Het bericht dat extreem rechtse milities de buitengrenzen van de Europese Unie bewaken |
|
Sadet Karabulut (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de voorzitter van Pegida Nederland in Bulgarije jaagt op illegale asielzoekers?1 Zijn er aanwijzingen dat meer leden van Pegida Nederland in Bulgarije op vluchtelingen jagen?
Ja, ik ken dat bericht. Uit dit bericht volgt dat de genoemde persoon vergezeld zou zijn door gelijkgestemden. Ik heb geen overzicht van leden van Pegida Nederland die mogelijkerwijs in Bulgarije de buitengrenzen van de EU bewaken.
Onder welke omstandigheden is het deelnemen aan een dergelijke burgermilitie strafbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is onder meer afhankelijk van de feitelijke gedragingen van een dergelijke zogenaamde burgermilitie en de straf die de wet van het land waar het begaan is eventueel op die feitelijke gedragingen stelt. Voor wat betreft de Nederlandse strafrechtelijke rechtsmacht over dergelijke gedragingen bepaalt het Wetboek van Strafrecht onder meer dat op grond van artikel 7 van het Wetboek van Strafrecht de Nederlandse strafwet van toepassing is op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of de in het artikel genoemde persoon strafbare feiten heeft begaan?
Uit het volkenrecht vloeit voort dat het in eerste instantie aan de soevereine staat is om de rechtsorde in eigen land te handhaven. Nu de in het artikel genoemde persoon zich in Bulgarije lijkt te bevinden en de feiten zich lijken te hebben voorgedaan op Bulgaars grondgebied, is het in de eerste plaats aan de Bulgaarse autoriteiten om onderzoek te doen naar eventuele strafbare feiten en er op toe te zien dat geen strafbare feiten worden gepleegd.
Hoeveel Nederlanders zijn actief in burgermilities aan de buitengrenzen van de Europese Unie? Welke mogelijkheden zijn er om deze personen te vervolgen als zij strafbare feiten plegen?
Ik heb geen overzicht van het aantal Nederlanders dat mogelijk actief is in zogenaamde burgermilities aan de buitengrenzen van de Europese Unie.
Indien Nederlanders zich buiten Nederland schuldig maken aan het (al dan niet in georganiseerde vorm) plegen van strafbare feiten die door de Nederlandse strafwet als misdrijf worden beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is straf is gesteld, kan (ook) het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM) een strafrechtelijk onderzoek beginnen. Het is aan het OM om te bepalen of een dergelijk onderzoek opportuun is. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Op welke wijze is er contact geweest met justitie in Bulgarije over de activiteiten van Nederlanders aan de grens tussen Bulgarije en Turkije?
Uit navraag is mij gebleken dat vanuit de Nederlandse justitie geen contacten hieromtrent hebben plaatsgevonden met justitie in Bulgarije. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Wordt strafrechtelijk onderzoek naar Pegida Nederland Gestart als blijkt dat Nederlandse leden van Pegida deelnemen aan een burgermilitie in Bulgarije en daar in georganiseerde vorm strafbare feiten begaan?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Van Gogh hult zich in nevel’ |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Van Gogh hult zich in nevel»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre er subsidiegelden zijn geïnvesteerd in de commerciële consultancy-activiteiten van het Van Gogh Museum?
Het Van Gogh Museum ontvangt subsidie voor de publieksactiviteiten en voor het beheer en behoud van de collectie en de gebouwen. Uit de jaarlijkse verantwoordingen die het Van Gogh Museum heeft ingediend is niet gebleken dat de subsidie aan andere doeleinden is besteed dan waarvoor zij is verleend.
Hoeveel geld hebben musea die zijn opgenomen in de BIS2 inmiddels in het Bestemmingsfonds OCW gestort? Kunt u dit uitsplitsen naar musea?
Zie bijlage.
Het Bestemmingsfonds OCW wordt gevuld met een bedrag dat gelijk is aan de verhouding totale subsidie/baten vermenigvuldigd met het resultaat; bent u van mening dat deze methode recht doet aan de doelstelling?
Ja. De mogelijkheid om te reserveren in een bestemmingsfonds is een belangrijke stimulans om efficiënt te werken, doelmatig te functioneren en eventuele fluctuaties op te vangen. Indien een instelling die naast de subsidie ook eigen inkomsten heeft geld overhoudt, moet worden bepaald welk deel daarvan is toe te rekenen aan de eigen inkomsten en welk deel aan de ontvangen subsidie. Het is redelijk om daarbij een verdeling naar evenredigheid aan te houden.
In 2014 is geen vennootschapsbelasting betaald door het Van Gogh Museum; wat is hiervoor de reden?
Als subsidieverstrekker heb ik geen inzicht in de belastingaangifte en -afdracht van het Van Gogh Museum. Dit loopt rechtstreeks tussen het museum en de Belastingdienst.
In 2014 (cijfers 2015 niet beschikbaar) heeft het Van Gogh Museum een prima exploitatieresultaat geboekt (€ 6.438.926); wat vindt u van dit resultaat? Hoe verhoudt dit zich tot resultaten van andere musea in de BIS?
Het Van Gogh Museum is al jaren een van de best bezochte musea van Nederland. Daarnaast is deze organisatie succesvol in het beheersen van de kosten en het genereren van inkomsten in aanvulling op de publieksinkomsten. Hoe de resultaten van het Van Gogh Museum zich verhouden tot die van de overige musea in de Culturele Basisinfrastructuur valt te lezen in de jaarlijkse uitgave «Cultuur in Beeld», laatstelijk aan Uw Kamer aangeboden op 12 november 2015.
Ik hecht er ook aan te melden dat het Van Gogh Museum veel aandacht besteedt aan educatieve activiteiten en toonaangevend kunsthistorisch onderzoek doet op het gebied van de kunstenaars Van Gogh en H.W. Mesdag.
Hoe beoordeelt u de opmerking van de heer Gortzak dat het Van Gogh Museum schuldig is aan oneerlijke concurrentie? Kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de WOB-aanvraag3 van de heer Gortzak om het activiteitenplan en de bijbehorende financiële onderbouwing van het Van Gogh Museum te ontvangen is afgewezen? Kunt u de reden hiervoor toelichten?
Het Wob-verzoek is, gelet op de aard en de inhoud van de gevraagde informatie, afgewezen op basis van de weigeringsgrond onevenredige benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob).
Openbaarmaking van de gevraagde informatie zou het Van Gogh Museum namelijk onevenredig benadelen dan wel concurrenten onevenredig bevoordelen. Als belanghebbende moet het Van Gogh Museum erop kunnen vertrouwen dat bedrijfsvertrouwelijke of anderszins concurrentiegevoelige informatie vertrouwelijk blijft. Het belang bij het voorkomen van onevenredig nadeel weeg ik hier zwaarder dan het algemene belang van openbaarmaking.
Bent u bereid om de Kamer bovengenoemde stukken te doen toekomen?
Vanzelfsprekend wil ik Uw Kamer, waar mogelijk, zo goed en volledig mogelijk informeren. Ook in dit geval is de gevraagde informatie beschikbaar. Wel hecht ik eraan die informatie op een zodanige wijze aan de Kamer beschikbaar te stellen dat recht wordt gedaan aan de privacy- en concurrentiegevoeligheid van de gevraagde stukken (zie ook het antwoord op vraag 8). Ik zal Uw Kamer de gevraagde stukken daarom desgewenst ter vertrouwelijke inzage geven.
De oproep van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers voor een onafhankelijk onderzoek naar de fatale brand in Hellevoetsluis |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Minister, onderzoek fatale brand Hellevoetsluis?»1
Ja.
Hoe beoordeelt u het standpunt van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers dat de eigen onderzoeksresultaten van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond buitengewoon mager, onvolledig en subjectief zijn en niet leiden tot een kritische beschouwing van de eigen procedures en plannen?
De Inspectie Veiligheid en Justitie houdt namens mij toezicht op de taakuitvoering door de veiligheidsregio’s. De Inspectie heeft het onderzoeksrapport van de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond naar de brand in Hellevoetsluis bestudeerd. Een nader onderzoek acht zij nu niet nodig. Wel heeft de Inspectie toegezegd de brand in Hellevoetsluis te betrekken bij het onderzoek naar de kwaliteit van de inrichting van de repressieve brandweerzorg in de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. Zo’n onderzoek zal in alle 25 veiligheidsregio’s worden verricht en op korte termijn starten. De focus van het onderzoek ligt op opkomsttijden, variabele voertuigbezetting en beschikbaarheid van personeel.
Deelt u de opvatting dat het noodzakelijk is dat onafhankelijk onderzoek wordt verricht naar de reden dat de drie opgeroepen brandweervoertuigen te laat arriveerden bij de brand op 20 mei, waarbij twee 84-jarige bewoners om het leven kwamen? Zo ja, bent u bereid opdracht te geven voor een dergelijk onafhankelijk onderzoek, waarbij ook gekeken wordt naar de onderliggende oorzaken die hebben geleid tot dit drama en betrekking hebben op het systeem en het kwaliteitsniveau van de brandweerzorg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De problemen bij de Buitenschool in Groningen |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen bij de Buitenschool in Groningen, een school voor leerlingen met internaliserende gedrags- en psychiatrische problematiek?1
Ja. In het desbetreffende krantenartikel geven enkele ouders aan ontevreden te zijn over de school. Ze vinden dat hun kinderen niet de juiste (medische) zorg krijgen en dat er te veel zorgverleners in de klas zijn waarmee een niet-gestructureerde omgeving voor leerlingen zou ontstaan. Ook bij het Ministerie van OCW en bij de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) zijn dit voorjaar signalen binnengekomen over de organisatie van het onderwijs en de zorg op deze school.
Deelt u de mening dat het zorgelijk en onwenselijk is dat deze leerlingen nu niet goed onderwijs en de juiste medische zorg krijgen?
Ik vind het niet wenselijk als kinderen geen passend onderwijszorgarrangement krijgen. De inspectie heeft de kwaliteit van het onderwijs op de Groninger Buitenschool in 2015 als voldoende beoordeeld. De inspectie constateerde in haar rapport daarbij wel verbeterpunten, onder andere dat de communicatie met ouders verbeterd kan worden.
Welke rol speelt de Onderwijsinspectie? Zijn zij op de hoogte van de problemen en welke acties ondernemen zij?
De inspectie heeft op mijn verzoek opnieuw een bezoek gebracht aan deze school en is dan ook op de hoogte van de situatie bij de school. Ook de verbeteracties die het bestuur heeft ingezet worden nauwgezet gevolgd door de inspectie. Daarnaast is aan twee onderwijszorgconsulenten verzocht om te adviseren over onderwijszorgarrangementen van een aantal leerlingen.
Hoe kijkt u naar de maatregelen die nu worden genomen, zoals het ontslag van de directeur en het aanbieden van een cursus «omgaan met kritische ouders»? Denkt u dat dit de problemen gaat oplossen?
Het bestuur heeft aangegeven in te zetten op een brede en structurele oplossing. Er is, naar aanleiding van de signalen, een onderzoek ingesteld door het bestuur. Begin juli zijn de resultaten en aanbevelingen van het onderzoek besproken met het onderwijspersoneel, de ouders en met de medezeggenschapsraad. Het bestuur heeft aangegeven dat in goed overleg met ouders en personeel gevolg wordt gegeven aan de aanbevelingen. Er wordt een werkgroep gevormd van onderwijspersoneel, ouders met expertise over de actuele zorginrichting en deskundigen vanuit de organisatie en daarbuiten om voorstellen te doen voor een betere invulling van onderwijs en zorg. Er wordt een scholingsplan opgesteld voor medewerkers van de school om de deskundigheid over actuele ontwikkelingen in de zorg te vergroten en effectiever en open te communiceren met kritische, bezorgde ouders. De school gaat meer samenwerken met de naastgelegen school voor leerlingen met een lichamelijke of meervoudige beperking. Er is een interim--directeur aangesteld om het verbeteringsproces te begeleiden.
Gezien de acties die het bestuur heeft ingezet, heb ik er vertrouwen in dat de noodzakelijke verbeteringen worden gerealiseerd. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, volgt de inspectie de ontwikkelingen op de voet.
Welke stappen gaat u ondernemen?
Gezien de stappen die zijn gezet acht ik verdere stappen nu niet noodzakelijk. De inspectie volgt de voortgang.
Kunt u toezeggen dat er een onafhankelijk onderzoek wordt uitgevoerd naar de problemen op de Buitenschool?
Hiervoor zie ik op dit moment geen aanleiding.
Kunt u garanderen dat na de zomer de leerlingen van de Buitenschool weer goed en veilig onderwijs krijgen?
Voorop staat dat elke leerling een passend onderwijs- en zorgaanbod krijgt. De inspectie heeft het onderwijs als voldoende beoordeeld. Om ervoor te zorgen dat de Groninger Buitenschool en zorgaanbieders beter kunnen gaan voorzien in de behoefte aan (medische) zorg en onderwijsondersteuning van haar leerlingen, heeft het bestuur maatregelen genomen.
De stakingen bij PostNL in Nijmegen |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat bij stakingen bij PostNL in Nijmegen waar u in uw brief1 aan refereert, het werk is stilgelegd omdat, naast de genoemde onvrede, ook gestaakt is wegens het niet uitbetalen van gewerkte uren zoals in de media werd vermeld?2
Het klopt dat de media melding hebben gemaakt van het niet uitbetalen van de gewerkte uren als één van de redenen voor de staking.
Geldt volgens u dat werkgevers het gewerkte aantal uren moeten uitbetalen in plaats van het aantal ingeroosterde uren?
Het loon wordt doorgaans vastgesteld in een arbeidsovereenkomst of in een collectieve arbeidsovereenkomst. Uit de berichtgeving begrijp ik dat er een verschil van inzicht is over uitbetaling van gewerkte uren en ingeroosterde uren. Het is niet aan mij of de Minister van Economische Zaken maar aan de burgerlijke rechter om hierover een oordeel te geven.
Welke mogelijkheden heeft de Inspectie SZW om te controleren of sprake is van (structureel) verkeerde inroostering van werknemers en het niet uitbetalen van gewerkte tijd? Wordt hierbij gekeken naar omgang van leidinggevenden met werknemers en de verhoudingen tussen hen?
De Inspectie SZW heeft een toezichtverantwoordelijkheid op de Wet minimumloon en vakantiebijslag (Wml), de Arbeidstijdenwet (ATW), de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en handhaaft wanneer zij dat nodig vindt. De werkgever dient minimaal het wettelijk minimumloon te betalen. Als de werkgever dat niet doet, is er sprake van onderbetaling. In het inspectieprogramma Psychosociale arbeidsbelasting kijkt de Inspectie SZW of de werkgever beleid heeft inzake de omgang tussen leidinggevenden en werknemers, zoals een regeling voor het afhandelen van individuele conflicten bij de werkgever.
