De Nederlandse bijdrage aan openbare hoorzittingen bij Internationaal Gerechtshof |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Welke intentie had Nederland met de bijdrage aan de openbare hoorzittingen bij het Internationaal Gerechtshof van 19–26 februari 2024 voor een advies van het Hof over wettigheid van het beleid en de praktijken van de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden, waaronder ook Oost-Jerusalem?1
Een verzoek om advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) ziet, volgens de jurisprudentie van het IGH, op het verkrijgen van een opvatting van het IGH die voor de Algemene Vergadering van de VN (AVVN) van belang kan zijn voor haar functioneren. Met zijn bijdrage heeft Nederland het IGH willen assisteren bij het beantwoorden van de vragen die door de AVVN gesteld zijn door het identificeren van het toepasselijke recht en het presenteren van zijn rechtsopvatting over de status en interpretatie daarvan.
Kunt u toelichten waarom de Nederlandse regering in haar bijdrage koos voor een algemene uiteenzetting van de basale regels van het internationaal recht, en niet voor een appreciatie van de bezetting, gebaseerd op diezelfde regels?2
Nederland heeft ervoor gekozen zijn bijdrage te houden over een identificatie van het toepasselijke recht en de presentatie van de Nederlandse rechtsopvatting over de status en interpretatie daarvan. Op basis van de bijdragen van alle deelnemende staten kan het Hof vervolgens eerst bepalen welk recht van toepassing is en hoe dit geïnterpreteerd moet worden, en dit vervolgens toepassen op de feiten. Dat laatste kan alleen het Hof op een overtuigende wijze doen op basis van alle geleverde bijdragen. Eenzelfde benadering heeft Nederland gevolgd in zijn bijdrage in de adviesprocedure over de rechtsgevolgen van de afscheiding van de Chagos Archipel van Mauritius. Deze benadering is in het bijzonder prudent indien aan het verzoek om advies (ook) een bilateraal geschil ten grondslag ligt waarbij Nederland niet is betrokken en geen of geen volledig beeld heeft van de feiten.
Kunt u toelichten waarom in de Nederlandse bijdrage aan de hoorzittingen de namen «Israël» en «Palestijnse Gebieden» niet werden genoemd?
De vraag over de rechtsgevolgen van het beleid en de praktijken van de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden, waaronder ook Oost-Jerusalem, is gesteld aan het IGH, niet aan Nederland. Het is dus niet aan Nederland om de gestelde vraag te beantwoorden, maar aan het IGH. Nederland heeft er daarom voor gekozen het Hof te assisteren door in te gaan op de identificatie van het toepasselijke recht en op zijn rechtsopvatting over de status en interpretatie van dit recht.
Bent u het eens dat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) een opinie van het Internationaal Gerechtshof heeft gevraagd over concrete vragen die betrekking hebben op een specifieke situatie, en dat het uitleggen van basale regels van het internationaal recht in algemene termen aan de rechters van het Internationaal Gerechtshof de kleinst mogelijke bijdrage aan deze rechtszaak is, en nagenoeg betekenisloos in het conflict in kwestie?3
Nee. De Nederlandse bijdrage is niet de «kleinst mogelijke bijdrage». Het is juist dat de AVVN een concrete vraag heeft gesteld over de rechtsgevolgen van een specifieke situatie. Het is aan het IGH om te bepalen of het beantwoorden van die vraag binnen zijn bevoegdheid valt en passend is. Indien het IGH dit bevestigend beantwoordt, is het vervolgens aan het IGH om de vraag te beantwoorden op basis van alle geleverde bijdragen. Nederland heeft hieraan bijgedragen door zijn visie te geven op de identificatie van het toepasselijke recht en zijn rechtsopvatting te delen over de status en interpretatie van dit recht, met inbegrip van een visie over rechtsgevolgen.
Kunt u, bij gebrek aan een inhoudelijke Nederlandse appreciatie van de juridische gevolgen van de bezetting van de Palestijnse Gebieden sinds 1967 tijdens de hoorzitting bij het Internationaal Gerechtshof, deze appreciatie alsnog met de Kamer delen en daarbij specifiek ingaan op de vragen gesteld in A/RES/77/247?
Nee. Het verzoek om advies is nu onder de rechter. Het is nu aan het IGH om over het verzoek een advies uit te brengen.
Kunt u in deze appreciatie ook de consequenties van het gedrag van Israël voor de Nederlandse staat betrekken, gezien het feit dat de consequenties voor andere staten en de VN ook deel zullen uitmaken van het advies van het Internationaal Gerechtshof?
Nee. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5. Indien het IGH zich bevoegd acht, en het ook passend acht advies uit te brengen, dan wordt zijn advies uitgebracht aan de AVVN. Het is vervolgens aan de AVVN om het advies te bespreken en daaraan eventuele gevolgen te verbinden.
Antisemitisme. |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Sandra Palmen (NSC) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u het bij de regeling van werkzaamheden van afgelopen dinsdag gevraagde overzicht van alle antisemitische incidenten van de afgelopen vier weken aan de Kamer doen toekomen?1
Zonder te kunnen garanderen dat het een volledig overzicht betreft, hebben de meldpunten van de gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) van Discriminatie.nl in de periode van woensdag 6 maart tot en met 3 april 34 meldingen van antisemitisme ontvangen.
Gesorteerd naar terrein vielen deze meldingen onder:
Het College voor de Rechten van de Mens meldt dat binnen de gevraagde termijn van vier weken, tussen 6 maart en 3 april, twee meldingen van antisemitisme ontvangen te hebben. Deze meldingen gaan over individuele ervaringen op het werk en in het onderwijs in de vorm van bejegening/pesterijen. Op 9 april is er nog een melding bij gekomen van een Joodse student die geen vrij krijgt op religieuze feestdagen, wat voorheen geen probleem was.
Het was niet mogelijk om binnen de door u gestelde termijn het gevraagde overzicht van de concrete acties en verdere opvolging te leveren. Discriminatiecijfers worden jaarlijks in twee verschillende rapportages gepubliceerd: 1) «Discriminatiecijfers; Een rapport over registraties van discriminatie-incidenten door de politie, en meldingen bij antidiscriminatievoorzieningen en andere organisaties in Nederland» en 2) «Cijfers in beeld; Overzicht discriminatiecijfers Openbaar Ministerie». De rapportages over het jaar 2023 verschijnen later deze maand.
Het door u gevraagde volledige overzicht met de wijze van opvolging vergt onderzoek op zaaksniveau. Ik acht het een disproportionele aanwending van capaciteit en middelen om uitvoeringsdiensten, buiten de regulier geplande processen van de jaarrapportages, te vragen om dit aanvullende onderzoek nu te verrichten.
Het CIDI heeft mij, naar aanleiding van het verzoek van het lid Omtzigt bij de regelingen van 26 maart jl. en 9 april jl., laten weten dat zij overzichten van antisemitische incidenten hebben en kunnen aanleveren. De verzoeken van het lid Omtzigt heb ik derhalve aan het CIDI doorgeleid.
Tot welke concrete acties hebben deze meldingen geleid?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen zijn beboet, aangehouden of worden vervolgd voor deze incidenten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen een week beantwoorden in verband met het debat over antisemitisme en het feit dat het overzicht gisteren in de Kamer had moeten zijn?
Ik heb ervoor gekozen de antwoorden op de vragen 2 en 3 in één antwoord te combineren.
De invloed van Russisch geld op de Nederlandse politiek |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u aan de Tsjechische regering verzocht om de informatie over Russische financiering voor Nederlandse politici te declassificeren? Zo ja, op welk moment en wat was het antwoord? Zo nee, waarom niet?
De AIVD is door zijn Tsjechische collega’s voorafgaand aan deze publicatie geïnformeerd over het voornemen om op woensdag 27 maart hierover publiekelijk door de Tsjechische regering een verklaring naar buiten te brengen. Het betreft hier een eigenstandige afweging van Tsjechische zijde om hiertoe over te gaan. Aangezien het Tsjechische inlichtingen betreft is het aan hen om te besluiten wat wel en niet openbaar gemaakt mag worden. Het is dan ook aan de Tsjechische geheime dienst om hier tekst en uitleg bij te geven.
Het kabinet heeft afgelopen weekend contact gelegd met de Tsjechische autoriteiten om te vragen of ze voornemens zijn meer informatie openbaar te maken. Daarop is geantwoord dat dat nu niet het geval is. Hierbij wordt verwezen naar de verklaring die is afgelegd door de premier op 27 maart jl. en de verklaringen die op de websites van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en BIS zijn geplaatst. Naast Tsjechië zelf zijn er in de verklaringen geen specifieke Europese landen genoemd en daarmee ook Nederland, Nederlandse personen of Nederlandse organisaties niet.
De AIVD werkt in zijn onderzoeken nauw samen met diverse collega-diensten. Waar nodig wordt nadere informatie in de vorm van vragen en antwoorden met de Tsjechische dienst uitgewisseld. Over wat in de inlichtingenkanalen wordt besproken kunnen in de openbaarheid geen uitspraken worden gedaan.
Indien deze informatie nu niet openbaar gemaakt kan worden, welke manier ziet u dan om dat op enige wijze wel openbaar te maken?
Een groot deel van het werk van de AIVD verhoudt zich slecht tot de openbaarheid. Dit deel van het werk van de dienst is gebaat bij geheimhouding en bronbescherming, ook in het onderzoek naar heimelijke beïnvloedingsactiviteiten door statelijke actoren. Ingaan op specifieke zaken kan daarom het werk van de diensten schaden en daarmee de nationale veiligheid.
Wat ook speelt, is dat eventuele opvolging van door de AIVD verricht onderzoek bemoeilijkt kan worden door openbaarmaking van persoonsgegevens. Mocht in een later stadium de mogelijkheid van strafrechtelijke vervolging aan de orde zijn dan kan het onderzoek dat voor dergelijke vervolging noodzakelijk is ernstig worden gehinderd door het feit dat iemand op de hoogte is van het feit dat hij of zij in verband wordt gebracht met een strafbaar feit. Het is in een dergelijk geval aan het OM om al dan niet iemand als verdachte aan te merken en daarover – via een dagvaarding – te informeren.
Zou het tot daadwerkelijke vervolging komen en een naam van een verdachte is door de overheid al eerder openbaar gemaakt, dan kan een rechter eventueel overgaan tot strafvermindering. Dit soort redenen verklaart dat parlementaire verantwoording hierover plaatsvindt in de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD).
Indien de informatie niet openbaar is, kan het Openbaar Ministerie (OM) dan vervolging instellen indien er geheime informatie is over Russische financiering?
Mocht de AIVD in zijn onderzoek naar heimelijke beïnvloeding informatie tegenkomen die van belang is voor de opsporing of vervolging van strafbare feiten, kan de AIVD een ambtsbericht aan het Openbaar Ministerie (OM) uitbrengen zodat zij in staat worden gesteld om eigenstandig een strafrechtelijk onderzoek op te starten. Indien het komt tot een rechtszaak wordt het onderliggende ambtsbericht van de AIVD openbaar.
Indien het OM een ambtsbericht ontvangt waarbij het vermoeden ontstaat dat een ambtsdelict is gepleegd door een Kamerlid of bewindspersoon, treedt een protocol van Ministerie van Justitie en Veiligheid in werking. Op basis van de gevolgde stappen in het protocol kan de regering besluiten om een opdracht tot vervolging te geven aan de procureur-generaal van de Hoge Raad. Voorbeelden van ambtsmisdrijven zijn: (passieve) omkoping, verduistering, lekken van staatsgeheime informatie.
Kunt u een overzicht geven van de signalen en bewijzen van (directe of indirecte) financiering uit Rusland voor Nederlandse politici en/of politieke partijen, die u bezit en wat u daarmee gedaan heeft?
Waar het gaat over financiering van politieke partijen is de Wet financiering politieke partijen leidend. Door het aanscherpen van deze wet is het sinds 1 januari 2023 voor politieke partijen verboden om giften van niet-Nederlanders te ontvangen. Giften van Nederlanders uit het buitenland zijn nog wel toegestaan. Bij de verantwoordingsstukken over 2023, die partijen voor 1 juli 2024 moeten indienen, is dit verbod dus voor het eerst van kracht. Ten aanzien van de verantwoording van politieke partijen op basis van de Wfpp heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd dat uit de vanaf 1 mei 2013 jaarlijks openbaar gemaakte overzichten van giften en schulden van politieke partijen geen directie gift of schuld blijkt uit de Russische Federatie.1
De praktijk zal moeten uitwijzen of de omzeiling van dit verbod een reële mogelijkheid is. Als de regels uit de Wfpp worden overtreden, ben ik als toezichthouder op de Wfpp bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Als Minister van BZK houd ik geen toezicht op fracties in de Tweede Kamer of individuele Kamerleden. Toezicht op fracties in de Tweede Kamer of op individuele Kamerleden is geregeld in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer.
Waar het gaat over het inlichtingendomein, kan ik u geen overzicht geven van signalen en bewijzen die zich binnen dat domein bevinden. Dit is in overeenstemming met de eisen die de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv) 2017 stelt aan de omgang met de wettelijke plicht tot geheimhouding van de werkwijze van de diensten, waaronder de bescherming van bronnen en het actuele kennisniveau van de diensten.
De AIVD heeft evenwel voortdurend aandacht voor diverse vormen van heimelijke beïnvloeding door statelijke actoren. De AIVD verricht hier op grond van haar wettelijke opdracht onderzoek naar. In algemene zin kan ik in dit kader verwijzen naar wat in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren2 is opgenomen over heimelijke (politieke) beïnvloedingsactiviteiten van diverse statelijke actoren in het Westen, waaronder in Nederland. Deze activiteiten zetten de cohesie binnen de Nederlandse samenleving, de EU en de NAVO onder druk.
Met name Rusland houdt zich bezig met heimelijke beïnvloeding gericht tegen het Westen. Russische inspanningen richten zich onder meer op het creëren van een voor Rusland welgevallig beeld: zowel in het publieke debat als in het politiek-bestuurlijke stelsel. Daarnaast zijn de Russische inspanningen erop gericht de politieke eenheid in het Westen te ondermijnen, onder meer door bestaande tegenstellingen te versterken.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het plenaire debat over het bericht dat volgens de Tsjechische geheime dienst Rusland cash betaalde aan Nederlandse en Europese politici?
Ja.
Het bericht ‘Maastricht en provincie Limburg slepen Vlaanderen definitief voor rechter en eisen miljoenen voor schrappen tramlijn’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Maastricht en provincie Limburg slepen Vlaanderen definitief voor rechter en eisen miljoenen voor schrappen tramlijn»?1
Ja, hier heb ik kennis van genomen.
Klopt het dat de Vlaamse regering zonder overleg (dus eenzijdig) heeft besloten het tramproject Maastricht-Hasselt te beëindigen? Wat is uw rol in dit dossier geweest?
De provincie Limburg heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in september 2022 per brief geïnformeerd dat Vlaanderen het project van de tram eenzijdig heeft beëindigd.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en provincie Limburg hebben sinds 2010 een overeenkomst op grond van het Actieprogramma Regionaal Openbaar Vervoer (AROV). Onderdeel van deze AROV-overeenkomst is de aanleg van het Nederlandse deel van de tram Hasselt-Maastricht. Hiervoor is vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat ongeveer € 36,7 miljoen aan rijksmiddelen beschikt (via een Brede Doeluitkering). De rol van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is daarmee die van subsidieverstrekker voor de tram aan de provincie Limburg.
Klopt het dat Maastricht en de provincie Limburg 19,6 miljoen aan investeringen hebben gedaan hiervoor? Deelt u de mening dat dit voor deze beide partijen erg nadelig is dat zij zoveel geld hebben geïnvesteerd, terwijl hier nooit enig beoogd resultaat mee is bereikt?
Het is bovenal erg jammer voor de reizigers tussen Hasselt en Maastricht dat het niet is gelukt om dit tramproject te realiseren. De provincie Limburg heeft in december 2023 op grond van de AROV-overeenkomst haar project- en financiële verantwoording aan het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gegeven over het project. Zij heeft daarin opgenomen dat de provincie Limburg samen met de gemeente Maastricht € 22,6 miljoen kosten heeft gemaakt op het project, waarvan Vlaanderen inmiddels een voorwaardelijk voorschotbedrag van € 3 miljoen heeft teruggestort.
Klopt het dat de Vlaamse regering tot op heden nog geen afspraken heeft gemaakt om dit op een fatsoenlijke manier te regelen? Welke inzet is er van u in dit dossier geweest?
De afspraken tussen de provincie Limburg en Vlaanderen over het Vlaamse deel van het tramproject Hasselt-Maastricht hebben zij vastgelegd in een eigen overeenkomst. Het is daarmee aan hen om er gezamenlijk uit te komen hoe zij het project afronden. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft hierin geen formele rol.
Klopt het dat het Rijk een subsidie van 36,7 miljoen euro heeft verstrekt en dat de provincie Limburg u heeft verzocht om deze middelen voor andere regionale mobiliteitsprojecten in te kunnen gaan zetten? Zo nee, hoe zit dit dan wel?
Ja, dat klopt. Via de AROV-overeenkomst die in 2010 is afgesloten is ongeveer € 36,7 miljoen aan rijksmiddelen toegekend aan de provincie Limburg ten behoeve van de tram Hasselt-Maastricht. Deze middelen zijn via een Brede Doeluitkering aan de provincie Limburg beschikt.
De provincie Limburg heeft eind 2023 verzocht of zij de gemoeide rijksmiddelen in kan zetten voor andere regionale projecten. Zij deed dit in een brief waarin zij ook de verantwoording gaf over het Nederlandse deel van het tramproject: zowel financieel als inhoudelijk.
Bent u voornemens deze middelen in de regio aan andere bereikbaarheidsprojecten te verbinden en dit op korte termijn met de provincie Limburg af te spreken? Zo nee, waarom niet?
Helaas gaat het project van de tram niet door en is er geen zicht op het realiseren van de doelen van AROV: actiegericht de regionale bereikbaarheid verbeteren. Daarom is het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat genoodzaakt om de overeenkomst met Limburg af te hechten en moeten de betreffende middelen à € 36,7 miljoen terug naar het ministerie. Wel blijft het ministerie met de provincie Limburg in gesprek, na afhechting van de AROV-overeenkomst, over de mobiliteitsopgaven in de regio en kansen voor het verbeteren van de regionale bereikbaarheid. Randvoorwaarden voor een eventuele afspraak zijn financiële tegenvallers en knelpunten in dit gebied die het verbeteren van de regionale bereikbaarheid in de weg staan. Ook mogen de afspraken niet leiden tot een grotere opgave voor het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. De verwachting is dat er richting het MIRT in het najaar tot een gezamenlijk en passend pakket gekomen wordt.
Het bericht ‘In ruim 400 woonwijken ligt tot 10.000 kilo vuurwerk opgeslagen: “Dat is 400 keer heel gevaarlijk”’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «In ruim 400 woonwijken ligt tot 10.000 kilo vuurwerk opgeslagen: «Dat is 400 keer heel gevaarlijk»»?1 Wat is uw reactie hierop?
