Over wurg- en zwijgcontracten in de jeugdzorg |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel gemeenten gebruik maken van voornoemde privacy schendende contracten, en hoeveel zorgverleners en cliënten onder deze contracten vallen? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit onderzoek tegemoet zien? Zo nee, kunt u toelichten hoe u dan de ontwikkelingen rondom de informatie- en privacybescherming nauwgezet gaat volgen?1
Het is aan de gemeenteraad om toe te zien op het handelen van het college van B&W.
De ontwikkelingen binnen de Jeugdwet en dus ook rond de informatie- en privacybescherming, volg ik door de periodieke overleggen die ik heb met gemeenten, aanbieders, professionals en cliënten. Deze overleggen zijn onder andere bedoeld om eventuele knelpunten te signaleren en te bespreken. Verder volg ik de ontwikkelingen door middel van een aantal monitoren, waaronder de Monitor Transitie Jeugd van de cliëntorganisaties en de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein. Daarnaast houdt de Autoriteit Persoonsgegevens toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming persoonsgegevens.
Bent u tevens bereid te onderzoeken of cliënten voldoende mogelijkheid is geboden van de opt-out-regeling gebruik te maken die onder de betreffende wurg- en zwijgcontracten vallen? Zo nee, hoe garandeert u dan dat cliënten voldoende in staat zijn gesteld van de opt-out-regeling gebruik te maken?
Cliënten mogen los van de financieringswijze aangeven of zij gebruik willen maken van de opt-out regeling en worden hier, voor zover zij hier niet van op de hoogte zijn, op gewezen door de jeugdhulpaanbieders. Ik heb geen signalen dat jeugdhulpaanbieders dit niet zouden doen. Ik zie dan ook geen reden voor een nader onderzoek.
Wanneer het antwoord op vraag 1 en 2 ontkennend is, kunt u dan aangeven waarom u als stelselverantwoordelijke uw verantwoordelijkheid ontloopt door geen onderzoek te doen naar de omvang van dit probleem, en hoe dit probleem aan te pakken?
Gemeenten voeren hun wettelijke taken zelfstandig uit op grond van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden voortvloeiend uit de Grondwet en de Gemeentewet. Zoals ik al heb aangegeven in mijn antwoord bij vraag 1, dienen gemeenteraden zorg te dragen voor toezicht op de naleving van privacyregels door het gemeentebestuur.
Daarnaast houdt de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) vanuit de wettelijke kaders toezicht op de vraag of gemeenten, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen voldoen aan de beveiligingseisen en de privacywetgeving. De AP kan uit eigen beweging een onderzoek doen naar de naleving van de privacywetgeving en zal ook handhavend optreden indien hier aanleiding voor is.
Waar nodig en waar ik kan, ondersteun ik gemeenten bij de uitvoering van hun taken. Het programma Informatievoorziening Sociaal Domein is hier een goed voorbeeld van. Verder zal ik, indien ik hier aanleiding voor zie, gemeenten aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Daarnaast zal ik dit onderwerp naar aanleiding van uw Kamervragen, agenderen voor het eerstvolgende overleg met gemeenten, brancheorganisaties van aanbieders en cliëntorganisaties, om op te halen wat de ervaringen zijn van partijen.
Als laatste wil ik nog aangeven dat de branche- en beroepsorganisaties van gemeenten, zorgaanbieders en professionals in juni 2016, samen afspraken hebben gemaakt over privacyvereisten met het opstellen en het ondertekenen van het manifest «In goed Vertrouwen, de privacy van de jeugd goed geborgd». Aanbieders kunnen gemeenten op deze afspraken aanspreken als zij zich hier niet aan houden.
Welke acties bent u van plan te nemen wanneer u signalen krijgt van voortdurende problemen rondom de informatie- en privacybescherming?
Zie antwoord vraag 3.
Het project Watertruck-plus |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het project Watertruck-plus en de daarover levende zorgen bij Nederlandse binnenvaartondernemers?1
Ja.
Wat is het verschil tussen het Project Watertruck-plus en het oude Watertruck-project? Waarom wordt er via overheden meer dan 20 miljoen euro geïnvesteerd in dit project? Kunt u aangeven in hoeverre deze bakken innovatief zijn en in hoeverre vervoer via deze bakken groener is dan via de bestaande binnenvaart?
Het project Watertruck had het karakter van een haalbaarheidsstudie en liep van 2010 tot 2014. Belangrijkste bevinding van de voorstudie was dat het aantal kleine binnenvaartschepen in Vlaanderen sterk afneemt: jaarlijks voor Spitsen met circa 10% en voor Kempenaars met 6%. Gekoppeld aan de uitstroom van bemanning tengevolge van vergrijzing, is de verwachting dat de bediening van de kleine vaarwegen in Vlaanderen steeds meer onder druk komt te staan. Om dit tij te keren, heeft de Vlaamse overheid besloten om de pilot Watertruck+ te starten. Deze pilot betreft de bouw en exploitatie van een beperkt aantal duwboten en kleine bakken en loopt tot en met 2019.
Van de verwachte kosten van het project ad € 23 mln, zal de EC € 11,5 mln bijdragen ter ondersteuning van investeringen. Een bedrag van € 9 mln komt uit private bron via de deelnemende binnenvaartondernemingen. De Vlaamse overheid stelt € 2 mln beschikbaar voor administratieve ondersteuning van het project.
Het project beoogt in meerdere opzichten innovatief te zijn. Door de standaardisatie van materieel is een flexibele inzet van eenheden mogelijk. Door het loskoppelen van duweenheden en bakken is een substantiële kostenverlaging te bereiken, die de concurrentiepositie van de binnenvaart ten opzichte van wegvervoer kan versterken (geen wooneenheden meer aan boord en minder bemanning). Ten opzichte van bestaande schepen zijn de bakken op meerdere punten geoptimaliseerd voor gebruik op kleine vaarwegen. De schepen zullen voorts aanzienlijk minder uitstoot leveren van schadelijke luchtverontreinigende stoffen, omdat de eis gesteld wordt dat deze voldoen aan de strenge milieunormen die vanaf 2020 zullen gelden voor nieuwe motoren voor binnenvaartschepen.
In het algemeen kan ik het belang van initiatieven zoals deze, gericht op de ontwikkeling van nieuwe concepten voor de kleine binnenvaart, slechts onderstrepen. Alleen met dergelijke initiatieven is er in de toekomst een plaats voor de kleine binnenvaart.
Op welke wijze is onderbouwd dat met het Project Watertruck-plus vervoer van de weg wordt overgeheveld naar vervoer over water? Hoe wordt geborgd dat vervoer met Watertrucks niet gaat concurreren met bestaand binnenvaartvervoer? Zijn of kunnen hierover garanties worden gegeven aan bestaande binnenvaart?
De Vlaamse overheid focust in het project Watertruck+ op het inzetten van vaartuigen voor het transport van goederen die momenteel nog niet via de binnenvaart vervoerd worden. Het borgen van het additionele karakter van de goederenstromen is aan de Vlaamse overheid. Volgens verkregen informatie zijn de twee goederenstromen die nu gedetecteerd zijn in het kader van de pilot nieuw. Het project is onderwerp van bespreking geweest met Vlaamse sectorvertegenwoordigers. Mij is bekend dat met Nederlandse branchevertegenwoordigers een bespreking in voorbereiding is.
Waarom acht de Europese Commissie ingrijpen in de markt nu wel toegestaan, terwijl bij de door de binnenvaart gevraagde maatregelen altijd gesteld wordt dat de Europese Commissie niet in de markt mag ingrijpen?
Met haar bijdrage beoogt de EC niet om de vervoerscapaciteit te reguleren. De EC ondersteunt een project dat gericht is op innovatie van de binnenvaart door de introductie van een nieuw vervoersconcept voor kleine schepen, vanuit de vaststelling dat de markt achterblijft in investeringen in dit segment. De EC verstrekt deze financiële bijdrage binnen de kaders van het bestaande subsidieprogramma Connecting Europe Facility (CEF).
Deelt u de mening van de schippers dat het hier gaat om oneerlijke concurrentie ten opzichte van een sector die het al moeilijk heeft? Kunt u dat toelichten?
Bestaande zorgen in deze delen van de binnenvaartsector zijn mij bekend. Hiertegenover kan ik slechts de positie van de Vlaamse overheid en de EC stellen, die verwachten met het project nieuwe kansen te creëren in een markt die nu vooral bediend wordt door wegtransport. Hiermee kan de totale markt voor de binnenvaart vergroot worden. Wat betreft het risico van oneerlijke concurrentie, citeer ik een passage uit een brief van de EC aan een Nederlandse binnenvaartorganisatie d.d. 5 september 2016: «Even if any public subsidy inevitable causes some market interference, we consider that this interference is acceptable in view of the potential gains the project can bring to the inland waterway sector. It should be noted that the project targets new markets which were not served by inland waterway transport when the project was conceived. We consider that the potential gains of opening up new markets for inland navigation outweighs the risk of interference with the existing trades carried by inland waterway.»
Terzijde merk ik nog op dat de financieel-economische problemen in de binnenvaart zich concentreren in het segment jonge, grote schepen. Op oude, kleine schepen rusten veel lagere financieringslasten.
De Marokkaanse straatterreur in Maassluis |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u vernomen dat gewone mensen en gezinnen in Maassluis net als (eerder) in heel veel andere Nederlandse gemeenten het slachtoffer zijn van Marokkaanse straatterreur? Hoeveel straatterroristen zijn al gearresteerd in Maassluis? Welke nationaliteiten hebben ze? Deelt u de mening dat het invoeren van een tijdelijke noodverordening gepaard moet gaan met de arrestatie van zoveel mogelijk daders omdat de ellende anders na het aflopen van die periode weer van voor af aan begint?
Voor de aanpak van overlast en jeugdcriminaliteit is een uitgebreid en divers pakket aan preventieve en repressieve instrumenten beschikbaar. Het is aan het lokale gezag om te bepalen welke instrumenten in de gegeven omstandigheden het best kunnen worden ingezet en welke verdere acties worden ondernomen bij het eventueel uitblijven van een oplossing.
In het geval van Maasluis ontstonden er vrijdagavond 23 september ongeregeldheden in de Burgemeesterswijk. Dit is aanleiding geweest voor het lokale gezag om extra politie in te zetten. Ook heeft de burgemeester een bezoek gebracht aan de wijk om te spreken met de getroffen bewoners. Bovendien heeft de burgemeester in overleg met politie en Openbaar Ministerie (OM) een noodbevel ingesteld. Vanaf 27 september geldt er een noodverordening. In de noodverordening staat dat samenscholing verboden is en dat niet-bewoners zich zonder redelijk doel niet in de wijk mogen begeven. Deze maatregelen hebben ertoe geleid dat de openbare orde en de rust in de wijk zijn hersteld.
Naar aanleiding van de gebeurtenissen heeft de politie 8 aangiftes opgenomen. Deze week zullen alle slachtoffers door de politie op de hoogte worden gebracht van de stand van zaken met betrekking tot hun aangiften. Onder regie van het OM wordt er onderzoek gedaan en zijn er inmiddels 5 verdachten aangehouden. Lopende het onderzoek doe ik, zoals gebruikelijk, hierover geen verdere mededelingen.
Bent u ermee bekend dat de burgemeester van Maassluis tegen een slachtoffer van geweld, die een steen door de ruit kreeg en die de eerste vragensteller heeft bezocht, heeft gezegd vooral rustig te gaan slapen en geen media te woord te staan? Deelt u de mening dat dergelijke laffe burgervaders beter het veld kunnen ruimen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u er ook mee bekend dat camera's in de wijk – die zorgden voor minder overlast – eerder dit jaar zijn weggehaald of verplaatst omdat de privacy van de Marokkaanse cultuurverrijkers anders te langdurig zou worden aangetast?
De burgemeester heeft mij laten weten dat de gemeente beschikt over een mobiele camera-unit die waar nodig wordt ingezet in het kader van de openbare orde en veiligheid in de stad. Deze inzet duurt gemiddeld twee weken. Van het inzetten of weghalen van de camera om de in de vraag gestelde reden is geen sprake.
Wat vindt u ervan dat een slachtoffer die de eerste vragensteller bezocht, zei dat ook een Marokkaans jongetje van een jaar of drie jaar haar al «he vuile kankerhoer, jij bent een kankerslet» toeriep?
Wanneer gaat u ervoor zorgen dat de politie weer de baas wordt in die wijken en steden, dat de burgers weer beschermd worden tegen het straattuig, dat de politie ook weer tijdig aanwezig is en er hard wordt opgetreden om de orde op straat te herstellen?
Deelt u de mening dat Nederland van ons is? Deelt u de mening dat het onacceptabel is als wijken of straten tot een klein-Marokko of klein-Turkije verworden? Zo ja, waarom laat u gewone Nederlanders zo in de steek? Zo nee, waarom niet?
Wanneer bent u eindelijk bereid veroordeelde criminelen met een dubbele nationaliteit die niets met ons land blijken te hebben te denaturaliseren en uit te zetten? Geldt «pleur op» ook voor deze mensen of is het ook hier weer vooral vrijblijvende prietpraat?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat slachtoffers van geweld, bedreiging en intimidatie in noodgevallen, zoals ook in Maassluis, vaak tot maar liefst een half uur moeten wachten voordat de politie ter plekke aanwezig is? Bent u bereid lokale politiekantoren, zoals in Maasluis, weer meteen volledig te bemannen zodat de politie weer snel, robuust en vooral tijdig aanwezig kan zijn bij slachtoffers van straatterreur?
Bij spoedmeldingen die binnenkomen bij 112 hanteert de politie de landelijke streefnorm om in 90% van de gevallen binnen 15 minuten ter plaatse te zijn. Voor het snel ter plaatse kunnen zijn bij spoedmeldingen zijn overigens niet alleen politiebureaus van belang, maar vooral de plaats waar een politiesurveillance zich op het moment van de oproep bevindt.