Werknemers kunnen een klacht indienen bij de Inspectie SZW als ze het vermoeden hebben dat hun werkgever zich niet aan de wet houdt. Indien er op basis van de klacht een vermoeden is van een misstand als het gaat om onderbetaling of een zware overtreding met betrekking tot de arbeidsomstandigheden kan de Inspectie een onderzoek instellen. Wanneer de Inspectie constateert dat een bedrijf de wet overtreedt, zal zij handhavend optreden.
Wanneer CAO-partijen vermoeden dat de cao ontdoken wordt, dan kunnen zij bij de Inspectie SZW op grond van artikel 10 van de Wet AVV (Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten) een verzoek indienen om een onderzoek in te stellen. De sociale partners kunnen de bevindingen uit het rapport van de Inspectie gebruiken in een civielrechtelijke procedure.
Welke mogelijkheden heeft de Inspectie SZW om hierbij handhavend op te treden en maakt zij gebruik van die mogelijkheden in dergelijke conflicten?
Zie antwoord vraag 3.
Huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vrouw in het nadeel bij religieuze scheiding»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat het voor de jaren 2011 en 2012 ging om 450 tot 1690 gevallen waarbij sprake was van huwelijkse gevangenschap? Beschikt u over actuele cijfers van het aantal gevallen van huwelijkse gevangenschap in Nederland, voor deze jaren of recentere jaren? Zo ja, kunt u de Kamer deze cijfers toesturen?
Verschijnselen als huwelijkse gevangenschap vormen een beperking voor mensen om over hun fundamentele rechten en vrijheden te kunnen beschikken en zijn daarom een schending van de mensenrechten. Ieder individu zou zich vrij en veilig moeten voelen om te kunnen trouwen met wie hij of zij wil maar ook om te kunnen scheiden wanneer hij of zij wil. Ik verafschuw dat er in Nederland gevallen zijn van huwelijkse gevangenschap.
De genoemde cijfers in het artikel «Vrouw in het nadeel bij religieuze scheiding», komen uit het onderzoek «Zo zijn we niet getrouwd» dat in opdracht van mijn ministerie in 2014 is uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut, in samenwerking met Universiteit Maastricht en Femmes for Freedom2. Er zijn geen cijfers bekend voor recentere jaren.
Hoe duidt u de problemen rondom huwelijkse gevangenschap in Nederland en de positie van de vrouw hierin? Bent u het eens dat de omvang van dit probleem onvoldoende duidelijk in kaart is? Bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen? Waarom wel of waarom niet? Indien wel, op welke termijn bent u bereid dit te starten?
Het kabinet maakt zich sterk voor een samenleving waarin mensen gelijke rechten hebben, elkaars rechten respecteren en waarin zowel mannen als vrouwen zich ontwikkelen en zichzelf kunnen zijn. Ook echtscheiding is een recht dat zowel mannen als vrouwen hebben, dus is voor huwelijkse gevangenschap geen plek in onze samenleving. De realiteit is echter dat huwelijkse gevangenschap wel voorkomt.
Huwelijkse gevangenschap kent drie verschijningsvormen, waarbij de aard van de relatie een onderscheidende factor is. In dit geval zijn het a) huwelijkse gevangenschap binnen een relatie, b) huwelijkse gevangenschap bij een verbroken relatie vanwege beperkingen bij het ontbinden van een religieus of buitenlands huwelijk en c) huwelijkse gevangenschap bij een verbroken relatie vanwege onvoldoende kennis, hulpverlening of financiële middelen3.
Situaties van huwelijkse gevangenschap zijn daarom divers en soms complex, vooral als oorzaken en/of gevolgen in het buitenland liggen. Vrouwen hebben vaak minder echtscheidingsmogelijkheden, bijvoorbeeld omdat de religieuze of nationale wetgeving dit zo bepaalt.
Soms is zelfs onduidelijk waar en hoe het huwelijk ontbonden kan worden, bijvoorbeeld als de (religieuze) autoriteit ontbreekt. Vaak speelt een combinatie van factoren een rol. Zo durven vrouwen die slachtoffer zijn (geweest) van partnergeweld niet altijd een religieuze scheiding aan te vragen, omdat zij bang zijn dat de situatie escaleert of dat dit leidt tot eerwraak. Daarnaast kan er aanleiding zijn voor ruzie over gezag over de kinderen of dreigende kinderontvoering. Andere obstakels zijn bijvoorbeeld een problematische relatie met het land van herkomst (vluchtelingen), of beperkte financiële middelen en weinig connecties in het buitenland om de echtscheiding te kunnen regelen. In veel gevallen werkt de (ex-)partner niet mee en treitert en/of chanteert hij zijn (ex-)vrouw; gekrenkte trots speelt hierbij regelmatig een rol.4
Vanwege de complexiteit van het probleem, en het feit dat uit het onderzoek van Verwey-Jonker Instituut is gebleken dat de omvang van huwelijkse gevangenschap alleen op basis van schattingen bepaald kan worden, kies ik er voor om geen nieuw onderzoek te doen naar de omvang, maar in te zetten op preventie.
Bent u het ermee eens dat daarnaast nog weinig kennis en expertise bestaan over de effectiviteit van interventies om huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap tegen te gaan? Kunt u aangeven op welke manier dit momenteel in kaart wordt gebracht?
De effectiviteit van interventies is lastig vast te stellen bij een preventieve aanpak van de problemen. De preventieve aanpak is met name gericht op de rol die gemeenschappen zelf kunnen spelen in het realiseren van een mentaliteitsverandering door onderwerpen in de eigen kring te agenderen en bespreekbaar te maken. Deze aanpak is opgenomen in het Actieplan Zelfbeschikking5.
Het actieplan Zelfbeschikking wordt geëvalueerd om de effectiviteit van het beleid zo goed mogelijk te kunnen volgen, en zo nodig bij te stellen. Dit evaluatieonderzoek wordt uitgevoerd met een nulmeting, tussenmeting en eindmeting. De onderzoekers zetten daarvoor verschillende methodieken in – zoals literatuurstudie, diepte-interviews, enquêtes, focusgroepen en het bezoeken van bijeenkomsten – en zullen zich in het onderzoek zowel focussen op het beleids- en uitvoeringsniveau als op de resultaten en effecten bij de doelgroep.
Kunt u naar aanleiding van uw toezegging van 7 april jl. tijdens het Algemeen overleg huwelijksdwang en achterlating over het aantal veroordelingen eergerelateerd geweld, de Minister van Veiligheid en Justitie verzoeken de cijfers van aangiftes van huwelijksdwang en het hieruit voorkomende aantal veroordelingen naar de Kamer te sturen?2
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft aangegeven dat hij in de uitgestelde GIA voortgangsrapportage, die voorafgaand aan het AO Geweld in afhankelijkheidsrelaties van 12 oktober 2016 aan uw Kamer wordt verzonden, zal ingaan op deze vragen.
Bent u bekend met de problemen die momenteel worden ondervonden om het erkennen van Nederlandse echtscheidingen door andere landen mogelijk te maken? Bent u bereid stappen te ondernemen om Nederlandse echtscheidingen gemakkelijker erkend te laten worden door andere landen? Zo ja, welke?
Dit vraagstuk doet zich met name voor in de relatie met landen die niet tot de Europese Unie horen, omdat de erkenning van echtscheidingen tussen de Unielanden gereguleerd wordt via de Brussel IIbis-verordening. Ik ben bereid in mijn contacten met derde landen en in daartoe geëigende gremia, zoals de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, aandacht te vragen voor het belang van de erkenning van in Nederland uitgesproken echtscheidingen. Hierbij zij wel opgemerkt dat derde landen, op grond van hun volkenrechtelijke soevereiniteit en afhankelijk van eventuele verdragen waarbij zij zijn aangesloten, in vergaande mate vrij zijn om te bepalen of zij een in het buitenland uitgesproken echtscheiding al dan niet erkennen.
Deelt u de mening dat er een taak zou kunnen liggen voor Nederlandse ambassades om vrouwen te ondersteunen bij het erkennen van hun echtscheiding in een ander land om huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap tegen te gaan? Bent u bereid hiertoe stappen te ondernemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nederland eerbiedigt de lokale rechtsorde van een ander land. Nederland kan de verplichting van gelijke behandeling zoals onder andere vastgelegd in het VN-Vrouwensverdrag niet opleggen aan andere staten. Daarnaast mag Nederland niet interveniëren in de rechtsgang van een ander land. Voor juridische bijstand in het buitenland bij conflicten in de familiesfeer dienen personen altijd een lokale advocaat in de arm nemen. De lokale autoriteiten beschouwen deze personen (vaak bipatride burgers met ook de nationaliteit van het land waar het conflict zich afspeelt) als eigen onderdanen die in hun eigen land een rechtszaak zijn gestart met als doel een uitspraak te krijgen conform het lokale recht. De ambassade brengt – als daar door deze Nederlanders om wordt verzocht en de situatie daar ook om vraagt – dit soort zaken onder de aandacht van de relevante autoriteiten.
De toename van dodelijke ongevallen in de bouw |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Flink meer dodelijke ongevallen in de bouw»?1
Ja
Welke oorzaken liggen er volgens u ten grondslag aan de in de berichtgeving genoemde stijging van het aantal dodelijke ongevallen in de bouw?
Tot en met juni 2016 zijn 42 dodelijke arbeidsongevallen bij de Inspectie SZW gemeld, waarvan 10 in de sector bouw. Hoewel deze aantallen een stijging betekenen ten opzichte van dezelfde periode in 2015, zijn de cijfers nog onder voorbehoud omdat nog bezien moet worden of het in alle gevallen gaat om arbeidsongevallen. Dat kan pas bepaald worden na afronding van de onderzoeken van de gemelde ongevallen. Definitieve cijfers worden opgenomen in onder meer het Jaarverslag van de Inspectie SZW en in de Arbobalans. Daarbij zal ook een beeld worden gegeven van de oorzaken van de ongevallen.
Naar aanleiding van het stijgend aantal ongevalsmeldingen, heeft de Inspectie SZW begin juli samen met Bouwend Nederland een oproep aan de werkgevers in de bouwsector gedaan om extra aandacht te besteden aan veiligheid.
In de sectoren waar de crisis de grootste gevolgen had voor de productie, zoals de bouw, neemt met de toename van de productie ook het aantal ongevallen toe. De toename van de bouwproductie merkt de Inspectie SZW aan een stijging van het aantal meldingen van bouwwerken. Het aantal bouwprocesmeldingen (start bouwwerkzaamheden) is in de eerste helft van 2016 met 10% toegenomen ten opzichte van de vergelijkbare periode in 2015.
De voornaamste drie oorzaken van ernstige arbeidsongevallen in de bouw (2010–2014)2 zijn: het vallen van hoogte of struikelen (ruim de helft), getroffen worden door voorwerpen, producten of andere onderdelen (bijna een kwart) en bij 15% contact met machines, gereedschap en voertuigen op de bouwplaats. Volgens het RIVM is er extra aandacht nodig voor valbeveiliging, het juist gebruik van steigers en trappen, het voorkomen dat voorwerpen van steigers afvallen en machineveiligheid.
Volgens de Inspectie SZW wordt de kans op ongevallen vergroot door steeds verdergaande specialisatie, waardoor meer partijen tegelijk en opeenvolgend werkzaam zijn op een bouwplaats. Bouwplaatsen vormen een conglomeraat van verschillende bouwondernemingen, leidinggevenden, werknemers, uitzendkrachten en zzp’ers. De Inspectie SZW ziet op de bouwplaatsen steeds vaker dat niet duidelijk is geregeld wie voor de veiligheid van de verschillende bouwvakkers verantwoordelijk is. Ook ontbreken vaak goede samenwerkingafspraken tussen de partijen.
Welke gevolgen heeft de toename van flexibele arbeid voor de arbeidsomstandigheden en veiligheid in de bouwsector?
Onderzoek van het RIVM wijst uit dat uitzendkrachten in het algemeen een hogere ongevalfrequentie hebben dan vaste krachten3. Uit de Nederlandse Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) blijkt dat 3 van de 100 werknemers in 2015 letsel opliep door een ongeval tijdens het werk (3%). Daarvan hadden uitzendkrachten met bijna 5% het vaakst te maken met ongelukken op de werkvloer. Ook oproep- en invalkrachten (4,6%) waren vaker betrokken bij een arbeidsongeval.
Een werkgever is verplicht om te zorgen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers, ongeacht of deze een vast of flexibel contract hebben. Werkgevers die onvoldoende zorg dragen voor de arbeidsomstandigheden van hun werknemers zijn in overtreding. Indien de werkgever werkt met tijdelijke contracten wordt hem door de Inspectie SZW gevraagd hoe de werkenden begeleid worden om risico’s ten aanzien van veilig en gezond werken te beheersen. Voorbeelden van een passende begeleiding zijn instructie bij start, toezicht op de werkvloer en begeleiding van stagiaires. In de recidiveaanpak van de Inspectie SZW is standaard, dat als bij herhaling dezelfde of soortgelijke overtreding wordt aangetroffen, de inspecteur de arbozorg bij het bedrijf toetst. Goede zorg omvat onder andere aandacht voor tijdelijke medewerkers als onderdeel van de risico-inventarisatie en evaluatie en het daarbij behorende plan van aanpak.
Hoe waardeert u het gegeven dat door de doorgeschoten flexibilisering in een sector als de bouw van oudsher door de sector zelf ondernomen (en gefinancierde) initiatieven om arbeidsomstandigheden en veiligheid te verbeteren (onder meer vormgegeven door het instituut «arbouw») onder druk zijn komen staan en feitelijk «afgebroken» worden, nu voor en door flexkrachten en buitenlandse arbeidskrachten bijvoorbeeld niet aan zulke initiatieven wordt afgedragen? Ziet u alternatieve mogelijkheden om dergelijke initiatieven overeind te houden, (indien dat zo is) ziet u hierin een rol voor uzelf weggelegd en zo ja, welke?
Het is een gegeven dat de organisatiegraad in de bouw afneemt. Dat geldt ook voor andere sectoren. Daarbij is de bouwproductie en de werkgelegenheid in de bouw in de afgelopen (crises)jaren sterk afgenomen. Dit kan gevolgen hebben voor het draagvlak van sectorinitiatieven. Ik sluit niet uit dat andere samenwerkingverbanden ontstaan of dat de verwachte groei van de bouwproductie een positief effect heeft op de sectorinitiatieven. Zo is op 1 juli 2016 Volandis gestart, het nieuwe kennis- en adviescentrum voor duurzame inzetbaarheid in de Bouw- en Infrasector. In het beleid wordt samengewerkt met sectororganisaties en wordt de samenwerking tussen belanghebbende partijen gestimuleerd.
Welke maatregelen neemt de sector om de veiligheid te verbeteren? Welke maatregelen worden er genomen om de communicatie tussen mensen met verschillende nationaliteiten te verbeteren? Zijn deze maatregelen volgens u voldoende? Gaat u aandringen op aanvullende of verdergaande maatregelen?
