Een Saoedische delegatie dat op uitnodiging van de Koninklijke Marine een Nederlandse wapenbeurs bezoekt |
|
Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Jasper van Dijk |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat een Saoedische delegatie op uitnodiging van de Nederlandse Koninklijke Marine aanwezig zal zijn op de MAST wapenbeurs in de RAI in Amsterdam?
Neen, er is geen Saoedische delegatie aanwezig geweest op de Maritime/Air Systems & Technologies (MAST) 2016.
Kunt u verklaren waarom de Saoedi's zijn uitgenodigd voor het bijwonen van een wapenbeurs in Nederland terwijl sprake is van schending van humanitair oorlogsrecht door Saoedi-Arabië in Jemen en de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië onverminderd slecht is?
Het kabinet heeft tijdens het VAO Wapenexport van 8 maart jl. de motie Servaes omschreven als ondersteuning van beleid en blijft een zeer strikt wapenexportbeleid naar Saoedi-Arabië hanteren. Voor iedere export van militaire goederen uit Nederland met als eindbestemming Saoedi-Arabië moet, evenals voor aanvragen met andere eindbestemmingen en ongeacht de aanleiding ervan, een uitvoervergunning worden aangevraagd. Vergunningaanvragen voor Saoedi-Arabië worden zeer strikt en op een case-by-case basis getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportbeleid. Daarbij wordt in het bijzonder kritisch beoordeeld of, aan de hand van de aard van de goederen, de eindgebruiker en het eindgebruik, de betreffende uitvoer geen negatieve invloed kan hebben op de mensenrechtensituatie in het bestemmingsland of de naleving van het internationaal humanitair recht door dat land.
Zoals gesteld in de Kamerbrief van 13 januari jl.1 is het zeer onwaarschijnlijk dat er de komende tijd door Nederland nog vergunningen voor wapenexporten naar Saoedi-Arabië worden goedgekeurd. Alleen als onomstotelijk vaststaat dat goederen niet kunnen worden ingezet in Jemen of bij mensenrechtenschendingen wordt toekenning overwogen. In 2016 is tot nu toe geen enkele vergunning verleend voor de uitvoer van militaire goederen of dual-use goederen met militair eindgebruik naar Saoedi-Arabië. Het Nederlands wapenexportbeleid richting Saoedi-Arabië is hiermee één van meest strikte van alle EU-lidstaten.
Hoe verhoudt de uitnodiging van een Saoedische delegatie voor een Nederlandse wapenbeurs zich tot de motie Servaes (Kamerstuk 22 054, nr. 273) waarin het kabinet wordt verzocht geen vergunningen voor wapengoederen naar Saoedi-Arabië goed te keuren zolang er sprake blijft van het risico dat militaire en dual-use goederen kunnen worden ingezet voor schendingen van mensenrechten en van het humanitair oorlogsrecht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de uitnodiging van een Saoedische delegatie voor een Nederlandse wapenbeurs zich tot de Resolutie van het Europees parlement op 25 februari 2016 waarin de Hoge Vertegenwoordiger Mogherini oproept een initiatief te lanceren om te komen tot een Europees wapenembargo tegen Saoedi-Arabië?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de uitnodiging aan de Saoedische delegatie per direct in te trekken?
Zie het antwoord op vraag 1.
De berichten “Antilliaanse verzekeraar leeg getrokken”, “Balletje-balletje op de Antillen met reserves van verzekeraar Ennia” en “Spin in het Antilliaanse web verschijnt in vizier van DNB” |
|
André Bosman (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de bovenstaande berichten uit Het Financieele Dagblad van 10 juni 2016?1 Wat vindt u van deze berichten? Wat zijn de gevolgen als een verzekeraar zoals Ennia op Curaçao omvalt (ook in financiële zin)?
Wij kennen de berichten en vinden deze zorgelijk. Het is belangrijk dat verzekeraars die actief zijn op de BES-eilanden financieel gezond zijn zodat ze de aanspraken van hun polishouders kunnen nakomen. Over de gevolgen van het omvallen van een verzekeraar op Curaçao wil ik niet speculeren en bovendien zijn de eventuele gevolgen van een dergelijk omvallen doorgaans moeilijk van tevoren te voorspellen.