Bent u bereid deze vragen vóór dinsdag 4 oktober 12.00 uur te beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Twee werkbezoeken aan de taxibranche d.d. 14 september en 29 september jl. |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw mening over het jarenlange verloop van de invoering van de boordcomputer taxi (BCT) van 2000 tot en met 2016?
Nu de uitrol van de verplichte software update van de BCT bijna achter de rug is, is het invoeringstraject zo goed als afgerond. Het invoeringstraject heeft langer geduurd dan vooraf gepland. Invoering van de BCT is een omvangrijk en complex project. Vertraging was niet in alle gevallen te voorkomen.
Het invoeringstraject is gestart na de invoering van de BCT-plicht in oktober 2011. Hieraan vooraf ging een aantal jaren voorbereiding met onder andere de publicatie van de specificaties van de BCT in oktober 2010 (Stcrt. 2010, 11225).
In het invoeringstraject is de aanvankelijke ingangsdatum van oktober 2013 voor invoering van de BCT in het straattaxivervoer uitgesteld naar juli 2014. Dit omdat fabrikanten pas vanaf maart 2013 met BCT’s op de markt kwamen en taxiondernemers een keuze wilden kunnen maken uit verschillende typen BCT’s. Volgens planning is de BCT sinds 1 februari 2015 ook verplicht in het taxivervoer.
Zoals aangegeven in de brief van 13 februari 2015 (Kamerstuk 31 521, nr. 85), zijn in 2014 problemen geconstateerd met het functioneren van de BCT. Dit is aanleiding geweest om de BCT-specificaties te wijzigen per 1 april 2015 (Stcrt. 2015, 9656). Na uitrol van de verplichte software update voldoen alle BCT’s aan de gewijzigde specificaties.
Bent u van mening dat de gestelde doelen voor de invoering van de BCT inmiddels gehaald zijn?
Zoals in overleg met uw Kamer is afgesproken, wordt op dit moment de BCT geëvalueerd. Uiterlijk 1 april 2017 wil ik u informeren over de uitkomsten van deze eerste evaluatie.
Acht u het nog steeds redelijk om de update van de BCT van een ondernemer te vragen in het geval dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) zelf de BCT niet kan uitlezen en er vervolgens een update ontwikkeld dient te worden ten behoeve van de ILT? Acht u het ook redelijk om de prijzen van de update van de BCT door de fabrikantenbranche zelf te laten vaststellen?
Ja. Het uitgangspunt is altijd geweest dat de BCT en updates van de BCT door de markt worden ontwikkeld en gedragen. Hiervoor is in het invoeringstraject bewust gekozen mede op aangeven vanuit de taxisector. Zo kunnen BCT fabrikanten rekening houden met uiteenlopende klantwensen en kan de taxiondernemer kiezen uit meerdere aanbieders. De overheid heeft daarbij een subsidieregeling getroffen voor taxiondernemers voor de aanschaf van de BCT en voor de BCT fabrikanten ten behoeve van de ontwikkeling van de huidige update.
De data uit de BCT was, zo werd geconstateerd in 2014, niet volledig betrouwbaar en daardoor niet geschikt voor handhavingdoeleinden. Na de update is de data uit de BCT wel geschikt voor handhavingdoeleinden. De update is daarnaast bedoeld om het proces van updaten te vereenvoudigen ten behoeve van de taxiondernemer. Na deze update kan dat namelijk online en hoeft een taxi niet langer naar de werkplaats (alleen in het uitzonderlijke geval de meetapparatuur van de BCT wordt beïnvloed door de update). Dat scheelt de taxiondernemer tijd en geld.
Dat de BCT fabrikanten zelf de prijzen van de update vaststellen sluit aan bij het hierboven genoemde uitgangspunt. Wat taxiondernemers betalen voor de update is afhankelijk van de keuze voor BCT leverancier en service contract. Circa 65% van de taxiondernemers krijgen de update door de BCT fabrikant kosteloos ter beschikking gesteld.
Vindt u het redelijk om vanaf 1 oktober 2016 te gaan handhaven nu de update niet goed werkt en ondernemers beboet worden die geen update van de BCT hebben? Vindt u ook dat er pas kan worden gehandhaafd als de BCT in alle opzichten goed functioneert? Zo nee, waarom niet?
Ja het is redelijk omdat er een lange periode van gewenning voor taxiondernemers en chauffeurs aan de datum van 1 oktober 2016 is vooraf gegaan. Tussen het najaar van 2014 en 1 juli 2016 is niet actief gehandhaafd op de BCT. Vanaf 1 juli 2016 is de handhaving langzaam opgebouwd. Vanaf 1 oktober is de handhaving volledig. Dat betekent dat de ILT een sanctie kan opleggen in het geval een taxi niet is uitgerust met een BCT, de BCT bewust niet goed wordt gebruikt of bediend en als de data uit de BCT daartoe aanleiding geeft (overtreding arbeids- en rusttijden).
Mocht een taxiondernemer aantoonbaar buiten zijn schuld nog geen update op zijn BCT hebben geïnstalleerd, dan volgt geen boete.
Naar de laatste informatie werkt de update van alle drie de BCT fabrikanten. Dat wil zeggen na installatie van de update levert de BCT voor handhavingdoeleinden bruikbare data. Dat neemt niet weg dat er problemen kunnen ontstaan bij taxiondernemers na installatie van de update. Signalen van taxiondernemers worden daarom actief centraal verzameld. Tot dusver blijven problemen binnen acceptabele grenzen en worden ze zo snel mogelijk door de BCT fabrikanten opgelost. Handhaving is kortom goed mogelijk.
Kunt u aangeven hoe hoog de boetes zijn die de ILT oplegt als de BCT niet naar behoren functioneert? Kunt u de verschillende boetes, inclusief de hoogte van deze boetes, in een overzicht weergeven?
Geen deugdelijke BCT in taxi aanwezig (inclusief juiste software)
€ 1.800 boete
BCT wel aanwezig, maar niet geactiveerd
€ 1.800 boete
BCT wel aanwezig en geactiveerd, maar niet gekoppeld aan onderneming
€ 1.800 boete
BCT wel aanwezig, maar er is (ongeacht de reden) geen juiste registratie van arbeids- en rusttijden
€ 4.400 boete
Fraude met BCT door ondernemer
€ 1.800 boete
Fraude met BCT door chauffeur
€ 700 boete
Bent u bereid om, gezien de problematiek van de voorafgaande tien jaar, te onderzoeken of er een begeleidingscommissie kan worden opgericht met alle betrokken partijen (ministerie, ILT, Stichting Taxi Belangen (STN), Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV), BCT-fabrikanten en software leveranciers) om deze problematiek regelmatig te bespreken en afspraken te maken over eventuele vervolg- en verbeterstappen? Zo nee, waarom niet?
Er is een begeleidingscommissie actief. Hierin hebben de door u genoemde partijen zitting, met uitzondering van STN.
Bent u ook bereid om naar rij- en rusttijden te kijken van zelfstandig taxiondernemers die na 5,5 uur arbeidstijd verplicht pauze moeten nemen, zelfs als deze chauffeur geen meter met de auto gereden heeft en 5,5 uur stil heeft gestaan bij een station bijvoorbeeld? Bent u bereid om te onderzoeken of de wachttijden voor stations kunnen tellen als rusttijd in plaats van arbeidstijd? Zo nee, waarom niet?
Voor een zelfstandig taxiondernemer geldt een verplichte pauze na een minimale arbeidstijd van vijf en een half uur. Deze verplichte pauze hoeft niet direct na vijf en een half uur te worden opgenomen. Dat kan bij een werkdag van acht uur bijvoorbeeld ook na drie, vier of zes uur en is aan de zelfstandig taxiondernemer.
De regel is dat wachttijd op een standplaats voor taxivervoer telt als arbeidstijd. De taxichauffeur houdt zich op een standplaats voor taxivervoer beschikbaar voor een klant die vrij is om op ieder moment welke taxi dan ook te kiezen. Deze regel maakt onderdeel uit van een samenhangend pakket van afspraken over arbeids- en rusttijden tot stand gekomen op 1 januari 2015 na lange onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers.
Dat de kostencijfers van DNB niet altijd goed vergelijkbaar zijn |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Deelt u mening dat het belangrijk is dat pensioenuitvoerders duidelijk aan de werkgevers, deelnemers en gepensioneerden laten weten wat hun kosten zijn?1
Ja, die mening deel ik.
Deelt u de mening dat het voor werkgevers en deelnemers van belang kan zijn om de kosten te zien van pensioenfondsen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dan ook dat deze kosten op een vergelijkbare manier gerapporteerd worden?
Ja, die mening deel ik. Daarom is in de artikelen 45a en 46a van de Pensioenwet bepaald dat pensioenuitvoerders hun administratieve uitvoeringskosten, de kosten van het vermogensbeheer en de transactiekosten openbaar maken.
In veel gevallen zijn de kostencijfers wel vergelijkbaar. De jaarlijkse rapportage van het actuariële adviesbureau Lane Clark en Peacock over de kosten van de pensioensector vermeldt: «Het document «Aanbevelingen Uitvoeringskosten» van de Pensioenfederatie dat is opgesteld om de kosten op eenduidige wijze te rapporteren, wordt in toenemende mate gebruikt als standaard in de rapportage over de gemaakte kosten. Een positieve ontwikkeling.» Het rapport signaleert echter ook dat er nog steeds fondsen zijn die de kosten op een andere manier vaststellen dan wordt aanbevolen door de Pensioenfederatie.
De Nederlandsche Bank publiceert de gegevens die pensioenfondsen hebben aangeleverd, zonder daar een bewerking op uit te voeren. Dit is zo geregeld in artikel 40a van het Besluit uitvoering Pensioenwet en de Wet verplichte pensioenregelingen. Zie ook Staatsblad 2015, nr. 259:
Bij de wijzigingsvoorstellen Witteveen 2015 zijn 9 premiewaarborgen ingevoerd om er voor te zorgen dat lagere pensioenopbouw ook leidt tot lagere premies. Waarborg 7 houdt in dat alle pensioenfondsen hun beheerskosten inzichtelijk en uniform openbaar moeten maken. Daarbij wordt aangesloten bij de aanbevelingen van de Pensioenfederatie die, ten tijde van dit voorstel, op vrijwillige basis al werden toegepast door 86% van de fondsen.
De Autoriteit Financiële Markten, die toeziet op de naleving van de hiervoor genoemde wettelijke bepalingen, constateert dat de kostenrapportages door pensioenfondsen sinds 2011 sterk vooruit zijn gegaan. De Autoriteit Financiële Markten heeft in 2015 vastgesteld dat alle pensioenfondsen kosten rapporteren en de gerapporteerde kosten realistischer zijn. Op onderdelen moeten de rapportages echter nog verbeterd worden.
Deelt u de mening dat het publiceren van kosten(cijfers) van pensioenfondsen alleen van toegevoegde waarde is als deze kosten vergelijkbaar zijn? Zo ja, waarom gebeurt dat nu niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre de interpretatie van de rapportage-richtlijnen van de Pensioenfederatie tot onduidelijkheid kan leiden? Kan de interpretatie er toe leiden dat pensioenfondsen op verschillende manieren rapporteren over hun kosten? Zo ja, vindt u dat gewenst?
Naar mijn mening hoeven de rapportagerichtlijnen van de Pensioenfederatie niet tot onduidelijkheid te leiden. Het document «Aanbevelingen Uitvoeringskosten» van de Pensioenfederatie is opgesteld om kosten op eenduidige wijze te rapporten. Fondsen die deze aanbevelingen volgen zijn daardoor goed te vergelijken. De aanbevelingen bevatten een «comply or explain» principe. Als een fonds in een langlopend contract (beginnend voor 2012) bijvoorbeeld niet heeft opgenomen dat transactiekosten gerapporteerd worden, kan het zijn dat een externe vermogensbeheerder de kosten niet inzichtelijk maakt. Dit betekent dat een pensioenuitvoerder dan in het jaarverslag een toelichting moet geven waarom niet aan de eis kan worden voldaan.
Vindt u ook dat uitgesplitst moet zijn welke partij welke kosten betaalt? Zo nee, waarom niet?
De «Aanbevelingen Uitvoeringskosten» van de Pensioenfederatie bepalen dat alle kosten die door of voor het fonds gemaakt worden, moeten worden meegeteld. Bij een aantal ondernemingspensioenfondsen neemt de werkgever een deel van de kosten voor zijn rekening, bijvoorbeeld huisvestings-of excassokosten. Deze dienen echter wel bij de kosten van het pensioenfonds te worden meegeteld. Welke partij de gerapporteerde kosten van het pensioenfonds voor zijn rekening neemt is minder van belang. Pensioenuitvoerders kunnen in hun jaarverslag aangeven welke partij de kosten betaalt.
Herkent u zich in het beeld dat in dit bericht geschetst wordt dat The Pensioen Rating Agency aangeeft beter vergelijkbare cijfers te hebben dan het overzicht van De Nederlandsche Bank (DNB)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan dat?
DNB publiceert de gegevens zoals fondsen die via de staten aan DNB aanleveren en zoals ze die op hun website plaatsen, zonder nadere bewerking. Private partijen zoals Lane Clark en Peacock en ook het adviesbureau TPRA (The Pensioen Rating Agency) maken rapportages waarbij zij zelf voor alle fondsen de kostencijfers laten zien conform de «Aanbevelingen Uitvoeringskosten» van de Pensioenfederatie; zij corrigeren soms de gegevens van de fondsen. Het gaat hierbij in praktijk met name om de kosten van pensioenbeheer die soms onjuist berekend worden. Of uitvoerders die om andere redenen gekozen hebben voor «explain» in plaats van «comply». Het betreft hier dus geen andere data. Of deze partijen dat op een juiste wijze doen is niet na te gaan, het is daarom lastig om vast te stellen of deze werkwijze tot meer vergelijkbare uitkomsten leidt.