Kunt u voor het commissiedebat nationale veiligheid, brandweer en crisisbeheersing op 15 mei 2024 met een reactie komen op in ieder geval het onderdeel van het rapport en onderzoek «Leren van twee vuurwerkrampen»2 van de Universiteit Twente dat hier specifiek betrekking op heeft; in het bijzonder de conclusies dat «licht» geclassificeerd vuurwerk bij brand veel gevaarlijker is dan gedacht, het Vuurwerkbesluit een onterecht beeld van veiligheid creëert, de huidige zoneringseisen voor consumentenvuurwerkopslag te soepel zijn en de blusinstructies voor de brandweer ontoereikend?
Hoe reageert u op de opmerking van brandweerman Marcel Dokter (voorzitter Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers) dat de brandweer niet altijd weet waar een opslagplek ligt, en dat ze in grotere gemeenten voor verrassingen komt te staan als het gaat om opslagplaatsen? Hoe kan dat voorkomen worden?
Wat is nu de stand van zaken met het voorstel om, in het geval van calamiteiten zoals brand bij vuurwerk(opslag), niet meer te blussen vanwege de onvoorspelbare gevolgen, maar te ontruimen, om de veiligheid van mensen in de omgeving en brandweermensen te waarborgen? Is dat nu al de landelijke instructie die overal dient te worden toegepast?
Wat vindt u ervan dat op dit moment is toegestaan dat woningen op slechts acht meter afstand van de opslag staan en dat deze afstandseis niet eens geldt voor woningen pal boven, naast of achter de opslag?
Bent u bereid om de regels van het Vuurwerkbesluit te wijzigen zodat vuurwerkopslag helemaal niet meer in woonwijken plaats mag vinden? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Incassobedrijf gebruikt AI om kwetsbare schuldenaar te spotten: ‘Kan bizarre situaties opleveren’’ |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Incassobedrijf gebruikt AI om kwetsbare schuldenaar te spotten: «Kan bizarre situaties opleveren»»?1
Ja.
Zijn er bij u meer voorbeelden bekend van incassobureau’s en andere organisaties die toezien op (problematische) schulden die gebruik maken of willen maken van kunstmatige intelligentie? Om hoe veel bedrijven gaat dit?
Het kabinet acht het aannemelijk dat steeds meer incassodienstverleners gebruik zullen maken van kunstmatige intelligentie (hierna: AI) tijdens het minnelijke of buitengerechtelijke incassotraject. Bijvoorbeeld de PAIR Finance Group doet dit al.2 Het kabinet tekent hier in het algemeen bij aan dat de toepassing van AI zorgvuldig en binnen de kaders van (privacy)wetgeving moet gebeuren. Voorts blijkt uit de praktijk ook steeds meer dat de consument te woord wordt gestaan door een chatbot die de eerste vragen afvangt. Deze ontwikkeling beperkt zich dan ook niet tot incassodienstverleners.
Gebruik van chatbots en in het algemeen «het opnemen van contact» waar het buitengerechtelijke incassoactiviteiten betreft, sluiten aan bij het kwaliteitskader dat sinds 1 april 2024 geldt voor buitengerechtelijke incassodienstverlening op grond van de Wet kwaliteit incassodienstverlening (hierna ook: WKI). De kwaliteit van de incassodienstverlening staat centraal, ongeacht de techniek die daarbij wordt ingezet. Het aantal incassodienstverleners dat daadwerkelijk gebruikmaakt van AI wordt niet bijgehouden en is niet bekend.
Is het u bekend welke techniek precies zal worden toegepast door Intrum voor het scannen van correspondentie van mensen met schulden? Op welke data is dit systeem getraind en wat gebeurt er met de input van mensen met schulden? Voldoet het bedrijf hiermee aan dataminimalisatie?
Uit het artikel worden de precieze methoden of werkwijzen van Intrum mij niet duidelijk. Datzelfde geldt voor het gebruik van data door Intrum en wat er gebeurt met de input van mensen met schulden. Vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties (BZK) is er contact met incassobureau Intrum. Medewerkers van het Ministerie van BZK en van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) plannen een gesprek in met incassobureau Intrum om rond het zomerreces over de breedte van dit thema te spreken met elkaar. In het contact met uw Kamer worden de relevante opbrengsten van het gesprek betrokken.
In hoeverre Intrum voldoet aan de vereisten, waaronder die met betrekking tot dataminimalisatie,3 die op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) gelden is ter beoordeling van diens Functionaris Gegevensbescherming en aan de toezichthouder, te weten de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Dat is mij op dit moment niet bekend.
Ziet u risico’s bij het inzetten van zelflerende kunstmatige intelligentie door incassobureau’s, zoals het aanleren van discriminerende vooroordelen, gebrek aan transparante besluitvorming en inbreuk op privacy bij het scannen van mogelijk gevoelige correspondentie?
Ja, het kabinet ziet dat de inzet van AI door incassobureaus gepaard kan gaan met bepaalde risico’s. Hier wijst de organisatie Bits of Freedom in het aangehaalde bericht ook op. Gelet op voornoemde vindt het kabinet het belangrijk om erop te wijzen dat bij de toepassing van AI al de nodige waarborgen en regels gelden. De risicogebaseerde aanpak van de Europese AI-verordening, met als vuistregel hoe hoger de (potentiële) impact van een AI-systeem op de burger hoe strenger de eisen, sluit hierbij aan. Als daarnaast bij het trainen of gebruiken van algoritmes persoonsgegevens worden verwerkt, bijvoorbeeld afkomstig uit gevoelige correspondentie, dan is de AVG van toepassing. Het is aan de toezichthouder om op de naleving toe te zien en hierop te handhaven.
Deelt u de mening dat organisaties in de schuldenindustrie uiterst terughoudend moeten zijn met het inzetten van kunstmatige intelligentie en algoritmes? Kunt u onderbouwen waarom?
Te allen tijde moet voorkomen worden dat mensen met schulden verder in de problemen komen door toepassing van AI. Zoals het kabinet hiervoor al aangeeft dient de professionaliteit en de kwaliteit van incassodienstverlening voorop te staan. Dit om in het verleden geconstateerde misstanden bij de inning van geldvorderingen tegen te gaan. Daarbij dienen de belangen van zowel de schuldeisers bij inning van de vordering als de bescherming van de schuldenaren tegen het ontstaan van problematische schulden in balans te zijn. De genoemde balans gaat ook op bij het doel van de inzet van AI. De verantwoordelijkheid voor het naleven van de geldende wet- en regelgeving, bijvoorbeeld op grond van de AVG en WKI, ligt bij de incassodienstverleners en andere ondernemingen die incassowerkzaamheden verrichten. In gesprekken met de branche besteedt het kabinet hier aandacht aan.
Kunt u garanderen dat het gebruik van kunstmatige intelligentie voor consumenten altijd optioneel is en dat consumenten nooit onder druk gezet mogen worden om de persoonlijke correspondentie door een dergelijk systeem te laten controleren?
Nee, dat kan het kabinet niet garanderen. Dat laat onverlet dat er eisen gelden voor de wijze van benaderen van de schuldenaar op grond van de WKI.4 Ook in het geval door een incassodienstverlener AI wordt ingezet, zal deze partij zich moeten verhouden tot de WKI. Mensen met schulden mogen bijvoorbeeld niet oneigenlijk onder druk worden gezet. Daarbij geldt dat ten aanzien van persoonlijke correspondentie incassodienstverleners gehouden zijn aan de AVG die bescherming biedt bij de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens van alle betrokkenen. Aan de inzet van AI zullen op termijn expliciete eisen worden gesteld ten aanzien van de techniek die wordt gebruikt.
Intrum geeft aan dat deze AI-toepassing «een bewezen succes is in het Verenigd Koninkrijk,» kunt u toelichten op welke manier het Verenigd Koninkrijk AI-toepassingen in de schuldenindustrie momenteel gebruikt? Welke invloed heeft dit gehad op personen met schulden, hoe is hun privacy geborgd en hoe is het toezicht daarop geregeld?
Het onderzoek naar de praktijk uit het Verenigd Koninkrijk is mij onbekend. Daarom is er contact met Intrum voor een toelichting en om hierover van gedachten te wisselen. Dat gesprek zal tussen in ieder geval medewerkers van BZK, van JenV (JenV is verantwoordelijk voor de WKI) en Intrum plaatsvinden. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Welke kaders gelden er momenteel voor het gebruik van kunstmatige intelligentie door incassobureau’s en schuldeisers? Zijn er bestaande kaders voor het gebruik van algoritmes, die ook van toepassing zijn op kunstmatige intelligentie?
Om te beginnen moet het gebruik van AI als daarin persoonsgegevens worden verwerkt voldoen aan de AVG, bovendien treedt vanaf de zomer de AI-verordening gefaseerd in werking. De AI-verordening bevat regels voor het gebruik van AI in de EU en regelt ook het toezicht op die regelgeving.
Past de voorgestelde AI-toepassing van Intrum binnen de kabinetsvisie Generatieve AI en de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren? Zo ja, kunt u toelichten op welke punten deze AI-toepassing in de schuldenindustrie bijdraagt aan maatschappelijk waardevolle digitalisering? Zo niet, kunt u uiteenzetten op welke vlakken deze AI-toepassing in strijd is met het kabinetsstandpunt? Welke consequenties verbindt u daar aan?
In algemene zin kunnen AI-toepassingen die mensen helpen om hun positie te versterken – zeker mensen in meer kwetsbare posities – op bijval van het kabinet rekenen. Uiteraard dienen deze AI-toepassingen met waarborgen omkleed te worden. Dat wil zeggen dat aan bestaande wet- en regelgeving (zie ook het antwoord op vraag 8) en aan nieuwe eisen die voortvloeien uit de AI-verordening (zie het antwoord op vraag 11) moet worden voldaan, maar ook dat bredere morele overwegingen over de inzet van dergelijke toepassingen aan de orde moeten zijn.
Welke instrumenten zal de Europese AI-verordening bieden om zo nodig in te grijpen of op de rem te trappen als kunstmatige intelligentie op een onwenselijke manier te werk gaat in de publieke- en private sector?
Op 21 mei jl. heeft de Telecomraad van de EU de AI-verordening aangenomen waarna de implementatie van de AI-verordening in gang wordt gezet en fasegewijs in werking zal treden. De AI-verordening stelt eisen aan de ontwikkeling van risicovolle AI-systemen, nog voordat ze op de markt worden gebracht of in gebruik worden genomen met als doel om ervoor te zorgen dat ze veilig zijn en mensenrechten respecteren. De verordening stelt een risicogebaseerde benadering voor en stelt verplichtingen aan aanbieders en gebruikers afhankelijk van het risiconiveau dat een AI-systeem met zich meebrengt. De AI-verordening zal van toepassing zijn op alle sectoren, waaronder ook de schuldenindustrie. De verordening heeft een algemeen karakter en is niet beperkt tot een specifieke branche. Alleen bij inzet voor opsporings- en veiligheidsdiensten gelden aangepaste regels.
Bent u bereid om nu al te werken aan duidelijke kaders voor het gebruik van kunstmatige intelligentie, vooruitlopend op de AI-verordening, bij organisaties die verstrekkende financiële besluiten maken over mensen en gevoelige persoonsgegevens verwerken?
Verschillende bepalingen uit de AI-verordening worden na inwerkingtreding gefaseerd van kracht, te beginnen met de bepalingen over verboden praktijken na een half jaar. Het streven is dat in juni 2025 verplichtingen gaan gelden voor aanbieders van generieke AI-toepassingen (die ten grondslag liggen aan concrete AI-toepassingen). Daarbij is de verwachting ook dat dan het nationale toezicht op AI is geregeld. Weer een jaar later, in juni 2026, treden de vereisten voor hoog risico in werking. Vanwege de fasegewijze invoer neemt het kabinet daarom verschillende stappen om de implementatie van deze verordening optimaal te laten verlopen. Het kabinet is in gesprek met bedrijven en (mede)overheden om de impact van de AI-verordening in kaart te brengen. Het kabinet zal een uitvoeringswet maken en waar nodig bestaande wetgeving daarop aanpassen. Het toezicht op de AI-verordening wordt verder ingericht in samenwerking met toezichthouders.
Kunt u aan de hand van de verboden categorieën, zoals beschreven in artikel 5, lid 1c, van de AI-verordening2 beoordelen of de AI-screening door een incassobureau van mensen met (mogelijk) problematische schulden gerechtvaardigd is? Kunt u afzonderlijk ingaan op hoofdartikel 5, lid 1c en sub-onderdelen i en ii?
De AI-verordening kent een aantal verboden, waaronder een verbod op social scoring waar u naar refereert met artikel 5. Dan gaat het om AI-toepassingen met de intentie om die in de handel te nemen, of om door, of namens, overheidsinstanties ingezet te worden op basis van data afgeleid uit sociaal gedrag, om mensen te classificeren en te beoordelen. Een toevoeging in lid 1c en subonderdelen i en ii, is dat de toepassingen leiden tot ongunstige of onrechtvaardige benadeling van groepen. Het kabinet geeft geen oordeel of een toepassing geoorloofd is of niet. Dat is aan de toezichthouders en in voorkomend geval uiteindelijk aan de rechter.
Valt de schuldenindustrie onder het toepassingsbereik van het verbod op emotieherkenning op de werkplek en in het onderwijs, die de AI-verordening voorschrijft? Zo niet, bent u bereid om een dergelijke uitbreiding van het toepassingsbereik te onderzoeken en indien mogelijk in de nationale uitvoeringswet te verwerken?
De schuldenindustrie valt onder het toepassingsbereik van het verbod op emotieherkenning indien gebruik wordt gemaakt van AI-technieken voor social scoring en het gebruik daarvan nadelige en ongunstige gevolgen heeft voor personen zoals omschreven in artikel 5 lid 1c i en ii.
Wordt er in de schuldenindustrie en soortgelijke sectoren waar veel gevoelige persoonsgegevens worden verwerkt actief meegekeken door de Autoriteit Persoonsgegevens op het gebruik van AI? Welke rol speelt de Inspectie Justitie en Veiligheid bij het toezicht op algoritme- en AI-toepassingen in de sector, nu de Wet kwaliteit incassodienstverlening per 1 april 2024 in werking treedt?
Hoewel de AI-verordening nog niet in werking is getreden is de AVG wel van toepassing en is een toezichthouder (AP) actief die op de juiste toepassing van deze wetgeving toeziet. Dit geldt ook waar het de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens betreft door incassodienstverleners. De AVG is bovendien van toepassing indien (bijzondere) persoonsgegevens worden verwerkt bij het gebruik van AI. De AP is coördinerend toezichthouder op algoritmes en AI die risico’s met zich meebrengen voor publieke waarden en grondrechten.6Bijna alle algoritmes verwerken persoonsgegevens en vallen daarmee onder het toezicht van de AP. Verder heeft de AP in haar «Focus AP 2020–2023» aangegeven dat «algoritmes & AI» één van haar focusgebieden is.7, 8 Het belangrijkste aandachtsgebied binnen dit focusgebied is het stelsel van toezicht op AI en algoritmes waarin persoonsgegevens worden gebruikt. De AP stelt dat het hierbij van belang is dat bedrijven en organisaties die geautomatiseerd besluiten nemen aan de eisen uit de AVG voldoen, zoals de informatieplicht, transparantie, uitlegbaarheid en menselijke tussenkomst.
Naast eisen uit de AVG gelden de regels uit de Wet kwaliteit incassodienstverlening. De WKI regelt de verplichte registratie in het Register incassodienstverlening9 door en stelt kwaliteitseisen aan buitengerechtelijke incassodienstverleners. Het toezicht en de handhaving op de naleving van de kwaliteitseisen van de WKI zijn primair belegd bij de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspectie).10 De Inspectie kan via regulier toezicht langsgaan bij incassodienstverleners of informatie opvragen. De Inspectie kan geen individuele klachten van schuldenaren of schuldeisers in behandeling nemen. Op haar website kan via het «Klachtenformulier Wet kwaliteit incassodienstverleners» wel een melding worden gemaakt. De Inspectie gebruikt deze meldingen om keuzes te maken in haar toezicht en om te bepalen welke incassodienstverleners worden onderzocht.
Op welke termijn verwacht u aan de Kamer wet- en regelgeving voor te leggen die kaders stelt en normen bepaalt voor de toepassingen van kunstmatige intelligentie in de publieke- en private sector?
De AI-verordening is op 21 mei jl. door de Europese Telecomraad aangenomen en treedt naar verwachting vanaf de zomer fasegewijs in werking. Zie antwoord op vraag 11 voor de inwerkingtreding van alle categorieën van AI.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja. Zie voorgaand.
Het bericht 'IT-bedrijf Atos dieper in schulden, overheidsklanten nemen maatregelen' |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat Atos al jarenlang financiële problemen ervaart? Heeft u deze berichten meegenomen in de risicoanalyses in de derde voortgangsrapportage Grensverleggende IT (GrIT)?1
Defensie monitort de ontwikkelingen bij Atos nauwlettend, dit gebeurt onder de coördinatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Samen met de hoofdaannemer van het consortium Athena, Kyndryl, worden maatregelen voorbereid voor het geval Atos wegvalt. In de derde voortgangsrapportage bent u aan de hand van de op dat moment actuele informatie geïnformeerd over de situatie rondom Atos. In de vertrouwelijke bijlage van de vierde voortgangsrapportage (Kamerstuk 35 728, nr. 14) heb ik u op basis van de op dat moment beschikbare informatie geïnformeerd over de situatie rondom Atos.
De, nu openbaar bekende, grote financiële problemen (waar ook naar is gevraagd tijdens de technische briefing GrIT op 7 maart jl.) betekent voor Atos dat ze moeten overleggen met banken over hoe om te gaan met een miljardenschuld; kunt u aangeven in hoeverre dit invloed heeft op het project GrIT?
Atos is een onderaannemer van het consortium. Kyndryl is de hoofdaannemer en daarmee verantwoordelijk voor de continuïteit van de dienstverlening van het consortium. Defensie bereidt samen met Kyndryl maatregelen voor om adequaat te kunnen reageren op de ontwikkelingen bij Atos. Deze voorbereidingen zijn in een vergevorderd stadium. Doordat deze voorbereidingen tijdig worden getroffen is het op dit moment niet nodig om de doelen van het programma GrIT te wijzigen.
Vanwege de commerciële vertrouwelijkheid kan ik op dit moment niet verder ingaan op de situatie rondom Atos of de maatregelen die worden voorbereid.
Kunt u de mogelijke risico's meenemen in de vierde voortgangsrapportage GrIT?
De situatie rondom Atos en de risico’s voor het programma zijn behandeld in de vierde voortgangsrapportage dan wel de vertrouwelijke bijlage. De situatie rondom Atos wordt nauwgezet gevolgd door Defensie zodat er tijdig kan worden ingespeeld op relevante ontwikkelingen. In de komende voortgangsrapportages zal aandacht blijven voor de samenwerking met het consortium in het algemeen en de situatie rondom Atos in het bijzonder.
In hoeverre beïnvloeden de financiële problemen bij Atos de kerndoelen van het GrIT-project en zijn er risico's groter geworden waardoor doelverschuiving noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de mogelijke richtingen waarin het project GrIT zou moeten gaan om in deze gewijzigde situatie succesvol afgerond te kunnen worden?
Met de herijking van het programma worden maatregelen genomen zodat er snel resultaten behaald kunnen worden (Kamerstuk 35 728, nr. 13). Daarnaast bereidt Defensie, samen met de hoofdaannemer Kyndryl, maatregelen voor om adequaat te reageren op de situatie rondom Atos.