Het prudentieel toezicht op banken en verzekeraars op Curaçao en Sint Maarten wordt uitgevoerd door de CBCS. Verzekeraar Ennia heeft haar zetel op Curaçao en valt onder toezicht van de CBCS. Het toezicht op banken en verzekeraars op Aruba wordt uitgevoerd door de Centrale Bank van Aruba (CBA). De CBCS valt onder de verantwoordelijkheid van de landsbesturen van Curaçao en Sint Maarten. De CBA valt onder de verantwoordelijkheid van het landsbestuur van Aruba.
Curaçao en Sint Maarten zijn, net als Nederland, autonome landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden die verantwoordelijk zijn voor hun eigen landsbestuur en wet- en regelgeving. De BES-eilanden zijn openbare lichamen en functioneren als bijzondere gemeenten van Nederland. Ze vormen een eigen jurisdictie, met eigen wet- en regelgeving die alleen op de BES geldt en niet in het Europese deel van Nederland. Nederlandse wetten zijn, behoudens een beperkt aantal expliciet gemaakt uitzonderingen, in de BES niet van toepassing. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de BES-eilanden zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland. In het Statuut van het Koninkrijk is daarom bepaald dat er voor de BES specifieke regels kunnen worden gesteld of maatregelen kunnen worden getroffen.
DNB is aangewezen als verantwoordelijke voor de goede werking van het betalingsverkeer en voor het (prudentieel en integriteits-)toezicht op financiële instellingen met een zetel op de BES. Daarnaast is de AFM aangewezen als verantwoordelijke voor het gedragstoezicht op financiële instellingen met een zetel op de BES en voor het toezicht op de integriteit van adviseurs en bemiddelaars. Waar het gaat om financiële instellingen met zetel in het buitenland is de AFM verantwoordelijk voor het gedragstoezicht op de activiteiten die deze instellingen in of vanuit de openbare lichamen verrichten.
Op de BES zijn vooral bijkantoren gevestigd van financiële instellingen die hun zetel hebben op Curaçao en Sint Maarten.2 Prudentieel toezicht op bijkantoren is primair de verantwoordelijkheid van de toezichthouder van het land waar de zetel is gevestigd (de hometoezichthouder). Voor de bijkantoren op de BES van financiële instellingen met zetel op Curaçao en Sint Maarten is dat dus de CBCS. DNB heeft als toezichthouder van het land van ontvangst (hosttoezichthouder) slechts beperkte mogelijkheden om op de financiële positie van bijkantoren op de BES-eilanden toe te zien. Het prudentieel toezicht door DNB is beperkt tot de governance(beheerste en integere bedrijfsvoering) van deze bijkantoren met betrekking tot hun activiteiten op de BES. Daarnaast is DNB belast met het integriteitstoezicht op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering BES (Wwft BES) en de Sanctiewet. Alleen voor zover een bank of verzekeraar zijn zetel heeft op de BES-eilanden, houdt DNB het volledige prudentiële toezicht. Er is op dit moment één bank met zetel op de BES gevestigd. Er zijn geen verzekeraars met zetel op de BES-eilanden.
Over de kwaliteit van het lokale toezicht door CBCS merk ik op dat DNB in de Staat van het Toezicht 2015 haar zorgen heeft geuit over het functioneren en de integriteit van de CBCS.3 In het licht van die zorgen vroeg DNB om een explicitering van haar informatiebevoegdheden als hosttoezichthouder op de bijkantoren die primair onder CBCS toezicht vallen. De wetgever heeft die wens tot ruimere informatiebevoegdheden ten aanzien van buiten de BES gelegen hoofdkantoren gehonoreerd (zie verder antwoord op vraag 6 en 7).
