoeringsregeling WNT) zijn voorschriften opgenomen over hetgeen wel of niet tot de (genormeerde) bezoldiging wordt gerekend. Tot de bezoldiging wordt mede gerekend de betaalde rente op een geldlening van een topfunctionaris aan zijn werkgever, voor zover dit hoger is dan de zakelijke rente. Dit is immers loon in fiscale zin. Het is aan de toezichthouder (CIBG) om te bepalen hoe deze individuele gevallen zich verhouden tot de WNT.
Bent u ook van mening dat wanneer dit wél een rechtvaardiging zou betekenen en legitimiteit zou bieden om boven de WNT-norm te verdienen, dit in de toekomst wellicht door meerdere bestuurders zou kunnen worden aangewend? Zou u dit ook een ongewenste ontwikkeling achten?
Zie het antwoord op vraag 4 en 5.
Zou het zo kunnen zijn dat het Antoni van Leeuwenhoek (AVL) als bankier voor de heren De Boer en Winter optreedt, aangezien uit de jaarrekening van het AVL 2014 blijkt dat het AVL aan MC IJsselmeerziekenhuizen twee leningen heeft verstrekt van 1,25 miljoen euro met een looptijd van twee respectievelijk drie jaar en een rentepercentage van 6% respectievelijk 7.5%, bovenop de eerder verstrekte leningen aan het Slotervaart van tweemaal 1,25 miljoen euro?
Het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis (AvL) werkt als categoraal ziekenhuis samen met het Slotervaart ziekenhuis als algemeen ziekenhuis voor andere dan oncologische zorg. Daarnaast deelt het AvL al sinds zij is gehuisvest naast het Slotervaartziekenhuis, een aantal faciliteiten met dit ziekenhuis. Dit geldt met name voor de medische microbiologie, enkele laboratoriumfuncties en tot 2014 de apotheek. Het AvL heeft in december 2013 eenmalig twee leningen verstrekt van elk 1,25 miljoen met een looptijd van 2 respectievelijk 3 jaar, als onderdeel van een totaal afspraak waarbij het AvL enkele voor haar essentiële activiteiten van het Slotervaartziekenhuis heeft overgenomen. Inmiddels is de lening met de kortste looptijd afgelost. De tweede lening zal dit jaar worden afgelost. Deze leningen worden eveneens vermeld in de jaarrekening van het Slotervaart ziekenhuis. Het gaat hierbij dus om een zakelijke overeenkomst tussen twee rechtspersonen. Het is mij overigens niet duidelijk waarop in de vraag wordt gedoeld als het gaat om eerder verstrekte leningen van tweemaal 1,25 miljoen euro aan het Slotervaart.
Wat is uw oordeel over het feit dat er winst uit het ziekenhuis van de MC Groep wordt gehaald door verstrekking van leningen van de heren Winter en De Boer aan het ziekenhuis, waar aantrekkelijke rentes voor worden gevraagd? Wat is uw oordeel over deze mogelijkheid in het algemeen? Vindt u dat dit tegen het verbod op winstuitkering door ziekenhuizen ingaat? Bent u van mening dat de heren Winter en De Boer het verbod op winstuitkering ondermijnen door leningen tegen aantrekkelijke rentes te verstrekken?
Het is een instelling die medisch-specialistische zorg levert verboden om winst uit te keren. Dit is geregeld in de Wet toelating zorginstellingen. Zoals meerdere malen gemeld, heb ik geen signalen dat dit verbod door het ziekenhuis is overtreden. Aanbieders van medisch specialistische zorg hebben net als iedere onderneming kapitaal nodig om investeringen te financieren. Wanneer het eigen vermogen niet volstaat, dan trekken zij vreemd vermogen aan van externe kapitaalverstrekkers zoals banken. De prijs die een onderneming betaalt voor dit vermogen is vaak een bepaald percentage aan rente. Dit is een zeer gebruikelijke financieringsconstructie.
De afgelopen jaren is de financiering van banken vanwege de financiële crisis en de bepalingen in Basel III teruggelopen. Aangezien het voor aanbieders van medisch specialistische zorg nog steeds verboden is om winst uit te keren, zijn andere opties om financiering aan te trekken beperkt. De enige realistische optie die voor ziekenhuizen openstaat is daarom het aangaan van leningen bij andere kapitaalverstrekkers. Het is aan het ziekenhuis als zelfstandige organisatie om te bepalen met welke financier hij een lening wil afsluiten en wat een passend rentepercentage hiervoor is. Een investeerder loopt over een achtergestelde lening een groter risico dan over een lening met een hypotheek. In het geval van een faillissement wordt een achtergestelde lening pas betaald als alle andere vordering zijn voldaan. Dit hogere risico wordt veelal vertaald naar een hoger rentepercentage.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de heren Winter en De Boer dat «een aantal vakgroepen de productiviteit verhogen door meer nieuwe patiënten te zien»? Kan dit volgens u worden gezien als opdrijven van «medische verrichtingen» om geld te verdienen? Denkt u dat het opdrijven in het belang van de patiënt is? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Specialisatie van zorginstellingen op specifieke aandoeningen kan leiden tot kwaliteitsverbeteringen. Indien dit het geval is, wordt een dergelijk ziekenhuis aantrekkelijker voor patiënten wat kan leiden tot verschuiving van zorg van de ene naar de andere zorginstelling. In dat geval is er geen sprake van volumeopdrijving maar van gezonde en wenselijke concurrentie tussen zorginstellingen. Het is de bedoeling van ons zorgstelsel dat zorginstellingen elkaar op deze wijze scherp houden. Dit leidt tot betere zorg voor een scherpe prijs, en is dus in het belang van patiënten en verzekerden. Bovendien ga ik ervan uit dat de medische noodzaak leidend is bij een behandeling. Zorgverzekeraars controleren hierop en de NZa houdt hier toezicht op.
Het tekort aan huurwoningen voor statushouders en andere woningzoekenden |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel in het Algemeen Dagblad dat gemeenten worstelen met de huisvesting van vluchtelingen met een verblijfsvergunning (statushouders)?1
Op basis van de realisatiecijfers van de afgelopen maanden, de maatregelen uit het Bestuursakkoord 2015 en de inzet van gemeenten vertrouw ik er op dat gemeenten in 2016 aan hun wettelijke taakstelling kunnen voldoen.
Hoe kan het dat in een maand tijd voor 1.100 statushouders minder (3.900 in december en 2.800 in januari 2016) een geschikte woning is gevonden, ondanks een afname van de bezetting in de opvang en een verminderde instroom van vluchtelingen?2 3
De taakstelling voor gemeenten is halfjaarlijks en beslaat dus een periode van 6 maanden. Daarom is het niet mogelijk om algemene conclusies te trekken uit de vergelijking tussen de eerste maand van een taakstellingsperiode, januari 2016, en de laatste maand van een taakstellingsperiode, december 2015.
Is het waar dat op dit moment 23.400 statushouders wachten op een huurwoning, en hoeveel van deze mensen zitten in een (crisis)opvang van het Centrum opvang asielzoekers (COA)?
Deze weergave van de cijfers is niet juist. Op dit moment (peildatum 15 februari 2016) verblijven er 15.693 vergunninghouders in een COA-locatie. Het getal van 23.400 vergunninghouders betreft de taakstelling voor het eerste half jaar van 2016, oftewel het aantal vergunninghouders dat gemeenten dienen te huisvesten (20.000 vergunninghouders), inclusief de achterstand van 2015 (3400 vergunninghouders).
