Het bericht dat Iran na het sluiten van de atoomdeal zou hebben geprobeerd nucleair materiaal aan te schaffen |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «German agency accuses Iran of trying to buy nuclear technology after 2015 deal»?1 Heeft u tevens kennisgenomen van het in het artikel aangehaalde rapport van het Bundesamt für Verfassungsschutz, de Duitse binnenlandse veiligheidsdienst?
Ja.
Hoe beoordeelt u de ontdekking dat ongeveer 100 pogingen om nucleaire technologie te verkrijgen konden worden herleid naar Iraanse entiteiten? Hoe beoordeelt u daarnaast de waarneming dat de Iraanse regering steeds vaker zou proberen raketonderdelen te verkrijgen die gebruikt kunnen worden voor kernkoppen?
Het kabinet acht verwervingspoging van proliferatiegevoelige goederen door Iraanse entiteiten in Duitsland of elders zeer onwenselijk. Het Nederlandse exportcontrolebeleid is er dan ook op gericht om verwervingspogingen van proliferatie gevoelige goederen te verhinderen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten en de Douane werken hierbij nauw samen. Nederland zet zich er in internationaal verband voor in dat ook andere landen onverminderd waakzaam blijven bij de beoordeling van mogelijke proliferatiegevoelige goederen naar Iran.
Klopt het dat veel van de in het rapport vermelde pogingen na het sluiten van het Joint Comprehensive Plan of Action zijn ondernomen?
Het jaarrapport van het Bundesamt für Verfassungsschutz (BfV) en het jaarrapport van de Verfassungsschutz Nordrhein-Westfalen geven alleen een beeld van de verwervingspogingen over heel 2015. Hieruit is dus niet af te leiden of, en zo ja hoeveel, verwervingspogingen er zijn ondernomen na het sluiten van het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA).
Beschikt de Nederlandse regering over eigenstandige informatie waaruit blijkt dat Iran kennis of technologie met nucleaire of ballistische toepasbaarheid probeert te verkrijgen in Nederland of de Europese Unie?
Gezien de gevoeligheid van deze informatie kunnen er geen uitspraken gedaan worden over eventuele verwervingsactiviteiten van proliferatiegevoelige goederen in Nederland en de Europese Unie. Zie voorts de beantwoording van vraag 2.
Hoe beoordeelt u de in het artikel vermelde activiteiten in het licht van enerzijds het met Iran gesloten Joint Comprehensive Plan of Action en anderzijds de diverse resoluties van de VN-Veiligheidsraad – bijvoorbeeld resoluties 1929 en 2231 – die betrekking hebben op Iraanse ballistische activiteiten? Kunt u bij deze beoordeling tevens reflecteren op de door Reuters aangehaalde uitspraken van VN Secretaris-Generaal Ban Ki-Moon inzake de recente Iraanse ballistische tests?2
Het kabinet acht verwervingspoging van proliferatiegevoelige goederen door Iraanse entiteiten in Duitsland of elders zeer onwenselijk. Het kabinet beschikt niet over bewijs dat Iran sinds de inwerkingtreding van het nucleaire akkoord op 16 januari jl. proliferatiegevoelig materiaal heeft verworven in overtreding van VNVR-resolutie 2231 en het JCPOA. Eenzelfde conclusie wordt getrokken door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (SGVN) in zijn rapport van 12 juli jl. over de implementatie van VNVR-resolutie 2231. Het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) heeft tevens in zijn jongste kwartaalrapportage (d.d. 8 juni 2016) gerapporteerd dat Iran zijn verplichtingen onder het akkoord nakomt. Desalniettemin blijven ook de betrokken Nederlandse instanties onverminderd alert op eventuele pogingen om proliferatiegevoelige materialen te verwerven. Zie voorts de beantwoording van vraag 6.
Zijn er naar aanleiding van recente Iraanse ballistische tests nieuwe sancties ingesteld in VN- of EU-verband? Bent u van mening dat de bevindingen van het Bundesamt für Verfassungsschutz aanleiding zouden moeten zijn tot het instellen van nieuwe of het verzwaren van de bestaande sancties?
Zoals tevens vermeld in de beantwoording van schriftelijke vragen gesteld op 10 mei jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2523) hebben de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk naar aanleiding van de lanceringen van maart jl. een brief aan de VN-Veiligheidsraad (VNVR) gestuurd. In deze brief verklaren deze vier landen dat deze raketlanceringen door Iran inconsistent zijn met paragraaf 3 van Annex B van VNVR-Resolutie 2231 (2015), waarin Iran wordt opgeroepen geen activiteiten te ondernemen m.b.t. ballistische raketten die ontworpen zijn om in staat te zijn kernwapens te vervoeren. In het eerste halfjaarlijkse rapport van de SGVN over de implementatie van VNVR-resolutie 2231 (d.d. 12 juli jl.) merkt de SGVN op dat, hoewel het aan de VNVR is om zijn eigen resoluties te interpreteren, de ballistische raketlanceringen niet consistent zijn met de constructieve geest aangetoond door de ondertekening van het JCPOA. Dit rapport werd op 18 juli jl. besproken in de VN-Veiligheidsraad. De VS, het VK, Frankrijk en Duitsland hebben tijdens die bespreking andermaal hun ongenoegen geuit over de Iraanse ballistische raketlanceringen. Ook de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie heeft in maart jl. gesproken over de ballistische raketlancering. Nederland heeft destijds zijn zorgen geuit en gepleit voor een gezamenlijke EU reactie. Echter, bij de ballistische lanceringen is in zowel VN- als EU-verband geen draagvlak gebleken voor het instellen van nieuwe sancties naar aanleiding van Iraanse ballistische rakettesten. Wel heeft de EU, mede op aandringen van Nederland, in een recente verklaring (d.d. 14 juli 2016) Iran opgeroepen om af te zien van activiteiten die inconsistent zijn met VNVR-veiligheidsraad resolutie 2231.
Gezien het feit dat er geen bewijs is dat Iran proliferatiegevoelig materiaal heeft verworven in overtreding van VNVR-resolutie 2231 en het JCPOA, ziet het kabinet geen aanleiding tot het instellen van nieuwe of het verzwaren van bestaande sancties.
Klopt het dat Iran sinds het sluiten van het Joint Comprehensive Plan of Action frequenter ballistische raketten is gaan testen?
De testen hebben sinds het sluiten van het JCPOA in juli 2015 meer aandacht gekregen in de internationale pers. Het testen van ballistische raketten door Iran is echter niet een ontwikkeling die pas sinds juli 2015 wordt waargenomen door de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten.
Deelt u de mening dat de Iraanse ballistische tests dienen te worden opgevat als bedreiging voor de stabiliteit in de regio, in het bijzonder in combinatie met de dreigende taal en activiteiten die het Iraanse regime nog altijd uitspreekt en ontplooit jegens en in de regio?
De Iraanse ballistische tests dragen niet bij aan de stabiliteit in de regio en het kabinet acht ze mede om die reden zeer onwenselijk. Iran wordt door Nederland in bilateraal en multilateraal verband aangesproken om een constructieve rol te spelen in de regio.
Welke activiteiten worden er in NAVO-verband ondernomen om het bondgenootschap, en dus ook Nederland, te beschermen tegen de toenemende ballistische dreiging van staten als Iran? Kunt u, voor zover deze informatie openbaar kan worden gemaakt, reflecteren op wat er tijdens de NAVO-top in Warschau is besproken over de ballistische dreiging en het al dan niet verbeteren van de Ballistic Missile Defense-systemen van het bondgenootschap?
Het NAVO Ballistic Missile Defence (BMD) systeem wordt ontwikkeld ter bescherming van het grondgebied en bevolking van het Europese deel van de NAVO, tegen raketdreigingen van buiten het Euro-Atlantische gebied. Het NAVO BMD-systeem heeft tijdens de NAVO-Top in Warschau (8-9 juli jl.) de zogenoemde Initial Operational Capability (IOC)-status verkregen. De IOC-status geeft een vergrote detectie- en onderscheppingscapaciteit en een betere aansturing van het systeem, ten opzichte van de in Chicago 2012 bereikte interim- Capability. Europese bondgenoten worden hierdoor beter beschermd tegen een aanval met ballistische raketten. De NAVO BMD is er nadrukkelijk op gericht om het bondgenootschap te verdedigen tegen bedreigingen van buiten het Euro-Atlantisch gebied, hetgeen tijdens de Top nogmaals is bevestigd.
De Nederlandse vrijwillige bijdrage aan het NAVO BMD-systeem bestaat uit de Patriot-luchtverdedigingssystemen. Tevens zullen de met SMART-L radars uitgeruste Luchtverdedigings- en Commandofregatten na hun upgrade (vanaf 2019) worden aangeboden aan de NAVO. Nederland onderzoekt daarnaast de mogelijkheden om de op land gestationeerde SMART-L radars, die naar verwachting in 2018 en 2020 in gebruik worden genomen, aan te bieden ten behoeve van het NAVO BMD-systeem.
Wordt de voortgang en handhaving van het Joint Comprehensive Plan of Action regelmatig in EU-verband besproken? Zo ja, hoe vaak en hoe? Zo neen, bent u bereid zich in te spannen voor een (meer) gestructureerde voortgangsbespreking?
De voortgang en handhaving van het Joint Comprehensive Plan of Action wordt regelmatig in de relevante EU-werkgroepen en -comités besproken. Ook in Wenen wordt in EU-verband elke kwartaalrapportage van het IAEA over de monitoring en verificatie van het JCPOA besproken. Het kabinet acht de frequentie van EU-overleg over het akkoord op dit moment afdoende.
Mijnwaterschade in Limburg |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Provincie Limburg, die teleurgesteld is over de vertraging van het onderzoek naar de mijnwaterschade?1
Ja.
Is het waar dat dit onderzoek rond deze tijd opgeleverd had moeten worden? Is het waar dat dit met u is afgesproken?
De oorspronkelijke planning van het onderzoek was gericht op afronding voor de zomer van 2016. In het debat van 23 maart 2016 en in de brief van 23 juni 2016 (Kamerstuk 32 849, nr. 77, blg-775494) heb ik uw Kamer reeds medegedeeld dat de resultaten van het onderzoek eind 2016 openbaar zullen worden.
Wat is de reden van de vertraging? Welk onderzoeksbureau verzorgt dit onderzoek?
Ingenieurbüro Heitfeld-Schetelig (IHS) verzorgt het onderzoek. Ik heb uw Kamer eerder in een brief van 20 juni 2014 (Kamerstuk 32 849, nr. 21) aangegeven dat een vijftal pilots onderdeel uitmaken van het onderzoek; deze lopen nog. In het onderzoek is een zogeheten peer review ingebouwd, waarna het definitieve rapport wordt opgeleverd. Deze peer review wordt nog uitgevoerd.
Kunt u bij dit bureau aandringen op meer spoed? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoeksbureau IHS levert het onderzoek zo snel als mogelijk op. Voorop staat echter de kwaliteit van het onderzoek en de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek gedaan wordt. Zoals aangegeven is in het onderzoek een peer review ingebouwd; deze acht ik voor de kwaliteit van het onderzoek zeer waardevol en deze moet dan ook op een goede manier gedaan kunnen worden.
Kunt u reageren op de stelling van gedeputeerde Daan Prevoo, dat u de problematiek in Limburg niet serieus neemt?
Ik neem de schade aan gebouwen in Limburg zeer serieus. Naar aanleiding van berichten die bij het Ministerie van Economische Zaken binnenkwamen, dat er schades aan woningen optreden in de voormalige mijnstreek waarvan de bewoners het idee hebben dat die het gevolg zijn van het stijgende mijnwater, heb ik een onderzoek geïnitieerd naar de gevolgen van het stijgende mijnwater, evenals naar oude schachten en oude winningen. Tevens ben ik in juni 2014 op bezoek gegaan in Limburg om zelf kennis te kunnen nemen van schade waarvan de bewoners dachten dat die gerelateerd was aan de voormalige steenkolenwinning. Medewerkers van mijn ministerie overleggen op regelmatige basis met de provincie Limburg en betrokken gemeenten over het onderzoek, de schades waarvan men denkt dat die te relateren zijn aan de voormalige kolenwinning en hoe wij hier gezamenlijk mee kunnen omgaan. In de provincie is een financiële voorziening in het leven heeft geroepen, de Stichting Calamiteitenfonds Mijn(water)schade Limburg, voor de vergoeding van schade in schrijnende gevallen waarbij de veiligheid van de hoofdwoning in het geding is ten gevolge van – hoogstwaarschijnlijk – voormalige mijnbouwactiviteiten. Het Rijk heeft 1 miljoen euro aan deze stichting bijgedragen.
Is het denkbaar dat in Limburg een vergelijkbare problematiek speelt als in Groningen, zoals gedeputeerde Daan Prevoo stelt?
De problematiek in Limburg is niet vergelijkbaar met Groningen. Er wordt in Limburg een groot onderzoek gedaan naar mogelijke na-ijlende effecten van de steenkolenwinning en met name naar mogelijke gevolgen van de stijging van het mijnwater. Op basis van dit onderzoek kan de problematiek in Limburg nader geduid worden. Eind van dit jaar zal ik u de resultaten van het onderzoek toesturen.
Is het Rijk verantwoordelijk voor de mijnbouwwaterschade, zoals gedeputeerde Daan Prevoo stelt? Of hebben de rechtsvoorgangers DSM, Umicore en Oranje-Nassau Groep hierin ook een rol?
Een mijnbouwonderneming draagt zorg en is verantwoordelijk voor een goede uitvoering van zijn mijnbouwactiviteiten en dient alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om te voorkomen dat door die activiteiten schade ontstaat. Mocht desondanks toch schade ontstaan, dan heeft de exploitant van een mijnbouwwerk op grond van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek een risicoaansprakelijkheid voor de eventuele schade, die na 1 januari 2003 bekend is geworden, door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van dat werk, en dient deze schade in beginsel te vergoeden met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving. Voor schade, bekend geworden voor 1 januari 2003, vloeit een dergelijke verplichting voort uit artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (en de voorgangers van dat artikel). Na sluiting van het mijnbouwwerk rust de aansprakelijkheid op degene die de laatste exploitant was en diens rechtsopvolger.
Is het waar dat in 1994 besloten is om te stoppen met het oppompen van mijnwater?
In 1994 zijn de laatste mijnwaterpompen in Nederland in de schacht Beerenbosch stilgezet.
Wat was de reden van dit besluit en door wie is het genomen?