Ik ben niet bekend met eventuele bepalingen in de regelgeving voor de financiële sector van Curaçao, Sint Maarten of Aruba die toezien op het redden van lokale financiële instellingen met belastinggeld. De Nederlandse overheid staat hiervoor niet garant en draagt ook geen verantwoordelijkheid in geval van faillissement van een financiële instelling met zetel op Curaçao, Sint Maarten of Aruba. Indien een verzekeraar of bank met zetel op Curaçao of Sint Maarten faalt, kan dit echter wel gevolgen hebben voor de BES-eilanden indien de betrokken financiële instelling door middel van een bijkantoor of via grensoverschrijdende dienstverlening klanten heeft op de BES. Polis- of rekeninghouders op de BES zouden in dat geval ook worden gedupeerd. Daarom hecht ik belang aan adequaat financieel toezicht op instellingen die actief zijn op de BES-eilanden zodat zij financieel gezond zijn en de aanspraken van hun polis- en rekeninghouders kunnen nakomen.
Wie houdt toezicht op de verzekeraar Ennia, maar natuurlijk ook op andere verzekeraars en banken op Curaçao, Aruba en Sint Maarten? Wat is de kwaliteit van de lokale toezichthouders op Curaçao, Aruba en Sint Maarten, zoals de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS)? Welke gevolgen kan slechte kwaliteit van de lokale toezichthouders voor Nederland hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de exacte rollen en verantwoordelijkheden van De Nederlandsche Bank (DNB) bij het financieel toezicht en dit soort kwesties op Curaçao, maar ook op Aruba en Sint Maarten? Welke bevoegdheden heeft DNB, bijvoorbeeld om in te grijpen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat DNB onderzoek heeft gedaan naar de verzekeraar Ennia op Curaçao? Zo ja, waarom? Klopt het dat DNB een vernietigend rapport heeft geschreven over de verzekeraar Ennia? Van welke datum is dit rapport? Klopt het dat DNB in 2011 al is gewaarschuwd voor problemen bij de verzekeraar Ennia? Waarom is er toen niet iets mee gedaan?
Als hiervoor uitgelegd, is de verantwoordelijkheid van DNB voor het toezicht op Ennia zeer beperkt. Ennia heeft haar zetel op Curaçao en daarmee is de CBCS, net zoals zij dat in 2011 was, verantwoordelijk voor het prudentieel toezicht op Ennia. Toezicht door DNB is beperkt tot integriteit, governance en bedrijfsvoering en heeft alleen betrekking op de activiteiten op of vanuit de bijkantoren op de BES.
DNB heeft, vanuit haar beperkte toezichttaak en -verantwoordelijkheid richting de polishouders op de BES, naar aanleiding van signalen over problemen bij Ennia in het najaar van 2013 bij de CBCS informatieverzoeken gedaan. Vervolgens is DNB met de CBCS in overleg getreden over de toezichtaanpak, wat uiteindelijk heeft geresulteerd in een onderzoek bij Ennia. In juni 2015 heeft DNB haar bevindingen in een vertrouwelijk rapport aan Ennia verzonden. DNB heeft op grond van artikel 1:20 van de Wet financiële markten BES (Wfm BES) een geheimhoudingsplicht. Vanwege onder meer deze geheimhoudingsplicht van DNB – die als doel heeft om eventuele schadelijke gevolgen voor de betrokken instelling te beperken – en vanwege mijn systeemverantwoordelijkheid als Minister – waarbij geldt dat ik in principe geen informatie over individuele onder toezicht staande instellingen van DNB ontvang – is het voor mij niet mogelijk om de vragen over de inhoud van het rapport en over eventuele eerdere waarschuwingen en acties te beantwoorden.
Wat betekent dit uiteindelijk allemaal voor de verantwoordelijkheid van Nederland voor de financiële instellingen op Curaçao, Aruba en Sint Maarten? Wat betekent dit voor Nederland en de Nederlandse belastingbetaler in het geval een financiële instelling, bijvoorbeeld een bank of verzekeraar, op Curaçao, Aruba en/of Sint Maarten dreigt om te vallen of omvalt door wanbeheer en/of falend toezicht van de (lokale) toezichthouder? In hoeverre zou Nederland deze financiële instelling dan moeten redden? Deelt u de mening dat dit volstrekt onwenselijk en ondenkbaar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre zorgen de in het artikel genoemde extra bevoegdheden voor DNB en uitbreiding van haar mandaat ook direct dan wel indirect voor extra verantwoordelijkheden voor Nederland en welke gevolgen heeft dit? Hoe was de verantwoordelijkheid van Nederland anders geweest?
