Het inhuren van detentietoezichthouders via een extern beveiligingsbedrijf |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom is ertoe besloten detentietoezichthouders in te huren via een extern beveiligingsbedrijf?1
Bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is op dit moment binnen de functiegroep beveiligers (waar ook de functie Detentie Toezicht Houder onder valt) sprake van schaarste. Indien er schaarste ontstaat beziet DJI eerst hoe dit met interne mobiliteit opgelost kan worden. Als geen interne oplossing kan worden gevonden wordt er via een mantelpartij tijdelijk extern beveiligingspersoneel ingehuurd. Op deze wijze kan de veiligheid binnen de inrichtingen gegarandeerd worden. De huidige raamovereenkomst met dit externe beveiligingsbedrijf is van kracht sinds 1 april 2013.
Sinds wanneer worden er via dit externe beveiligingsbedrijf detentietoezichthouders aangenomen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en niet uit te leggen is dat eerst wordt besloten detentiemedewerkers te ontslaan, in het kader van het Masterplan en de nieuwe reorganisatieronde, om vervolgens over te gaan tot het inhuren van externen? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de uitvoering van het Masterplan is tot nu toe geen sprake van reorganisatieontslagen. Binnen de rijksoverheid geldt het Van Werk Naar Werk-beleid (VWNW), waarmee medewerkers naar ander werk begeleid worden. Reorganisatieontslag is op grond van dit beleid niet mogelijk. Eigen DJI-medewerkers hebben voor structurele vacatures voorrang boven externe inhuur, vanzelfsprekend onder toepassing van de regels van het VWNW-beleid. Er wordt alleen extern ingehuurd indien de vacatures niet tijdig kunnen worden vervuld door gekwalificeerd DJI-personeel. De situatie dat externe medewerkers structureel in de plaats komen voor eigen beveiligers- of penitentiair inrichtingswerkers is dan ook niet aan de orde.
Betekent dit dat de Dienst Justitiële Inrichtingen dergelijke expertise niet zelf in huis heeft? Kunt u uw antwoord toelichten? Waarom worden externe medewerkers aangenomen terwijl interne medewerkers worden ontslagen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre komen deze externe medewerkers in de plaats van het eigen beveiligings- en Penitentiair Inrichtingswerkerspersoneel? Wat zijn daar de redenen van?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is of wordt er niet voor gekozen eigen personeel in dienst houden en eventueel om te scholen tot detentietoezichthouder?
Waar dit mogelijk is en past binnen het VWNW beleid worden DJI medewerkers ingezet, en zo nodig omgeschoold, binnen betreffende functies. Dit neemt niet weg dat de situatie zich kan voordoen dat er niet tijdig DJI-medewerkers inzetbaar zijn. In dat geval moet een tijdelijk beroep op externe inhuur gedaan kunnen worden. Het betreft immers de veiligheid binnen de inrichtingen, waar bij personele tekorten snel ingegrepen moet worden. Het kostenaspect speelt hierin geen doorslaggevende rol.
Kunt u aangeven waarom u het inhuren van externen goedkoper vindt dan het aannemen, in dienst houden of omscholen van intern personeel?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat vliegreizen stilletjes duurder worden |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Vliegreis stilletjes duurder»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja. Voor een inhoudelijke reactie verwijs ik naar de hiernavolgende antwoorden.
In hoeverre spoort het geconstateerde, namelijk dat veel luchtvaartmaatschappijen extra kosten berekenen voor onvermijdelijke diensten, met het feit dat de toezichthouder het niet melden van onvermijdelijke kosten verbiedt? Beschouwt de Autoriteit Consument & Markt (ACM) koffers als onvermijdelijke kosten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Wat beschouwt de ACM als onvermijdelijke kosten in de luchtvaartbranche?
Het klopt dat de ACM reeds in 2013 heeft aangegeven dat een aanbieder van vliegtickets onvermijdbare kosten niet later alsnog bij de prijs mag optellen.2 Deze kosten moeten al in de aanbiedingsprijs verwerkt zijn. Er zijn drie soorten kosten:
De Consumentenbond constateert dat reizigers zich door de vaak verborgen toeslagen steeds meer misleid voelen, vindt u dat de luchtvaartbranche daarom over het randje van wat is toegestaan is gegaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Luchtvaartmaatschappijen opereren in een vrije markt met en vrije keuzemogelijkheden voor de consument. Vliegtuigmaatschappijen kunnen concurreren op verschillende elementen en kunnen dienovereenkomstig hun prijzen en tarieven differentiëren. Passagiers hebben immers ook verschillende voorkeuren. Maar prijsdifferentiatie kan ook zijn ingegeven door de behoefte om zo effectief mogelijk te opereren. Het is niet aan de overheid om zich daarin te mengen. Wel eist de overheid dat de prijzen die worden gehanteerd (inclusief o.m. belastingen, heffingen en luchtvaarttarieven) transparant zijn, juist om vervelende verassingen te voorkomen (zie artikel 23 van de Verordening (EG) nr. 1008/2008 (Luchtvaartverordening)). Het is aan de ACM om hier controle op te voeren. Of de kosten duidelijk worden weergegeven beoordeelt de ACM per geval.
Welke mogelijkheden heeft de toezichthouder ACM om op te treden tegen dit soort ongewenst gedrag en intransparantie van kosten en toeslagen? Welke sancties en boetes zijn er mogelijk?
De ACM houdt toezicht op artikel 23 van de Luchtvaartverordening en de Wet oneerlijke handelspraktijken. Wanneer het gaat om onvermijdbare kosten die niet zijn opgenomen in de prijs of die onduidelijk zijn weergegeven kan ACM een onderzoek starten. Eveneens als het gaat om optionele kosten die onduidelijk worden weergegeven. Als sprake blijkt te zijn van een overtreding kan dat leiden tot een boete van maximaal 450.000 euro en/of een last onder dwangsom. De ACM heeft sinds 2013 meerdere aanbieders van vliegtickets aangesproken op de juiste weergave van prijzen. Dit heeft ook geresulteerd in boetes voor Ryanair, KLM en WTC.
Wat gaat de ACM tegen de gesignaleerde problemen doen? Hoe kan de prijstransparantie in de luchtvaartbranche worden verbeterd?
De ACM werkt al sinds 2013 actief aan meer transparantie in de luchtvaart. De aangevinkte opties die voorheen nog veelvuldig voorkwamen, komen nog nauwelijks voor. Ook heeft de ACM een specifiek hulpmiddel voor consumenten ontwikkeld op haar website Consuwijzer.nl, zodat zij meer inzicht krijgen in de verschillende optionele kosten bij reisaanbieders (de zgn. (P)Reischecker). De ACM houdt scherp de signalen in de gaten om te onderzoeken of er voldoende prijstransparantie bestaat voor consumenten. Ook is er regulier contact tussen de ACM en de Consumentenbond over signalen die bij de Consumentenbond binnenkomen. De kosten voor koffers die in dit artikel worden aangekaart zijn zoals gezegd op grond van de geldende wetgeving te beschouwen vermijdbaar en rechtvaardigen op zichzelf geen ingrijpen door de ACM. Wel kan de ACM scherp blijven op de juiste weergave van deze optionele kosten.
Bent u zelf ook bereid om met de luchtvaartbranche in gesprek te gaan over de geconstateerde problematiek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan daarover een terugkoppeling naar de Kamer plaatsvinden?
Nee, vooralsnog zie ik geen aanleiding om specifiek hierover met de luchtvaartbranche in overleg te treden. De luchtvaarbranche opereert in een vrije markt waarin luchtvaartmaatschappijen zelf de prijzen kunnen bepalen. Ik hecht daarbij aan transparantie over de prijsstelling zodat de consument een goede vergelijking kan maken. Alle aanbieders moeten voldoen aan de genoemde Europese regelgeving. De ACM is verantwoordelijk voor de handhaving en heeft voldoende middelen om onjuiste weergave van prijzen aan te pakken.
Het bericht dat het UMC Utrecht de omstreden KNO-arts weer laat opereren |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat de omstreden KNO-arts die werkzaam is in het UMC Utrecht, en op non-actief is gezet vanwege zijn betrokkenheid bij twee dodelijke incidenten, nu weer mag opereren?1
Welke redenen liggen ten grondslag aan de beslissing van het UMC Utrecht om deze KNO-arts weer op de poli te laten werken, en nu zelfs weer mag opereren, terwijl de Inspectie voor de Gezondheidszorg momenteel onderzoek doet naar de incidenten die hebben plaatsgevonden op de KNO-afdeling in het UMC Utrecht? Waarom worden de resultaten van het onderzoek door de Inspectie niet eerst afgewacht? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Was u ervan op de hoogte dat het UMC Utrecht deze KNO-arts weer laat werken en opereren, terwijl deze arts eerder op non-actief is gezet? Zo ja, wanneer was u hiervan op de hoogte? Zo neen, waarom is u dit niet gemeld?
Over de re-integratie was ik niet vooraf geïnformeerd, noch de IGZ. Het is echter niet aan de Minister van VWS, maar aan de toezichthouder om het besluit en de voorwaarden voor de re-integratie in kwestie te beoordelen. Zie ook het antwoord op de vragen 1 en 2.
Is de Inspectie op de hoogte gesteld van de besluitvorming van het UMC Utrecht dat deze KNO-arts weer mag opereren, terwijl de Inspectie momenteel onderzoek doet naar de eerdere handelwijze van deze KNO-arts? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Hoe oordeelt de Inspectie over het bericht dat deze KNO-arts weer mag werken, en nu zelfs opereert? Heeft de Inspectie hier toestemming voor gegeven? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Keurt u het goed dat het UMC Utrecht deze KNO-arts weer laat opereren, terwijl er een onderzoek loopt van de Inspectie naar deze KNO-arts? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Acht u het feit dat deze KNO-arts alweer aan het opereren is, voordat het onderzoek van de Inspectie is afgerond, een juiste wijze van het hanteren van het voorzorgsprincipe? Zo ja, waarom? Zo neen, welke stappen gaat u in deze ondernemen?
Deelt u de mening dat vanwege het voorzorgsbeginsel het wenselijk is dat gedurende het onderzoek van de Inspectie voorkomen moet worden dat deze KNO-arts aan het werk gaat, en weer begint met opereren? Zo ja, bent u bereid samen met de Inspectie er strikt op toe te zien dat deze KNO-arts geen operaties of andere medische handelingen uitvoert? Zo neen, waarom niet?
Deelt u de mening dat deze kwestie schadelijk is voor het vertrouwen van patiënten in de zorgverlening van de KNO-afdeling in het UMC Utrecht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe wordt de veiligheid van patiënten in het UMC Utrecht gegarandeerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg over de Inspectie voor de Gezondheidszorg dat is voorzien op 7 april 2016? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Het bericht dat zorginstelling Huis in de Duinen te Zandvoort uit het dal zou zijn |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huis in de Duinen in Zandvoort uit het dal»?1 Kent u tevens het recente rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over Huis in de Duinen?2 Bent u tevens bekend met de herhaaldelijke vragen over misstanden bij Huis in de Duinen in de jaren 2008, 2009 en 2010?3
Ja.
Wat vindt u van het feit dat na de ernstige misstanden in 2008 nu in 2016 nog steeds meer dan de helft van het aantal zorgcriteria bij Huis in de Duinen niet in orde is? Wat vindt u van de kwalificatie «uit het dal» die we in de krant lezen, als feitelijk zoveel zorgcriteria nog altijd niet op orde zijn?
Naar aanleiding van signalen, meldingen en een onaangekondigd bezoek op 16 juli 2015, is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), bij Amie Ouderenzorg, locatie Huis in de Duinen een intensief toezicht traject gestart. Daarbij zijn door de IGZ ook direct verbetermaatregelen geëist. Zo moest Amie Ouderenzorg, locatie Huis in de Duinen binnen vier weken voldoen aan zes normen gericht op veilige woonomgeving en medicatieveiligheid. Verder eiste de IGZ dat de zorgaanbieder binnen een half jaar zichtbare resultaten dient te boeken op het gebied van kwaliteit en veiligheid. In een bestuursgesprek d.d. 12 oktober 2015 met de raad van toezicht en de nieuwe voorzitter van de raad van bestuur van Amie Ouderenzorg is door de IGZ indringend op de fouten uit het verleden en de te nemen verbeteringen ingegaan.
Op 21 januari 2016 heeft de IGZ in het kader van het monitoren van de voortgang van de opgelegde verbetermaatregelen en op basis van door de IGZ van de zorgaanbieder ontvangen resultaatverslagen, een onaangekondigd bezoek uitgevoerd bij Amie Ouderenzorg, locatie Huis in de Duinen. Het oordeel van de IGZ zoals in het rapport dat in maart 2016 openbaar is gemaakt, is dat de zorgaanbieder ondanks het nog niet voldoen aan alle normen wel verbeterkracht laat zien en aanzienlijke verbeterslagen heeft gemaakt. De kwaliteit van zorg bij Amie Ouderenzorg, locatie Huis in de Duinen is op dit moment dusdanig dat de IGZ geen verscherpt toezicht of bestuursrechtelijke maatregelen overweegt.
Wat zegt het feit dat de helft van de zorgcriteria nog altijd niet op orde is over hoe de IGZ haar taak uitvoert? Heeft de IGZ voldoende gedaan om de kwaliteit van zorg bij Huis in de Duinen op orde te krijgen? Wat is uw oordeel over de rol van de IGZ bij dit jarenlang slepende dossier?
Zie antwoord vraag 2.
Als één van de huidige nog bestaande problemen het melden en analyseren van fouten is, zou het dan kunnen dat medewerkers nog altijd problemen niet durven aan te kaarten, omdat ze bang zijn dat er, net als in 2008, keiharde represailles van het management volgen? Hoe gaat u het veilig melden van fouten voor de medewerker borgen, zodat dit onaanvaardbare risico voor de bewoners weggenomen wordt?
De IGZ heeft op dit moment geen aanwijzingen dat medewerkers niet durven te melden. De IGZ besteedt aandacht aan «Veilig melden» bij zorgaanbieders. De per 1 september 2015 aangetreden nieuwe bestuurder heeft ook op dit vlak verbeteringen doorgevoerd. De IGZ constateert dat het personeel positief is gestemd over verbeteringen en dat de zorgaanbieder het personeel nauw betrekt bij ingezette veranderingen binnen de organisatie.
Hoe kan het dat er in juli 2009 al vragen uit de Kamer waren over het niet altijd zorgvuldig toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen zoals separeren, dwangmedicatie en vastbinden en dat de IGZ er in de tussenliggende jaren kennelijk bij stond en niets deed en er dus niets verbeterde voor de bewoners?