De Nederlandse steenkolenwinningen zijn in 1974 beëindigd. Eschweiler Bergwerks Verein AG (EBV) heeft de pompen in de schacht Beerenbosch tot 1994 laten pompen om de instroom van water vanaf de Nederlandse zijde in de Duitse mijnen te voorkomen. Aan de Duitse zijde van de grens zijn tot 1992 steenkolen gewonnen door de EBV. Daarna was het niet meer nodig om mijnwater te pompen.
Is het waar dat de verjaringstermijn van 30 jaar voor mijnbouwschade is beginnen te lopen in 1994 en dus pas eindigt in 2024? Zo nee, waarom niet?
De exploitant van een mijnbouwwerk heeft op grond van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek een risicoaansprakelijkheid voor de eventuele schade die ontstaat door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van dat werk en na 1 januari 2003 bekend is geworden, en dient deze schade in beginsel te vergoeden met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving. Voor schade die bekend is geworden voor 1 januari 2003 vloeit die verplichting in beginsel voort uit artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (en de voorgangers van dat artikel). Na sluiting van het mijnbouwwerk rust de aansprakelijkheid op degene die de laatste exploitant was. Ingevolge artikel 3:310, tweede lid, BW verjaart de rechtsvordering tot vergoeding van schade die een gevolg is van beweging van de bodem door mijnbouwactiviteiten door verloop van 30 jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Omdat de steenkolenwinning in Zuid-Limburg meer dan 30 jaar geleden is gestaakt (de laatste mijnen zijn in 1974 gesloten), zijn vorderingen tot vergoeding van de schade als gevolg van de kolenwinning verjaard.
Het nieuwe Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat IS-terroristen veelvuldig gebruik hebben gemaakt van de vluchtelingenstroom om naar Europa te reizen en asiel aan te vragen, waaronder mogelijk in Nederland?1
De overheid gaat bij het beoordelen van dreigingen uit van feiten. Deze laten zich als volgt samenvatten.
Sinds het voorjaar van 2015 meldt het kabinet dat het voorstelbaar werd geacht dat personen met terroristische motieven gebruikmaken van de vluchtelingenstroom naar Europa. Dit staat bijvoorbeeld in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) 39.6 Op basis van deze voorstelbaarheid is het kabinet steeds alert geweest en zijn reeds maatregelen getroffen, zoals maatregelen ter bestrijding van (verblijfs)fraude, mensensmokkel en mensenhandel.7 Op 11 juli jl. is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme. Ook op Europees vlak is de samenwerking geïntensiveerd, zo bent u geïnformeerd over de routekaart voor het verbeteren van informatie-uitwisseling en informatiebeheer op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. Recentelijk heb ik uw Kamer hiervan op de hoogte gesteld in mijn brieven van 18 mei en 6 juli jl.8
In DTN40 (november 2015) is aangegeven dat er in Europa enkele signalen bekend waren, die echter nog niet waren bevestigd.9 Het kabinet heeft bovendien op 17 november 2015, naar aanleiding van de aanslagen in Parijs, gesteld dat het «tot de mogelijkheden behoort dat jihadisten meereizen in de vluchtelingenstroom en een veiligheidsrisico kunnen vormen. Daarom houden de verantwoordelijke diensten en organisaties in Nederland en in Europa al enige tijd nadrukkelijk rekening met die mogelijkheid.»10 In maart 2016 is gemeld dat er in Europa minstens twee bekende gevallen waren van gebruik van de stroom door terroristen: enkele aanslagplegers van «Parijs». Toen is ook gezegd dat misbruik van deze stroom relatief eenvoudig is (DTN41).11 Omdat er sindsdien meer gevallen bekend zijn geworden, wordt in het meest recente dreigingsbeeld gesproken van «veelvuldig gebruik» van de vluchtelingenstroom naar Europese landen, waarbij mogelijk ook sprake is van misbruik van de Nederlandse asielprocedure (DTN42).
Realiseert u zich dat u met het binnenlaten van bijna 60.000 asielzoekers in Nederland vorig jaar ons land gigantisch in gevaar heeft gebracht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet verwerpt de suggestie dat enkel het binnenlaten van asielzoekers een bedreiging zou vormen voor de nationale veiligheid.
Erkent u dat u van 22.000 asielzoekers, die vorig jaar zonder documenten Nederland zijn binnengekomen, geen idee heeft wie zij zijn en wat zij hier komen doen?2
In Nederland doorlopen alle asielzoekers het proces van identificatie en registratie door politie en/of Koninklijke Marechaussee (KMar). Sinds november 2015 zijn er geen ongeïdentificeerde asielzoekers in de asielprocedure in ons land en een ieder die zich heeft aangemeld voor de procedure is geregistreerd.
Nadat het identificatie en registratieproces is doorlopen komen de asielzoekers in de asielprocedure. Daarin kan ook de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) nog instrumenten inzetten om bijvoorbeeld de nationaliteit en het land van herkomst vast te stellen. Hierbij kan het gaan om het voeren van (nadere) identiteitsgehoren en het doen van taalanalyses. Daarnaast wordt door de IND uitgebreid stilgestaan bij motieven van de asielzoeker om naar Nederland te komen. Misbruik van de Nederlandse asielprocedure kan nooit volledig worden uitgesloten. Mogelijke signalen daarvan worden zoveel mogelijk opgevangen tijdens de contactmomenten die de vreemdeling heeft gedurende het identificatie en registratieproces van de politie of KMar, of later in het proces in het contact met het COA en de IND. De betrokken diensten zijn tijdens het asielproces alert op deze signalen. Signalen dat in Nederland verblijvende asielzoekers mogelijk gerelateerd zijn aan een terroristische organisatie worden onderzocht.
Bent u bereid uw uitspraken terug te nemen dat het onwaarschijnlijk is dat terroristen meeliften met de asielinstroom om Nederland binnen te komen? Zo nee, waarom niet?3 4 5
Zie antwoord vraag 1.
Bent u nu eindelijk bereid de Nederlandse grenzen te sluiten en de bestaande asielzoekerscentra (azc’s) hermetisch af te sluiten om de nationale veiligheid te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is alert op het misbruik van de vluchtelingen-en asielinstroom door terroristen of andere jihadistische organisaties naar ons land. Nederland heeft hiervoor extra maatregelen genomen en het toezicht in de binnengrenszone verscherpt. Indien de dreiging groter wordt, zijn er verschillende mogelijkheden om de maatregelen en het toezicht aan te scherpen.
De vraagstelling wekt de indruk dat het praktisch of juridisch mogelijk zou zijn de Nederlandse grenzen hermetisch af te sluiten en zo eenvoudig alle risico’s voor de samenleving weg te nemen. Die indruk is onjuist. Het kabinet kiest ervoor met een groot pakket aan realistische maatregelen, risico’s zo veel mogelijk te beperken en de veiligheid te bevorderen, waarbij tevens bescherming wordt geboden aan die asielzoekers die bescherming behoeven.
Waarom gedraagt u zich als een vijand van het Nederlandse volk en een terreurvriend?
Dergelijke kwalificaties laat het kabinet voor rekening van de vraagstellers.
Het bericht dat geen Valysvervoer wordt toegekend |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de situatie waarin een mevrouw bij de gemeente Hollands Kroon/Schagen op advies van Valys een aanvraag voor vervoer bij de gemeente doet, en dat het antwoord is dat mevrouw zich moet melden bij Valys?1
Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid mensen die zich melden met een verzoek om maatschappelijke ondersteuning, passende ondersteuning te bieden op het moment dat een cliënt daarvoor in aanmerking komt. Ik begrijp uit de vraag dat mevrouw een aanvraag voor vervoer bij de gemeente Hollands Kroon/Schagen heeft ingediend (na doorverwijzing door Valys) en de gemeente haar (weer) heeft verwezen naar Valys.
Het is op dit moment zo dat de toegang tot het Valysvervoer op indirecte wijze is geregeld. Een persoon komt in aanmerking voor een Valys-pas wanneer hij/zij beschikt over:
Het is en was dus mogelijk om zonder een Wmo-vervoersindicatie toegang tot Valys te krijgen. Een Wmo- vervoersindicatie is echter wel de meest voorkomende wijze om toegang te verkrijgen tot Valys.
Op de specifieke casus kon de gemeente Hollands Kroon vanuit het oogpunt van privacy niet ingaan. Ten algemene kan wel worden opgemerkt dat een doorverwijzing vanuit de gemeente naar Valys, op het moment dat iemand niet beschikt over één van de hiervoor genoemde vier toegangsbewijzen, niet aansluit bij de wijze waarop de toegang tot Valys is georganiseerd. De terugverwijzing vind ik dan ook niet logisch en passend. Ik heb geen concrete cijfers over hoe vaak een dergelijke doorwijzing heeft plaatsgevonden.
In mijn brief van 30 november 20152 heb ik aangegeven dat de koppeling (individuele) maatwerk voorziening en Valysvervoer in de praktijk anders werkt, omdat gemeenten andere passende voorzieningen dan maatwerk (kunnen) hanteren. Ingeval van deelname aan een lokale algemene (vervoers)voorziening beschikt betrokkene in de regel niet over een bewijs van de zijde van de gemeente waaruit blijkt dat hij/zij recht heeft op Wmo-vervoer.
Met de huidige uitvoerder van Valys heb ik daarom eerder een tussenoplossing afgesproken: in die gevallen waarin een gemeente aangeeft dat een recht op Wmo vervoer bestaat, maar er geen Wmo-vervoer wordt toegekend omdat deze vervoersbehoefte op informele wijze, of via een maatwerkvoorziening wordt ingevuld, wordt er toch een Valys pas verstrekt.
Daarnaast heb ik mij, in nauw overleg met organisaties van cliënten, VNG en de uitvoerder van Valys, gebogen over een definitieve oplossing voor deze problematiek die op korte termijn kan worden ingevoerd. Afgesproken is dat de voorwaarden om toegang tot Valys te verkrijgen worden verruimd door er een 5de voorwaarde aan toe te voegen. Daarnaast wordt de eerste voorwaarde aangescherpt, aangezien over de interpretatie van deze voorwaarde verwarring is ontstaan na januari 2015. De toegang tot tot Valys zal derhalve uiterlijk 1 oktober 2016 als volgt (naast de voorwaarden 2 t/m 4 zoals hiervoor benoemd) worden aangepast:
een bewijs van de gemeente dat betrokkene recht heeft op een maatwerkvoorziening in het kader van Wmo-vervoer (zoals bijvoorbeeld een Regiotaxipas).
Het effect van deze aanpassing zal worden gemonitord door bij te houden hoeveel verklaringen per maand per regio/gemeente worden verstrekt.
Zoals ik u bij brief van 30 november heb laten weten, laat ik ook onderzoek doen naar de toegang tot Valys in algemene zin. Dit onderzoek wordt begeleid door een klankbordgroep met deelnemers van cliëntorganisaties, gemeenten, Ministerie van I&M, Transvision (de huidige vervoerder) en KPVV CROW (kennisplatform vervoer). In dit onderzoek zullen verschillende scenario’s voor veranderingen op de langere termijn worden aangestipt. Ik verwacht de onderzoeksresultaten aan uw Kamer dit najaar toe te kunnen sturen.
Hoe vaak komt het voor dat gemeenten mensen zonder Wmo-indicatie doorstuurt naar Valys, waarop Valys weer mensen terug verwijst naar de gemeente voor een indicatie? Hoe gaat u dit oplossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid contact op te nemen met de gemeente Hollands Kroon/Schagen om te zorgen dat deze mevrouw haar Valysvervoer geregeld krijgt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het mogelijk om Valysvervoer te krijgen zonder Wmo-vervoersindicatie?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht “Zelf taal leren en integreren mislukt” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht in Binnenlands Bestuur «Zelf taal leren en integreren mislukt»?1
Inburgering is een belangrijk instrument voor nieuwkomers in ons land om de Nederlandse taal te leren, kennis op te doen over de Nederlandse samenleving en om zich te oriënteren op de Nederlandse arbeidsmarkt zodat ze kunnen participeren in de Nederlandse samenleving. Zoals ik tijdens het VAO inburgering van 27 juni jl. heb gezegd hebben we gezien dat de resultaten van de eerste groep die in 2013 onder de aangepaste wet inburgering viel tegenvallen. Op dit moment wordt onderzocht wat de redenen zijn waardoor inburgeraars niet slagen voor het inburgeringsexamen. Dit onderzoek volgt in het najaar.
Klopt het dat vluchtelingen gemiddeld 6.000 tot 6.500 euro lenen, terwijl ROC’s (regionale opleidingscentra) vroeger 3.500 euro kregen voor een traject dat opleidt voor het inburgeringsexamen?
Hoe verklaart u dit verschil in prijs van inburgeringstrajecten onder de oude en de nieuwe Wet Inburgering?
Deze cijfers geven een eerste indicatie van de kosten van inburgeringstrajecten onder de nieuwe Wet Inburgering. Dit omdat een groot deel van de groep nog niet het examen heeft gehaald. Eventuele verschillen in prijs kunnen worden verklaard door verschillende factoren (de vooropleiding van de doelgroep, ander stelsel etc.). Het is nu nog te voorbarig om hier conclusies over te trekken.
Kunt u uiteenzetten in een tabel hoeveel door het Rijk uitgegeven wordt aan kwijtschelding van DUO-leningen aan ingeburgerde asielmigranten? Hoe verhoudt dit zich tot de kosten van inburgeringstrajecten van vóór de Wet Inburgering 2013?2
Jaar
Aantal
Totaalbedrag
Gem bedrag
15
43.384
2.892
1
181
181
1
2.051
2.051
0
0
0
Jaar
Aantal
Totaalbedrag
Gem bedrag
218
784.051
3.597
37
105.507
2.852
4
11.836
2.959
5
6.410
1.282
Jaar
Aantal
Totaalbedrag
Gem bedrag
311
1.416.834
4.556
78
382.930
4.909
8
34.358
4.295
10
27.957
2.796
De kwijtgescholden bedragen zijn inclusief de in rekening gebrachte rente.
Deze cijfers betreffen slechts het deel van de groep asielmigranten die het examen heeft gehaald, een ontheffing heeft of geheel is vrijgesteld. Het is op basis hiervan nog niet mogelijk om conclusies te trekken over de gehele groep.
Ontheffing op basis van medische gronden kan op dag 1 van de inburgeringverplichting worden aangevraagd. Andere ontheffingen zoals AVI (Aantoonbaar Voldoende Ingeburgerd) en AGI (Aantoonbaar Geleverde Inspanning) kunnen vaak pas tijdens het inburgeringtraject worden aangevraagd.