In het licht van de zorgen die DNB uitte over het functioneren en de integriteit van de CBCS, heeft de wetgever de wens van DNB met betrekking tot explicitering van informatiebevoegdheden ten aanzien van buiten de BES gelegen hoofdkantoren (zetels) gehonoreerd. Per 1 april 2016 is, met inwerkingtreding van de Wet financiële markten 2016, artikel 3:20, eerste lid, van de Wfm BES gewijzigd. Met die wijziging is geëxpliciteerd dat DNB op grond van de Wfm BES bevoegd is om bij het hoofdkantoor van die bank of verzekeraar (ook als dat hoofdkantoor buiten de BES ligt) informatie op te vragen. DNB is daardoor niet in alle gevallen volledig afhankelijk van informatie die beschikbaar wordt gemaakt door die hometoezichthouder. Deze explicitering van de bevoegdheid van DNB verandert niets aan de verdeling van de verantwoordelijkheden in het prudentieel toezicht; deze blijft zoals die was en betekent voor DNB dat DNB alleen beperkt prudentieel toezicht kan uitoefenen ten aanzien van de bijkantoren op de BES.
Wat wordt bedoeld met de passage in het DNB-jaarverslag 2015: «In het licht van toenemende zorgen hieromtrent heeft DNB gevraagd om uitbreiding van haar prudentiële toezichtbevoegdheden. Inmiddels is de wens tot ruimere informatiebevoegdheden door het Ministerie van Financien gehonoreerd.»? Wanneer heeft DNB die bevoegdheden gekregen, van wie en in welk kader?
Zie antwoord vraag 6.
Is er op Curaçao, Aruba en/of Sint Maarten wet- en regelgeving voor de financiële sector, om er net als in Nederland en Europa, voor te zorgen dat de financiële instellingen niet langer gered hoeven te worden door de belastingbetaler? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Indien er een risico bestaat dat Nederland financiële instellingen moet redden op Curaçao, Aruba en/of Sint Maarten, wat doet u dan om er zo snel mogelijk voor te zorgen dat de Nederlandse belastingbetaler niet (meer) gaat opdraaien voor falende financiële instellingen op Curaçao, Aruba en/of Sint Maarten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is een en ander geregeld voor de BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba), die bijzondere gemeenten zijn van Nederland? Wat zijn de daar de rollen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden? Vallen deze onder alle wet- en regelgeving van Nederland en onder de Nederlandse toezichthouder? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De verscherpte Stempelplicht Opvarenden van de Zeehavenpolitie Rotterdam |
|
Jacques Monasch (PvdA), John Kerstens (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de Zeehavenpolitie Rotterdam onlangs de Schengen Grenscode strikter toepast waardoor de verblijfsduur van buitenlandse bemanningsleden aanzienlijk wordt ingekort en reders niet meer vrij zijn hun eigen bemanning in te zetten? Zo ja, kunt u toelichten waarom de bestaande praktijk is losgelaten?
De Zeehavenpolitie Rotterdam past de Schengengrenscode niet strikter toe dan voorheen. Als betrokkenen voldoen aan de wet, werd en wordt er uitgestempeld. Er is echter onduidelijkheid bij de sector over de uitvoering, dat licht ik in de beantwoording op de volgende vragen toe.
Is het waar dat de Zeehavenpolitie Rotterdam in 2016 zeevarenden heeft geweigerd uit te stempelen? Zo ja, kunt u toelichten om hoeveel personen het gaat en welke redenen ten grondslag liggen aan deze weigeringen?
Op grond van artikel 11 van de Schengengrenscode worden reisdocumenten van onderdanen van derde landen bij in- en uitreis van Nederland systematisch afgestempeld. Dit geldt ook voor bemanningsleden van schepen die het Schengengebied inreizen via de luchthaven en daarna doorreizen naar de haven om daar aan te monsteren.