Het bericht dat Brussel haast heeft om visumvrij reizen voor Turken mogelijk te maken |
|
Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «EU heeft ineens haast met visumvrij reizen voor Turken»?1
Hoe beoordeelt u het optreden van de Europese Unie (EU) om visumvrij reizen voor Turken «zo snel mogelijk» te regelen, terwijl niet aan de daartoe gestelde voorwaarden wordt voldaan?
Volgens het derde voortgangsrapport van de Commissie over de implementatie van de EU-Turkije Verklaring van 18 maart jl. (zie Kamerstuk 32 317, nr. 441 d.d. 5 oktober 2016) heeft de Commissie veelvuldig met Turkije overlegd over de openstaande zeven benchmarks. Hoewel deze gesprekken constructief zijn verlopen, rapporteert de Commissie dat Turkije nog niet aan deze openstaande benchmarks voldoet. Nederland verwelkomt dat Turkije blijft werken aan het vervullen van de openstaande criteria. Pas wanneer geconstateerd wordt dat is voldaan aan alle criteria zal sprake zijn van volledige visumvrijstelling, zoals bij herhaling aangegeven. Het kabinet hecht in dit verband ook aan de herziening van het opschortingsmechanisme visumvrijstelling, waarover thans tussen de Raad en het Europees parlement wordt onderhandeld. Dit standpunt wordt binnen de EU breed gedeeld.
Afschaffing van de visumplicht brengt niet met zich mee dat Turkse burgers niet langer aan de voorwaarden voor verblijf op het Schengengrondgebied hoeven te voldoen. Bij grensoverschrijding moet nog steeds worden aangetoond dat men aan de voorwaarden voldoet die het Schengen Acquis stelt aan kort verblijf. Alleen als dat het geval is, kan men naar Nederland komen voor een periode van 90 dagen. Voor een verblijf van meer dan 90 dagen – een nationale competentie – blijft het reguliere toelatingsbeleid van kracht en zullen Turkse onderdanen ook moeten voldoen aan de vereisten voor een reguliere verblijfsvergunning.
Bent u bereid om een stokje te steken voor het idiote plan om het voor 75 miljoen Turken erg makkelijk te maken om naar Nederland te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid om u tegen de Turkije-deal te verzetten, waar visumvrij reizen deel van uitmaakt, en waarvan is vastgesteld dat die overbodig is omdat de afname van migranten niet door die deal komt maar door het sluiten van de Balkanroute?2
Zoals uw Kamer bekend is (zie bijvoorbeeld de terugblik op het EU-voorzitterschap3 en de geannoteerde agenda van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 13–14 oktober 20164), constateert het kabinet dat de EU-Turkije verklaring heeft bijgedragen aan een significante daling van de ongecontroleerde instroom vanuit Turkije naar de Griekse eilanden en daarmee ook het aantal verdrinkingen in de Egeïsche Zee. Daarnaast wordt als onderdeel van de EU-Turkije Verklaring vanuit de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije steun geboden aan (Syrische) vluchtelingen om hun opvang in Turkije te verbeteren. Zonder de EU-Turkije Verklaring was de toestroom naar en de druk op de Griekse eilanden ongetwijfeld groter geweest en was het ook niet mogelijk om de Westelijke Balkanroute gesloten te houden.
Deelt u de mening dat een spoedig vertrek uit de EU vereist is zodat Nederland weer baas is over eigen land, eigen grenzen en dus ook geen last meer heeft van EU-plannen om een Turkse invasie mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Kortheidshalve verwijs ik naar mijn brief van 9 september 2016 (Kamerstuk 21501–20 nr. 1143) over de Nederlandse inzet tijdens de informele bijeenkomst van Europese regeringsleiders en staatshoofden in Bratislava.
Het bericht “Machinisten Arriva: Veiligheid reiziger staat op het spel” |
|
Duco Hoogland (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de incidenten rondom veiligheid op het Noordelijke spoor met uitzendkrachten van Arriva?1
Ik ben bekend met de berichtgeving over deze incidenten. Hiervan is slechts één bij mij bekend.
Kunt u aangeven hoe groot het probleem is? Om hoeveel incidenten gaat het precies en op welke trajecten speelt dit?
De Vakbond Voor Rijdend Personeel (VVMC) heeft aan Arriva haar zorgen geuit over de bij haar gemelde berichten over enkele incidenten op het Noordelijke spoor in de provincies Groningen en Friesland.
Arriva heeft mij geïnformeerd dat hiervan uitsluitend één veiligheidsincident bij hen bekend is, namelijk de STS-passage die op 9 september 2016 bij Uithuizermeeden plaatsvond. De machinist die deze STS-passage veroorzaakte was door Arriva ingehuurd, maar is inmiddels door Arriva op non-actief gesteld. ILT heeft de procedure voor schorsing van de vergunning van deze machinist in werking gezet.
Ook bij de provincies Groningen en Friesland en bij ILT zijn de overige door de VVMC gemelde incidenten niet bekend.
Deelt u de mening dat de veiligheid van zowel het personeel als de reizigers door deze incidenten ernstig in het geding kan komen?
STS-passages zijn ernstige veiligheidsincidenten. Al geruime tijd werk ik in het STS-verbeterprogramma, samen met de spoorsector, aan het terugdringen van het aantal STS-passages en van de daaraan verbonden risico’s. Regelmatig wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang die hierbij geboekt wordt. De meest recente berichtgeving hierover aan uw Kamer heeft op 21 juni 2016 plaatsgevonden2.
Kampen andere vervoerders dan Arriva met vergelijkbare problemen? Zo ja, welke vervoerders en in welke mate?
Ook bij andere vervoerders dan Arriva vinden STS-passages plaats. Gedetailleerde informatie hierover is op 8 december 20153 en op 15 juni 20154 naar uw Kamer gestuurd. Voor machinisten die ingehuurd worden gelden dezelfde eisen als voor machinisten die in dienst zijn van een vervoerder en er zijn geen signalen bekend dat ingehuurde machinisten relatief meer STS-passages zouden veroorzaken dan machinisten die in dienst zijn van een vervoerder. Overigens huren ook andere vervoerders dan Arriva machinisten in.
Is het waar dat nieuwe machinisten van Arriva in twee tot drie dagen alle Arrivabaanvakken in het Noorden moeten leren kennen in plaats van een enkel baanvak? Zo ja, is hier sprake van een overtreding van geldende wet- en regelgeving? Deelt u de mening van de Vakbond voor Rijdend Personeel (VVMC) dat dit onverantwoord is?
In het veiligheidsbeheersysteem van Arriva wordt er van uitgegaan dat een geheel onervaren aspirant-machinist twee tot drie dagen per baanvak nodig heeft om de daaropvolgende toets van «wegbekendheid» succesvol te kunnen afleggen. Voor meer ervaren machinisten is een kortere tijd meestal voldoende. Uiteindelijk gaat het erom dat bij de toets blijkt dat de machinist aan de vastgestelde eisen voldoet en is de daaraan voorafgaande opleidingstijd minder van belang. Er is dan ook geen sprake van een overtreding van de geldende wet- en regelgeving of van een onverantwoorde situatie.
Is het waar dat er onlangs een machinist van de trein is gehaald die nog niet alle testen had afgelegd? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren? Welke lessen worden hieruit getrokken?
Arriva heeft mij geïnformeerd dat er geen sprake is geweest van een machinist die van de trein is gehaald omdat die nog niet alle testen had afgelegd. Wel is er in de dienstindeling sprake geweest van een gewijzigde machinisteninzet omdat een praktijkexamen van de oorspronkelijk ingeplande machinist om agendatechnische redenen verzet moest worden.
Is het waar dat de oorzaak van de incidenten ligt in een gebrekkige opleiding van de uitzendmachinisten? Zo ja, welke maatregelen bent u en/of Arriva voornemens te nemen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven heeft Arriva de machinist die de STS-passage bij Uithuizermeeden op 9 september 2016 veroorzaakte op non-actief gesteld en heeft ILT de procedure voor schorsing van de vergunning van deze machinist in werking gezet.
In aanvulling hierop heeft ILT een onderzoek in gang gezet naar het opleidings- en ervaringsniveau van andere Arriva-machinisten. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer informeren of het wenselijk is extra maatregelen te nemen.
Bent u bereid om naar aanleiding van de uitkomsten van het rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport in gesprek te gaan met Arriva, de VVMC en de betrokken (uitzend)machinisten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
De plannen om burgers met satellieten vanuit de ruimte te gaan bespieden |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat beoogt u met de marktconsultatie waarin u bedrijven oproept om met mogelijkheden voor de inzet van satellieten bij opsporing te komen?1
Allereerst merk ik op dat innovatie essentieel is voor het veranderproces waarin het Ministerie van Veiligheid en Justitie zich bevindt. Alleen wie zich snel weet aan te passen in een steeds veranderende wereld, blijft voorop lopen. Dat vraagt om meer flexibiliteit en aanpassingsvermogen. Daarom heeft het ministerie een Innovatieteam dat deze veranderingen aanjaagt, en worden nieuwe technologieën geïnventariseerd waarmee we ons werk sneller, slimmer en mogelijk goedkoper kunnen uitvoeren.
Het bevorderen van innovaties op het terrein van Veiligheid en Justitie heeft ook een economisch belang aangezien bedrijven en kennisinstellingen actief worden betrokken in onderzoekstrajecten die op termijn kunnen gaan leiden tot nieuwe producten en diensten. Zo is recentelijk een «small business innovation research project» afgerond waarin een aantal bedrijven innovatieve methoden heeft ontwikkeld om (kleine, commercieel verkrijgbare) drones te detecteren en tegen te houden.
De marktconsultatie waar de voorliggende vragen over gaan past in het streven om innovaties te bevorderen in samenwerking met het bedrijfsleven, en maakt onderdeel van het innovatieprogramma Satelliettoepassingen voor Veiligheid en Justitie.
De consultatie houdt in dat vraagstukken uit de eigen uitvoeringspraktijk aan marktpartijen worden voorgelegd. Het doel is om de markt uit te dagen om nieuwe oplossingen aan te dragen voor uitdagingen waarvoor Veiligheid en Justitie wordt gesteld.
De doelen waarvoor dit gedaan wordt, variëren van natuurbrandonderzoek, rook- en gaswolkdetectie, tot de herkomstbepaling van vreemdelingen, het bewaken van vitale objecten, en opsporing.
Betreft de marktconsultatie een verkenning van de mogelijkheden of betreft het reeds een voorgenomen aanbesteding? Indien het een voorgenomen aanbesteding betreft, heeft u reeds technici geraadpleegd over de haalbaarheid van uw voornemen en bent u voornemens om satelliettoepassing eerst aan de Kamer voor te leggen?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is opgemerkt, is deze marktconsultatie oriënterend van aard, gericht op de verdere aanscherping van de eigen informatiebehoefte en een verkenning van de mogelijkheden. Er bestaat thans geen voornemen om een aanbesteding in gang te zetten. Overigens zijn relevante kennisinstellingen zoals TNO, het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) en het Nederlandse ruimtevaartagentschap Netherlands Space Office nauw betrokken.
Is dit de enige marktconsulatie die u heeft uitstaan of zijn er meer marktconsultaties uitgezet dan wel voorgenomen die beogen bepaalde technologie beschikbaar te maken voor opsporingsdoeleinden?
Binnen de scope van het innovatieprogramma Satelliettoepassingen voor Veiligheid en Justitie betreft dit de enige marktconsultatie en bestaan er thans geen voornemens voor volgende marktconsultaties. Hierbij teken ik aan dat deze marktconsultatie zich op het brede pallet van taken van Veiligheid en Justitie richt en niet alleen op opsporing. Ministeriebreed wordt de markt vaker en op verschillende manieren geconsulteerd.
Betreft uw voornemen om satellieten te gebruiken alleen opsporingsdoeleinden of zijn er meer doeleinden die door u dan wel andere delen van de rijksoverheid hiermee worden beoogd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat verstaat u onder «grootschalig grondverzet» zoals verwoord in de marktconsultatie?
Grootschalig grondverzet gaat over omvangrijke veranderingen aan het aardoppervlak. Het waarnemen daarvan is relevant voor toezicht op en bestrijding van criminaliteit met verwerking van grote hoeveelheden vervuilde of gevaarlijke materialen, afval en grondstoffen. In de praktijk zou dit kunnen betekenen dat satellieten worden ingezet om grote veranderingen aan het oppervlak waar te nemen bij grote infrastructurele werken, bodemsaneringen of opslag bij grondbanken.
Wat wordt bedoeld met herkomstbepaling van vreemdelingen via aardobservatie?
Kaartmateriaal gebaseerd op satellietgegevens wordt nu reeds gebruikt voor het verifiëren van informatie die vreemdelingen geven over het gebied waar zij zeggen vandaan te komen. Als zij bijvoorbeeld verklaren uit een bepaald dorp te komen, kan met kaartmateriaal bezien worden of dat dorp in globale zin aan de beschrijving voldoet.
Op dit vlak wordt geprobeerd nog betere informatie via satellietdata te verkrijgen. De toepassing ziet met nadruk niet op het volgen van de vreemdeling zelf.
Onder welke voorwaarden meent u dat sprake kan zijn van het markeren en volgen van bewegende objecten en subjecten door satellieten?
De voorwaarden liggen zowel op technisch als op juridisch vlak. Met de huidige techniek is het nog niet mogelijk om bewegende objecten en subjecten te markeren en te volgen zoals beoogd. De fase van onderzoek is dermate prematuur dat de voorwaarden nog niet gedefinieerd zijn.
Welke regels acht u van toepassing op de toepassing van satellieten bij opsporing?
Wat betreft het gebruiken van satellietbeelden voor de opsporing gelden de gebruikelijke regels, zoals verwoord in met name de Politiewet 2012 en het Wetboek van Strafvordering.