De IGZ heeft in de jaren 2009–2015 bij Amie Ouderenzorg, locatie Huis in de Duinen toezichttrajecten uitgevoerd waarna deze zorgaanbieder verbeteringen liet zien. Bij een deel van de instellingen in de ouderenzorg constateert de IGZ echter dat – na een intensieve periode van toezicht – instellingen wederom tekortkomingen laten zien. De borging van verbetermaatregelen vindt onvoldoende plaats. Zo ook tijdens het onaangekondigd bezoek bij Amie Ouderenzorg, locatie Huis in de Duinen op 16 juli 2015. Zie voorts mijn antwoord op vraag 2 en 3 op dit punt.
Als «de grote stap voorwaarts», waarover gesproken wordt, een zware wissel op de medewerkers trekt, hoe kan het dan dat, onder verwijzing naar de eerdere vragen uit november 2009, er nu nog steeds te weinig medewerkers zijn? Wat betekent dit voor de kwaliteit van zorg voor de bewoners? Komen taferelen als twee medewerkers op 35 bewoners nog steeds voor?
Om goede zorg te kunnen leveren dienen de werkomstandigheden optimaal te zijn. Voldoende gekwalificeerde medewerkers is daarbij een randvoorwaarde. Binnen Amie Ouderenzorg is dit een punt van aandacht waar zij op dit moment hard aan werkt om dit te verbeteren. Zie ook het oordeel van de IGZ op dit punt in mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat de opmerking van de directeur, dat «de werkomstandigheden niet optimaal zijn» onacceptabel is, en dat goede zorg valt of staat met voldoende en gekwalificeerde medewerkers? Welke plannen heeft de directeur om te bewerkstellingen dat de werkomstandigheden wel optimaal zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Bestaat de klokkenluidersregeling nog, die na het debacle in 2008 werd ingesteld, en kan daar nog steeds anoniem gebruik van worden gemaakt? Hoeveel medewerkers maakten er in de periode 2008–2016 gebruik van? Wat werd er met de input gedaan?
De klokkenluidersregeling is nog steeds van kracht. Hierin is de procedure voor intern of extern melden van misstanden geregeld met alle rechtsbescherming voor de melder die daar bij hoort. Geen van de medewerkers maakte in de periode van 2008–2016 gebruik van deze regeling.
Wat is de oorzaak van het nog altijd vele malen hogere ziekteverzuim in Huis in de Duinen in vergelijking met het landelijke gemiddelde? Bent u bereid te bewerkstellingen dat de IGZ hier onderzoek naar doet? Zo nee, waarom niet?
Het ziekteverzuim bij Huis in de Duinen en de oorzaken daarvan maakt onderdeel uit van het huidige toezichttraject van de IGZ (zie ook mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Is het sterftecijfer onder de bewoners van de verpleegafdeling van Huis in de Duinen, dat in 2008 tweeënhalf keer hoger was dan het landelijke gemiddelde, genormaliseerd? Zo ja, wat is de bewezen reden hiervoor?
Navraag leert dat de bestuurder niet over een sterftecijfer beschikt.
Wat mogen familieleden van bewoners van Huis in de Duinen van u verwachten als het gaat om het borgen van de kwaliteit van zorg voor hun geliefden de komende jaren?
De familieleden van bewoners van Huis in de Duinen mogen van mij verwachten dat er op wordt toegezien dat de kwaliteit van zorg binnen iedere zorgaanbieder op peil is. De IGZ houdt toezicht en mocht de IGZ opnieuw constateren dat de kwaliteit van zorg nog niet geborgd is, dan zal de IGZ nadere maatregelen nemen.
Welke acties mogen bewoners van Huis in de Duinen van u verwachten, mocht de zorgverlening onverhoopt opnieuw – weer – niet voldoen aan de wettelijke kwaliteitsnormen?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat het onterecht is dat de toenmalig Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Bussemaker destijds meer bezig was om haar betrokken partijgenoten in Zandvoort de hand boven het hoofd te houden, dan goede zorg voor de bewoners van Huis in de Duinen te verlangen? Is dit mede de oorzaak dat de zorg voor de bewoners van Huis inde Duinen acht jaar later nog altijd niet op orde is? Zo nee, waarom niet?
Ik vind de suggestie in uw vraag dat politieke motieven van de toenmalig Staatssecretaris van VWS mede de oorzaak zou zijn dat de zorg bij Huis in de Duinen niet op orde zou zijn ongepast en laat deze voor uw rekening. Het is primair de verantwoordelijkheid van de bestuurder om de kwaliteit van zorg te bewerkstellingen en te behouden. De inspectie ziet daarop toe.
Het bericht ‘Sparen buiten eigen land blijft risicovol’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het hoofdredactioneel commentaar van het FD van 29 maart jl., getiteld «Sparen buiten eigen land blijft risicovol»?
Ja.
Welke bemiddelaars die spaargeld van particulieren wegzetten op buitenlandse banken zijn in Nederland actief?
Partijen die in Nederland bemiddelen in spaargelden van particulieren dienen over een vergunning te beschikken. Bemiddelaars moeten kwalificeren op basis van artikel 2:80 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en kunnen specifiek of onder andere bemiddelen in spaarrekeningen. Een actueel overzicht van de in Nederland actieve bemiddelaars in financiële producten treft u in het register van de Autoriteit Financiële Markten (AFM).1 Hierin wordt geen gedetailleerde informatie gegeven over de activiteiten van deze bemiddelaars op de verschillende deelmarkten in de verschillende Europese lidstaten. Het is wel mogelijk om via dit register op te zoeken of een bemiddelaar daadwerkelijk een vergunning heeft voor het bemiddelen in spaargelden.
Hoeveel mensen sparen via deze bemiddelaars in het buitenland? Om hoeveel spaargeld gaat het?
Er zijn geen rapportages die identificeren hoeveel spaargeld, zowel qua omvang als aantal, via bemiddelaars actief in Nederland bij buitenlandse banken terecht komt. Uit voorlopige cijfers van het CBS over 2015 kan wel worden afgeleid dat Nederlandse huishoudens voor circa 15 miljard euro aan spaartegoeden en deposito’s hadden uitstaan bij banken in het buitenland.2
Bent u van mening dat banken van buiten de bankenunie en bemiddelaars voor deze banken voldoende inzicht bieden in de risico’s die sparen bij deze banken met zich meebrengt? Welke informatie over risico’s zijn deze banken verplicht om aan Nederlandse spaarders te verstrekken?
Er zijn bemiddelaars met een vergunning in Nederland die bemiddelen in spaarrekeningen bij buitenlandse banken. Voor deze bemiddelaars gelden er regels over informatieverstrekking aan (potentiële) klanten. Alle door de bemiddelaar verstrekte of beschikbaar gestelde informatie over haar dienstverlening en in dit geval de spaarrekening dient bijvoorbeeld correct, duidelijk en niet-misleidend te zijn.
Ook dienen de bemiddelaars de consumenten voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake de spaarrekeningen informatie te verstrekken om een adequate beoordeling van het product te maken. De AFM heeft in haar «Beleidsregel Informatieverstrekking» voorbeelden opgenomen van relevante kenmerken van spaarproducten waarover geïnformeerd moet worden. Onder deze relevante kenmerken vallen ook de risico’s die aan het product verbonden zijn. Zo moet bijvoorbeeld duidelijk zijn of al dan niet een depositogarantiestelsel (DGS) van toepassing is en of bijvoorbeeld sprake kan zijn van een valutarisico. Ook zal de bemiddelaar meer algemene informatie over de buitenlandse bank, die de spaarrekening aanbiedt, moeten verstrekken.
De AFM ziet er op toe dat bemiddelaars duidelijk communiceren over de (netto) rendementen, zodat bij consumenten geen onterechte verwachtingen worden gewekt. Daarnaast hecht de AFM er waarde aan dat consumenten weten waar en in welke taal ze ook na het afsluiten van de spaarrekening terecht kunnen voor bijvoorbeeld vragen. Al deze elementen dragen ertoe bij de consument in staat te stellen een weloverwogen beslissing nemen of hij een spaarrekening opent bij een bank in een andere Europese lidstaat.
Daarnaast gelden ook voor de informatieverstrekking door banken aan spaarders waarborgen. Alle banken die zijn gevestigd binnen de Europese Economische Ruimte (EER) moeten op dezelfde manier bepaalde informatie verstrekken aan (potentiële) klanten over het toepasselijke DGS. Zo moeten zij duidelijk maken welk DGS van toepassing is. Dat moet vóór afsluiting van een contract plaatsvinden en vervolgens ten minste jaarlijks. Bovendien moet op het rekeningafschrift worden vermeld of de desbetreffende deposito’s in aanmerking komen voor het DGS. Daarnaast worden er eisen gesteld aan bijvoorbeeld de website van een DGS, zodat depositohouders zich kunnen informeren.3
Voor banken die beschikken over een Nederlandse bankvergunning houdt De Nederlandsche Bank (DNB) er toezicht op dat banken zich houden aan hun actieve informatieplicht. Banken die zijn gevestigd in een andere lidstaat en die op grond van het zogeheten Europees paspoort via een bijkantoor in Nederland actief zijn, vallen onder het toezicht van de toezichthouder en onder het DGS in de lidstaat van herkomst. Hetzelfde geldt voor banken die zijn gevestigd in een andere lidstaat en die via Nederlandse bemiddelaars deposito’s van Nederlandse huishoudens aantrekken. Naast deze informatieverstrekking over het DGS moeten banken spaarders op grond van Europese regels ook in algemene zin informeren over de eventuele risico’s die zijn verbonden aan een spaarproduct, zoals valutarisico’s.
De Bulgaarse Fibank biedt 2,5% rente, die pas na vijf jaar wordt uitbetaald; is dit toegestaan op de markt voor particulieren? In hoeverre acht u dit wenselijk? Zijn er Nederlandse banken die een dergelijk systeem hanteren?
Ja, ook Nederlandse banken bieden spaar- of termijndeposito’s aan waarbij spaargelden voor langere tijd wordt vastgezet. De rentevoorwaarden kunnen per bank en per product verschillen. Soms wordt de rente tussentijds uitbetaald, en soms groeit het spaargeld aan met de opgebouwde rente, zodat de klant profiteert van rente op rente. Het is aan de depositohouder om een spaarproduct te kiezen met rentevoorwaarden die bij hem of haar passen. Verder zijn binnen de Europese Economische Ruimte in beginsel spaartegoeden tot 100.000 euro per depositohouder per bank gegarandeerd op grond van een DGS. Aangegroeide rente – inclusief aangegroeide rente die door de bank nog niet is gecrediteerd – wordt tot het spaartegoed gerekend en valt dus ook onder de garantie.
In hoeverre hebben Oost-Europese landen, zoals Bulgarije, een depositogarantiestelsel? Hoe kan worden gegarandeerd dat deze depositogarantiestelsels daadwerkelijk tot uitkering leiden indien er een bank omvalt? Hoe kan worden voorkomen dat de Nederlandse overheid moet bijspringen, zoals in 2008 gebeurde toen IJslandse banken omvielen?
In de Europese Unie dienen alle landen de Europese richtlijn voor depositogarantiestelsels (DGS-richtlijn) na te leven. Op basis van de DGS-richtlijn moeten alle banken die zijn gevestigd in de Europese Unie, verplicht deelnemen aan een DGS. Bovendien moet iedere lidstaat beschikken over ten minste één DGS, dat volgens Europese regels opereert.
De DGS-richtlijn is na herzieningen in 2009 en 2014 ingrijpend gewijzigd. Met name is van belang dat anders dan in 2008, het nu verplicht is om een fonds op te bouwen op basis van door banken af te dragen premies, in aanvulling op de mogelijkheid om de kosten van het DGS achteraf bij de sector in rekening te brengen. Hierdoor is verzekerd dat als een bank in de problemen komt, direct geld beschikbaar is om aan depositohouders uit te keren. In elke lidstaat wordt een of meerdere fondsen opgebouwd die in beginsel een bedrag ter grootte van 0,8% van de gegarandeerde deposito’s bevatten. Hiermee is de kans dat de overheid moet bijspringen tot een minimum beperkt. Ook is, mede naar aanleiding van de IJslandse casus, in de DGS-richtlijn opgenomen dat gezorgd moet worden voor een adequaat alternatief financieringsplan waarmee kortetermijnfinanciering kan worden verkregen, zodat een DGS steeds aan zijn financiële verplichtingen kan voldoen. Overigens was de opbouw van een depositogarantiefonds in veel Europese lidstaten al staande praktijk vóór de herzieningen van de DGS-richtlijn.4
Daarnaast is de DGS-richtlijn consumentvriendelijker gemaakt. Zo is allereerst de reikwijdte van de garantie in verregaande mate gelijkgetrokken en moet bovendien de termijn waarbinnen spaarders hun gegarandeerde tegoeden terugkrijgen als een bank omvalt, worden verkort tot zeven werkdagen. Ook is onder meer geregeld dat spaarders die in een lidstaat wonen waar een bank actief is middels een bijkantoor zich tot het DGS in hun eigen lidstaat kunnen wenden met vragen, ook al wordt hun deposito gedekt door het DGS uit de lidstaat waar de bank gevestigd is. Nederlandse spaarders kunnen in voorkomend geval terecht bij DNB, die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het Nederlands DGS.
Desalniettemin moet niet uit het oog worden verloren dat de kans dat een beroep moet worden gedaan op een DGS primair afhangt van de weerbaarheid van een bank. Ook de soliditeit van de bankensector als geheel kan per land verschillen.
Zijn mensen zich voldoende bewust dat met hogere rentes bij buitenlandse banken ook grotere risico’s verbonden zijn? Op welke wijze worden spaarders gewezen op deze risico’s?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er ook malafide partijen betrokken bij de bemiddeling of het aanbieden van hoge spaarrentes? Zo ja, hoe wordt hier tegen opgetreden?
De AFM pakt malafide en illegale bemiddeling aan. De AFM zegt weinig signalen te ontvangen over partijen die mogelijk hoge spaarrentes (in het buitenland) aanbieden of daarin bemiddelen. De lage renteomgeving in Nederland trekt echter mogelijk nieuwe marktpartijen (uit het buitenland) aan die consumenten mogelijk verleiden met hoge spaarrentes of exotische beleggingsproducten. Hier is een taak voor de AFM weggelegd om consumenten bijvoorbeeld via haar website te informeren over eventuele risico’s. Zo vraagt de AFM op 25 april 2016 via een persbericht aandacht voor de ontwikkeling van nieuwe marktpartijen en de bijbehorende risico’s.5 Zowel DNB als AFM delen de relevante signalen met elkaar als daar aanleiding toe is of, in het geval sprake lijkt van oplichting, met opsporingsinstanties. In het geval er concrete en ernstige signalen zijn, zal de AFM naar deze signalen onderzoek doen. Afhankelijk van de uitkomsten van een dergelijk onderzoek, heeft de AFM mogelijkheden om te handhaven.