Hoeveel concrete plannen van gemeenten zijn tot nu toe tot uitvoering gekomen naar aanleiding van het door u gesloten Bestuursakkoord met gemeenten om snel te komen tot (tijdelijke) huisvesting?4
Sinds 1 februari jl. kunnen verhuurders een voorgenomen investering in de realisatie van een huisvestingsvoorziening voor vergunninghouders aanmelden. Bij de uitvoerder van de subsidieregeling, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, zijn in de maand februari 335 aanvragen ingediend, hetgeen 2563 plekken voor vergunninghouders betreft. RVO heeft deze aanvragen momenteel in behandeling. Uit een eerste analyse van deze gegevens blijkt dat een aantal vragen dubbel is ingediend, naar verwachting zullen 325 aanvragen inhoudelijk behandeld worden. Deze aanvragen tellen op tot een voorgenomen realisatie van 1647 plekken voor vergunninghouders. Als deze plannen daadwerkelijk gerealiseerd worden gaat het om een subsidiebedrag van € 10.3 mln, op het in totaal beschikbare subsidiebedrag van € 87 mln (ongeveer 12%). Uiteraard geldt ook voor de actuele cijfers dat het voorgenomen investeringen betreft en dat het aantal aanvragen dat uiteindelijk beschikt gaat worden hiervan kan afwijken.
Hoeveel van de 14.000 statushouders zijn tot nu toe snel en sober gehuisvest zoals u stelde eind november 2015, en hoeveel subsidie is daar tot nu toe voor uitgegeven?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoeveel gemeenten hebben tot nu toe het Gemeentelijk Versnellingsarrangement ingezet voor tijdelijke woningen voor statushouders?
Op dit moment wordt het Gemeentelijk Versnellingsarrangement in twee gemeenten ingezet.
Wat is de stand van zaken wat betreft het door u toegezegde onderzoek naar wacht- en zoektijden verspreid over Nederland? Wie voert dit onderzoek uit en wanneer ontvangt de Tweede Kamer de resultaten?
Het onderzoek wordt uitgevoerd door RIGO Research en Advies BV te Amsterdam en is momenteel in volle gang. Naar verwachting kan ik voor de zomer de resultaten aan de Tweede Kamer aanbieden.
Wat is tot nu toe het effect van het Bestuursakkoord op de huurwoningvoorraad en op het aantal regulier woningzoekenden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 9.
Bent u bereid om de voorraad sociale huurwoningen niet te laten verkleinen door verkoop, sloop en liberalisatie, maar te vergroten door het stimuleren van de bouw van betaalbare huurwoningen, zodat alle mensen die een betaalbare huurwoningen nodig hebben deze zo snel mogelijk kunnen vinden? Zo ja, hoe gaat u dit doen en wat is uw doelstelling?
De maatregelen uit het Bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom hebben, wat betreft het huisvesten van vergunninghouders, tot doel de uitstroom van vergunninghouders uit asielzoekerscentra te bevorderen, zodat het COA zich kan richten op zijn kerntaak, de opvang van asielzoekers. Een snelle uitstroom van vergunninghouders bevordert bovendien dat vergunninghouders snel actief kunnen deelnemen aan de Nederlandse samenleving. In het Bestuursakkoord zijn hiervoor verruimende maatregelen afgesproken. Deze maatregelen betreffen het volgende: een subsidieregeling voor huisvestingsvoorzieningen voor de huisvesting van 14.000 vergunninghouders, inzet van het Rijksvastgoed, het faciliteren van de inzet van woningcorporaties, het instellen van de GVA-regeling, en het instellen van regionale regietafels die regionale verevening stimuleren. Op deze punten is de stand van zaken als volgt:
Resumerend meen ik dat de uitvoering van het Bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom voortvarend ter hand is genomen en goed op schema ligt. Derhalve zie ik op dit moment geen reden om aanvullende maatregelen te treffen, zoals die in vraag 9 worden voorgesteld. Meer in het algemeen ben ik van oordeel dat het bevorderen van doorstroming van huishoudens met een te hoog inkomen voor een sociale huurwoning de beschikbaarheid van betaalbare huurwoningen voor mensen die het nodig hebben bevordert. De sociale huurwoningvoorraad is namelijk niet te klein gezien het aantal huishoudens dat er qua inkomen recht op heeft.
De inzet van de burgemeester van Hilversum als 'steunzender' in het referendum |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw antwoord op de reactie van de burgemeester van Hilversum – via twitter – dat hij «nooit is gepolst» om steunzender te worden in uw campagne? Is «steunzender» hetzelfde als «campagneleider»?
Is het uw gewoonte om mensen voor uw politieke karretje te spannen, zonder hen daar om te vragen? Geldt dit ook voor de burgemeesters van Amsterdam en Den Haag en voor de andere genoemde burgemeesters en commissarissen van de Koning?
Wanneer hebt u de Nederlandse Spoorwegen «gepolst» en wanneer heeft dit vervoerbedrijf toegezegd uw steunzender te willen zijn? Hoe heeft de NS voor dit besluit haar personeel en haar reizigers geraadpleegd?
Hoe is het «polsen» gedaan met de medewerkers en klanten van ING, Rabobank, Aegon en alle andere financiële bedrijven die u uw steunzender noemt?
Hoe zijn de achterban van VNO-NCW geraadpleegd en de leden van de FNV, voordat deze organisaties zich in uw «ja»-campagne hebben gestort? Hoe zit dat met de Kamer van Koophandel?
Bent u bereid de correspondentie naar de Kamer te sturen die u hebt gehad met het IMF, de Wereldbank, de OVSE en de NAVO die hebben geleid tot hun toezegging om uw steunzender te worden?
Wanneer hebben D66, GL, CU en SGP besloten om uw «ja»-campagne te steunen?
Welke namen staan er nu, of komen er nog te staan, onder «Aanvullen»?
Hoe gaan de genoemde organisaties uw «ja»-campagne steunen, hoeveel gaat dat kosten en wie gaat dat betalen?
Het automatisch opleggen van boetes |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat met het bepaalde in artikel 3 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften niet valt te verenigen dat een gedraging op geautomatiseerde wijze wordt gesanctioneerd zonder dat daarbij (enige) ruimte bestaat voor een beoordeling van, al dan niet door de betrokkene naar voren gebrachte, bijzondere omstandigheden?1
Ja.
Kunt u de gevolgen van deze uitspraak op een rij zetten?
De Hoge Raad heeft op 16 februari 2016 de bestreden uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd naar aanleiding van een door de Advocaat-Generaal, in het belang der wet, ingesteld cassatieberoep. Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat het oordeel van het hof, inhoudende dat niet is komen vast te staan dat de sanctie door een daartoe bevoegde ambtenaar is opgelegd nu sprake is van een volledig geautomatiseerd proces waarin in alle zaken een sanctie wordt opgelegd en waarbij onvoldoende is uitgesloten dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die een nadere beoordeling vergen, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
Nu de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof heeft vernietigd, zie ik geen reden tot wijziging van het bestaande beleid.