De sector werkt actief aan het verbeteren van de veiligheid. Voorbeelden zijn de Governance Code, die de 7 grootste bouwconcerns met enkele grote opdrachtgevers hebben ondertekend, Arbocatalogi (afspraken), A-bladen (achtergrondinformatie), de periodieke arbeidsgeneeskundige onderzoeken (PAGO's), netwerkbijeenkomsten en de website www.volandis.nl van het nieuwe kennis- en adviescentrum voor duurzame inzetbaarheid in de bouw- en infrasector.
Taal is een belangrijke werknemersvaardigheid. Beheerst een medewerker deze vaardigheid onvoldoende, dan heeft dit gevolgen voor het bedrijf. Het kan bijvoorbeeld leiden tot lagere productiviteit, beperkte doorgroeimogelijkheden, hoger ziekteverzuim en veiligheidsrisico’s. In 2014 is door Stichting van de Arbeid de handreiking «Taal en Veiligheidsrisico’s» uitgebracht. De handreiking is bedoeld als ondersteuning voor werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers van sectoren en branches die een arbocatalogus willen maken of uitbreiden. Er worden handvatten geboden om het veiligheidsrisico «miscommunicatie» helder te krijgen zodat op maat gemaakte maatregelen opgenomen kunnen worden in de verschillende arbocatalogi. Werkgevers en werknemers kunnen hier dan in de eigen bedrijfssituatie mee aan de slag.
Met het programma Taalakkoord heb ik het belang van investeren in de taalvaardigheid van medewerkers bij werkgevers en branches geagendeerd4. Verschillende werkgevers van verschillende branches hebben zich aangesloten bij het Taalakkoord, waaronder de bouw. Zo heeft SBRCurnet, kennisinstituut voor de bouw en infra, zich aangesloten bij het Taalakkoord en stimuleert zij haar achterban om te investeren in de taalvaardigheid van medewerkers. Begin volgend jaar kunnen werkgevers, in het kader van het interdepartementale programma «Tel mee met Taal», een subsidie aanvragen voor taalscholing van laag-taalvaardige medewerkers.
Ook de opdrachtgever van een bouwproject heeft een belangrijke rol bij het zorgen dat er veilig en gezond kan worden gewerkt. Zo is het van groot belang dat een veiligheid- en gezondheidplan wordt opgesteld waarin afspraken staan die ervoor zorgen dat er veilig en gezond wordt gewerkt. Om te bevorderen dat opdrachtgevers voor een goed plan zorgen en de samenwerking goed regelen, ben ik voornemens om de bouwprocesbepalingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit aan te scherpen.
In hoeverre heeft u de indruk dat (kosten in verband met) arbeidsomstandigheden en veiligheid item zijn geworden daar waar voornamelijk op kosten wordt geconcurreerd?
Gezondheid en veiligheid mag geen onderwerp van concurrentie zijn. Ik sluit niet uit dat de crisis van de afgelopen jaren en mogelijk de huidige sterke opleving in de bouw gevolgen heeft voor de zorgvuldigheid waarmee het werk wordt voorbereid en uitgevoerd. Dit mag nooit ten koste gaan van het wettelijk vastgelegde beschermingsniveau. De Inspectie SZW ziet daar op toe.
Brugstoringen in Friesland |
|
Aukje de Vries (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Provincie: rijk laat bruggen verwaarlozen»?1
Ja, ik ben daarmee bekend.
Klopt het dat er sprake is van een toename van het aantal haperingen van de bruggen Skarster Rien? Zo ja, hoe verklaart u deze toename?
Nee, hiervan is geen sprake.
Wat zijn de oorzaken van de verschillende storingen? Hoe kunnen storingen in de toekomst worden voorkomen? Welke afspraken zijn er gemaakt om storingen zo snel mogelijk op te lossen?
De aanleiding van genoemde storing bij de Scharsterrijnbrug, richting Lemmer naar Joure, was een defect aan de motor van de hydraulische pomp. Na een spoedreparatie op 2 juli is deze weer in storing geraakt op maandag 4 juli. Na demontage, reparatie en testen functioneert de brug weer goed. Er is geen aanleiding om aan te nemen, dat een dergelijke storing zich weer voor zal doen.
De laatste vijf jaren was er één keer per jaar sprake van dat een schadeaanrijding of storing van de brug leidde tot het optreden van hinder voor het weg- of vaarwegverkeer. Onder andere door een aanrijding van een slagboom, storing van de brugbeweging door defect van elektronica en dit jaar door storing van de elektronische pomp.
Jaarlijks worden de bruggen geïnspecteerd op verschillende onderdelen zoals elektronische installaties, hijs- en hefmiddelen. Waar nodig vindt preventief onderhoud plaats.
In geval van storingen worden eerst maatregelen getroffen om een veilige situatie te creëren. Vervolgens worden maatregelen genomen om het (vaar)wegverkeer weer op gang te brengen, als dat gestremd was. Tenslotte wordt de oorzaak van de storing opgelost. Op deze manier probeert Rijkswaterstaat de hinder zoveel mogelijk te beperken en adequaat mogelijk op te lossen.
Tot hoeveel files hebben de haperingen van de bruggen Skarster Rien in 2016 geleid? Is hier sprake van een toename?
In 2016 is één file, richting Lemmer naar Joure, toe te schrijven aan een storing van een van de bruggen (2 juli). Op 4 juli was er ook een storing die tot een niet registreerbare file geleid heeft. Er is geen sprake van een toename van het aantal files.
In mei en juni 2016 is groot onderhoud gepleegd aan de weg in de nabijheid van de Skarster Rien bruggen welke van invloed was op de doorstroming in het gebied
Hoe zijn het beheer, onderhoud en vervanging voor de komende jaren voorzien voor de bruggen Skarster Rien? Zijn deze opgenomen in het programma voor beheer, onderhoud en vervanging?
Er is een contract gesloten met een aannemer voor vast onderhoud. In 2018 en 2019 zijn kleine maatregelen gepland zoals de vervanging van afsluitbomen. Groot onderhoud aan de Skarster Rien bruggen staat geprogrammeerd voor 2024.
De geheime moskeelijst van het kabinet |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet weigert lijst moskeeën bekend te maken»?1
Ja.
Klopt het dat er, ondanks eerdere ontkenningen, toch een lijst bestaat met moskeeën/islamitische organisaties die geld (zouden) ontvangen vanuit Saoedi-Arabië?
Zo ja, waarom is de Kamer jarenlang verkeerd geïnformeerd en is deze informatie over buitenlandse financiering van moskeeën/islamitische organisaties niet gedeeld met het parlement?
Begrijpt u de woede en verbijstering dat het parlement, en daarmee de Nederlandse bevolking, op deze wijze is geschoffeerd?
In hoeverre bestaat er een afspraak tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Saoedische ambassade over organisaties die geld (zouden) ontvangen vanuit Saoedi-Arabië? Wat houdt die afspraak precies in?
Hoeveel moskeeën staan er op de lijst en om welke specifieke moskeeën/organisaties gaat het?
Hoe is het mogelijk dat geen enkele gemeente gesprekken voert over de financiën van salafistische organisaties, terwijl dit wel een toezegging was van het kabinet?
Zijn er meer zaken met betrekking tot dit dossier die u achterhoudt of die niet kloppen?
Nee.
Bent u bereid nog deze week alle beschikbare informatie (inclusief de lijst) naar de Kamer te sturen?
Het kabinet heeft het betreffende overzicht vertrouwelijk met uw Kamer gedeeld.
Het bericht dat de Raad voor de Kinderbescherming 130 tijdelijke mensen aanneemt |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre lost u met tijdelijke middelen het structurele probleem op van de lange wachttijden bij de Raad voor de Kinderbescherming?1
In de afgelopen periode was sprake van een daling van de instroom van het aantal verzoeken tot beschermingsonderzoeken aan de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) van circa 10 procent per jaar. De huidige wachttijden bij de Raad zijn onder meer het gevolg van een toename van de instroom van zaken in de eerste helft van 2016, waar een verdere daling werd verwacht. Of deze hogere instroom een structurele ontwikkeling is of een tijdelijke, is op basis van de gegevens over het eerste half jaar van 2016 niet met zekerheid te zeggen. Wanneer de stijging in de instroom zich ook in de tweede helft van 2016 doorzet, zal dit worden ingebracht bij de begrotingsvoorbereiding van de Raad voor het volgend jaar.
Naast het tijdelijk aantrekken van extra mensen, neemt de Raad ook maatregelen om structureel beter te kunnen inspelen op een fluctuerende instroom van zaken. Bijvoorbeeld door het flexibeler inzetten van medewerkers in verschillende regio’s en door het ontwikkelen van een methode gericht op maatwerk in plaats van een standaardaanpak per onderzoek. Samen met de Raad en in overleg met de ketenpartners onderzoeken wij daarnaast welke factoren de recente toename kunnen verklaren van het aantal aanvragen voor een raadsonderzoek vanuit de gemeenten.
Binnen welke termijn moet de wachttijd voor aangemelde kinderen teruggebracht worden tot tien dagen? Welke maatregelen gaat u treffen wanneer dit niet binnen die termijn lukt?
Naar verwachting zijn de extra medewerkers die de Raad op dit moment werft vanaf september ingestroomd en kunnen zij vanaf november geregistreerd, opgeleid en daarmee operationeel zijn. Mogelijk lopen de wachttijden, in afwachting daarvan, de komende maanden eerst nog verder op (omdat bestaande wachtlijsten nog weggewerkt worden). De verwachting is dat de wachttijden zich aan het eind van het jaar weer richting de norm zullen bewegen. Wij zien geen noodzaak om vooruitlopend hierop andere maatregelen te treffen.
Wat is het effect van het versneld wegwerken van de wachtlijsten bij de Raad voor de Kinderbescherming voor de rest van de kinderbeschermingsketen?
We zijn over dit vraagstuk in gesprek met de VNG, de Veilig Thuis-organisaties (VT-organisaties), Jeugdzorg Nederland en de Raad. Enerzijds willen we onderzoeken wat de recente stijging van de instroom kan verklaren en anderzijds is het gesprek erop gericht om met de ketenpartners in de beschermingsketen afspraken te maken hoe nu en in de toekomst om te gaan met fluctuaties in de instroom. In de regio’s waar de wachttijden het langst zijn, zullen de effecten van de extra inzet van de Raad en gecertificeerde instellingen het grootst zijn. Ook op regionaal niveau vindt daarom het gesprek plaats over de gevolgen van de stijgende instroom. Naast de analyse van de effecten van de stijgende instroom «verderop in de keten», zal de analyse zich ook richten op de oorzaken van de stijging van het aantal «verzoeken tot onderzoek» vanuit gemeenten.
Kunt u inzichtelijk maken wat de huidige wachttijden binnen de beschermingsketen zijn? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
In de voortgangsrapportage jeugdhulp van 23 juni jl. hebben we u geïnformeerd over de wachttijden bij de Raad.2 Voor de andere organisaties in de beschermingsketen – en de gecertificeerde instellingen – geldt, dat de gemeenten afspraken met deze organisaties maken en erop toezien dat deze organisaties conform de afgesproken termijnen het onderzoek c.q. de uitvoering van een maatregel starten.
Het Besluit Jeugdwet regelt dat gegevens over de termijnen voor de gecertificeerde instellingen aangeleverd worden bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) ten behoeve van de publicatie van beleidsinformatie. Het CBS heeft echter geconstateerd dat de aangeleverde gegevens nog onvoldoende betrouwbaar zijn. Het CBS is thans bezig met een onderzoek (en waar mogelijk met verbeteracties) om tot een betrouwbare rapportage te komen. De verwachting is dat het onderzoek na de zomer gereed zal zijn. Dan zullen we meer weten over de termijn waarop de gegevens over de wachttijden voorhanden zijn.
Dankzij het rapport3 van de Inspectie Jeugdzorg en Inspectie voor de Gezondheidszorg is duidelijk geworden dat de VT-organisaties zich moeten verbeteren en doorontwikkelen, vooral als het gaat om de aanpak van de wachtlijsten. De ministeries van VWS en VenJ hebben daarom samen met de VNG begin januari 2016 de heer Sprokkereef gevraagd om het programma «Veilig Thuis – de basis op orde» uit te voeren. In dit programma is prioriteit gegeven aan de aanpak van de wachtlijsten.
In de komende voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties, die voorafgaand aan het Algemeen Overleg van 15 september 2016 aan uw Kamer wordt gestuurd, ontvangt u de rapportage van het bovengenoemde programma. Daarin wordt ook nader ingegaan op de aard en omvang van de wachtlijsten bij de VT-organisaties.
Bent u bereid om bij te houden wat de ontwikkeling van deze wachttijden is naar aanleiding van de extra investering die nu plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard zullen wij de effecten van de tijdelijke investering op de wachttijden bij de Raad nauwgezet volgen. De gemeenten zullen de effecten op de wachttijden bij de overige instellingen volgen en samen met deze instellingen afspraken maken om de cliënten conform de wettelijke termijnen te kunnen helpen. Het is van belang dat zowel op landelijk als op regionaal niveau gesprekken plaatsvinden als in de uitvoering blijkt dat kinderen te lang moeten wachten. Deze gesprekken zijn bedoeld om ketenbreed de ontwikkelingen te volgen en te analyseren, om daar ketenafspraken over te maken en om waar mogelijk te anticiperen op toekomstige schommelingen in de instroom. Zodat, ook bij onvoorziene stijging van de instroom, kinderen die in hun ontwikkeling worden bedreigd, op tijd de juiste hulp en bescherming krijgen. De beleidsinformatie kan (naast instroomgegevens) ondersteunend zijn voor deze gesprekken op landelijk en regionaal niveau.
Bent u voornemens om, wanneer duidelijk wordt dat de wachttijden oplopen, ook extra geld uit te trekken voor de rest van de beschermingsketen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Binnen de beschermingsketen is het Ministerie van VenJ verantwoordelijk voor de financiering van de Raad. Financiering van deze organisatie vindt plaats op basis van de jaarlijkse prognose volgens het Prognosemodel Justitiële Ketens (PMJ). Omdat het in dit geval een onvoorziene stijging van de instroom betreft (het PMJ voorspelde een daling), zag het ministerie zich genoodzaakt tijdelijke maatregelen te treffen. Als de stijging de rest van dit jaar doorzet, zal dat zijn vertaling krijgen in de prognoses voor komende jaren en zal de financiering daarop worden aangepast.
Voor de overige organisaties in de beschermingsketen, waaronder de VT-organisaties, de gecertificeerde instellingen en de jeugdhulpaanbieders, geldt dat de gemeenten daarvoor verantwoordelijk zijn. Het is dus aan gemeenten om in hun financiering van deze organisaties rekening te houden met fluctuaties in de instroom van beschermingszaken. De ontwikkeling van de instroom in de jeugdbeschermingsketen is bovendien mede afhankelijk van keuzes die gemeenten maken.