Het vrijlaten van gevangenen uit Guantánamo Bay |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Obama gaat weer gevangenen Guantánamo vrijlaten»?1
Nederland heeft zich altijd op het standpunt gesteld dat Guantánamo Bay in strijd is met internationaal recht en zo snel mogelijk gesloten dient te worden. Stappen en maatregelen die sluiting dichterbij brengen, zoals door President Obama aangekondigd, worden verwelkomd.
Is Nederland een van de landen waar de gevangenen naar worden overgebracht?
Nee.
Behoren de «tiental» gevangenen die nu worden vrijgelaten tot de groep die is goedgekeurd voor overdracht («approved for transfer»)?
Het Amerikaanse Ministerie van Defensie heeft het Amerikaanse Congres ingelicht over de overdracht van een volgende groep gedetineerden naar derde landen. Dit is onderdeel van de gebruikelijke procedure rond vrijlating van gedetineerden uit Guantánamo. De overdracht betreft «approved for transfer»-gedetineerden die door zes instanties in de VS zijn goedgekeurd voor overdracht. De Amerikaanse Minister van Defensie moet zijn handtekening zetten onder iedere overdracht ter bevestiging dat deze geen onaanvaardbaar risico met zich meebrengt voor de nationale veiligheid.
Is het opnemen van gevangenen uit Guantánamo door Nederland nog onderwerp van gesprek in de diplomatieke contacten tussen Nederland en de Verenigde Staten? Wordt tijdens deze gesprekken ook consequent kenbaar gemaakt dat Nederland voorstander is van sluiting van Guantánamo Bay?
Ja. In diplomatieke contacten met de Amerikaanse autoriteiten wordt consequent kenbaar gemaakt dat Nederland voorstander is van sluiting van Guantánamo Bay.
Is er in 2016 nog een officieel verzoek gekomen van de Verenigde Staten aan Nederland om gevangenen uit Guantánamo Bay op te nemen?
Het staande Amerikaanse verzoek is in 2016 herhaald in diplomatieke contacten op ambtelijk niveau.
Vindt u het niet vreemd dat een substantieel deel van de lidstaten van de Europese Unie, te weten Groot-Brittannië, Frankrijk, Slowakije, Spanje, België, Duistland, Ierland, Portugal, Italië, Bulgarije, Zweden, Estland en Denemarken, gevangenen uit Guantánamo Bay hebben opgenomen, maar Nederland niet?
Dit betreft een afweging die iedere lidstaat zelf maakt.
Hebt u kennisgenomen van het eerdere plan van de president van de Verenigde Staten voor sluiting van Guantánamo Bay dat naar het Amerikaanse Congres is gestuurd?2 Kunt u nagaan wat de status is van dit plan?
Ja. De Administratie is op zoek naar mogelijkheden om in samenwerking met het Congres de militaire gevangenis in Guantánamo Bay te sluiten langs de lijnen die in het plan zijn uitgestippeld. Tijdens een hoorzitting door de Commissie Buitenlandse Zaken van het Huis van Afgevaardigden op 23 maart jl. werd duidelijk dat er binnen het Huis verschillend wordt gedacht over het plan.
Hoe beoordeelt u het plan van de president van de Verenigde Staten voor sluiting van Guantánamo Bay en de stap nu om een tiental gevangenen vrij te laten? Zijn dit wat u betreft betekenisvolle stappen richting sluiting van de detentiefaciliteit inclusief berechting van de overgebleven gedetineerden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om ook gevangenen uit Guantánamo Bay op te nemen?
Het plan van de Amerikaanse regering om sluiting van de detentiefaciliteit dichterbij te brengen, wordt verwelkomd. Over de uitvoering van het plan bestaat nog veel onzekerheid. Het is daarmee te vroeg om de eerdere conclusie van het kabinet dat het Amerikaanse verzoek tot opname van gedetineerden uit Guantánamo pas in overweging zal worden genomen nadat de VS verdere betekenisvolle stappen heeft gezet richting sluiting van de detentiefaciliteit, inclusief berechting van de overgebleven gedetineerden, te heroverwegen.
Te weinig capaciteit van beunschepen |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapport van Panteia, dat in opdracht van de Stichting Beunschepen onderzoek heeft uitgevoerd naar de toekomst en vernieuwing van de binnenvaartvloot?1
Het rapport «Toekomst en vernieuwing vloot zand- en grindvervoer» van Panteia d.d. maart 2016 biedt naar mijn oordeel een helder en compleet inzicht in de ontwikkelingen en de verwachtingen voor de toekomst in dit segment van de binnenvaart. De op pag. 23 en 24 beschreven knelpunten in het vervoer van bouwmaterialen per binnenvaart onderschrijf ik volledig en passen geheel bij de conclusies uit het rapport «Versterking van de marktstructuur in de binnenvaart; Een inventarisatie van mogelijkheden voor commerciële samenwerkingsverbanden», samengesteld door onderzoekbureau STC-Nestra B.V. in samenwerking met Maverick Advocaten N.V. in opdracht van mijn ministerie en per brief d.d. 23 maart 2015 aan uw Kamer toegezonden (Kamerstuk 31 409, nr. 79).
Deelt u de conclusie dat er naast grotere nieuwbouwschepen vooral behoefte is aan kleinere schepen (650 tot 1.500 ton)? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik beschik niet over gegevens over de ontwikkelingen in dit segment van de binnenvaart die andere conclusies zouden rechtvaardigen.
Kunt u aangeven welk effect het inkrimpen van de vloot van beunschepen met ongeveer honderd schepen heeft op de toename van vrachtverkeer over de weg?
Dat het aantal beunschepen sinds 2005 met circa 100 is teruggelopen, betekent niet noodzakelijk dat het vervoer over de weg van zand en grind sindsdien is toegenomen. In dit verband wijs ik vooral op de afname van de vraag naar dit vervoer tengevolge van de economische crisis in 2008 en volgende jaren.
Deelt u de mening dat een gedifferentieerde binnenvaartvloot van groot belang is om tot een modalshift van wegtransport naar binnenvaart te komen, zoals ook verwoord in het Europees witboek voor transport? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik onderschrijf de mening dat een gedifferentieerde binnenvaartvloot optimale kansen biedt voor goederenvervoer over water. Het benutten van alle typen beschikbare vaarwegen voor transport van goederen kan bijdragen aan de vermindering van de congestie op het wegennet.
Neemt u maatregelen om een gedifferentieerde binnenvaartvloot, die van belang is voor het bevaren van kleinere vaarwegen, in stand te houden? Zo ja, waarom hebben deze niet kunnen voorkomen dat er vele schepen via de sloop zijn verdwenen?
Het verdwijnen van schepen via de sloop vindt zijn oorzaak primair in de leeftijdsopbouw van schepen en bemanning. Voor beunschepen komt uit de studie van Panteia naar voren dat de hoge gemiddelde leeftijd van ondernemers op beunschepen in relatie tot ontbreken van bedrijfsopvolging, en de hoge gemiddelde leeftijd van beunschepen belangrijke redenen zijn voor het verdwijnen van beunschepen uit de markt.
Wat betreft het bevorderen van de inzet van kleine schepen in het goederentransport heeft de overheid een voorwaardenscheppende rol. Vanuit mijn nationale verantwoordelijkheid voor de vaarweginfrastructuur geef ik bij keuzes prioriteit aan de belangrijkste hoofdvaarwegen met grote volumes. Provincies en gemeenten onderhouden en beheren de infrastructuur op kleinere vaarwegen. Een goede bevaarbaarheid van kleine vaarwegen is hiermee geborgd. Via het programma Quick wins binnenhavens heb ik gemeenten ondersteund om kleinere vaarwegen te verbeteren en te benutten. Het is uiteindelijk aan logistieke partijen en regio’s zelf om te zoeken naar kansen om deze vaarwegen optimaal te benutten.
Verder acht ik het mijn taak om zo veel als mogelijk belemmeringen in regelgeving voor de introductie van nieuwe kleine schepen weg te nemen. Bij de ontwikkeling van nieuwe regelgeving op het gebied van verduurzaming van de binnenvaartvloot alsook de bemanningssamenstelling van binnenvaartschepen zal ik de specifieke kenmerken van kleine schepen meenemen.
In hoeverre dragen volgens u de eisen van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (ROSR-eisen) van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) en de milieueisen van Rotterdam bij aan de versnelde sloop van binnenvaartschepen? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij in ogenschouw nemen dat de Duitse overheid al in 2001 heeft geconcludeerd3 dat een groot deel van de schepen nooit aan de ROSR-eisen kan voldoen?
In 2011 heb ik de gevolgen van het aflopen van de overgangstermijnen bij de bepalingen van het ROSR voor de bestaande vloot laten onderzoeken.4 Uit dit onderzoek kwam naar voren dat op grond van de geschatte demografie van de ondernemers in de sector, de leeftijd van de scheepsmotoren in relatie tot de boekwaarde van de schepen en de eisen aan luchtkwaliteit, redelijkerwijs kan worden verwacht dat verreweg het grootste deel van de ondernemers met een schip in de klassen I (250 tot 400 ton) en II (400 tot 650 ton), de onderneming zullen hebben beëindigd tegen het jaar 2025. Dit is geen gevolg van de CCR-eisen, maar van natuurlijk verloop.
Op basis van het onderzoek valt te verwachten dat vanaf 2015 een deel van de schippers met schepen van de klassen I en II als gevolg van de overgangsbepalingen versneld de onderneming zal beëindigen. Daarbij moet worden aangetekend dat in 2011 nog geen sprake was van een moratorium op de meest knellende eisen, zoals bijvoorbeeld de geluidseisen en de eisen aan autokranen. Mijn verwachting is dat voor deze knelpunten passende oplossingen kunnen worden gevonden.
U refereert in uw vraag aan het onderzoek van het Duitse Versuchanstalt für Binnenschiffbau uit 2001. Dit onderzoek is door de CCR gebruikt om in 2003 de overgangstermijnen bij de verschillende ROSR-bepalingen vast te stellen. De overgangstermijnen die daaruit voortvloeiden hadden de instemming van alle CCR en EU-lidstaten, maar ook van de internationale brancheorganisaties in de binnenvaart.
Wat is de reden dat u ondanks meerdere uitspraken van de Tweede Kamer nauwelijks progressie boekt om de vergaande ROSR-eisen, die zeker voor kleinere schepen het einde van hun bestaan betekenen, van tafel te krijgen?
Ik deel uw beeld dat er weinig progressie wordt geboekt niet. In mijn brief van 8 december 2015 (Kamerstuk 31 409, nr. 94) heb ik u geïnformeerd over de afspraken die op mijn initiatief in de CCR gemaakt zijn omtrent het verzachten van de gevolgen van bepaalde technische eisen. Voor het aanpassen van die eisen is onderzoek nodig. Daarom is een termijn van drie jaar afgesproken, waarbinnen verdere besluitvorming zal plaatsvinden. Het is dan ook wat voorbarig om te concluderen dat er nauwelijks progressie geboekt zou worden.
Kunt u zich het rapport «Schepen van de toekomst» uit 2002 herinneren, waarin de CCR aangeeft «Bij het saneren van de bestaande situatie ware te vermijden dat bepaalde vlootsegmenten naar verhouding zwaarder getroffen worden dan andere» en «Daarom dienen criteria als evenwichtigheid en proportionaliteit (met betrekking tot de verhouding tussen een grotere veiligheid en vereiste inspanning) mede uitgangspunt te zijn van te treffen maatregelen en hun uitwerkingen»?
Ja.
Bent u van mening dat de huidige ROSR-eisen van de CCR voldoende evenwichtig en proportioneel zijn, zoals in 2002 door de CCR zelf is aangegeven in haar rapport? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 al aangaf, heeft de CCR in 2003 de beslissing om de bestaande eisen van een overgangstermijn te voorzien, genomen na een uitgebreid onderzoek door het Duitse Versuchanstalt für Binnenschiffbau. Hierbij zijn zowel kosten als veiligheidsaspecten in aanmerking genomen.
Bent u bereid om kleinere binnenvaartschepen uit te zonderen van de ROSR-eisen, los van de CCR, zoals door de Kamer reeds is verzocht? Kunt u uw antwoord toelichten?
De technische eisen aan schepen zijn onderdeel van de regelgeving van zowel de EU als de CCR. De manier waarop deze regels doorwerken in Nederland heb ik uiteengezet in mijn brief van 8 december 2015. Zij zijn op grond van internationaal recht bindend voor de lidstaten van de EU en de CCR. Ik heb dus niet de mogelijkheid om uitzonderingen te maken.
Het bericht "Brandbrief met brede steun voor 't Klaverblad |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brandbrief met brede steun voor ’t Klaverblad»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat OBS ’t Klaverblad, die sinds 2013 een basisarrangement is toegekend door de onderwijsinspectie, na jaren van dalende leerlingenaantallen (niet veroorzaakt door krimp), weer groeit dankzij de inzet van docenten, directie, bestuur, ouders en dorpsbewoners?
Ja.
Kunt u bevestigen dat alleen in 2015 al, de groei van de school opzienbarend was, van 7 leerlingen in januari 2015 naar 18 leerlingen in december 2015?
De nevenvestiging is inderdaad gegroeid in deze periode. De nevenvestiging had 7 leerlingen op 1 oktober 2014 en 17 leerlingen op 1 oktober 2015.
Kunt u tevens bevestigen dat, gezien de groei van het aantal inschrijvingen voor de onderbouw de afgelopen tijd, het zeer aannemelijk is dat de school binnen een redelijke termijn weer meer dan 23 leerlingen zal tellen?
Het is niet mogelijk om op basis van de groei in het afgelopen jaar een uitspraak te doen over de mogelijke verdere groei van deze nevenvestiging. Die is afhankelijk van de individuele keuzes van de ouders binnen het voedingsgebied.
Kunt u aangeven of OBS ’t Klaverblad onder de voorwaarden voor het inzetten van de discretionaire bevoegdheid valt, te weten; voldoende onderwijskwaliteit en zicht op toenemende leerlingenaantallen binnen een redelijke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, OBS ’t Klaverblad is een nevenvestiging en geen zelfstandige school. De Wet Primair Onderwijs kent alleen een discretionaire bevoegdheid voor het instandhouden van zelfstandige scholen. Het is daarom niet mogelijk om ’t Klaverblad met inzet van een discretionaire bevoegdheid instand te houden.