Wordt de uitspraak reeds uitgevoerd in de praktijk en is inmiddels het beleid hierop veranderd? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het systeem van RDW nog steeds automatische boetes blijft uitvaardigen in weerwil van voornoemde rechterlijke uitspraak? Zo ja, wat is daar de reden van en bent u bereid om alsnog zo snel mogelijk het beleid te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De berichten dat Nederland en Europa een grote rol spelen in de illegale dierenhandel |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u de tv-uitzending gezien over illegale dierenhandel gezien?1
Ja.
Onderschrijft u de uitspraak dat keiharde criminelen de touwtjes in handen hebben en dat de handel in wildlife in het algemeen vergelijkbaar is met de handel in wapens en drugs? Hoeveel gaat er jaarlijks om in dergelijke criminele handel?
Bij illegale handel in bepaalde producten van wildlife, zoals ivoor, neushoornhoorn en kaviaar, spelen internationale criminele organisaties een centrale rol. Zij gebruiken daarbij methoden die ook gebruikt worden bij illegale handel in wapens en drugs. In die zin zijn deze vormen van criminaliteit vergelijkbaar.
De heer Van Uhm schrijft in zijn proefschrift2 dat er wereldwijd in de illegale handel in beschermde soorten grote bedragen omgaan; de schattingen die hij noemt, lopen uiteen van 10 tot 25 miljard dollar. Daarbij moet worden aangetekend dat in het onderzoek van Van Uhm ook de illegale visvangst (ook van niet beschermde soorten) is meegeteld. Die is in zijn onderzoek verantwoordelijk voor 90% van het totaal.
Onderschrijft u de analyse dat Nederland een belangrijke schakel is in de smokkel en dat Europa een grote rol speelt?
Nederland en Europa zijn, blijkens onderzoek dat ten grondslag ligt aan het EU Action Plan against Wildlife Trafficking, belangrijke afnemers van wildlife-producten, gezien de omvang van de legale importen, maar ook gezien de hoeveelheid in beslag genomen zendingen. Op grond daarvan kan gesteld worden dat Nederland en Europa ook een rol hebben in de smokkel van wildlife.
Bent u van plan om de opsporingsinspanningen met betrekking tot wildlife crime te intensiveren naar aanleiding van de constateringen dat Nederland en Europa een grote rol spelen in de illegale dierenhandel en dat dit gerund wordt door keiharde criminelen? Wilt u daar de benodigde middelen voor vrij te maken?
Nederland is zeer actief op het terrein van handhaving en opsporing van overtredingen van de geldende, strenge regelgeving op dit terrein. Dat blijkt onder meer uit het feit dat in Nederland, met name op de luchthaven Schiphol en in de haven van Rotterdam, regelmatig flinke inbeslagnames plaatsvinden van illegale zendingen van levende dieren en planten en van producten daarvan. Via internationale handhavingsacties zijn de overtreders in diverse gevallen voor de rechter gebracht in Nederland en zijn er forse straffen opgelegd. Naar mijn oordeel is de inzet van Nederland op dit terrein goed en maak ik daar voldoende middelen voor vrij.
Kunt u een overzicht geven van de hoeveelheid menskracht die beschikbaar is voor de opsporing vanuit de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), douane, dierenpolitie en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Wilt u hierbij ook in vergelijking aangeven hoeveel menskracht er 10 jaar geleden beschikbaar was voor opsporing? Kunt u ook aangeven in hoeverre menskracht wordt ingezet op controles en in hoeverre het gericht wordt op recherchecapaciteit?
De taken van de Landelijke Inspectie Dierenbescherming liggen op het terrein van het welzijn van (huis)dieren in Nederland en niet op het terrein van opsporing van wildlife crime.
Bij de NVWA werken op dit moment ruim 20 inspecteurs bij het landelijk team Natuur, dat belast is met controle en handhaving op het gebied van de natuurwetgeving en dierenwelzijns- en gezondheidswetgeving. In 2006 was dat ongeveer hetzelfde aantal (zie Jaarverslag LNV, Kamerstukken 2005–2006; 30 550 XIV, nr. 2; 17-05-2006)). Bij de Douane is dit moeilijk aan te geven, aangezien de douanecontroles gericht zijn op de handhaving van alle fiscale en niet-fiscale wetgeving. Op grond van een samenwerkingsovereenkomst met het Ministerie van Economische Zaken wordt daarbij ook de natuurwetgeving meegenomen. Dat was al zo in 2006 en dat is ook nu het geval. In de praktijk zijn dagelijks honderden douaniers actief op dit terrein.
Bij de politie gaat het in dit verband om zogenoemde taakaccenthouders, die taken uitvoeren op het gebied van handhaving van de dierenwelzijnsregelgeving. Daarbij gaat het met name om controles bij bedrijfsmatig en particulier gehouden dieren.
Hoeveel menskracht is er beschikbaar bij Europol en Interpol voor het aanpakken van wildlife crime?
Bij deze internationale politieorganisaties is de aanpak van wildlife crime een onderdeel van de aanpak van milieucriminaliteit. De precieze hoeveelheid menskracht die hiervoor ingezet wordt, hangt af van de operaties die opgezet worden en wordt naar buiten toe niet bekend gemaakt. Zo is volgens Europol de operatie Cobra III de grootste gemeenschappelijke actie die ooit is uitgevoerd op het gebied van wildlife crime. De samenwerkende organisaties deden meerdere invallen in landen in Europa, Azië, Afrika en de Verenigde Staten. In totaal is zo'n 12 ton aan ivoor in beslag genomen. Ook zijn 119 neushoornhoorns en meer dan elfduizend dieren (dood en levend) in beslag genomen.
Wat doet u om Nederlandse inspecteurs te beschermen tegen bedreigingen vanuit de onderwereld?
Bedreigingen vanuit de onderwereld van Nederlandse inspecteurs die zich bezighouden met het bestrijden van wildlife crime, komen gelukkig weinig voor. Het geval dat door de heer Van Uhm wordt genoemd in zijn proefschrift, dateert van ongeveer elf jaar geleden. De standaardprocedure in dit soort zaken is dat er altijd aangifte wordt gedaan bij de politie.
Bent u bereid een interdisciplinaire taskforce internationale dierenhandel op te zetten?
Een dergelijk samenwerkingsverband tussen handhavingsinstanties bestaat al; dat is de Wildlife Trade Enforcement Working Group, waarin binnen de EU alle handhavingsinstanties samenwerken aan het bestrijden van wildlife crime in het kader van de uitvoering van de EU Wildlife Trade Verordening (gebaseerd op het CITES-Verdrag).
Onderkent u dat er te weinig opsporingscapaciteit is bij onder andere de LID en de NVWA om deze netwerken van zware criminelen in voldoende mate aan te pakken gezien het feit dat Nederland een belangrijke rol speelt in de dierenhandel?
Naar mijn mening is er voldoende capaciteit beschikbaar bij de opsporingsdiensten in Nederland om de zware criminaliteit op het gebied van illegale dierenhandel aan te pakken. De NVWA werkt samen met politie, Douane en Openbaar Ministerie en bij grensoverschrijdende zaken ook met Europol en Interpol en de genoemde Wildlife Trade Enforcement Group. De LID houdt zich niet met dit type criminaliteit bezig.
Bent u bereid te onderzoeken hoe extra capaciteit kan worden toegevoegd aan onder andere de NVWA, Europol, de LID en andere opsporende instanties voor de bestrijding van illegale dierenhandel?