Kunt u de vragen beantwoorden voorafgaand aan het publiceren van de vierde voortgangsrapportage GrIT?
In het kader van de zorgvuldige beantwoording van de gestelde vragen heb ik deze niet beantwoord voor het publiceren van de vierde voortgangsrapportage GrIT op 2 april.
Het artikel 'Serious security breach hits EU police agency' |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Serious security breach hits EU police agency»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat afgelopen zomer een reeks zeer gevoelige bestanden met de persoonlijke informatie van topfunctionarissen en gesprekken van Europol zijn verdwenen terwijl ze achter slot en grendel werden bewaard in een beveiligde opslagruimte in het hoofdkantoor van Europol in Den Haag?
Ik betreur dat bestanden met de persoonlijke informatie van topfunctionarissen van Europol zijn verdwenen. Dit is altijd zorgelijk. Het schaadt niet alleen het vertrouwen in de instelling, maar het brengt ook de privacy en veiligheid van topfunctionarissen in gevaar. Momenteel wordt door Europol onderzocht hoe dit heeft kunnen gebeuren zodat passende maatregelen genomen kunnen worden om herhaling te voorkomen en de integriteit van haar gegevens te waarborgen.
Sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
Europol heeft mij laten weten dat op 7 september 2023 de Veiligheidscoördinator van Europol op de hoogte is gesteld dat personeelsdossiers van Europol-medewerkers verdwenen waren. Europol heeft in oktober 2023 de Raad van Bestuur van Europol, waarvan Nederland deel uitmaakt, op de hoogte gebracht van het datalek.
Wordt hier onderzoek naar gedaan? Wanneer is dat onderzoek klaar?
Het verdwijnen van de bestanden met persoonlijk informatie van topfunctionarissen van Europol is een interne aangelegenheid. De antwoorden die ik hier geef zijn op basis van informatie van Europol. Na melding aan de Veiligheidscoördinator van Europol op 7 september 2023 heeft Europol direct een veiligheidsonderzoek gestart. Daarnaast heeft Europol de politie in Den Haag ingelicht. Europol heeft alle relevante stakeholders geïnformeerd en betrokken, inclusief de bevoegde autoriteiten in Nederland, de Raad van Bestuur van Europol en de Europese Toezichthouder voor Gegevensbescherming (EDPS). Ook werden de individuele Europol-medewerkers die door het incident zijn getroffen op de hoogte gebracht. Het veiligheidsonderzoek zal in de loop van 2024 worden afgerond.
Kunt u aangeven of hierbij ook wordt gekeken naar de invloed hiervan op de huidige en toekomstige aanpak van (internationale) criminaliteit en de bescherming van persoonsgegevens en gesprekken van medewerkers van Europol?
Europol geeft aan dat het veiligheidsonderzoek zich ook richt op het niet naleven van professionele verplichtingen door Europol-medewerkers. Dit betreft met name de toegangscontrole tot de betrokken administratieve personeelsdossiers en de tijdigheid van de incidentmelding. Operationele informatie van de kernactiviteiten van Europol werd nooit beïnvloed door het incident.
Welke acties worden in de tussentijd ondernomen om ervoor te zorgen dat dit soort lekken van gesprekken en persoonsgegevens van medewerkers van Europol als wethandhavingsautoriteit niet plaatsvinden?
Volgens Europol zijn er organisatorische verbeteringsmaatregelen in de HR-afdeling in gang gezet. Meer specifiek is er een uitgebreide beoordeling van HR-processen gestart, waarbij ook het beheer van personeelsdossiers wordt doorgelicht.
Een tweet van de Letse president |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het correct dat de Letse president op 15 maart van dit jaar de volgende Latijnse zin heeft getweet: «Russia delenda est!»?1
Ja, deze zin was onderdeel van een bericht op X.
Is een correcte vertaling in het Nederlands van «Russia delenda est!»: «Rusland moet vernietigd worden!»? Zo nee, wat is volgens u een betere vertaling van «Russia delenda est!»?
Het is niet aan het kabinet om de juistheid van de voorgestelde vertaling te beoordelen.
Bent u het wellicht eens met deze bewering van de Letse president? Met andere woorden, bent u ook van mening dat «Rusland vernietigd moet worden»?
Het beleid van de Nederlandse regering richt zich niet op de vernietiging van welk land of welke staat dan ook.
Stel dat een staatshoofd laat weten dat «Nederland vernietigd moet worden», beschouwt u dit dan als een bedreiging van dat staatshoofd gericht aan Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet kan daar nu geen uitspraken over doen, gezien het feit dat deze situatie nu niet aan de orde is.
Is een land, zodra het bedreigd wordt «met vernietiging» door een ander land, gerechtvaardigd, onder het internationaal recht, om zich (preventief) te verdedigen?
Nee. Zoals het kabinet stelde in de kabinetsreactie op het AIV/CAVV advies over pre-emptief optreden (Kamerstukken 2004–2005, 29 800, nr. 56), bevat het Handvest van de Verenigde Naties een duidelijk omschreven geweldsverbod. Daarop zijn slechts twee uitzonderingen mogelijk, namelijk het gebruik van geweld door of namens de Veiligheidsraad en het gebruik van geweld in het geval van individuele of collectieve zelfverdediging (artikel 51 VN Handvest). In het laatste geval dient wel sprake te zijn van een onmiddellijke dreiging. Preventief optreden kan niet worden gebaseerd op artikel 51 VN Handvest.
Heeft de Letse president met zijn opmerking dat «Rusland vernietigd moet worden» de kans op een conflict tussen Rusland en Letland, en daarmee op een (allesvernietigende) oorlog tussen Rusland en de EU/NAVO waar Letland immers lid van is, vergroot? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan het kabinet om de woorden van de Letse president te duiden en hierover te speculeren. Het is Rusland dat een ongeprovoceerde oorlog is begonnen tegen buurland Oekraïne op het Europese continent.
Is een (atoom)oorlog tussen Rusland en de NAVO in het belang van Nederland?
Nee.
Heeft u de Letse ambassadeur in Nederland wellicht aangesproken op en uw zorgen geuit over het feit dat de Letse president van mening is dat «Rusland vernietigd moet worden»? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het aanspreken van de Letse ambassadeur is niet aan de orde gelet op de strekking van mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De onbereikbaarheid van provinciewebsites als gevolg van DDoS-aanvallen |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Cyberaanval legt websites van meerdere provincies plat»?1
Ja
Kunt u informatie verschaffen over wat de reden was van de onbereikbaarheid van de provinciewebsites? Betreft het bijvoorbeeld een technische storing of een cyberaanval? Zo nee, waarom niet?
Naar het zich laat aanzien zijn de betreffende provinciewebsites overbelast geraakt door zogenaamde Distributed Denial of Service (DDoS)-aanvallen. Organisaties kunnen een DDoS-aanval op een onlinedienst niet voorkomen, maar wel de effecten ervan beperken. Er zijn enkele technische maatregelen die organisaties kunnen treffen voor adequate detectie van en respons op een DDoS-aanval. Een DDoS- aanval is een poging van onbevoegden om een website onbereikbaar te maken voor gebruikers door ontzettend veel verzoeken naar deze website te versturen. Hierdoor raakt een website en het computersysteem erachter overbelast, en is het systeem onbereikbaar.
De getroffen provincies hebben de nodige maatregelen getroffen. De websites zijn op dezelfde dag weer in werking getreden.
Ik onderschrijf het belang dat de overheid open communiceert over het verloop van dergelijke incidenten om de burger het vertrouwen te geven in een goede en veilig functionerende overheid.
Kunt u aangeven of de attributie aan Russische hackers die in sommige media wordt gedaan klopt? Zo ja, waarom wel? Over welke aanwijzingen beschikt u? Zo nee, waarom niet?
Een hactivistische pro-Russische groepering claimt de DDoS-aanvallen; of dit terecht is, is zeer moeilijk vast te stellen. Met name de oorlog in Oekraïne heeft gezorgd voor een opleving van dit soort hactivistische activiteiten, ook tegen Nederlandse doelen. Dit soort DDoS-aanvallen passen dan ook in het dreigingsbeeld, zoals het Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN) 2023 laat zien.
Wat zijn voor particulieren en bedrijven de gevolgen geweest van de onbereikbaarheid van de provinciewebsites?
Mij is niet bekend of de korte uitval tot schade bij burgers of bedrijven heeft geleid. Naar waarschijnlijkheid is de impact beperkt gebleven door de korte uitvalduur en/of door de scheiding tussen de dienstverlening en bedrijfsvoering van de provinciewebsites.
Heeft de dienstverlening van de getroffen provincies door de onbereikbaarheid van de websites geleden? Zo ja, wat waren de gevolgen daarvan?
Hierbij verwijs ik naar de beantwoording in vraag 4.
Is er een overheidsbrede richtlijn voor overheden over hoe om te gaan met de mogelijke negatieve gevolgen voor particulieren en bedrijven door de onbereikbaarheid van overheidswebsites als gevolg van een cyberaanval? Zo ja, wordt deze richtlijn door alle provincies gevolgd?
De beveiligingsrichtlijn van de overheid de Baseline Informatieveiligheid Overheid (BIO) geeft aan dat maatregelen getroffen moeten worden om DDoS-aanvallen te signaleren en hierop te reageren. Naleving over het volgen van deze richtlijn is een zelfstandige verantwoordelijkheid van provincies waarover zij verantwoording afleggen aan de provinciale staten.
Diverse organisaties zoals het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC), de AIVD en ook private organisaties geven technische achtergronden over hoe dit aan te pakken. Het NCSC heeft verschillende kennisproducten uitgebracht die organisaties kunnen helpen bij de mitigatie van DDoS-aanvallen.
Indien deze richtlijn niet bestaat: kunt u een dergelijke richtlijn laten opstellen? Zo ja, wanneer denkt u een dergelijke richtlijn gereed te hebben? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat een richtlijn. Hierbij verwijs ik naar de beantwoording in vraag 6.
Kunt u aangeven hoe vaak overheidswebsites te maken krijgen met DDoS-aanvallen? Hoe vaak worden DDoS-aanvallen succesvol afgeslagen en hoe vaak slagen deze? Wat is de gemiddelde downtime als gevolg van DDoS-aanvallen op overheidswebsites? Zo nee, waarom niet?
Er is geen overzicht van DDoS-aanvallen binnen de overheid. Het NCSC ontvangt niet altijd meldingen over DDoS-aanvallen, daardoor beschikt het NCSC niet over een volledig beeld of statistieken. De impact van dergelijke aanvallen is vaak beperkt en symbolisch van aard. Toch kan een DDoS-aanval wel (tijdelijke) invloed hebben op de informatieverstrekking en/of dienstverlening van getroffen websites (zie hiervoor ook de beantwoording in vraag 2).
Bent u bekend met de Anti-DDoS-coalitie?2
Ja.
Maken de rijksoverheid en provincies gebruik van de kennis van deze coalitie om DDoS-aanvallen op hun websites af te slaan? Indien nee, welke niet en waarom niet?
Verschillende overheden nemen deel aan de coalitie, waaronder het NCSC en het Digital Trust Center (DTC). BZK en de gezamenlijke provincies hebben in het kader van de tweede Netwerk- en Informatiebeveiligingsrichtlijn (NIS2)3 het voornemen de provincies aan te sluiten op het NCSC voor de uitvoering van hun Cyber Security Incident Response Team (CSIRT) taken. Zo krijgen zij directe toegang tot actuele dreigingsinformatie vanuit het NCSC. De CSIRT-samenwerking tussen de provincies en het NCSC wordt hierdoor versterkt. Binnen het CSIRT-stelsel wordt reeds actief samengewerkt in geval van dreigingen of incidenten. Hiermee worden niet direct DDoS-aanvallen afgeslagen, maar kan wel tijdig en in samenwerking gereageerd worden op incidenten. Verder zijn de getroffen provincies inmiddels aangesloten op een zogenaamde DDoS-wasstraat. Een wasstraat vergroot de weerbaarheid tegen DDoS-aanvallen door de bundeling van capaciteit, technologie, kennis en kunde.
Bent u van zins om de provincies te wijzen op het bestaan van de Anti-DDoS-coalitie om de impact van mogelijke toekomstige DDoS-aanvallen te verkleinen? Indien nee, waarom niet?
Hierbij verwijs ik naar de beantwoording in vraag 10.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De Chinese cyberaanvallen op Nederlandse Kamerleden |
|
Joost Sneller (D66), Femke Zeedijk-Raeven (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Seven Hackers Associated with Chinese Government Charged with Computer Intrusions Targeting Perceived Critics of China and U.S. Businesses and Politicians»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de aantijgingen van de Verenigde Staten (VS) en het Verenigd Koninkrijk (VK) tegen deze zeven hackers, die volgens hen in opdracht van de Chinese Staat cyberaanvallen uitvoerden tegen journalisten, politici, activisten en bedrijven?
De verklaringen van de VS en het VK passen in het algemene beeld van de cyberdreiging die uitgaat van China, dat al langer wordt geschetst door de AIVD, de MIVD en de NCTV.2 Na publicatie van de Britse verklaring op 28 februari jl. heeft Nederland, zowel nationaal als via de Europese Unie (EU), solidariteit uitgesproken met het VK. De verklaringen van de VS en het VK onderstrepen de noodzaak om de groeiende cyberdreiging, samen met de EU, VS, VK en andere partners, strategischer en proactiever tegen te gaan, zoals ook beschreven in de Internationale Cyberstrategie 2023–2028.3
Deelt u de grote zorgen over de gevolgen van mogelijke Chinese cyberaanvallen?
Wij delen de zorgen over de gevolgen van Chinese cyberaanvallen. Die zorgen zijn overgebracht door de Minister-President en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan de Chinese autoriteiten tijdens hun gezamenlijke bezoek aan Beijing op 26 en 27 maart jl. Daarbij is specifiek verwezen naar de recente attributie door het kabinet van een Chinese cyberaanval op het Ministerie van Defensie.
Is de hackgroep Advanced Persistent Threat Group 31 (APT31) bekend bij de Nederlandse inlichtingen-en veiligheidsdiensten? Wat kunt u delen over de werkwijze van deze groep en de dreiging daarvan voor Nederland?
Er wordt in het openbaar niet ingegaan op de werkwijze en het kennisniveau van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Zoals vermeld in het Cyber Security Beeld Nederland 2022, heeft de Chinese digitale spionage actor APT31 op grote schaal en langdurig politieke doelwitten in Europa en Noord-Amerika aangevallen. Ook in Nederland waren er doelwitten van aanvallen en verkenningsactiviteiten door deze actor.4 De interesse vanuit statelijke actoren in deze doelwitten illustreert het belang van goede beveiligingsmaatregelen en netwerkdetectiemogelijkheden voor Nederlandse overheidsnetwerken om aanvallen te detecteren, af te slaan en nader onderzoek te verrichten.
Kunt u bevestigen dat deze groep wordt aangestuurd door het Chinese Ministerie van Staatsveiligheid?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat deze groep gerichte aanvallen uitvoert op journalisten, politici (o.a. van de Inter-Parliamentary Alliance on China), activisten en bedrijven? Zo ja, hoe lang gebeurt dat al?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het voor zover bij u bekend dat APT31 zich ook richtte op Nederlandse Kamerleden? Zo ja, sinds wanneer en welke zijn dit?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre kan er via deze hackaanvallen staatsgeheime informatie zijn verkregen? Kunt u daarbij specifiek ingaan op informatie die eventueel van/via Nederlandse politici is verkregen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u tevens bekend met het bericht «New Zealand accuses China of hacking parliament, condemns activity»?2
Ja.
Is de hackgroep ATP40 bekend bij de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Wat kunt u delen over de werkwijze van deze groep en de gevolgen daarvan?
Zie beantwoording vraag 4 t/m 8.
Het artikel 'Geen plaats op transportnet voor nieuwe kerncentrales' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geen plaats op het transportnet voor nieuwe kerncentrales»?1
Ja.
Waarom zijn de twee nieuwe kerncentrales niet opgenomen in de huidige investeringsplannen van Tennet richting 2035, ondanks de voorziene bijdrage aan de energietransitie en de vermindering van CO2-uitstoot?
Het meest recente TenneT investeringsplan 2024–2033 omvat geen specifieke investeringen voor de ontsluiting van nieuwe kerncentrales omdat in die periode de oplevering van nieuwe centrales nog niet voorzien is. Ik heb TenneT direct na mijn Kamerbrief2 over de uitwerking van de ambities in het coalitieakkoord over kernenergie, verzocht om te onderzoeken of en hoe twee nieuwe kerncentrales in het hoogspanningsnet van 2035 kunnen worden ingepast zonder knelpunten te veroorzaken, inclusief het effect van een mogelijk aanvullende aanlanding van Wind op Zee in Zeeland na 2030. Deze studie3 heeft TenneT gedaan op basis van één van de scenario’s voor het jaar 2035 die door TenneT ook is gebruikt bij het meest recente investeringsplan voor de periode 2024–2033. De studie laat zien dat er zonder aanvullende maatregelen (zoals nieuwe infrastructuur of extra elektriciteitsvraag nabij de kerncentrales) in Zeeland plek is voor 1,6 GW nieuwe kernenergie.
Ik laat momenteel een vervolgonderzoek uitvoeren, zodat ik in het tweede kwartaal van 2025 een integraal besluit kan nemen over de inpassing van twee nieuwe kerncentrales. Daarbij kijk ik breed naar alle oplossingsrichtingen, waaronder aanvullende transportinfrastructuur. Pas als ik hierover medio 2025 een besluit heb genomen zal TenneT bezien of extra investeringen in het investeringsplan aan de orde zijn. Dit tijdspad leidt niet tot vertraging in de realisatie van de twee kerncentrales: er is voldoende tijd om te bezien of uitbreiding van het net nodig is en om deze uitbreiding zo nodig te realiseren voordat de centrales elektriciteit produceren.
Hoe apprecieert u de mening dat het van belang is dat Tennet tijdig anticipeert op de twee te bouwen kerncentrales en dus dat deze ook zo snel mogelijk in investeringsplannen dienen te worden meegenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voorkomen dient te worden dat de kerncentrales straks gereed zijn, maar dat ze niet in gebruik kunnen worden gekomen omdat de aansluiting op het net niet op tijd gereed was? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen overweegt u om de knelpunten in het hoogspanningsnet, zoals geïdentificeerd in de systeemstudie door Tennet, aan te pakken, zodat de aansluiting van kerncentrales toch mogelijk wordt? Welke andere oplossingen ziet u om ervoor te zorgen dat de energie die wordt geproduceerd door de kerncentrales toch benut kan worden?
Voor de nieuwbouw van de kerncentrales werk ik toe naar een ontwerp voorkeursbeslissing per medio 2025. In 2025 wordt naar verwachting ook het programma VAWOZ 2031–2040 vastgesteld, waarmee de ruimtelijke procedures voor kansrijke aanlandingen van start gaan. De mogelijke knelpunten en oplossingsrichtingen worden in de tussenliggende periode verder onderzocht. Hiermee streef ik ernaar om op de volle breedte van de vraagstukken te beschikken over voldoende informatie om een integrale afweging te maken. Daarbij kijk ik naar alle mogelijke oplossingen: omvang, timing en locatie van elektrificatie, infrastructuur, nieuwbouw kerncentrales, en aanlandingen van wind op zee.