Welk effect heeft het aantrekken van 130 mensen voor vacatures bij de Gecertificeerde Instellingen, aangezien zij vacatures hebben met vergelijkbare functie-eisen?
Er is geen zicht op het aantal vacatures bij de gecertificeerde instellingen en op het effect dat het aantrekken van de 130 fte bij de Raad heeft op deze vacatures. We delen de constatering dat het om vergelijkbare functie-eisen gaat. We zien ook dat er onder de nieuwe medewerkers van de Raad oud-medewerkers van de gecertificeerde instellingen zijn, alsmede van andere jeugdhulporganisaties. Van professionals in de jeugdbescherming wordt veel gevraagd, zij werken in complexe gezinssituaties, waarbij zij ingrijpende beslissingen moeten nemen. Het werken in het gedwongen kader stelt hoge eisen aan de professionaliteit. Het is een gezamenlijke uitdaging voor alle organisaties in de keten om de komende jaren vitaal en gekwalificeerd personeel in de gehele jeugdbeschermingsketen te houden.
Gaat u tenslotte, in navolging van deze investering, ook middelen vrijmaken om de wachtlijsten in andere sectoren van de jeugdhulp terug te dringen? Zo nee, kunt u toelichten waarom u hierin niet consequent beleid voert?
Zie antwoord vraag 6.
Geldverspilling bij de Luchtmacht |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel: «Hoe de Luchtmacht geld door de plee spoelt»1
Een hoogwaardige, toekomstbestendige krijgsmacht vereist doorlopend investeringen in kennisopbouw, technologieontwikkeling en innovatie. Zoals in de beleidsagenda bij de defensiebegroting 2016 is beklemtoond, moet de krijgsmacht steeds sneller innoveren om opgewassen te blijven tegen een scala aan veiligheidsuitdagingen. Ook moet de krijgsmacht effectief kunnen inspelen op technologische en maatschappelijke ontwikkelingen. Dit vraagt, meer nog dan voorheen, om nauwe samenwerking met kennis- en innovatiepartners. Steeds weer is de vraag aan de orde of het anders, beter dan wel goedkoper kan. Onder andere het innovatiecentrum AIR levert hieraan een bijdrage.
Op welke manier draagt het programma Innovation AIR bij aan de innovatie op de werkvloer?
Innovation-AIR richt zich op de versterking van het innovatieve vermogen van Defensie en dat van het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) in het bijzonder. Het doel is dat CLSK ook op de lange termijn inzetbaar en betaalbaar is. De aanpak van het innovatiecentrum stimuleert medewerkers aan de slag te gaan met nieuwe ideeën en zo antwoorden te bieden op de snel veranderende context waarin CLSK opereert. Een voorbeeld hiervan is het gebruik van een video- en telecomverbinding bij het onderhoud aan F-16»s in het inzetgebied. Een ander voorbeeld is de analyse van big data uit de materieel-logistieke keten van de F-16. Het doel daarvan is de gereedheid en inzetbaarheid van de vliegtuigen verder te verbeteren.
Kunt u uitleggen hoe «vrijwel autonome innovatiecellen met wisselende personele samenstellingen en beperkte middelen die zich volledig richten op de strategische innovatiethema’s big data en niet-kinetische beïnvloeding» bijdragen aan structurele verbeteringen binnen de Luchtmacht?
Kleine autonome innovatiecellen zijn een beproefd concept waarbij één innovatiethema de volle aandacht krijgt. Door afstand te nemen van de dagelijkse gang van zaken en de deskundigheid in de groep toe te spitsen op het onderwerp, kan een innovatiecel zich richten op veranderingen. Hierbij wordt steeds de lange termijn in het oog gehouden.
De innovatiecel «big data» onderzoekt het gebruik van big data door het CLSK en Defensie. Hieruit zijn de volgende projecten voortgekomen:
Hoe lang zijn deze «cellen» inmiddels actief en welk bruikbaar materiaal is er binnen de thema’s naar voren gekomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een toelichting geven op het project Realtime Acces to AirborneISR (Intelligence, Surveillance, Reconnaissance)? Kunt u uitleggen waarom dit een goed project is om hoog opgeleide technici aan te trekken?
Het aantrekken van hoog opgeleide technici is niet de hoofddoelstelling van AIR, noch van het project RAAISR. RAAISR is een project dat Defensie uitvoert met NLR, TNO, TU Eindhoven en enkele bedrijven. RAAISR beoogt de situational awareness en situational understanding van personeel en – zodoende de inzet van militaire middelen – te verbeteren. Voor de planning en de uitvoering van missies en het behalen van de militaire doelen is het begrijpen van de omgeving van groot belang. Het innovatieproject RAAISR draagt hiertoe bij door de informatie die vliegende systemen verzamelen direct, zonder enige vertraging, beschikbaar te stellen aan eigen en bondgenootschappelijke eenheden.
Hoe legt u uit dat een spreker uit de VS voor 60.000 dollar wordt uitgenodigd in een tijd van enorme financiële tekorten?
Voor de lezing is $ 30.000 betaald (inclusief reiskosten voor generaal McChrystal en diens assistent) uit het budget van AIR. Stanley McChrystal heeft tijdens een symposium over leidinggeven een lezing gegeven voor ongeveer 500 defensiemedewerkers. Hij heeft op inspirerende wijze tal van onderwerpen besproken. Hij put daarbij uit zijn operationele ervaring en inzichten in leidinggeven aan operationele teams.
Kunt u de totale kosten van de diverse sprekers op een rij zetten en deze aan de Kamer doen toekomen?
AIR beschikt sinds 2015 over een eigen budget. De totale uitgaven over 2015 en 2016 bedragen € 800.000. Het grootste deel van het bedrag is besteed aan defensiebrede projecten zoals lezingen en symposia. Het CLSK heeft in 2015 en 2016 aan sprekers in totaal € 445.450 uitgegeven. De sprekers zijn uitgenodigd vanwege hun inzichten op het gebied van bedrijfsvoering, leiderschap, technologie en besluitvorming. Deelnemers vanuit heel Defensie hebben deze bijeenkomsten kunnen bijwonen.
Hoe gaan dit soort bijeenkomsten de problemen rond het gebrek aan technisch personeel oplossen?
Het aantrekken van technisch personeel is niet de hoofddoelstelling van AIR. Wel bevorderen de activiteiten een cultuur waarin technische innovaties centraal staan. Dit kan positieve effecten hebben op de werving van technisch personeel. Zo is de beweging «Jong Techniek» ontstaan. Dit is een netwerk van gemotiveerde techneuten. Zij werken prototypen uit van nieuwe onderhoudsconcepten en -technieken, richten experimenteerruimtes in op de luchtmachtbases en testen nieuwe samenwerkingsvormen. Bovendien heeft AIR een «makersruimte» ingericht op de vliegbasis Woensdrecht, waarin defensiemedewerkers kennis maken met nieuwe technologieën en ideeën, en kennis en vaardigheden uitwisselen. Deze initiatieven ondersteunen het vakmanschap, de motivatie en de trots van het technisch personeel en daarmee hun behoud voor de krijgsmacht.
Vindt u een WC-pot in een lift een goed voorbeeld van out-of-the-box denken?
Daarover kunnen de meningen verschillen. Overigens is er door het innovatiecentrum geen wc-pot in een lift geplaatst. In het kader van de opening van het innovatiecentrum en bij de campagne voor een luchtmachtbrede innovatie challenge zijn, enkele uren, een douchekop en douchegordijn in een lift geplaatst. Dit in het kader van denken buiten de geijkte kaders.
Zijn de kosten voor dit soort projecten wat u betreft zinvol, als u kijkt naar de materiële en personele tekorten bij de Luchtmacht?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel certificaten hebben diverse officieren inmiddels via dit soort projecten behaald? Wat zijn daarvan de totale kosten?
Defensie stimuleert innovatie door medewerkers. Ter erkenning en stimulans daarvan zijn in totaal, namens de Commandant Luchtstrijdkrachten, 54 pionierspenningen en bijbehorende certificaten uitgereikt aan officieren, onderofficieren, manschappen en burgermedewerkers. De totale kosten hiervan bedragen € 324.
Past Innovation AIRvolgens u bij een militaire organisatie? Ziet u de medewerkers als militairen in een voorbeeldfunctie?
Nadenken over innovatieve manieren van huidige en toekomstige inzet hoort bij een militaire organisatie. De medewerkers van AIR zijn, net als andere defensiemedewerkers, bezig met hun werk. Zo leveren zij een bijdrage aan de voorbereiding op de inzet voor vrede, veiligheid en vrijheid. Zij hebben dezelfde voorbeeldfunctie als andere collega’s.
Hoe is Innovation AIRorganiek opgebouwd en ingedeeld binnen de Luchtmacht? Hoeveel personeel is erbij betrokken, hoeveel is daarvan officier en in welke rang?
Het Innovatiecentrum-AIR is onderdeel van de staf van het Commando Luchtstrijdkrachten en rapporteert rechtstreeks aan de luchtmachtleiding. De organisatie bestaat uit een afdelingshoofd in de rang van kolonel. Er is formatieruimte voor twaalf, niet ranggebonden, medewerkers. De huidige bezetting bestaat uit drie luitenant-kolonels, een majoor, een kapitein, een adjudant en twee burgermedewerkers.
Welke projecten die niet direct bij een militaire organisatie verwacht worden, lopen er als gevolg van Innovation AIR op dit moment nog meer binnen de Luchtmacht? Kunt u voorbeelden geven?
Alle projecten die voortvloeien uit AIR horen bij een militaire organisatie.
Hoeveel jaren wordt er al budget beschikbaar gesteld voor Innovation AIRen wat zijn de cumulatieve kosten geweest over deze jaren?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe voorkomt u ergernis over dit soort projecten en uitgaven?
Over de doelen en resultaten van AIR en de diverse andere innovatie-initiatieven is Defensie open en transparant. Dat is nodig om medewerkers tot innovatie te motiveren en zo verbeteringen en vernieuwingen in de organisatie te bevorderen. Zoals bij veranderingen in organisaties kennen verbeteringen en vernieuwingen zowel critici als supporters.
Het bericht ‘Kamp vindt Green Deals nuttig, maar zet financiering stop’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kamp vindt Green Deals nuttig, maar zet financiering stop»?1
Ja.
Klopt het dat u in uw brief «Groene economische groei in Nederland» (Kamerstuk 34 341, nr. 71) constateert dat Green Deals een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de doelstelling om vernieuwende initiatieven op het gebied van groene groei te genereren, die vervolgens ook tot concrete resultaten leiden en geeft u aan de aanbevelingen uit dit onderzoek te gebruiken om de Green Deal-aanpak versterkt voort te zetten?
Ja.
Wat is het effect van het wegvallen van de financiering voor de slagingskans van huidige en toekomstige Green Deals?
Van de Green Deals die tot nu toe zijn afgesloten, omvat het grootste deel geen financiële ondersteuning van de rijksoverheid. Alleen op het gebied van energie zijn verschillende deals gesloten met een financiële bijdrage van het Ministerie van Economische Zaken. In essentie is het instrument Green Deal bedoeld om een vorm van samenwerking te creëren tussen de rijksoverheid en partijen in de samenleving. De inbreng van de rijksoverheid in deze deals kan variëren, waarbij primair gedacht kan worden aan netwerkvorming, ondersteuning bij het interpreteren van regelgeving en in essentie het bieden van één actief aanspreekpunt waar partijen terecht kunnen. De slagingskans van huidige en toekomstige Green Deals zal met het wegvallen van financiële ondersteuning dus in principe niet veranderen. Het effect dat wordt verwacht is dat het type Green Deals waar financiële ondersteuning bij gevraagd wordt niet meer zullen worden gesloten, en op termijn ook niet meer zullen worden aangevraagd.
Kunt u aangeven wat het wegvallen van de financiering voor de Green Deals betekent voor opschaling van Green Deals en welke andere instrumenten hiervoor beschikbaar blijven?
Voor de opschaling van Green Deals is tot nu toe nog nooit financiële ondersteuning geboden vanuit de rijksoverheid. De inzet van een Green Deal is het stimuleren van een gewenste ontwikkeling, waarna de opschaling door de betrokken marktpartijen en maatschappelijke partijen, al dan niet in samenwerking met overheden en met behulp van het reguliere instrumentarium, verder opgepakt kan worden.
Kunt u aangeven hoe het wegvallen van de financiering voor de Green Deals bijdraagt aan het betrekken van meer bedrijven en organisaties zonder goed netwerk bij de verschillende Green Deals?
Het wegvallen van financiering zal geen invloed hebben op het betrekken van bedrijven en organisaties zonder goed netwerk, aangezien hier geen financiële ondersteuning van de rijksoverheid bij nodig is. Netwerkontwikkeling vraagt met name om capaciteit, en deze capaciteit blijft beschikbaar bij het Ministerie van Economische Zaken en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Het bericht “Frontman Pegida Nederland jaagt in Bulgarije op vluchtelingen” |
|
Attje Kuiken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Frontman Pegida Nederland jaagt in Bulgarije op vluchtelingen»1 en «Ehemalige Pegida-Frontfrau verfolgt Flüchtlinge»?2
Ja.
Deelt u de mening dat de bewaking van de buitengrenzen van de Europese Unie geen aangelegenheid van particuliere Nederlanders is? Zo ja, waarom en wat kunt u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Hoewel het iedereen vrij staat om, uiteraard binnen de grenzen van de (straf)wetgeving, activiteiten te ontplooien in binnen- en buitenland, zijn in de lidstaten de bevoegde autoriteiten inderdaad verantwoordelijk voor de controle van de gezamenlijke buitengrenzen van de Europese Unie. Grenscontrole dient plaats te vinden conform het Schengen acquis, in het bijzonder de Schengengrenscode, en de nationale wetgeving van een lidstaat. In de lidstaten is het aan de rechter om te toetsen in hoeverre een lidstaat voldoet aan eisen ten aanzien van grenscontroles. Tevens speelt de Europese Commissie een belangrijke rol hierin. Indien lidstaten uitdagingen ondervinden bij grenscontrole, bijvoorbeeld vanwege hoge instroom van illegale migranten, kunnen zij ondersteuning krijgen van andere lidstaten, de Commissie of agentschappen zoals Frontex.
Bent u op de hoogte van de activiteiten van de in het bericht genoemde Nederlandse man? Zo ja, waaruit bestaan die activiteiten? Zo nee, waarom weet u dit niet?
Ik ben niet op de hoogte van de activiteiten van de in het bericht genoemde Nederlandse man, anders dan uit de berichtgeving in de media naar voren komt. Het staat iedereen vrij om, uiteraard binnen de grenzen van de (straf)wetgeving, activiteiten te ontplooien in binnen- en buitenland.