Klopt het dat artikel 157a WPO waarin deze discretionaire bevoegdheid is geregeld alleen van toepassing is op zelfstandige scholen en niet op nevenvestigingen?2
Ja.
Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de geest van het wetsvoorstel waarbij deze discretionaire bevoegdheid wordt opgenomen in de wet, naar aanleiding van de initiatiefnota «Oog voor toekomstige vergankelijkheid – over kleine scholen» van het lid J.J. van Dijk, gelet op het feit dat in deze initiatiefnota geen onderscheid is gemaakt tussen zelfstandige scholen en nevenvestigingen?3
De discretionaire bevoegdheid geldt alleen voor zelfstandige scholen vanwege de ruimere mogelijkheden die in de wetgeving al bestaan voor het instandhouden van nevenvestigingen. Als een zelfstandige school (die al op grond van de gemiddelde schoolgrootte in stand wordt gehouden) onder de 23 leerlingen zakt, dan wordt de bekostiging van de school gelijk in het daaropvolgende schooljaar gestopt. Dat kan erg streng zijn, vooral als er uitzicht is op groei. De discretionaire bevoegdheid geeft deze scholen daarom in uitzonderlijke gevallen drie jaar de tijd om weer 23 leerlingen te halen, mits de kwaliteit op orde is en er potentie is voor groei, bijvoorbeeld door de bouw van een nieuwbouwwijk.
De wetgeving om een nevenvestiging in stand te houden is ruimer. Als een nevenvestiging die al gebruik maakt van een uitzonderingsbepaling, onder de 23 leerlingen zakt, dan heeft de nevenvestiging drie jaar de tijd om weer aan de 23 leerlingen te voldoen.4 Een discretionaire bevoegdheid om nevenvestigingen meer tijd te geven is daarom niet nodig. Dit vormde daarom ook geen onderdeel van de wetswijziging waarmee de discretionaire bevoegdheid voor zelfstandige scholen is geregeld. In de memorie van toelichting bij die wetswijziging staat bovendien expliciet dat het niet wenselijk is om een school na drie jaar nogmaals de tijd te geven om boven de norm uit te stijgen: «Als een school die al drie jaar onder de opheffingsnorm van 23 kan voortbestaan, nogmaals een kans krijgt om boven die norm uit te stijgen zouden, om oneigenlijk onderscheid en ongelijke behandeling te voorkomen, ook scholen met een opheffingsnorm van 24 of hoger in aanmerking moeten komen voor die extra termijn. Het hele geobjectiveerde systeem van stichting en instandhouding wordt daarmee onder druk gezet.» 5 Dit gaat over zelfstandige scholen, maar het principe geldt evengoed voor het nog langer instandhouden van een nevenvestiging.
Bent u bereid uw discretionaire bevoegdheid in te zetten om deze school open te houden? Zo nee, waarom niet? Wilt u in uw antwoord meenemen dat de school de laatste school in het dorp is?
Een discretionaire bevoegdheid bestaat niet voor nevenvestigingen.
De bekostiging zal daarom met ingang van het schooljaar 2016–2017 worden beëindigd. De leerlingen op de nevenvestiging zullen moeten uitwijken naar een andere school. De ouders kunnen bij de gemeente Drimmelen navragen of zij binnen de gemeentelijke regeling voor leerlingenvervoer in aanmerkingen komen voor leerlingenvervoer of een vergoeding voor leerlingenvervoer.
Zeer verontrustende berichten over uitbuiting van personeel van Emirates en Flydubai en de gevolgen voor de vliegveiligheid |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat piloten van Flydubai en Emirates oververmoeid en geïntimideerd zijn?1
Ik heb kennis genomen van de signalen over de werkdruk en cultuur zoals die zijn gepresenteerd in de uitzending van Russia Today. In de media was aan de orde dat er anonieme klachten van piloten zijn over oververmoeidheid en processen bij ziekmeldingen. Met betrekking tot de onderwerpen die aan de orde zijn gesteld wil ik benadrukken dat het aan de lokale autoriteiten is om na te gaan of hier een grond van waarheid in zit.
Omwille van de vliegveiligheid hecht ik er waarde aan dat de landen en maatschappijen aan de internationaal vastgestelde eisen voldoen. De ILT controleert in Nederland steekproefsgewijs buitenlandse toestellen. Hierbij wordt ook naar het voldoen aan de regels over de werk- en rusttijden gekeken.
In de betreffende uitzending wordt een directe link gelegd met het ongeval van het toestel van Flydubai op 19 maart 2016. Er zal conform het ICAO-verdrag een onafhankelijk onderzoek naar het ongeval worden uitgevoerd. Momenteel is dit nog niet afgerond en ik wil daarom niet vooruitlopen op de mogelijke oorzaken van het ongeval.
Het is de verantwoordelijkheid van bevoegde autoriteiten in de Verenigde Arabische Emiraten zelf aandacht te besteden aan mogelijke veiligheid- en gezondheidsproblemen bij het vliegend personeel.
Wat is uw reactie op de uitzending van Russia Today die gemaakt is naar aanleiding van een dodelijk vliegtuigongeval van Flydubai en waarin 60 piloten anoniem de noodklok luiden?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er sprake is van een angstcultuur bij Emirates, zoals eerder bij Ryanair? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanvullende informatie en op basis van de uitzending van Russia Today kan ik geen oordeel vormen over de aanwezigheid van een mogelijke angstcultuur bij Emirates. Daarbij wil ik benadrukken dat het de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit is om zich een beeld te vormen van de cultuur en de impact daarvan op de veiligheid.
Vindt u het een wenselijke situatie dat piloten van Emirates alleen klachten kunnen indienen bij de luchtvaartautoriteiten, die van dezelfde eigenaar zijn als de airline?
De eigenaar van Emirates is ook President van de Dubai Civil Aviation Authority. Het melden van voorvallen en incidenten dient te worden gedaan bij de General Civil Aviation Authority van de Verenigde Arabische Emiraten, de bundeling van 7 staten. Met deze organisatiestructuur is er sprake van gescheiden verantwoordelijkheden.
Zijn er bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) berichten bekend waaruit blijkt dat er oververmoeide piloten en cabinepersoneel werkzaam zijn op Emiratesvluchten? Zo ja, welke maatregelen heeft de ILT genomen? Zo nee, bent u bereid om dit tot op de bodem uit te zoeken?
Internationaal is vastgelegd dat het land waar de luchtvaartmaatschappij is gecertificeerd verantwoordelijk is voor de controle op de wijze waarop met werk- en rusttijden wordt omgegaan. In de uitzending wordt aangegeven dat de luchtvaartmaatschappijen zich houden aan de geldende regels. Die regels zijn vergelijkbaar met de Europese regels met betrekking tot werk- en rusttijden: ze kennen maximale eisen voor aaneengesloten uren en verplichtingen die moeten zorgen voor roosters die niet tot oververmoeidheid leiden.
De ILT kan geen diepgaand onderzoek starten naar een maatschappij waar geen formele toezichtrelatie bestaat. De ILT controleert tijdens de zogenaamde Safety Assessment Foreign Aircraft (SAFA) steekproefsgewijs buitenlandse toestellen. Hierbij wordt ook naar de werk- en rusttijden gekeken. In dit kader is niet gebleken dat er verifieerbare voorvallen zijn van oververmoeide piloten en cabinepersoneel die werkzaam zijn op de Emirates vluchten. De inspectiegegevens van de EU lidstaten worden in een Europese database opgeslagen welk beheerd wordt door EASA. Vanuit EASA zijn geen signalen gegeven dat bij Emirates structurele onregelmatigheden voorkomen.
Klopt het dat bij Emirates zeven piloten hetzelfde werk verzetten als tien tot elf piloten bij reguliere Europese airlines? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van de huidige Europese werk- en rusttijden regeling is de totale vliegtijd van een Europese piloot maximaal 1.000 uren gedurende 12 opeenvolgende kalendermaanden. In de werk- en rusttijden regelgeving van de Verenigde Arabische Emiraten is een limiet gesteld van 900 uren per 12 kalendermaanden met inachtneming van de wettelijk vastgesteld rust tussen de verschillende diensten.
In CAO’s van Europese luchtvaartmaatschappijen is veelal sprake van een geringer aantal vlieguren per jaar dan met het oog op de veiligheid wettelijk toegestane maximum.
Het bericht ‘Een op de zeven Hagenaars heeft schulden’ |
|
Roos Vermeij (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Een op de zeven Hagenaars heeft schulden»1 en de daarbij behorende jaarrapportage van het Stadspanel 2015?2
Ja.
In hoeverre deelt u het zorgelijke beeld dat naar voren komt uit deze jaarrapportage dat een substantieel deel van de Hagenezen te maken heeft met een verslechtering van de financiële situatie van het huishouden? In hoeverre past dit bij het landelijke beeld over financiële situaties van huishoudens? Heeft u signalen ontvangen dat in andere gemeentes er ook sprake is van dit zorgelijke beeld waarbij vooral lagere inkomensgroepen, jongere huishoudens en ouderen geraakt worden?
Rapporten van onder meer het CBS3en NIBUD4 laten zien dat de economische crisis grote effecten heeft gehad in Nederland. Gelukkig laten we nu langzaam de crisis achter ons en begint de economie weer te groeien. Het recente rapport van het CBS geeft aan dat het aantal huishoudens met een laag inkomen in 2014 aanzienlijk minder is gestegen (van 10,3% in 2013 naar 10,4% in 2014) dan in de periode 2011–2013. Hiermee lijkt het plafond – als gevolg van de economische crisis – bereikt. Ook geeft het CBS een daling aan van het aantal huishoudens dat aangeeft moeite te hebben om rond te komen. Dit is in 2015 gedaald tot het niveau van voor de crisis. Ik hoop dat dit een trendbreuk is en dat de daling verder doorzet.
Met het oog op de koopkracht dit jaar is er meer hoopvol nieuws. Het CPB heeft recent een nieuwe raming gepresenteerd die laat zien dat de koopkracht zich beter ontwikkelt dan verwacht. De mediane koopkrachtstijging komt nu uit op 2,3% en meer dan 90% van alle huishoudens gaat er op vooruit.
Het rapport van het CBS wijst echter ook op een stijging van het aantal huishoudens dat in 2014 langdurig een laag inkomen heeft (van 3,0% in 2013 naar 3,3% in 2014). Een deel van de huishoudens die door de crisis aan de onderkant van de inkomensverdeling zijn beland, is hier dus (nog) niet uitgekomen. Deze situatie verdient onverminderd onze aandacht.
Het kabinet heeft de afgelopen jaren extra oog gehad voor burgers in de laagste inkomensgroepen. Daarnaast houdt het kabinet de koopkracht van mensen, met name van de lagere inkomens, nauwlettend in de gaten. Zo zijn werkenden met een laag inkomen er door kabinetsbeleid op vooruitgegaan en zijn minima (vooral met kinderen) zo veel mogelijk ontzien. Dit jaar gaan uitkeringsgerechtigden er in doorsnee 0,7% op vooruit, omdat het kabinet de koopkracht voor deze groepen heeft gerepareerd via uitstel van de bezuiniging op de huurtoeslag, een verlenging van de tijdelijke verhoging van de zorgtoeslag en via een hoger kindgebonden budget en kinderbijslag.
Voor een verdere toelichting op maatregelen van het kabinet, juist ook voor financieel kwetsbare groepen, verwijs ik u graag naar de brief die ik uw Kamer recent heb toegestuurd in antwoord op het verzoek om een reactie op verschillende rapporten inzake armoede5.
In hoeverre deelt u de mening dat het zeer onwenselijk en onfatsoenlijk is dat drie op de tien respondenten vanwege de financiële situatie wel eens moet bezuinigen op primaire levensbehoeften en dat dit vaker bij lager en middelbaar opgeleiden voorkomt? Wat vindt u er van dat in de laagste inkomensgroepen het veel vaker dan gemiddeld voorkomt dat men moet bezuinigen op primaire levensbehoeften?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat in de schuldhulpverlening niet het systeem van de schuldhulpverlening leidend moet zijn maar de mens? In hoeverre bent u van plan om te stimuleren dat de mensen centraal komen te staan in de gemeentelijke schuldhulpverlening en in hoeverre bent u bereid om ervoor te zorgen dat alle burgers die aankloppen bij schuldhulpverlening ook daadwerkelijk geholpen worden?
De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening is met ingang van 1 juli 2012 ingevoerd en beoogt de dienstverlening aan mensen met problematische schulden te versterken door de taak van gemeenten op het terrein van integrale schuldhulpverlening wettelijk in te bedden. Schuldhulpverlening betreft hier de brede ondersteuning van mensen die niet langer hun schulden (dreigen te) kunnen betalen bij het vinden van een adequate oplossing. Voorbeelden van instrumenten die gemeenten in het kader van schuldhulpverlening in kunnen zetten zijn vroegsignalering, stabilisatie, adviesgesprekken, budgetcoaching, duurzame financiële dienstverlening, budgetbeheer, beschermingsbewind en tot slot het regelen van schulden, waarbij het gaat om afspraken tussen schuldeisers en schuldenaren waarbij de gemeente bemiddelt en kwijtschelding plaatsvindt.
De wet heeft tot doel een bodem in de gemeentelijke schuldhulpverlening te leggen die ziet op brede toegankelijkheid, beperking van de wacht- en doorlooptijden en het realiseren van integrale schuldhulpverlening (het zo veel mogelijk wegnemen van de oorzaken waardoor een schuldensituatie is ontstaan, inzet op preventie tot en met nazorg, zoveel mogelijk onder regie van de gemeente). Kortom, het gaat om het bieden van maatwerk aan individuen met individuele hulpvragen.
Op dit moment wordt de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening geëvalueerd. Ik zal uw Kamer de resultaten inclusief een reactie van het kabinet, uiterlijk 1 juli dit jaar toesturen.
Deelt u de mening dat ook weer uit deze rapportage blijkt dat vooral laagopgeleiden en lage inkomensgroepen in geldproblemen komen en dat het leren omgaan met geld van jongs af aan als preventief instrument kan dienen om armoede en schulden te voorkomen?