Met betrekking tot de vrijstellingen is het mogelijk dat inburgerinsplichtigen vrijgesteld worden nadat zij begonnen zijn met een inburgeringscursus. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer simultaan een NT2 cursus en het MBO wordt gevolgd. Wanneer de inburgeringsplichtige slaagt voor zijn MBO diploma, dan wordt hij/zij vrijgesteld van inburgeren. Om die reden is het mogelijk dat individuen die vrijgesteld dan wel ontheven zijn van hun inburgeringsplicht, toch kosten hebben gemaakt.
Het gemiddelde geleende bedrag stijgt met de jaren. Dit komt waarschijnlijk omdat onder het eerste jaar, 2014, vooral degenen vallen die snel slaagden. Zij hadden minder cursusuren nodig wat resulteert in een lagere lening. In de jaren 2015 en 2016 slaagden de mensen die vermoedelijk meer cursusuren nodig hadden en daardoor meer geld hebben geleend.
Uit een vergelijking tussen het oude en het nieuwe stelsel blijkt dat er in het nieuwe stelsel in meer examenonderdelen examen moet worden gedaan. In het oude stelsel ging het om de Toets Gesproken Nederlands, het Elektronisch praktijkexamen en het praktijkexamen. In het nieuwe stelsel gaat het om lezen, luisteren, spreken en schrijven, en Kennis van de Nederlandse Maatschappij en Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt. In het nieuwe stelsel moeten kandidaten zich op 3 examenonderdelen meer voorbereiden. Dit kost extra tijd en geld.
Klopt het dat het huidige systeem twee keer zoveel kost per inburgeraar dan het vorige? Wat betekent dat voor de totale meerkosten?
Sinds 1 januari 2013 is de wet inburgering aangepast. De financiering van inburgerings- en taalcursussen vindt plaats door middel van een lening die via DUO wordt afgesloten en die dient terugbetaald te worden. Asielmigranten die binnen drie jaar hun inburgeringsexamen halen wordt deze lening kwijtgescholden. Asielmigranten die het inburgeringsexamen niet binnen drie jaar halen alsmede gezinsmigranten moeten het geleende bedrag met rente terugbetalen.
In september volgt het onderzoek naar de redenen waarom de inburgeringsresultaten van de eerste groep inburgeraars die in 2013 onder de aangepaste wet inburgering vielen tegenvallen en wat hieraan gedaan kan worden. In dit onderzoek zal ook gekeken worden naar de kosten van inburgering in het huidige stelsel. Hierbij dienen op voorhand wel twee voorbehouden gemaakt te worden. Allereerst zijn de kosten van inburgeringstrajecten slechts een eerste indicatie omdat een groot deel van de groep het inburgeringsexamen nog niet heeft gehaald. Ten tweede verschilden de beide stelsels in meerdere opzichten van elkaar waardoor een precieze vergelijking lastig is.
De aanwezigheid van contrabande in tbs-klinieken |
|
Harm Brouwer (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het ANP-bericht «Veel meldingen kinderporno en drugs in tbs-klinieken»?1
Ja.
Was u op de hoogte van de interne meldingen van ernstige voorvallen met smokkelwaar? Zo ja, betreft het hier recente meldingen die nog niet eerder in de media zijn besproken of aan de Kamer zijn gemeld? Zo nee, wat is uw eerste reactie op dit bericht?
De meldingen die in het ANP-bericht worden aangehaald zijn de Meldingen Bijzonder Voorval die door de tbs-klinieken aan mijn ministerie worden gezonden. Deze meldingen hebben betrekking op ernstige incidenten waarbij contrabande is aangetroffen en zijn derhalve bij mij bekend. De periode waarop deze meldingen betrekking hebben, is januari 2012 tot maart 2016. Dit soort interne meldingen wordt in de regel niet aan uw Kamer gemeld of anderszins openbaar gemaakt.
Is het waar dat het ANP documenten heeft opgevraagd, zoals het bericht meldt, en om welke documenten gaat het? Kunt u de documenten naar de Kamer sturen, voorzien van een toelichting? Zo nee, waarom niet?
Dat is juist. Een journalist van het ANP heeft een verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedaan. Verzocht is om alle meldingen van in beslag genomen contrabande van alle justitiële inrichtingen vanaf 1 januari 2012 openbaar te maken. In reactie op dit verzoek is besloten om de meldingen aan mijn ministerie over het aantreffen van contrabande bij justitiabelen, die in een justitiële inrichting of een tbs-kliniek verblijven, openbaar te maken. De meldingen zijn opgesteld in de periode van januari 2012 tot maart 2016 en hebben betrekking op ernstige incidenten met contrabande. De verstrekte documenten en het besluit op het Wob-verzoek zijn, nadat de persoonsgegevens zijn verwijderd, openbaar gemaakt op www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2016/06/20/besluit-wob-verzoek-over-in-beslag-genomen-contrabande-in-inrichtingen. In het besluit staat een toelichting op de verstrekte documenten opgenomen.
Is het duidelijk hoe de contrabande, zoals drugs, kinderporno, telefoons, dongels voor internet, USB-sticks etc de klinieken binnen komen? Zo ja, hoe? Zo nee, gaat u onderzoek doen om er achter te komen hoe de contrabande wordt gesmokkeld?
In 2015 heeft de Inspectie van Veiligheid en Justitie onderzocht welke risico’s op invoer en aanwezigheid van contrabande zich voordoen binnen tbs-klinieken en welke maatregelen de klinieken treffen om de invoer en het bezit van contrabande te voorkomen2. Op basis van deze bevindingen heeft de Inspectie aanbevelingen gedaan die door de tbs-klinieken zijn overgenomen en omgevormd tot een plan van aanpak. Dit plan heeft tot doel te komen tot een set doeltreffende, samenhangende maatregelen voor de tbs-sector. Op 27 januari 2016 heb ik het verbeterplan aan uw Kamer verstuurd3.
Welke maatregelen treft u tegen de tbs-ers die deze smokkelwaar voor handen hebben of smokkelen? Hoe vaak heeft u de afgelopen vijf jaar opgetreden tegen tbs-ers of personeel?
Het is aan de directeur van de kliniek om passende maatregelen te treffen tegen tbs-gestelden of personeel. Indien tbs-gestelden contrabande voorhanden hebben of invoeren kunnen zij op verschillende manieren worden gesanctioneerd door de directeuren. Hierbij kan worden gedacht aan het intrekken van verlof, een overplaatsing naar een andere kliniek en/of het doen van aangifte bij de politie. De sanctie hangt af van de omstandigheden van het geval en de aard en het verloop van de behandeling.
Om zicht te houden op de in de tbs-klinieken aangetroffen contrabande en de getroffen sancties, heb ik met de klinieken afspraken gemaakt over in welke gevallen de klinieken incidenten moeten melden bij DJI. Zo zal het aantreffen van kinderporno, slag- of steekwapens en harddrugs altijd door de klinieken worden gemeld bij DJI met een Melding Bijzonder Voorval. Ook betrokkenheid van personeel dient altijd gemeld te worden.
Alle klinieken hebben een integriteitsbeleid en gedragscode voor het personeel, conform de eisen die ik daaraan stel. Indien personeelsleden deze regels overtreden, bijvoorbeeld door hulp te bieden bij het naar binnen voeren van contrabande, leidt dat tot passende disciplinaire maatregelen zoals ontslag. In de periode van januari 2012 tot maart 2016 zijn geen Meldingen Bijzonder Voorval inzake betrokkenheid van personeel bij de invoer en het bezit van contrabande bij DJI gemeld. Nu in voornoemde periode geen Meldingen Bijzonder Voorval zijn gedaan, hebben de directeuren van de klinieken geen enkele keer opgetreden tegen personeel.
Kunt u aangeven welk plan van aanpak klinieken hebben gemaakt om de smokkel aan te pakken? Heeft u al aanwijzingen dat de plan van aanpak werkt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Naar aanleiding van bovengenoemd rapport van de Inspectie van Veiligheid en Justitie hebben de tbs-klinieken, zoals ik reeds in het antwoord op vraag 4 heb opgemerkt, een gezamenlijk plan van aanpak inzake contrabande opgesteld. Dit plan beschrijft de stappen die de klinieken samen nemen om de invoer van contrabande (verder) te verminderen. Zo voorziet het plan onder meer in een aanscherping van de toegangscontrole en voeren de tbs-klinieken sinds 1 april 2016 bij binnenkomst een dagelijkse steekproefsgewijze controle van personeel uit. Daarnaast ontwikkelen de tbs-klinieken gezamenlijke standaarden ten aanzien van urine- en kamercontroles die bij de patiënten worden uitgevoerd. Onderlinge reviews zullen het lerend vermogen binnen het tbs-veld versterken en het veiligheidsbeleid optimaliseren.
Op dit moment geven de klinieken uitvoering aan de implementatie van het plan van aanpak. Ik heb vertrouwen in de aanscherpingen die inmiddels hebben plaatsgevonden. Desalniettemin heb ik de Inspectie gevraagd om eind 2016 onaangekondigd en steekproefsgewijs te toetsen hoe deze maatregelen uitwerken. Op dit moment kan nog niet in vergelijking met voorgaande jaren worden vastgesteld, of het plan van aanpak werkt. Dit zal de praktijk in de komende jaren moeten uitwijzen.
Het bericht "Ministerie overweegt kwijtschelding subsidiefraude bij Movimientu Antiano i Arubano pa Provomé Partisipashon MAAPP (beweging ter bevordering van de participatie van Antillianen en Arubanen in Nederland)" |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ministerie overweegt kwijtschelding subsidiefraude bij MAAPP»?1
Ja
Op welke gronden is destijds subsidie toegekend aan MAAPP?
MAAPP heeft in 2010 een subsidieverzoek gedaan dat aansloot bij de beleidsinzet die toen gericht was op het terugdringen van de problematiek van Antilliaans-Nederlandse jongeren, waarbij de Antilliaanse gemeenschap betrokken zou worden bij de verschillende stadia van beleid en waarbij zo nodig ondersteuning zou worden geboden om de deskundigheid van de Antilliaanse organisaties te vergroten. Het verzoek richtte zich op de equipering van de lokale Antilliaanse beraden. Dit verzoek is beoordeeld aan de hand van de toen geldende criteria en er is een incidentele subsidie verstrekt.
Waaraan heeft MAAP deze subsidiegelden besteed? Wat is het effect hiervan geweest?
MAAPP heeft slechts over een deel van de subsidie ad € 47.934verantwoording af kunnen leggen. Dit deel van de middelen is conform het doel van de beschikking besteed aan het versterken van de lokale beraden.
Voor het grootste deel van de subsidie kon geen verantwoording worden afgelegd, waardoor niet het volledige project kon worden uitgevoerd. Er is zo een vordering van het Ministerie ontstaan op Stichting MAAPP.
Hoe controleert u de rechtmatige uitgave van subsidie door MAAPP?
De controle is gebeurd via toetsing van de door het bestuur van MAAPP verstrekte verantwoording aan de hand van de in de beschikking vastgestelde verantwoordingscriteria.
Zijn er nog andere van soortgelijke subsidies uitgegeven door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan deze doelgroep? Zo ja, welke en aan welke organisaties?
Er zijn geen soortgelijke subsidies door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verstrekt.
Deelt u de mening dat het niet handhaven van fraude, in dit geval met overheidssubsidies, de solidariteit onder de sociale zekerheid ondermijnt?
Uitgangspunt bij de afhandeling van subsidies is dat niet (rechtmatig) bestede middelen in principe teruggevorderd moeten worden. Indien de subsidie ontvanger aan kan tonen hiertoe niet in staat te zijn, kunnen andere opties als buiten in vordering stelling of kwijtschelding onder voorwaarden worden overwogen. Het Ministerie heeft dan ook een vordering op stichting MAAPP. De schuld van stichting MAAPP aan de rijksoverheid is niet kwijtgescholden. Dit betekent dat deze stichting de plicht heeft om het Ministerie jaarlijks te voorzien van informatie over hun financiële situatie.
Zo ja, waarom bestraft u hier niet, terwijl fraude met uitkeringen, terecht, gepaard gaat met het terugvorderen van ten onrechte verkregen uitkering en het opleggen van boetes?
In het geval van MAAPP is desgevraagd een subsidie toegekend van € 159.608. Daarvan werd € 127.686 bevoorschot. Op grond van de subsidievoorwaarden diende MAAPP zich achteraf over de rechtmatigheid van de besteding van de subsidiemiddelen te verantwoorden. De voormalige voorzitter heef ten onrechte en zonder medeweten van zijn medebestuursleden middelen van de rekening gehaald. Dit bedrag heeft de voorzitter niet ten behoeve van MAAPP besteed waardoor de stichting slechts een bedrag van € 47.934 heeft kunnen verantwoorden. De subsidie werd vervolgens op dat bedrag vastgesteld. Als gevolg daarvan heeft SZW een vordering op MAAPP van € 79.752. Er bestaat geen wettelijke grondslag om in onderhavige situatie aan MAAPP een boete op te leggen. Wel heeft MAAPP aangifte gedaan tegen de voormalige vanwege de fraude en heeft tevens een gerechtelijke procedure tegen hem gestart. In het laatst genoemde is een vonnis uitgesproken tegen de voorzitter, die echter niet uitgevoerd kon worden omdat de voorzitter zich heeft uitgeschreven uit het GBA en niet traceerbaar is.
Op grond van de Regeling kwijtschelding en buiteninvorderingstelling 2014 heb ik besloten tot buiteninvorderingstelling.
Op welke juridische gronden wordt het bedrag aan fraude met de subsidie aan MAAP niet teruggevorderd en wordt er geen boete opgelegd?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Consumentenbond in actie tegen strenge voorwaarden sportscholen’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Consumentenbond in actie tegen strenge voorwaarden sportscholen»?1
Ja.
Klopt het dat niet alle sportscholen verplicht lid hoeven te zijn van Fit!Vak, de brancheorganisatie voor sportscholen?
Ja, het is aan de sportschool zelf om te bepalen of zij lid wordt van een brancheorganisatie voor sportscholen.
Klopt het dat bij een conflict met een sportschool iemand alleen naar de geschillencommissie van de Consumentenbond kan stappen indien de sportschool lid is van Fit!Vak? Zo ja, waar kunnen consumenten naartoe bij een geschil met een sportschool welke geen lid is van een branchevereniging? Wat kunnen consumenten doen indien deze sportschool onredelijk bezwarende algemene voorwaarden hanteert en/of deze niet naleeft?