Tijdens het Commissiedebat Klimaat en Energie Algemeen gehouden op 14 maart 2024 heeft u aangegeven dat u het nog te vroeg vond om de kerncentrales op te nemen in de huidige plannen van Tennet, welk tijdspad voorziet dan wel u voor het opstellen en presenteren van een gedetailleerd plan en bijbehorend prijskaartje voor de aansluiting van de kerncentrales in Borssele?
De locatiekeuze (ontwerp voorkeursbeslissing) is nu gepland voor medio 2025. Op basis van de locatiekeuze en de integrale afweging zoals hierboven genoemd, kan er bij een keuze voor additionele infrastructuur dit door TenneT opgenomen worden in het eerst mogelijke investeringsplan. Ik laat daarnaast een vervolgonderzoek uitvoeren naar de mogelijke inpasbaarheid, zodat ik in het tweede kwartaal van 2025 een integraal besluit kan nemen over de inpassing.
De locatiekeuze wordt onderbouwd met informatie uit de Integrale Effectenanalyse. Hierin spelen ook de haalbaarheid en kostenindicaties van eventuele netuitbreidingen bij verschillende alternatieve locaties een rol. Indien uitbreiding noodzakelijk is, volgen de meer gedetailleerde plannen en ramingen in eerste instantie in de investeringsplannen van TenneT. Deze plannen worden elke twee jaar geactualiseerd. Daarnaast moet voor de uitbreiding een projectprocedure worden doorlopen. Dit tijdspad leidt niet tot vertraging in de realisatie van de twee kerncentrales: er is voldoende tijd om te bezien of uitbreiding van het net nodig is en om deze uitbreiding zo nodig te realiseren voordat de centrales elektriciteit produceren.
Deze leden hebben ook gelezen dat een ontwerp voorkeursbeslissing over de kerncentrales pas in het tweede kwartaal 2025 met de Kamer zal worden gedeeld, hoe kan het dat aanzienlijk later is geworden dan de oorspronkelijke planning? Heeft u voldoende aangestuurd op het halen van de tijdslijnen? Wat kunt u doen om toch nog enige versnelling te realiseren in de vertraagde besluitvorming?
Ik hanteer conform de wens van uw Kamer (motie van de leden Hermans en Pieter Heerma over het opstellen van een versnellingsplan rond kernenergie) een hoog ambitieniveau wat betreft de snelheid waarmee de twee kerncentrales kunnen worden gerealiseerd. Versnellen van de besluitvorming probeer ik toe te passen waar mogelijk. Daarbij houd ik wel steeds een zorgvuldig proces en overleg met de omgeving voor ogen. Zonder het zorgvuldig doorlopen van de projectprocedure is de kans namelijk groter dat we later in het proces (aanzienlijke) vertraging oplopen.
In 2025 neem ik drie besluiten die met elkaar samenhangen in de tijd en op inhoud: het politieke besluit voor de start van de aanbesteding van de nieuwbouw, de voorkeursbeslissing (locatiebesluit) en het voorlopige Rijk-Regio pakket dat met de desbetreffende regio wordt afgesloten. In mijn brief van 1 februari jl. heb ik aangegeven dat ik meer tijd neem voor de marktconsultatie en technische haalbaarheidsstudies. Uit voorbereidende gesprekken met de technologieleveranciers bleek dat een hoger detailniveau en een bredere reikwijdte dan eerder voorzien (van bijvoorbeeld de hydrologische en geologische onderzoeken) als onderdeel van de technische haalbaarheidsstudies verschillende voordelen zouden hebben.
Ook het overleg met de regionale overheden binnen het ruimtelijk besluitvormingstraject vergde meer tijd, zoals aangegeven in de brief van 1 februari jl. Dat is onder andere nodig voor het vormgeven van een voorlopig Rijk-Regiopakket dat nauw verbonden is en voorwaardelijk is voor het succesvol afronden van de eerste fase van de projectprocedure. Daarbij is ten behoeve van de start van de projectprocedure bestuurlijk overleg worden gevoerd met een bredere groep van provincies, gemeenten en waterschappen. Het meenemen van alle partijen, ook de partijen die betrokken zijn bij het waarborgingsgebied Maasvlakte, vergt extra aandacht en tijd. Niet alleen in aanloop naar de start van de projectprocedure, maar ook in het vervolg.
Ik beschrijf in de brief van 1 februari 2024 dat door nu meer tijd te nemen, dit niet automatisch betekent dat er een evenredige vertraging in de oplevering van de kerncentrales optreedt. Ik streef nog steeds naar het zo snel mogelijk na 2035 in gebruik nemen van de centrales. Zoals uitgelegd in deze brief aan uw Kamer over de stand van zaken van de nieuw te bouwen kerncentrales wordt als onderdeel van de technische haalbaarheidsstudies aan de technologieleveranciers gevraagd om een gedetailleerde planning op te leveren vanaf de haalbaarheidsstudies tot aan het moment van exploitatie. Hierbij zullen ze onder meer ingaan op onderlinge afhankelijkheden in processen, beschikbaarheid en levertijd van materiaal, site-voorbereiding en het optimale tijdbestek tussen aanvang bouw tussen de eerste en tweede centrale. Zodra deze informatie voorhanden is ontstaat er een dieper inzicht en een robuustere planning van de hierop volgende fases.
Welke invloed heeft de vertraging op de geplande bijdrage van kernenergie aan de energietransitie en het behalen van klimaatdoelstellingen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven welke financiële, technische en regelgevende knelpunten er momenteel zijn geïdentificeerd in het realiseren van de kerncentrales in Borssele, en hoe deze aangepakt zullen worden om vertraging in de bouw en aansluiting op het net te voorkomen?
Momenteel worden binnen de marktconsultatie, samen met de drie technologieleveranciers en financiële instellingen, realistische mogelijkheden onderzocht voor een uiteindelijk financierings- en organisatiemodel. Daarnaast wordt in de technische haalbaarheidsstudies onderzocht of en, zo ja, hoe twee reactoren kunnen worden gerealiseerd in Borssele. Hierin wordt duidelijk of de ontwerpen van de bedrijven op het terrein van EPZ kunnen worden gerealiseerd, en welke voorwaarden daarbij eventueel gelden. In de projectprocedure wordt een milieueffectrapport en integrale effectenanalyse op voor de (redelijkerwijs te overwegen) locaties opgesteld. Dit geeft medio 2025 zicht op het ontwerp locatiebesluit. Zodra deze verschillende onderzoeken zijn afgerond deel ik de resultaten hiervan met uw Kamer.
De Atlas van de lokale lasten, die is opgesteld door het instituut COELO van Rijksuniversiteit Groningen |
|
Merlien Welzijn (NSC), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van de Atlas van de lokale lasten, die is opgesteld door het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) van Rijksuniversiteit Groningen?1
Ja.
Klopt het dat de woonlasten voor huishoudens met een eigen woning in 2024 als gevolg van heffingen van gemeenten, provincies en waterschappen gemiddeld stijgen met 7,4 procent tot 1.670 euro?
Uit de Atlas van de lokale lasten van het COELO blijkt dat de totale decentrale lasten voor meerpersoonshuishoudens met een eigen woning in 2024 stijgen met 7,6% tot gemiddeld € 1.670,–. Dit betreft niet enkel de gemeentelijke woonlasten, maar ook de opcenten motorrijtuigenbelasting (provinciale heffing) en waterschapsbelasting. Van deze totale decentrale lasten voor meerpersoonshuishoudens met een eigen woning stijgen de gemeentelijke woonlasten in 2024 met 6,1% tot gemiddeld € 994,–.
Kunt u aangeven of en in hoeverre deze lastenstijging het gevolg is van autonome keuzes van decentrale overheden om het voorzieningenniveau te verbeteren, dan wel het gevolg is van onontkoombare verplichtingen die voortvloeien uit wettelijke taken en prestatieafspraken met het Rijk?
De gemeentelijke lasten vallen uiteen in algemene belastingen die ten goede komen aan de algemene middelen, en zogenoemde bestemmingsheffingen. Het is niet bekend in hoeverre de lastenstijging samenhangt met autonome keuzes van gemeenten dan wel het gevolg zijn van wettelijke verplichtingen. Voor de gemeentelijke bestemmingsheffingen (en retributies) geldt overigens dat deze maximaal kostendekkend mogen zijn. Dat betekent dat de (extra) inkomsten uit afvalstoffenheffing en rioolheffing enkel mogen worden gebruikt om de kosten van de betreffende voorziening te dekken (resp. het ophalen en verwerken van uw huishoudelijke afval en onderhoud en vervanging van het riool) en dus niet voor verbetering van de overige voorzieningen of de ontwikkeling van taken waarvoor landelijke wet- en regelgeving geldt.
Waterschappen zijn financieel zelfstandig. Dat wil zeggen dat zij de kosten die zij maken om hun taken uit te oefenen, geheel uit eigen belastinginkomsten bekostigen. De tarieven van de waterschappen zijn onder andere gestegen als gevolg van klimaatverandering en het feit dat de kosten van ingekochte goederen en diensten zijn gestegen. Elk waterschap stelt op basis van zijn kosten zijn eigen tarieven vast. Hierbij is de regel dat de tarieven kostendekkend zijn. Waarvoor de waterschappen belasting mogen heffen is geregeld in de Waterschapswet.
Welke gevolgen heeft de stijging van lokale lasten voor het streven van u om de woonlasten voor huishoudens te beperken? Hoe werken lokale lasten door in de huurprijzen en in pogingen om de stijging hiervan (wettelijk) te begrenzen?
Lokale gebruikersbelastingen/-heffingen worden doorgaans direct bij de gebruiker (huurder) in rekening gebracht en maken geen deel uit van de (kale) huurprijs. De huurder moet deze kosten niet als huurder maar als belastingplichtige of als gebruiker betalen. In het geval dat een verhuurder de gebruikersbelasting/-lasten op eigen naam voor de huurder heeft voldaan, mag hij die kosten – afzonderlijk van de kale huurprijs en servicekosten/nutsvoorzieningen – aan de huurder doorberekenen; het zijn immers kosten die de gebruiker geacht wordt te betalen.
De keuzes ten aanzien van de ontwikkeling van de decentrale heffingen worden genomen door de gemeenteraden dan wel waterschappen. Deze keuzes komen tot stand met inachtneming van de decentrale wensen en opgaven.
In hoeverre is het aanzienlijke verschil in lokale lastendruk tussen eigenaren en huurders, dat wordt veroorzaakt door de wettelijke grondslag voor gemeente- en waterschapsbelastingen, volgens u te rechtvaardigen?
In zijn algemeenheid geldt dat de gemeenteraden en de algemene besturen van de waterschappen vrij zijn om te bepalen welke belasting wordt geheven en de daarbij behorende tarieven te bepalen. Als gevolg hiervan kunnen verschillen in de lastendruk tussen eigenaren en huurders voor komen. Hierbij hecht ik eraan te onderstrepen dat dergelijke keuzes worden gemaakt door democratisch verkozen vertegenwoordigers van de inwoners van de betrokken gemeente of het betrokken waterschap.
De afvalstoffenheffing kent geen verschil in tarieven tussen eigenaren en huurders. De rioolheffing kan, zoals in de Atlas van de lokale lasten van het COELO is aangegeven, van de eigenaar, van de gebruiker of van allebei worden geheven. De ozb kan enkel worden geheven van woningeigenaren en niet van huurders van woningen. Tot 2006 bestond er ook een OZB-gebruikers woningen. Met de wet Afschaffing gebruikersdeel OZB op woningen2 is er destijds voor gekozen het OZB-gebruikersdeel af te schaffen.
De kosten voor de watersysteemheffing worden verdeeld over meerdere categorieën, waaronder de categorie ingezetenen en de categorie gebouwd. De categorie ingezetenen wordt in rekening gebracht bij een ieder wie aan het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap. Hiervoor wordt de hoofdbewoner van elke woning aangeslagen en maakt het niet uit hoeveel mensen woonachtig zijn in de woning. Per waterschap wordt hiervoor een vast bedrag in rekening gebracht welke wordt bepaald door het begrote kostenaandeel voor deze categorie te delen door het aantal huishoudens in het gebied van het waterschap. Een ieder betaalt hiervoor vanwege het belang te kunnen wonen, werken en recreëren. Zowel huurders als woningeigenaren hebben dit belang. In de categorie gebouwd worden de kosten verdeeld tussen de eigenaren van woningen en niet-woningen (bedrijven). De kosten van de heffing zijn een percentage van de WOZ-waarde van het onroerende goed. Het belang is de instandhouding van hun eigendom, zodoende wordt deze heffing enkel aan eigenaren opgelegd. Als het gaat om een verschil in lastendruk tussen woningeigenaren en huurders, dan gaat het dus om het verschil dat door de watersysteemheffing gebouwd wordt veroorzaakt.
Hoe verhoudt de stijging van gemeentelijke lasten zich naar uw oordeel tot het positieve (incidentele) jaarrekeningenresultaat van gemeenten over 2022 van 3,7 miljard euro (zo’n 218 euro per inwoner), dat naar verwachting over 2023 nog hoger uitvalt?2
De keuzes ten aanzien van de ontwikkeling van de lokale heffingen worden genomen door de democratisch gekozen vertegenwoordigers van de inwoners. Deze keuzes komen tot stand met inachtneming van de lokale wensen en opgaven. Deze democratisch gekozen volksvertegenwoordigers zijn dan ook bij uitstek in staat om een afgewogen keuze hierin te maken en daarover verantwoording af te leggen gedurende het democratische proces.
Welk deel van de gemeentelijke en provinciale taken wordt bekostigd via specifieke uitkeringen en welk deel via de algemene uitkering uit het gemeentefonds, en hoe heeft deze verhouding zich in de afgelopen twintig jaar ontwikkeld?
Onderstaand vindt u een overzicht van de verhoudingsgewijze bekostiging van gemeentelijke en provinciale taken via specifieke uitkeringen en het gemeentefonds resp. provinciefonds. U vraagt naar een overzicht van de laatste 20 jaar. De tabellen hieronder gaan 12 jaar terug in de tijd, omdat deze gegevens voor die periode beschikbaar zijn. Ik vertrouw erop dat daarmee in uw informatiebehoefte wordt voorzien. De toename van het aandeel gemeentefonds in 2015 kan worden verklaard door de decentralisaties in het sociaal domein in 2015.
Klopt het dat het aantal specifieke uitkeringen richting gemeenten en provincies om bepaald beleid uit te voeren in de afgelopen jaren is opgelopen, met alle administratieve lasten die daarbij horen? Kunt u aangeven hoeveel specifieke uitkeringen er in 2023 waren en welke administratieve lasten hiermee gepaard gingen voor decentrale overheden?
Het klopt dat het aantal specifieke uitkeringen in de afgelopen jaren is toegenomen, met samenhangende administratieve en controle lasten tot gevolg. In 2017 waren er 21 specifieke uitkeringen verstrekt voor een totaalbedrag van € 7,4 miljard. Dit is in 2022 gestegen naar 137 met een totale omvang van ongeveer € 12,5 miljard. In mei wordt het Onderhoudsrapport Specifieke uitkeringen 2023 naar de Tweede Kamer gestuurd, hierin wordt gerapporteerd over het aantal en de omvang van de specifieke uitkeringen die in 2023 zijn verstrekt.
Op 11 juli 2022 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over het aanpassen van het uitkeringsstelsel4. Een van de voorstellen is om de decentralisatie-uitkering aan te passen aan de eisen van de tijd om zo weer een volwaardig alternatief te zijn voor de specifieke uitkering. Daarnaast moet de specifieke uitkering een minder belastende uitkeringsvorm worden, voor zowel medeoverheden als het Rijk.
Welk aandeel van de taken van gemeenten, provincies en waterschappen wordt bekostigd uit de opbrengsten van lokale belastingen en heffingen en hoe heeft dit aandeel zich in de afgelopen twintig jaar ontwikkeld? Hoe beoordeelt u de omvang van het belastinggebied van decentrale overheden?
Gezien de demissionaire status van het kabinet ligt het niet in de rede om een beoordeling te geven over de omvang van het belastinggebied van decentrale overheden.
Onderstaand treft u een overzicht voor gemeenten en provincies
Voor de waterschappen geldt dat elk waterschap de kosten draagt die zijn verbonden aan de behartiging van de taken die het waterschap in de wet en het reglement zijn opgedragen. De hoogte van de heffingen per gebied varieert. Dat komt omdat ieder gebied anders is ingericht en andere kosten met zich meebrengt. Meer dijken betekent meer onderhoud en dus meer kosten
De hoofdregel is dat de belastingen welke de waterschappen heffen kostendekkend zijn. Zij krijgen normaliter dan ook geen geld vanuit het Rijk. Indien er in belangrijke mate een nationaal of provinciaal belang wordt behartigd welke het belang van het gebied van het waterschap te boven gaat wordt pas een financiële bijdrage vanuit het Rijk geleverd. Het overgrote deel zal dus uit de opbrengst van de lokale belastingen komen. Dit is sinds de invoering van de het stelsel van waterschapsheffingen in 2009 niet anders geweest.
Gemeenten
*2023 en 2024 op basis van begroting
Bron: CBS
Provincies
*2023 en 2024 op basis van begroting
Bron: CBS
Het bericht 'Een derde van Gronings dorpje bezoekt dokter vanwege klachten windturbines' |
|
Silvio Erkens (VVD), Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Een derde van Gronings dorpje bezoekt dokter vanwege klachten windturbines»?1
Ja, dat artikel ken ik.
Wat is de huidige stand van zaken van het vormgeven van afstands- en geluidsnormen?
Geluidsnormen en een afstandsnorm zijn opgenomen in het ontwerpbesluit windturbines leefomgeving. Dit besluit (ontwerp-AMvB), tezamen met het bijbehorend milieueffectrapport (planMER), stond tot eind november 2023 ter publieke consultatie open voor zienswijzen van eenieder. Op dit moment worden de zienswijzen verwerkt. In mijn antwoord op vraag 5 ga ik nader in op de planning van de AMvB-procedure.
Kunt u aangeven wat de huidige uitvoering is van de motie-Erkens/Leijten (Kamerstuk 32 813, nr. 985)?
Bij de brief van 6 juli 2022 (Kamerstukken II 2021/22, 32 813, nr. 1085) en vervolgens bij brief van 8 september 2023 (kenmerk 2023Z13559) heeft de Minister voor Klimaat en Energie uw Kamer op de hoogte gesteld van de uitvoering van de motie Erkens/Leijten. In deze motie werd verzocht om afspraken te maken met decentrale overheden over de te hanteren uitgangspunten voor de plaatsing van nieuwe windturbines en te onderzoeken of een afstandsnorm van vier keer de tiphoogte (Deense norm) tijdelijk kon worden toegepast. Het is juridisch echter niet mogelijk om – vooruitlopend op de AMvB-procedure – vanuit het Rijk algemene of tijdelijke regels te geven voor nieuw te realiseren windparken zonder het uitvoeren van een plan-milieueffectrapportage (plan-m.e.r.). Dit geldt ook voor afspraken met decentrale overheden die een afstandsnorm willen hanteren, aangezien deze zonder een voorafgaande plan-m.e.r. in strijd kunnen zijn met de EU-richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling. Naar aanleiding van de motie Erkens/Leijten is de afstandsnorm van vier keer de tiphoogte opgenomen ter beoordeling in de plan-m.e.r.-procedure.