Voor wat betreft de Nederlandse strafrechtelijke rechtsmacht over eventuele strafbare gedragingen bepaalt het Wetboek van Strafrecht (Sr) onder meer dat op grond van artikel 7 Sr de Nederlandse strafwet van toepassing is op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
Acht u het mogelijk dat de in het bericht genoemde Nederlander feiten begaat die in Nederland strafrechtelijk vervolgbaar zijn? Zo ja, welke strafbare feiten acht u mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het deelnemen aan een zelf benoemd privéleger strafbaar? Zo ja, op grond waarvan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de activiteiten van rechts-extremistische Nederlanders gevaar in Nederland kunnen opleveren of bijdragen aan een verdeelde samenleving? Zo ja, wat doet u hier concreet tegen? Zo nee, waarom niet?
Indien wordt gedoeld op de vermeende activiteiten van de in het bericht genoemde man, dan zie ik daar voor zover ik kan beoordelen vooralsnog geen direct gevaar in voor de (verdeeldheid van de) Nederlandse samenleving. Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Daarnaast blijft voor rechts-extremisten de strijd tegen de (radicale) islam en de komst van vluchtelingen het voornaamste thema. Dit draagt bij aan een verdere polarisatie tussen groepen en een verdeelde samenleving. Doorgaans blijven de acties van extreemrechtse groepen binnen de grenzen van de wet. Ten aanzien van rechts-extremisme in algemene zin is in het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN 42) aangegeven dat in Nederland ook rekening gehouden moet worden met aanslagen door personen met andere dan jihadistische motieven, bijvoorbeeld vanuit rechts-extremistische hoek.
Alle betrokken partners houden de ontwikkelingen ten aanzien van rechts-extremisme nauwgezet in de gaten. Net als in relatie tot het gewelddadig jihadisme, zet de rijksoverheid in op een integrale benadering en aanpak van het gewelddadig rechts-extremisme. Gericht op preventie tracht de overheid bijvoorbeeld kwetsbare personen weerbaarder te maken tegen extremistische ideologieën. Bij leerlingen en studenten gebeurt dat onder andere via burgerschapsonderwijs waarbij wordt geïnvesteerd in kritische oordeelsvorming. Daarnaast worden professionals getraind in het signaleren van radicalisering, onder meer via het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering.
Is het mogelijk om aan rechts-extremisten die zich zogenaamd met grensbewaking willen gaan bezighouden een uitreisverbod op te leggen? Zo ja, welke wettelijke mogelijkheden bestaan daarvoor? Zo ja, acht u dit wenselijk en waarom? Zo nee, waarom is dit niet mogelijk?
Op grond van artikel 23 Paspoortwet kan het Nederlandse paspoort vervallen worden verklaard, indien het gegronde vermoeden bestaat dat de betrokken persoon buiten het Koninkrijk handelingen zal verrichten, die een bedreiging vormen voor de veiligheid en andere gewichtige belangen van het Koninkrijk of een of meerdere landen van het Koninkrijk dan wel de veiligheid van met het Koninkrijk bevriende mogendheden. Vooralsnog heb ik in deze situatie geen aanleiding om aan te nemen dat een dergelijk gegrond vermoeden bestaat.
Belastingrente |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de column van dhr. Heithuis, genaamd «Stuitend!»?1
Ja.
Acht u het redelijk dat wel heffingsrente moet worden betaald over de terugvordering van de heffingskorting maar geen heffingsrente vergoed wordt over de teruggaaf, terwijl deze beide voortvloeien uit de achterwaartse verliesrekening? Kunt u uw antwoord toelichten?
De column van de heer Heithuis gaat over een zaak die hij vond in de rubriek «Lopende procedures Hoge Raad» in V-N 2016/23. In deze zaak is (sprong)cassatieberoep ingesteld. Van een «case closed», zoals de heer Heithuis schrijft, is dan ook geen sprake. Zolang zaken onder de rechter zijn, is het niet gepast en gewenst om daarover een oordeel te geven. Ik beperk mij daarom bij de beantwoording van deze vragen tot de vaststaande feiten, en geef geen oordeel over die feiten.
Verliesverrekening is een niet op het belastingjaar waarover wordt verminderd betrekking hebbende factor. Er is daarom geen reden voor een rentevergoeding over de periode tot het moment dat de aanslag wordt verminderd.2 De aanslag over het belastingjaar waarnaar een verlies wordt teruggewenteld is in het verleden namelijk tot een juist bedrag opgelegd. Daarop wordt alleen op enig moment een verlies uit een ander jaar in mindering gebracht. Die vermindering is daarmee van een andere orde dan een vermindering van het bedrag van de aanslag door navordering. Omdat de uitbetaling van de heffingskorting door de verliesverrekening – naar later blijkt – ten onrechte heeft plaatsgevonden wordt daarover wel rente in rekening gebracht. Daar doet niet aan af dat dit pas blijkt op het moment dat verliesverrekening bij de partner plaatsvindt.
De zaak die de heer Heithuis beschrijft is geheel in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever. Dat was ook het oordeel van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven van uw Kamer naar aanleiding van een klacht over de weigering om in een identiek geval de hardheidsclausule toe te passen3. De commissie overwoog:
De wetgever heeft in de zojuist genoemde bepaling4 een duidelijke keuze gemaakt, omwille van de eenvoud maar ook omdat de regeling van de achterwaartse verliescompensatie al in het voordeel van de belastingplichtige is. Het om die reden ook achterwege laten van heffingsrente indien uit de toepassing van de compensatie een navordering op een ander ontstaat, is niet wat de wetgever heeft beoogd.
En oordeelde vervolgens:
De Staatssecretaris heeft terecht geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule, omdat een en ander geheel volgens de bedoeling van de wetgever is.
Die bedoeling blijkt uit de Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, Kamerstuk 26 727, nr. 7, blz. 91:
«Voorts vragen de leden van de fracties van VVD en CDA of het juist is dat de aan de niet of weinig verdienende partner toegekende heffingskorting wordt teruggenomen, indien het inkomen van de partner door achterwaartse verliesverrekening alsnog op nihil wordt gesteld. Ook deze vraag beantwoorden wij bevestigend. Als de verdienende partner geen belasting is verschuldigd, heeft de niet of weinig verdienende partner geen recht op een uit te betalen heffingskorting. Dit is niet anders indien de belastingplichtige door voor- of achterwaartse verliesverrekening geen belasting is verschuldigd. Indien de definitieve aanslag al is vastgesteld, zal de heffingskorting bij de niet of weinig verdienende partner door middel van een navorderingsaanslag in voorkomende gevallen worden teruggenomen. Hierbij zijn de regels van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing, waaronder de regels omtrent de heffingsrente.» (cursivering van mijn hand)
Onderdeel van die regels over de heffingsrente was de bepaling in artikel 30f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) (tekst tot 2013), dat bij het opleggen van een navorderingsaanslag heffingsrente in rekening werd gebracht. Een ander onderdeel van die regels over de heffingsrente was de bepaling in artikel 30g, vierde lid, van de AWR (tekst tot 2013), dat bij vermindering van een aanslag als gevolg van achterwaartse verliescompensatie geen heffingsrente werd vergoed. De wetgever heeft hier bewust voor gekozen, enerzijds uit oogpunt van eenvoud, anderzijds omdat de regeling voor verliesverrekening op zichzelf al een voor belastingplichtigen gunstige regeling is, terwijl door middel van het systeem van de voorlopige teruggaaf de belastingplichtige snel over de terug te ontvangen belasting kan beschikken5.
Daarbij dient bedacht te worden dat bij de uitvoering van de belastingwet in beginsel wordt uitgegaan van de zelfstandigheid van individuele personen en lichamen. Alleen bij uitzondering wordt rekening gehouden met een economische verwevenheid, zoals die bestaat tussen echtgenoten. Met betrekking tot de heffingsrente heeft de wetgever niet geoordeeld dat van een zodanige uitzondering sprake was.
Sinds 2013 is de regeling van de heffingsrente vervangen door die van de belastingrente. Die regeling is gebaseerd op de verzuimrenteregeling van de Awb. De beantwoording van deze vraag zou onder het regime van de belastingrente hetzelfde zijn.
Bent u bereid een overzicht te verstrekken van het aantal keren dat belastingrente in rekening wordt gebracht door de fiscus en het aantal keren dat belastingrente wordt uitbetaald door de fiscus voor de jaren 2011 tot en met 2015?
In onderstaande tabel is aangegeven bij hoeveel aanslagen in de jaren 2011 tot en met 2015 belasting- of heffingsrente in rekening werd gebracht en werd uitbetaald.
kalenderjaar
rente in rekening gebracht
rente uitbetaald
2011
4.212.000
7.747.000
2012
4.060.000
7.597.000
2013
2.321.000
1.315.000
2014
2.322.000
413.000
2015
2.522.000
427.000
De uitgaven aan belasting- en invorderingsrente zijn gedaald van 588 miljoen euro in 2011 tot 193 miljoen euro in 2015; is een doel van het omvormen van het heffingsrentestelsel tot het belastingrentestelsel geweest om minder belastingrente te hoeven vergoeden?
Zoals in de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2012 is aangegeven was een van de doelen van de regeling van de belastingrente en de (nieuwe) invorderingsrente om het sparen bij de fiscus tegen te gaan.6 Onder het regime van de heffingsrente konden belastingplichtigen, door om geen of een te lage voorlopige teruggave of een te hoge voorlopige aanslag te verzoeken, geld tegen een relatief hoge rentevergoeding bij de fiscus «stallen». De Belastingdienst ontving weliswaar tijdelijk extra belastinggeld, maar moest daarover later een hoge rente vergoeden. De geraamde besparing op de uitgaven van de rijksoverheid door het onmogelijk maken van het sparen bij de fiscus bedroeg € 400 miljoen. Dit komt doordat aan het systeem van de belastingrente andere uitgangspunten ten grondslag liggen dan aan het systeem van de heffingsrente.
Kunt u zo specifiek mogelijk aangeven welke oorzaak valt aan te wijzen voor het feit dat door de Belastingdienst steeds minder belastingrente wordt uitbetaald?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitleggen waarom artikel 30fc van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) inzake de in rekening te brengen belastingrente niet het omgekeerde is van artikel 30fd AWR waarin de vergoeding van belastingrente is vastgelegd? Ontstaat hierdoor geen rechtsongelijkheid?
Zoals aangegeven is de regeling belastingrente gebaseerd op de verzuimrenteregeling van de Awb. Uitgangspunt voor artikel 30fc is dat bij belastingplichtigen die tijdig en correct aan hun fiscale verplichtingen voldoen geen belastingrente in rekening wordt gebracht. Uitgangspunt voor artikel 30fd is dat geen belastingrente wordt vergoed als de inspecteur binnen een redelijke termijn (13 weken) na de indiening van een aangifte een belastingaanslag vaststelt. In beide artikelen zijn situaties beschreven die kwalificeren als verzuim en die daarom leiden tot het in rekening brengen dan wel vergoeden van belastingrente. Aangezien de verzuimen die een belastingplichtige kan begaan per definitie van andere aard zijn dan de verzuimen die de inspecteur kan begaan kunnen de artikelen 30fc en 30fd onmogelijk spiegelbeeldig zijn. Omdat alle belastingplichtigen bij het in rekening brengen of vergoeden van belastingrente hetzelfde worden behandeld is geen sprake van rechtsongelijkheid.
Hoe vaak wordt bezwaar aangetekend tegen de belastingrente en de invorderingsrente? Hoe vaak werd er bezwaar aangetekend tegen de heffingsrente en de invorderingsrente voordat het heffingsrentestelsel werd omgevormd tot het belastingrentestelsel?
Bij de registratie van bezwaren wordt de reden waarom bezwaar wordt aangetekend niet vastgelegd. De gevraagde gegevens zijn daarom niet beschikbaar.
Welke invloed heeft het feit dat de Belastingdienst meer voorlopige aanslagen oplegt gedurende het jaar op zowel de te betalen als de te ontvangen belasting- en invorderingsrente?
De verwijzing in het zevende lid van artikel 30fc (van overeenkomstige toepassing verklaard in artikel 30 fd, tweede lid) naar artikel 15 van de AWR houdt in dat belastingrente wordt berekend over het verschil tussen de definitieve aanslag en (onder meer) voorlopige aanslagen. Naarmate de voorlopige aanslagen die gedurende het jaar zijn opgelegd de definitieve aanslag meer benaderen wordt de grondslag voor de berekening van de belastingrente en dientengevolge het in rekening te brengen of te vergoeden bedrag aan belastingrente lager. De gehanteerde schattingsmethodiek en de laagdrempelige mogelijkheid om vooruitlopend op de aangifte de voorlopige aanslagen in op- dan wel neerwaartse richting bij te stellen dragen ertoe bij dat voorlopige aanslagen zo veel mogelijk met de definitieve aanslag overeenkomen, zodat belastingrente (vrijwel) vermeden kan worden.
Hoe verklaart u dat de Belastingdienst belastingrente in rekening brengt wanneer een aanslag is vooruitbetaald, terwijl in dat geval geen sprake kan zijn van gemiste rente die dient te worden vergoed?2
Het vooruitbetalen van belasting zonder dat er een (nieuwe) belastingaanslag is vastgesteld geeft een probleem bij de ontvanger van de Belastingdienst, omdat zo’n betaling niet kan worden afgeboekt. Zo’n betaling wordt in de regel teruggestort. De dagtekening van de belastingaanslag is bepalend voor de vraag of belastingrente in rekening kan worden gebracht. Het vooruitbetalen heeft daar geen invloed op. De Belastingdienst kan daar in de uitvoering ook geen rekening mee houden.
Bent u bereid het systeem van belastingrente tegen het licht te houden en hierop te reflecteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gezien de beantwoording van de voorgaande vragen zie ik geen aanleiding om de regeling van de belastingrente nader tegen het licht te houden.
De verstoring van een Israëlkraam in een Jumbo supermarkt |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Israëlkraam Jumbo Krimpen valt verkeerd»?1
Ja.
Hoe duidt u de achtergrond, inhoud en effecten van de online protestcampagne naar aanleiding van een productdemonstratie van Israëlische producten in een Jumbo supermarkt in Krimpen aan den IJssel?
Het kabinet is tegenstander van een boycot van Israël en streeft naar versterking van de bilaterale economische betrekkingen met dit land binnen de grenzen van 1967. Acties tegen producten uit een land, ongeacht de achtergrond ervan en welke effecten ermee worden beoogd, vallen evenwel onder de vrijheid van meningsuiting, zoals onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Indien er incidenten zouden plaatsvinden waarbij sprake is van discriminerende uitlatingen, haatzaaien, gebruik van of oproepen tot geweld en/of intimidatie, dan neemt het kabinet daar nadrukkelijk afstand van en is het strafrecht van toepassing.
Deelt u de analyse dat het volstrekt ongewenst is, en ook geen steun vindt in het Nederlands buitenlands beleid, om op deze manier te ageren tegen producten uit Israel of het tentoonstellen van de Israëlische vlag?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe ziet u de invloed van dit soort protestcampagnes op de mogelijkheden voor supermarkten om in vrijheid en naar eigen inzicht, binnen de gestelde wettelijke kaders, hun productaanbod samen te stellen, zonder daarbij zwaar geïntimideerd of zelfs bedreigd te worden?