De Stichting Geschillencommissie voor Consumentenzaken kent meerdere geschillencommissies, die elk klachten over specifieke onderwerpen behandelen. Voor sportscholen is de Geschillencommissie Sport en Beweging opgericht. De toegang tot de Geschillencommissie Sport en Beweging is gekoppeld aan het lidmaatschap van de sportschool aan de brancheorganisatie Fit!Vak. De reden hiervoor is dat deze brancheorganisatie mede de kosten draagt die gemoeid zijn met de behandeling van een zaak door de geschillencommissie Sport en Beweging. Ondernemers die niet zijn aangesloten bij de genoemde brancheorganisatie, kunnen ervoor kiezen om zich aan te sluiten bij de Geschillencommissie Algemeen. Heeft de ondernemer hiervoor gekozen, dan kan de consument desgewenst zijn geschil voorleggen aan de Geschillencommissie Algemeen.
Daarnaast kan een consument op grond van artikel 6:233, onderdeel a, BW, algemene voorwaarden doen vernietigen die onredelijk bezwarend zijn. Dit kan de betrokkene zelf doen door een verklaring uit te brengen, zoals het schrijven van een brief aan de ondernemer, of door vernietiging van de voorwaarden te vorderen bij de rechter (artikel 3:50 BW). De consument kan de nodige praktische informatie vinden op www.consuwijzer.nl.
Indien het antwoord op vraag vier is dat consumenten naar de rechter kunnen stappen, levert dit dan geen onredelijke drempel op voor consumenten?
Nee. Indien de ondernemer niet is aangesloten bij één van de Geschillencommissies, kan de consument een beroep doen op de kantonrechter. Dit biedt een laagdrempelige toegang voor de consument tot de rechter. Zo is geen bijstand van een advocaat vereist en is het griffierecht beperkt.2
Wat kunnen consumenten nog meer doen indien er sprake is van een geschil met een sportschool?
Zie antwoord vraag 3.
Via de website www.keurmerkfitness.nl kan men lezen dat het Landelijke Erkennings Regeling Fitness (LERF) toezichthouder is van het keurmerk voor fitnesscentra; klopt het dat alleen bedrijven die lid zijn van de branchevereniging voor sportscholen, Fit!Vak, worden geïnspecteerd op basis van dit keurmerk? Zo ja, is dit dan niet een prikkel om juist geen lid te zijn van deze branchevereniging?
Een keurmerk of een gedragscode is een middel voor ondernemers om zichzelf te onderscheiden bijvoorbeeld als een consumentvriendelijke onderneming. De keuze om een keurmerk te hanteren of om lid te worden van een branchevereniging is aan de onderneming zelf. Het hanteren van een keurmerk of het lidmaatschap van een branchevereniging zal vooral ingegeven zijn door het aantrekken of behouden van klanten. Een consument die overweegt een abonnement te nemen op een sportschool en die hier belang aan hecht zal zo’n lidmaatschap of keurmerk in zijn afweging betrekken. Er is daarom wel degelijk een prikkel om lid te worden van een branchevereniging.
Bovendien geldt dat gedragscodes en aan keurmerken verbonden normen een indicatie kunnen zijn van in een branche gebruikelijke handelspraktijken. De rechter kan deze normen betrekken bij de invulling van open wettelijke normen, bijvoorbeeld onder welke omstandigheden een voorwaarde onredelijk bezwarend is (artikel 6:233 BW), of onder welke omstandigheden het handelen van een ondernemer in strijd is met de eisen van professionele toewijding (zie artikel 6:193a BW e.v.). In zoverre kunnen door brancheverenigingen opgestelde normen ook doorwerken op sportscholen die niet zijn aangesloten bij de branchevereniging.
Het bericht ‘Controle werktijden en bemanningsterkte op binnenvaartcontainerschepen’ |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in «Transport Online/Transportnieuws» inzake intensivering van de controles op werktijden en bemanningssterkte op binnenvaartcontainerschepen?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel in «Transport Online/Transportnieuws».
Heeft u de Inspectie Leefomgeving en Transport geïnformeerd over de opdracht die u bij motie (Kamerstuk 31 409, nr. 119) heeft gekregen om in deze regelgeving «anticiperend te gaan handhaven», daar waar deze regelgeving haar belangrijkste aanpassing zal hebben? Zo ja, hoe kunt u de inspecties beschreven in het artikel «Controle werktijden en bemanningsterkte op binnenvaartcontainerschepen» dan verklaren?
De ILT is hierover geïnformeerd. Van «anticiperend handhaven» kan echter alleen sprake zijn indien wetgeving op het punt staat om gewijzigd te worden. Anticiperend handhaven zal daarom slechts in zeer specifieke, concrete situaties aan de orde kunnen zijn. Dat is nog niet het geval bij de modernisering van de regelgeving voor de bemanning en de vaar- en rusttijden. Er is met de sociale partners afgesproken dat zij voorstellen doen voor modernisering van de regelgeving voor de bemanning en de vaar-en rusttijden. Dat heeft geresulteerd in:
De onder a. bedoelde voorstellen worden momenteel besproken in de CCR. Er is nog geen overeenstemming over bereikt. In september 2016 wordt er verder over gesproken. Voorafgaand aan het formuleren van de onder b. bedoelde voorstellen is het nodig onderzoek te doen naar de werkbelasting van de bemanning van binnenvaartschepen. Daartoe is onlangs door de sociale partners een projectvoorstel ingediend in «The First Call for Tenders» (onderdeel «steun voor de sociale dialoog») van de Europese Commissie van dit jaar.
Dit houdt in dat beide wijzigingsvoorstellen nog in «status nascendi» zijn er is immers nog geen sprake van een voorspoedig wettelijke vastlegging en daarom kan er nog niet anticiperend worden gehandhaafd. In verband met het creëren van een Level Playing Field is het ook belangrijk dat de huidige regelgeving gewoon wordt gehandhaafd. Door vooraf bekendheid te geven aan de toezichtactie, voorkomen we dat schippers onnodig met een boete geconfronteerd worden.
De controles zijn juist ingegeven door geluiden uit het veld dat er vaak sprake zou zijn van bemanningstekorten in het weekend en de avonduren, omdat dan niet gecontroleerd zou worden. Degenen die de regels goed naleven hebben er last van als anderen dat niet doen en daardoor economisch voordeel hebben. Afhankelijk van de ernst van de overtreding waarschuwt de inspectie of maakt een boeterapport op. Via de controles wil ILT duidelijk krijgen of de containersector de regels goed naleeft.
Kunt u de Kamer en de sector puntsgewijs mededelen op welke specifieke elementen het anticiperend handhaven betrekking zal hebben, zodat men in de sector weet waar men aan toe is?
Van anticiperend handhaven is in onderhavige casus geen sprake. In antwoord 2 staat beschreven wanneer anticiperend handhaven wel aan de orde kan zijn. De sector is hiervan op de hoogte.
Kunt u, gelet op het spoedeisende karakter van deze vragen vanwege de op korte termijn startende intensivering, deze vragen binnen 14 dagen beantwoorden?
Ja, daar ben ik toe bereid.
De stand van zaken bij het Bureau Kwaliteit Kinderopvang |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw toezegging nog die u heeft gedaan met betrekking tot het informeren over de kwaliteit en effectiviteit van de trainingen Taal- en interactievaardigheden die door het Bureau Kwaliteit Kinderopvang (BKK) geborgd en bewaakt worden? Zo ja, kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de borging en kwaliteitsbewaking van het door het BKK goedgekeurde trainingsaanbod?1
Ja, ik ken deze toezegging. In dit verband heb ik met mijn brief van 30 juni 2016 (Kamerstuk 31 322, nr. 305) het tussentijds verslag monitoring Trainingen «Tijdelijke subsidieregeling versterking taal- en interactievaardigheden kinderopvang» aan de Tweede Kamer aangeboden. Dit is het eerste tussentijds verslag door BKK van de monitoring van de trainingen in het kader van de Tijdelijke subsidieregeling versterking taal- en interactievaardigheden beroepskrachten en gastouders in de kinderopvang.
De borging en de kwaliteitsbewaking van de trainingen die zijn opgenomen in de tijdelijke subsidieregeling gebeurt op basis van de monitoring door BKK en met behulp van de interne kwaliteitsbewaking door de aanbieders van de trainingen, het Nederlands Jeugd Instituut (NJI) en Sardes.
Het tussentijds verslag bevat nog geen effectmeting. De effecten van de trainingen «Tink» en «Oog voor Interactie» waarvoor houders subsidie kunnen aanvragen in het kader van de tijdelijke subsidieregeling zijn goed onderbouwd, maar nog niet onderzocht door een onafhankelijk wetenschappelijk instituut. BKK geeft in het voorwoord van het verslag ook aan dat zij meerwaarde ziet in het laten onderzoeken van de effecten van de trainingen. Op basis van de gegevens over het bereik en de gebruikerservaringen die zijn verzameld in het kader van de monitoring door BKK kunnen geen conclusies worden getrokken over de effecten van de trainingen. Het verslag geeft wel aan dat de pedagogisch medewerkers qua inhoud van de trainingsprogramma’s de gevraagde actieve participatie en de goede aansluiting bij de praktijk waarderen. De interne trainers waarderen de opzet en inhoud van de train-de-trainers-training. Ik ben voornemens om dit najaar een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de effecten van de trainingen gericht op het versterken van de beroepsgerichte taal- en interactievaardigheden van de pedagogisch medewerkers. De offerteaanvraag wordt momenteel uitgewerkt. Dit onderzoek kan aanbevelingen opleveren voor de trainingsaanbieders, voor het Ministerie van SZW en voor andere betrokken organisaties. Ik zal u in het voorjaar van 2017 over de uitkomsten van het onderzoek informeren.
Is het door het BKK goedgekeurde trainingsaanbod inmiddels – door middel van kwalitatief gedegen wetenschappelijk onderzoek – effectief bewezen? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom dit (nog) niet het geval is en op welke wijze wel onderzocht wordt of de betreffende trainingen effectief zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Welke ontwikkelingen en verbeteracties, en met welk resultaat, hebben er bij het BKK sinds september 2014 tot op heden plaatsgevonden?
Ik heb in eerdere brieven laten weten, onder andere in de Verzamelbrief Kinderopvang aan de Tweede Kamer van 7 september 2015 (Kamerstuk 31 322, nr. 281), hoe organisatorisch verschillende wijzigingen zijn doorgevoerd binnen BKK. Zowel ten aanzien van de betrokkenheid van de wetenschap als met betrekking tot wijzigingen binnen het bestuur van BKK. BKK heeft inmiddels alle wijzigingen doorgevoerd.
Zoals aangegeven monitort BKK de trainingen die zijn opgenomen in de tijdelijke subsidieregeling. Deze activiteit is een onderdeel van de bredere Kwaliteitsimpuls Kinderopvang die BKK met subsidie van SZW uitvoert. Het Agentschap SZW voert de tijdelijke subsidieregeling uit. Het eerste tussentijdse verslag van BKK van de monitoring van de trainingen is als bijlage bij de Verzamelbrief Kinderopvang van 30 juni 2016 aan de Tweede Kamer toegezonden (Kamerstuk 31 322, nr. 305). BKK zet de monitoring hiervan voort. NJI en Sardes die de trainingen Oog voor Interactie en Tink aanbieden, monitoren daarnaast zelf de kwaliteit van de aangeboden trainingen en zien erop toe dat de trainers en de cursisten voldoen aan de gestelde vereisten. SZW volgt de voortgang door regelmatig overleg met de betrokken partijen (BKK, Agentschap SZW, NJI en Sardes).
Wat is de precieze termijn waarbinnen de BKK de verbeteringen gerealiseerd moet hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze toetst u of het BKK de juiste verbeteracties uitvoert en hoe ziet u erop toe dat het BKK volgens afspraken handelt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent op de hoogte van de nieuwe algemene voorwaarden voor freelance journalisten van de Persgroep versie 28 april 2016?1
Ja.
Wat is uw mening over bepaling 4.7 waarin staat dat indien de Maker (hiermee wordt aan freelance journalisten gerefereerd) om welke reden dan ook als werknemer wordt aangemerkt de Persgroep dan gerechtigd is alle daaruit voortvloeiende schade op de zzp’er (zelfstandige zonder personeel) te verhalen?
Verhaalsbepalingen in overeenkomsten zijn niet relevant voor de fiscale duiding en beoordeling van een arbeidsrelatie. Om die reden zijn verhaalsbepalingen in de op de site van de Belastingdienst2 aangeboden modelovereenkomsten weggelaten. Hoewel dus niet relevant voor de fiscale duiding, ongebruikelijk zijn deze bepalingen niet. Als achteraf blijkt dat een arbeidsrelatie toch een dienstbetrekking is (geweest) en een opdrachtgever met betrekking tot die arbeidsrelatie te maken krijgt met een naheffing van loonheffingen, is het verhalen door de opdrachtgever op de opdrachtnemer van de nageheven loonbelasting en premie volksverzekeringen gebruikelijk. Dit deel van de heffingen dient immers door de werknemer te worden gedragen. Zolang een opdrachtgever/werkgever alleen de verschuldigde loonbelasting en premies volksverzekeringen verhaalt, handelt hij dus conform de wet. De opdrachtnemer/werknemer kan de op hem verhaalde premie volksverzekeringen en loonbelasting als voorheffing vervolgens verrekenen met de door hem in de inkomstenbelasting over zijn totale inkomen verschuldigde inkomensheffing. Voor de premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet geldt een verhaalsverbod. Die heffingen worden immers door de werkgever gedragen. Een bepaling over het verhalen van deze premie of deze bijdrage op de werknemer, die wettelijk niet is toegestaan, is in zijn geheel nietig en converteert niet in een geldige bepaling. Hiermee is sprake van de bedoelde gedeelde verantwoordelijkheid voor de arbeidsrelatie, waarbij ieder de «eigen» lasten draagt.
Overigens heeft De Persgroep op 8 juli jl. genoemde bepalingen geschrapt.
Wat is uw mening over bepaling 4.8 waarin staat dat de Maker de Persgroep vrijwaart voor de afdracht van alle op het honorarium drukkende belastingen en/of premies?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over bepaling 4.9 waarin staat dat indien het sociale verzekeringsorgaan en/of de Belastingdienst beslist dat in tegenstelling tot de opvatting van partijen toch premies sociale verzekeringswetten en/of loonbelasting moeten worden ingehouden de Persgroep de premies respectievelijk loonbelasting zal inhouden op het aan de Maker uit te betalen honorarium?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over bepaling 11.1 waarin staat dat indien de Maker handelt in strijd met artikel 4, artikel 7 en/of artikel 9 van deze voorwaarden de Persgroep gerechtigd is de overeenkomst, zonder rechterlijke tussenkomst, met onmiddellijke ingang te ontbinden, onverminderd de aanspraken van de Persgroep wegens wanprestaties door Maker?