De stand van de techniek is zodanig dat het herkennen en/of volgen van individuele personen niet aan de orde is. Voor zover er in de toekomst sprake zou kunnen zijn van stelselmatig observeren zullen de regels uit het Wetboek van Strafvordering gevolgd worden.
Satellietbeelden zijn op dit moment voor de opsporing vooral bruikbaar om (na tijdverloop) verschillen in het aardoppervlak waar te nemen. Dit zijn dus incidentele toepassingen, hetgeen in beginsel is toegestaan. Onderzocht wordt of satellieten beter gebruikt kunnen worden om voorwerpen of materialen te identificeren, variërend van een begraven lichaam of verborgen explosief (kleinschalig) tot grote veranderingen bij bijvoorbeeld gedumpt materiaal (grootschalig).
Hoe verhoudt satellietobservatie zich tot bestaande bevoegdheden en regelgeving voor politie en justitie om beelden te gebruiken voor opsporing en vervolging?
Zie antwoord vraag 8.
Door welke diensten zou de satelliettoepassing in uw voornemen mogen worden gebruikt?
Er is nog geen sprake van specifieke satelliettoepassingen: het is nog onbekend of en zo ja welke toepassingen door de marktconsultatie worden opgeleverd, en welke organisaties daarvan gebruik kunnen en willen maken. Het verstrekken van data, meer in het bijzonder aan de FIOD, is nu dus niet aan de orde.
Is het waar dat u overweegt om data verzameld door satellieten ook aan de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) te geven? Zo ja, op basis van welke wettelijke grondslag? Met welke diensten overweegt u deze informatie nog meer te delen?
Zie antwoord vraag 10.
Welke toegevoegde waarde verwacht u van satellietobservatie naast de bestaande en andere door u voorgenomen mogelijkheden om via gps, stealth sms, hacking, anpr, drones, bewaarplicht telecomgegevens, camerabeelden enzovoorts, criminelen op te sporen?
Het innovatieprogramma rond satelliettechnologie is voor een belangrijk deel gericht op toepassingen die geen relatie hebben met opsporing van strafbare feiten. Het betreft bijvoorbeeld de al genoemde rook- en gaswolkdetectie en de herkomstbepaling van vreemdelingen. Satellietobservatie biedt hier mogelijkheden om informatie te verkrijgen die vanaf de grond simpelweg niet beschikbaar is, maar wel heel relevant is voor onderzoek.
Of en zo ja in welke mate satelliettoepassingen toegevoegde waarde kunnen hebben voor het ministerie moet blijken uit de marktconsultatie.
Voor zover er wel direct of indirect een relatie is met het opsporen van strafbare feiten hangt de toegevoegde waarde af van het soort toepassingen en de omstandigheden van de specifieke zaak. Opsporen is in bijna alle gevallen een kwestie van het inzetten van een combinatie van verschillende middelen, waarbij de keuze van het middel altijd afhangt van onder meer de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
Wanneer de inzet van satellietinformatie in het specifieke geval een meer dan noodzakelijke inbreuk betekent zal een ander middel moeten worden gekozen. Ik benadruk hierbij wat ik hierboven in het antwoord op vraag 8 en 9 reeds heb gezegd over de stand van de techniek en het toepassen van de bestaande regels voor opsporing.
In hoeverre meent u dat satellietobservatie vergelijkbaar met dan wel verschillend is van cameratoezicht zoals dat reeds in het openbare domein plaatsvindt?
De stand van de techniek is zodanig dat het herkennen en/of volgen van individuele personen niet aan de orde is. Satellieten kunnen bovendien niet doorlopend een bepaalde plek observeren. Daarnaast is er bij cameratoezicht een verplichting om de aanwezigheid van camera’s op duidelijke wijze kenbaar te maken aan de personen die het gebied betreden. De inzet van satellieten voor toezicht zoals dat op het openbare domein met camera’s gebeurt, acht ik dan ook
niet aan de orde.
Ziet u bij de toepassing van satelliettechniek enige parallellen met de inzet van drones door justitie, waarvoor toereikende regelgeving bleek te ontbreken, wat de toepassing ervan bemoeilijkte? Indien ja, hoe meent u dat ditmaal te ondervangen?
De inzet van drones en satellieten kunnen onder omstandigheden complementair zijn aan elkaar. In het algemeen kan ik niet zeggen wanneer dat het geval is, dat hangt van veel factoren af, zoals de vlieghoogte die nodig is en de omvang van het aardoppervlak waarover informatie nodig is.
Bij de aanpassing van de regelgeving rond drones is een belangrijk aspect het veilig integreren van drones in het luchtruim. Dat is bij satellieten niet aan de orde. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8 en 9.
Wat zijn de kosten van het daadwerkelijk ontwikkelen van satelliettoepassingen voor opsporingsdoeleinden?
De kosten van eventuele toepassingen die uit de marktconsultatie komen, zijn nog niet bekend.
Zijn er andere landen die al gebruik maken van satelliettechnologie voor opsporingsdoeleinden en herkomstbepaling van vreemdelingen via aardobservatie? Zo ja, welke landen en met welke wettelijke grondslag en met welk resultaat?
In algemene zin is het bestaan van satellieten en het doen van aardobservaties niet nieuw en is het (inter-)nationaal geaccepteerde praktijk. Daarbij geldt dat de lidstaat die verantwoordelijk is voor de satelliet, veelal vele jaren voordat een satelliet gelanceerd wordt, via de algemene internationale procedure van de International Telecommunications Union (ITU) frequentierechten en een ruimtebaanpositie dient te verwerven om toegang te krijgen tot de ruimte. De eerste aardobservatie satellieten dateren al van de jaren zestig, waarvan beeldmateriaal beschikbaar is. Er zijn enkele voorbeelden bekend van toepassingen door andere landen ten behoeve van opsporing. Dit betreft casuïstische informatie, er is geen structureel vergelijkend onderzoek beschikbaar. Door het verbeteren van de technische mogelijkheden is de verwachting dat satellieten internationaal vaker ingezet zullen gaan worden voor diverse toepassingen, waaronder opsporing.
Voor wat betreft de herkomstbepaling van vreemdelingen is bij het kabinet geen land bekend dat een systeem hanteert waarin satellietgegevens structureel worden gebruikt.
In hoeverre is het technisch haalbaar om satelliettechnologie te gebruiken voor opsporingsdoeleinden en herkomstbepaling van vreemdelingen via aardobservatie?
Wat betreft de herkomstbepaling van vreemdelingen verwijs ik naar het antwoord op vraag 6. Wat betreft de opsporing verwijs ik naar mijn eerdere antwoorden over de stand van de techniek bij vraag 8, 9 en 13. In aanvulling daarop kan ik zeggen dat, daar waar de opsporing zich richt op kleinschalige veranderingen in het aardoppervlak, zoals bij een begraven lichaam of ondergronds drugslab, de technische haalbaarheid op dit moment als klein wordt ingeschat. Daar waar de te observeren veranderingen aan het aardoppervlak groter zijn, zijn de technische mogelijkheden ook groter. Dit is een belangrijke reden waarom «grootschalig» grondverzet wel is geselecteerd voor de marktconsultatie en «kleinschalig» niet.
Betekent uw voornemen dat u eigen nieuwe satellieten in een baan om de aarde wilt brengen? Of beoogt u daarvoor bestaande satellieten te kunnen gebruiken?
Er is op dit moment geen voornemen om eigen satellieten in een baan om de aarde te brengen. Gekeken wordt naar de mogelijkheden die bestaande satellieten te bieden hebben, waaronder de huidige data die ter beschikking staan in het Satellietdataportaal van het Netherlands Space office.
Wat heeft de toepassing van satelliettechniek voor opsporingsdoeleinden te maken met de bewustwordingscampagne Alert Online over Cybercriminaliteit en -preventie waarnaar in de marktconsultatie wordt verwezen onder het kopje «instructies voor bieder»? Is in de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor 2017 onder deze of andere noemer budget gereserveerd voor het ontwikkelen van satelliettoepassing?
De (marktconsultatie betreffende) bewustwordingscampagne Alert Online over Cybercriminaliteit en -preventie staat geheel los van de marktconsultatie over satelliettoepassingen. De betreffende tekst betrof een eerdere marktconsultatie, waarvan de template is gebruikt om de consultatie over satelliettoepassingen op te zetten. Abusievelijk blijkt een deel van de tekst van die consultatie nog onderaan te staan op een deel van de webpagina welke men bij het openen niet direct ziet.
Overlast van hangjongeren in Maassluis |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vakbond: politie kan niet alle problemen met hangjongeren oplossen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de voorzitter van de politievakbond ACP dat gemeenten meer zelf moeten doen om problemen met hangjongeren te voorkomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor de aanpak van overlast en jeugdcriminaliteit is een uitgebreid en divers pakket van preventieve en repressieve instrumenten beschikbaar. Het is aan het lokale gezag om te bepalen welke instrumenten in de gegeven omstandigheden het best kunnen worden ingezet en welke verdere acties worden ondernomen bij het eventueel uitblijven van een oplossing.
Legt u net zoals de genoemde voorzitter ook een direct verband tussen de vorming van de nationale politie, het sluiten van politiebureaus, bezuinigingen op jongerenwerk en werkloosheid enerzijds en de problemen die hangjongeren in Maassluis veroorzaken anderzijds? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Dat de problemen in Maassluis of op andere plekken te maken zou hebben met de factoren die door de voorzitter van de ACP worden genoemd, kan ik niet onderschrijven. Noch concreet in deze casus, noch in het algemeen zie ik een causaal verband tussen de vorming van de nationale politie en het gedrag van sommige jeugdigen in woonwijken als in Maassluis. Wat ik wel zie, is dat juist door de vorming van de nationale politie vraagstukken die de lokaal beschikbare kennis en capaciteit overstijgen in de politieorganisatie beter dan voorheen opgevangen kunnen worden. De aanpak vergt de inzet van alle betrokken partijen en daarbij kan meer dan ooit gerekend worden op de politie.
Deelt u de mening dat zelfs al zou er een direct of indirect verband zijn tussen de vorming van de nationale politie, een kleinere beschikbaarheid van politie of beleid van de gemeente dat nooit een excuus mag zijn voor het vernielen van gemeentegoederen, ingooien van ruiten of intimideren van bewoners? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er is geen excuus voor het vernielen van gemeentegoederen, ingooien van ruiten of intimideren van bewoners. Ik verwerp dergelijk gedrag te allen tijde.
Kunt u aangeven wat de vorming van de nationale politie concreet voor de Maassluis betekent, bijvoorbeeld als het gaat om de politiecapaciteit of aanrijtijden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de politie alles moet doen wat nodig is om hangjongeren die in Maassluis strafbare feiten plegen aan te pakken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de gebeurtenissen heeft de politie 8 aangiftes opgenomen. Onder regie van het Openbaar Ministerie (OM) wordt er onderzoek gedaan en zijn er inmiddels 5 verdachten aangehouden. OM en politie sluiten meer aanhoudingen niet uit. Deze week worden alle slachtoffers nogmaals door de politie op de hoogte gebracht over de stand van zaken met betrekking tot hun aangiften.
Is het waar dat er bij diverse 112 meldingen de afgelopen maand pas na geruime tijd (tussen een halfuur en meer dan een uur) politie ter plaatse was? Zo ja, wat was daarvan de reden?
Bij spoedmeldingen die binnenkomen bij 112 hanteert de politie de landelijke streefnorm om in 90% van de gevallen binnen 15 minuten ter plaatse te zijn.
Hoeveel aangiften zijn er in Maassluis gedaan vanwege de genoemde strafbare feiten? Hoe heeft de politie die aangiften behandeld en binnen welke termijn na de aangifte er iets mee gedaan? Wat is de stand van zaken van de aangiften? Worden de slachtoffers op de hoogte gehouden van de stand van zaken van hun aangiften?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet het openbaar ministerie in het geval er, bijvoorbeeld uit angst voor represailles geen aangifte wordt gedaan, aanleiding voor ambtshalve vervolging? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg over de politie voorzien op 6 oktober aanstaande?
Ik heb deze vragen zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het (her)indiceren, binnen de Wmo, via de computer |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Klopt het dat via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 is geregeld dat keukentafelgesprekken plaatsvinden om te indiceren wat de zorgvraag is en dat deze zijn ontworpen om maatwerk te kunnen leveren?
Het onderzoek, zoals opgenomen in artikel 2.3.2 Wmo 2015, heeft tot doel dat het college, in samenspraak met degene door of namens wie een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning is gedaan, de melding onderzoekt en nagaat of het noodzakelijk is om als gemeente te voorzien in de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning. Vanzelfsprekend moet het college daarbij de in de Wmo 2015 opgenomen bepalingen in acht nemen.
Ontvangt u wel eens signalen dat via de computer ge(her)ïndiceerd wordt wat de zorgvraag is, in plaats van via een echt keukentafelgesprek?
In vervolg op de beantwoording van eerdere Kamervragen van de Kamerleden van Gerven (SP en Leijten (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 766) is mij bekend dat de gemeente Den Haag cliënten de mogelijkheid geeft om de procedure van melding van een behoefte aan ondersteuning tot en met de aanvraag van een maatwerkvoorziening in bepaalde eenvoudige enkelvoudige hulpvragen per computer af te doen. Ingeval uit het door de cliënt ingevulde formulier blijkt dat meer informatie nodig is voor de beoordeling van de melding neemt Den Haag contact op met de cliënt. Ook kunnen cliënten zich voor een melding van hun behoefte aan maatschappelijke ondersteuning altijd in persoon tot de gemeenten wenden. De cliënt kan in bepaalde gevallen dus gebruik maken van de procedure via de computer, maar hoeft dat niet. Uiteraard moet de gemeente in alle gevallen voldoen aan de eisen die de Wmo 2015 en dan met name ook in artikel 2.3.2 stelt.