Financiële educatie is een belangrijk preventief instrument om schulden bij jongeren of in de toekomst te voorkomen. Ik ondersteun daarom organisaties die met behulp van voorlichting en financiële educatie de doelgroep bereiken. Zo ondersteun ik het Nibud financieel en zijn de ministeries van SZW en OCW belangrijke partners in Wijzer in Geldzaken. Wijzer in Geldzaken is een initiatief van het Ministerie van Financiën waarin partners uit de financiële sector, de wetenschap, de overheid en onderwijs-, voorlichtings- en consumentenorganisaties hun krachten bundelen om verantwoord financieel gedrag in Nederland te bevorderen. De jaarlijkse Week van het Geld die door het platform Wijzer in Geldzaken wordt georganiseerd is een goed voorbeeld van zo’n samenwerking tussen scholen, leerkrachten, ouders en financiële partijen.
Daarnaast subsidieer ik vanuit de Regeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek een aantal financiële educatieprojecten (Diversion en Stichting Weet Wat Je Besteedt) en organiseert SZW jaarlijks een evenement tijdens de Week van het Geld gericht op het voortgezet onderwijs.
Deelt u de mening dat het leren omgaan met geld door middel van budgetvoorlichting meer gestimuleerd moet worden in het onderwijs? Bent u bereid om hier een voortrekkersrol in te spelen? Ziet u daarbij een rol voor banken, verzekeraars, mobiele telefoonaanbieders, woningcorporaties, zorgverzekeraars maar ook voor Rijksoverheidsorganisaties zoals de Belastingdienst, het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en de Nederlandse Zorgautoriteit om jongeren bewust te maken van de consequenties van het aangaan van abonnementen en contracten en het nakomen van betalingsverplichtingen die behoren tot de «vaste lasten»?
Momenteel is een proces gaande om tot een nieuw toekomstgericht curriculum voor het funderend onderwijs te komen. In het advies van het Platform 2032 dat in januari jl. aan de Staatssecretaris van OCW is aangeboden is het leren omgaan met geld aan de orde. Het vervolgproces is op dit moment onderwerp van gesprek met uw Kamer.
Het Platform2032 stelt in haar advies (en ik citeer) «dat scholen meer met de wereld buiten de school zouden moeten samenwerken». De beantwoording van de vraag hoe de verschillende partijen een rol hebben in dit onderwijs, is voorgelegd aan de deelnemers aan het vervolgproces die zich buigen over het nieuwe curriculum.
Bij het voorlichten van jongeren over hun financiële verantwoordelijkheden hebben ook andere partijen een rol. Waar het gaat om zorgverzekeringen verzorgt de Zorgverzekeringslijn.nl in opdracht van het Ministerie van VWS de voorlichtingsactiviteiten gericht op wanbetalers en onverzekerden. Dit doen zij met een telefonisch informatie- en adviespunt, een website, voorlichtingsmateriaal en bijeenkomsten. In de Verzekerdenmonitor 2015 staat beschreven dat de Zorgverzekeringslijn met deze activiteiten steeds meer mensen weet te bereiken. Zorgverzekeraars informeren verzekerden met betalingsachterstanden onder andere met brieven over de mogelijkheden van een betalingsregeling en verwijzen naar mogelijkheden voor schuldhulpverlening. Daarnaast bieden zorgverzekeraars in toenemende mate (preventief) de mogelijkheid van gespreide betaling en attenderen zij personen die bijna 18 zijn op de premieplicht die vanaf 18 geldt.
Ook de bankensector is betrokken en actief bij het voorlichten en onderwijzen van kinderen en jongeren over financiële zaken. Zo hebben bankmedewerkers tijdens de Week van het Geld ruim 5.000 gastlessen verzorgd met 121.000 leerlingen in de bovenbouw van 2.300 basisscholen. Ik ben zeker bereid soortgelijke initiatieven te ondersteunen.
Voor de gesprekken die ik heb gevoerd met de telecomsector en de uitkomsten hiervan verwijs ik u naar de brieven die ik u eerder heb gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 24 515, nr. 309 en Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 24 515, nr. 300).
Tolheffing in België |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «België weigert tolheffing vrachtvervoer uit te stellen»?1
Ja.
Is het u bekend dat Nederlandse vrachtvervoerders bij België tevergeefs hebben aangedrongen op uitstel van de tolheffing? Heeft u daarover met Transport en Logistiek Nederland (TLN) overleg gevoerd? Zo ja, wat was daarvan het resultaat?
Ja, in de afgelopen jaren is met regelmaat overleg met TLN geweest over de Belgische kilometerheffing, hetgeen de laatste maanden voor invoering is geïntensiveerd. Als gevolg van de aanhoudende problemen en in overleg met het ministerie, heeft TLN een brief gestuurd naar de Belgische intergewestelijke organisatie ViaPass. Naar aanleiding van deze brief en het uitblijven van antwoord daarop, is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu contact opgenomen met ViaPass over de verwachte problemen rondom de invoering van de Belgische van de Belgische kilometerheffing voor vrachtvervoer. Hierop is door ViaPass antwoord gegeven en is de dag erna een schriftelijk antwoord aan TLN gestuurd met een reactie op de gestelde vragen.
Is het u bekend dat het Belgische tolsysteem kampt met technische problemen en dat er te weinig tolkastjes beschikbaar zijn? Zo ja, sinds wanneer is dat het geval? Heeft u dit aangekaart bij uw Belgische ambtsgenoot? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst?
Ja, de problemen zijn mij bekend. Zoals hierboven ook uiteengezet is contact geweest met ViaPass over deze punten. Het is in eerste instantie aan de daarvoor opgerichte organisatie ViaPass om orde op zaken te hebben, in samenwerking met de uitvoerende partij, Satellic.
Echter is op 1 april bij de invoering van de kilometerheffing gebleken dat dit toch onvoldoende gerealiseerd werd, getuige de klachten van de Nederlandse wegtransportsector, maar ook van de Belgische, Franse, Duitse en de internationale vervoersorganisatie. Naar aanleiding hiervan heb ik contact opgenomen met mijn Vlaamse collega, Weyts, Minister voor Mobiliteit en Openbare Werken. Ik heb verzocht de problemen met spoed op te lossen en om coulance gevraagd ten aanzien van de handhaving zolang de invoeringsproblemen niet zijn opgelost.
De Minister heeft dit punt erkend en heeft mij vandaag laten weten dat de Belgische overheid heeft nog niet geverbaliseerd. De betrokken instanties wijzen er tot op heden alleen op dat een OBU (OnboardUnit) aanwezig moet zijn. In de loop van de week worden de controles verscherpt en gaat de overheid ook kijken of de OBU werkt. Als de chauffeur kan aantonen dat de OBU buiten zijn schuld niet werkt of niet aanwezig is, dan zullen ze coulance tonen. Daarnaast is de uitvoerende instantie Satellic aangesproken op het nakomen van haar verplichtingen, zowel wat betreft het functioneren van het call center, alsook de beschikbaarheid van voldoende OBU bij servicecenters langs de weg.
Deelt u de conclusie dat het voor Nederlandse chauffeurs vrijwel onmogelijk is om op tijd aan de verplichtingen te voldoen? Zo ja, welke rol heeft u gespeeld bij het oplossen/voorkomen van dat probleem of welke rol bent u voornemens te gaan spelen?
Het was op 1 oktober 2015 reeds mogelijk om te pre-registreren voor een Belgisch OBU voor het vrachtvervoer. Dit om zodoende te wennen aan het gebruik hiervan. In mijn beleving is er daarmee voldoende tijd geboden aan de transportsector om de nodige kastjes te bestellen. Evengoed begrijp ik dat er gevallen zijn waar OBU’s tijdig besteld zijn, maar in de praktijk niet altijd (goed) werken of niet tijdig zijn geleverd. Nakoming wordt dan natuurlijk moeilijk.
Wanneer heeft u gesprekken over uitstel van invoering met uw Belgische ambtsgenoot gevoerd en wat was de uitkomst van die gesprekken?
Het voornemen tot de Belgische tolplannen is al sinds 2011 bekend. Sindsdien heb ik meermalen gesproken met mijn Vlaamse collega, waarbij ik heb aangegeven dat Nederland geen voorstander is van de invoering van nieuwe vormen van wegbeprijzing in België. Sinds begin 2015 is meermalen contact geweest tussen mijn ministerie en de Belgische Intergewestelijke organisatie ViaPass, hetgeen uiteraard de laatste tijd is geïntensiveerd naar aanleiding van de problemen met de OBU’s. In de gesprekken zijn vragen en zorgen die aan Nederlandse zijde leven uiteengezet, onder andere over de OBU’s.Daarnaast heb ik de laatste dagen meerdere malen contact gehad met de Vlaamse Minister Weyts. Voor de uitkomst van mijn laatste gesprek op 4 april verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Veel transportbedrijven wachten nog op aflevering van de On Board Unit (OBU) die eerder zijn besteld en betaald; wat adviseert u de vele transportbedrijven, die nog wachten op de levering van de On Board Unit (OBU) die zij eerder hebben besteld en betaald?
Wanneer transportbedrijven voor vervoerssystemen in het buitenland contracten afsluiten, bijv. voor de ontvangst van benodigde OBU’s, welke niet, niet tijdig of niet werkend geleverd worden, is sprake van een privaatrechtelijk contract. Indien er geen tevredenheid bestaat over de geleverde prestatie van de tegenpartij, staan daar de gebruikelijke rechtsmiddelen voor open. Zoals eerder al aangegeven heb ik met de Vlaamse Minister hierover contact gehad. Voor de uitkomst hiervan verwijs ik u naar vraag 3.
Deelt u de visie dat België coulance moet tonen in de handhaving in de eerste periode na invoering van deze kilometerheffing en bent u bereid dat aan uw ambtsgenoot te melden?
Ja, zoals ook gemeld bij vraag 3 heeft de Vlaamse Minister vandaag laten weten dat de Belgische overheid nog niet heeft geverbaliseerd. De betrokken instanties wijzen er tot op heden alleen op dat een OBU (OnboardUnit) aanwezig moet zijn. In de loop van de week worden de controles verscherpt en gaat de overheid ook kijken of de OBU werkt. Als de chauffeur kan aantonen dat de OBU buiten zijn schuld niet werkt of niet aanwezig is, dan zullen ze coulance tonen. Daarnaast is de uitvoerende instantie Satellic aangesproken op het nakomen van haar verplichtingen, zowel wat betreft het functioneren van het call center, alsook de beschikbaarheid van voldoende OBU bij servicecenters langs de weg.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Ja.
De berichten over een tekort aan seniorenwoningen |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Helft gemeenten verwacht tekort seniorenwoningen» en «Huizen voor senioren worden snel schaars»?1 2
Ja.
Kunt u een reactie geven op de belangrijkste resultaten van het onderzoek dat in opdracht van de ANBO is uitgevoerd, met name het resultaat dat maar ongeveer de helft van de gemeenten zicht heeft op het aantal geschikte woningen voor senioren, dat slechts 28% weet hoeveel woningen er met relatief kleine aanpassingen geschikt te maken zijn en dat minder dan de helft van de gemeente met een Woonvisie hierin specifiek aandacht heeft voor woonbeleid gericht op senioren?3
Langer zelfstandig wonen gaat om meer dan alleen de geschiktheid van een woning. Ook andere aspecten zijn van belang, zoals het hebben van een sociaal netwerk, goede zorg en welzijn en andere voorzieningen in de buurt. De huidige ouderen willen zo lang mogelijk in hun eigen woning blijven wonen en de regie behouden. Door de ontwikkelingen in de technologie en de zorg is dat ook steeds beter mogelijk. Dit maakt dat een specifieke seniorenwoning steeds minder vaak nodig is. Het Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen (AJT) heeft in zijn eindrapport «Van tehuis naar thuis» een aantal aanbevelingen gedaan. Twee van deze aanbevelingen richten zich op het opstellen van een lokale uitvoeringsagenda en het inzichtelijk maken van cijfers. In de reactie op het rapport die de Staatssecretaris van VWS en ik uw Kamer onlangs hebben toegezonden is opgenomen dat wij de ontwikkeling van deze zogenaamde zorgvisie onderschrijven en gemeenten en hun partners hierin faciliteren met een ondersteuningsprogramma. Het AJT geeft aan dat, om te kunnen komen tot een lokale uitvoeringsagenda, het van belang is om lokaal te beschikken over voldoende onderzoekscijfers en -inzichten in de brede opgave van wonen en zorg. We zien dit als een gedeelde verantwoordelijkheid van het Rijk en lokale partijen. De Staatssecretaris van VWS en ik gaan daarom, zoals aanbevolen door het AJT, de komende periode in overleg met koepelorganisaties bezien welke onderzoekscijfers al beschikbaar zijn, waaraan nog behoefte is en wat verder onderzoek inhoudelijk, technisch en financieel vergt. Ten aanzien van het beschikbaar stellen van onderzoekscijfers dient daarbij kritisch te worden gekeken naar het praktische nut en de haalbaarheid van de cijfers die lokaal benodigd zijn. Het is bijvoorbeeld de vraag of een macrocijfer over de hoeveelheid woningen die met kleine aanpassingen geschikt te maken zijn, voor de gemeenten direct van nut is om te bepalen hoe het lokale beleid vorm gegeven moet worden. Op basis van een lokale uitvoeringsagenda en de beschikbaarheid van cijfers kan vervolgens de afweging worden gemaakt of en op welke wijze (senioren)-woningen aangepast moeten worden.
Door de herziene woningwet hebben gemeenten meer dan voorheen, in het bijzonder voor de sociale huursector, een bepalende rol in het langer zelfstandig wonen. Waar het de woonvisie betreft geldt dat, wanneer een gemeente een woonvisie opstelt, de desbetreffende woningcorporaties daaraan naar redelijkheid bij dienen te dragen. Voor het onderwerp wonen en zorg is het dan ook van belang dat gemeenten daar in hun woonvisie op in gaan. Ik verwacht dan ook van gemeenten, woningcorporaties en huurders dat zij afspraken maken over het realiseren van wonen met zorg4. Uit het ANBO onderzoek blijkt dat bijna de helft van de 114 onderzochte gemeenten met een woonvisie hierin specifiek aandacht heeft voor woonbeleid gericht op senioren. Uit een recent onderzoek naar prestatieafspraken tussen augustus 2014 en december 2015 blijkt echter dat het thema «wonen met zorg» in 95% van de 156 onderzochte nieuwe afspraken tussen gemeenten en woningcorporaties als apart onderdeel is opgenomen5. Conform de motie Ronnes zal ik in overleg met de VNG het systeem van monitoring van woonvisies en prestatieafspraken verder ontwikkelen en een inhoudelijke evaluatie ernaar doen zodat u voorafgaand aan de begrotingsbehandeling geïnformeerd wordt over de resultaten.6
Het ANBO onderzoek sluit hier grotendeels bij aan. Ook dit onderzoek legt veel nadruk op het maken van een woonvisie en prestatieafspraken. Uit zowel de eindrapportage van het AJT als het ANBO rapport valt op te maken dat veel gemeenten volop beleid op wonen en zorg ontwikkelen, maar dat dit proces nog gaande is.