Totdat nieuwe landelijke milieunormen zijn vastgesteld, hebben decentrale overheden wel de mogelijkheid om milieuvoorschriften per windpark op te nemen in de omgevingsvergunning, op basis van een zorgvuldige lokale milieubeoordeling. Het delen van kennis en werkwijzen tussen gemeenten en het Rijk speelt een belangrijke rol bij het ondersteunen van elkaar, het bevorderen van leermogelijkheden en het streven naar uniformiteit binnen dit proces. Het Rijk biedt gemeenten ondersteuning bij deze inspanningen, wat tegemoetkomt aan de wensen van de Kamer.
Kunt u aangeven wat er is gebeurd sinds het Nevele-arrest toen de normen ongeldig zijn verklaard? Kunt u dit aangeven in een tijdlijn?
Sinds het Nevele-arrest zijn er stappen gezet om te komen tot nieuwe milieunormen voor windparken op basis van een planMER. Er is ook een tijdelijke overbruggingsregeling voor bestaande windparken ontwikkeld.
De volgende tijdlijn kan worden geschetst:
25 juni 2020
Uitspraak Europese Hof van Justitie (Nevele-arrest)
30 juni 2021
Uitspraak Raad van State met betrekking tot windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding
Eind 2021
Start Helpdesk Wind op Land ter ondersteuning van decentrale overheden bij de gevolgen van de uitspraak windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding
23 december 2021 tot en met 16 februari 2022
Publieke consultatie (zienswijzeprocedure) over Voornemen/Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) voor een milieueffectrapport voor de op te stellen nationale windturbinebepalingen leefomgeving
3 maart 2022
Advies Commissie voor de milieueffectrapportage over de NRD
1 juli 2022
Tijdelijke overbruggingsregeling van kracht, bestaande uit een wijzigingsbesluit en een wijzigingsregeling
augustus 2022
Publicatie reactienota naar aanleiding van zienswijzen op de NRD
11 oktober 2023 tot en met 22 november 2023
Publieke consultatie (zienswijzeprocedure) over planMER en ontwerpbesluit windturbines leefomgeving
1 december 2023
Advies ontwerpbesluit windturbines leefomgeving, Adviescollege toetsing regeldruk
24 januari 2024
Voorlopig advies Commissie voor de milieueffectrapportage Nationale windturbinebepalingen leefomgeving
Hoe bent u van plan zo snel mogelijk afstands- en geluidsnormen te hanteren? Hoe voorkomt u vertraging? Naar welke datum van invoering en implementatie van afstands- en geluidsnormen streeft u?
Een landelijke afstandsnorm, geluidsnormen en overige milieunormen voor nieuwe windparken zijn pas van kracht als de nieuwe regelgeving in werking is getreden. Bevoegde gezagen kunnen wel zelf regels stellen als zij daarvoor een milieueffectrapportage hebben uitgevoerd. Meet- en rekenvoorschriften moeten via een ministeriële regeling worden vastgesteld en tegelijkertijd met het ontwerpbesluit in werking treden. Om vertraging te voorkomen probeer ik zo spoedig mogelijk, naar verwachting na de zomer, het ontwerpbesluit bij uw Kamer voor te hangen. Daarna zal het ontwerpbesluit voor advisering aan de Raad van State worden aangeboden.
De geplande datum van inwerkingtreding van het besluit is 1 juli 2025. Op die datum vervalt de tijdelijke overbruggingsregeling voor bestaande windparken.
Hoeveel windprojecten op land worden nog vergund van heden tot de gewenste implementatie van normen? Bent u in gesprek met provincies over een mogelijke pauzeknop op projecten indien de afstands- en geluidsnormen hierbij in de toekomst niet gewaarborgd kunnen worden? Acht u dit net als wij niet wenselijk aangezien er nu sprake is van willekeur en dit enorm schadelijk is voor het draagvlak voor wind op land?
Op basis van gegevens van de Wind op Land monitor 2023 (peildatum 31/12/2023) ben ik bekend met 15 lopende projecten waarvoor nog geen vergunning is verleend. Naar verwachting zal slechts een klein deel van deze projecten vóór medio 2025 vergund worden. Een aantal gemeenten wacht momenteel op de invoering van de landelijke normen, terwijl andere projecten vertraging oplopen door verschillende andere factoren, waardoor vergunningverlening voor medio 2025 niet haalbaar is.
Zolang er geen nieuwe normen zijn vastgesteld, dragen de betrokken overheden gezamenlijk de verantwoordelijkheid om windturbines zorgvuldig in te passen en op basis van een locatie-specifieke milieubeoordeling lokale normen op te stellen.
In samenwerking met het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie (NP RES), RVO, IPO en VNG wordt ondersteuning geboden aan decentrale overheden om een zorgvuldig proces op te zetten voor locatie-specifieke normen. Deze ondersteuning wordt geboden door onder andere informatiebijeenkomsten en kennisdelingssessies te organiseren en ondersteuning te bieden via een helpdesk. Provincies en gemeenten geven aan dit te waarderen en zelf door te willen met de regionale energieopgave.
Ik zie geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het proces dat de decentrale overheden doorlopen en deel uw mening niet dat er nu sprake zou zijn van willekeur. Er is dan ook geen reden om – vooruitlopend op de nieuwe landelijke normen – met provincies in gesprek te gaan over de mogelijkheid van een pauzeknop op windprojecten.
Hoe representatief acht u de Nivel-studie? Hoe houdt u rekening met het kernpunt dat de resultaten voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden zoals benoemd in de studie? Betekent deze voorzichtigheid dat er nu tijdelijk gewacht moet worden op landelijke normen?
Uit de «Gezondheidsverkenning windturbines» van het Nivel, gedeeld met uw Kamer op 21 december 2023 (Kamerstukken II 2023/24, 33 612, nr. 84), komen geen duidelijke aanwijzingen voor verhoogde gezondheidsrisico’s in de nabijheid van windturbines. Deze bevindingen zijn in lijn met eerdere conclusies van het RIVM op basis van internationaal onderzoek dat er geen eenduidig bewijs is dat windturbinegeluid samenhangt met gezondheidseffecten, met uitzondering van hinder en mogelijke slaapverstoring. Zoals ook in de brief aan uw Kamer is gemeld, moeten de resultaten van het Nivel voorzichtig geïnterpreteerd worden vanwege de beperkte statistische kracht om verbanden aan te tonen, voornamelijk door het relatief beperkt aantal mensen dat binnen 500 meter van een windturbine woont.
Het is daarom van belang de bestaande kennis met betrekking tot windturbines en gezondheid te blijven actualiseren en aan te vullen waar nodig. Om de kennis actueel te houden heeft het Ministerie van EZK in 2021 aan het RIVM opdracht gegeven voor het opzetten van het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid, dat het RIVM samen met de GGD vormt. Verder zal het RIVM, in opdracht van de Ministeries van EZK en IenW, in de komende jaren ook een onderzoek uitvoeren naar de relatie tussen blootstelling aan windturbinegeluid en hinder en slaapverstoring in de Nederlandse situatie. De resultaten hiervan worden eind 2026 verwacht. Op voorhand zijn er volgens het planMER dat is opgesteld voor de AMvB (ontwerpbesluit windturbines leefomgeving) overigens geen aanwijzingen dat eerder gevonden verbanden tussen windturbinegeluid en effecten niet meer toepasbaar zouden zijn. De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft in haar advies geconcludeerd dat het planMER de milieugevolgen van verschillende milieunormen, waaronder die voor geluid, overwegend goed in beeld brengt. Er is daarom geen reden om te wachten met het opstellen van nieuwe landelijke windturbinenormen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja, dat heb ik hierbij gedaa
Het bericht 'Arbeidsinspectie: ook kappers en kabelleggers werken als ‘kennismigrant’' |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Léon de Jong (PVV) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Arbeidsinspectie: ook kappers en kabelleggers werken als «kennismigrant»»?1
Ja.
Wat vindt u van dit artikel? Wat is volgens u een kennismigrant?
Het artikel is verschenen naar aanleiding van het jaarverslag van de Nederlandse Arbeidsinspectie over 20232. Daarin geeft de inspecteur-generaal een reflectie op de kennismigrantenregeling. Hij geeft daarin aan dat het doel van de regeling om arbeidsmigratie te stimuleren niet meer van deze tijd is. Volgens hem blijken uit de inspectiepraktijk misstanden en oneigenlijk gebruik. Ook doet hij suggesties voor verbetering van deze regeling, zoals het inhoudelijk definiëren van hoogwaardige kennis en beperking van de groep erkend referenten.
Misstanden zijn wat mij betreft volstrekt onacceptabel en Nederland onwaardig. Alle werknemers in Nederland hebben recht op fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Werkgevers in Nederland zijn daarvoor verantwoordelijk en wetgeving of handhaving zou geen voorwaarde moeten zijn voor goed werkgeverschap. De voorbeelden laten zien dat het nodig is regelingen zodanig vorm te geven dat misstanden, misbruik en oneigenlijk gebruik zoveel mogelijk worden voorkomen. Hierbij is samenwerking tussen de IND en de Arbeidsinspectie van belang, ieder vanuit zijn eigen taak.
Tegelijkertijd verwijst het jaarverslag naar sectoren, bijvoorbeeld voor de chipmachineproductie, waarin hoogwaardige kennis onmisbaar is. Ook de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 benadrukt in haar rapport dat kennismigranten nodig zijn om een hoogproductieve en duurzame economie te worden en te blijven. Om een innovatieve, concurrerende (kennis)economie te stimuleren wordt onder meer via de kennismigrantenregeling en erkendreferentsystematiek uitnodigend beleid gevoerd. Met het erkend referentschap is er toegang tot een versnelde en vereenvoudigde aanvraagprocedure voor kennismigranten. Voor de definiëring van kennismigranten is vanaf het begin gekozen voor een eenduidig en objectief criterium, namelijk het salariscriterium. In dit criterium komt de waarde van de kennismigrant voor de Nederlandse arbeidsmarkt en (kennis)economie, waaronder de unieke kennis of vaardigheid van de kennismigrant tot uiting.3 Het salaris van kennismigranten moet aan dit criterium voldoen en dient marktconform te zijn.
Ik neem het signaal van de Arbeidsinspectie serieus. Onlangs heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, mede namens mij en de Minister van Economische Zaken, een brief naar uw Kamer gestuurd over de voortgang van de uit te werken maatregelen omtrent het erkend referentschap in relatie tot nationale veiligheid en de maatregelen in relatie tot uitleenconstructies en individuele migranten die ook raken aan nationale veiligheid.4 Daarnaast bekijk ik, samen met de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Economische Zaken en Klimaat, of de regeling rondom het uitlenen van kennismigranten aangescherpt moeten worden.
Hoeveel werknemers verblijven in Nederland op basis van een visum verkregen onder de kennismigrantenregeling?
Op peildatum 1 januari 2024 verbleven er circa 80.740 werknemers in Nederland op basis van de nationale kennismigrantenregeling, dat wil zeggen, op basis van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking «arbeid als kennismigrant». Dit cijfer omvat alle vergunningen die op 1 januari 2024 geldig waren, ongeacht het jaar waarin zij werden verleend. Het gaat hier dus niet om het aantal verleende vergunningen binnen een afgebakende tijdsperiode.
Kunt u een top 10 geven van branches (o.b.v. Standaard Bedrijfsindeling(SBI-)codes) waarin de meeste kennismigranten actief zijn?
Dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatietechnologie
62
15.250
Financiële instellingen (geen verzekeringen en pensioenfondsen)
64
8.530
Holdings (geen financiële), concerndiensten binnen eigen concern en managementadvisering
70
8.170
Arbeidsbemiddeling, uitzendbureaus en personeelsbeheer
78
6.520
Groothandel en handelsbemiddeling (niet in auto´s en motorfietsen)
46
5.720
Vervaardiging van overige machines en apparaten
28
4.270
Dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatie
63
4.000
Architecten, ingenieurs en technisch ontwerp en advies, keuring en controle
71
3.500
Onderwijs
85
2.190
Opslag en dienstverlening voor vervoer
52
2.110
Bron IND: cijfers afgerond op tientallen
Toelichting bij de bovenstaande tabel: dit overzicht is tot stand gekomen met behulp van de SBI-codes van erkend referenten, zoals deze zijn opgenomen in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). Een bedrijf dat zich inschrijft in de KvK krijgt één of meer SBI-codes. Een SBI-code geeft de bedrijfsactiviteit van een onderneming weer. De KvK stelt de SBI-codes vast aan de hand van een beschrijving van wat het bedrijf doet. Voor elke bedrijfsactiviteit wordt een aparte SBI-code gegeven. Voor bovenstaand overzicht is telkens gekeken naar de voornaamste SBI-code van de erkend referent voor welke de onder vraag 3 genoemde kennismigranten op 1 januari 2024 werkzaam zijn. Hierbij zijn de codes geclusterd op de eerste 2 cijfers van de SBI-code voor een zo eenduidig mogelijke clustering/overzicht. Om u een volledig beeld te geven zijn de betreffende clustercodes en het aantal kennismigranten per branche, peildatum 1 januari 2024, eveneens in het overzicht opgenomen.
Wat is de top 25 van landen van herkomst van kennismigranten?
Indiase
20.150
Turkse
7.910
Zuid-Afrikaanse
5.670
Russische
5.650
Amerikaans burger
4.450
Chinese
3.830
Braziliaanse
3.550
Brits burger
2.590
Iraanse
2.310
Oekraïense
2.050
Japanse
1.430
Egyptische
1.270
Canadese
1.080
Australische
1.040
Mexicaanse
980
Pakistaanse
950
Taiwanese
910
Indonesische
870
Filipijnse
850
Zuid-Koreaanse
770
Colombiaanse
740
Belarussische
690
Nigeriaanse
620
Vietnamese
540
Servische
540
Overig
9.320
Bron IND: cijfers afgerond op tientallen
Toelichting bij de bovenstaande tabel: voor de beantwoording is eveneens uitgegaan van het standcijfer van 1 januari 2024 (zie beantwoording vraag 3).
Bent u van mening dat kappers, kabelleggers, betonvlechters, nagelsalonmedewerkers en schoonmakers niet kwalificeren als kennismigranten? Zo nee, waarom niet?
Nee, beoefenaars van deze beroepen zullen niet kwalificeren als kennismigranten. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven moet voor de kennismigrantenregeling worden voldaan aan het salariscriterium en dienen kennismigranten een marktconform loon te krijgen. Het is niet toegestaan om als werkgever bijvoorbeeld een kapper of schoonmaker een loon te betalen dat boven het marktconforme loon ligt, om zo een vergunning voor kennismigranten te verkrijgen. De IND kan advies aan UWV vragen over de marktconformiteit van het loon.
Bent u het eens met de Nederlandse Arbeidsinspectie dat dit soort bedrijven lastig te controleren is? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 1 neem ik het signaal van de Arbeidsinspectie uiterst serieus en zal ik met de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Economische Zaken en Klimaat onderzoeken of naar aanleiding van dit signaal de kennismigrantenregeling verdere aanpassingen behoeft naast de maatregelen omtrent het erkend referentschap in relatie tot nationale veiligheid en maatregelen ten aanzien van het uitlenen van kennismigranten.
Ervaringen uit de uitvoerings- en toezichtspraktijk van de IND en de Arbeidsinspectie laten zien dat controles tijdrovend en complex kunnen zijn In voorkomende gevallen wordt onderzocht wat de feiten en omstandigheden van het individuele geval zijn en in hoeverre deze feitelijke situatie overeenkomt met de op papier gepresenteerde situatie. Dit is niet altijd scherp vast te stellen.
De Arbeidsinspectie controleert bij fysieke bezoeken of de werkgever zijn verplichtingen nakomt op grond van de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet allocatie arbeid door intermediairs, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de Arbeidstijdenwet. Het is daarbij volgens de Arbeidsinspectie onduidelijk in hoeverre de wetgever meer real-time controle van informatie van de verschillende overheidsdiensten, ten behoeve van fraudebestrijding, gewenst vindt.
Bij de erkendreferentsystematiek wordt uitgegaan van vertrouwen aan de voorkant en controle aan de achterkant. Het is in veel gevallen lastig om bij de aanvraag voor het erkend referentschap te constateren of er mogelijk sprake is van misbruik van de kennismigrantenregeling. De IND besteedt extra aandacht aan bedrijven waarbij het niet direct voor de hand ligt dat zij kenniswerkers nodig hebben. De IND is in die gevallen bij een aanvraag om een verblijfsvergunning voor de individuele kenniswerker extra alert op het voldoen aan de marktconformiteit van het loon en kan eventueel een bedrijfscontrole uitvoeren
Een erkende referent heeft toegang tot de versnelde aanvraagprocedure voor verblijfsvergunningen, waarbij in principe geen bewijsstukken hoeven te worden overgelegd. De erkend referent kan hierin voor een deel volstaan met eigen verklaringen dat aan de voorwaarden van de kennismigrantenregeling wordt voldaan, waarop de IND in beginsel vertrouwt. Het is in veel gevallen lastig om bij de aanvraag te constateren of er mogelijk sprake is van misbruik van de kennismigrantenregeling. Bij twijfel heeft de IND de mogelijkheid om alle onderliggende stukken op te vragen en de aanvraag volledig te toetsen. Ook kan de IND in voorkomende gevallen het UWV vragen om advies over de marktconformiteit van het salaris.
Kunt u uitleggen wat de achterliggende problematiek is bij het controleren van een kennismigrantregeling die afgegeven is aan een werkgever die geregistreerd staat in de Kamer van Koophandel als bedrijf met bijvoorbeeld SBI-code 96021 (haarverzorging) of 8121 (interieurreiniging)?
Dergelijke ondernemingen kunnen een kennismigrant in dienst hebben, waarbij op het aanvraagformulier voor de verblijfsvergunning is verklaard dat deze persoon bijvoorbeeld als manager in dienst treedt. Het salaris van een manager kan boven het vereiste salariscriterium liggen van een kennismigrant en daarmee marktconform zijn. De aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning als kennismigrant zal dan ingewilligd worden als ook aan alle overige voorwaarden is voldaan.
De IND houdt toezicht op de erkende referent, waarbij wordt gecontroleerd op naleving van de informatie-, administratie- en zorgplicht jegens de vreemdeling(en) voor wie hij erkend referent is. Ook controleert de IND of het bedrijf nog voldoet aan de voorwaarden voor erkenning. Als blijkt dat het werk van de kennismigrant niet (meer) overeenkomt met wat de werkgever heeft aangegeven bij de aanvraag dan heeft de erkend referent zijn informatieplicht overtreden. Dit kan leiden tot handhavingsmaatregelen van de IND voor de erkend referent zoals het geven van een waarschuwing, het opleggen van een boete of het intrekken van de erkenning. Het raakt ook de betrouwbaarheid van het bedrijf als erkend referent. Als de kennismigrant niet (meer) blijkt te voldoen aan de voorwaarden van de kennismigrantenregeling, dan kan deze verblijfsvergunning worden ingetrokken door de IND.
Wat vindt u van de ondergrens voor kennismigranten onder de 30 jaar?