Die bepaling is kennelijk vooral bedoeld als een stimulans voor de opdrachtnemer om de afspraken in de voorwaarden strikt na te leven, om zo een arbeidsovereenkomst te vermijden en naheffingen bij de opdrachtgever te helpen voorkomen. Immers, de schade wordt volgens de voorwaarden alleen verhaald bij redenen die voor rekening en risico komen van de opdrachtnemer, zoals het door hem afwijken van de afspraken in het contract. Verder is van belang dat partijen de contractsvrijheid hebben om een dergelijke bepaling in hun overeenkomst op te nemen.
Hoe beoordeelt u deze bepalingen in het licht van de doelstellingen van de Wet DBA? Kunt u nader toelichten of opdrachtgevers zulke bepalingen juridisch gezien mogen opnemen in hun algemene voorwaarden binnen de Wet DBA? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u van plan om aan de Persgroep te melden deze bepalingen uit hun algemene voorwaarden te schrappen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat opdrachtgevers hun verantwoordelijkheden binnen de Wet DBA via algemene voorwaarden verschuiven naar de zzp’er? Is dit de bedoeling van de Wet DBA? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het ontbreken van het beroep «leraar basisonderwijs» op de kansberoepenlijst van het UWV |
|
Carola Schouten (CU), Eppo Bruins (CU) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de «Arbeidsmarktanalyse primair onderwijs 2015» van het Arbeidsmarktplatform PO? Erkent u dat vanaf 2016 een onvervulde vraag ontstaat naar onderwijspersoneel? Erkent u dat er grote regionale verschillen zijn en dat in 2020 een onvervulde vraag van 3,4% in krimpregio’s tot zelfs 8% in groeiregio’s ontstaat, zoals in het rapport «De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo 2015–2025» van Centerdata uit 2015 staat?1
De «Arbeidsmarktanalyse primair onderwijs 2015» van het Arbeidsmarktplatform PO is mij bekend. De data in dit rapport zijn veelal gebaseerd op onderzoeken die in opdracht van het Ministerie van OCW zijn uitgevoerd. De resultaten van o.a. een update van het onderzoek van CentERdata over de arbeidsmarktramingen zijn op 2 november 2015 aan uw Kamer gemeld in de brief over de onderwijsarbeidsmarkt2. In deze brief staat ook vermeld dat het niet mogelijk is om met het gebruikte ramingsmodel onder andere de effecten van beter personeelsbeleid, meer loopbaanperspectief en betere scholings- en opleidingsmogelijkheden te kwantificeren. De verwachting is dat een professionele en uitdagende werkomgeving de aantrekkelijkheid van het beroep vergroot. We gaan er vanuit dat wanneer de ambities uit de Lerarenagenda gerealiseerd worden, de aantrekkingskracht van het leraarschap groter zal zijn.
Verder verwachten we dat het studierendement van de lerarenopleidingen nog kan verbeteren door de kwaliteitsmaatregelen die zijn getroffen en de aanscherping van de vooropleidingseisen. Daarnaast kunnen meer studenten naar de opleiding getrokken worden als de arbeidsmarktkansen groter zijn. Tevens zit er mogelijk nog rek in het inzetten van de stille reserve (mensen met een pabo-diploma die nu niet in het onderwijs werken), het behouden van starters en ander zittend personeel en het verhogen van de deeltijdfactor van werknemers. Dit betekent dat enige voorzichtigheid moet worden betracht voor wat betreft de realisatie van de geraamde tekorten in de toekomst.
Wat bedoelt u met de opmerking dat «vooralsnog voldoende gekwalificeerde kandidaten beschikbaar [zijn] voor een baan als leraar in het primair onderwijs», terwijl u zich baseert op cijfers uit 2015?2 Deelt u de mening dat voor bijscholing richting kansberoepen nu moet worden ingezet op het personeel van 2020?
Voor de «Subsidie scholing richting een kansberoep» geldt dat een beroep wordt aangemerkt als kansberoep wanneer op dit moment de kans op werk in dat beroep relatief goed is, bijvoorbeeld als het aantal vacatures groot is in verhouding tot het aantal werkzoekenden dat die vacatures kan vervullen. Om te beoordelen of een werkzoekende in aanmerking komt voor een scholingsvoucher op basis van deze regeling, heeft UWV een lijst opgesteld van kansberoepen. Voor de samenstelling van deze lijst wordt gebruik gemaakt van de op dat moment meest actuele gegevens over de arbeidsmarkt. Voor de huidige lijst zijn de gegevens uit november 2015 gebruikt. De lijst met kansberoepen wordt elk half jaar geactualiseerd.
In 2015 bedroeg het aantal WW-uitkeringen in het primair onderwijs ongeveer 7.800, waarvan voldoende werkzoekenden zonder aanvullende scholing de openstaande vacatures in het primair onderwijs zouden kunnen vervullen. Gegeven deze situatie is het beroep leraar primair onderwijs niet opgenomen op de lijst van kansberoepen. Ook op dit moment heeft het overgrote deel van de werkzoekenden een relevante opleiding gevolgd en dit duidt erop dat er nog steeds sprake is van een overschotsituatie. Er zijn op dit moment voldoende leraren om vacatures te vervullen.
De subsidie richt zich op de actuele kansen op de arbeidsmarkt en is niet bedoeld voor scholing richting beroepen waarvan in de (verdere) toekomst een tekort aan werknemers wordt verwacht. In het antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat ik verwacht dat de verwachte krapte in 2020 voorkomen kan worden, onder andere met het aantrekkelijker maken van het leraarschap.
Bent u bereid in overleg te treden met de PO-raad en de vakbonden over de onvervulde vraag naar onderwijspersoneel richting 2020, de grote regionale verschillen in de onvervulde vraag en de mogelijkheden om het beroep «leraar basisonderwijs» op de kansberoepenlijst van het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) te plaatsen?
Ik heb regelmatig overleg met de PO-Raad en de vakbonden. Daarnaast volg ik de situatie op de onderwijsarbeidsmarkt nauwgezet. Ik zal uw Kamer in november informeren over de laatste stand van zaken op de onderwijsarbeidsmarkt.
Zoals ook al in de brief van 27 juni vermeld, actualiseert UWV twee maal per jaar de lijst met kansberoepen.4 Indien uit de analyses van UWV blijkt dat het beroep van leraar basisonderwijs alsnog als kansberoep kan worden aangemerkt, zal dit alsnog op de lijst geplaatst worden.
Bent u bereid deze vragen op korte termijn te beantwoorden, zodat werkzoekenden die zich willen laten omscholen tot leraar basisonderwijs ruim voor de start van het nieuwe schooljaar zekerheid hebben over de kosten daarvan?
Ja.
Tekortschietende leeftijdscontrole van jongeren die onder de zonnebank willen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de tv-uitzending over de tekortschietende leeftijdscontrole van jongeren die onder de zonnebank willen?1
Ja.
Klopt het dat het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) een richtlijn ontwikkeld heeft over verdachte huidafwijkingen om de kwaliteit van huidkankerzorg te verbeteren? Hoe staat het met de ontwikkeling van deze richtlijn?2
De NHG is inderdaad bezig met de ontwikkeling van de richtlijn (NHG-Standaard) «verdachte huidafwijkingen», deze zal medio 2017 worden gepubliceerd.
Bent u van mening dat de (gedeeltelijke) verschuiving van de huidkankerzorg naar de eerste lijn alleen kan als huisartsen, dermatologen en huidtherapeuten nauw samenwerken? Bent u van mening dat dit goed geregeld is?3
Goede samenwerking is inderdaad erg belangrijk. Ik zie in de praktijk dat dit al veel gebeurt. Zoals ook duidelijk uit het aangehaalde artikel naar voren komt, zijn de Nederlandse Vereniging van Dermatologie en Venereologie (NVDV) en de NHG het op veel vlakken met elkaar eens en is de relatie goed. Maar van beide kanten wordt ook aangegeven dat de zorg nog beter kan. Het vergroten van de kennis van verdachte huidafwijkingen is een belangrijk speerpunt bij het aanpakken van huidkanker. Eerste stap die de beroepsgroepen nu in samenwerking zetten is het ontwikkelen van de richtlijn. Hierin komen ook nadere afspraken te staan over de verwijscriteria.
Deelt u de mening van de Nederlandse Vereniging van Dermatologie en Venereologie (NVDV) dat er meer aandacht voor dermatologie in de opleiding Geneeskunde en in de huisartsenopleiding moet zijn, nu een op de zes consulten bij een huisarts een huidklacht betreft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vindt u dat dit bevorderd moet worden?
Ik ben van mening dat de zorgprofessionals, beroepsorganisaties en de opleidingsinstellingen die de inhoud van de opleidingen bepalen, zorg moeten dragen voor veranderingen in de opleidingen als dat nodig is en hierop dienen te acteren. Zij hebben hiervoor ook de juiste expertise. Ik zal in gesprek met de relevante veldpartijen dit onderwerp onder de aandacht brengen.
Specifiek wat betreft de huisartsenopleiding spelen de richtlijnen van de NHG een belangrijke rol, deze vormen de basis voor de medische inhoud van het curriculum. Zodra de nieuwe richtlijn gereed is, zal dus ook deze ingebed worden in de opleiding.
Welke conclusies trekt u uit de (voorlopige) bevindingen van SCENIHR (Scientific Committee on Emerging and Newly Identified Health Risks van de EU), waaruit onder andere blijkt dat een aanzienlijk deel van de gevallen van melanoom bij mensen tot 30 jaar wordt veroorzaakt door het gebruik van zonnebedden? Welke gevolgen voor het (handhavings)beleid van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zouden deze conclusies volgens u moeten hebben?4
Ik heb kennisgenomen van het voorlopige advies van SCENIHR. Ik wacht eerst het definitieve advies van SCENIHR af en op welke wijze de Europese Commissie hiermee wil omgaan om op basis daarvan te bezien welke vervolgstappen daarbij passen. Daarbij betrek ik ook mijn onderzoek naar de verschillende mogelijkheden om de naleving onder aanbieders van zonnebanken te verbeteren, zoals ik in antwoord op eerdere vragen van uw Kamer heb aangekondigd (TK, vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel nr. 2596).
Hoe staat het met het onderzoek naar de mogelijkheden om het onverantwoord aanbieden van zonnebanken tegen te gaan, dat u in antwoord op eerdere vragen hebt aangekondigd?5
Ik ben bezig om in gesprek met verschillende betrokken partijen de mogelijkheden te onderzoeken om het onverantwoord gebruik van zonnebanken tegen te gaan. Over manieren om de handhavingsmogelijkheden van de NVWA te verbeteren, wil ik op dit moment nog geen conclusies trekken. Ik wacht eerst het definitieve wetenschappelijke advies van SCENIHR af en de wijze waarop de Europese Commissie hiermee in Europees verband wil omgaan.
Deelt u de mening dat een vergunningstelsel en/of een identificatieplicht ingevoerd zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u hier actie op ondernemen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze zijn de handhavingsmogelijkheden van de NVWA verbeterd? Is de NVWA nu wel van mening dat zij voldoende handhavingsmogelijkheden heeft?
Zie antwoord vraag 6.
Examens in het speciaal onderwijs |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat leerlingen met autisme in het speciaal onderwijs het college-examen als onderdeel van het staatsexamen verplicht mondeling moeten afleggen?1
Nee, dit is niet automatisch verplicht. Scholen in het voortgezet speciaal onderwijs (hierna: vso) kiezen zelf uit verschillende examenmodaliteiten om leerlingen met het profiel uitstroomonderwijs het eindexamen af te laten leggen:
Als een school in het bezit is van een examenlicentie kan deze zelf vo-examens afnemen en vo-diploma’s uitreiken. Er zijn tot nu toe in Nederland enkele vso-scholen die een examenlicentie hebben. Vso-leerlingen volgen dan binnen de eigen schoolomgeving onderwijs bij de eigen docenten en leggen het eindexamen af op dezelfde manier als in het reguliere voortgezet onderwijs.
Leerlingen in het vso kunnen als «extraneus» deelnemen aan het examen op een reguliere vo-school in de buurt. Op basis van een symbiose-overeenkomst volgen deze leerlingen meestal ook een deel van het onderwijsprogramma op die school. Voor hen geldt dan het programma van toetsing en afsluiting (pta) van de reguliere school en doen daar een regulier schoolexamen.
Voor vso-scholen zonder examenlicentie en zonder symbiosemogelijkheden is er de mogelijkheid om het staatsexamen aan te bieden. Hier wordt door vso-scholen het meeste gebruik van gemaakt. Dit examen bestaat uit twee onderdelen: het centraal schriftelijk examen (hierna: cse) en een college-examen. Het cse is identiek aan dat op reguliere scholen en wordt ook op hetzelfde moment afgenomen. Het college-examen bestaat meestal uit een mondeling examen dat soms is aangevuld met een schriftelijk onderdeel. Dit examen wordt na het cse afgenomen onder auspiciën van het College voor Toetsen en Examens (hierna: CvTE) en vervangt het schoolexamen uit in het reguliere onderwijs.
In het geval van het college-examen kan het CvTE op grond van gemotiveerde redenen toestaan, mede aangedragen door de school op basis van leservaring aan de betreffende leerling, dat een examen geheel of gedeeltelijk wordt afgelegd op een wijze die is aangepast aan de mogelijkheden van die kandidaat. Hiertoe wordt alleen besloten in overleg met de school en in het geval dat andere mogelijkheden tot het aanpassen van het examen geen uitweg bieden. Het CvTE bepaalt dan op welke wijze het examen zal worden afgelegd, met dien verstande dat aan de overige bepalingen in het staatsexamenbesluit wordt voldaan. Een schriftelijk examen in plaats van een mondeling examen behoort tot de mogelijkheden.
Is het waar dat de cijfers die leerlingen in het speciaal onderwijs gedurende het schooljaar halen voor toetsen ter voorbereiding op de eindexamens niet meetellen voor het eindexamencijfer – zoals dit in het reguliere onderwijs wel het geval is door middel van schoolexamens – maar het mondelinge college-examen de helft van het eindexamencijfer bepaalt?
Dit is afhankelijk van de examenmodaliteit waar de school gebruik van maakt. Zie het antwoord op vraag 1. In het geval dat er een staatsexamen wordt afgenomen, bepaalt het resultaat op het college-examen de helft van het eindexamencijfer.