Zoals bij het antwoord op vraag 9 aangegeven, wordt er in Nederland voldoende capaciteit besteed aan de bestrijding van illegale dierenhandel. Om zo efficiënt mogelijk te werk te gaan gebruikt Nederland de goede contacten met Europol en Interpol als het om grensoverschrijdende misdaden gaat. Nederland heeft voor dit doel ook een rechercheur gedetacheerd bij Interpol.
Hoe kaart u op internationale fora wildlife crime aan?
Dit gebeurt met name bij de CITES-vergaderingen en bij speciale internationale conferenties, zoals die in Londen (2014) en in Botswana (2015). Verder heeft Nederland zelf een internationale conferentie georganiseerd over wildlife crime, getiteld «Save Wildlife: Act Now or Game Over», waarover ik u op 1 maart jl. per brief (kenmerk: DGAN-NB/16029474) reeds over informeerde. Binnenkort stuur ik u uitgebreidere informatie over de resultaten van de conferentie.
Wat is de inzet van Nederland voor de volgende Convention on International Trade in Endangered Species (CITES)-conferenties?
Nederland zal bij de komende Conference of the Parties van CITES, eind oktober 2016 in Zuid-Afrika, de conclusies van de conferentie in Den Haag naar voren brengen. Bij de voorbereiding van deze COP steunt Nederland ook actief een voorstel van Marokko tot uplisting van de berberaap.
Nederland zal verder als huidige voorzitter van de EU de raadsconclusies over het EU Action Plan against Wildlife Trafficking voorbereiden en vaststellen tijdens de EU Milieuraad in juni 2016. Deze zal Nederland als voorzitter van de EU ook tijdens deze conferentie naar voren brengen. 3
Hoe wilt u in herkomstlanden, met name in Afrika, stimuleren dat wildlife beschermd wordt en de criminele handel wordt bestreden? Wilt u bij uw antwoord betrekken hoe u de gelden van het amendement Smaling/Leegte (Kamerstuk 34 000 XVII, nr. 15) hebt ingezet en wat de resultaten hiervan zijn? Wat gebeurt er nu u besloten heeft dit amendement niet te continueren? Worden projecten nu niet verder gecontinueerd?
Nederland zet in Afrika onder meer in op versterking van de capaciteit van gemeenschappen om stroperij tegen te gaan en biedt ondersteuning bij het ontwikkelen en versterken van alternatieve bestaansbronnen en verduurzaming van hun leefgebied. Daarnaast wordt ondersteuning geboden bij verbetering van de wetshandhaving rondom stroperij en illegale handel.
Het wildlife crime bestrijdingsprogramma, dat op basis van het amendement Smaling/Leegte met ODA-fondsen wordt uitgevoerd onder begeleiding van IUCN-Nederland, loopt tot 14 december 2017 en richt zich voornamelijk op de hierboven genoemde twee aspecten. Het programma zit nog in de inceptiefase, dus het is nu nog te vroeg om over resultaten te spreken.
In de Hoorn van Afrika heeft de eerste gemeenschapsorganisatie, in het Keniaanse Masaai-leefgebied dat grenst aan Noord-Tanzania, een werkplan opgesteld om stroperij tegen te gaan en de kosten voor bewaking van community conservancies duurzaam te kunnen dekken. Tevens wordt gewerkt aan het ontwikkelen van op wildlife gebaseerd toerisme. Met betrekking tot wetshandhaving is een eerste overleg gevoerd om tot meer gegevensuitwisseling te komen tussen relevante organisaties in de Hoorn van Afrika. Het Horn of Africa Regional Environment Centre & Network, met zo’n veertig aangesloten maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen, leidt de programma onderdelen in de Hoorn, in samenwerking met IUCN-NL. Bij het verbeteren van regionale coördinatie ten aanzien van wildlife crime-bestrijding is ook het International Fund for Animal Welfare (IFAW) betrokken. Tevens wordt op basis van het begrotingsamendement een Nederlandse bijdrage geleverd aan een door de Europese Commissie te financieren programma van het Nederlands Forensisch Instituut om de forensische capaciteit te helpen versterken in Afrikaanse landen die te maken hebben met stroperij en illegale handel in wildlife.
Wat eventuele verdere Nederlandse steun ter preventie en bestrijding van wildlife crime in Afrika betreft, wordt momenteel bezien hoe dit gerealiseerd kan worden in het kader van de gebiedsgerichte benadering ten behoeve van duurzame ontwikkeling, die Nederland internationaal stimuleert. Momenteel worden in dit kader mogelijkheden verkend om een bescheiden programma op te zetten ten behoeve van de «Larger Than Elephants» African Wildlife Conservation Support Strategy die de EU-Commissie ontwikkelt, waarin «Key Landscapes for Conservation» (KLCs) zijn opgenomen. Nederland wil daarbij aansluiting zoeken bij bestaande Zuidelijke partnerorganisaties en internationale programma’s, en Nederlandse expertise ter beschikking stellen in de gekozen gebieden. In die KLC’s zal Nederland activiteiten steunen die zijn gericht op preventie en bestrijding van wildlife crime.
Tot slot zal ook met diplomatieke middelen gewerkt worden aan vraagreductie, vooral in Azië, onder meer door de problematiek van illegale handel in en consumptie van neushoornhoorn en ivoor aan te kaarten bij de betrokken autoriteiten in deze landen. In het recente verleden is op deze wijze het ivoorgebruik in Japan vrijwel verdwenen.
Wilt u reageren op de uitspraak van de heer Werner Gowitske, hoofd milieucriminaliteit van Interpol: «Waar niet gezocht wordt, wordt ook niets gevonden»?
De heer Gowitske van Europol doelt hierbij op het gebrek aan prioriteit dat veel landen geven aan milieucriminaliteit. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 10 ben ik van mening dat Nederland voldoende prioriteit geeft aan het bestrijden van illegale dierenhandel en daarvoor ook voldoende capaciteit beschikbaar stelt.
Wat wordt uw inzet op de aanstaande Europese conferentie?
Hierbij verwijs ik u naar mijn brief van 1 maart jl. (DGAN-NB/16029474) waarin ik op deze vraag ben ingegaan ten aanzien van mijn inzet bij de internationale conferentie «Save Wildlife: Act Now or Game Over». Over de resultaten van de conferentie zal ik u op korte termijn informeren.
Wat wordt uw inzet bij het actieplan van de Europese Commissie?
Ik steun het Action Plan against Wildlife Trafficking van de Europese Commissie en zal mij hard maken voor het opstellen van concrete raadsconclusies, die in de EU-Milieuraad van juni 2016 kunnen worden aangenomen. Ik zal u mijn reactie op het EU-actieplan toesturen tezamen met de resultaten van de conferentie.
Welke straffen kunnen er in Nederland voor illegale dierenhandel worden opgelegd? Welke straffen zijn er de afgelopen jaren in de praktijk opgelegd? Klopt het dat de opgelegde straffen in de praktijk slechts enkele honderden euro’s bedragen? Kunt u het verschil verklaren?