Voor kennismigranten die jonger zijn dan 30 jaar geldt een lager salariscriterium dan voor kennismigranten van 30 jaar en ouder. Het salariscriterium van beide categorieën is afgeleid van het gemiddelde cao-loon in Nederland en wordt jaarlijks geïndexeerd. Het salariscriterium voor kennismigranten jonger dan 30 jaar is lager, omdat het gemiddelde cao-loon van (hoogopgeleide) werknemers jonger dan 30 jaar lager is dan van werknemers boven de 30 jaar.
Tegen de achtergrond van een mondiale battle for talent, zoals de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 die verwacht, biedt een specifiek looncriterium voor kennismigranten onder de 30 jaar een lagere drempel om jonge kennismigranten aan te trekken.
Vindt u deze ondergrens voldoende hoog om ook echt alleen arbeidsmigranten met specifieke schaarse kennis aan te trekken?
Ja. Het salariscriterium is afgeleid van het gemiddelde cao-loon in Nederland voor deze groep en wordt jaarlijks geïndexeerd.
Zou u deze vragen vóór het commissiedebat Arbeidsmigratie van 16 mei 2024 willen beantwoorden?
De antwoorden zijn voor het commissiedebat Arbeidsmigratie beantwoord, dat is verplaatst naar 2 juli 2024.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kamervragen over het artikel ‘Aantal tbs’ers wéér gestegen, maar geen plek in klinieken: krijgen enorme bedragen uitgekeerd.’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
Hoe komt de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming tot de hoogte van de passantenvergoeding? Is er een beleidsregel of een ander juridisch bindende verankering die de hoogte van de passantenvergoeding vaststelt?1
De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) maakt standaardbedragen, waaronder ook de passantenvergoeding, kenbaar op zijn website. Dat zijn de bedragen die de RSJ hanteert als de beroepscommissie besluit dat in standaardgevallen een klager een tegemoetkoming moet krijgen. Bij het vaststellen van de hoogte van de passantenvergoeding heeft de RSJ aansluiting gezocht bij de bedragen die in het kader van de (civiele) jurisprudentie (zie antwoord op vraag 3) tot stand zijn gekomen. Deze werkwijze zorgt voor transparantie en eenduidigheid in het toekennen van de vergoedingen.
Is de bepaling van de passantenvergoeding van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming bindend of bent u in de mogelijkheid om af te wijken?
De jurisprudentie van de RSJ is bindend. Naar beneden afwijken van de standaardbedragen zal naar verwachting tot gevolg hebben dat passanten zullen procederen voor hogere bedragen. Zij zullen dan alsnog de hogere vergoeding toegekend krijgen.
Bent u verplicht tot het geven van een passantenvergoeding? Zo ja, waaruit blijkt dat?
De verplichting tot het geven van een passantenvergoeding vloeit voort uit jurisprudentie van de Hoge Raad, gebaseerd op jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens waarin het verblijf in een gevangenis langer van vier maanden in afwachting van plaatsing in een tbs-kliniek als onrechtmatig is aangemerkt en schadevergoeding is toegekend. De plaatsingstermijn van vier maanden is vastgelegd in artikel 6.3 van de Wet forensische zorg. Daarmee heeft de wetgever direct aansluiting gezocht bij de jurisprudentie.
Is het mogelijk de passantenregeling (tijdelijk) te stoppen, gezien de aanhoudende krapte binnen de tbs-klinieken?
Nee, stoppen met het toekennen van een vergoeding aan passanten bij het overschrijden van de wettelijke termijn van vier maanden in artikel 6.3 Wet forensische zal niet standhouden bij de rechter.
Kunt u aangeven welk percentage van de bedragen die uitgekeerd worden aan tbs'ers aan de slachtoffers wordt overgemaakt? Kunt u tevens aangeven hoeveel dit bedrag in absolute aantallen bedraagt, uiteengezet per jaar?
De strafrechter kan in zijn vonnis oordelen dat de dader een schadevergoeding moet betalen aan het slachtoffer, en daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Als de veroordeelde acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis niet aan zijn betalingsverplichting kan voldoen, schiet de Staat het bedrag voor het slachtoffer voor en int dit vervolgens bij de veroordeelde.
Onderstaande tabel bevat de bedragen van de passantenvergoedingen die in de jaren 2021, 2022 en 2023 in totaal zijn uitgekeerd aan tbs-passanten. Een deel daarvan is ingehouden ten behoeve van schadevergoedingsmaatregelen die de tbs-veroordeelde moest betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
€ 25.150,–
€ 100.300,–
€ 81.475,–
€ 7.524,–
€ 24.510,–
€ 41.506,–
29,9%
24,4%
50,9%
Granuliet |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat voor toestemmingverlening en handhaving de actuele classificatie van granuliet is gebaseerd op de keuzes die gemaakt zijn rond de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kroger c.s. van maart 20201 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van oktober 2021?2
Granuliet voldoet aan de definitie van «grond» zoals opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit, dat in 2008 inwerking is getreden. Zowel de toestemmingverlening als de beslissingen naar aanleiding van handhavingsverzoeken zijn op die definitie gebaseerd.
Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 31 oktober 2021 geoordeeld dat granuliet kan worden beschouwd als grond in de zin van het Besluit bodemkwaliteit.
Kunt u bevestigen dat beide rusten op de veronderstelling dat «granuliet» sinds 2009 als grond is gekwalificeerd?
De actuele classificatie van granuliet is gebaseerd op de definitie van grond zoals opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit besluit is in 2008 in werking getreden.
Kunt u bevestigen dat de werkgroep Kwalibo, die is geciteerd in de beantwoording van genoemde schriftelijke vragen, zich in 2009 wel erover heeft uitgesproken dat granietzand als grond kan worden beschouwd en op basis van beoordelingsrichtlijn (BRL) 9321 voor industriezand kan worden gecertificeerd, maar dit niet heeft gedaan voor granuliet?
Binnen het Kwalibo stelsel zijn het de certificerende instellingen die productcertificaten afgeven. Voor granuliet is de certificerende instelling – SGS INTRON Certificatie B.V. – geaccrediteerd om een productcertificaat af te geven voor granuliet. Deze heeft op basis van BRL 9321 geconcludeerd dat granuliet voldoet aan de definitie voor grond uit het Besluit bodemkwaliteit.
Kunt u bevestigen dat de classificatie «granuliet = granietzand» uitsluitend een ambtelijke of politieke interpretatie is en geen wetenschappelijke en dat er ondanks dezelfde geologische oorsprong grote verschillen zijn tussen granietzand en granuliet, onder andere doordat granietzand wordt geproduceerd zonder toevoeging van polyacrylamide en granuliet met toevoeging van polyacrylamide?
In de beantwoording van de Kamervragen op 31 maart 20203 en in andere brieven aan uw Kamer in datzelfde jaar4 is aangegeven dat granietzand fracties van verschillende grootte omvat en dat de fijnste fractie (kleiner dan 63 µm) wordt gebruikt voor de productie van granuliet. De benodigde scheiding van water vindt plaats met een flocculant (polyacrylamide). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 31 oktober 2021 bevestigd dat de aanwezigheid van polyacrylamide geen reden is om granuliet anders te classificeren dan grond.
Waarom is er in 2020 voor gekozen om de Kamer te doen geloven dat granietzand en granuliet hetzelfde zijn?
Zoals in het antwoord bij vraag 4 vermeld, is steeds aangegeven dat granietzand fracties van verschillende grootte omvat en dat de fijnste fractie (kleiner dan 63 µm) wordt gebruikt voor de productie van granuliet.
Kunt u deze vragen voor 11 april 2024 beantwoorden?
De beantwoording van de vragen dient zorgvuldig te gebeuren en heeft enige tijd gekost.
De noodkreet van MSD-baas ’Kankerpatiënt eindeloos in wachtkamer voor nieuwe behandelingen’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de situatie waarin Nederlandse mensen met kanker zich bevinden, waarbij zij minder toegang hebben tot nieuwe behandelingen dan kankerpatiënten in andere landen? Zo ja, wat is uw reactie op deze situatie?
Ik wil de beantwoording van de vragen van lid Van der Plas graag beginnen met een algemene uitleg van het waarom van het beleid ten aanzien van dure geneesmiddelen en zal daarna ingaan op de specifieke vragen.
Er komen steeds meer geneesmiddelen op de markt met een (zeer) hoge prijs. Als gevolg daarvan groeien de uitgaven aan geneesmiddelen harder dan de uitgaven aan de rest van de ziekenhuiszorg. Dure geneesmiddelen verdringen daarmee andere vormen van zorg en/of andere collectieve uitgaven.1Als tegen die achtergrond geneesmiddelen worden toegelaten tot de basisverzekering die niet pakketwaardig zijn, bijvoorbeeld omdat de onzekerheid ten aanzien van de effectiviteit te groot is en/of omdat het risico op een niet-kosteneffectieve inzet te groot is, levert dat per saldo een verlies aan gezondheidswinst op voor de gehele bevolking. Bovendien ondergraaft dat de solidariteit.
Net als in veel andere Europese landen hanteren we in Nederland daarom een systeem waarbij voorafgaand aan het vergoedingsbesluit voor (dure) geneesmiddelen een toets op pakketwaardigheid wordt uitgevoerd (de pakketbeoordeling)2. Dit heeft als doel ervoor te zorgen dat alleen geneesmiddelen uit collectieve middelen worden vergoed die bewezen gelijke waarde of meerwaarde hebben ten opzichte van de standaardbehandeling en ook verantwoorde uitgaven kennen. Deze werkwijze betekent dat (dure) geneesmiddelen niet direct beschikbaar zijn voor de patiënt. Een zorgvuldige beoordelingsprocedure kost tijd. Uiteraard heb ik net als andere partijen die betrokken zijn bij de vergoeding van (dure) geneesmiddelen, oog voor patiënten die hun, soms enige, hoop gevestigd hebben op een nieuw geneesmiddel. Maar het is onze gezamenlijke verantwoordelijkheid om de belangen van deze patiënten af te wegen tegen de belangen van alle patiënten, ook die in de toekomst. Als we nu geen keuzes maken en de uitgaven aan dure geneesmiddelen niet beheersen, kan de toegang tot nieuwe geneesmiddelen of andere effectieve zorg voor patiënten in de toekomst in het gedrang komen. Ik wijs daarbij op de verantwoordelijkheid van fabrikanten om maatschappelijk verantwoorde prijzen te vragen. Natuurlijk mag er voor het nemen van financiële risico’s een beloning gevraagd worden, maar deze moet wel maatschappelijk te dragen zijn, financieel, maar ook moreel.
Tegen die context wil ik aangeven dat ik de zorgen van mensen met kanker in Nederland heel goed begrijp. Tegelijk is het zo dat uit recent onderzoek van de universiteit Utrecht3 is gebleken, dat lang niet alle nieuwe kankergeneesmiddelen van toegevoegde waarde zijn. Dat geldt vooral voor geneesmiddelen die versneld tot de markt werden toegelaten met beperkt wetenschappelijk bewijs. De beroepsverenging Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie (NVMO) geeft aan dat, omdat de regels voor het toelaten van geneesmiddelen in Europa in de afgelopen jaren steeds soepeler zijn geworden, kankergeneesmiddelen op de markt komen die weliswaar werkzaam zijn (er is een effect), maar waarvan de vraag is of deze ook echt voordelen bieden voor de patiënt met kanker. Zij wijst er daarbij ook op dat een kankermedicijn meestal ook (ernstige) bijwerkingen heeft. Ik ben het met de NVMO eens en vind een zorgvuldige procedure voor de vergoeding van deze middelen daarom belangrijk, ook als dat kan betekenen dat patiënten dan (tijdelijk) geen toegang hebben tot een nieuw geneesmiddel. Wel wil ik ervoor zorgen dat de doorlooptijd niet langer duurt dan nodig. Daarop is mijn beleid dan ook gericht.
Kunt u aangeven waarom Nederland vrijwel het enige land in de Europese Unie (EU) is dat nog geen toegang heeft tot een specifiek borstkankermiddel, terwijl dit middel in de meeste Europese landen al de standaardbehandeling is? Wat zijn de specifieke redenen voor de lange wachttijd in Nederland?
Ik begrijp dat gedoeld wordt op het middel pembrolizumab van de fabrikant MSD. Pembrolizumab heeft in de sluis gestaan, waarna een zogeheten breed financieel arrangement is overeengekomen. Dat betekent dat het financieel arrangement ook geldt voor toekomstige indicaties waarvoor dit middel ingezet kan worden. Voorwaarde is uiteraard wel dat nog wordt vastgesteld dat die nieuwe indicaties voldoen aan het wettelijke criterium stand van de wetenschap en praktijk, oftewel dat er voldoende zekerheid is over de effectiviteit. Het is aan de zorgverzekeraars om dat te beoordelen, zowel bij sluismiddelen met een breed financieel arrangement als bij dure geneesmiddelen die niet in de sluis zijn geplaatst4. Dat doen zorgverzekeraars gezamenlijk in de Commissie Beoordeling Add-on Geneesmiddelen (CieBAG). De CieBAG zoekt hierbij afstemming met de beroepsgroep, onder meer om de plaatsbepaling goed in beeld te hebben.
Nadat de Europese Commissie in mei 2022 marktautorisatie heeft verleend aan pembrolizumab voor de nieuwe indicatie (neo)adjuvante behandeling van volwassen patiënten met triple-negatieve borstkanker5, heeft de CieBAG geconstateerd dat er veel onzekerheden zijn over de stand van de wetenschap en praktijk van pembrolizumab bij deze groep patiënten. Vanwege de complexiteit van de beschikbare wetenschappelijke gegevens hebben de zorgverzekeraars in april 2023 het Zorginstituut Nederland als pakketbeheerder verzocht om een duiding uit te voeren6. Dat houdt onder meer in dat het Zorginstituut aan de hand van de geldende wet- en regelgeving beoordeelt of deze zorg deel uitmaakt van het basispakket. Die duiding kan een specifiek geneesmiddel betreffen, maar ook meer algemeen, de uitgangspunten van een beoordeling. Voor een duiding door het Zorginstituut heeft de fabrikant een dossier moeten opstellen. In juni 2023 heeft het Zorginstituut geconcludeerd dat het dossier voldoende was om beoordeeld te worden. Ik verwacht dat het Zorginstituut de beoordeling op korte termijn zal afronden. Er zal dan duidelijkheid zijn of pembrolizumab voor de betreffende indicatie voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk7.
Het is belangrijk dat het juiste geneesmiddel wordt ingezet bij de juiste patiënt en daarmee bijdraagt aan passende zorg. Ik vind het dus goed dat de zorgverzekeraars en de beroepsgroep hun verantwoordelijkheid nemen om hiervoor zorg te dragen. In reactie op een verzoek van de branchevereniging van fabrikanten van innovatieve geneesmiddelen (de VIG) heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in februari 2022 geoordeeld dat de werkwijze van de CieBAG binnen de wettelijke kaders, waaronder de zorgplicht, valt8. Wel zag de NZa enkele verbeterpunten, die door de zorgverzekeraars zijn geadresseerd. Zo zijn er beslisbomen vastgesteld en publiceert Zorgverzekeraars Nederland (ZN) de maandelijkse wijzigingen van vergoede middelen, alsmede een totaaloverzicht van de wijzigingen, inclusief standpunten over de door hen beoordeelde middelen op de eigen website9. Ik vind dat een goede ontwikkeling. In mijn ogen is de transparantie over de doorlooptijden van beoordelingen door de zorgverzekeraars (zowel de feitelijke als streefinformatie) nog voor verbetering vatbaar. Ik ben daarover met ZN in gesprek.
In hoeverre vindt u het acceptabel dat zorgverzekeraars mensen met kanker hun behandeling blijven ontzeggen, gezien de vertragingen in het proces en de stand van zaken in ons omringende landen? Hoe ziet u de gevolgen van het veranderen van de aanspraakstatus naar «nee, mits» op de kwaliteit en toegankelijkheid van geneesmiddelen voor patiënten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er internationale best practices of succesvolle modellen die kunnen worden geïmplementeerd om de wachttijden voor nieuwe kankerbehandelingen te verminderen? Zo ja, bent u bereid om samen te werken met andere landen en experts om te leren van hun ervaringen en deze in Nederland toe te passen, denk bijvoorbeeld aan onze buurlanden Frankrijk en Denemarken met kortere wachttijden?
Nederland werkt intensief samen met andere Europese landen op het gebied van geneesmiddelenbeleid, ook om te leren van goede voorbeelden. Helaas zie ik ook voor kankergeneesmiddelen op dit moment geen beter of slimmer systeem om geneesmiddelen sneller bij de patiënt te krijgen. Ik verwijs u naar de brief van 22 januari 202410 van de Minister van VWS, waarin verslag wordt gedaan van een verkenning naar mogelijkheden voor vroege toegang. Hierbij is ook naar Frankrijk gekeken. In deze brief wordt ook aangegeven dat wordt gewerkt aan diverse aanpassingen aan de vergoedingsprocedures, om de wachttijden waar mogelijk terug te dringen, zie daarvoor ook mijn antwoord op vraag 5 hieronder. Ik vind het belangrijk om de effecten daarvan af te wachten.
Hoe beoordeelt u de rol van de zogenaamde sluis, waar nieuwe, dure geneesmiddelen eerst worden beoordeeld op bewezen effectiviteit en kosten, als het gaat om de toegang van patiënten tot deze geneesmiddelen? Welke aanpassingen voert u door in dit proces om de wachttijd te verkorten?
Hoewel ik zou willen dat de sluis niet nodig is, ken ik geen ander instrument dat beter borgt dat (zeer) dure geneesmiddelen pas worden ingezet als de effectiviteit daarvan vaststaat en een maatschappelijk aanvaardbare prijs is overeengekomen.
Ik besef dat de sluis tot gevolg heeft dat patiënten soms lang moeten wachten op een voor hen effectief middel, daarom is mijn inzet erop gericht om de doorlooptijd tussen markttoelating en het vergoedingsbesluit te verkorten, door toe te werken naar een stelsel waarin risico-identificatie en -beheersing voor dure geneesmiddelen structureel vroegtijdig plaatsvinden. Ik wil in de toekomst meer gewicht toekennen aan risico’s ten aanzien van de effectiviteit en gepaste inzet van het geneesmiddel, naast financiële risico’s. Voor een uitgebreide toelichting over de inhoud en voortgang van dit traject verwijs ik u naar de Voortgangsbrief pakketbeheer van dure geneesmiddelen die ik recent naar uw Kamer heb gestuurd.11
Kunt u uitleggen waarom het soms maanden tot jaren duurt voordat een middel beschikbaar komt, zelfs nadat het uit de sluis is gekomen en er een prijsafspraak is gemaakt met het ministerie en de prijs dus wel maatschappelijk aanvaardbaar moet zijn? Wat zijn de belangrijkste oorzaken van deze vertraging?
Ik wil er ten eerste op wijzen dat het aan de beroepsgroep is om te bepalen wat de inzet is van een geneesmiddel, bijvoorbeeld welke plek het geneesmiddel krijgt in een richtlijn. Dit kan betekenen dat een geneesmiddel, waarop aanspraak bestaat, niet voor elke patiënt beschikbaar is. Daarnaast kan het voorkomen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 en 3 hierboven, dat zorgverzekeraars een beoordeling moeten doen van de stand van de wetenschap en praktijk om de effectiviteit en daarmee pakketwaardigheid van een geneesmiddel voor een bepaalde indicatie te bepalen. Ook dit kan ertoe bijdragen dat geneesmiddelen later beschikbaar komen voor patiënten.