Uit onderzoek van Rigo7 blijkt overigens dat de sociale huursector op dit moment vrij sterk vergrijsd is, waardoor de opgave voor woningcorporaties in kwantitatief opzicht niet groter zal worden. Van de huurders in de gereguleerde huur is op dit moment 31% 65 jaar of ouder en 17% boven de 75 jaar. Door natuurlijke ontwikkeling zal het aandeel ouderen in de sociale huur de komende jaren naar verwachting verder afnemen om vervolgens te stabiliseren. Woningcorporaties krijgen volgens het rapport wel te maken met een toename van de groep met zware beperkingen.
Hoe beoordeelt u de onderzoeksuitslagen van ANBO in relatie tot de eindrapportage van het Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen?
Wanneer volgt uw reactie op de eindrapportage van het Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen? Bent u bereid die op zeer korte termijn te leveren, gezien de urgentie van dit probleem?
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen van het Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen gericht aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport als systeemverantwoordelijken?
Herinnert u zich de motie-Krol (Kamerstuk 34 300 XVII nr. 37), waarin u werd verzocht «na ommekomst van de slotrapportage van het Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen met voortvarendheid de regie te nemen, teneinde dit tekort op de kortst mogelijke termijn aan te pakken, bijvoorbeeld aan de hand van een landelijk actieplan ouderenhuisvesting»?
Hoe gaat u deze motie uitvoeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid de regie te nemen teneinde het bestaande tekort aan geschikte woningen voor senioren aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bekend met het bericht «Christenen Pakistan in angst»?1
Ja.
Hoe duidt u de achtergronden van deze terreuraanslag op Eerste Paasdag? Komt het vaker voor dat christenen expliciet doelwit zijn van dergelijke aanslagen?
De aanslag op Eerste Paasdag is opgeëist door de soennitische extremistische organisatie Jamaat-ul-Ahrar, een groepering die sinds twee jaar een afsplitsing vormt van de Pakistaanse Taliban. De organisatie claimt dat de aanval gericht was tegen christenen. Bij de aanslag vielen 72 doden, voornamelijk vrouwen en kinderen en in meerderheid moslim.
Naast het religieuze motief, zou de aanslag ook een vergelding kunnen zijn voor militaire operaties die Pakistan al langere tijd uitvoert in het grensgebied met Afghanistan en voor de politie operaties die de laatste maanden in Punjab plaatsvinden. Deze operaties zijn gericht tegen aan de Taliban gerelateerde groeperingen.
Aanslagen komen met regelmaat voor in Pakistan. In 2015 kwamen meer dan 4000 mensen bij aanslagen om het leven. Ook christenen zijn het doelwit, zoals in mei vorig jaar, toen dezelfde organisatie een aanslag pleegde op twee kerken in Lahore.
In hoeverre bent u, gezien het feit dat Pakistan momenteel zesde staat op de ranglijst christenvervolging van Open Doors, kerken zwaar beveiligd moeten worden en christenen worden gezien als tweederangs burgers, van mening dat door de Pakistaanse overheid voldoende bescherming geboden wordt aan religieuze minderheden? Deelt u de mening dat naast de bescherming van de rechten van religieuze minderheden ook serieus werk moet worden gemaakt van de sociale en economische ontwikkeling van de meest kwetsbare groepen in de Pakistaanse samenleving?
Het kabinet deelt uw mening betreffende het belang van de bescherming van religieuze minderheden. Nederland wijst daarom in bilateraal en multilateraal verband voortdurend op de verantwoordelijkheid van de Pakistaanse autoriteiten om minderheden te beschermen. Zo is dit opgebracht tijdens een ontmoeting met mijn Pakistaanse collega in november jl., tijdens de ASEM ministeriële bijeenkomst. De Nederlandse ambassadeur in Islamabad stelt het onderwerp ook regelmatig aan de orde, zoals onlangs in een gesprek met Khalil Tahir Sandhude, Minister van Mensenrechten en Minderhedenzaken van Punjab.
Pakistan kent grote uitdagingen op het gebied van rechtsorde, waaronder toegang tot rechtspraak en toepassing van het recht, en op het gebied van sociaaleconomische ontwikkelingen inclusief snelle bevolkingsgroei en werkeloosheid. Deze uitdagingen komen onder meer tot uiting door een zorgelijke veiligheidssituatie, sektarisch geweld, ontheemding en migratie. Nederland is daarom voornemens om vanaf dit najaar via het Addressing Root Causes fonds ngo-programma’s in Pakistan te steunen om de toegang tot rechtspraak te verbeteren en de werkgelegenheid voor jongeren uit kwetsbare groepen te vergroten.
Ook via de Strategische Partnerschappen voor Samenspraak en Tegenspraak, de Partnerschappen voor Seksuele Reproductieve Gezondheid en Rechten en het Accountability Fund zal Nederland zich inzetten voor kwetsbare groepen in Pakistan.
Wat doet u, of wat gaat u doen, om ook in Europees verband de Pakistaanse overheid erop aan te spreken dat zij aan de Taliban gelieerde groeperingen effectief bestrijdt? Op welke wijze kan de internationale gemeenschap de Pakistaanse overheid daarbij concreet assistentie verlenen?
De veiligheid en stabiliteit in de regio komen zowel in bilateraal als multilateraal verband regelmatig aan de orde in gesprekken met de Pakistaanse autoriteiten. Sinds de aanslag op een militaire school in Peshawar op 16 december 2014 lijkt de Pakistaanse regering de noodzaak van effectievere bestrijding van terrorisme in te zien. Pakistan heeft een nationaal actieplan tegen terrorisme opgesteld, verschillende maatregelen genomen en een aantal militaire operaties uitgevoerd. In EU verband zal binnenkort met Pakistan worden gesproken over verdere mogelijkheden tot samenwerking, onder andere op het gebied van contraterrorisme. Daarnaast is Pakistan lid van het Global Counterterrorism Forum (GCTF), waar Nederland covoorzitter van is. Het voorkomen van radicalisering en gewelddadig extremisme staan binnen dit forum hoog op de agenda.
De Belastingdienst die in publiekscontacten in Friesland niet in het Fries communiceert |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fiskus is taalferoardering brek», het bericht «Fiscus spreekt geen Fries» en het persbericht «Dingtiid: skûtsje van de Friese taal heeft een schipper nodig»?1 2 3
Ja.
Is het waar dat Friese belastingplichtigen bij de Belastingtelefoon niet in het Fries te woord worden gestaan? Zo ja, waarom wordt er geen Fries gesproken? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Met het Belastingkantoor in Leeuwarden kan in de Friese taal worden gecommuniceerd. Dit kan zowel aan de balie als schriftelijk. Friezen kunnen schriftelijk bezwaar maken in het Fries als ze het bezwaar naar het Belastingkantoor te Leeuwarden sturen. Het klopt dat belastingplichtigen bij de Belastingtelefoon niet in het Fries te woord worden gestaan. De Belastingtelefoon is inhoudelijk georganiseerd. Dit betekent dat gesprekken naar onderwerp over de verschillende vestigingen van de Belastingtelefoon over het land worden verspreid.
Kunnen Friezen die dat willen, schriftelijk met de Belastingdienst communiceren, bijvoorbeeld als zij bezwaar tegen een aanslag willen maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn rijksdiensten zoals de Belastingdienst verplicht om op basis van de Wet gebruik Friese taal een taalverordening te hebben en er voor te zorgen dat zij in het Fries kunnen communiceren? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
De Belastingtelefoon is een landelijk opererende dienst en is niet aan te merken als een rijksdienst die in Friesland is gevestigd. Rijksdiensten waarvan het werkterrein zich uitstrekt over heel Nederland, zoals de Belastingdienst, zijn op grond van de Wet gebruik Friese taal niet verplicht om de mogelijkheid te bieden om in het Fries te communiceren.
Zijn de genoemde berichten voor u aanleiding om er voor te zorgen dat de Belastingdienst op korte termijn wel in het Fries gaat communiceren? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Is daarvoor een taalverordening nodig of kan het op een andere manier eerder worden geregeld? Zo nee, waarom niet?
Het belastingkantoor Leeuwarden is in staat om met Friezen zowel mondeling als schriftelijk in het Fries te communiceren. Landelijke onderdelen van de Belastingdienst omvormen naar deze meertaligheid is een onevenredige belasting voor de Belastingdienst. De genoemde berichten zijn voor mij geen aanleiding om de Belastingdienst te vragen om ook via de Belastingtelefoon in het Fries te communiceren.
Deelt u de menig van Dingtiid dat het ontbreekt aan sturing en monitoring op de uitvoering van de Wet gebruik Friese taal? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren en wat denkt u van het instellen van een «taalschipper»? Zo nee, waarom niet?4
De introductie van een «taalschipper», die onder meer tot taak heeft de bij het taalbeleid betrokken overheden te ondersteunen, is een van de vier adviezen die het Orgaan voor de Friese taal DINGtiid geeft in het rapport «verandering en verbetering». Ik zal over het rapport in gesprek gaan met DINGtiid en daarna een eventueel vervolg geven aan het advies.
Het misbruik van privégegevens door apps |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het item «Tinder schendt je privacy» in de uitzending van Radar van 28 maart 2016?1
Ja.
Kent u het bericht «Facebook Mines Data Off Cancer Sites, Users Say?2
Ja.
In hoeverre schenden apps als Facebook en Tinder met hun inlogsystemen de huidige regels voor de bescherming van privacygevoelige informatie?
De wetgever heeft de Autoriteit persoonsgegevens ingesteld om bij uitsluiting van andere organen te oordelen of verantwoordelijken voor de verwerking van persoonsgegevens zich aan de in Nederland geldende wetgeving voor de bescherming van persoonsgegevens houden. De Autoriteit persoonsgegevens is onafhankelijk. Het past mij dan ook niet een oordeel uit te spreken over de vraag of Facebook en Tinder de geldende regelgeving schenden.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat apps als Facebook (soms zeer) gevoelige (medische) gegevens uit een profiel van een gebruiker met derden delen? Zo ja, welke consequenties trekt u daaruit voor de privacywetgeving? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om vast te stellen of apps zoals Facebook bijzondere persoonsgegevens uit het profiel van een gebruiker aan derden verstrekken, of een oordeel uit te spreken over de toelaatbaarheid van concrete feiten. Dat is aan de Autoriteit persoonsgegevens. Ik kan wel in zijn algemeenheid aangeven dat artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de verwerking van gegevens betreffende de gezondheid verbiedt, behoudens de in de wet geregelde uitzonderingen. In de context van sociale mediasites zoals Facebook en de apps die deze site op mobiele telefoons toegankelijk maken geldt dat de verwerking van gegevens betreffende de gezondheid slechts is toegelaten indien de gebruiker daarvoor uitdrukkelijke toestemming heeft verleend of door de betrokkene duidelijk openbaar zijn gemaakt. Facebook zal er daarom voor moeten zorgen dat voor zover de gegevens niet door de betrokkene openbaar zijn gemaakt de verzameling en eventuele verdere verstrekking gedekt wordt door de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene. Op grond van de artikelen 33 en 34 van de Wbp behoort Facebook de betrokkene daarover behoorlijk voor te lichten. Ik meen dan ook dat de geldende wetgeving de gebruiker voldoende bescherming biedt tegen de mogelijke nadelen van de verwerking van diens gezondheidsgegevens.
Deelt u de mening dat het akkoord gaan met de algemene voorwaarden niet voldoet om de privacy van de gebruiker te beschermen, zeker omdat een gebruiker niet of nauwelijks beseft waarvoor hij toestemming geeft? Zo ja, hoe gaat u gebruikers beschermen tegen de makers van apps die een verdienmodel hanteren waarin het gebruiken en/of doorverkopen van privacygevoelige informatie centraal staat? Zo nee, waarom niet?
Ik meen dat het op de weg van de op de weg van exploitanten van socialemediasites ligt om de gebruikers goed in te lichten over de inhoud van een gebruikersovereenkomst en consequenties van het aanvaarden daarvan. Ik ben echter ook van mening dat ook van de gebruiker verwacht mag worden dat hij zich realiseert dat het gebruik van sociale mediasites, apps, zoekmachines en andere diensten die op zichzelf genomen zonder hoge drempels en zonder geldelijke tegenprestatie worden aangeboden wel een tegenprestatie vragen in de vorm van het verzamelen en verder verwerken van persoonsgegevens. In zoverre is er ook een eigen verantwoordelijkheid van de gebruiker. De gebruiker behoort op grond van informatie die door de verantwoordelijke moet worden verstrekt te kunnen beoordelen of hij de consequenties van het gebruik van de aangeboden dienst aanvaardt. Het is een ervaringsregel dat de algemene voorwaarden bij een gebruikersovereenkomst moeilijk toegankelijk zijn voor gebruikers door omvang en taalgebruik. Die moeilijke toegankelijkheid wil op zichzelf genomen nog niet zeggen dat de genomen beschermingsmaatregelen inhoudelijk onvoldoende zijn. Dat zal van geval tot geval verschillen. Om de toegankelijkheid te verbeteren voorzien veel websites daarom naast de voorwaarden ook in een wat eenvoudiger toelichting. De Europese wetgever heeft in de inmiddels vastgestelde Algemene verordening gegevensbescherming geregeld dat indien toestemming in het kader van een geschreven verklaring, zoals algemene voorwaarden, wordt gevraagd het verzoek om toestemming duidelijk moet worden onderscheiden van alle overige informatie, deze gemakkelijk toegankelijk moet zijn en in duidelijke en eenvoudige taal moet zijn gesteld. Ik acht dit een verbetering van de bescherming van gebruikers.
Wat is uw reactie op het advies van Bits of Freedom om niet bij apps in te loggen met een Facebook- of Twitteraccount?3
Ik juich toe dat organisaties die zich de belangen van gebruikers aantrekken de gebruikers keuzes aanreiken die zij kunnen uitoefenen. Van een uitspraak over een concreet advies onthoud ik mij.
Gaat u, gezien het privacyschendende verdienmodel van Facebook en het advies van Bits of Freedom, ervoor zorgen dat apps van de rijksoverheid niet met een Facebook- of Twitteraccount toegankelijk (meer) worden? Zo nee, waarom niet?
Voor zover bekend, maakt de rijksoverheid bij zijn apps geen gebruik van de inlogmogelijkheid via Facebook- of Twitteraccount.