Ik beschik niet over signalen dat de (fysieke) openbare orde hier daadwerkelijk in het geding is geweest. Eventuele discussies op internet zie ik niet als problematisch, zolang deze binnen grenzen van de vrijheid van meningsuiting blijven. Supermarkten kunnen in vrijheid en naar eigen inzicht, binnen de gestelde wettelijke kaders, hun productaanbod samen blijven stellen, aanbieden en demonstreren. Mochten er toch mensen zijn die van mening zijn dat zij fysiek dan wel digitaal het slachtoffer zijn geworden van een strafbaar feit, dan roep ik hen uiteraard op om hiervan aangifte te doen. Daarnaast geldt dat lokale bestuurders in de eerste plaats verantwoordelijkheid dragen voor de lokale veiligheidssituatie en die maatregelen kunnen nemen waar de situatie ter plekke om vraagt indien daar aanleiding voor bestaat.
Welke gevolgen hebben dit soort protestcampagnes voor de veiligheid van supermarkten en supermarktmedewerkers? Indien de veiligheid daadwerkelijk in het gedrang komt, hoe zorgt u ervoor dat deze gegarandeerd blijft?
Zie antwoord vraag 4.
Wat doet u, of wat gaat u doen, om ervoor te zorgen dat supermarkten in vrijheid producten kunnen blijven aanbieden en demonstreren, zonder beducht te hoeven zijn voor intimiderende acties, ook wanneer deze producten afkomstig zijn uit Israël?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kunt u doen om duidelijk te maken, ook richting ondernemers, dat het op geen enkele manier verboden is Israëlische producten aan te bieden? Welke maatregelen wilt u ondernemen tegen protestcampagnes die intimiderend van aard zijn?
Het staat ondernemers vrij om (binnen de grenzen die de wet stelt) zelf te bepalen welke producten zij aanbieden. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat ondernemers momenteel onvoldoende zijn geïnformeerd. Binnen de grenzen van de wet kan kritiek worden geleverd op de keuze van ondernemers. Wanneer protestcampagnes de grens overschrijden van wat juridisch aanvaardbaar is, kan daartegen aangifte worden gedaan. Ik zie derhalve geen reden om extra maatregelen te nemen tegen protestcampagnes.
De intimidatie en doodsbedreiging aan het adres van een homostel |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Homostel in Amsterdam wordt bedreigd door homofobe buren»?1
Ja.
Deelt u onze afschuw over het feit dat een homostel vanwege de geaardheid met de dood wordt bedreigd, stenen tegen het raam gegooid krijgt en niet meer veilig over straat kan?
Ja, die afschuw deel ik zonder meer. Op grond van artikel 1 van de Grondwet is discriminatie, op welke grond dan ook, niet toegestaan. Discriminatie dient dan ook hard aangepakt te worden. In het Nationaal actieplan tegen discriminatie2 wordt ingegaan op de acties die het kabinet neemt tegen discriminatie vanwege de ingrijpende gevolgen voor individuen en de samenleving als geheel.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat de politie het betreffende stel heeft afgeraden om aangifte te doen omdat zij anders te maken krijgt met buurtterreur door hangjeugd?
De politie heeft mij desgevraagd bericht dat de oorzaak van het conflict tussen het stel en hun buren – waaraan in het artikel wordt gerefereerd – leek te liggen in geluidsoverlast. De politie heeft het betreffende stel in eerste instantie geadviseerd om – voordat eventueel aangifte wordt gedaan – te bekijken of bemiddeling door tussenkomst van de wijkagent kan helpen om het conflict op te lossen. Het is niet ongebruikelijk dat de politie burenruzies – waarbij over en weer beschuldigingen worden geuit – met behulp van bemiddeling probeert op te lossen om escalatie te voorkomen. Nadat het stel de woning had verlaten als gevolg van de escalatie van het conflict, heeft de wijkagent met één van hen gesproken over de mogelijkheden om aangifte te doen en het belang hiervan benadrukt. Een aangifte van discriminatie dient volgens de Aanwijzing Discriminatie altijd opgenomen te worden.
Erkent u inmiddels dat niet-Westerse allochtonen in Amsterdam, ook in deze casus,2 relatief gezien vaker verdachte zijn van homofoob geweld dan autochtonen? Zo ja, wat doet u met dat gegeven en ziet u een relatie met de veelal islamitische achtergrond (zie ook de rapporten «Gewoon Anders; acceptatie van homoseksualiteit in Nederland», SCP en «Dichterbij elkaar», SCP)?
Ik deel uw analyse en interpretatie van de cijfers niet en verwijs hierbij naar eerdere antwoorden op Kamervragen met dezelfde strekking.4 Uit het onderzoek van het SCP dat u noemt, plus een meer recent rapport uit 20165, komt naar voren dat in streng religieuze- en niet-westerse etnische kringen de sociale acceptatie van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen (LHBT-ers) gemiddeld lager ligt dan bij autochtone en niet-religieuze Nederlanders. Dat is de reden dat het kabinet zich extra inzet om dit te verbeteren, onder meer via de ondersteuning van activiteiten van de G4-gemeenten in samenwerking met LHBT-ers uit bi-culturele kringen.6 Overigens staat ook in religieuze en niet-westerse etnische kringen de meerderheid neutraal tot positief tegenover het idee dat lhbt’s hun leven zo moeten kunnen inrichten zoals zij dat zelf willen.
Deelt u de mening dat niet de slachtoffers maar de daders hun wijk/stad dienen te verlaten? Zo ja, op welke wijze wordt dit bedreigde stel geholpen?
In het Nationaal actieplan tegen discriminatie7 wordt ingegaan op de (preventieve en repressieve) maatregelen die het kabinet neemt tegen discriminatie, waaronder ook homofoob/discriminatoir geweld. In bijlage II van het actieplan wordt ingegaan op de acties die het kabinet neemt met betrekking tot discriminatie van LHBT-ers.
In het onderhavige geval is er door de politie niet afgeraden om aangifte te doen. Zoals gezegd heeft de wijkagent met één van de slachtoffers gesproken over de mogelijkheden om aangifte te doen en het belang hiervan benadrukt. Een aangifte van discriminatie dient volgens de Aanwijzing Discriminatie altijd opgenomen te worden. De politie werkt aan het verbeteren van het aangifteproces via opleiding van intake- en servicemedewerkers. Voor zowel deskundigheidsbevordering ten aanzien van dergelijke zaken als voor het verbeteren van de opsporing en vervolging op dit terrein wordt met ketenpartners een convenant en tevens een vernieuwd reactieprotocol opgesteld.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om ervoor te zorgen dat de politie mensen niet afraadt aangifte te doen en dat wordt ingezet op zware repressie van homofoob geweld, snelrecht en huis- en wijkuitzettingen van het tuig?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de zorgen, van meer dan 70% van de bevolking,3 dat de samenleving structureel ontwricht raakt als gevolg van het wanbeleid op het gebied van immigratie/integratie? Kunt u uw visie geven op deze zorgelijke ontwikkeling?
De stelling waaraan wordt gerefereerd bevat geen oordeel over het gevoerde beleid, maar vraagt naar de verwachte tendens inzake spanningen tussen autochtonen en mensen van buitenlandse herkomst. Het kabinet heeft aandacht voor deze spanningen en voert een beleid om deze te verminderen door enerzijds preventieve maatregelen en dialoog en anderzijds (strafrechtelijke) handhaving, daar waar grenzen worden overschreden.
Het bericht dat ziekenhuisbestuurders een calamiteitenrapport herschrijven voordat het naar de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gaat |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag waaruit blijkt dat een bestuurder van een niet nader genoemd ziekenhuis een intern «onafhankelijk» calamiteitenrapport op wezenlijke punten herschrijft voordat het naar de IGZ gaat ter beoordeling?1
Op basis van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) zijn bestuurders van zorginstellingen er verantwoordelijk voor dat ongewenste uitkomsten van zorg binnen hun instelling op een grondige en geloofwaardige wijze worden onderzocht door een calamiteitencommissie en dat de nodige verbetermaatregelen worden getroffen. Dat zij een rol spelen in het proces van de calamiteitenrapportage is dan ook logisch.
Echter, wanneer de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) erachter komt dat bestuurders hoofdoorzaken van een calamiteit in een calamiteitenrapport verhullen om reputatieschade te voorkomen, dan grijpt zij in. Het rapport is dan immers niet meer geloofwaardig. Hetzelfde geldt voor gevallen waarbij er een conflict is geweest tussen de calamiteitencommissie die een calamiteit heeft onderzocht, en het bestuur van een zorginstellingen waar de betreffende calamiteit zich heeft voortgedaan.
Is het volgens u wenselijk dat ziekenhuisbestuurders, uit angst voor reputatieschade, calamiteitenrapporten herschrijven voordat deze naar de IGZ gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan volgens u het toezicht functioneren wanneer de IGZ zich in haar oordeel baseert op rapporten die «gestyled» kunnen zijn door de bestuurders van een ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u nog eens uitleggen in welke situaties de IGZ direct zelf onderzoek instelt?
De inspectie doet direct zelf onderzoek naar aanleiding van de melding van een calamiteit als de aard van de melding of andere informatie over het betrokken ziekenhuis aanleiding geeft dit te doen. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn als een calamiteit zich heeft afgespeeld in een situatie waarin een cliënt in een individueel gesloten setting is opgenomen – zoals in een separeerruimte – en is komen te overlijden.
Bent u bereid een 24 uursteam samen te stellen dat na melding van een ernstige calamiteit en een onverwacht en/of verdacht overlijden direct zelf ter plaatse gaat om de situatie te bekijken, eventueel bewijsmateriaal veilig te stellen en te bezien wie het meest verantwoord het nader onderzoek kan doen? Zo ja, per wanneer zijn deze teams inzetbaar? Zo neen, waarom niet?
Hoe de IGZ omgaat met meldingen, en daarmee calamiteiten, is vastgelegd in het Uitvoeringsbesluit Wkkgz.
Het huidige toezichtbeleid bij calamiteiten, het incidententoezicht, is erop geënt het lerend vermogen te vergroten bij zorgverleners en -aanbieders, opdat herhaling zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het door de zorgaanbieder uitvoeren van het onderzoek verhoogt het lerend vermogen en het eigenaarschap van verbeterpunten. De IGZ beoordeelt het onderzoeksrapport en doet zo nodig zelf onderzoek (zie het antwoord op vraag 4).
Het instellen van een «24 uursteam» dat de regie na een calamiteitenmelding op zich neemt en deze op een forensische wijze invult, vind ik geen goed idee. Wanneer we het hebben over «verdachte situaties» dan schakelt de gemeentelijk lijkschouwer het Openbaar Ministerie (OM) in wanneer hij niet overtuigd is van het natuurlijk karakter van het overlijden. Het OM kan dan een onderzoek instellen.
Erkent u dat het risicogestuurd toezicht uitermate kwetsbaar is, omdat het bepalen van het risicoprofiel van een zorginstelling in hoge mate afhangt van de informatie die de IGZ van bestuurders van de instelling krijgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door middel van risicotoezicht signaleert de IGZ de grootste risico’s in de zorg en waar deze zich voordoen, vervolgens zet zij zorgaanbieders gericht aan tot een adequate risicobeheersing en het verbeteren van de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Zorgaanbieders dragen immers de wettelijke verantwoordelijkheid (volgens de Wkkgz) voor de kwaliteit en veiligheid van zorg. Juist door zich regelmatig een beeld te vormen waar mogelijk verhoogde risico’s zijn, wil de inspectie voorkomen dat er zaken mis gaan. Daarbij grijpt de inspectie in wanneer er sprake is van onveilige zorg.
De voor het risicotoezicht gebruikte informatie is afkomstig uit externe en interne bronnen, bijvoorbeeld uit de eigen kwaliteitssystemen van zorginstellingen, uit onaangekondigde bezoeken van de IGZ maar ook uit signalen die de IGZ van het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) ontvangt. Zowel de veronderstelde risico’s als de (aangeleverde) informatie worden door de IGZ geverifieerd, hetzelfde geldt voor eventuele verbetermaatregelen waaraan zorginstellingen zich hebben gecommitteerd. Het beeld dat een risicoprofiel louter tot stand komt met (subjectieve) informatie die bestuurders met de IGZ wensen te delen is dan ook niet correct.
Om gericht en doeltreffend toezicht te kunnen houden hanteert de IGZ zowel risicotoezicht en incidententoezicht, dat gebaseerd is op meldingen van incidenten en calamiteiten, en brengt zij deze met elkaar in verbinding. Wanneer het gaat om de signalering van risico’s is er allerminst sprake van een «blinde vlek» maar juist van een completer beeld van een zorginstelling.
Erkent u dat met het risicogestuurd toezichthouden pas zaken écht aan het licht komen als er sprake is van langdurige falen, terwijl de bestuurders de IGZ een papieren werkelijkheid voorschotelden? Kunt uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat de inspecteur-generaal van de IGZ zich niet bewust lijkt van deze blinde vlek in het toezicht? Is dat niet zeer zorgelijk?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het een goed verweer dat de inspecteur-generaal stelt dat dergelijke praktijken – het aanpassen van interne calamiteitenrapporten – vroeger nog «veel vaker» voorkwamen? Is zo'n observatie van enig belang, als het uitgangspunt moet zijn dat dit überhaupt niet voorkomt?
In de televisie-uitzending van EenVandaag stelt de Inspecteur Generaal (IG) van de IGZ dat het aanpassen van calamiteitenrapporten door bestuurders teneinde reputatieschade te voorkomen «nooit mag». In de radiouitzending2 van EenVandaag over dit onderwerp geeft zij aan dat dit niet betekent dat er in de praktijk nooit belangrijke informatie met betrekking tot een calamiteit bedekt wordt. Zij roept zorgverleners en patiënten in dezelfde uitzending dan ook op om zich respectievelijk tot de IGZ en het LMZ te wenden wanneer zij het vermoeden hebben dat dit wel degelijk het geval is.
De in deze vraag aangehaalde observatie heeft betrekking op een gesignaleerde verbetering in kwaliteit van calamiteitenrapportages als gevolg van een toegenomen geboden openheid door zorginstellingen en een intensievere betrokkenheid van patiënten en diens naasten bij onderzoeken naar calamiteiten. Deze trend wordt in de radiouitzending bevestigd door hoogleraar gezondheidsrecht prof. dr. Legemaate.
Kunt u de Kamer informeren over alle situaties waarin de IGZ heeft geweten dat er aangepaste – en daarmee onvolledig waarheidsgetrouwe – rapporten werden gepresenteerd? Door wie gebeurde dit en wat was hierop het antwoord van de IGZ?