Bent u van mening dat indien een gemeente kiest voor het (her)indiceren via een computer dit voldoet aan het door u beoogde beleid, inclusief maatwerk? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
In de Wmo 2015 is in artikel 2.3.2 uitgebreid beschreven aan welke eisen het onderzoek moet voldoen dat volgt op een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Het is aan de gemeente om daar een goede invulling aan te geven in concrete situaties. Veelal zal dat betekenen dat de gemeente een uitgebreid onderzoek uitvoert waarvan een gesprek met de cliënt, zijn eventuele mantelzorger en desgewenst een (onafhankelijk) cliëntondersteuner onderdeel is. Indien de gemeente beschikt over een digitale procedure om het onderzoek in vervolg op een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning geheel of gedeeltelijk langs digitale weg uit te voeren, dan kan de gemeente de cliënt daarop attenderen. Bij de keuze voor de te volgen werkwijze zal naast de aard en het karakter van de melding in veel gevallen de wens van de cliënt richtinggevend zijn.
Het is daarbij vanzelfsprekend van belang dat de procedure die een gemeente volgt voldoet aan de in de Wmo 2015 opgenomen eisen.
In hoeverre heeft u zicht op het aantal gemeenten dat via de computer (her)indiceert? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen zicht op het aantal gemeenten dat de computer inzet bij het uitvoeren van het in 2.3.2 Wmo 2015 opgenomen onderzoek. Ik zie op dit moment geen aanleiding om dat nader te onderzoeken.
Het bericht dat Pensioen 1-2-3 niet leidt tot meer duidelijkheid |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat Pensioen 1-2-3 niet leidt tot meer duidelijkheid?1
Ja
Wat vindt u van dit onderzoek van Netspar waaruit blijkt dat Pensioen 1-2-3, het nieuwe model voor pensioencommunicatie, nog niet direct leidt tot beter vindbare informatie over pensioenen?
Het onderzoek van Netspar bevat nuttige aanbevelingen over het Pensioen 1-2-3. Het onderzoek richt zich op de vindbaarheid, oriëntatie en navigatiemogelijkheden van Pensioen 1-2-3 op de websites van de twintig grootste pensioenfondsen in Nederland. Sinds 1 juli 2016 moeten pensioenuitvoerders een eigen Pensioen 1-2-3 met informatie over de pensioenregeling aanbieden op hun website. Dit vloeit voort uit de Wet Pensioencommunicatie. Het onderzoek van Netspar is niet gericht geweest op de vraag of de deelnemer nu een beter inzicht heeft in zijn of haar pensioenregeling.
De onderzoekers concluderen dat de vindbaarheid van Pensioen 1-2-3 via Google redelijk goed is, maar op de eigen websites van de fondsen niet altijd direct zichtbaar is. De gebruiksvriendelijkheid van Pensioen 1-2-3, onderzocht op basis van oriëntatie op de website en het kunnen navigeren binnen en tussen lagen, kan bij de meeste fondsen nog verder verbeterd worden. Ik onderschrijf de conclusie dat er verbeteringen mogelijk en nodig zijn, maar wil ook benadrukken dat het om een relatief nieuwe verplichting gaat waar de sector nog maar net mee is gestart. Zowel de Pensioenfederatie als het Verbond van Verzekeraars achten het onderzoek van Netspar nuttig en stellen dat het goede aandachtspunten bevat voor de implementatie en verdere vormgeving van Pensioen 1-2-3.
Een nuttige website die de vindbaarheid van Pensioen 1-2-3»s verhoogt, is www.bekijkjepensioenregeling.nl. Op deze website, ontwikkeld door «Wijzer in geldzaken» en de Pensioenfederatie, staan momenteel 220 pensioenuitvoerders vermeld. Per uitvoerder wordt doorverwezen naar de betreffende Pensioen 1-2-3-webpagina’s.
Daarnaast beperkt de informatieverstrekking via het Pensioen 1-2-3 zich niet tot de website van pensioenuitvoerders. Laag 1 met de belangrijkste elementen van de regeling moet bijvoorbeeld binnen drie maanden toegestuurd worden aan nieuwe deelnemers ter vervanging van de startbrief.
Verder worden er in het kader van bewustwording van de deelnemer nog andere activiteiten ontplooit zoals de Pensioen3daagse. Dit is een drie daags evenement georganiseerd door het platform «Wijzer in geldzaken» van het Ministerie van Financien. «Wijzer in geldzaken» is een initiatief van het Ministerie van Financiën, waarin partners uit de financiële sector, de wetenschap, de overheid en onderwijs-, voorlichtings- en consumentenorganisaties hun krachten bundelen om verantwoord financieel gedrag in Nederland te bevorderen. Het platform organiseert in combinatie met de verschillende partners drie dagen lang op diverse locaties pensioenvoorlichting.
Deelt u de mening dat duidelijkheid en vindbaarheid van groot belang zijn voor de deelnemer? Zo ja, bent u bereid in gesprek te gaan met de pensioenuitvoerders om de pensioencommunicatie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik vind het van groot belang dat deelnemers duidelijk, tijdig, correct en evenwichtig worden geïnformeerd over hun pensioen. Deze normen zijn ook opgenomen in de Wet Pensioencommunicatie. Ik ben bereid om een vinger aan de pols te houden over de voortgang en in gesprek te gaan met de pensioenuitvoerders. Dit onderzoek en de aanbevelingen zullen een stimulans zijn voor de sector om te werken aan verbetering van de vindbaarheid. De genoemde tool geeft aan dat pensioenfondsen daar werk van maken.
Kunt u aangeven in hoeverre het pensioenbewustzijn gestegen of gedaald is bij de deelnemers en gepensioneerden?
«Wijzer in geldzaken» doet elke twee jaar onderzoek onder de Nederlandse beroepsbevolking naar pensioenbewustzijn. Uit de Pensioenmonitor 2016 blijkt dat kennis, houding en gedrag rondom pensioenen weinig verschilt met de uitkomsten uit de pensioenmonitor 2014. Men is niet meer of minder gaan nadenken of zich zorgen gaan maken over het inkomen na pensionering ten opzichte van 2013 en 2014. Drie kwart van de beroepsbevolking maakt zich weinig of helemaal geen zorgen of er na pensionering voldoende geld is om normaal van te leven (73%). Zes op de tien hebben wel eens nagedacht over inkomsten en/of uitgaven na pensionering. Ruim twee op de vijf (41%) is «bewust onbezorgd»: deze groep heeft nagedacht over inkomsten en/of uitgaven en maakt zich weinig/geen zorgen over de levensstandaard na pensionering. Ongeveer 30% is «onbewust onbezorgd». 50-plussers zijn relatief vaker «bewust onbezorgd» (59%) en minder vaak «onbewust onbezorgd» (15%).
Er zijn wel minder mensen die zeggen goed op de hoogte te zijn van het pensioenstelsel in Nederland, 26% nu tegen 32% twee jaar geleden. Ook het aantal mensen dat zegt goed op de hoogte te zijn van de mogelijkheden om meer pensioen op te bouwen is iets gedaald, van 36% twee jaar gelden naar 29% nu.
Hierbij moet wel vermeld worden dat de Pensioenmonitor niet de effectiviteit van specifieke informatiebronnen meet. Op basis van de onderzoeksgegevens kunnen dus geen uitspraken worden gedaan over het effect van Pensioen 1-2-3. Er zijn immers andere factoren denkbaar die de stagnatie van het kennisniveau kunnen veroorzaken.
Bent u bereid de bekendheid van pensioen 1-2-3 periodiek te meten? Zo nee, waarom niet?
Pensioen 1-2-3 is een communicatie-instrument waarmee informatie over de pensioenregeling op een gelaagde manier aan de deelnemer beschikbaar wordt gesteld. Bekendheid van het Pensioen 1-2-3 is daarmee geen doel op zich, maar een middel om de deelnemer te informeren. Het initiatief van het Pensioen 1-2-3 komt uit de pensioensector en heeft een wettelijke basis gekregen in de Wet Pensioencommunicatie. De sector heeft aangegeven het instrument twee jaar na inwerkingtreding te gaan evalueren.
Wat zijn volgens u de belangrijkste elementen die een deelnemer en/of gepensioneerde in een oogopslag moet kunnen zien over zijn of haar pensioen?
De belangrijkste elementen van een pensioenregeling zijn opgenomen in laag 1 van Pensioen 1-2-3. De deelnemer ziet wat hij of zij in de betreffende regeling krijgt, en wat hij of zij niet krijgt. Daarnaast bevat laag 1 informatie over hoe het pensioen wordt opgebouwd, welk keuzes de deelnemer heeft, hoe zeker het pensioen is en wanneer de deelnemer in actie moet komen. De pensioenuitvoerder geeft ook aan welke kosten er worden gemaakt.
Kunt u aangeven hoe het staat met het voornemen (o.a. op basis van de motie Lodders c.s., Kamerstuk 34 008, nr. 19) om de diverse informatiekanalen met betrekking tot pensioenen (UPO, pensioen 1-2-3, pensioenregister) te harmoniseren?
Hier is en wordt nog steeds druk aan gewerkt. Inmiddels hanteren het Pensioen 1-2-3 en MijnPensioenoverzicht al dezelfde beeldtaal (iconen). Vanaf 2017 wordt deze beeldtaal ook op het UPO doorgevoerd. Dat vergroot de herkenbaarheid en werkt bovendien drempelverlagend.
Door de informatie te scheiden – generieke informatie over de regeling staat op het Pensioen1-2-3, persoonlijke informatie over de pensioenopbouw staat op het UPO en op MijnPensioenoverzicht – maar wel onderling te verbinden, wordt de deelnemer geholpen om van persoonlijke informatie naar regelinginformatie te switchen, en omgekeerd. Bij de harmonisatie blijken de ruimere wettelijke mogelijkheden van digitalisering zeer behulpzaam.
Het bericht dat in veel gemeenten het geld voor de jeugdpsychiatrie al op is |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat in veel gemeenten het geld voor de jeugdpsychiatrie al op is?1
Kunt u inzichtelijk maken wat de problematiek is van de jeugdigen die op dit moment vanwege budgetproblemen op de wachtlijst staan? Zo nee, kunt u met zekerheid zeggen dat er momenteel op de wachtlijsten geen jeugdigen en gezinnen staan die acuut hulp nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien het antwoord op vraag 2 ontkennend is, hoe vult u dan uw rol als stelselverantwoordelijke in met betrekking tot het budgetprobleem?
Kunt u inzichtelijk maken in welke gemeenten en/of jeugdhulpregio’s het probleem met het budgetplafond speelt? Zo ja, kunt u daarbij inzichtelijk maken welke maatregelen zij hebben genomen, of voornemens zijn te nemen, om het budgetprobleem op te lossen?
Kunt u de Kamer vóór het Wetgevingsoverleg onderdeel Jeugd en aanverwante zaken op 14 november 2016 de uitkomsten van uw gesprekken met gemeenten over de uitvoering van de motie Keijzer met betrekking tot de Treeknormen toezenden? Zo nee, waarom niet? Wanneer kan de Kamer deze informatie dan tegemoet zien?2
Kunt u de Kamer informeren wat het geraamde effect op de toename van jeugdigen in de jeugdpsychiatrie is, nu de landelijke meerjarige campagne «Omgaan met depressie» van start is gegaan? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk om het taboe te doorbreken dat er in Nederland is om te spreken over psychische aandoeningen. Depressie is een psychische stoornis waarmee een groot aantal mensen te maken krijgen in hun leven. Daarom vind ik het van belang om deze aandoening te agenderen, betere kennis onder het algemeen publiek te krijgen en een bijdrage te leveren aan het terugdringen van het taboe om hierover te spreken. Dat is het effect dat wordt beoogd met deze campagne. Het stimuleert mogelijk eerder ingrijpen en voorkomt dan een beroep op zwaardere en duurdere hulp.
U vraagt naar budgetkorting van instellingen sinds 2013. Hier is geen antwoord op te geven omdat gemeenten de instellingen verschillend bekostigen en uiteenlopende keuzes maken bij het investeren in preventieve hulp en de niet vrij toegankelijke hulp. Daarnaast zijn de middelen als een ongedeeld budget naar gemeenten gegaan.
Of gemeenten met hun budget jeugdhulp uitkomen hangt met veel factoren samen, die te maken hebben met het beleid van de desbetreffende gemeente, de wijze waarop zij de zorg hebben ingekocht of de mate waarin risico’s voor zwaardere vormen van jeugdhulp worden gedeeld in de regio. Er zijn gemeenten die geld bij jeugdhulp overhouden en die tekort komen en dit kan per jaar verschillen. Een gemeente die tekort komt moet zich in eerste aanleg afvragen waarom andere gemeenten met vergelijkbare problematiek en budget wel uitkomen, wat de relatie is met gemaakte beleidskeuzes en de mate waarin de gemeente risico’s op minder voorkomende maar wel dure behandelingen met de regio heeft gedeeld.
Voor het macrobudget is het volgende van belang. Nederlandse kinderen behoren tot de gelukkigste ter wereld3. Uit nader onderzoek blijkt dat 90 procent van de Nederlandse jeugd tevreden is over hun psychische gezondheid. Aan de andere kant is 2 procent van de jongeren ontevreden en /of ongelukkig4. Bijna 11% (370.000) van 3.4 miljoen minderjarigen maakt in 2015 gebruik van jeugdhulp5. Het SCP verwacht een daling van het beroep op jeugdhulp van ruim 1% per jaar vanwege demografische ontwikkelingen6. Wanneer de uitgaven voor psychische en gedragsstoornissen wordt vergeleken met andere rijke OESO landen, dan valt volgens het CBS op dat Nederland hier veel middelen op inzet. Gemiddeld geven de rijke landen 9% van hun budget curatieve zorg uit aan psychische en gedragsstoornissen. Voor bijvoorbeeld Zweden is dat 7%, voor Duitsland 13% en voor Nederland 23% van het budget curatieve zorg7. Het budget jeugd GGZ is in 2015 overgegaan naar het Gemeentefonds.