In de praktijk ontvangen bemanningsleden bij aankomst, bij de grensdoorlaatpost op een luchthaven een inreisstempel in hun reisdocument van de Koninklijke Marechaussee. Vervolgens wordt hun reisdocument bij de grensdoorlaatpost in Rotterdam door de zeehavenpolitie uitgestempeld als zij aangeven dat zij aanmonsteren op een schip en de intentie hebben om op korte termijn met dit schip Nederland te verlaten.
Het uitstempelen van bemanningsleden is alleen mogelijk als het schip ook op afzienbare termijn vertrekt en de betreffende bemanningsleden ook met het schip vertrekken.
Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, en er dus ook geen sprake is van uitreis, kan geen uitreisstempel worden geplaatst. In de praktijk komt het voor dat buitenlandse werknemers onderhoudswerkzaamheden plegen aan schepen in de Rotterdamse haven en het schip niet vertrekt op de korte termijn maar pas na een aantal maanden. Ook komt voor dat de betreffende bemanning niet mee vaart, maar weer uitreist via de luchthaven.
Nu dit schip de haven niet verlaat en daar vooralsnog de intentie niet toe heeft, is er geen sprake van uitreis. In de Nota van Toelichting bij het Vreemdelingenbesluit1 is aangegeven dat in de scheepvaart sprake is van uitreis vanaf het moment waarop de kennisgeving van afvaart door de gezagvoerder van het schip is gegeven en het schip ook daadwerkelijk vertrekt. In die zin is er geen sprake van een gewijzigd inzicht of nieuwe lezing van de Schengengrenscode.
De zeehavenpolitie houdt zich aan Europese regels (Schengen) en heeft in deze situatie bij circa 300 personen geen uitreisstempel geplaatst.
In hoeverre wijkt de toepassing van de Schengen Grenscode door Nederland af van andere landen binnen de Schengenruimte?
De Schengengrenscode is een Europese verordening die rechtstreekse werking heeft in de lidstaten. In artikel 11 van de Schengengrenscode is vastgelegd dat derdelanders bij in- en uitreis in het Schengengebied een stempel krijgen in hun reisdocument. De lidstaten zijn dus verplicht om zich aan deze regelgeving te houden.
Kunt u het belang en de omvang van de maritieme sector voor de Rotterdamse haven aangeven?
Rotterdam Rijnmond is volgens de laatste havenmonitor van december 2015 (havenmonitor.nl) goed voor € 12,94 miljard directe en € 7,86 miljard indirecte toegevoegde waarde (totaal € 20,8 miljard) en 1.486 bedrijfsvestigingen. Daarbij is sprake van 93.862 directe en 83.505 indirecte banen (177.367 totaal).
Deelt u de zorg dat de maritieme sector, door de strikte toepassing van de Schengen Grenscode, uitwijkt naar andere Schengenlanden waardoor dit bijvoorbeeld negatieve effecten heeft op de Nederlandse werkgelegenheid? Zo ja, hoe gaat u dit vraagstuk oplossen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in het antwoord op vraag 3 is opgemerkt, is de Schengengrenscode een Europese verordening die rechtstreekse werking heeft in de lidstaten. Daardoor is het niet waarschijnlijk dat de maritieme sector zal uitwijken naar andere Schengenlanden. Omdat er bij de sector onduidelijkheid was over de uitvoering inzake de stempelplicht in het kader van de Europese regelgeving zullen we de periode tot 1 oktober gebruiken om samen met de sector tot een zorgvuldige en efficiënte wijze van uitvoering van de controles te komen, die werkbaar is voor alle partijen, binnen het bestaande juridische kader.
De stijging van het aantal ernstige ongevallen bij Defensie |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Aantal meldingen ernstige ongevallen bij Defensie stijgt»?1
Bij het melden van voorvallen gerelateerd aan bedrijfsveiligheid hanteert Defensie de volgende driedeling:
Het aantal ongevallen (categorie 3) tijdens de diensturen is toegenomen, terwijl het aantal bedrijfs- en dienstongevallen met een zwaarder fysiek aspect (categorie 4) tijdens de diensturen nagenoeg gelijk is gebleven.