De inspectie houdt geen lijst bij van zaken waarbij zij heeft geconstateerd dat calamiteitenrapporten van zorginstellingen, op welke manier dan ook, ondermaats zijn. Noch is haar informatievoorzieningsysteem erop toegespitst om deze gegevens op te vragen en te verstrekken. Indien zij deze constatering doet dan zal de IGZ van het bestuur van een zorginstelling eisen dat zij het calamiteitenrapport, en/of het onderzoek dat hieraan vooraf gaat, qua volledigheid, kwaliteit en geloofwaardigheid op orde worden gebracht. Indien zij dit nodig acht kan de IGZ in zo’n geval ook besluiten zelf een onderzoek te verrichten.
Tegen hoeveel bestuurders of artsen is een maatregel ingesteld op basis van het falsificeren van onderzoeksrapporten aangaande een medische misser?
De inspectie heeft tot op heden nog geen maatregel opgelegd aan een arts of bestuurder, waar het aanpassen van een calamiteitenrapport aan ten grondslag heeft gelegen.
Acht u het aannemelijk dat juist door het huidige stelsel van onderlinge concurrentie de transparantie afneemt omdat het de concurrentiepositie kan verzwakken en de reputatie kan schaden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Allereerst ga ik ervan uit dat de intrinsieke motivatie van zorgprofessionals om goede zorg en de juiste informatie te leveren ten alle tijden voorop staat. Verder zie ik geen aanleiding om te vermoeden dat het huidige zorgstelsel zorginstellingen motiveert om minder transparant te zijn. Integendeel; de patiënt en de cliënt eisen juist meer dan ooit openheid en transparantie van zorginstelling, en zien met de invoering van de Wkkgz hun mogelijkheden uitgebreid om de informatie te krijgen waar zij recht op hebben. Tegelijkertijd weten zij de weg naar het LMZ steeds beter te vinden wanneer zij constateren dat zorginstellingen op dit vlak tekortschieten. Meer dan ooit zal de reputatieschade voor een zorginstelling uiteindelijk het grootst zijn wanneer ervoor wordt gekozen om essentiële informatie, hetzij voor de inspectie, hetzij voor de patiënt of cliënt, achter te houden.
Hoe vaak hoort de IGZ dat ziekenhuisbestuurders of artsen fouten bij medische missers niet mogen erkennen van de letselschadeverzerkeraar?
Het past niet bij de taken en verantwoordelijkheden van de IGZ om zich bezig te houden met zaken aangaande financiële aansprakelijkheden in de civielrechtelijke sfeer. Zij richt zich als toezichthouder op de kwaliteit en veiligheid van zorg. Bovendien zijn in ziekenhuizen calamiteitenprocedures en claimafhandelingen strikt gescheiden.
Wat vindt u ervan dat nabestaanden via de media hun situatie aan de kaak moeten stellen omdat zij zich door de IGZ niet gehoord voelen?
Om het overlijden van een geliefd familielid te moeten verwerken is intens pijnlijk en verdrietig. Dat er een calamiteit aan het overlijden is voorafgegaan, is des te verdrietiger. Van zorgaanbieders mogen wij verwachten dat zij open zijn over calamiteiten richting de nabestaan, die ook worden meegenomen bij het onderzoek dat zorgvuldig moet worden verricht en waar verbetermaatregelen uit voortkomen. De IGZ ziet toe op de wijze waarop zorginstellingen calamiteiten onderzoeken en informeert de patiënt of nabestaanden over (haar rol in) dit proces wanneer hier behoefte aan is.
Op welke wijze worden familieleden nu beter betrokken bij calamiteitenonderzoek?
De IGZ heeft vastgesteld dat het percentage calamiteitenonderzoeken waarin de patiënt of nabestaanden ook gehoord zijn, is gestegen van 15% in 2013 naar 70% in 2015. Ook krijgen patiënten steeds vaker inzage in het calamiteitenrapport.
De betreffende chirurg is berispt, maar heeft het onvolledige calamiteitenonderzoek betreffende de dood in het Waterlandziekenhuis in Purmerend ook consequenties gehad voor de toenmalige Raad van Bestuur? Zo ja, wat waren die consequenties?
De IGZ heeft in deze zaak geen onrechtmatig handelen van de raad van bestuur geconstateerd. De raad van toezicht van een ziekenhuis is verantwoordelijk voor het functioneren van een bestuurder. De bestuurder in kwestie is inmiddels bij een ander ziekenhuis werkzaam als voorzitter van de raad van bestuur. De IGZ is hiervan op de hoogte.
Mede naar aanleiding van de calamiteit heeft de IGZ het toezicht op het Waterlandziekenhuis geïntensiveerd. De inhoud van de calamiteit en de door het ziekenhuis te nemen verbeteracties liggen hieraan ten grondslag. De inspectie kijkt in deze periode niet alleen zorginhoudelijk maar ook bestuurlijk. Zo vinden er vaker onaangekondigde inspectiebezoeken plaats en is er intensiever contact met de raad van bestuur. Daarbij toetst de IGZ onder andere of de afgesproken verbetermaatregelen daadwerkelijk worden uitgevoerd.
De IGZ zal een rapport opstellen over de bevindingen die zij doet naar aanleiding van het geïntensiveerde toezicht. Dit rapport wordt openbaar gemaakt.
Klopt het dat de bestuurder waarover wordt gesproken in de uitzending, die een calamiteitenrapport op wezenlijke onderdelen herschreef teneinde de IGZ om de tuin te leiden, nog steeds werkzaam is als bestuurder van een ziekenhuis? Hoe is dit mogelijk?
Zie antwoord vraag 16.
Is het mogelijk om tegen bestuurders en artsen die rapporten inhoudelijk wijzigen aangifte te doen van valsheid in geschrifte? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waarom doet de IGZ dit niet?
De IGZ heeft in deze zaak geen onrechtmatig handelen van de raad van bestuur geconstateerd. Zie ook mijn antwoord op vraag 16 en 17. Mocht de IGZ constateren dat bestuurders hoofdoorzaken van een calamiteit in een calamiteitenrapport bewust verhullen – waardoor de inspectie haar toezichttaak niet adequaat kan uitvoeren – dan zal ze ingrijpen.
Wilt u aan de cultuur van toedekken en bagatelliseren van medische missers een einde maken? Zo ja, wat gaat u ondernemen om de IGZ te doordringen van de ernst van deze cultuur? Zo neen, waarom niet?
Ik kan me niet vinden in het beeld dat er een cultuur bestaat van toedekken en bagatelliseren van ongewenste uitkomsten van zorg. Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 12 gaan we juist toe naar een zorgcultuur waar openheid en transparantie in toenemende mate centraal staan. Dit wil dat wil niet zeggen dat het achterhouden van essentiële informatie over het verloop van zorg aan de patiënt of diens nabestaanden, dan wel aan de inspectie, nooit voorkomt. De IGZ treedt handhavend op wanneer zij constateert dat calamiteiten niet of te laat worden gemeld.
Het bericht dat steeds meer ouderen door armoede in de cel belanden na een verkeersboete |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat steeds meer ouderen worden gegijzeld omdat ze hun verkeersboetes door armoede niet meer kunnen betalen?1
Ja.
Klopt het dat gevangenissen steeds meer 50- en 60-plussers in hun cellen krijgen? Hebt u daar cijfers van?
Het absolute aantal oudere gedetineerden (voor alle wetsovertredingen) is de afgelopen jaren licht gestegen. Deze absolute stijging kan verklaard worden door de vergrijzing van de samenleving.
50–59 jaar
954
1.033
8%
6%
60 jaar en ouder
271
299
10%
10%
Wanneer wordt gekeken naar het aantal oudere gedetineerden dat op enig moment vastzit voor een niet betaalde verkeersboete blijkt er sprake te zijn van een daling.
30 sept 2011
30
30 sept 2012
43
30 sept 2013
72
30 sept 2014
43
30 sept 2015
15
27 juni 2016
12
Deze daling kan worden verklaard door de implementatie van een nieuwe werkwijze. In februari 2015 zijn het OM en het CJIB gestart met het persoonsgericht beoordelen van (het totaal van) zaken van betrokkenen in de fase gijzeling. Het indienen van een vordering gijzeling gebeurt in beginsel alleen bij personen voor wie geldt dat – op basis van de beschikbare informatie – geen sprake is van betalingsonmacht.
In hoeverre wordt door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en het Openbaar Ministerie (OM) goed in kaart gebracht wat de oorzaken zijn van de steeds grotere groep ouderen die worden gegijzeld omdat ze hun verkeersboete niet meer kunnen betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn van de steeds grotere groep ouderen die worden gedetineerd wegens het niet betalen van een verkeersboete? Zo nee, waarom niet? In hoeverre speelt armoede hierbij een rol?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe komt het dat deze mensen steeds vaker worden gegijzeld, terwijl u eerder hebt beloofd dat zal worden ingezet op een maatschappelijk verantwoorde tenuitvoerlegging van sancties, wat onder meer betekent dat het OM en de rechtspraak van actuele informatie zullen worden voorzien zodat zij een bijdrage kunnen leveren aan het opleggen van een meer op maat gesneden sanctie?2
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt op dit moment door het CJIB en het OM rekening gehouden met de financiële situatie van verkeersovertreders als zij aangeven de boete niet (meer) te kunnen betalen?
Er wordt op verschillende momenten in het inningsproces gekeken naar de financiële situatie van betrokkene. Ten eerste op het moment dat een betrokkene gebruik maakt van de mogelijkheid die het CJIB biedt om de financiële sanctie te betalen in termijnen (al dan niet via maatwerk). Ten tweede bekijkt de gerechtsdeurwaarder de financiële situatie van betrokkene, zodat eventueel een betalingsregeling kan worden afgesproken. Ten derde wordt voorafgaand aan het indienen van een vordering gijzeling de financiële situatie van betrokkene bekeken aan de hand van bij CJIB en OM beschikbare informatie. Zo wordt bijvoorbeeld geverifieerd of iemand is geregistreerd in het Centraal Curatele- en bewindregister en in het Centraal Insolventieregister. Daarnaast wordt gekeken of er sprake is van enige andere (actuele) vorm van bewindvoering. Als dit het geval is, wordt geen vordering gijzeling ingediend.
Vanaf welk moment wordt gekeken naar de financiële situatie? Is dat direct nadat duidelijk is dat een betalingsregeling niet wordt nagekomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Betekent het op maatschappelijk verantwoorde manier tenuitvoerleggen van verkeersboetes ook dat bij multiproblematiek contact wordt opgenomen met bijvoorbeeld schuldhulpverlening? Zo nee, waarom niet?
Indien betrokkene (of iemand namens betrokkene) aangeeft dat er sprake is van multiproblematiek, bekijkt het CJIB of er aanleiding is om maatwerk toe te passen, bijvoorbeeld op basis van aangeleverde informatie. Ook gaat het CJIB in dat geval na of de problematiek al gemeld is bij een gemeente, bewindvoerder of andere (professionele) instelling. Het maatwerk kan bestaan uit het mogelijk maken van gespreide betaling. Indien blijkt dat de problematiek nog niet gemeld is bij een gemeente, bewindvoerder of andere instelling, dan wordt betrokkene hier door het CJIB actief op gewezen. Als de (gemeentelijke) schuldhulpverlening een regeling tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers tot stand brengt, kunnen de Wahv-sancties daarin worden meegenomen. Bij personen die maatwerk ontvangen door het team Schrijnende gevallen stemt het CJIB af met de schuldhulpverlening indien betrokkene daar reeds een traject heeft lopen.
Zaken die te maken hebben met huiselijk geweld |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met «De kwaliteit van Veilig Thuis»? Deelt u de mening dat hierin alleen gesproken wordt over «huishoudens», waarbij onduidelijk blijft of onder deze huishoudens ook huishoudens zónder kinderen vallen? Bent u bereid gemeenten en Veilig Thuis-organisaties erop te wijzen dat er ook diverse huishoudens zonder kinderen bestaan, waarin sprake kan zijn van huiselijk geweld?1
Ja. U refereert aan het eindrapport van de Inspecties Jeugdzorg (IJZ) en voor de Gezondheidszorg (IGZ) over het onderzoek naar de kwaliteit van 26 Veilig Thuis-organisaties (VT-organisaties) dat ik samen met mijn collega van Veiligheid en Justitie (VenJ) op 2 maart 2016 aan uw Kamer heb aangeboden2. De Inspecties hebben zich niet beperkt tot huishoudens met kinderen. Zoals in het eindrapport gesteld wordt hebben de VT-organisaties een belangrijke taak: «Veilig Thuis is er voor iedereen, jong en oud, die te maken heeft met huiselijk geweld of kindermishandeling». Daarop richt zich het toezicht van de Inspecties. Ook gemeenten en de VT-organisaties zijn zich zeer bewust van deze brede taak. Veilig Thuis is een bundeling van krachten op het gebied van de verschillende vormen van geweld in huiselijke kring, zoals partnergeweld, ouderenmishandeling, kindermishandeling en eergerelateerd geweld.
Kunt u toelichten welke inspectie toezicht houdt op omgangshuizen? Zo nee, waarom niet?
Omgangshuizen komen in verschillende vormen voor. Voor zover omgangshuizen jeugdhulpaanbieders in de zin van de Jeugdwet zijn, zijn de IJZ samen met de IGZ en de Inspectie VenJ bevoegd om toezicht te houden. Daarnaast hebben gemeenten een belangrijke rol om te waarborgen dat de jeugdhulp van goede kwaliteit is. Zij zijn op grond van de Jeugdwet verantwoordelijk voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van jeugdhulp.
Kunt u aangeven welke instelling of welke instellingen verantwoordelijk zijn voor de controle van het beleid en de uitvoering van Veilig Thuis? Ligt deze controle slechts bij de centrumgemeenten, of juist bij alle individuele gemeenten? Mocht dat laatste het geval zijn, hoe is die controle dan geregeld?
Het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK), Veilig Thuis, is geregeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. In artikel 4.1.1 lid 1 is geregeld dat het college zorg draagt voor de organisatie van een AMHK. Alle gemeenten zijn verantwoordelijk voor het beleid en de uitvoering daarvan. Er zijn geen centrumgemeenten daarvoor aangewezen. Gemeenten zijn dus verantwoordelijk voor de controle van de VT-organisaties.
Voor wat betreft de samenwerking tussen gemeenten is voor het AMHK artikel 2.6.1 van de Wmo 2015 van toepassing. Daarin is geregeld dat de colleges met elkaar samenwerken, indien dit voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van deze wet is aangewezen. De wijze waarop in de 26 regio’s van de VT-organisaties wordt samengewerkt is verschillend. De samenwerkende gemeenten hebben vaak één of meer gemeenten uit hun midden als trekker(s) benoemd.