Kunt u, in vervolg op vraag 6, inzichtelijk maken welke extra financiële middelen beschikbaar zijn gesteld voor de jeugdpsychiatrie naar aanleiding van de start van deze campagne?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u inzichtelijk maken met hoeveel budgetkorting instellingen daadwerkelijk te maken hebben gekregen ten opzichte van 2013? Zo nee, kunt u desondanks met zekerheid stellen dat de opnamestops niet plaatsvinden vanwege budgettekort? Kunt u uw antwoorden uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het verminderen van de bureaucratie rondom contractering en verantwoording in het kader van het programma Informatievoorziening Sociaal Domein (ISD)?
Voor het verminderen van de administratieve lasten is het belangrijk dat de 3 uitvoeringsvarianten die de gemeenten en aanbieders onderscheiden, consequent worden doorgevoerd (inspanninggericht (prijs per product), outcome gericht (trajectfinanciering) en taakgericht (populatiebekostiging met prestatieafspraken/outcome indicatoren)). De bij de uitvoeringsvarianten behorende standaardartikelen zijn in juli 2016 beschikbaar gekomen en spelen een rol bij de inkoop in 2016, maar kunnen pas echt een rol spelen bij de inkoop volgend jaar. De VNG heeft Eelco Eerenberg, wethouder van Enschede, als bestuurlijke trekker aangewezen om de regio’s te committeren aan het consequent toepassen van deze uitvoeringsvarianten. Inmiddels hebben 40 van de 42 regio’s de intentieverklaring getekend en ik heb goede hoop op de andere twee regio’s zullen volgen. Voor het geval dat gemeenten en jeugdhulpaanbieders hun verantwoordelijkheden in deze onvoldoende nemen, bereid ik wetgeving voor om nadere regels te kunnen stellen.
Welke indicatoren hanteert u, of gaat u hanteren, bij uw afweging of het instellen van nadere regelgeving in het kader van het verminderen van de regeldruk noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u motiveren waarom u de in vraag 10 gevraagde indicatoren hanteert?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat slechts een kwart van de aangiften van discriminatie in behandeling wordt genomen door het Openbaar Ministerie |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «OM kan aangiften discriminatie niet aan, slechts kwart behandeld»?1
Ja.
Klopt het, zoals RTL Nieuws stelt op basis van eigen onderzoek, dat driekwart van de aangiften van discriminatie blijft liggen, omdat slechts een kwart van de aangiften door gaat naar het openbaar ministerie (OM)?
Nee, dat klopt niet. Voor een verklaring hiervoor verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3 van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 563).
Wat denkt u dat een dergelijk bericht doet met de aangiftebereidheid van mensen en bent u bereid met kracht en spoed mensen op te roepen, via verschillende kanalen, om wel aangifte te doen van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Ik sluit niet uit dat deze berichtgeving over het OM geen positieve impuls zal geven aan de aangiftebereidheid van slachtoffers (zie ook mijn antwoord op vraag 6 van de leden Van Miltenburg en Van Oosten, vraagnummer 2016Z17658). Ik heb hierover ook mijn zorgen geuit aan de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal. Over de maatregelen die worden getroffen om de aangiftebereidheid te verhogen bent u geïnformeerd in de brief over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie 2016–20202.
Wat gaat u concreet doen om deze cijfers met grote urgentie te verbeteren?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het de rechtspositie en de sociale veiligheid van mensen aantast als er door capaciteitsproblemen gekozen dient te worden uit aangiften van discriminatie, zoals een woordvoerder van het College van procureurs-generaal stelt dat met de komst van sociale media, waarop heel makkelijk beledigingen, bedreigingen, discriminerende uitingen worden gedaan, zij het niet meer kunnen bolwerken en keuzes moeten maken?2 Zo ja, wat gaat u doen om deze kwalijke toestand te verhelpen? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Feitelijk is deze situatie gelukkig niet aan de orde. De opsporing en vervolging van discriminatiezaken blijft onverminderd een prioriteit. Het is van belang dat mensen die zich schuldig maken aan discriminatie ter verantwoording worden geroepen en bestraft. Daarop is het beleid ook gebaseerd. Voor een verdere toelichting op de herziening van de Aanwijzing Discriminatie, waarbij ook nadrukkelijk zal worden gekeken naar de afdoening van online discriminatiezaken, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5 van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 563).
Wat vindt u ervan dat de richtlijn, waarin staat dat alle aangiften zorgvuldig moeten worden bekeken en beoordeeld, volgens bronnen niet meer past in de huidige tijdsgeest?3
De Richtlijn dateert uit 2007 en is gedeeltelijk herzien in 2011. In de tussentijd is niet alleen onze maatschappij veranderd, maar ook de uitingsvormen van discriminatie. Het OM heeft erop gewezen dat politie en OM worden geconfronteerd met nieuwe vormen van communicatie in onze samenleving en daarmee met nieuwe platforms waarop discriminatie plaatsvindt. Daarmee worden de aangiftes complexer en kan tevens één aangifte een veelvoud aan uitingen betreffen. Om die reden is afgesproken dat politie en OM gaan bezien hoe meldingen over online discriminatie het beste kunnen worden aangepakt. De uitkomst van dat proces is wat mij betreft een aanpak die uitvoerbaar is, die een concrete oplossing biedt en een breed draagvlak heeft in de Nederlandse samenleving. Ik acht het niet opportuun nu reeds vooruit te lopen op de uitkomst van dit proces.
Klopt het dat het OM voornemens is de richtlijn aan te passen, waarbij er voortaan zal worden gekeken of het om een ernstige zaak gaat en of er sprake is van maatschappelijke onrust?4
Zie antwoord vraag 6.
Wie zal bepalen of er sprake is van ernst en maatschappelijke onrust en zal dit in de praktijk niet op een arbitraire wijze geschieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat er nooit zaken mogen blijven liggen op grond van onvoldoende ernst en maatschappelijke onrust en dat daarom een verhoging van het budget en de capaciteit bij het OM en de politie de voorkeur zouden moeten genieten boven een dergelijke aanpassing van de richtlijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is het resultaat van de gesprekken die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft gevoerd met Twitter en Facebook met betrekking tot discriminatie5 en wat heeft het kabinet tijdens zijn zittingsperiode concreet gedaan om discriminatie op sociale media te bestrijden?
De gesprekken met Twitter en Facebook hebben onder meer geresulteerd in concrete werkafspraken met het meldpunt internetdiscriminatie MiND, waardoor MiND snel met deze bedrijven kan schakelen om discriminerende uitingen verwijderd te krijgen. Daarnaast heeft in samenwerking met Twitter een training aan maatschappelijke organisaties plaatsgevonden, gericht op het spelen van een (effectievere) rol in het tegengaan van discriminatie op social media. Tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie in de eerste helft van 2016 is er een gedragscode (Code of Conduct) voor het tegengaan van online hate speech afgesloten tussen de Europese Commissie en Facebook, Twitter, Google/Youtube en Microsoft. De Code of Conduct zorgt voor een snelle afhandeling van meldingen en het stimuleren van tegengeluiden («counter speech»).
Bent u bereid discriminatie op sociale media met meer prioriteit te bestrijden, door (meer) personeel op discriminatie op sociale media in te zetten en door concrete en effectieve afspraken met sociale media platforms te maken? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom, niet?
Er is geen gebrek aan capaciteit om online discriminatiezaken via het strafrecht aan te pakken. Het maken van concrete en effectieve afspraken met social media platforms is reeds vigerend beleid en geschiedt zowel op nationaal als op EU-niveau. Zie ook de beantwoording van vraag 10.
Bent u nu wel bereid een racismeregister in te voeren, waarin racistische en discriminatoire uitingen van mensen op social media worden vastgelegd en waarbij een dergelijke registratie ertoe leidt dat iemand niet meer voor de overheid kan werken?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Het doen van racistische uitingen verhoudt zich niet tot hetgeen van overheidspersoneel verwacht mag worden. Een veroordeling van een racistische uitlating of gedrag kan aan een voor een bepaalde functie noodzakelijk goed gedrag in de weg staan. Binnen de overheid bestaat hiervoor de procedure om – indien de aard van de functie en het risico dat aan de werkzaamheden is verbonden hierom vragen – van de sollicitant een zogenaamde Verklaring omtrent gedrag (VOG) te vragen. Ik ben geen voorstander van een apart racismeregister zoals dat door u wordt voorgestaan, naast de justitiële en politiegegevens die al geraadpleegd worden bij een VOG-procedure.
Bent u bereid een deel van het geld dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie er het komende begrotingsjaar bij krijgt te besteden aan de vergroting van de expertise en de capaciteit op het gebied van het afnemen van aangiften van discriminatie door de politie? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar is geen aanleiding voor.
Bent u bereid een deel van het geld dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie er het komende begrotingsjaar bij krijgt te besteden aan de vergroting van de expertise en de capaciteit op het gebied van het verwerken van aangiften van discriminatie door het OM? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Zijn de doelen die de politie in het document «De Kracht van het Verschil» met betrekking tot de eigen diversiteit en de professionalisering van de aanpak van discriminatie in zicht?6 Kunt u een gespecificeerd overzicht geven van de gestelde doelen, de acties en de resultaten?
Voor het antwoord op de vragen 15 tot en met 17 verwijs ik u naar de brief over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie 2016–202010. In de voortgangsbrief, die begin 2017 aan uw Kamer zal worden gestuurd, zal over acties en resultaten worden gerapporteerd. Over de actuele resultaten met betrekking tot diversiteit van het politiepersoneel bent u reeds geïnformeerd in de Voortgangsbrief Politie van 20 juni 201611.
Kunt u een concreet overzicht geven van wat het kabinet doet en heeft gedaan in het kader van het feit dat in de gehele strafrechtketen bevordering van de deskundigheid op het gebied van (herkennen van) discriminatie, versterking van de ketenaanpak en samenwerking met andere betrokken spelers aandacht krijgt?7
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u een concreet overzicht geven van de acties in het kader van de uiting of investeert het kabinet in een meer optimale wijze van rapporteren door Antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en de politie?8
Zie antwoord vraag 15.
Bent u nu wel bereid een racismepolitie op te richten, een specialistische eenheid binnen de politieorganisatie die zich bezighoudt met racisme en discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is om diverse redenen geen voorstander van een aparte racisme-politie. Vanaf begin 2017 is bij de politie een centraal punt dat discriminatiezaken uit het politiesysteem destilleert en bij de eenheden adresseert voor goede opvolging. Met het nieuwe beleidskader diversiteit en discriminatie zijn de taken steviger verankerd in de politieorganisatie, met als portefeuillehouder de eenheid chef Den Haag, die hierbij door medewerkers wordt ondersteund.
Daarnaast zijn ook de registratie- en rapportage-activiteiten van de politie geïntensiveerd. De politie heeft een forse verbeterslag gemaakt in de gegevensverzameling en analyse van discriminatiezaken: het rapport over 2015 is als bijlage bij de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 september jongstleden aan de Kamer gestuurd12.
Het bericht dat de Hongaarse regering vluchtelingen mishandelt en hen maandenlang zonder redenen opsluit |
|
Marit Maij (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hongarije mishandelt vluchtelingen»?1
Ja.
In welke mate klopt de conclusie van Amnesty International dat Hongarije stelselmatig vluchtelingen mishandelt, waarbij mensen soms worden geslagen, geschopt en opgesloten? Wat is uw reactie op deze op onderzoek gebaseerde conclusie?
Het kabinet vindt deze berichten zorgelijk, juist waar het gaat om mensen die een veilig heenkomen zoeken. Zoals u bekend meent het kabinet voorts dat de Hongaarse autoriteiten met de organisatie van het plaatsgevonden referendum en voorgenomen grondwetswijziging fundamentele Europese waarden ten aanzien van het opvangen van vluchtelingen en het bieden van bescherming op de helling zet.
Het kabinetsstandpunt dat de behandeling van vluchtelingen in lijn moet zijn met Europese verdragen en afspraken, waaronder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Europese acquis, evenals internationaal vluchtelingenrecht, blijft onveranderd. Dit hoort bij de normen en waarden die wij in Europa met elkaar delen en die Hongarije door toe te treden tot de EU ook heeft aanvaard. De Commissie is als hoedster van de verdragen verantwoordelijk voor het toezicht op naleving van Europese verplichtingen.
Ook voor Hongarije geldt dat hier geen uitzonderingen op mogelijk zijn en dat Hongarije zich moet houden aan zijn internationale verplichtingen. Dit heeft Minister Koenders van Buitenlandse Zaken nadrukkelijk ook besproken met de Hongaarse Minister van Buitenlandse Zaken Szijjártó tijdens zijn bezoek aan Boedapest op 4 oktober. Hij heeft hem opgeroepen om Europese en internationale afspraken na te leven.
Bent u bereid alle feiten hieromtrent zo snel mogelijk te verifiëren en naar de Kamer te sturen?
De Europese Commissie ziet als hoedster van de Europese verdragen toe op de naleving van hetgeen daarin is bepaald. De ontwikkelingen en omstandigheden in Hongarije worden nauwgezet gevolgd. De Europese Commissie is in december vorig jaar een infractieprocedure tegen Hongarije begonnen, waarbinnen is geconcludeerd dat een aantal elementen van de aangepaste asiel- en strafwetten onverenigbaar is met EU-wetgeving. De procedure loopt nog en een uitspraak van het Hof van Justitie wordt in september 2017 verwacht.
Deelt u de mening dat het mishandelen en illegaal opsluiten van vluchtelingen en immigranten door een Europese lidstaat een schande is voor de Europese Unie en in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Zo ja, op welke wijze brengt u zo snel mogelijk de boodschap namens de Nederlandse regering over aan Hongarije dat dit onacceptabel is?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u in Europees verband waarborgen dat dit soort misstanden met vluchtelingen in de EU zo snel mogelijk worden gestopt en in de toekomst niet meer zullen voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze worden deze misstanden door de EU zelf onderzocht en worden tegen Hongarije zo nodig maatregelen getroffen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke termijn geeft u, mogelijk in samenwerking met de EU, een appreciatie van het gehele rapport van Amnesty over de situatie voor vluchtelingen in Hongarije?2
Er is in beantwoording van bovenstaande vragen reeds een appreciatie gegeven.