In Nederland bedraagt de maximumstraf voor deze vorm van criminaliteit 6 jaar gevangenisstraf en een maximumboete van 78.000 euro. In Europa kennen alleen Griekenland (10 jaar), Tsjechië (8 jaar) en Frankrijk (7 jaar) hogere gevangenisstraffen. De strafmaat is afhankelijk van de ernst en de omvang van de gepleegde delicten. Het is onjuist dat er in de praktijk slechts boeten van enkele honderden euro’s zouden worden opgelegd. Zo is bijvoorbeeld op 11 juni 2015 een dierenhandelaar door de rechtbank van Utrecht veroordeeld tot 15 maanden cel, waarvan vijf maanden voorwaardelijk wegens illegale dierenhandel. De hoofdverdachte in een andere zaak is vorig jaar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, een taakstraf en een ontneming van 300.000 euro.
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat wildlife crime een prioriteit is; wat voor menskracht wordt er op ingezet en hoeveel zaken worden afgedaan met een schikking? Wilt extra middelen vrijmaken voor capaciteit bij het OM? Zo nee, kunt u onderbouwen dat de huidige OM capaciteit voldoende is?
De strafrechtelijke handhaving van CITES-criminaliteit is in handen van het Functioneel Parket, dat gespecialiseerd is in complexe milieuzaken. Het Functioneel Parket heeft criminaliteit met internationale handelsstromen (waaronder CITES-criminaliteit) de afgelopen jaren als prioritair thema. Daarnaast heeft het Functioneel Parket met de Nationale Politie en de NVWA afspraken om samen te werken op het gebied van het beoordelen van signalen en informatie om te komen tot opsporingsonderzoeken. Op deze manier wordt in overleg met ketenpartners de beschikbare capaciteit zo optimaal mogelijk ingezet om betekenisvolle zaken aan te pakken, bijvoorbeeld in de gevallen dat er vermoedens zijn van georganiseerde criminaliteit.
Medische websites die gezondheidsgegevens lekken |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerdere vragen en antwoorden over het bericht dat medische websites gezondheidsgegevens lekken?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre u het realistisch acht dat de Autoriteit Persoonsgegevens praktijksituaties aan de wet- en regelgeving (van de Wet bescherming persoonsgegevens) moet toetsen, terwijl er duizenden apps en websites zijn, maar de Autoriteit Persoonsgegevens slechts 72 fte heeft?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is een onafhankelijke toezichthouder, zij richt haar eigen toezicht in en maakt daarbij haar eigen keuzes. De AP prioriteert op basis van een aantal criteria (zoals de ernst van de overtreding en de vraag of het een structurele overtreding is) en op basis van signalen haar werkzaamheden. De AP houdt onder meer toezicht op de verwerking van persoonsgegevens die het gevolg kan zijn van het plaatsen en uitlezen van tracking cookies. Daarnaast ziet de Autoriteit Consument en Markt (ACM) er parallel op toe dat websites of apps die gegevens bij bezoekers plaatsen en/of uitlezen uit de randapparatuur van bezoekers zich aan de regels houden.
Ook IGZ heeft een rol in het toezicht op dit terrein. De AP en IGZ hebben een samenwerkingsprotocol waarin zij wederzijdse afspraken hebben gemaakt over de wijze van samenwerking voor het uitoefenen van toezicht op de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer binnen de gezondheidszorg. Dit protocol is op de websites van beide organisaties gepubliceerd. De IGZ zal zich bij het uitoefenen van haar bevoegdheden primair richten op gevallen waar het zwaartepunt ligt op de kwaliteit van zorgverlening. De AP zal zich bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden primair richten op gevallen waar het zwaartepunt in de toepassing van bepalingen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) ligt. Voorts verwijs ik u naar de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer van 29 febuari jl. naar aanleiding van de berichtgeving over de AP in het NRC van 30 december 2015 (Kamerstuk 32761, nr. 94).
Deelt u de mening dat het bijna onmogelijk is om deze gehele verantwoordelijkheid bij de Autoriteit Persoonsgegevens neer te leggen, omdat het controleren van praktijksituaties in de gezondheidszorg niet haar enige taak is?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u op dit moment met het Informatieberaad in overleg over mogelijke (extra) waarborgen voor privacy van patiënten? Kunt u aangeven aan welke extra waarborgen u denkt voor het beschermen van privacy? Kunt u ook aangeven hoe frequent dit overleg is en wanneer u verwacht enkele uitkomsten te kunnen presenteren? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet?
Dit onderwerp wordt, in april voor het eerst, besproken in een werkgroep met de leden van het Informatieberaad3, waarbij ook experts op het gebied van «privacy by design» en de AP betrokken zullen worden. Deze werkgroep komt met een voorstel voor aanvullende maatregelen om de privacy van patiënten te beschermen en de informatiebeveiliging van systemen te verhogen. Het Informatieberaad komt vier maal per jaar bij elkaar. In de vergaderingen van april en juni wordt het onderwerp geagendeerd. Het onderwerp is complex, de verwachting is dat het Informatieberaad in september kan komen tot eerste afspraken over mogelijke aanvullende maatregelen.
Kunt u aangeven in hoeverre u zelf bijdraagt aan het stimuleren van «privacy by design», om te voorkomen dat persoonsgegevens als «big data» voor commerciële doeleinden worden gebruikt, met consequenties voor de patiënten, zonder dat deze daar weet van hebben?
Bij het maken van nieuw beleid waarbij verwerkingen van persoonsgegevens verwacht worden, is het doen van een Privacy Impact Assessment, waarbij privacy gevolgen in kaart gebracht worden, verplicht. Mijn uitgangspunt is dat daar waar verwerkingen van persoonsgegevens voorkómen of geminimaliseerd kunnen worden zonder dat het behalen van beleidsdoelstellingen in het geding komt, dat dit ook gebeurt. In overige situaties geldt dat een formele wettelijke grondslag aanwezig is voor deze verwerking van persoonsgegevens en voldaan wordt aan de informatieplicht. Als het gaat om tracking voor commerciële doeleinden van bezoekers van medische websites en gebruikers van apps die gezondheidsgegevens verwerken is de enige mogelijke grondslag uit de Wbp dat er toestemming is. Het heimelijk verzamelen, verkopen of gebruiken van persoonsgegevens is in geen enkele situatie toegestaan.
Gezien mijn eHealth ambities zal ik met de leden van het Informatieberaad bespreken of er mogelijkheden zijn om extra waarborgen te realiseren en «privacy by design» te stimuleren.
In hoeverre acht u het wenselijk dat medische gegevens conform de Wet bescherming persoonsgegevens verwerkt worden, omdat het nu te vaak voorkomt dat bedrijven en/of organisaties niet weten dat ze gegevens lekken, doordat ontwikkelaars cookies plaatsen en gegevens doorsturen, terwijl zij wel verantwoordelijk zijn?
Ik acht het van groot belang dat alle verwerkingen van alle persoonsgegevens, conform de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) geschieden. Instanties en organisaties die werken met deze gegevens moeten zich zelf bewust zijn van en zijn ook zelf verantwoordelijk voor het feit dat zij deze gegevens verwerken en daarvoor de juiste maatregelen treffen. Voor het gebruik van cookies gelden wettelijke regels. Dat zijn in de eerste plaats regels uit de Telecommunicatiewet (Tw). De zogenaamde cookiebepaling (artikel 11.7a Telecommunicatiewet (Tw)) bepaalt dat voor het plaatsen en lezen van cookies toestemming nodig is van de betrokkene en dat deze toestemming moet worden verkregen nadat de betrokkene hierover duidelijk en volledig is geïnformeerd.