Zijn er mogelijkheden dat de cijfers die leerlingen met autisme in het speciaal onderwijs halen voor hun toetsen op een bepaalde manier meegerekend kunnen worden in het eindexamencijfer, zoals in het regulier onderwijs ook het geval is, zodat de helft van het eindexamencijfer niet enkel op het mondelinge college-examen gebaseerd wordt? Zo ja, kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo nee, waarom niet?
Dit is afhankelijk van de examenmodaliteit waar de school gebruik van maakt. Zie ook het antwoord op vraag 1. Het meerekenen van resultaten op toetsen voor het schoolexamencijfer is mogelijk als de school in het bezit is van een examenlicentie. In het geval van het staatsexamen is dit niet mogelijk, omdat de school dan niet bevoegd is om (school)examens af te nemen. Dan telt het resultaat op het college-examen als schoolexamencijfer.
Zijn er mogelijkheden dat leerlingen met autisme uit het speciaal onderwijs die aantoonbaar moeite hebben met het college-examen in de vorm van een mondeling examen dit college-examen schriftelijk mogen maken? Zo ja, kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie het antwoord op vraag 1.
Het opheffen van de Groep in School (GIS) op basisschool de Torteltuin in Almere |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat de Groep in School (GIS) op basisschool de Torteltuin in Almere wordt opgeheven en er voor ouders/verzorgers en kinderen geen gelijkwaardig passend alternatief voor onderwijs wordt aangeboden? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De scholen binnen een samenwerkingsverband moeten gezamenlijk zorgen voor een dekkend ondersteuningsaanbod zodat voor alle leerlingen een passende plek kan worden geboden. Een optie is dat daartoe een zogenoemde groep in school (gis) wordt ingericht. Dat is echter niet verplicht. Ook het opheffen van een gis is aan de besturen binnen een samenwerkingsverband. Wel dient ervoor gezorgd te worden dat er ook zonder de gis een dekkend aanbod is.
Waar het gaat om de gis op basisschool de Torteltuin, heb ik vernomen dat er drie alternatieven zijn ontwikkeld voor leerlingen die tot voor kort gebruik maakten of gebruik zouden willen maken van het gis-model. Het betreft een geïntegreerd aanbod op basisschool de Archipel (een basisschool nabij), een aanbod op speciale basisschool de Watertuin en een aanbod op de school voor speciaal onderwijs de Olivijn. Via deze opties kan voor alle leerlingen een passend aanbod worden gedaan.
Acht u het wenselijk dat financiële motieven aan de opheffing van de GIS op basisschool de Torteltuin ten grondslag liggen, gezien het feit dat ouders werden gevraagd een alternatief plan op te stellen met lagere kosten en er volgens het samenwerkingsverband geen extra financiële ondersteuning was? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het adagium «geld volgt leerling»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de instandhouding van een gis gaat het samenwerkingsverband in Almere uit van een groep van circa twaalf leerlingen. De bekostiging per leerling is in dat geval gelijk aan de bekostiging van een leerling in het speciaal onderwijs. Dat vind ik een redelijk uitgangspunt, ervan uitgaande dat voor alle leerlingen een passend aanbod kan worden geboden.
Het aantal leerlingen in de gis op de Torteltuin is gedaald tot vijf. Dat is – op basis van het uitgangspunt dat het samenwerkingsverband in Almere hanteert- te weinig om de gis in stand te houden. Voor de leerlingen is een ander passend aanbod gedaan, waaronder in een gis op basisschool de Archipel, eveneens in Almere.
In hoeverre hebben ouders inspraak in de onderwijstoekomst van hun kind als blijkt dat beslissingen over opheffing van de GIS zonder medeweten van hen genomen worden, terwijl hen toegezegd was bij deze beslissingen betrokken te worden?
Voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte wordt een ontwikkelingsperspectief (opp) opgesteld, waarover school en ouders op overeenstemming gericht overleg voeren. Het opp wordt jaarlijks geëvalueerd met de ouders. Het opp is dan ook het instrument om het gesprek over het onderwijs te voeren en daar inspraak op te hebben.
Met u ben ik van mening dat ouders tijdig geïnformeerd moeten worden over zaken als het opheffen van een gis. Dat is in de situatie van de Torteltuin ook gebeurd. De ouders zijn in oktober 2014 formeel geïnformeerd over het voornemen om de gis op de Torteltuin te sluiten. Aan de ouders is gevraagd mee te denken over het geïntegreerde model dat op de Archipel opgestart zou gaan worden. Deze school heeft de inbreng van ouders betrokken bij de inhoudelijke uitwerking van het geïntegreerde model aldaar.
Acht u het wenselijk dat aan de leerlingen van de GIS geen overgangsjaar wordt aangeboden, terwijl het samenwerkingsverband heeft aangegeven dat hiervoor wel budget is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De centrale vraag is of een kind een passend onderwijsaanbod krijgt. Als de ouders, de school en het samenwerkingsverband daar niet uit komen, kan een beroep worden gedaan op een onderwijsconsulent en kan zo nodig een oordeel worden gevraagd aan de geschillencommissie passend onderwijs. De vraag of een overgangsjaar wenselijk is, moet op het niveau van de school en het samenwerkingsverband worden beantwoord.
Hoe verhouden de doelen van passend onderwijs geformuleerd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zich tot het opheffen van de GIS op basisschool de Torteltuin in Almere? Is een specifieke klas voor zorgleerlingen op een reguliere school niet juist het toonbeeld van het zogenaamde passend onderwijs?2
Zoals in het antwoord op vraag 1 staat, is het de verantwoordelijkheid van de scholen binnen een samenwerkingsverband om een dekkend aanbod aan ondersteuningsvoorzieningen te organiseren zodat er voor alle leerlingen een passende onderwijsplek geboden kan worden. Het inrichten van een gis is een manier om een dekkend aanbod te realiseren, maar dat is geen verplichting. De samenwerkingsverbanden beschrijven in hun ondersteuningsplan hoe zij een dekkend onderwijsaanbod willen realiseren. Voordat dit plan wordt vastgesteld, moet daarover op overeenstemming gericht overleg (oogo) plaatsvinden met de ondersteuningsplanraad (opr). De opr is het medezeggenschapsorgaan van het samenwerkingsverband. Ouders en personeel van de scholen hebben op deze manier inspraak op de wijze waarop het dekkende aanbod wordt gerealiseerd.
Kunt u de Kamer inzicht geven in hoe vaak vergelijkbare situaties zijn voorgekomen het afgelopen schooljaar? Zo nee, bent u bereid om dit te onderzoeken?
Ik heb geen signalen over vergelijkbare situaties en zie geen aanleiding daar onderzoek naar te doen. De inspectie houdt toezicht op de uitvoering van de taken door de samenwerkingsverbanden, waaronder de wijze waarop zij een dekkend aanbod realiseren. De inspectie betrekt daarbij ook signalen die zij binnen krijgen over een samenwerkingsverband.
Bent u bereid het samenwerkingsverband in Almere en de Almeerse Scholen Groep (ASG) aan te spreken op deze ongewenste situatie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is aan de scholen om in overleg met de ouders en, eventueel het samenwerkingsverband te zorgen voor een passend onderwijsaanbod. Als de school dat zelf niet (meer) kan bieden moet in overleg met de ouders een passende plek op een andere school worden geboden. In het antwoord op vraag 4 zijn mogelijkheden geschetst wanneer men daar samen niet uit komt. Tot slot, heb ik begrepen dat voor alle kinderen in de gis op de Torteltuin inmiddels een passend alternatief is gevonden.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat leerlingen die onderwijs op maat volgen – volgens het principe van het door u geroemde passend onderwijs – in hun vertrouwde omgeving onderwijs kunnen blijven volgen dat bij hen past, zoals voor de leerlingen van de GIS op basisschool de Torteltuin in Almere? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiervoor nemen? Zo nee, waarom niet?
Naar ik heb begrepen, is voor alle leerlingen die onderwijs volgen in de gis op de Torteltuin inmiddels een passend alternatief gevonden. Verder is het zo dat, zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, het aan de scholen en samenwerkingsverbanden is om voor alle leerlingen een passend onderwijsaanbod te doen. Ook zijn er mogelijkheden geschetst indien men er samen niet uit komt. Signalen over het niet naleven van de zorgplicht kunnen worden gemeld bij de inspectie. Extra maatregelen acht ik dan ook niet nodig.
Kunt u garanderen dat geen van de leerlingen van de GIS op basisschool de Torteltuin in Almere na de zomervakantie 2016 zonder onderwijs thuis komt te zitten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
Het bericht Ongeplande centrale-uitval plus veel wind vergen uiterste van TenneT |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ongeplande centrale-uitval plus veel wind vergen uiterste van Tennet»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom TenneT deze marktrestricties heeft moeten toepassen?
Op 5 en 6 juli 2016 ontstond door een combinatie van factoren een relatief zeldzame marktsituatie. Ten eerste was er veel invoeding van elektriciteit op het landelijke 380 kV-netwerk door windmolens in de Eemshaven, en was er relatief weinig invoeding op de Maasvlakte, onder andere vanwege ongeplande uitval van centrales. Tegelijkertijd was er sprake van meer import van elektriciteit dan gebruikelijk, uit Noorwegen én (Noord-) Duitsland. Ten slotte was ook sprake van veel export van elektriciteit naar het Verenigd Koninkrijk. Hierdoor is tijdelijk een tekort aan transportcapaciteit ontstaan op de 380 kV-hoogspanningsverbinding tussen Lelystad en Ens. Om de betrouwbaarheid van het elektriciteitsnet te blijven waarborgen en de kans op een verstoring te minimaliseren, heeft TenneT meerdere maatregelen genomen en zogenaamde marktrestricties toegepast. TenneT heeft eerst geprobeerd met de inzet van dwarsregeltransformatoren op de grensverbindingen de situatie op te lossen. Uit netveiligheidsanalyses van TenneT bleek dat deze maatregel niet voldoende was om de verbinding tussen Lelystad en Ens binnen de gestelde veiligheidscriteria te houden. Daarom heeft TenneT een beroep gedaan op marktpartijen voor de inzet van regel- en reservevermogen en tegelijkertijd enkele markrestricties opgelegd in bepaalde netdelen. Hierdoor was het tijdelijk niet toegestaan aan marktpartijen in bepaalde netdelen om méér of minder af te nemen of in te voeden dan vooraf gepland. Binnen de reeds geplande transportprognoses konden marktpartijen wel onverstoord elektriciteit aanbieden, afnemen en verhandelen. Het toepassen van marktrestricties is op zich een reguliere activiteit voor TenneT om een N-1 overschrijding in delen van het net op te lossen. Het op deze geografische schaal inzetten van marktrestricties zoals tijdens de betreffende dagen betrof een uitzonderlijke situatie.
In hoeverre was dit een incident en in hoeverre verwacht u de komende jaren meer problemen met de stabiliteit van het energienet door onder meer de toename van duurzame energie?
Zoals hierboven reeds aangegeven was op 5 en 6 juli 2016 sprake van een relatief zeldzame samenloop van omstandigheden. Na realisatie van de geplande capaciteitsuitbreiding van de hoogspanningsverbinding tussen Lelystad en Ens zal zelfs een dergelijke, zeldzame marktsituatie minder snel tot de inzet van marktrestricties nopen. Deze uitbreiding zal volgens planning eind 2018 gereed zijn.
De noodzaak van de inzet van marktrestricties heeft verschillende oorzaken. Veranderingen in het aandeel duurzame energie, maar ook andere ontwikkelingen in het West-Europese productiepark en ontwikkelingen aan de vraagkant, zijn hierbij belangrijk. TenneT betrekt de revelante ontwikkelingen in de elektriciteitsmarkt bij het maken van haar netplanning. In dit licht heeft TenneT in haar recente Kwaliteits- en Capaciteitsdocument (KCD) de toegevoegde waarde van voorziene investeringen in de Nederlandse elektriciteitsinfrastructuur onderbouwd. Deze investeringen dragen er onder andere aan bij dat de inzet van marktrestricties en andere maatregelen tot een minimum kan worden beperkt. Wel kan de toename van hernieuwbare energie in de toekomst mogelijk betekenen dat TenneT vaker een beroep moet doen op flexibiliteit van marktpartijen om de stabiliteit van het elektriciteitsnet te handhaven. Ik merk op dat de betrouwbaarheid van het Nederlandse net zeer hoog is: in 2015 bedroeg de betrouwbaarheid maar liefst 99,9975%.2
Het feit dat het OM nu de MH17 radargegevens in Rusland opvraagt |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het Openbaar Ministerie (OM) aan Rusland gevraagd heeft om de (ruwe) primaire radar-gegevens die betrekking hebben op de MH17 vrij te geven? 1
Het OM heeft al in 2014 middels een rechtshulpverzoek aan de Russische Federatie (RF) verzocht om alle gegevens die van belang kunnen zijn voor het strafrechtelijk onderzoek naar het neerhalen van de MH17, waaronder begrepen de (ruwe) primaire radarbeelden. Uw Kamer is bij de beantwoording van Kamervragen over «de verdwenen radarbeelden van MH17» in algemene zin geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2771). Ter bevordering van de uitvoering van alle door het OM aan de RF gedane rechtshulpverzoeken is een delegatie van het Nederlandse OM begin juli 2016 in Moskou geweest.
Herinnert u zich dat u in het debat over de radargegevens gesteld heeft: «(h)et onderwerp van de radargegevens is ook met enige regelmaat aan de orde geweest in de gesprekken die ik met het Openbaar Ministerie heb. Telkens heeft het Openbaar Ministerie mij bevestigd dat er geen behoefte bestaat aan meer of andere gegevens en dat men voldoende gegevens heeft voor het strafrechtelijk onderzoek» (Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 2015/2016, nr. 51)?
Ja.
Heeft het OM (en/of de politie en het Joint Investigation Team) aan de Nederlandse regering verzocht om ondersteuning bij het opvragen van de ruwe primaire radargegevens in Rusland? Zo ja, kunt u daarover nadere informatie verschaffen en wel over elk moment die ondersteuning wel en niet gevraagd is en wat er met die vragen gedaan is?
Het OM moet op onafhankelijke wijze het strafrechtelijk onderzoek kunnen uitvoeren. Het kabinet wil geen politieke beïnvloeding van dit belangrijke strafrechtelijke onderzoek. Het kabinet heeft meerdere malen aangegeven bereid te zijn om ondersteuning te geven, als het OM daarom verzoekt. Het kabinet heeft dergelijke ondersteuning ook daadwerkelijk op verzoek geboden. Ik kan u daarover op dit moment geen nadere informatie verschaffen.