Het bericht “OM kan aangiften discriminatie niet aan, slechts kwart behandeld” |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van RTL Nieuws van 22 september 2016 «OM kan aangiften discriminatie niet aan, slechts kwart behandeld»?
Ja.
Klopt het bericht dat slechts een kwart van de aangiftes behandeld worden door het openbaar ministerie (OM)?
Ja, dat klopt. Voor een verklaring hiervoor verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3 van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 563).
Waarom wordt slechts een klein deel van de aangiftes door de politie doorgestuurd naar het OM? Hoe beoordeelt u het feit dat er zoveel aangiftes bij de politie blijven liggen?
Zie antwoord vraag 2.
In het WODC rapport «Discriminatie: van aangifte tot vervolging» uit 2015 kon het OM niet verklaren waarom het aantal geregistreerde specifieke discriminatiezaken bij het OM afneemt; hoe kan het dat het OM het nu wel kan verklaren?
Het WODC-onderzoek waar u naar verwijst heeft een wetenschappelijke status. Er kan geen wetenschappelijk geverifieerde verklaring worden gegeven voor de afname van het aantal bij het OM geregistreerde discriminatiezaken.
Hoe verhoudt dit lage percentage zich tot de oproep van het kabinet om altijd aangifte van discriminatie te doen? Hoe is de prioritering bij de politie en het OM ten opzichte van aangiftes over andere zaken?
Het beleid ten aanzien van de opvolging van aangiftes van discriminatie staat opgenomen in de Aanwijzing Discriminatie. Vigerend beleid is dat alle aangiften betreffende discriminatie door de politie worden opgenomen. Een aangifte leidt tot opname op de lijst van discriminatie-incidenten.
Daarnaast is het beleid dat een aangifte altijd leidt tot een strafrechtelijk gevolg (dagvaarding, strafbeschikking, sepot e.d.), tenzij de aangifte geen betrekking heeft op een strafbaar feit en in overleg met het OM wordt besloten dat de aangifte achteraf als melding wordt bestempeld. Ook meldingen en aangiften met betrekking tot internet worden conform het bovenstaande behandeld. Internet aangiften worden in beginsel regionaal afgedaan.
De politie dient ten tijde van de melding zorgvuldig af te wegen of deze melding dient te leiden tot een aangifte. Het criterium daarvoor is of er enige kans is op een strafzaak die eindigt in een strafbeschikking of dagvaarding. Indien dit het geval is dient de politie dit aan de melder in overweging te geven. Een melding heeft in beginsel geen strafrechtelijk vervolg. In het geval dat de melding niet tot een aangifte leidt, verwijst de politie – indien dit in de rede ligt – de melder zoveel mogelijk door naar een antidiscriminatievoorziening (ADV).
Deelt u de mening dat deze berichtgeving over het OM geen positieve impuls zal geven aan de aangiftebereidheid van slachtoffers? Wat vindt u hiervan? Hoe gaat u de aangiftebereidheid juist stimuleren?
Ja, die mening deel ik en ik heb hierover ook mijn zorgen geuit aan de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal. Over de maatregelen die worden getroffen om de aangiftebereidheid te verhogen bent u geïnformeerd in de brief over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie 2016–20201.
Deelt u de mening dat iedere vorm van discriminatie een ernstige zaak is en dat hier serieus naar gekeken dient te worden? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet? Wat vindt u ervan dat het OM voornemens is de richtlijn aanwijzing discriminatie aan te passen?
Die mening deel ik. De opsporing en vervolging van discriminatiezaken blijft onverminderd een prioriteit. Het is van belang dat mensen die zich schuldig maken aan discriminatie en discriminatoir geweld ter verantwoording worden geroepen en bestraft. Daarop is het beleid ook gebaseerd.
Voor een antwoord op het tweede gedeelte van uw vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 563).
De uitzending van Brandpunt over verborgen vrouwen |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van Brandpunt van 29 september 2016 over vrouwen die opgesloten zitten in hun eigen huis?1
Ja
Heeft u zicht op hoeveel vrouwen gedwongen vast zitten in huis? Zo ja, om hoeveel vrouwen gaat het in heel Nederland? Hoeveel van deze vrouwen zijn vanwege het huwelijk naar Nederland gekomen? Zo nee, wat is uw inzet om meer zicht te krijgen op hoeveel vrouwen opgesloten zitten in huis?
Het aantal vrouwen dat gedwongen vastzit in huis is niet bekend. Deze vrouwen leven vaak geïsoleerd en zijn daarmee niet of nauwelijks zichtbaar voor de hulpverlening en politie. Er is dus beperkte informatie over deze groep vrouwen voor hulpverlenende instanties.
Door Verwey-Jonker Instituut is wel onderzoek gedaan naar verborgen vrouwen in de steden Amsterdam en Den Haag. Op basis van beredeneerde schatting hebben zij onderzocht dat er in 20122 in Amsterdam enkele honderden verborgen vrouwen in Amsterdam zijn. Het instituut heeft in 20153 een dergelijk onderzoek gedaan naar de omvang van verborgen vrouwen in Den Haag. Naar schatting zijn er in Den Haag tussen de 200 en 250 verborgen vrouwen waarbij wordt aangetekend dat 250 verborgen vrouwen geen maximum aanduidt.
Vanwege de complexiteit van dit probleem en het feit dat de omvang van verborgen vrouwen alleen op basis van schattingen bepaald kan worden, kies ik er voor om niet in te zetten op het verder inzichtelijk maken van het aantal vrouwen dat gedwongen thuis zit.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat vrouwen door hun man van hun vrijheid worden beroofd? Zo ja, wat doet u tegen dit probleem? Zo nee, waarom niet?
Ik verafschuw dat er in Nederland vrouwen zijn waarvan de vrijheid is weggenomen door hun echtgenoot.
Verschijnselen als gedwongen leven in isolement vormen een beperking voor mensen om over hun fundamentele rechten en vrijheden te kunnen beschikken en zijn daarom een schending van de mensenrechten.
Ik vind het belangrijk dat alle mensen in Nederland de regels en hun rechten en plichten kennen. Om dit te ondersteunen zal ik nog dit jaar en in 2017 relevante partijen voorzien van beknopte informatie over het fenomeen verborgen vrouwen en de signalen waarop gelet moet worden. Het gaat om geestelijk bedienaren, het COA, aanbieders van inburgeringscursussen, docenten en gemeenten.
De informatie wordt tevens gegeven aan maatschappelijke organisaties (waaronder vrouwen en jongeren) die zich bezighouden met deze onderwerpen en aan sleutelfiguren, mensenrechtenambassadeurs en voorlichters die actief zijn met het bespreekbaar maken van taboeonderwerpen in hun eigen gemeenschappen.
Deelt u de mening dat extra kwetsbare groepen, zoals vrouwen die vanwege huwelijk naar Nederland komen, geïnformeerd moeten worden over deze vorm van huwelijksdwang? Zo ja, hoe informeert u deze vrouwen nu en is er naar uw mening meer nodig? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u zicht op welke maatschappelijke organisaties naast de organisatie Home Empowerment uit de uitzending van Brandpunt zich inzetten voor de opsporing en bescherming van deze verborgen vrouwen? Wat zijn de mogelijkheden om deze maatschappelijke organisaties verder te stimuleren en te ondersteunen in hun werkzaamheden?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het dragen van de zorg en nazorg voor vrouwen die gedwongen leven in isolement. Het probleem kan alleen op wijk- en buurtniveau aangepakt worden door goed op signalen te letten en goed door te verwijzen in combinatie met adequate hulpverlening van professionals die vervolgens weten hoe te handelen. Zo wordt in de gemeente Rotterdam gewerkt met vrijwilligers die bekend zijn in de wijk en daardoor signalen kunnen opvangen en doorverwijzen naar de professionele hulpverlening. Naast Home Empowerment zijn er verschillende maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met de problematiek van verborgen vrouwen problematiek zoals Donadaria en de Blijf Groep.
Voor deze organisaties maar ook andere partijen die zich met thema’s als huwelijksdwang, achterlating, huwelijkse gevangenschap, verborgen vrouwen en eergerelateerd geweld bezighouden is in 2014 door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het Platform Eer en Vrijheid opgericht. Binnen het platform kunnen professionals en vrijwilligers die zich dagelijks inzetten om deze onderwerpen aan te pakken hun kennis delen, netwerken, en ook onderwerpen agenderen.
Wordt er in de aanpak van dit probleem ook samengewerkt met organisaties zoals Veilig Thuis? Zo ja, op welke wijze is Veilig Thuis betrokken bij de aanpak van dit probleem? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens Veilig Thuis in de aanpak van dit probleem te betrekken?
De vrouwen waar u op doelt, de verborgen vrouwen, zijn slachtoffer van geweld in huiselijke kring. Veilig Thuis is het meldpunt voor dergelijke vormen van geweld. Veilig Thuis werkt op basis van signalen van de politie, andere professionals en omstanders en gaat niet zelf actief op zoek naar slachtoffers van huiselijk geweld. Zodra iemand zich zorgen maakt over een buurvrouw of een patiënt of cliënt dan kan diegene contact opnemen met Veilig Thuis. Veilig Thuis zal de signalen bespreken en wegen. Als Veilig Thuis inderdaad een vorm van huiselijk geweld vermoedt, dan wordt de situatie onderzocht en wordt tegelijkertijd het slachtoffer in veiligheid gebracht. Ook zal Veilig Thuis zorg dragen voor inzet van de meest geëigende hulp.
Welke aanvullende maatregelen bent u bereid te nemen, om deze vrouwen te ondersteunen in hun proces naar een veilige en zelfstandige leefsituatie? Deelt u de mening dat de aanpak van dit probleem dichtbij de vrouwen en laagdrempelig gepositioneerd moet worden in wijkteams? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat er voor deze vrouwen extra scholing moet worden georganiseerd zodat ze een startkwalificatie kunnen halen als ze deze nog niet hebben, ter bevordering van de emancipatie en financiële onafhankelijkheid van deze vrouwen? Zo ja, op welke manier gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zodra deze vrouwen in beeld zijn, is van belang om ze uit hun isolement te halen, en te laten integreren in de samenleving. Een onderdeel hiervan is dat ze stappen zetten richting (arbeids)participatie. Ervan uitgaande dat deze vrouwen legaal in Nederland verblijven, hebben ze net als andere niet-uitkeringsgerechtigde vrouwen aanspraak op ondersteuning vanuit de Participatiewet. Dit kunnen algemene trajecten zijn, maar er bestaat ook een aantal initiatieven dat zich specifiek richt op vrouwen met een afstand tot de arbeidsmarkt en/ of op vrouwen die de Nederlandse taal niet goed beheersen. Zo is het mogelijk dat ze deelnemen aan EVA (educatie voor vrouwen met ambitie), als er een EVA project in hun regio is. Of aan een andere cursus voor laaggeletterden. Dergelijke cursussen leiden niet direct tot een startkwalificatie, maar het is een eerste stap waarna men regulier onderwijs richting startkwalificatie kan volgen. Daarnaast liggen er mogelijkheden in het volwassenenonderwijs. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente om te beoordelen wat het beste bij de situatie past. De gemeenten hebben vanuit hun re-integratietaak voldoende mogelijkheden om deze vrouwen te helpen.
Het zoutwinplan bij Kiel-Windeweer van Nedmag |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kiel-Windeweer woedend om zoutwinplan Nedmag»?1
Ja.
Is het waar dat in genoemd gebied sprake is van 440 schademeldingen als gevolg van de winning van aardgas door de NAM? Over welke tijdsperiode zijn deze meldingen gedaan?
Het getal van 440 schademeldingen in verband met gaswinning wordt door NAM niet herkend. Vanuit de gehele gemeente Hoogezand-Sappemeer, waar Kiel-Windeweer deel van uitmaakt, zijn sinds 2012 zo’n 10.000 meldingen van schade gedaan. Hiervan bevinden zich op dit moment 900 gevallen in het proces van contra-expertise.
Bent u bereid een nulmeting uit te laten voeren door een nog – conform de Mijnbouwwet2 – in te stellen internationaal expert team en die een oordeel te laten vellen over deze winning en de mogelijke effecten op de leefomgeving?
Zoals ik heb aangegeven in het debat met uw Kamer over Groningen op 29 juni 2016 vind ik dat nulmetingen aan gebouwen kunnen helpen om, als er later schade is, te kunnen vaststellen of het verschil is veroorzaakt door mijnbouw. Ik heb daaraan toegevoegd dat ik die verplichting zal opleggen als de specifieke mijnbouwactiviteiten, de locatie of de omgeving daartoe aanleiding geven. Ik ben nu, zoals toegezegd, bezig met de uitwerking hiervan op basis van ervaringen hiermee in andere projecten. Ik heb nog geen winningsplan ontvangen voor deze nieuwe winning van Nedmag.
Een verplichting tot het uitvoeren van een representatieve nulmeting kan ik dan opnemen als voorschrift in het instemmingsbesluit met winningsplan.
Zoals beschreven in mijn brief van 24 juni 2016 (Kamerstuk 32 849, nr. 80) over het kennisprogramma effecten mijnbouw, wordt de taak van het wetenschappelijk adviespanel het bewaken van de wetenschappelijke inhoud, kwaliteit en onafhankelijkheid van het kennisprogramma. Het wetenschappelijk panel voert zelf geen of laat zelf geen onderzoek uitvoeren. Ik zal de vraag of de bodemdaling, die veroorzaakt wordt door gas- en zoutwinning, schade kan veroorzaken aan huizen voorleggen aan het wetenschappelijk panel. Ik zal hen vragen welke kennisvragen hieraan ten grondslag liggen en of hier nader en zo ja, welk onderzoek hiernaar gedaan moet worden.