Hoe staat het met de implementatie van het nieuwe toelatingsstelsel voor de vergoeding van dure geneesmiddelen uit het basispakket? Hoe verhoudt dit nieuwe stelsel zich tot de sluis en het post-sluistraject? En hoe gaat dit nieuwe stelsel de instroom van nieuwe geneesmiddelen daadwerkelijk versnellen en zo een bijdrage leveren aan toekomstbestendige zorg?
Ik heb uw Kamer over de voortgang van dit traject geïnformeerd middels mijn brief van 11 april12. Ik verwijs voor het antwoord op de vraag naar deze brief.
Wat gaat u doen om die vertragingen inzichtelijk te maken voor zowel mensen met kanker als hun behandelaars en hieraan eisen te stellen qua duur waarbinnen een besluit genomen moet zijn over vergoeding? Bent u bereid hiervoor een maximumduur van drie maanden aan te houden, waar binnen een besluit moet zijn genomen over vergoeding?
De gemiddelde doorlooptijd wordt door meerdere factoren bepaald: de tijd die een fabrikant nodig heeft om een volledig dossier in te dienen, de tijd die het Zorginstituut nodig heeft om een dossier te beoordelen, de tijd die nodig is voor het Ministerie van VWS om samen met de fabrikant tot een overeenkomst te komen, eventueel tijd die zorgverzekeraars nodig hebben om de stand van de wetenschap en praktijk te beoordelen, tijd die de zorgverzekeraars nodig kunnen hebben om met de fabrikant tot prijsafspraken te komen en tijd die nodig is voor de beroepsgroep om een geneesmiddel op te nemen in de behandelrichtlijnen. Om een snellere doorlooptijd te bevorderen moet dan ook rekening worden gehouden met voor wie die termijn dan geldt. Het is waarschijnlijk dat een kortere, verplichte termijn zal betekenen dat er meer druk komt te staan op het proces en dat er mogelijk eerder nee gezegd wordt, omdat partijen binnen die termijn er samen mogelijk niet uitkomen. Hiermee wordt het besluit sneller genomen, maar worden er heronderhandelingen gestart die het gehele proces niet versnellen, en juist vertragen. Een maximale doorlooptijd leidt dus niet automatisch tot het eerder of meer beschikbaar komen van dure geneesmiddelen voor de patiënt. Bovendien kan een dergelijke termijn een nauwkeurige beoordeling en het verzamelen van data belemmeren. Op basis van informatie uit andere landen is een wettelijke termijn geen garantie voor kortere doorlooptijden. Zoals ik in reactie op vraag 5 aangaf ben ik van mening dat het beter is om in te zetten op efficiëntie binnen het gehele proces – dus eerder in gezamenlijkheid kijken en anticiperen op de geneesmiddelen die komen, zodat we ook eerder een besluit kunnen nemen.
Wanneer gaat u het dashboard «doorlooptijden geneesmiddelen» aanvullen met informatie over de stappen die worden gezet na de sluis, richting opname is het basispakket?
Ik heb uw Kamer eerder bericht over het dashboard doorlooptijden geneesmiddelen.13 Het dashboard ziet op alle geneesmiddelen waarover het Ministerie van VWS over de prijs onderhandelt en op de periode van registratie tot opname in het basispakket. Het proces hierna, bijvoorbeeld de beoordeling van de stand wetenschap en praktijk door de CieBAG en de toekenning van een add-on status door de NZa, of de opname in behandelrichtlijnen, maakt op dit moment geen integraal onderdeel uit van het dashboard. Ik realiseer mij dat er behoefte is aan meer informatie in het dashboard en bekijk welke doorontwikkeling mogelijk is. Hierbij zal ik rekening houden met bovengenoemde, maar kijk ik ook of deze en overige wensen uitvoerbaar zijn. Ik heb al eerder de wens geuit dat ook de middelen die zorgverzekeraars beoordelen in het dashboard worden opgenomen. Ik ben daarover met ZN in gesprek. Het is nu nog niet duidelijk op welke termijn welke aanpassingen haalbaar zijn, ik zal uw Kamer hier na de zomer over informeren.
Hoe wordt er momenteel omgegaan met nieuwe indicaties voor geneesmiddelen die nog niet worden vergoed door zorgverzekeraars? Welke rol speelt het Zorginstituut hierbij en hoe kunnen de wachttijden worden verkort? Als er over het middel al een maatschappelijk aanvaardbare prijs is afgesproken, welk argument is er dan nog om mensen met betreffende indicaties hier nog langer op te laten wachten?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik graag naar het antwoord op vragen 2, 3 en 8 hierboven.
Hoe kan het dat er al een prijsafspraak is gemaakt met het ministerie voor meerdere indicaties, maar het middel nog steeds niet beschikbaar is voor deze patiëntengroepen? Wat zijn de obstakels die een snelle beschikbaarheid in de weg staan?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is uw reactie op het stopzetten van programma's waarbij kankerpatiënten een middel alvast krijgen in afwachting van toelating? Bent u van plan om deze programma's weer op te starten en zo ja, wat is daarvoor nodig?
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat leveranciers van dure, voornamelijk kankergeneesmiddelen niet langer hun geneesmiddelen gratis ter beschikking zouden willen stellen gedurende de sluisperiode. Ik zou dat zeer teleurstellend vinden en zie dit signaal als een middel om mij onder druk te zetten om eerder akkoord te gaan met een prijs die niet maatschappelijk verantwoord is. Dat terwijl het om niet beschikbaar stellen van middelen de volgende voordelen heeft voor leveranciers:
Tot slot wijs ik er op dat ik, onder voorwaarden, bereid ben om de kosten die gemaakt zijn voor de beschikbaarheidsstelling van een geneesmiddel tijdens de sluisperiode mee te laten wegen in de prijsonderhandelingen.
Op welke manier kunnen we ervoor zorgen dat patiënten sneller toegang hebben tot nieuwe behandelmethoden, zonder dat dit ten koste gaat van de zorgkosten?
Mijn beleid is erop gericht dat patiënten zo snel mogelijk toegang krijgen tot nieuwe, bewezen effectieve en voldoende kosteneffectieve behandelmethoden. Ik zie verschillende mogelijkheden om de beoordeling te stroomlijnen, dan wel anders in te richten, waardoor sneller duidelijk wordt voor welke patiënt een middel van meerwaarde is. Door het opstarten van een gezamenlijke beoordeling in Europees verband van de relatieve effectiviteit van nieuwe geneesmiddelen hoop ik de werklast en capaciteit te verdelen en daarmee doorlooptijden te verkorten. Vanaf januari 2025 start dit onder de Europese HTA-verordening. Daarnaast maakt de «parallelle procedure» het mogelijk voor fabrikanten om beoordelingsdossiers eerder in te dienen bij het Zorginstituut, wat de doorlooptijd ook kan verkorten. Hier wordt echter weinig gebruik van gemaakt. Ook beoog ik met het toekomstige stelsel een efficiënt beoordelingsproces mogelijk te maken door de informatiebehoefte van het Zorginstituut en de kennis van de beroepsgroep goed op elkaar aan te laten sluiten. Zie hiervoor nogmaals mijn antwoord op vraag 5 en de hierboven genoemde recente Voortgangsbrief pakketbeheer van dure geneesmiddelen. Tot slot doe ik een oproep aan de geneesmiddelenfabrikanten om de klinische studies beter te laten aansluiten op de praktijk, onder meer door een vergelijking te maken met bestaande behandelingen. Met minder onzekerheden kan de tijd voor besluitvorming bespoedigd worden.
Zijn er concrete maatregelen die u wilt nemen om de kluwen aan bureaucratische regels aan te pakken? Deelt u de mening dat geen enkele patiënt de dupe mag worden van bureaucratische processen en dat elke wachtende patiënt er een te veel is?
Als er onnodige bureaucratische processen zijn, dan zijn deze onwenselijk. Veel processen bij de beoordeling van nieuwe dure geneesmiddelen zijn echter wel wenselijk, want nodig om de kwaliteit van zorg en de beschikbaarheid van nieuwe geneesmiddelen te waarborgen, ook op de lange termijn. Sterker nog, dat er verschillende routes naar vergoeding bestaan, geeft blijk van de ruimte die er is voor maatwerk.14 Ik deel wel de mening dat beter uitgelegd kan worden welke processen er zijn en waartoe deze dienen. Ik werk daarom aan een uitleg voor het brede publiek waarin ik beschrijf waar we op inzetten om dit systeem toekomstbestendig te maken en de noodzaak hiervoor. Tevens beschrijf ik hierin waarom we strikte eisen moeten stellen aan de instroom van nieuwe geneesmiddelen. Hoewel dit niet de gevolgen van het wachten op een behandeling wegneemt, hoop ik hiermee het inzicht en begrip van de maatschappij te vergroten.
Is het u bekend dat er klinische studies van oncologen worden afgewezen, omdat de standaardbehandeling te veel afwijkt van de rest van Europa? Om hoeveel studies gaat dit en wat gaat u er aan doen om er weer voor te zorgen dat er topwetenschap bedreven kan worden in Nederland op het gebied van kankeronderzoek?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan de beroepsvereniging (NVMO). Zij laten mij weten dat zij geluiden hebben vernomen dat er minder studies naar Nederland komen, maar ook geluiden dat dat niet het geval is. Via de VIG verkregen zij onderstaande tabel, waarbij de zoekmethode niet nader is toegelicht:
183
44
24
279
63
23
322
79
25
486
112
23
490
109
22
414
62
15
70
7
10
Via een andere zoekmethode verkreeg de NVMO onderstaande cijfers, waaruit blijkt dat ook in ons omringende landen het aantal studies afneemt.
De NVMO geeft aan dat, als het al zo is dat het aantal studies afneemt, de oorzaak hiervan niet eenduidig, maar multifactorieel is. Zo hangt de keuze van fabrikanten om klinische studies in een land uit te voeren onder andere af van de vergoedingsprocedures, de criteria van de beroepsgroep zelf, de mogelijkheden om makkelijk en snel patiënten te betrekken en of deze patiënten al andere behandelingen ondergaan, of aan andere klinische studies deelnemen. Daarnaast is sinds 2022 nieuwe Europese regelgeving van kracht betreffende klinische studies, waarvan de implementatiefase een algemene dip in het aantal nieuwe studies in alle Europese landen heeft veroorzaakt. De NVMO wijst er tenslotte ook op dat in Nederland hoogwaardig investigator-initiated onderzoek plaatsvindt.
De resolutie van de VN veiligheidsraad over een wapenstilstand in Gaza |
|
Sarah Dobbe |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met Veiligheidsraadresolutie 2728?
Ja.
Klopt het dat resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) in principe bindend zijn?
Ja. Artikel 25 van het Handvest van de Verenigde Naties stelt: «De Leden van de Verenigde Naties komen overeen de besluiten van de Veiligheidsraad overeenkomstig dit Handvest te aanvaarden en uit te voeren.»
Op welke manier is de Nederlandse regering gebonden aan deze resolutie?
Alle lidstaten van de VN zijn in beginsel gebonden aan resoluties van de VN Veiligheidsraad (VNVR), waarbij resolutie 2728 zich evenwel primair richt tot de partijen bij het gewapend conflict in Gaza.
Op welke manier gaat de Nederlandse regering bijdragen aan het verwezenlijken van een onmiddellijk staakt-het-vuren in Gaza, zoals geformuleerd in de resolutie?
Op welke manier gaat de Nederlandse regering bijdragen aan een duurzaam staakt-het-vuren in Gaza, zoals geformuleerd in de resolutie?
Op welke manier gaat de Nederlandse regering bijdragen aan het vrijlaten van de gijzelaars in Gaza, zoals geformuleerd in de resolutie?
Op welke manier gaat de Nederlandse regering bijdragen aan het waarborgen van humanitaire hulp aan Gaza, zoals geformuleerd in de resolutie?
Gaat Nederland de financiering van de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA) weer hervatten, aangezien de resolutie oproept tot het verzekeren van humanitaire hulp? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse standpunt rondom financiering aan UNRWA is aan uw Kamer gecommuniceerd middels de Kamerbrief1, dd. 26 april 2024.
Deelt u de mening dat het niet-naleven van deze resolutie, ongeacht door welke partij, moet worden beantwoord met sancties vanuit Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich zowel in bi- als multilateraal verband sterk in voor naleving van de bepalingen uit de resolutie. Het is in eerste instantie aan de VN-Veiligheidsraad, waarvan Nederland momenteel geen lid is, om te bepalen in welke mate de partijen opvolging geven aan de resolutie. De VNVR kan additionele stappen nemen indien naleving van de resolutie uitblijft, dit is vooralsnog echter niet in voorbereiding.
Welke reactie bent u van plan te geven op het niet-naleven van deze resolutie, ongeacht door welke partij?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u het eens dat de levering van F-35 onderdelen niet kan doorgaan als Israël de Veiligheidsraadresolutie niet opvolgt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet voert het arrest van het Gerechtshof uit en heeft de Algemene Vergunningen NL007 en NL009 aangepast. Zie de brief over de opvolging die het kabinet geeft aan het arrest van het Gerechtshof Den Haag over de doorlevering van F-35-componenten naar Israël2.
Bent u het eens dat het militair samenwerkingsverdrag met Israël niet getekend kan worden als Israël deze resolutie niet opvolgt? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een militair samenwerkingsverdrag met Israël. Wel is er de intentie een Status of Forces Agreement(SOFA) te sluiten met Israël. Dit is een bilaterale overeenkomst waarmee de juridische status van Nederlands defensiepersoneel op het grondgebied van de ontvangende staat wordt geborgd en vice versa. Dit statusverdrag met Israël is reeds in 2021 getekend. Uw Kamer heeft hier op 11 april 2023 mee ingestemd3. Met het oog op personeelszorg en goed werkgeverschap streeft het kabinet ernaar met zoveel mogelijk landen statusverdragen af te sluiten. Dit staat los van de VNVR-resolutie.
Klopt het dat de commandant der strijdkrachten, de heer Eichelsheim, een werkbezoek naar Israël en het Israëlische leger heeft ondernomen?1
Ja. Dit bezoek vond plaats op 24 maart jl.
Hoe beoordeelt u dit werkbezoek in het licht van vraag 12?
Het bezoek van de CDS aan Israël stond los van de SOFA. Zoals ook aangegeven in het commissiedebat op 25 maart jl., past het bezoek van de CDS binnen de brede wijze waarop het kabinet druk uitoefent op Israël. In al onze contacten met Israël uiten wij onze zorgen over de humanitaire situatie in Gaza en het te grote aantal burgerslachtoffers en benadrukken wij de Israëlische regering te handelen in lijn met het internationaal recht en de noodzaak de toegang van humanitaire hulp te verbreden en versnellen, in lijn met VN resolutie 2417. De CDS heeft deze boodschap tevens bij zijn counterpart overgebracht.
Wat was het doel van dit werkbezoek?
Zie antwoord vraag 14.
Klopt het dat de heer Eichelsheim heeft meegedaan aan een werksessie met de ondervoorzitter van de Israëlische generale staf, de heer Baram, over onder andere Gaza? Welke bijdrage heeft de heer Eichelsheim aan deze werksessie geleverd?
De CDS heeft als toehoorder een sessie bijgewoond die werd geleid door het hoofd internationale samenwerking. Tijdens de sessie kreeg de CDS informatie over de nationale en internationale uitdagingen waar het Israëlische leger zich mee geconfronteerd ziet en kon hij vragen stellen ter verduidelijking. Daarnaast heeft hij ook hier zijn zorgen geuit over de situatie in Gaza en het belang van naleving van het humanitair oorlogsrecht benadrukt.
De Israëlische krant Haaretz geeft aan dat er nog steeds een Israëlische delegatie in Qatar is voor onderhandelingen met Hamas, waar deze eerder leken te zijn mislukt.2 Kunt u een laatste stand van zaken geven over de vredesonderhandelingen?
Het is van essentieel belang dat onderhandelingen snel leiden tot een onmiddellijk staakt-het-vuren dat moet leiden tot het duurzaam neerleggen van de wapens. Ik, de Minister van Buitenlandse Zaken, heb onlangs met zowel de Qatarese Minister van Buitenlandse Zaken als de staatsminister van Buitenlandse Zaken gesproken. Ik heb onder andere mijn waardering uitgesproken over de bemiddelingsrol van Qatar in de onderhandelingen over een staakt-het-vuren en de vrijlating van de gegijzelden. Nederland is echter geen onderdeel van deze onderhandelingen. Ik kan u daarom verder geen details geven.
kwijtschelding studieschuld voor medische gronden |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel aanvragen om de studieschuld kwijt te schelden om medische gronden zijn sinds de laatst bekende meting in 2019 gedaan? Hoe vaak is de studieschuld, geheel of gedeeltelijk kwijtgescholden?
U vraagt specifiek naar de mogelijkheid om op grond van de hardheidsclausule na afloop van de studie een studieschuld op medische gronden kwijt te schelden. Kwijtschelding op medische gronden gebeurt alleen in uitzonderlijke gevallen. Kwijtschelding op deze grond vindt bij toekenning altijd plaats voor de hele schuld (prestatiebeurs en lening) en bovendien in vrijwel alle gevallen na afloop van de studie. In de navolgende tabel 1 is het aantal aanvragen, toekenningen en afwijzingen opgenomen van kwijtscheldingen van studieschulden op medische gronden op basis van de hardheidsclausule sinds 2019.
Naast kwijtschelding op basis van de hardheidsclausule kent de Wet studiefinanciering 2000 ook de voorziening prestatiebeurs. Een van de onderdelen hiervan is dat alleen de prestatiebeurs van een (oud-)student die als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van structurele aard niet in staat is een diploma te halen, binnen de (verlengde) diplomatermijn wordt omgezet in een gift. Onder bijzondere omstandigheden van structurele aard kunnen in ieder geval worden verstaan een functiebeperking of een chronische ziekte. Dit is geregeld in artikel 4.14 derde lid (mbo) en artikel 5.16 derde lid (hbo/wo) van de Wet studiefinanciering 2000. De student die van deze voorziening gebruik heeft gemaakt, kan er daarna ook voor kiezen om een andere opleiding te starten die beter bij de eigen mogelijkheden past.
2019
332
35
297
2020
342
29
313
2021
387
54
333
2022
465
40
318
107
2023
706
6
9
691
De beoordeling van de aanvragen voor kwijtschelding op medische gronden heeft in de periode november 2022 tot ongeveer oktober 2023 stilgelegen. Het proces rondom medische adviezen moest vanwege een tuchtrechtelijke uitspraak anders worden ingericht. Het behandelen van aanvragen is vanaf oktober 2023 stapsgewijs weer opgestart.
DUO heeft daarnaast te maken met een sterke toename van het aantal aanvragen. Aandacht via social media1 heeft onder andere een aanzuigende werking. Deze informatie heeft tot veel extra aanvragen geleid. Deze aanvragen komen naar verwachting niet allemaal in aanmerking voor kwijtschelding, maar moeten wel individueel beoordeeld worden om vast te stellen of ze wel of niet in aanmerking komen. Door beide oorzaken heeft DUO te maken met een achterstand in de afhandeling van ongeveer 800 aanvragen.