Voor «tracking» cookies, waarmee het surfgedrag van internetgebruikers kan worden gevolgd, geldt het bij amendement Van Bemmel/Van Dam geïntroduceerde rechtsvermoeden dat hierbij sprake is van verwerking van persoonsgegevens. De plaatser van tracking cookies zal dan ook aan de Wbp moeten voldoen, tenzij hij kan aantonen dat hij géén persoonsgegevens verwerkt. De plaatser van de cookies is uiteindelijk zelf verantwoordelijk om na te gaan of de wijze waarop hij cookies gebruikt van toestemming is uitgezonderd en anders is ondubbelzinnige toestemming nodig.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet erop toe dat de cookiebepaling wordt nageleefd4. De regels gelden ook voor buitenlandse sites, apps of hulpmiddelen (smart devices) die zich op Nederlandse bezoekers richten. In de tweede plaats zijn het regels uit de Wbp. De Wbp bepaalt dat persoonsgegevens uitsluitend mogen worden verwerkt indien een beroep kan worden gedaan op een van de rechtsgrondslagen in artikel 8 van de Wbp. De AP houdt toezicht op de naleving van de Wbp en de verwerking van persoonsgegevens die het gevolg kan zijn van het plaatsen en het uitlezen van tracking cookies.
Deelt u de mening dat het uw verantwoordelijkheid is om organisaties die bezig zijn met e-health, apps en websites, en het ontwikkelen daarvan, actief te informeren over de risico’s van het gebruik en praktische tips mee te geven over het privacy vriendelijk verwerken van gegeven? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet?
Het is de uitdrukkelijke verantwoordelijkheid van partijen zelf om er voor te zorgen dat alle verwerkingen van alle persoonsgegevens, conform de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) geschieden. Een voorwaarde hiervoor is dat deze instanties en organisaties ook op de hoogte zijn van relevante wet- en regelgeving op dit terrein. Enkele recente casussen laten zien dat het bewustzijn rond de eisen die gelden bij de verwerking van persoonsgegevens in het digitale publieke (gezondheidszorg) domein weleens te kort schiet, vandaar ook dat ik met de leden van het Informatieberaad wil bespreken welke mogelijke extra waarborgen zij kunnen treffen en hoe zij het bewustzijn bij hun achterban kunnen vergroten.
De inzet van de burgemeester van Hilversum als 'steunzender' in het referendum |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u ook al zin in het referendum?1
Ja.
Wanneer heeft de burgemeester van Hilversum toegezegd dat hij een van de «steunzenders» wil zijn in uw «ja»-campagne voor het referendum?
Waarom deelt u kennelijk niet de opvatting dat de burgemeester vanwege zijn functie boven de partijen zou moeten staan en zich juist niet actief moet mengen in een politieke strijd?
Wanneer heeft de burgemeester van Hilversum zijn wethouders en de gemeenteraad gevraagd wat zij vinden van deze functie van «steunzender» voor de «ja»-campagne?
Welke burgemeesters worden nog meer ingezet voor uw «ja»-campagne?
Maakt het openen van minder stembureaus in gemeenten ook onderdeel uit van uw campagne?
Neen. Het kabinet heeft alle gemeenten laten weten dat het hecht aan een goede organisatie van het referendum en aan toegankelijkheid voor de kiezers. Het is aan gemeenten om een voldoende aantal stemlokalen in te richten. Zowel bij reguliere verkiezingen als bij een referendum maken zij daarin een eigen afweging. Zie tevens de beantwoording door de Minister van Binnenlandse Zaken van 10 februari jl. op uw eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1492) over dit onderwerp.
Het gebruik van de Cyprusroute door AFMB Limited |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Chauffeur Francis: Helaas geen beterschap bij AFMB ltd»?1
Ja.
Herinnert u zich de brief van de FNV van 15 januari 2014 over het gebruik van de Cyprusroute door AFMB Limited en schijnconstructies waarmee het bedrijf in kwestie concurreert op arbeidsvoorwaarden en uw toenmalige reactie daarop? Welke acties zijn er sindsdien ondernomen om schijnconstructies bij AFMB Limited aan te pakken en met welk resultaat?2
De berichtgeving rond het gebruik van de Cyprusroute door AFMB Limited heeft mede geleid tot een aantal acties rond de Cyprusroute in het algemeen, en het betrokken bedrijf in het bijzonder.
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Ministerie van SZW hebben op 23 januari 2014 met de Cypriotische overheid afspraken gemaakt over een verbeterde gegevensuitwisseling over bedrijven die zich (al dan niet fictief) op Cyprus hebben gevestigd. Het betreft hier specifiek een lijst van concrete gegevens die kunnen worden uitgewisseld teneinde te kunnen bepalen welke socialezekerheidswetgeving op betrokken werknemers van toepassing is.
Voor de vaststelling van de toepasselijke sociale zekerheidswetgeving heeft de SVB het standpunt ingenomen dat de chauffeurs materieel gezien voor de vaststelling van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving, geen dienstbetrekking hebben met de Cypriotische onderneming AFMB en dat deze onderneming voor deze vaststelling niet in Cyprus is gevestigd. Als gevolg hiervan zijn de chauffeurs op grond van Europese wet- en regelgeving verplicht verzekerd in Nederland. De chauffeurs en AFMB hebben bezwaar en beroep aangetekend tegen de beslissingen van de SVB. Deze zaak ligt thans voor bij de rechtbank in Amsterdam. Binnenkort wordt ter zake een uitspraak verwacht.
Wat is uw reactie op de recente berichtgeving dat volgens de FNV opnieuw sprake is van gebruik van de Cyprusroute en schijnconstructies bij AFMB Limited? Wat is uw reactie op de stelling in de berichtgeving dat de eerdere ingreep van de Sociale Verzekeringsbank niet geleid heeft tot een andere werkwijze? Bent u bereid nieuw onderzoek te laten doen naar de omstandigheden bij AFMB Limited?
Ten aanzien van de nieuwe ontwikkelingen (varianten op de Cyprusroute), waaraan hier wordt gerefereerd kan worden meegedeeld dat deze de aandacht hebben van de verschillende ketenpartners op het terrein van werk en inkomen (onder andere SVB, UWV, Belastingdienst, Inspectie SZW en vakbonden). In het belang van de lopende beroepszaak en eventuele vervolgacties kan over de inhoud van mogelijke onderzoeken echter geen informatie worden verstrekt.
Wat is uw reactie op de voorstellen van de FNV om de inspectie Leefomgeving en Transport handhavend te laten optreden en om de Niwo-vergunning in te trekken? Bent u bereid om u hier hard voor te maken? Zo ja, op welke termijn? Zo niet, waarom niet?
Het betrokken bedrijf AFMB-limited heeft geen vergunning voor goederenvervoer over de weg van de NIWO. Het bedrijf presenteert zich thans als adviesbureau en is niet werkzaam als Nederlands transportbedrijf in de sector. Er is dan ook geen NIWO-vergunning die kan worden ingetrokken.
In hoeverre is de situatie bij AFMB Limited tekenend voor een situatie in Europa waarbij er in toenemende mate sprake is van schijnzelfstandigheid onder vrachtwagenchauffeurs? In welke mate worden Nederlandse chauffeurs hierdoor gedwongen om te werken zonder enige sociale zekerheid? Welke gegevens heeft u hierover beschikbaar? Welke maatregelen gaat u nemen om op te treden tegen dit verschijnsel? Welke mogelijkheden biedt de Wet aanpak schijnconstructies hiertoe? Welke maatregelen kunnen er op Europees niveau genomen worden? Bent u bereid om u daarvoor in te zetten?