Kunt u uiteenzetten welk kenniscentrum of welke kenniscentra expertise in huis hebben over (complexe) posttraumatische-stressstoornissen (PTSS) bij huiselijk geweld, in ogenschouw nemende dat er al kenniscentra bestaan op het gebied van de kinder- en jeugdpsychiatrie en bij defensie? Hebben deze kenniscentra ook voldoende behandelingsmogelijkheden en -plaatsen? Zo nee, waarom niet?2 3
Voor mij staat voorop dat slachtoffers van huiselijk geweld snel de juiste, kwalitatief hoogwaardige hulp krijgen. Indien sprake is van PTSS of psychotrauma als gevolg van het huiselijk geweld kan iemand bij tal van aanbieders terecht, zowel in de generalistische basis ggz, als de gespecialiseerde ggz of bij zeer gespecialiseerde aanbieders. Websites als www.kiesbeter.nl, de eigen huisarts en de verzekeraar kunnen helpen met het vinden van een juiste aanbieder.
Zorgverzekeraars moeten voldoende zorg inkopen, ook voor mensen met een PTSS. Het oordeel van een medisch professional omtrent een diagnose en de noodzakelijke behandeling is leidend en elke verzekeraar heeft de zorgplicht die behandeling dan mogelijk te maken cq. te vergoeden. Verzekeraars kunnen bemiddelen in geval er sprake is van gebrek aan plaatsen of eventuele wachtlijsten: ofwel door een patiënt naar een geschikte aanbieder te verwijzen waar nog plaats is, of door aanvullende (contract)afspraken te maken met een specifieke aanbieder waar geen plaats meer is.
Ten behoeve van het ondersteunen van professionals bij het bieden van de juiste zorg bij PTSS wijs ik u op meerdere ontwikkelingen die plaats vinden. In opdracht van het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGZ wordt gewerkt aan een zorgstandaard Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen, met daarin zorgspecifieke modules over preventie, diagnostiek en behandeling van trauma- en stressorgerelateerde stoornissen en heldere kwaliteitsindicatoren (op proces, structuur en uitkomst). Deze zorgstandaard zal leiden tot meer transparantie, uniformiteit en kwaliteitsverbetering, en wordt in juni 2017 opgeleverd. Daarnaast wijs ik op de investeringen die ik heb gedaan om verbeteringen door te voeren binnen de vrouwenopvang en de databank met effectieve interventies die ik via Movisie en het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) beschikbaar stel. Tevens financier ik samen met de G4 en Augeo het onderzoeksprogramma van het Verwey-Jonker Instituut naar de intergenerationele overdracht van kindermishandeling en huiselijk geweld. Doel van dit onderzoeksprogramma is om meer inzicht te krijgen
in de psychische gevolgen van kindermishandeling en huiselijk geweld en het effect van de aanpak. Ook in de wetenschapsagenda ggz5, waar via ZonMW extra geld voor beschikbaar is gesteld, is vroegdetectie en interventie een belangrijk thema.
In hoeverre heeft u het idee dat er behoefte is aan een speciaal kennis- en behandelcentrum voor (complexe) posttraumatische-stressstoornissen bij huiselijk geweld?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten in hoeverre het mogelijk is voor slachtoffers van stalking om een andere identiteit te kunnen krijgen? Zo ja, op welke manier kan dit?
Het aannemen van een andere identiteit door slachtoffers is niet mogelijk. Het maakt geen deel uit van het pakket aan slachtofferrechten op grond van de huidige wetgeving en evenmin van de toekomstige wetgeving ter implementatie van de EU-richtlijn Minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers die op dit moment aanhangig is in de Eerste Kamer. Wel is het nu al mogelijk voor slachtoffers om anoniem aangifte te doen (aangifte onder nummer). Verder wordt er sinds 1 januari 2016, door de introductie van een nieuw voegingsformulier voor slachtoffers die zich willen voegen als benadeelde partij, alleen nog gevraagd naar de minimaal noodzakelijke persoonsgegevens van het slachtoffer. Daarnaast wordt de aandacht voor het belang van privacybescherming tijdens de opleiding van professionals in de strafrechtsketen versterkt, waaronder de politie.
Verder voert, zoals u bekend6, het Ministerie van VenJ op dit moment een informatie- en impact-analyse uit om in kaart te brengen welke actoren in het strafproces met welk doel over welke persoonlijke informatie van het slachtoffer moeten kunnen beschikken. Op basis daarvan zal ik een besluit nemen of en zo ja op welke wijze en op welke termijn wijzigingen kunnen worden uitgevoerd. In het najaar van 2016 zal ik de Kamer informeren over de uitkomsten van deze analyses.
In hoeverre klopt het dat wanneer twee personen, waarvan er een zich schuldig maakt aan stalking, kinderen hebben, de NAW-gegevens van het slachtoffer van stalking, gezien de informatieplicht met betrekking tot kinderen, aan de dader gegeven kunnen worden? Zo ja, hoe vaak vindt dit plaats? Worden de risico's van een dergelijke handeling meegenomen in de beoordeling van de bovengenoemde informatieplicht? Zo nee, waarom niet?
Iemand kan bij de gemeente een verzoek om verstrekkingsbeperking indienen (zo heet een geheimhoudingsverzoek sinds de Wet Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP van 6 jan 2014). Indien een verstrekkingsbeperking is geregistreerd zullen door gemeenten geen verstrekkingen meer worden gedaan aan derden. Indien het echter een ouder van een kind betreft zal deze ouder, als wettelijk vertegen-woordiger van het kind, wel gegevens kunnen krijgen over zijn/haar kind. Hij/zij wordt dan niet gezien als derde.
Er is in een situatie als hiervoor geschetst wel een uitzondering mogelijk. Wanneer het opnemen van een woonadres naar het oordeel van de burgemeester om veiligheidsredenen niet wenselijk is, kan iemand in plaats van een woonadres een briefadres kiezen (Artikel 2.41:1).
Uit de systemen kan niet worden herleid hoe vaak desondanks NAW-gegevens aan daders worden verstrekt.
Er van uitgaande dat het een situatie na aangifte betreft, is er voor een slachtoffer de mogelijkheid om bij de politie een keuze te maken om aangifte te doen met domicilie keuze. Hierbij kies je bijvoorbeeld een advocaat of Slachtofferhulp Nederland als adres en kunnen de adresgegevens onbekend blijven voor de verdachte.
Wanneer de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) in verband met het doen van een onderzoek de persoonsgegevens van de betrokkenen opvraagt, kan uit de BRP blijken dat er sprake is van een geheim adres van één van de ouders (verstrekkingsbeperking). Dit geheim adres wordt door de RvdK afgeschermd en niet gedeeld met de andere ouder / betrokkenen. Uiteraard zal ook een verzoek van één van de ouders zelf om een adres niet door te geven door de RvdK gerespecteerd worden.
Kunt u aangeven hoe het staat met de kennis en expertise bij de politie over psychische mishandeling? Is zij in voldoende mate bekend met de signalementen van psychische mishandeling zoals controle, dwang en angst? Zo nee, waarom niet? Maakt de politie onderscheid tussen fysieke en psychische mishandeling bij haar activiteiten? Zijn de juridische mogelijkheden toereikend om in te grijpen bij psychische mishandeling? Zo nee, wat zou er veranderd moeten of kunnen worden?
Psychische mishandeling is een van de verschijningsvormen van mishandeling. De politie is er, net als bij andere vormen, op getraind ook psychische mishandeling te kunnen herkennen. Het betreft hier wel een gecompliceerde vorm van mishandeling, waarbij het bewijs vaak moeilijk te onderbouwen is. Er zijn mijn collega van VenJ geen signalen bekend dat de juridische mogelijkheden ontoereikend zijn. Voor de slachtoffers is het van belang dat politie, OM en Veilig Thuis samenwerken om voor het beste traject te kunnen kiezen, hulpverlening en/of een strafrechtelijk traject.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Kindermishandeling/Geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA) van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van donderdag 15 september 2016?
Ja.
Het bericht dat de financiën van toekomstige gepensioneerden zorgwekkend zijn |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «financiën toekomstige gepensioneerden zorgwekkend»?1 2
Op 1 juli heeft het NIBUD in samenwerking met PricewaterhouseCoopers (PWC) een rapport gepubliceerd over de ontwikkeling van het inkomsten- en uitgavenpatroon van gepensioneerden en de verwachtingen voor toekomstige gepensioneerden.
Voor wat betreft de huidige gepensioneerden is er volgens het rapport geen directe aanleiding om te veronderstellen dat ouderen niet kunnen rondkomen. 64% van de huidige gepensioneerden geeft vaak aan gemakkelijk rond te komen, ten opzichte van 55% van alle huishoudens.
Wat betreft de verwachtingen voor toekomstige gepensioneerden wordt vermeld dat een kwart van de huidige 65-minners naar verwachting bij pensionering te weinig pensioen heeft. Dit is gebaseerd op onderzoek onder 65-minners dat in oktober 2015 door de AFM is gepubliceerd, waarbij de beoogde bestedingsbehoefte is afgezet tegen de verwachte pensioenopbouw. Een kwart van de toekomstige gepensioneerden bouwt naar verwachting te weinig pensioen op om de beoogde bestedingsbehoefte bij pensionering te behalen.
In de perspectiefnota over de toekomst van het pensioenstelsel heeft het kabinet aangegeven het van belang te vinden dat alle werkenden een toereikend pensioen opbouwen om bij pensionering geen grote terugval te hebben in bestedingsmogelijkheden. Met name flexwerkers, zelfstandigen en werknemers die geen aanvullend pensioen opbouwen via de werkgever lopen het risico geen toereikend pensioen op te bouwen. In de perspectiefnota zijn voor de verschillende groepen uiteenlopende beleidsopties in kaart gebracht. Indien de beoogde bestedingsbehoefte niet wordt bereikt, betekent dat overigens niet automatisch dat mensen niet rond kunnen komen. Het kan ook betekenen dat de huidige werkenden de verwachtingen over de beoogde bestedingen tijdens pensionering moeten bijstellen. Daarnaast is het mogelijk om tijdens het werkende leven extra middelen opzij te zetten voor pensionering.
Wat is uw reactie op de verwachting van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) dat een kwart van de 65-minners straks te weinig pensioen heeft om van rond te komen, als gevolg van het toenemende aantal ZZP’ers (zelfstandigen zonder personeel), van wie het merendeel geen pensioen opbouwt, als gevolg van de toename van flexibele dienstverbanden en als gevolg van scheidingen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de constatering die Nibud/PricewaterhouseCoopers (PwC) doen in het rapport «Bestedingen van ouderen», dat het meer dan vroeger voor huishoudens belangrijk wordt om actief bezig te zijn met de financiële planning, voor een deel van de huishoudens moeilijk zal zijn? Zo ja, bent u bereid in kaart te brengen wat de omvang van de verwachte problematiek is, dit aan de Kamer te rapporteren en met voorstellen te komen om deze problemen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?3
In de perspectiefnota over de toekomst van het pensioenstelsel heeft het kabinet aangegeven het van belang te vinden dat alle werkenden een toereikend pensioen opbouwen om bij pensionering geen grote terugval te hebben in bestedingsmogelijkheden.
In het rapport wordt aangegeven dat het van belang is om vroeg met de financiële planning te beginnen. Ik ondersteun dat van harte. Het is van belang dat werkenden actief bezig zijn met hun oudedagsvoorziening. Met het wetsvoorstel Pensioencommunicatie dat vorig jaar in werking is getreden, is de informatieverstrekking over pensioenen verbeterd. Het doel van pensioencommunicatie is dat de pensioendeelnemer weet hoeveel pensioen hij kan verwachten, kan nagaan of dat voldoende is en zich bewust is van de risico’s van de pensioenvoorziening.
Er zijn verschillende instrumenten waarmee huishoudens worden ondersteund bij de financiële planning. Een belangrijke rol is weggelegd voor de website mijnpensioenoverzicht.nl die inzicht geeft in het verwachte pensioeninkomen. Daarnaast werkt het platform Wijzer in geldzaken aan het bevorderen van financiële veerkracht op de oude dag. Op haar website is bijvoorbeeld de Pensioenschijf-van-vijf te vinden. Deze tool is ontwikkeld in samenwerking met het Nibud. Met deze tool kunnen huishoudens zelf in kaart brengen of de verwachte pensioeninkomsten toereikend zijn om de verwachte uitgaven tijdens pensionering te financieren.
Deelt u de zorgen van het Nibud om mensen die als ze met pensioen gaan een koophuis hebben met een aflossingsvrije hypotheek of een nog niet afbetaalde hypotheek? Zo ja, welke actie gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Deelnemers hebben afhankelijk van hun persoonlijke situatie en verwachtingen over de toekomst een keuze gemaakt over de aflossing van hun eigen huis. Een (deels) afgeloste eigen woning leidt tot lagere woonlasten. Indien er sprake is van een niet (volledig) afbetaalde hypotheek, lopen de woonlasten ook na pensionering door. Huishoudens met een niet (volledig) afbetaalde hypotheek staan wat dat betreft gelijk aan huurders, voor wie de woonlasten ook doorlopen.
Per 2013 is bij nieuwe afgesloten hypotheken aflossing binnen dertig jaar de nieuwe norm. Dit leidt ertoe dat toekomstige gepensioneerden gemiddeld genomen lagere woonlasten zullen hebben.
Deelt u de mening van het Nibud dat aan zorgkosten meer wordt uitgegeven en dat de verwachting is dat, gezien het huidige zorgstelsel, WMO en Wet langdurige zorg, deze kosten in de toekomst zullen toenemen? Zo ja, deelt u de mening dat de stijging van deze kosten voor een groeiende groep mensen niet meer op te brengen is? Zo ja, bent u bereid in het kabinet te bespreken op welke wijze de zorgkosten voor gepensioneerden dusdanig verlaagd kunnen worden dat deze niet in de financiële problemen raken? Zo nee, waarom niet?
Een steeds ouder wordende populatie zal leiden tot hogere zorgkosten, maar dat betekent niet dat deze individueel gedragen zullen worden. Binnen de Zorgverzekeringswet zullen stijgende zorgkosten leiden tot een hogere nominale premie en een hoger verplicht eigen risico. De zorgtoeslag stijgt jaarlijks mee met de stijging van de nominale premie en het gemiddeld eigen risico, waardoor lage inkomens automatisch worden gecompenseerd.
Binnen de Wet langdurige zorg is er sprake van inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdragen. Hier vinden geen grote verandering plaats en doordat ze inkomens- en vermogensafhankelijk zijn houden ze rekening met draagkracht van de cliënt.
Voor de Wmo geldt net als in de Wet langdurige zorg dat de eigen bijdrage inkomens- en vermogensafhankelijk is. Daarnaast beschikken gemeenten over verschillende mogelijkheden om ook financieel compensatie te kunnen verlenen.
Tot slot wordt er jaarlijks bij de Augustusbesluitvorming naar de koopkracht- en lastenontwikkeling gekeken, waarbij er gestreefd wordt naar een evenwichtig inkomensbeeld. Hierbij wordt er ook specifiek naar gepensioneerden gekeken.
Onderschrijft u de aanbeveling van Nibud/PwC om inzicht en advies op maat te geven in het te verwachten uitgaven- en leefpatroon van toekomstig gepensioneerden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.