Het kabinet heeft in verschillende diplomatieke overleggen in algemene zin aandacht gevraagd voor de opvolging aan rechtshulpverzoeken ten aanzien van het strafrechtelijk onderzoek naar het neerhalen van vlucht MH17.
Bent u bereid om een geschillenprocedure bij de International Civil Aviation Organization (ICAO) op te starten tegen Rusland, aangezien Rusland de ruwe primaire radargegevens niet verschaft heeft aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), zij daartoe volgens de OVV en ICAO wel verplicht was en de primaire radargegevens wel nodig blijken te zijn voor het OM-onderzoek?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld in de antwoorden op schriftelijke vragen over radargegevens ten aanzien van MH17 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2771) zou een geschillenprocedure op basis van het ICAO-verdrag zich moeten richten op de beschikbaarheid van data voor ongevalsonderzoek.
Een onderscheid dient te worden gemaakt tussen een luchtvaart-ongevalsonderzoek en een strafrechtelijk onderzoek. Het ongevalsonderzoek is uitgevoerd door de onafhankelijke OVV, op basis van zijn wettelijke taken, die weer afgeleid zijn uit de ICAO-bepalingen voor een ongevalsonderzoek. Een dergelijk onderzoek richt zich op het achterhalen van de oorzaken, om mogelijk toekomstige ongevallen te voorkomen, maar niet op de schuldvraag. De behoefte aan gegevens is daar op afgestemd. De OVV heeft aangegeven dat aanvullende radargegevens, als ze beschikbaar waren geweest, naar het oordeel van de Raad niets hadden veranderd aan de conclusie die is getrokken over de oorzaak van de crash. Een en ander is eerder aan uw Kamer gemeld in de antwoorden van de OVV op schriftelijke vragen over radargegevens ten aanzien van MH17 (bijlage bij brief aan Tweede Kamer van 25-02-20162). Er zal daarom geen geschillenprocedure bij de ICAO worden opgestart.
Het OM beoordeelt uiteraard zelf hoe vanuit strafrechtelijk perspectief het onderzoek het beste kan worden uitgevoerd en welke informatie daarvoor nodig is. Uw Kamer is in antwoorden op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, Vergaderjaar 2015–2016, nr. 2771) bericht dat door het OM de benodigde informatie reeds eerder bij verschillende staten is op gevraagd door middel van rechtshulpverzoeken, waaronder het verzoek aan de RF.
Heeft u het niet persoonlijk en niet inhoudelijk beantwoorden van de brief van de nabestaanden aan president Poetin, die ook over het niet verschaffen van ruwe primaire radargegevens ging, onder de aandacht gebracht van president Poetin? Zal hij die brief, die bijna 6 maanden oud is, alsnog beantwoorden? (Aanhangsel Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 2015/2016, nr. 2771)
De Minister-President heeft bij de ASEM-top op 15 juli jl. een ontmoeting gehad met de Russische premier Medvedev. Een belangrijk onderwerp waarover is gesproken betreft het neerhalen van vlucht MH17. In 2014 is door de VN-Veiligheidsraad unaniem resolutie 2166 aangenomen, waarin wordt geëist dat de verantwoordelijken voor de ramp met vlucht MH17 ter verantwoording worden geroepen en dat alle staten volledig meewerken aan inspanningen om dit te bevorderen. Dit is en blijft de hoogste prioriteit voor het kabinet. De Minister-President heeft er bij premier Medvedev nogmaals op aangedrongen om mee te blijven werken aan de uitvoering van deze resolutie. Ook heeft de Minister-President aangedrongen op beantwoording van de brief die de nabestaanden van MH17 begin dit jaar hebben verstuurd.
Heeft u op 9 juli 2016 aan president Poroshenko gevraagd de brief die de nabestaanden aan hem gestuurd hebben in januari 2016 te beantwoorden? Heeft hij beloofd om eindelijk het fatsoen op te brengen om de nabestaanden van MH17-slachtoffers een inhoudelijk antwoord te sturen (belofte gedaan in plenaire vergadering op 5 juli 2016 door de Minister-President bij het debat over de Europese Top)?
De Minister-President heeft op 10 juli jongstleden, en marge van de NAVO-top in Warschau, gesproken met president Porosjenko van Oekraïne. Ook het belang van een antwoord op de brief van nabestaanden aan president Porosjenko kwam daarbij aan de orde. De ondertekende antwoordbrief was inmiddels op 9 juli jongstleden bij de Nederlandse ambassade in Kiev ontvangen. De ambassade heeft zorg gedragen voor de vertaling en door tussenkomst van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor doorgeleiding aan de nabestaanden.
Hoe beoordeelt u het feit dat er twee jaar na de aanslag op de MH17 boven een oorlogsgebied, dat zeer goed in de gaten gehouden werd door Rusland, Oekraïne, de NAVO en de Verenigde Staten, er nog steeds gevraagd moet worden naar ruwe primaire radarbeelden?
Voor het kabinet is het van belang dat de verantwoordelijken hun straf niet ontlopen en dat veiligheid van de burgerluchtvaart niet wordt aangetast. De OVV heeft daarom onderzoek gedaan naar de toedracht van de crash van vlucht MH17 en heeft zijn conclusies daarover op 13 oktober 2015 gepubliceerd.
Het JIT, onder coördinatie van het Nederlandse OM, doet momenteel nog volop strafrechtelijk onderzoek naar de exacte toedracht van het neerhalen van vlucht MH17 en het opsporen van de verantwoordelijken daarvoor. Het is niet aan het kabinet om zich voor afronding van het onderzoek uit te laten over bewijsmateriaal dat er al dan niet is.
Zoals meermalen aan uw Kamer geantwoord op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, Vergaderjaar 2015–2016, nrs. 1440 en 2771), is het aan het OM ter beoordeling hoe het onderzoek het beste kan worden uitgevoerd en welke informatie daarvoor nodig is. Het OM heeft hierom in een eerder stadium al bij verschillende staten middels rechtshulpverzoeken verzocht, waaronder het verzoek aan de RF.
Bent u van mening dat Rusland resolutie 2166 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) nakomt en dan vooral op punt 9 (The Security Council, Callson all States and actors in the region to cooperate fully in relation to the international investigation of the incident, including with respect to ...)?
Een delegatie van het Nederlandse OM is begin juli 2016 in Moskou geweest voor overleg met de Russische autoriteiten over de uitvoering van rechtshulp in het onderzoek naar het neerhalen van MH17.
Het Nederlandse OM heeft in oktober 2014 het eerste rechtshulpverzoek gedaan in deze zaak en nadien verschillende malen nadere vragen gesteld. De Russische autoriteiten hebben eerder informatie verstrekt, maar nog niet alle vragen beantwoord.
Over de openstaande vragen is nu overlegd. De Russische autoriteiten hebben hun wens om mee te werken herhaald en zijn zich bewust van de noodzaak dat de nu nog openstaande verzoeken voortvarend moeten worden beantwoord. De RF heeft gesteld bereid te zijn om volledig mee te werken.
Bent u van mening dat Oekraïne VN-Veiligheidsraadsresolutie 2166 nakomt en dan vooral op punt 9 (The Security Council, Calls on all States and actors in the region to cooperate fully in relation to the international investigation of the incident, including with respect to ...)?
Zoals al eerder aan uw Kamer gemeld is mede ten behoeve van de afstemming tussen verschillende betrokken landen (Nederland, Australië, België, Maleisië en Oekraïne) een Joint Investigation Team (JIT) opgericht. Het OM laat weten dat de samenwerking in het onderzoek met alle deelnemende landen nog steeds naar tevredenheid verloopt.
Heeft de Secrataris-Generaal van de VN ooit aan de Veiligheidsraad teruggekoppeld, zoals vastgesteld in punt 9 van VN-Veiligheidsraadsresolutie 2166 (The Security Councilrequests the Secretary-General to identify possible options for United Nations support to the investigation and to report to the Security Council on relevant developments)? Zo ja, kunt u dat met de Kamer delen? Zo nee, kunt u ervoor zorgdragen dat hij dit alsnog doet?
Nederland heeft gedurende de afgelopen twee jaar nauw contact gehouden met het Bureau van de Secretaris-generaal van de VN (SGVN) en andere relevante afdelingen binnen de VN, waaronder het Bureau van de Juridisch Adviseur van de SGVN, over de voortgang op het dossier MH17 en de acties die zij daarin heeft genomen.
Ook heeft Nederland regelmatig per brief gerapporteerd aan de VN-Veiligheidsraad (VNVR) over de drie sporen, namelijk repatriëring/identificatie van de slachtoffers, technisch onderzoek naar de oorzaak van de crash en het strafrechtelijk onderzoek van de landen verenigd in het JIT.
SGVN heeft bij monde van Assistent SG voor Politieke Zaken Jeffrey Feltman meermaals aan de VNVR gerapporteerd over de situatie in Oost-Oekraïne middels briefings. Hierbij is ook de nasleep van het neerhalen van vlucht MH17 aan de orde gekomen, op basis van de informatie uit de Nederlandse brieven aan de voorzitter van de VNVR. Deze brieven zijn ook ter informatie aan uw Kamer gestuurd.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De aanhoudende problemen met het leerlingenvervoer in De Fryske Marren |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat de gemeente De Fryske Marren op onordentelijke wijze omgaat met de persoonlijke gegevens van kinderen die gebruik maken van het leerlingenvervoer in deze gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Nee. Naar mijn mening dient elke instantie en persoon op ordentelijke wijze met persoonlijke gegevens om te gaan.
Bent u van mening dat de gemeente De Fryske Marren met het doorgeven van persoonlijke gegevens van kinderen die gebruik maken van het leerlingenvervoer aan onderzoeksbureau Enigma Research de Wet bescherming persoonsgegevens heeft geschaad? Vindt u in het kader hiervan een excuusbrief van de wethouder aan ouders voldoende ter compensatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over deze kwestie is door de woordvoerder van het actiecomité Leerlingenvervoer een klacht ingediend. Zoals de wethouder heeft medegedeeld in een excuusbrief hadden de betreffende gegevens nooit gedeeld mogen worden. In hoeverre excuses voldoende compensatie vormen voor de ouders is niet aan mij om te beoordelen maar aan de betreffende ouders.
Acht u het wenselijk dat het leerlingenvervoer in de gemeente De Fryske Marren door ouders wordt beoordeeld met een magere zes? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wettelijke verantwoordelijkheid voor het leerlingenvervoer ligt bij gemeenten. Het uitgangspunt daarbij is dat leerlingen die zijn aangewezen op aangepast vervoer, dit ook toegekend krijgen. Zoals in het antwoord op vraag 7 staat, is dit in de gemeente De Fryske Marren het geval. Het beoordelen van de mate van waardering voor vervoer door ouders is eveneens aan de gemeenten. Ik kan mij voorstellen dat de versoberingen, die – binnen de wettelijke kaders – de afgelopen jaren in veel gemeenten hebben plaatsgevonden, tot een lagere waardering door ouders leiden. Dat zal met name spelen wanneer ouders eerder gebruik hebben kunnen maken van een ruimere regeling voor leerlingenvervoer.
In hoeverre voldoen de opstapplaatsen voor leerlingenvervoer in De Fryske Marren aan de gestelde eisen, zoals beschutting, verlichting en verkeersveiligheid? Kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo nee, waarom niet?
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft in de voorlichting over opstapplaatsen aan dat de door u genoemde eisen van belang zijn voor een goede invulling van opstapplaatsen. Het zijn echter geen wettelijke voorschriften. Indien ouders vinden dat het vervoer voor hun kinderen niet passend is georganiseerd, kunnen zij daar bezwaar tegen aantekenen. Ik heb hierin geen rol en kan hierover dan ook geen inzage geven.
Hoe verhoudt de magere waardering van ouders over de beschutting van de opstapplaatsen in De Fryske Marren zich tot het belang dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) stelt aan beschutting van de halteplaats tegen weer en wind?2
De VNG geeft tips voor een goede invulling van het werken met opstapplaatsen en daarmee tot vergroten van het draagvlak daarvoor. Mogelijk komt de lage waardering van de ouders in de Fryske Marren doordat zij van mening zijn dat de beschutting niet op orde is. Al kan de waardering ook ingegeven zijn door bezwaren tegen opstapplaatsen in het algemeen.
Bent u bereid de gemeente De Fryske Marren aan te spreken op de aanhoudende problemen die ouders en leerlingen ervaren met het leerlingenvervoer in de gemeente? Zo nee, waarom niet?
Nee, het leerlingenvervoer is een verantwoordelijkheid van de gemeenten. Indien ouders vinden dat het vervoer van hun kinderen niet passend is georganiseerd, dan kunnen zij daartegen bezwaar aantekenen.
Bent u van mening dat de bezuiniging op het leerlingenvervoer, waardoor leerlingen die naar het speciaal onderwijs gaan niet langer thuis worden opgehaald, het leerlingenvervoer in De Fryske Marren ten goede is gekomen? Kunt u hierop reflecteren?3
Zoals ik vorig jaar in antwoord op Kamervragen van het lid Siderius heb geschreven, heeft de gemeente De Fryske Marren aangegeven dat zij voor het zogenaamde signatuurvervoer vanuit de 51 kernen die de gemeente telt, voor alle kernen is overgestapt op het gebruik van opstapplaatsen zoals in de kern Lemmer al langer het geval was.4 Behalve dat het vervoer daarmee efficiënter en goedkoper wordt, geeft de gemeente ook aan dat daarmee de reistijd van de kinderen wordt verkort. De regelgeving laat daartoe de ruimte en de gemeente heeft aangegeven de opstapplaatsen binnen de grenzen van de jurisprudentie daarover te hebben vastgesteld. Voor de leerlingen die daarop zijn aangewezen wordt nog steeds aangepast vervoer toegekend. Dit is in lijn met de wettelijke verplichting.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat leerlingen in de Fryske Marren weer gewoon thuis worden opgehaald door het leerlingenvervoer? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u de Kamer inzicht geven in welke gemeenten het individuele leerlingenvervoer is afgeschaft? Zo nee, bent u bereid om dit te onderzoeken?
Nee, gelet op de wettelijke voorschriften ten aanzien van leerlingen die door hun handicap aangewezen zijn op aangepast vervoer, kunnen gemeenten individueel leerlingenvervoer ook niet afschaffen. Er hebben mij ook geen signalen bereikt dat daarvan sprake zou zijn.
De situatie van jonge Syrische vluchtelingen in Libanon |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Syria’s refugee children have lost all hope»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst van de uitzichtloze situatie in de Libanese vluchtelingenkampen, met name voor kinderen en jongeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, helaas herkent het kabinet dit. In mei heb ik samen met Minister-President Rutte een bezoek gebracht aan een vluchtelingenkamp in Libanon waar ik met Syrische gezinnen en jongeren sprak over de situatie in het kamp.