Zieke werknemers die ten onrechte geen verlofdagen opbouwen, hiervoor schadevergoeding ontvangen en daarom gekort worden op hun uitkering in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) |
|
Grace Tanamal (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het arrest van 29 januari 2009 (zaak C-350/06 en C-520/06) van het Hof van Justitie met betrekking tot de jaarlijkse opbouw van verlofdagen tijdens ziekte?
Ja.
Is het waar dat het minimum aantal verlofdagen, zoals volgt uit de Europese Richtlijn 2003/88/EG, door het arrest geldt voor zieke werknemers?
Ja.
Welke consequenties heeft deze uitspraak van het Hof van Justitie voor de Nederlandse staat?
Na de uitspraak van het Europese Hof van Justitie is het Burgerlijk Wetboek zodanig gewijzigd dat er geen beperkingen meer gelden voor de opbouw van verlofrechten ten aanzien van het wettelijke minimum aantal vakantiedagen bij ziekte. Deze wetswijziging is ingegaan per 1 januari 2012. Verder heeft de Staat verzoeken om schadevergoeding ontvangen van werknemers die door de onjuiste implementatie van de Europese Richtlijn bij einde van het dienstverband te weinig vakantiedagen uitbetaald hebben gekregen. Het Agentschap SZW neemt deze verzoeken in behandeling.
Kent u het arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR2015:2722) waarin een zieke werknemer schadevergoeding ontvangt wegens het onterecht niet opbouwen van verlofdagen?
Ja.
Klopt het dat deze schadevergoeding, voor mensen met een WIA-uitkering, door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) wordt gezien als inkomen waardoor zij gekort kunnen worden op deze uitkering?
Nee. De betreffende schadevergoeding wordt niet als sv-loon aangemerkt en daarom niet verrekend met een WIA-uitkering.
Wat vindt u ervan dat zieke werknemers ten onrechte geen verlofdagen opbouwen, hiervoor een schadevergoeding ontvangen en daarom gekort worden op hun WIA-uitkering?
Zie antwoord op de vorige vraag.
De vervanging van een dorpswindmolen |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «gemeente Leeuwarden steunt hogere windmolen in Reduzum»?1
Ja.
Bent u bekend met de positieve effecten van energie initiatieven op de voorzieningen en economische activiteit van deze krimpdorpen?
Ja.
Deelt u de mening dat dorpsinitiatieven zoals deze de ruimte moeten krijgen omdat deze leefbaarheid in krimpgebieden vergroten en tegelijkertijd bijdragen aan de doelen van het Energieakkoord? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat dit soort dorpsinitiatieven de leefbaarheid in krimpgebieden kunnen vergroten en tegelijk bijdragen aan de doelen van het Energieakkoord.
Deelt u de mening dat de genoemde berichtgeving op gespannen voet staat met afspraken die het Rijk en de provincies hebben gemaakt in het «actieplan windenergie», zeker gezien het maatschappelijk draagvlak en de voornemens van het actieplan om lokale energiecoöperaties te stimuleren, zelfs als deze niet binnen ruimtelijke plannen vallen?
Mijn rol bestaat uit het zetten van de kaders en het creëren van de juiste randvoorwaarden, zoals de beschikbaarheid van SDE+ subsidie. Ik ga niet over de wijze waarop een provincie invulling geeft aan de bestuurlijke afspraken tussen IPO en het Rijk en aan het actieplan windenergie. Het is de verantwoordelijkheid van de provincies om in overleg met gemeenten en de lokale bevolking te beslissen over concrete initiatieven zoals dit project. Daarbij verwacht ik wel dat de provincies hun doelstelling voor 2020 halen.
Ziet u voor u zelf een rol weggelegd in het mogelijk maken van lokale energie initiatieven als deze dorpswindmolen? Zo ja, hoe wilt u die rol vorm geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre ligt de provincie Friesland op schema betreffende de doelstellingen voor windenergie op land?
In de Monitor wind op land 2015 (Kamerstuk 33 612, nr. 62) concludeert RVO.nl op basis van gegevens over 2015 dat het niet waarschijnlijk is dat de provincie Friesland de doelstelling voor wind op land tijdig realiseert. Van de doelstelling van 530,5 MW was op 31 december 2015 32% gerealiseerd en 6% in aanbouw. Van de resterende opgave van 332 MW kan het overgrote deel tijdig worden gerealiseerd met Windpark Fryslân (316 MW), dat in 2015 van de voorfase is opgeschoven naar de vergunningenfase. Wel kent dit project nog een aantal knelpunten dat vertraging met zich kan brengen. RVO.nl noemt als belangrijkste punten van zorg voor de tijdige realisatie van de provinciale doelstelling het project Kop van Afsluitdijk, waarover besluitvorming in 2015 is uitgebleven, en de verwachte afname van vermogen tussen nu en 2025, omdat een groot deel van de huidige windturbines in Friesland in die periode aan vervanging toe is.
Sinds 31 december 2015 is het beeld verbeterd. De provincie heeft namelijk op 19 januari 2016 bekend gemaakt dat gedeputeerde staten gaat starten met een provinciale coördinatieprocedure om het project Kop van Afsluitdijk te realiseren. De provincie geeft aan dat het project daarmee op tijd kan worden gerealiseerd.
Ik ga er daarmee van uit dat andere locaties als alternatief voor Kop van Afsluitdijk niet nodig zijn. Wel verwacht ik dat in Friesland de komende jaren nieuwe projecten nodig zijn om te voorkomen dat het opgesteld vermogen afneemt. Welke rol kleinere initiatieven daarin spelen is niet aan mij om te bepalen, maar aan de regio.
Is het in januari geplande besluit betreffende de komst van het windpark op de kop van de Afsluitdijk al genomen? Zo nee, wanneer komt dit besluit?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe moeten de productiedoelstellingen van de provincie Friesland gehaald worden, mocht de bouw van het windmolenpark op de kop van de Afsluitdijk niet doorgaan? Zijn hier passende maatregelen achter de hand? In hoeverre ziet u hier een rol voor kleinere windmoleninitiatieven weggelegd en houdt u daarbij ook rekening met de uitfasering van oude windmolens als die in Reduzum?
Zie antwoord vraag 6.
De mishandeling van twee homoseksuele mannen in Marokko |
|
Keklik Yücel (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de afgelopen weekend verschenen video en de daaropvolgende nieuwsberichten over de schokkende mishandeling van twee homoseksuele mannen in Marokko? Zo ja, wat is uw reactie hierop?1
Ja. Het kabinet heeft met afschuw kennis genomen van deze berichten en de beelden.
Kunt u bevestigen dat de daders van de genoemde mishandeling op vrije voeten zijn en niet hoeven te vrezen voor vervolging, terwijl de mishandelde mannen inmiddels zijn veroordeeld tot een celstraf van twee maanden?2
Deze informatie is onjuist. Eén van de slachtoffers was in eerste instantie veroordeeld tot een onvoorwaardelijke straf van vier maanden gevangenisstraf voor «onnatuurlijke seksuele daden». Zijn straf is in hoger beroep omgezet in een voorwaardelijke straf, waarna hij op vrije voeten is gesteld. Het andere slachtoffer is veroordeeld tot een voorwaardelijke straf van drie maanden gevangenisstraf wegens «seksueel afwijkend gedrag». Twee verdachten van de mishandeling zijn tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen veroordeeld van respectievelijk zes en vier maanden voor «huisvredebreuk, geweldpleging en onrechtmatig wapenbezit. De derde verdachte is minderjarig en staat terecht voor een speciale rechtbank voor minderjarigen.
Kun u aangeven hoe u de situatie van seksuele minderheden in Marokko in zijn algemeenheid beoordeelt?
LHBT-personen in Marokko worden geconfronteerd met moeilijkheden op verschillende fronten, zowel juridisch, als cultureel en maatschappelijk.
Het Marokkaanse Wetboek van Strafrecht stelt in artikel 489: «onnatuurlijke daden met een lid van dezelfde sekse» strafbaar. Veroordeling op basis van dit artikel komt voor, al is er – zo is de algemene indruk – van een actief vervolgingsbeleid geen sprake.
Naast de strafbaarstelling in het Wetboek van Strafrecht, verhinderen de gangbare maatschappelijke opvattingen over LHBT in het land een open debat hierover. Ook het op velerlei terrein, zoals mensenrechten in den brede, goed ontwikkelde maatschappelijk middenveld dient hier behoedzaam op te treden en is daarom niet erg actief. In sommige media wordt het onderwerp veelal negatief belicht. Toch zijn er ook andere geluiden. Voornoemde gebeurtenissen hebben, ook vanwege de internationale publiciteit, nationaal de nodige aandacht getrokken. Sommige politieke partijen – zoals de Parti du Progrès et du Socialisme (PPS) en de Union Constitutionelle (UC) – hebben voorzichtig openingen bepleit richting LHBT-rechten als onderdeel van het respect voor individuele vrijheden. Een grotere tolerantie op dit punt blijft hoe dan ook een zaak van lange adem.
Zoals bekend steunt het kabinet actief de bevordering van gelijke rechten voor LHBT wereldwijd. Strafbaarstelling van homoseksualiteit is niet alleen onwenselijk en zeer zorgelijk, het is ook duidelijk in strijd met de internationale verdragen die Marokko zelf heeft onderschreven. Niet alleen gaat het in tegen artikel 1 van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, dat onomwonden stelt dat iedereen wordt geboren «vrij en gelijk in waardigheid en rechten», het is tevens een schending van het recht op privacy zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Ook de VN-Werkgroep inzake Arbitraire Detentie heeft geoordeeld dat arrestaties vanwege homoseksualiteit een schending zijn van de mensenrechten.
Los van de daadwerkelijke implementatie van deze wetgeving, versterken soortgelijke bepalingen de discriminatie, het geweld en het stigma waar LHBT-personen dagelijks mee te maken hebben. Het kabinet zal zich daarom onverkort blijven inzetten voor de rechten van deze kwetsbare minderheid.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat «homoseksuele handelingen» in Marokko nog altijd strafbaar zijn en dat deze strafbaarstelling bovendien geweld tegen homoseksuelen en andere seksuele minderheden in de hand werkt?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u in eerdere contacten met de Marokkaanse autoriteiten, dan wel bilateraal dan wel in EU-verband, de situatie van seksuele minderheden aan de orde gesteld? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
In EU-verband is deze zaak aan de orde gesteld bij de Nationale Raad voor de Mensenrechten. Hierbij was ook een vertegenwoordiger van de Nederlandse Ambassade aanwezig. Daarbij zijn nadere inlichtingen ingewonnen en is het staande beleid van de EU inzake gelijkberechtiging van LHBT nogmaals uitgedragen waaronder ook een pleidooi voor afschaffing van artikel 489 Wetboek van Strafrecht. De Raad volgt bedoelde rechtszaak op de voet.
Bent u bereid om deze specifieke kwestie aan de orde te stellen bij de Marokkaanse autoriteiten en hierbij expliciet aan te dringen op vervolging van de daders en op te roepen tot het voorkomen en bestrijden van dergelijke lynchpartijen in de toekomst? Zo nee, waarom niet?
Meer in algemeen steunt de Nederlandse ambassade in Rabat, in het kader van de bevordering van gelijke rechten voor LHBT wereldwijd, die delen van het lokale maatschappelijk middenveld die zich daarvoor inzetten, zoveel mogelijk met gelijkgezinde landen. Een belangrijk moment daarvoor is de Internationale Dag tegen Homofobie. Lokale evenementen worden actief ondersteund. De EU heeft de afgelopen jaren het tijdschrift «Mithlia» gefinancierd, dat een platform biedt voor de LHBT-rechten in Marokko.
Het verschil in schuldpositie van Aruba tussen de rapportages van de Centrale Bank van Aruba en de rapportages van het CAFT (College Aruba financieel Toezicht) |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat Aruba een land is dat niet te maken heeft met een recente regeringswissel? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat Aruba een land is dat niet te maken heeft met een coalitieregering? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat Aruba een land is dat zijn financiële zaken niet goed op orde heeft? Zo neen, waarom niet?
Zoals u bekend hebben de zorgen die de Rijksministerraad had over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën van Aruba aanleiding gegeven tot het instellen van financieel toezicht en afspraken over een bijbehorend traject naar een begrotingsoverschot in begrotingsjaar 2018 en verder, ter reductie van de staatsschuld.
Conform de afspraken werkt Aruba op dit moment aan het duurzaam op orde krijgen van de overheidsfinanciën. Het College Aruba financieel toezicht (CAft) adviseert de regering van Aruba en indien nodig de Rijksministerraad op basis van de Landsverordening Aruba tijdelijk financieel toezicht (LAft) over het door de regering van Aruba gevoerde financieel beleid. Het jaar 2015 heeft Aruba op grond van de voorlopige cijfers ruimschoots binnen de tekortnorm uit de LAft van 3,7% afgerond. De eerste positieve resultaten zijn daarmee zichtbaar.
Echter, zo waarschuwt ook het CAft, de houdbaarheid van de financiën op de lange termijn vergen nog de nodige structurele maatregelen en hervormingen. Het CAft zal hier op toezien.
Heeft Nederland onlangs ingestemd met de mogelijkheid voor Aruba om internationaal geld te lenen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waarom heeft Nederland hier mee ingestemd?
Ja, op grond van artikel 29 Statuut dient de regering van Aruba een verzoek tot aangaan van een buitenlandse geldlening ter instemming voor te leggen aan de Rijksministerraad. De Rijksministerraad kan instemming alleen onthouden wanneer de belangen van het Koninkrijk zich daartegen verzetten.
Ik heb advies gevraagd aan het CAft. Het CAft heeft geadviseerd in te stemmen met deze geldlening.
Aangezien de belangen van het Koninkrijk zich niet tegen dit verzoek verzetten, heeft de Rijksministerraad ingestemd met het verzoek van Aruba.
Kunt u aangeven wat het begrotingstekort van Aruba in 2015 was? Zo neen, waarom niet?
Het College Aruba financieel toezicht rapporteert in haar reactie (te vinden op www.cft.cw) op de vierde uitvoeringsrapportage van Aruba dat de voorlopige cijfers 2015 een realisatie laten zien van in totaal AWG 1.253 miljoen aan middelen en AWG 1.351 miljoen aan uitgaven, waardoor het tekort uitkomt op AWG 98 miljoen (2,0% van het BBP).