De stijging van het aantal meldingen hangt onder meer samen met de verbeterde meldingscultuur bij Defensie. Er is meer aandacht voor het melden van voorvallen. Bovendien is het melden van voorvallen gebruikersvriendelijker geworden en krijgt de melder een bericht over wat er met de melding is gedaan.
Kunt u de stukken waarover nu.nl beschikt aan de Kamer doen toekomen? Zo niet, kunt u in een tabel overzichtelijk aangeven hoeveel meldingen er zijn van ernstige ongevallen bij Defensie, per jaar, in de jaren 2010–2015? Kunt u daarbij tevens aangeven wat voor soort letsel het betreft en om wat voor soort ongevallen het gaat?
De stukken zijn als bijlage bij deze brief gevoegd2 en openbaar gemaakt op: www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2016/06/08/besluit-wob-verzoek-over-incidenten-medewerkers-defensie en www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2015/08/02/besluit-wob-verzoek-ongevallen-defensie.
Kunt u een toelichting en verklaring geven ten aanzien van het feit dat het aantal meldingen van ernstige ongevallen bij Defensie stijgt?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de bezuinigingen van de afgelopen jaren de oorzaak zijn van een stijging van aantal meldingen van ernstige ongevallen bij Defensie?
Er is geen sprake van een stijging van het aantal meldingen van ernstige ongevallen bij Defensie.
Op welke wijze wilt u het aantal ernstige ongevallen bij Defensie verminderen? Welk beleid wordt daartoe gevoerd?
Het bedrijfsveiligheidsbeleid bij Defensie is erop gericht om de risico’s op schade, letsel en verzuim zoveel mogelijk te reduceren en om de bedrijfsveiligheid doorlopend te verbeteren. Hiertoe verrichten de defensieonderdelen risico-inventarisaties en evaluaties. Vorig jaar is geconstateerd dat er achterstanden waren (Kamerstuk 34 300 X, nr. 10 van 1 oktober 2015). Deze worden inmiddels ingelopen. Op grond van deze risico-inventarisaties en evaluaties worden maatregelen genomen. Ernstige ongevallen en incidenten worden altijd onderzocht om te bezien welke lessen hieruit kunnen worden getrokken om herhalingen te vermijden.
Huishoudelijke hulpen die vaker zwart werken |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huishoudelijke hulpen werken vaker zwart»?1
Ja
In hoeverre onderschrijft u de conclusie van PGGM dat huishoudelijke hulpen steeds vaker zwart werken?
Van zwart werk in het kader van de Regeling dienstverlening aan huis (RDaH) is sprake als de huishoudelijke hulp de inkomsten uit huishoudelijk werk niet opgeeft aan de Belastingdienst en, als de huishoudelijke hulp een uitkering geniet, ook niet opgeeft aan de uitkeringsinstantie.
Wij herkennen het beeld uit de PGGM-enquête dat wie niet in aanmerking komt voor huishoudelijke hulp op grond van de Wmo 2015 en toch gebruik wil maken van huishoudelijke hulp, dat vaak zelf op de particuliere markt regelt. Of hierbij sprake is van zwart werk, is ons niet bekend.
Bent u het met de FNV eens dat er nauwelijks gebruik gemaakt wordt van de Regeling Dienstverlening aan Huis (RDaH)? Zo ja, kunt u toelichten welke initiatieven u heeft genomen om de bekendheid met deze regeling te vergroten en welke resultaten dit heeft opgeleverd? Zo nee, kunt u onderbouwen of er in de afgelopen jaren een significante toename is van het gebruik van de RDaH?