Het bestrijden van misbruik en schijnconstructies in de sociale zekerheid en op het gebied van arbeidsvoorwaarden is een speerpunt van beleid voor het kabinet. Het illegale karakter van veel misbruikvormen maakt het moeilijk na te gaan hoe vaak het voorkomt, en of er sprake is van toe- of afname. Daarom is handhavingsbeleid er vooral op gericht om risicovolle sectoren en bedrijven systematisch te controleren aan de hand van ervaringsgegevens en risicoanalyses. Hierbij wordt vanzelfsprekend optimaal gebruik gemaakt van de instrumenten die het wettelijk kader verschaft, waaronder die uit de Wet aanpak schijnconstructies, de Handhavingsrichtlijn en het binnenkort in te richten Platform tegen zwartwerk.
In Europees verband zet Nederland er sterk op in om fatsoenlijk werk voor werknemers binnen de EU te bevorderen en sociale dumping, schijnconstructies en valse concurrentie te bestrijden. De op 8 maart jl. ter zake gepresenteerde herziening van de Detacheringrichtlijn (COM (2016) 128) is hierbij een belangrijke stap in de goede richting. Uw Kamer zal middels een BNC fiche hierover verder geïnformeerd worden. Voor wat betreft de transportsector geeft de Commissie aan dat meer onderzoek nodig is voor verduidelijking en toepassing van de richtlijn op de transportsector. De Commissie wijst op het later dit jaar uit te brengen «Road Package». De initiatieven in het kader van het Road Package moeten volgens de Commissie voor de wegvervoersector bijdragen aan meer duidelijkheid en een betere handhaving van de voorschriften die van toepassing zijn op arbeidsovereenkomsten in de vervoersector. Wij zien deze voorstellen met belangstelling tegemoet.
Verrekenen van toeslagen en uiterste aanvraagdatum van toeslagen |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat een dwangverrekening van toeslagen enkel geschiedt wanneer er sprake is van een toeslagschuld?
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de wettelijke bevoegdheid om een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan teruggevorderde toeslag te verrekenen met een aan diezelfde belanghebbende uit te betalen toeslag of teruggave inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Verrekening van toeslagen op grond van deze bevoegdheid is alleen aan de orde als er sprake is van een toeslagschuld en niet als er sprake is van een belastingschuld. De toepassing door de Belastingdienst/Toeslagen van de verrekeningsbevoegdheid (in de vragen aangeduid met «dwangverrekening») kan pas plaatsvinden als de toeslagschuld niet binnen de daarvoor geldende termijn wordt voldaan en een betalingsregeling niet tot stand komt of als een lopende betalingsregeling niet wordt nagekomen. In het geval een toeslag geheel of gedeeltelijk moet worden terugbetaald, biedt de Belastingdienst/Toeslagen standaard een betalingsregeling aan van 24 maanden. Bij dit aanbod wordt vermeld dat de belanghebbende een persoonlijke betalingsregeling – een zogenoemde maatwerkregeling – kan aanvragen als hij niet in staat is de voorgestelde betalingsregeling na te komen. De maatwerkregeling gaat uit van de individuele betalingscapaciteit van de belanghebbende. De Belastingdienst/Toeslagen stimuleert zo het gebruik van een betalingsregeling.
Als de toeslagschuld niet op tijd wordt betaald en er ook geen betalingsregeling tot stand komt of als de overeengekomen betalingsregeling niet wordt nagekomen, is verrekening mogelijk met een uit te betalen bedrag aan toeslag of een teruggave inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Een terugvordering zorgtoeslag kan dus worden verrekend met een uit te betalen zorgtoeslag, met een andere uit betalen toeslag of met een teruggave inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Vindt een dwangverrekening enkel plaats wanneer de toeslagaanvrager niet reageert op het bericht dat hij moet terugbetalen door ofwel ineens te betalen, ofwel gebruik te maken van de aangeboden standaardbetalingsregeling, ofwel contact opneemt met de belastingtelefoon om een persoonlijke betalingsregeling aan te vragen?
Zie antwoord vraag 1.
Komt het voor dat een toeslagaanvrager met dwangverrekening te maken krijgt omdat hij een andere schuld dan een toeslagschuld heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Onder welke voorwaarden is het de Belastingdienst toegestaan om de zorgtoeslag te verrekenen? Waarmee kan de zorgtoeslag worden verrekend?
Zie antwoord vraag 1.
Onder welke voorwaarden kan de uitbetaling van de zorgtoeslag worden opgeschort dan wel uitgesteld?
De Belastingdienst/Toeslagen kan op basis van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) de uitbetaling van een voorschot zorgtoeslag geheel of gedeeltelijk opschorten indien een redelijk vermoeden bestaat dat een voorschot ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend of indien gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belanghebbende of als dit adresgegeven ontbreekt.
Daarnaast kan de Belastingdienst/Toeslagen op basis van de Awir afzien van het uitbetalen van een toegekende toeslag zolang gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belanghebbende of zolang dit gegeven ontbreekt. Als er vijf jaar na het verstrijken van het betreffende toeslagjaar nog steeds gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven of dit gegeven nog steeds ontbreekt, vervalt het recht op uitbetaling geheel.
Er zijn mij geen signalen bekend dat de Belastingdienst/Toeslagen van deze wettelijke voorwaarden afwijkt.
Komt het in de praktijk voor dat de Belastingdienst van deze voorwaarden afwijkt?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met de problematiek van degenen die, om te voorkomen dat ze achteraf een toeslag moeten terugbetalen, wachten met het aanvragen ervan tot zij de definitieve aanslag inkomstenbelasting hebben gekregen maar worden geconfronteerd met een uiterste aanvraagdatum voor toeslagen van 1 september? Is hiervoor een oplossing voorhanden, zo ja welke?
Ik ben bekend met het feit dat er burgers zijn die wachten met het aanvragen van een toeslag totdat zij duidelijkheid hebben over de hoogte van hun verzamelinkomen over het voorbije jaar. Meer duidelijkheid ontstaat al op het moment waarop de burger zijn aangifte voor de inkomstenbelasting indient. Het verzamelinkomen voor de burger wordt in de online aangifte ook direct zichtbaar. In het overgrote deel van de gevallen wordt de aangifte voor 1 mei ingediend. Als de burger uitstel van indiening van zijn aangifte heeft tot na 1 september, wordt de aanvraagtermijn voor de toeslagen verlengd tot de datum waarop het uitstel eindigt. Mensen die geen aangifte hoeven te doen hebben de in de Awir genoemde datum van 1 september als uiterste aanvraagdatum. Aangezien deze mensen al vroeg in het jaar over de voor de aanvraag benodigde gegevens beschikken zou de aanvraagtermijn voor hen voldoende ruim moeten zijn. Naar mijn mening vormt die uiterste aanvraagdatum dan ook niet een probleem dat een oplossing behoeft. De wettelijke regels laten overigens niet toe om – zoals in de vraag wordt gesuggereerd – altijd met een aanvraag te wachten totdat de definitieve aanslag is vastgesteld. Voor zover mij bekend is dat ook niet de praktijk.