Hierbij plaatst het College wel de kanttekening dat twee incidentele posten verantwoordelijk zijn voor het realiseren van dit tekort, te weten de kwijtschelding van de schuld van Aruba aan de Sociale Verzekeringsbank (SVb) van AWG 60,5 miljoen en de invoering van de Voldoening op Aangifte Systeem (VAS), waarbij inkomsten uit de winstbelasting 2016 naar voren zijn gehaald. De VAS samen met de invorderingsactie hebben geleid tot een meeropbrengst in 2015 ten opzichte van de begroting van AWG 74,8 miljoen. Deze incidentele meevallers, tezamen goed voor 2,7% van het BBP, nuanceren het beeld en maken duidelijk dat de structurele uitdagingen blijven bestaan voor de regering van Aruba.
Kunt u aangeven waarom het bedrag van het begrotingstekort volgens de Centrale Bank van Aruba anders is dan genoemd in de cijfers van het CAFT? Zo neen, waarom niet?
De verschillen in cijfers tussen het Land en de CBA zijn een jaarlijks in meer of mindere mate terugkerend verschijnsel. Dit verschil is met name te verklaren uit het feit dat de financiële overzichten van het land Aruba (conform de comptabiliteitswetgeving) op transactiebasis zijn opgesteld, en enkel het land Aruba omvatten. De Centrale Bank van Aruba daarentegen stelt haar overzichten op kasbasis (kasstelsel) op. Tevens betreft dit een geconsolideerd overzicht van ontvangsten en uitgaven van het land samen met de investeringen van het Fondo Desaroyo Aruba (FDA), en hanteert de CBA een eigen set van economische classificaties van uitgaven en ontvangsten, welke afwijkt van die van het Land.
Een voorbeeld waarbij dit tot verschillen leidt is de dividenduitkering van overheidsbedrijven. De CBA verantwoordt deze op het moment van ontvangst, terwijl het land deze verantwoordt op het moment dat het besluit tot uitkering door de aandeelhoudersvergadering is genomen.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak?1
Ja, ik ben bekend met de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak. Het Ministerie van VWS is op geen enkele wijze betrokken bij de activiteiten van deze Taskforce.
Naar aanleiding van de teleurstellende cijfers voor de naleving van de verkoop van tabak (en alcohol) aan minderjarigen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 27 565, nr. 135) heb ik alle brancheorganisaties van verstrekkers van alcohol en tabak gevraagd om een plan ter verbetering van de naleving. De brancheorganisaties van verstrekkers van tabak hebben vervolgens een Taskforce opgericht. Deze Taskforce voert onder meer eigen nalevingsonderzoek uit. Het Ministerie van VWS en de NVWA zijn hierover geïnformeerd, maar hebben hier verder geen betrokkenheid bij en zijn evenmin van plan de onderzoeken onderling af te stemmen, zoals wordt gesuggereerd.
In hoeverre is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) betrokken bij de activiteiten van de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het volgende: «De Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak stelt dat er geen directe rol is voor de overheid binnen de taskforce, wel zal TNLT de gegevens en resultaten die uit de mysteryshop onderzoeken naar voren komen met het Ministerie van VWS delen. Ook hoopt de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak op regelmatige basis overleg met het ministerie hebben, teneinde de voortgang, resultaten en (voorlopige) conclusies te kunnen bespreken. Maar ook om onze activiteiten af te stemmen met de onderzoeken die in opdracht van het ministerie door de NVWA en derden worden uitgevoerd. Dit alles met als doel het structureel verbeteren van de naleving van de leeftijdgrens bij tabaksverkopen»? Is er wel een indirecte rol voor de overheid binnen de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak? Welke rol heeft het Ministerie van VWS binnen de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak?
Zie antwoord vraag 1.
Is er informatie gedeeld tussen de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak en het Ministerie van VWS? Zo ja, om welke informatie gaat het en op welke momenten hebben er contacten plaatsgevonden? Kan deze informatie ook naar de Kamer worden gestuurd? Vindt er inderdaad regelmatig contact plaats tussen de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak en het Ministerie van VWS? Zo ja, hoe vaak en wanneer hebben deze contacten plaatsgevonden en wie waren daar bij aanwezig? Kunt u hiervan een uitputtend overzicht geven?
Het Ministerie van VWS heeft alle verstrekkers van alcohol en tabak op 30 september 2016 inzicht gegeven in de wijze waarop het nalevingsonderzoek door Nuchter is uitgevoerd. De Taskforce heeft haar plan van aanpak naar mij gestuurd, en vervolgens het plan mondeling toegelicht in een gesprek op 26 november 2015. De Taskforce heeft mij op 21 januari 2016 een rapportage toegestuurd die ik ter kennisgeving heb aangenomen.
Het betreft hier contacten die vallen onder artikel 5.3 van het FCTC verdrag. Het gaat hier nadrukkelijk om een uitvoeringstechnische kwestie die contact met verstrekkers van tabak rechtvaardigt. In het kader van transparantie maak ik alle documentatie hieromtrent openbaar.
Zie hiervoor https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/roken/inhoud/transparant-over-contact-tabaksindustrie.
Voor uw vraag of de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak hetzelfde is als het Platform Verkooppunten Tabak, verwijs ik u naar beide organisaties.
Is de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak hetzelfde als het Platform Verkooppunten Tabak? Deelt u de mening dat contacten met de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak vallen onder het Framework Convention on Tobacco Control (FCTC) verdrag, gegeven het feit dat de tabaksindustrie direct betrokken is bij deze Taskforce?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak aangeeft dat haar activiteiten «rechtstreeks het gevolg zijn van de vraag van de Staatssecretaris voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) naar een plan van aanpak om de naleving van de leeftijdsgrens bij tabaksverkopen te verbeteren»? Zo ja, wat vindt u hiervan?2
Het is goed dat de brancheorganisaties van verstrekkers van tabak (en alcohol) laten zien dat zij hun verantwoordelijkheid nemen.
Bent u ervan op de hoogte dat de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak eigen onderzoek uitvoert met mysteryshoppers? Wat is uw reactie op de resultaten van deze onderzoeken tot nu toe? Hoe verhouden de resultaten van dit onderzoek zich tot de resultaten van andere onderzoeken naar de naleving van de leeftijdsgrens bij de verkoop van tabak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben ervan op de hoogte dat de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak eigen onderzoek uitvoert met mysteryshoppers en ik heb kennisgenomen van de resultaten. Zie ook het antwoord op vraag 4 en 5.
Zoals eerder met u gedeeld, heb ik Bureau Nuchter opdracht gegeven het eerdere nalevingsonderzoek dit jaar te herhalen. Rond de zomer zal ik u over de uitkomsten van dit onderzoek informeren. Het onderzoek van Bureau Nuchter wordt onafhankelijk van het onderzoek van de Taskforce uitgevoerd.
Wat vindt u ervan dat zo’n 700.000 euro van de totale kosten (ongeveer één miljoen euro) van het de onderzoek met mysteryshoppers van de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak wordt betaald door de tabaksindustrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb hier geen mening over. Ik ben geen opdrachtgever van dit onderzoek en ik betrek dit onderzoek ook niet in mijn eigen conclusies over de naleving van de leeftijdsgrens voor tabak en alcohol.
Hoe verhoudt het vonnis van de Rechtbank Den Haag dat het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) een kartel heeft gevormd om effectieve leeftijdscontrolesystemen buiten de deur te houden zich tot de activiteiten van de leden van de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak? Hebben de bij de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak aangesloten brancheorganisaties (brancheorganisatie voor de tabaksdetailhandel/NSO, belangenvereniging tankstations/BETA, bond van auto(mobiel)handelaren en garagehouders/BOVAG, vereniging nederlandse petroleum industrie/VNPI en de stichting tabaks- en zoetwarengroothandel nederland/TZN) afspraken gemaakt over de manier waarop de leeftijdscontrole moet worden georganiseerd? Wordt door deze brancheorganisaties exclusief ingezet op opleiding van en controle door caissières, gelijk het CBL? Steunt u de leeftijdscontrole aanpak van deze brancheorganisaties?
Verstrekkers zijn ten principale zelf verantwoordelijk voor het verbeteren van de naleving van de leeftijdsgrens bij de verkoop van tabak (en alcohol). De meeste verstrekkers kiezen in de praktijk voor een combinatie van voorlichting, opleiding, inzet van een leeftijdsverificatie hulpmiddel en monitoring. Zie hiertoe het rapport van Berenschot (kenmerk Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 011, nr. 29). Ik ben niet op de hoogte van eventuele onderlinge afspraken hieromtrent.
Is binnen de coalitie de afspraak gemaakt dat na de verhoging van de leeftijdsgrens geen extra maatregelen worden gesteund op het gebied van alcohol of tabak, anders dan uit hoofde van verplichtingen vanuit de Europese Unie (EU)? Zo ja, wanneer is deze afspraak gemaakt, op wiens initiatief is deze afspraak gemaakt en waarom is deze afspraak gemaakt? Kunt u deze afspraak naar de Kamer sturen?
Na de verhoging van de leeftijdsgrens heb ik nog maatregelen genomen zoals de rookvrije horeca en de elektronische sigaret met en zonder nicotine. Ik heb ook aangeven maatregelen te nemen als uit het nuchter onderzoek deze zomer zou blijken dat de naleving van de leeftijdsgrens toch nog achterblijft. Dit mag een illustratie zijn van het feit dat er geen sprake is van afspraken binnen de coalitie om geen andere maatregelen te nemen.
Kunt u aangeven op welke manier de activiteiten van de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak zich verhouden tot de NIX18-campagne?
De activiteiten van de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak staan los van de NIX 18 campagne. De NIX 18 campagne is gericht op het versterken van de maatschappelijke norm dat het normaal is dat je onder de 18 niet rookt en niet drinkt, zie ook het antwoord op vraag 12 en 13. De Taskforce is een initiatief van de brancheorganisaties van verstrekkers van tabak en beoogt de naleving van de wettelijk verankerde leeftijdsgrens voor verkoop van tabak te bevorderen.
De Taskforce maakt gebruik van de NIX 18 materialen zoals die beschikbaar zijn gesteld voor alle verstrekkers van tabak en alcohol.
Kunt u aangeven welke partijen allemaal betrokken zijn geweest bij de ontwikkeling van de NIX18-campagne? Kunt u aangeven welke partijen hebben meegedacht, meegepraat en meebeslist over de volgende zaken:
De NIX 18 campagne beoogt de norm, dat het normaal is om voor je 18e niet te roken en niet te drinken, te verankeren in de samenleving. De campagne is een initiatief van meerdere partijen waaronder de overheid.
Om de samenwerking tussen de betrokken partijen vorm te geven is een klankbordgroep ingesteld. Deze klankbordgroep bestaat uit de volgende leden: GGD GHOR, Trimbos Instituut, NOC*NSF, KHN, CBL, Ahold, Stiva, Thuiswinkel.org, KWF Kankerbestrijding, Longfonds, GGD Noord- en Oost Gelderland, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Ministerie van Algemene Zaken en de NVWA. Het Trimbos Instituut ondersteunt professionals met materialen bij de regionale en lokale implementatie van NIX 18. Hiervoor ontvangt het Trimbos Instituut een subsidie. De campagne is ontwikkeld door reclamebureau Roorda.
De brancheorganisaties van verstrekkers van tabak zijn – met uitzondering van CBL – nadrukkelijk geen lid van de klankbordgroep vanwege artikel 5.3 van het FCTC-Verdrag. Zij hebben niet meegedacht bij de campagne.
De klankbordgroep is op de volgende data bij elkaar gekomen: 23 april 2013, 24 juni 2013, 23 juli 2013, 18 september 2013, 22 oktober 2013, 11 februari 2014, 24 november 2014, 8 juni 2015 en 25 januari 2016. De klankbordgroep heeft op deze momenten meegedacht over de ontwikkeling (inhoud, slogan, logo en campagnemiddelen) en over de uitvoering (planning) van de campagne. Deze bijeenkomsten worden ook benut om te inventariseren wat partners op dit onderwerp doen en om ervoor te zorgen dat de NIX 18 campagne goed aansluit op campagnes/activiteiten van partners. Verschillende ideeën zijn aangedragen door klankbordleden en verwerkt in de campagne. Zo hebben CBL en NOC*NSF voorgesteld om een legitimatiespot te ontwikkelen. GGD-regio’s hebben via het Trimbos Instituut gevraagd om gadgets als manier om het onderwerp NIX met ouders en jongeren makkelijker bespreekbaar te maken.
VWS heeft op drie momenten (12 april 2013, 18 april 2013, 22 juli 2013 en 21 augustus 2013) over de NIX 18 campagne gesproken met de Vereniging Nederlandse Brouwers, STIVA en verschillende individuele brouwers. Deze gesprekken gingen over het logo, de bijbehorende ondertitel «niet roken, niet drinken» en de participatie van de brouwers in de klankbordgroep.
Op basis van deze gesprekken hebben de brouwers besloten niet deel te nemen aan de NIX 18 campagne. Op 15 oktober 2013 is een presentatie over NIX 18 gegeven in het Directeuren Overleg Alcohol.
Op 24 juni 2013 is een presentatie over NIX 18 aan het CBL en individuele supermarkten gegeven. De NSO was bij deze bijeenkomst als toehoorder aanwezig. De NSO en TZN (Tabaks- en Zoetwarengroothandel Nederland, de brancheorganisatie voor tabaksautomaten) zijn rond de zomer van 2013 in een gesprek geïnformeerd over de stickers en verzocht om deze te gebruiken. Op 19 maart 2015 heeft VWS een presentatie over de effecten van de NIX 18 campagne gegeven aan het CBL en individuele supermarkten.
Op welke momenten is over bovenstaande contact is geweest met welke partijen en op welk moment? Welke adviezen of ideeën van wie zijn overgenomen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe plaatst u de NIX18-campagne en de activiteiten van de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak in het licht van de publicatie «It is time to abandon youth access tobacco programmes» van Ling, Landman en Glantz?3
In de publicatie «It is time to abandon youth access tobacco programmes» van Ling, Landman en Glantz’wordt geconcludeerd dat programma’s voor wettelijke leeftijdsgrenzen niet effectief zijn in het terugdringen van de rookprevalentie onder jongeren en dat beter gebruik kan worden gemaakt van o.a. media campagnes. NIX 18 is een media campagne die zich niet richt op de wet, maar op de positieve norm dat het normaal is om niet te roken en niet te drinken vóór je 18e. De campagne richt zich op de omgeving van jongeren, behalve verstrekkers, zijn dat vooral ook de ouders en de vrienden van jongeren. Het is van belang dat de gehele samenleving doordrongen is van deze norm en daarnaar gaat handelen. Om die reden is gekozen voor een meerjarige campagne.