De Commissie dienstverlening aan huis constateert in haar rapport van 27 maart 2014 dat de bekendheid met de RDaH beperkt is.2 Daarom is het kabinet in de periode van 5 oktober 2015 – 18 oktober 2015 een voorlichtingscampagne gestart om werkgevers te wijzen op hun plichten. Deze campagne bestond uit een heldere beschrijving van de regels op de relevante overheidswebsite (rijksoverheid.nl/hulpinhuis) en het ontwikkelen van modelcontracten, die eenvoudig via deze website kunnen worden gedownload. Mensen werden actief verwezen naar deze informatie door middel van een radiospotje (uitgezonden op verschillende radiostations) en door de inzet van Google Search, zowel banners als tekstadvertenties. Daarnaast is er ook op de facebookpagina van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) aandacht besteed aan het onderwerp. De inzet van deze communicatiemiddelen heeft erin geresulteerd dat 22.037 keer de landingspagina rijksoverheid.nl/hulpinhuis is bezocht. Het modelcontract werd in de campagneperiode 1975 keer gedownload. Via Google search zijn 31.551 mensen in contact gekomen met de campagne. Het SZW Facebook bericht werd aan 35.582 mensen getoond in de tijdlijn, waarvan 455 hebben doorgeklikt naar de landingspagina.
Kunt u toelichten waarom er een verschil in rechtspositie is tussen werknemers die minder dan vier dagen per week diensten verrichten ten behoeve van het huishouden van particulieren en collega’s die vier dagen of meer dezelfde werkzaamheden verrichten?
De rechtspositie van werknemers die vallen onder de RDaH verschilt van die van andere werknemers. De vormgeving en maatvoering van de Regeling berust op een afweging van het belang van de persoonlijke dienstverleners bij inkomensbescherming met het algemene belang van persoonlijke dienstverleners en hun particuliere opdrachtgevers bij bevordering van werkgelegenheid in de markt voor persoonlijke dienstverlening door het verlagen van de administratieve en financiële lasten voor particuliere werkgevers.
Deelt u de mening dat de rechtspositie van huishoudelijke hulpen die minder dan vier dagen per week werkzaamheden verrichten voor particulieren verbeterd dient te worden door middel van goede arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheid? Zo ja, kunt u aangeven hoe u de rechtspositie van deze huishoudelijke hulpen kan verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De hiervoor genoemde commissie heeft in haar rapport verschillende beleidsvarianten voor de markt van de dienstverlening aan huis onderzocht, daarbij aansluitend bij voorbeelden in andere Europese landen. Bij brief van 17 oktober 20143 is uw Kamer geïnformeerd over het kabinetsstandpunt met betrekking tot dit rapport. Kern van deze reactie is dat de RDaH vooralsnog voor de private markt voor dienstverlening aan huis in stand zal blijven, omdat afschaffing van de Regeling zonder aanvullend subsidiesysteem in de praktijk geen verbetering oplevert voor de rechtspositie van huishoudelijke werkers. Verder richt het kabinet zich op het voorkomen van oneigenlijke alfahulpconstructies. Daartoe is een wetsvoorstel in voorbereiding dat erop ziet dat gemeenten niet langer alfahulpconstructies inzetten bij algemene voorzieningen in het kader van de Wmo 2015.
Bent u bereid om de rechtspositie van Nederlandse huishoudelijke hulpen in Europees perspectief te bezien? Zo ja, kunt u aangeven hoe de rechtspositie van huishoudelijke hulpen in andere Europese landen verankerd is en welke voor- en nadelen dergelijke regelingen kennen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten hoeveel gemeenten de Huishoudelijke Hulp Toeslag aanbieden? Wat zijn de redenen van gemeenten om af te zien van de Huishoudelijke Hulp Toeslag?
Gemeenten besluiten zelf of zij gebruik willen maken van de Huishoudelijke Hulptoelage (HHT). Bijna alle gemeenten hebben een aanvraag ingediend en toegekend gekregen. Na de gemeentelijke herindelingen per 1 januari 2015, blijkt dat door 393 gemeenten in totaal 390 aanvragen zijn ingediend in 2015. Welke gemeenten in 2015 een HHT hebben aangevraagd, vindt u in de Meicirculaire gemeentefonds 2015 en de Septembercirculaire gemeentefonds 2015, in het bijzonder de bijlagen 4.2.3 decentralisatie-uitkering HHT. Voor het jaar 2016 treft u het antwoord aan in de Septembercirculaire gemeentefonds 2016, bijlage 4.2.3.