Klopt het dat 41 procent van de jonge Syrische vluchtelingen in Libanon zelfmoordneigingen heeft? Is dit percentage sinds 2014 gestegen? Is bekend hoeveel van hen tot zelfmoordpogingen overgaan?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt niet over eigen cijfers ten aanzien van zelfmoordneigingen onder jonge Syrische vluchtelingen in Libanon of andere landen in de regio. Hoewel UNFPA doorgaans een betrouwbare bron is, kunnen de cijfers die in de studie van UNFPA in 2014 zijn gepresenteerd, niet worden geverifieerd. Zoals in het artikel wordt aangegeven kunnen ook NGOs cijfers over zelfmoordneigingen moeilijk verifiëren.
Zijn er ten aanzien van zelfmoordneigingen onder vluchtelingen cijfers bekend over andere landen die opvang in de regio bieden? Hoe verhouden die zich tot het Libanese percentage en waaruit komen eventuele verschillen voort?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat het voorkomen van uitzichtloosheid een van de belangrijkste elementen is van de manier om dit verschrikkelijke percentage te doen dalen?
Ja, psychosociale problemen kunnen tot chronische problemen leiden voor zowel individuen als gemeenschappen. Daarom wordt het belang van psychosociale zorg binnen humanitaire hulp en ontwikkelingssamenwerking steeds meer onderkend. Nederland speelt een actieve rol op het gebied van psychosociale zorg. Zo heeft het kabinet, met steun van de Tweede Kamer, psychosociale zorg tot een van de drie speerpunten gemaakt van de Nederlandse inzet voor de World Humanitarian Summit(WHS) in Istanbul in mei 2016. Ook organiseerde UNICEF in partnerschap met het Ministerie van Buitenlandse Zaken in mei 2015 een symposium met als doel de effectiviteit van psychosociale hulp aan kinderen te vergroten.
Nederland zet zich in om vluchtelingen perspectief te bieden en uitzichtloosheid te voorkomen door te investeren in langere termijn opvang waaronder scholing en werk. Daarvoor maakte het kabinet recent 260 miljoen beschikbaar, waarvan indicatief 86 miljoen voor Libanon is bestemd.
Klopt het dat de door UNICEF gefinancierde onderwijscentra, of in ieder centra voor georganiseerde dagbesteding waarin ruimte is voor ontwikkeling bij de deelnemers, moeten sluiten wegens tekort aan fondsen en gewijzigde focus bij de Verenigde Naties waarbij het geld niet richting vluchtelingen maar naar de Libanese overheid gaat?
UNICEF werkt met zowel NGOs als met het Libanese Ministerie van Onderwijs samen om zoveel mogelijk Syrische kinderen naar school te kunnen laten gaan. De doelstelling van UNICEF, dat in Libanon haar grootste onderwijsprogramma ter wereld organiseert, is om in 2017 500.000 Syrische en arme Libanese kinderen in Libanon onderwijs te kunnen bieden, zoals beschreven in het plan van het Ministerie van Onderwijs. Met het Ministerie van Onderwijs wordt samengewerkt om Syrische kinderen zoveel mogelijk op te laten nemen in het Libanese schoolsysteem (zowel op basisschool- als middelbare schoolleeftijd), en om de doorstroom van Syrische kinderen binnen het onderwijs de komende jaren te vergemakkelijken. Het einddoel is dat alle Syrische kinderen die onderwijs krijgen in Libanon een diploma kunnen behalen. UNICEF besteedt hiervoor een deel van haar fondsen via het Libanese Ministerie van Onderwijs. UNICEF werkt daarnaast met andere centra voor dagbesteding, en met NGOs om kinderen onderwijs te bieden. De activiteiten van deze NGOs zijn zeer belangrijk om kinderen voor te bereiden op school en om ouders te stimuleren om hun kinderen naar de openbare scholen te laten gaan. Het klopt dat UNICEF een tekort aan fondsen heeft, waardoor niet alle onderdelen van het onderwijsprogramma volledig gefinancierd zijn voor het aankomende schooljaar 2016/2017.
Gaat u zich ervoor inzetten dat bestaande VN-programma’s, zoals de aangehaalde centra van UNICEF, hun broodnodige hulp rechtstreeks kunnen blijven verlenen?
Ja. Het kabinet maakte recent 260 miljoen euro beschikbaar voor opvang van vluchtelingen in de regio Syrië. Onderwijs is hierbij een van de prioriteiten. Vorig jaar heeft het kabinet al 10 miljoen euro ter beschikking gesteld aan het No Lost Generation initiatief van UNICEF. Deze middelen komen ten goede aan onderwijs in Libanon en Jordanië, waaronder aan de genoemde UNICEF-centra.
In hoeverre richten de Nederlandse noodhulp en ontwikkelingssamenwerkingsprogramma’s zich op het geestelijk welbevinden en traumaverwerking onder vluchtelingen en in het bijzonder de kwetsbare groepen onder hen?
Psychosociale hulp is een prioriteit binnen de Nederlandse humanitaire hulp. Verschillende met Nederlandse fondsen gesteunde organisaties besteden in hun programma’s aandacht aan psychosociale hulp aan vluchtelingen. UNICEF, UNRWA en UNHCR hebben deze hulp opgenomen in hun regionale programma’s voor vluchtelingenopvang, en de voorgenomen nieuwe Nederlandse bijdrage uit de extra middelen voor opvang in de regio aan UNICEF voor onderwijs voorziet hier eveneens in.
Tevens steunt het kabinet een jeugdsportproject van WarChild/KNVB/Right to Play en UNICEF in Libanon, dat zich ook op geestelijk welzijn van vluchtelingen en Libanese kinderen richt.
Gaat u in gesprek met uw Libanese collega over het hoge percentage vluchtelingen met zelfmoordneigingen? Zo ja, tot welke stappen gaat u de Libanese autoriteiten proberen te bewegen? Zo nee, waarom niet?
Er is voortdurende dialoog met de autoriteiten over de situatie van vluchtelingen in Libanon. Welzijn van vluchtelingen is daarbij een belangrijk onderdeel van de dialoog tussen Nederland, de EU en VN-instanties met Libanese autoriteiten. Onderwijs, werkgelegenheid en bescherming zijn hierbinnen belangrijke onderwerpen.
Het bericht dat de continuïteit van zorg in gedrang komt door krappe budgetten wijkverpleging |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Continuïteit van zorg in gedrang door krappe budgetten wijkverpleging»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van de enquête dat bijna 20% van de respondenten aangeeft nu al (juni 2016) het budgetplafond voor het gehele jaar te hebben bereikt, en maar liefst 34% aangeeft op dit moment nog geen overschrijding van het jaarbudget 2016 te hebben, maar dit wel verwacht op korte termijn?
Ik vind de continuïteit van zorg van groot belang. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor hun verzekerden. Dit betekent dat verzekeraars verantwoordelijk zijn om voor hun verzekerden voldoende zorg in te kopen die kwalitatief goed is, binnen bereik en tijdig wordt geleverd. Het inkopen van voldoende zorg is daarmee onderdeel van de zorgplicht.
Het bereiken van het budgetplafond bij een deel van de individuele aanbieders kan er op wijzen dat er op totaalniveau te weinig zorg is ingekocht, maar het kan ook zo zijn dat er voldoende zorg is ingekocht bij andere aanbieders. Indien blijkt dat zorgverzekeraars onvoldoende zorg hebben ingekocht dan zullen zij moeten bijcontracteren om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen.
Wat zijn de gevolgen voor de keuzevrijheid van cliënten, nu de verwachting is dat meer dan de helft van de BTN-achterban na de zomer geen budgetruimte meer zal hebben voor het leveren van wijkverpleegkundige zorg aan nieuwe cliënten? Wat is hierop uw reactie, zonder te schermen met kreten als zorgplicht, bijstelling van contracten en budgetafspraken?
In principe kan iedereen kiezen voor de voorkeurs zorgaanbieder. Op het moment dat deze zorgaanbieder echter het met desbetreffende zorgverzekeraar afgesproken budgetplafond heeft bereikt, kan een aanbieder er niet bij voorbaat van uitgaan dat de zorgverzekeraar deze zorg vergoedt. In dat geval dient overleg plaats te vinden met de zorgverzekeraar over mogelijke bijcontractering. Dat proces heeft in 2015 ook plaatsgevonden. Het is dus ook mogelijk dat een cliënt gebruik maakt van een andere aanbieder in de regio. De zorgverzekeraar dient er in zo’n geval voor te zorgen dat er een alternatief is.
Wat is uw reactie op de verwachting dat bij 20% van de contracten de zorgaanbieder een probleemverwacht om de continuïteit van zorg voor bestaande cliënten te garanderen, ook hier graag zonder te schermen met kreten als zorgplicht, bijstelling van contracten en budgetafspraken?
Het garanderen van continuïteit van zorg voor bestaande cliënten is van groot belang. Daarom is ook in de Zorgverzekeringswet (Zvw) geregeld dat wanneer een verzekerde een behandeling bij een zorgaanbieder is gestart, hij altijd recht heeft op het voortzetten van deze behandeling bij deze zorgaanbieder en dat deze door de zorgverzekeraar vergoed dient te worden, ook wanneer een eventueel omzetplafond is bereikt.
Staat u nog steeds achter de overheveling van deze belangrijke vormen van zorg naar de zorgverzekeraars, nu de respondenten aangeven niet of met moeite in gesprek te komen met de betreffende zorgverzekeraars, en als er al een gesprek tot stand komt deze zorgverzekeraars niet thuis geven?
Ik sta nog steeds achter de overheveling van de wijkverpleging naar de Zvw. Door de overheveling ligt het accent op zelfredzaamheid, ontzorgen, kwaliteit van leven en gepast zorggebruik. De wijkverpleegkundige doet zelf de indicatie en kan hierbij rekening houden met de persoonlijke situatie van de patiënt. De wijkverpleging is in 2015 overgeheveld waarbij de verzekeraars het eerste jaar in representatie inkochten. Dit jaar kopen verzekeraars voor het eerst zorg individueel in. Dat dit discussies met zich meebrengt vind ik gezien de nieuwe situatie waarin partijen zich bevinden niet geheel verrassend. Ik betreur wel ten zeerste dat dit zorgt voor onrust bij patiënten. Beide partijen moeten werken aan het verbeteren van het contracteerproces. Ik heb ook al met zorgverzekeraars en zorgaanbieders afgesproken om vanaf september regionaal periodieke overleggen te beleggen tussen zorginkopers en zorgaanbieders. Deze overleggen hebben als doel om de stand van zaken rond de wijkverpleging in de regio te peilen. Hierbij moet aandacht zijn voor de problemen die er zijn, maar vooral ook voor hoe we dingen oplossen. De goede voorbeelden zullen hierbij als uitgangspunt worden gehanteerd. Ook de wijkverpleegkundigen vraag ik hieraan deel te nemen, zodat vanuit de praktijk gewerkt wordt aan oplossingen voor de patiënten die zorg nodig hebben.
Hoe groot is de kans op weer een zomer vol met zorgstops, met alle gevolgen van dien? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zoals ik al vaker heb aangegeven betreur ik cliëntenstops ten zeerste en roep ik zorgverzekeraars en zorgaanbieders op om de discussie over de contracten onderling te voeren en niet ten koste van de cliënten die ongerust worden van al deze signalen. De zorgverzekeraar moet voor voldoende toegang tot zorg bij de patiënt in de buurt zorgen. Ik zal partijen blijven wijzen op hun verantwoordelijkheid en zal ook aan de NZa vragen om deze signalen nader te duiden.
Hoe groot is de kans op wachtlijsten, en wat zijn hiervan de gevolgen voor bijvoorbeeld verblijf in het ziekenhuis en erger nog, schrijnende taferelen in de thuissituatie? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Op dit moment zijn mij geen signalen van wachtlijsten bekend. Verzekerden hebben recht op tijdige hulp. Wel kan het zo zijn dat een verzekerde niet direct terecht kan bij de zorgaanbieder die zijn eerste voorkeur heeft, maar een zorgverzekeraar dient dan wel een alternatief aan te bieden of indien mogelijk bij de betreffende zorgaanbieder bij te contracteren.
Tevens zijn er normen vastgesteld voor wachttijden. De NZa houdt toezicht op de uitvoering van de Zvw door zorgverzekeraars en handhaaft wanneer dit noodzakelijk is.
Met het onderbrengen van de wijkverpleging in de eerste lijn zijn de juiste (financiële) prikkels voor zorgverzekeraars ontstaan. Zij zijn nu verantwoordelijk voor de zorg voor mensen thuis tot en met het ziekenhuis. Zorgverzekeraars kunnen dus goed sturen op het zo kort mogelijk bezet houden van een (duurder) ziekenhuisbed.
Bent u nog steeds van mening dat de megabezuiniging van 600 miljoen euro op het budget voor verpleging en verzorging niet van invloed is op genoemde problematiek? Zo ja, kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Het is aan verzekeraars en aanbieders om afspraken te maken over de tarieven en volumes, hierbij rekeninghoudend met het beschikbare kader. Verzekeraars zijn tegelijkertijd gehouden invulling te geven aan hun zorgplicht voor hun verzekerden. De taakstelling voor de wijkverpleging was voor alle partijen een uitdaging. Wijkverpleegkundigen, aanbieders en verzekeraars hebben zich ingespannen om binnen het kader te blijven en kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van de zorg te borgen. De overschrijding ten opzichte van het beschikbare kader 2015 voor wijkverpleging bedraagt op basis van in maart ontvangen cijfers 37,7 miljoen euro. Gezien de forse taakstelling en de signalen in 2015 van een te verwachte forse overschrijding vind ik dit een geringe overschrijding. Dit is een enorme prestatie die wijkverpleegkundigen, zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben geleverd. Er zijn nog geen tekenen van een overschrijding voor 2016. Er is inderdaad sprake van een doorlopende taakstelling, maar daarmee is de opgave in 2016 echter niet hoger dan in 2015 omdat er tevens ten opzichte van 2015 extra middelen aan het kader zijn toegevoegd in 2016. Deze ontwikkelingen tezamen zorgen ervoor dat er dit jaar € 180 miljoen meer beschikbaar is in het kader ten opzichte van 2015. Dit bedrag wordt veroorzaakt door demografische groei, extramuralisering waardoor er meer cliënten instromen en de intensivering voor wijkverpleging uit het Regeerakkoord die voor 2016 € 120 miljoen bedraagt.