Kunt u voorafgaand aan het mogelijk verstrekken van de winningsvergunning in kaart brengen hoe om gegaan wordt met de afhandeling van schade als gevolg van gaswinning en die van de winning van magnesiumzout? Hoe gaat voorkomen worden dat NAM en Nedmag eventuele schades als gevolg van ieders winning aan elkaar gaan toeschrijven? Hoe wordt bij schade aan woningen vastgesteld of die schade het gevolg is van bodemdaling (door zoutwinning) of door een beving (door gaswinning)?
Als uit inspectie van een schademelding het vermoeden naar voren komt dat sprake is van een samenloop van schade door beweging van de bodem door gaswinning met andere schadeoorzaken, dan is sprake van een complex schadegeval. Dit betekent dat de NCG een bemiddelende rol vervult bij de afhandeling. Indien zoutwinning door Nedmag daarbij als mogelijke medeoorzaak in beeld is, onderhoudt de NCG hierover contact met Nedmag.
Het bericht 'Aantal dumpingen drugsafval afgelopen jaren gestegen' |
|
Foort van Oosten (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Aantal dumpingen drugsafval afgelopen jaren gestegen»?1
Ja.
Bent u het met de politie eens dat veel lozingen niet gezien of geregistreerd worden en dat de cijfers dus het topje van de ijsberg laten zien? Zo ja, hoe kan dit worden verbeterd?
Het valt niet uit te sluiten dat een deel van dumpingen en lozingen onopgemerkt blijft. Niet alle gevallen van drugsafvaldumping en lozing worden bij de politie gemeld en daarmee ook niet geregistreerd. Om een completer beeld te krijgen zijn meldingen aan de politie van belang. In verschillende initiatieven wordt er aandacht aan besteed om het bewustzijn te versterken en het aantal meldingen te verhogen. Voorbeelden hiervan zijn de regionale en lokale protocollen met betrekking tot drugslozingen. Zie ook de antwoorden op Kamervragen van de leden Belhaj, Bergkamp, Koşer Kaya en Van Veldhoven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 575), die gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer zijn gezonden.
Acht u de huidige inzet afdoende? Wat is uw reactie op de stelling dat veel zaken als geïsoleerd incident worden gezien? Zou het koppelen van zaken een effectievere bestrijding teweeg kunnen brengen? Zo ja, bent u bereid daartoe een inspanning te ondernemen?
De aanpak van de productie van synthetische drugs en de aanpak van het dumpen van afval dat daarbij wordt geproduceerd is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van bestuur, politie en Openbaar Ministerie (OM). In Zuid-Nederland wordt ondermijnende criminaliteit integraal en intensief aangepakt. U bent hier onlangs ook over bericht in antwoord op Kamervragen van de leden Segers en Dik-Faber2 en met het jaarbericht intensivering aanpak ondermijning in Zuid-Nederland3, zoals dat op 15 juni jl. aan uw Kamer is gezonden. De aanpak richt zich zowel op het effectief verstoren van de criminele industrie als op het versterken van de bestuurlijke weerbaarheid en integriteit. Daarnaast loopt het project «Samen tegen Dumpen» in Noord-Brabant, waar wordt samengewerkt om de gevolgen van drugsdumpingen te beperken. Een vergelijkbaar initiatief bestaat in Limburg. Door deze integrale benadering worden dumpingen niet als geïsoleerd incident gezien.
Op welke wijze wordt via (forensisch) onderzoek getracht de vervuiler op te sporen en de schade te verhalen? Bij hoeveel van de geregistreerde dumpingen in 2015 zijn de daders opgespoord? Hoe vaak en op welke manier is bij deze daders de schade van milieuvervuiling verhaald? Hoe kunnen deze cijfers worden verbeterd?
Waar mogelijk worden de kosten voor het opruimen van drugsafval verhaald op de daders. Politie en OM zijn hier alert op bij strafrechtelijke onderzoeken naar synthetische drugs.
Uit de registratiesystemen van het OM en de politie is geen volledig overzicht te genereren van zaken waarin verdachten zijn veroordeeld voor het dumpen van drugsafval en de eventueel op hen verhaalde kosten. Een drugsafvaldumping kan, afhankelijk van de concrete omstandigheden, in de registratiesystemen van het OM onder verschillende feiten worden vastgelegd, namelijk als een overtreding van de Opiumwet of als een milieudelict.
Gaan de huidige onderzoekmethoden voldoende met de tijd mee om de steeds veranderende wijzen van dumpen op te sporen en te vervolgen, met name in verband met de risico’s die daarmee gepaard kunnen gaan? Wordt kennis hierover bij opsporingsdiensten up-to- date gehouden? Zo ja, op welke wijze?
De politie kan sinds 2002 een beroep doen op de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) bij het ontmantelen van productieplaatsen van synthetische drugs en bij onderzoek van dumpingen van chemische afvalstoffen afkomstig van productieplaatsen. De specialisten van de LFO hebben de kennis en het expertiseniveau om deze werkzaamheden goed uit te voeren.
Grondeigenaren, alerte burgers en ketenpartners kunnen drugsdumpingen melden bij het milieupunt van de gemeenten of bij de politie via 0900-8844 (of 112 als elke seconde telt). Het opruimen van drugsafval behoort tot de taken van provincies, gemeenten, waterschappen en particuliere grondeigenaren. Indien een officier van de brandweer en/of milieurechercheur van de politie een drugsdumping aantreft, meldt hij dit via de meldkamer van de Landelijke Eenheid bij de LFO. De LFO adviseert ten behoeve van een veilige ontmanteling en het veiligstellen van sporen ten behoeve van opsporingsonderzoek. Het opsporingsonderzoek zelf wordt uitgevoerd door de reguliere recherchediensten.
Het onterecht afschieten van reeën op Terschelling |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Klokkenluider reeën geroyeerd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het aan de kaak stellen van misstanden bij afschot van (beschermde) dieren een wettelijke plicht is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het royeren van een klokkenluider er in dit geval op duidt dat de wildbeheereenheid (WBE) zich kennelijk niet aan de bedoelingen van de wetgever wenst te houden? Zo ja, bent u bereid deze kwestie mee te nemen in de evaluatie van de Wet natuurbescherming, waarin u WBE’s een meer prominente rol in het faunabeleid heeft gegeven met meer bevoegdheden? Zo nee, waarom niet?
Wildbeheereenheden zijn verenigingen met statuten en huishoudelijke reglementen. Het bestuur van de WBE beslist over toelating en royementen van de leden. De ledenraad van de WBE controleert het bestuur en kan het bestuur ter verantwoording roepen. Voor het goed functioneren van een WBE is een open cultuur met ruimte voor onderlinge discussie essentieel. Of daar in dit geval sprake van was en welke gebeurtenissen precies hebben geleid tot dit royement, kan ik niet beoordelen.
Een WBE dient zich bij haar taakuitoefening vanzelfsprekend te houden aan de voorwaarden uit de door de provincie verleende ontheffing. Het is aan de provincie om daar op toe te zien en, indien zij dat nodig acht, in te grijpen. Vanaf de inwerkingtreding van de nieuwe Natuurbeschermingswet dienen binnen het bestuur van een faunabeheereenheid vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in de regio waartoe het werkgebied van de faunabeheereenheid behoort, zitting te hebben. Zodoende is kritische reflectie op de uitoefening van populatiebeheer en schadebestrijding geborgd.
Heeft het voorgenomen royement van de klokkenluider uw vertrouwen in het functioneren van WBE's verkleind? Zo ja, in hoeverre en met welk gevolg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de uitspraak van de voorzitter van de faunabeheereenheid (FBE): «Als dit allemaal niet tot ontploffing was gekomen, dan had er geen haan naar gekraaid»? Hoe rijmt deze uitspraak met de door u aan de FBE’s toegekende wettelijke taak het publieke belang te borgen?
Deze uitspraak laat ik voor rekening van de voorzitter van de Faunabeheereenheid.
Bent u bereid centraal ingrijpen mogelijk te maken waar en wanneer provinciale vergunningverleners afschotvergunningen verlenen in strijd met de letter of de geest van de wet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Ik zie geen reden tot centraal ingrijpen. Ik heb er alle vertrouwen in dat provincies bij hun besluitvorming over aanvragen voor afschotvergunningen handelen naar de letter en de geest van de wet. Ik verwijs u tevens naar mijn antwoorden van 22 september 2016 op eerdere vragen van de PvdD over het wildbeheer op Terschelling (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 35).
De onrust binnen het Korps Commandotroepen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Commando's het haasje»?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat militairen van het Korps Commandotroepen (KCT), voor de tweede keer in korte tijd, publiekelijk aan de bel trekken omdat ze binnen de defensieorganisatie kennelijk niet gehoord worden?3
Het KCT volgt de bestaande procedures voor meldingen en rapportages en vindt hierin voldoende gehoor. Defensie in het algemeen en het KCT in het bijzonder, herkennen zich niet in de uitspraken in De Telegraaf.
In hoeverre klopt het volgens u dat de elitetroepen van het KCT beschikken over onvoldoende en onveilige trainingslocaties?
Defensie gebruikt trainingslocaties in binnen- en buitenland, inclusief schietbanen van politie en terreinen van Navo bondgenoten. Hiermee kan adequaat invulling worden gegeven aan de trainingsbehoefte van het KCT. Iedere trainingslocatie heeft zijn eigen veiligheidsmaatregelen die vooraf bekend moeten zijn. Defensie hecht grote waarde aan het veilig kunnen oefenen. Daarom maakt de oefenende eenheid een risk assessment om zich onder meer op de hoogte te stellen van de vigerende veiligheidsbepalingen van de trainingslocatie.
Zijn er maatregelen genomen om de veiligheid in en rond de schiethuizen te verbeteren sinds het fatale ongeval bij een oefening in maart dit jaar?
Dit ongeval wordt momenteel onderzocht door de Onderzoek Raad voor de Veiligheid (ORV) en het Openbaar Ministerie (OM). Vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek heeft het KCT maatregelen genomen. Direct na het ongeval zijn de schietoefeningen met scherpe munitie opgeschort. Tevens is nog eens goed gekeken naar de geldende voorschriften bij het schieten met scherpe munitie in en rond schiethuizen. Ondanks dat met deze voorschriften de veiligheid zoveel mogelijk is gewaarborgd, kan een ongeval nooit helemaal worden uitgesloten. Als extra maatregel is er voor gekozen om de contra terreur opleiding met extra instructeurs te ondersteunen. Daarnaast is er een verhoogde inspanning om de opleidingsdocumentatie aan te passen. Met deze extra maatregelen zijn de schietoefeningen dit najaar hervat.
Schaamt u zich niet verschrikkelijk voor het feit dat onze elitetroepen naast onveilige trainingslocaties, kampen met een materieeltekort en zelfs om materieel moeten bedelen bij andere landen?
Voor operationele inzet wordt het personeel van het KCT uitgerust met voldoende materieel van de juiste kwaliteit. Voor een missie kan aanvullend of missie-specifiek materieel nodig zijn. De behoefte hieraan ontstaat vaak pas in de aanloop naar, of tijdens een missie. Om dan tijdig te voorzien in het benodigde materieel, wordt een spoed-aanbestedingsprocedure doorlopen.
Kunt u een complete opsomming geven van het materieel waar binnen het KCT een tekort, dan wel een behoefte, naar is?
Defensie beschouwt dit als operationeel gevoelige informatie. Voor een overzicht van de materieelbehoeften van het KCT verwijs ik naar de vertrouwelijke brief4 in reactie op het verzoek van het lid Omtzigt, ingezonden op 28 september 2016 met kenmerk 2016Z17593.
Hoe en binnen welke termijn gaat u de materieeltekorten bij het KCT wegwerken zodat onze elitetroepen niet verder verwaarloosd worden?
Het stellen van materiële behoeften is een continu proces. Als gevolg van nieuwe technische en operationele ontwikkelingen, maar ook door gebruik en slijtage zullen altijd nieuwe behoeften ontstaan. Voor het vervullen van materieelbehoeften bestaan binnen Defensie vaste procedures. Het KCT heeft haar materieelbehoefte volgens die procedures ingediend. De Staf van het Commando Landstrijdkrachten heeft deze behoeften in behandeling genomen. Afhankelijk van de aard en inhoud komen diverse projecten tot realisatie in de periode 2016 tot en met 2019.
Bent u overtuigd van nut en noodzaak van drones voor het KCT? Zo ja, bent u bereid zo spoedig mogelijk drones aan te schaffen voor het KCT?
Defensie is overtuigd van de nut en noodzaak die remotely piloted aircraft systems (RPAS, «drones») hebben bij het uitvoeren van operaties. Defensie beschikt dan ook over verschillende onbemande systemen zoals de Scan Eagle en de Raven. Het KCT kan voor missies gebruik maken van de Raven. In dit kader heb ik, tijdens het recente algemeen overleg over de verlenging van de Nederlandse bijdrage aan de internationale strijd tegen ISIS, gemeld dat RPAS in IRAK aanwezig moeten zijn ten behoeve van de Advice & Assist-teams. De invulling van deze behoefte wordt momenteel bezien. Defensie volgt en beoordeelt voortdurend de operationele en technische ontwikkelingen en bereidt, onder andere voor het KCT, een uitbreiding van de beschikbare systemen voor. Deze uitbreiding wordt medio 2017 verwacht.
Is het niet bizar dat Nederland zich van Somalië tot Irak bezig houdt met het trainen van militairen, maar het de eigen elitetroepen ontbreekt aan voldoende trainingsfaciliteiten en materieel?
Onze militairen beschikken over voldoende materieel van de juiste kwaliteit en gaan goed voorbereid op een missie. Daarbij laten zij een hoge mate van geoefendheid en professionaliteit zien.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk en ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.