Oorspronkelijk gold in de Awir voor het aanvragen van een toeslag een uiterste aanvraagdatum van 1 april volgend op het toeslagjaar. Ook deze datum kon worden verlengd met de periode waarvoor uitstel voor indiening van de aangifte inkomstenbelasting was verkregen. In het kader van vereenvoudiging van het uitvoeringsproces van toeslagen is in de Wet overige fiscale maatregelen 2012 geregeld dat 1 september volgend op het jaar waarop de toeslag betrekking heeft de uiterste datum is voor het aanvragen van een toeslag over dat jaar omdat de Belastingdienst/Toeslagen dan minder vaak hoeft na te gaan of uitstel voor indiening van de aangifte is verkregen. Zoals hiervoor aangegeven is een verlenging van deze termijn nog steeds mogelijk voor de periode waarvoor uitstel voor indiening van de aangifte inkomstenbelasting wordt verleend. Voor de kinderopvangtoeslag geldt overigens op dit punt een specifieke regeling die inhoudt dat de toeslag tot maximaal drie maanden voor de maand van aanvraag wordt toegekend.
Ik zie geen reden om de wet aan te passen op dit punt.
Om welke reden is de uiterste aanvraagdatum gesteld op 1 september van het jaar volgend op het jaar waarop de toeslag betrekking heeft? Bent u bereid uw beleid zodanig aan te passen dat mensen altijd de definitieve aanslag kunnen afwachten alvorens hun toeslag aan te vragen?
Zie antwoord vraag 7.
Het opheffen van drie onderzoeksgebieden bij het Nederlands Forensisch Instituut |
|
Michiel van Nispen (SP), Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Is het waar dat bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) nu toch de drie onderzoeksgebieden worden opgeheven door nieuwe aanvragen al sinds 1 januari 2016 niet meer zelf in behandeling te nemen?1
Zoals ik uw Kamer heb gemeld in de beantwoording op Kamervragen van het lid Van Nispen d.d. 5 november 2015 (kenmerk 2015D42106), zou het NFI dit type onderzoek niet meer zelf blijven uitvoeren maar hiertoe de samenwerking met andere partijen zoeken. De vijf medewerkers die werkzaam zijn op deze drie onderzoeksgebieden hebben of krijgen inmiddels allemaal een andere functie binnen of buiten het NFI of gaan in 2016 met pensioen. Hierdoor worden nieuwe aanvragen met betrekking tot het vergelijkend handschriftonderzoek, morfologisch vergelijkend haaronderzoek en standaard vergelijkend verfonderzoek sinds 1 januari 2016 niet meer door het NFI zelf in behandeling genomen, maar doorgeleid aan de partijen waarmee hierover afspraken zijn gemaakt. Tot op heden betreft het 10 onderzoeken. De expertise vergelijkend verfonderzoek blijft overigens deels binnen het NFI behouden omdat dit breder wordt ingebed binnen het materiaalonderzoek.
Hoe verhoudt zich dat tot uw toezegging in antwoord op eerdere vragen dat het NFI verzocht zou worden de bezuiniging op een andere wijze in te vullen, zodat het NFI onderzoeken op de gebieden van handschriftanalyse, verfonderzoek en morfologisch vergelijkend haaronderzoek kan blijven aanbieden tot de vraag is opgedroogd?2 Wat is hiervan terecht gekomen en hoe beoordeelt u dat?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat u in antwoord op bovengenoemede vragen de mogelijkheid benoemde dat «het NFI het onderzoek niet ten alle tijden» zelf zou uitvoeren, maar dat de uitkomst nu kennelijk is dat dit nooit zelf door het NFI zal worden uitgevoerd?
Bij deze beantwoording werd ervan uitgegaan dat het vertrek van de medewerkers op de drie gebieden niet in alle gevallen per 1 januari jl. zou hebben plaatsgevonden en dat deze medewerkers de onderzoeken tot hun vertrek nog zelf zouden uitvoeren. Nu er voor de betrokken medewerkers een passende oplossing is gevonden, is al sinds 1 januari volledig overgegaan tot uitbesteding.
Is het waar dat onderzoeksresultaten van andere laboratoria op deze gebieden nu door het NFI worden doorgestuurd naar de aanvrager of opdrachtgever (politie of OM) zonder inhoudelijke toets? Hoe gaat dit precies?
De door het NFI gekozen aanbieders voldoen aan grondige en objectieve kwaliteitsnormen. Dit betekent accreditatie en registratie bij het Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen en/of vergelijkbare internationale instanties (zoals bijvoorbeeld de Forensic Regulator in het Verenigd Koninkrijk). Daarnaast evalueert het NFI periodiek de prestaties van de gekozen aanbieders met de aanvragers van de onderzoeken. De betreffende onderzoeksresultaten worden via het NFI aan de aanvrager verzonden waarbij het NFI ook een exemplaar van de resultaten archiveert. Hiermee is de kwaliteit in voldoende objectieve mate geborgd. Het NFI verricht geen controle op de resultaten.
Hoe verhoudt zich dat tot uw toezegging dat de kwaliteit gewaarborgd zou worden doordat het NFI hier eindverantwoordelijk voor zou blijven? Hoe wordt die toezegging inhoudelijk nagekomen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel langer worden de doorlooptijden hierdoor?
De extra doorlooptijd bedraagt, onder andere doordat offertes moeten worden aangevraagd en er extra logistieke handelingen nodig zijn, ongeveer vijf werkdagen. Indien een zaak spoed heeft, vindt over de doorlooptijd overleg plaats met de aanvrager van het onderzoek.
Wat zijn de kosten van het uitbesteden van dit soort onderzoeken?
De kosten zijn afhankelijk van het type onderzoek, maar gemiddeld bedragen de kosten voor de betreffende onderzoeken € 150,– per uur exclusief BTW.
Zijn deze onderzoeken voor de langere termijn gewaarborgd nu deze worden uitbesteed aan externe partijen? Zo ja, hoe?
De aanbesteding van de onderzoeken op de betreffende onderzoeksgebieden is momenteel nog gaande, waarna er bij gunning een borging van de onderzoeken ontstaat voor de duur van de overeenkomsten. Tot het moment dat de aanbesteding is afgerond worden de onderzoeken individueel uitgezet bij de externe partijen.
Hoe kan het zijn dat de reorganisatie, die moest worden uitgesteld wegens het ontbreken van overeenstemming met personeel, er nu toch wordt doorgedrukt?
Er is ondertussen een overeenkomst gesloten tussen de Algemeen Directeur van het NFI en de Ondernemingsraad ten aanzien van de reorganisatie. De vakbonden zijn op basis van die afspraken akkoord gegaan met het ingaan van de volgende fase van de reorganisatie. De nieuwe organisatie start per 1 april.
Op welke wijze bent u van plan deze expertises te waarborgen bij het NFI en te garanderen dat deze onderzoeken, zo lang als er vanuit politie en OM vraag naar is, kwalitatief verantwoord zullen blijven worden aangeboden?
Met de aanbesteding van de onderzoeksgebieden zijn de onderzoeken voor een bepaalde tijd gegarandeerd (naar verwachting tot 2018). Afhankelijk van de dan nog bestaande vraag zal bekeken moeten worden hoe de onderzoeken voor politie en Openbaar Ministerie kunnen worden uitgevoerd.