Ik vind dit een vervelende situatie voor de oud-studenten. Dit kunnen mensen zijn in een kwetsbare situatie, die helaas langer in onzekerheid blijven of kwijtschelding kan worden toegekend. Tijdens de afhandeling van de aanvraag wordt wel standaard de inning van de schuld opgeschort. DUO is bezig om de achterstand in te lopen (zie daarover ook het antwoord op vraag 7).
Kunt u, over de afgelopen tien jaar, een overzicht geven van het aantal aanvragen van mbo, hbo en wo-studenten en het aantal kwijtscheldingen per jaar?
Het totaal aantal aanvragen en kwijtscheldingen op medische gronden voor 2016–2019 is in de meting – waarnaar in vraag 1 wordt verwezen – opgenomen. De totale aantallen vanaf 2019 staan in de tabel bij het antwoord op vraag 1.
Het opleidingsniveau is niet relevant voor het beoordelen van verzoeken om kwijtschelding op medische gronden. Daarom worden deze aanvragen niet op basis van opleidingsniveau geregistreerd. Bovendien is een deel van de gegevens uit oudere jaren, in overeenstemming met de archiefwetgeving, inmiddels vernietigd.
Hebben studenten die vanwege medische gronden hun studie niet hebben kunnen afronden recht op volledige kwijtschelding van de studieschuld? Zo nee, hoe wordt dan bepaald welk deel van de schuld wordt kwijtgescholden?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven gebeurt kwijtschelding op medische gronden op grond van de hardheidsclausule alleen in uitzonderlijke gevallen en bovendien in vrijwel alle gevallen na afloop van de studie. Kwijtschelding op deze grond vindt bij toekenning overigens altijd plaats voor de hele schuld (prestatiebeurs en lening).
Wanneer een (oud-)student vanwege bijzondere omstandigheden van structurele aard de studie niet heeft kunnen afronden, kan deze aanspraak maken op de zogenaamde voorziening prestatiebeurs waarmee de prestatiebeurs in zijn geheel wordt omgezet in een gift. Wanneer een student naast de prestatiebeurs ook heeft geleend, wordt de lening binnen de voorziening prestatiebeurs niet kwijtgescholden. Als de student uiteindelijk niet meer verder kan studeren, kan deze vervolgens een aanvraag doen voor kwijtschelding van de resterende studieschuld op medische gronden. Deze aanvraag wordt door DUO getoetst aan het uitvoeringsbeleid voor kwijtschelding op medische gronden.
Wat is juridisch gezien het kader om iemand volgens de criteria die zijn vastgesteld in de «Voortgangsrapportage aanpak hardvochtigheden OCW-wetgeving» uit te sluiten1, of juist kwijtschelding toe te kennen?
Een studieschuld moet in principe altijd worden terugbetaald. Aflossing en rente worden terugbetaald naar draagkracht. Onder een minimum inkomen hoeft de maandelijkse aflossing niet te worden betaald. Daarboven wordt een maximum percentage van het inkomen betaald totdat het vastgestelde maandbedrag is bereikt. Artikel 6.16 van de Wet studiefinanciering 2000 kent twee situaties waarin een schuld zonder verdere beoordeling wordt kwijtgescholden. Namelijk bij het bereiken van het einde van de aflosperiode en bij overlijden van de (oud-) student.
Kwijtschelding op medische gronden doet DUO in uitzonderlijke gevallen op grond van een hardheidsclausule. DUO is bevoegd op basis van de hardheidsclausules in de Wet studiefinanciering 2000, de Wet studiefinanciering BES, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten en de Les- en cursusgeldwet af te wijken van de wet. Dit is altijd maatwerk. DUO heeft voor kwijtschelding op medische gronden in de loop van de jaren uitvoeringsbeleid ontwikkeld om richting te geven aan het maatwerk. Dit zijn de criteria die zijn toegelicht in de voortgangsrapportage Aanpak hardvochtigheden OCW-wetgeving. DUO toetst op grond van jurisprudentie ook altijd of de medische situatie van de aanvrager gelijk te stellen is aan de medische situaties zoals opgenomen in het uitvoeringsbeleid.
Hoeveel medisch adviseurs zijn betrokken bij de beoordeling van één student of afgestudeerde?
Er is aan de kant van DUO één medisch adviseur betrokken bij de beoordeling van een verzoek voor kwijtschelding op medische gronden. Een aanvrager kan zich ook bij laten staan door een eigen medisch adviseur. In dat geval kan er uitwisseling van informatie tussen beide medisch adviseurs plaatsvinden. Dit kan alleen als de aanvrager hiervoor toestemming heeft gegeven.
Hoe beslist een medisch adviseur van DUO of de betreffende student wel of niet in aanmerking komt?
Een oud-student doet een aanvraag bij DUO. De aanvrager wordt gevraagd om een machtiging te geven voor het inwinnen van medische informatie bij een (behandelend) arts of medisch adviseur. Ook wordt de aanvrager – afhankelijk van de medische situatie – gevraagd om een zelfbeschrijving te schrijven over de invloed van de klachten op het dagelijkse leven. De aanvrager kan zich in de aanvraagprocedure bij laten staan door een eigen medisch adviseur.
De benodigde medische informatie wordt opgevraagd en bij onduidelijkheden wordt hierop doorgevraagd. De medisch adviseur beoordeelt de beschikbare medische informatie en weegt of de medische situatie van de aanvrager voldoet aan de criteria uit het uitvoeringsbeleid, dan wel of de medische situatie daarmee gelijk te stellen is. Het resultaat van deze beoordeling wordt vastgelegd in een rapportage. Een aanvrager kan altijd gebruik maken van het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht. Tenslotte adviseert de medisch adviseur aan een beslismedewerker van DUO om wel of geen kwijtschelding op medische gronden toe te kennen. De beslismedewerker van DUO neemt dit advies altijd over. De beslisambtenaar heeft geen inzicht in het medisch dossier en het medisch rapport.
Als de aanvrager geen toestemming verleent om medische informatie in te winnen, de aanvrager zelf geen medische informatie aanlevert of er wordt geen medische informatie ontvangen, dan kan de aanvraag niet medisch inhoudelijk worden beoordeeld. Dit leidt dan tot afwijzing van de aanvraag.
Hoelang duurt het gemiddeld voordat een persoon beoordeeld is? Binnen welke termijn streeft DUO ernaar aanvragen te beoordelen? Hoe weegt u de gestelde termijn en de werkelijke termijnen?
De processtappen waarbij om nadere informatie wordt gevraagd bij de aanvrager of diens arts of medisch adviseur duren veelal zo’n 3 weken (aanschrijven, wachten op reactie en beoordelen). Het proces kent meerdere van die stappen en duurt daarom gemiddeld 3–4 maanden. Het gaat bijvoorbeeld om het aanvragen van toestemming om medisch gegevens op te vragen, het opvragen van medische gegevens en het uitvoeren van het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht. Afhandeling van een aanvraag binnen de wettelijke termijn uit de Algemene wet bestuursrecht van 8 weken is daarom vaak niet haalbaar. DUO vraagt in deze gevallen om een verlenging van de afhandelingstermijn bij de aanvrager. In de periode dat de aanvraag in behandeling is, wordt de inning van de schuld opgeschort. Overigens is de draagkracht van de meeste aanvragers bij de start van de aanvraag zeer beperkt, waardoor zij – conform de reguliere draagkrachtregeling – geen maandelijkse aflossing betalen.
Zoals ook in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, heeft de beoordeling van medische aanvragen ongeveer 11 maanden stilgelegen. Het behandelen van aanvragen is vanaf oktober 2023 stapsgewijs weer opgestart. Daarnaast heeft DUO onder andere te maken met een stijging van het aantal aanvragen door aandacht op social media voor kwijtschelding. Hierdoor heeft DUO op dit moment een achterstand in de afhandeling van ongeveer 800 aanvragen. De doorlooptijd kan hierdoor momenteel oplopen tot ongeveer 12–14 maanden.
DUO heeft aanvragers bij de start van de aanvraag mondeling geïnformeerd dat de afhandeling langer kan duren. DUO gaat nu ook schriftelijk aanvragers hierover informeren en daarvoor excuses maken. In de periode dat de aanvraag in behandeling is, is altijd standaard de inning van de schuld opgeschort.
DUO heeft verschillende maatregelen genomen om de achterstand in te lopen:
Daarnaast worden verschillende opties bekeken voor het inlopen van de huidige achterstand:
Wat is gemiddeld de tijdsinvestering per aanvraag van een werknemer van DUO? Hoeveel tijd kost het een student/afgestudeerde?
De gemiddelde tijdsinvestering van DUO is onbekend, omdat er geen tijd per advies wordt bijgehouden. DUO heeft voor het antwoord op deze vraag een inschatting gemaakt. Bij het volledige proces zijn gemiddeld 1 fte medisch adviseur, 1 fte medisch secretariaat en 1 fte aan overige medewerkers betrokken. Afgaande op een normaal aantal aanvragen in de periode 2019–2021 is de tijdsinvestering van DUO gemiddeld ongeveer 14 uur per aanvraag.
Een oud-student moet een aanvraag indienen en een machtiging afgeven voor de medisch adviseur van DUO om medische informatie op te vragen. De aanvrager moet een zelfbeschrijving aanleveren over de invloed van de klachten op het dagelijkse leven. Ook is in sommige gevallen aanvullende informatie van de aanvrager of diens arts of medisch adviseur nodig. Het is niet bekend hoeveel tijd een aanvrager hier gemiddeld voor nodig heeft.
Hoeveel contactmomenten zijn er gemiddeld nodig om een casus te beoordelen?
De mondelinge en schriftelijke contactmomenten met de oud-student vinden plaats bij de start van het aanvraagproces, het opvragen van de machtiging, informatie opvragen over de impact van de medische situatie en bij het voorleggen van de beoordeling. Het gaat om ongeveer 3–4 vaste contactmomenten tussen de aanvrager en DUO. Naast deze standaard contactmomenten is er regelmatig ook tussendoor correspondentie over de aanvraag. Daarnaast heeft de medisch adviseur contact met de artsen of medisch adviseur van betrokken oud-student.
Is er een strak en vastgelegd proces dat DUO hanteert als het aankomt op kwijtscheldingen en kunt u dit delen?
DUO werkt met een procesbeschrijving en werkinstructies. Het proces is vastgelegd in het systeem voor de klantprocessen en uitvoeringsbeleid en wordt via een digitale kennisbank ter beschikking gesteld aan medewerkers. Het stroomschema en de werkinstructie voor «kwijtschelding op medische gronden» en de werkinstructie voor «opstellen medisch advies» zijn als bijlage bij deze brief toegevoegd.
Hoe is DUO tot de criteria gekomen zoals geformuleerd in de «Voortgangsrapportage aanpak hardvochtigheden OCW-wetgeving» waarin staat dat kwijtschelding mogelijk is bij mensen met een ernstig verstandelijke beperking; psychiatrische patiënten; patiënten met een terminale ziekte; mensen met een coma voor een langere periode?
De ontwikkeling van het uitvoeringsbeleid voor kwijtschelding op medische gronden gaat terug tot de jaren ’90. Het uitgangspunt was om de belangrijkste gebieden binnen de gezondheid van oud-studenten te bestrijken, waarbij de medische problematiek objectiveerbaar moest zijn. Verder moest het om zeer uitzonderlijke situaties gaan. Immers, kwijtschelding is een laatste redmiddel als andere voorzieningen tekort schieten en wel tot een humane oplossing moet worden gekomen. Het was ook de bedoeling om met het beleid te voorkomen dat er een lijst met ziekten zou ontstaan. Een dergelijke lijst zou dan hiaten kunnen bevatten en er zouden ook nieuwe ziekten kunnen ontstaan of ontdekt worden. Het is niet goed mogelijk om tot een actuele en volledige lijst te komen.
In de tijd dat het beleid werd geformuleerd, was langdurige opname in de GGZ nog iets wat regelmatig voorkwam en bestond het begrip PGB nog niet. Vandaar ook dat er bij het tweede criterium (ernstig geestelijk gehandicapt zijn) was opgenomen dat de oud-student moest zijn opgenomen in een instelling. Bij de huidige beoordeling wordt dat niet als essentieel aspect getoetst, omdat er steeds meer mensen op een andere manier verpleegd worden dan in instellingen.
Wat verder essentieel is geweest bij de formulering van het beleid is het gegeven dat een diagnose op zichzelf weinig zegt. De ene persoon met een aandoening is niet gelijk aan de andere persoon met dezelfde aandoening. Niet iedereen maakt hetzelfde door of ervaart dezelfde impact op het dagelijks leven. De gedachte is dat er sprake moet zijn van een zeer ernstige situatie van medische aard waarbij het humanitair gezien niet verlangd kan worden dat de studieschuld nog wordt terugbetaald.
Daarom is tot de volgende criteria gekomen:
De vier gebieden in het uitvoeringsbeleid zorgen ervoor dat de te onderscheiden gebieden binnen de gezondheid van een individu met deze categorieën worden bediend zonder een limitatieve lijst op te hoeven stellen die aan discussie onderhavig kan zijn.
Uit de jurisprudentie volgt dat DUO ook dient te toetsen of een medische situatie vergelijkbaar is met de medische situaties zoals beschreven in het uitvoeringsbeleid. In dat geval moet een dergelijke aanvraag ook worden toegekend. Dit juridische beginsel is een vijfde criterium. In de uitvoeringspraktijk blijkt dat deze vier criteria en het toegevoegde vijfde criterium goed hanteerbaar zijn.
Waarom zijn chronische en neurologische aandoeningen niet opgenomen in deze criteria?
Een chronische lichamelijke of neurologische aandoening is meestal vast te stellen en te toetsen, maar niet of dit leidt tot een uitzichtloze situatie. De ene persoon met een aandoening werkt en bevindt zich (nog) niet in een uitzichtloze situatie; de ander wel. Het gaat om de invloed op het functioneren. Daarbij is ten aanzien van somatische aandoeningen als voorwaarde gesteld dat er sprake moet zijn van een overlijden binnen een jaar.
In alle gevallen volgt uit jurisprudentie dat DUO moet toetsen of een medische situatie vergelijkbaar is met de medische situaties beschreven in het uitvoeringsbeleid. Ook aanvragers met een zware fysieke beperking of ernstige progressieve ziekte kunnen via deze toets ook in aanmerking komen voor kwijtschelding, mits ze zich in een uitzichtloze situatie bevinden. DUO heeft de afgelopen periode in een beperkt aantal gevallen op grond van deze gelijkstellingstoets een verzoek voor kwijtschelding van debiteuren met een fysieke beperking of progressieve ziekte toe kunnen kennen.
Krijgen alle studenten die aan de criteria voldoen zoals vastgesteld in de Voortgangsrapportage automatisch recht op een kwijtschelding?
Ja.
Hoe wordt de privacy van alle aanvragers bij DUO geborgd? Worden de aanvragen opgeslagen? Zo ja voor hoelang en wie heeft hier toegang toe?
Het is belangrijk om de privacy van de aanvrager te waarborgen. Dit geldt nog meer als het – zoals in dit proces – gaat om medische gegevens. Het contact met de aanvrager over medische zaken loopt daarom uitsluitend via de medisch adviseur en het medisch secretariaat. Dit geldt ook voor contacten met een arts of medisch adviseur van de aanvrager. De toegang tot de medische gegevens is beperkt tot de medisch adviseur en het medisch secretariaat. De aanvragen en de verdere correspondentie daarover worden gescheiden gehouden van de overige poststromen. Notities en de rapportage worden opgesteld door de medisch adviseur en het medisch secretariaat en zijn alleen voor hen toegankelijk. Er wordt gewerkt met afgeschermde systeemmappen en met fysieke post en speciaal beveiligde e-mailuitwisselingen. De medische medewerkers werken in een aparte afgeschermde ruimte.
DUO hanteert voor het bewaren en schonen van gegevens de termijn in de archiefwetgeving. DUO is bij dit proces verplicht het archief vijf jaar te bewaren nadat de laatste actieve relatie tussen DUO en de aanvrager is beëindigd. Daarna moeten de gegevens worden geschoond. Voor medische dossiers geldt een afwijkende bewaartermijn van in beginsel 20 jaar.
Hoe wordt het inkomen van een student of oud-student meegenomen bij het beoordelen van een kwijtschelding om medische gronden?
Het inkomen van de aanvrager is geen onderdeel van de criteria in het uitvoeringsbeleid voor kwijtschelding op medische gronden. De medisch adviseur van DUO toetst uitsluitend aan de geformuleerde medische criteria. De medisch adviseur is ook niet op de hoogte van het inkomen van de aanvrager.
Het inkomen van een oud-student is wel van invloed op de hoogte van de maandelijkse aflossing van de reguliere studieschuld. Een oud-student lost af naar draagkracht. Als het inkomen onder een minimum niveau ligt, hoeft een oud-student niet af te lossen. Bij een inkomen boven het minimum lost de student een percentage van het inkomen af. Na afloop van de aflosperiode wordt een eventuele restschuld altijd kwijtgescholden. De draagkrachtregeling is niet afhankelijk van de medische situatie van de oud-student.
Hoe kan het, zoals staat in «Aantallen aanvragen voor kwijtscheldingen op medische gronden 2016–2019»2, dat studenten of oud-studenten hun kwijtschelding wordt ontzegd omdat een behandelend arts niet reageert?
Het is bijzonder vervelend voor een aanvrager als de behandelend arts niet op een informatieverzoek van DUO reageert. Aanvragers hebben wel andere mogelijkheden om de benodigde medische informatie aan te leveren (zie het antwoord op vraag 17).
Een verzoek gaat over kwijtschelding van de studieschuld op grond van medische redenen. DUO kan een dergelijke aanvraag alleen beoordelen als er toereikende informatie over de medische situatie beschikbaar wordt gesteld. Het is daarbij soms van belang dat de medisch adviseur van DUO met toestemming van de aanvrager bij de arts of medisch adviseur van de aanvrager mondeling of schriftelijk informatie kan opvragen. Als er onvoldoende medische informatie beschikbaar wordt gesteld, kan DUO niet anders dan een aanvraag voor kwijtschelding op medische gronden te weigeren.
Welke opties heeft een student als een behandeld arts niet reageert? Kunnen andere artsen worden ingezet als dit het geval is?
Een aanvrager kan een andere arts of behandelaar dan de behandelend arts machtigen voor het verstrekken van medische informatie of zelf een medisch adviseur inschakelen. Tenslotte kan een aanvrager deze medische informatie ook zelf verstrekken; op papier of bijvoorbeeld via een digitaal zorgdossier. Hierbij moet duidelijk zijn welke arts of behandelaar de medische informatie heeft opgesteld. De aanvrager bepaalt altijd zelf welke medische informatie met de medisch adviseur van DUO wordt gedeeld.
Hoe weegt DUO de aanwezigheid van een Wajong-uitkering bij het aanvragen van een kwijtschelding van de studieschuld?
Het hebben van een Wajong-uitkering is geen onderdeel van de criteria in het uitvoeringsbeleid voor kwijtschelding op medische gronden. De medisch adviseur van DUO toetst uitsluitend aan de geformuleerde medische criteria.
Wat zijn de verschillen tussen mbo- en ho studenten bij kwijtschelding op medische gronden?
Er is geen apart uitvoeringsbeleid voor kwijtschelding op medische gronden voor oud- mbo-, hbo- en wo-studenten. Ook in de uitvoering maakt DUO hierin geen onderscheid en registreert dit niet.