Bij brief van 4 december 2015 over de langdurige zorg en ondersteuning is uw Kamer erover ingelicht dat het bedrag voor de decentralisatie-uitkering HHT beschikbaar is voor gemeenten om reguliere werkgelegenheid, fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en de kwaliteit van maatschappelijke ondersteuning te realiseren.4 Gemeenten hebben hiermee de ruimte in de overgangssituatie concrete op de lokale situatie afgestemde afspraken te maken waarmee cliënten, medewerkers en aanbieders worden ondersteund in de transitie. Daar waar acute problematiek leidt tot risico’s voor de continuïteit van ondersteuning en de relatie hulpverlener-cliënt, biedt dit gemeenten tevens de ruimte om lokaal en regionaal afspraken te maken die deze continuïteit ten goede komen. De aangenomen motie over de thuiszorg onderstreept tevens de beleidsruimte die gemeenten hebben om in relatie tot het gemeentelijk Wmo-beleid en bovengenoemde afspraken tot besteding van deze gelden te komen.5
Eisen die aan pasfoto’s worden gesteld |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het Fotomatrix Model 2007?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat steeds meer controlepunten gebruik maken van gezichtsherkenningstechnologie ter controle of de foto in het paspoort overeenkomt met degene die het paspoort toont?
Ja.
Deelt u de mening dat pasfoto’s, mede uit oogpunt van veiligheid, in alle gevallen geschikt moeten zijn voor digitale gezichtsherkenning?
Ja. Dit is de reden dat de foto’s moeten voldoen aan de gestelde criteria uit de Fotomatrix. Als ze hieraan voldoen zijn ze namelijk geschikt voor digitale gezichtsherkenning.
In hoeverre bent u ervan op de hoogte dat gemeenten, ondanks de matrix, eigen regels hanteren waarbij sommige gemeenten pasfoto’s, waarop bijv. de persoon in kwestie een bril draagt, afkeuren, terwijl de bril volgens de fotomatrix wél gewoon op de foto gedragen dient te worden, en pasfoto’s bovendien regelmatig ten onrechte goedkeuren?
De acceptatiecriteria voor de pasfoto in de Nederlandse reisdocumenten zijn vastgelegd in het Fotomatrix Model 2007. Deze acceptatiecriteria zijn voor alle gemeenten bindend voorgeschreven op grond van artikel 28, tweede lid, van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001. De eisen waaraan de foto in de reisdocumenten moet voldoen vloeien voort uit een ISO standaard (ISO/IEC 19794–5: 2005). Het gebruik van deze standaard is verplicht krachtens een Europese verordening1 en een daarop gebaseerde beschikking van de Europese Commissie.2
Wat betreft het dragen van een bril op een foto (vraag 4), volgt uit onderdeel 7 van de Fotomatrix 2007 dat dat is toegestaan. Bij het dragen van een bril moeten de ogen wel volledig zichtbaar zijn op de foto. Dat wil zeggen dat het montuur en/of de glazen, de ogen op geen enkele wijze mogen afdekken. Verder moet reflectie in de brillenglazen of op het montuur zoveel mogelijk worden voorkomen. Is het niet mogelijk om verstorende reflectie te voorkomen of zijn de ogen niet goed zichtbaar, dan moet de bril worden afgezet.
Wat betreft het gezicht (vragen 5, 6 en 7), volgt uit de onderdelen 1 en 4 van de Fotomatrix dat dit inderdaad volledig zichtbaar dient te zijn en de zijkanten onbedekt. Om de breedte van het gezicht vast te stellen, moet de ooraanzet kunnen worden bepaald. Om dat te kunnen doen is het niet noodzakelijk dat de oren zelf zichtbaar zijn. Verder hoeft een haarlok langs de wenkbrauw in beginsel niet te leiden tot het afkeuren van de foto. Dat is anders als het haar over de ogen valt, dan wel anderszins de volledige zichtbaarheid van het gezicht verstoort. Dan moet de foto worden geweigerd.
De Fotomatrix heeft uiteraard ook tot doel om een uniforme wijze van toepassing te bewerkstelligen. Daarom bevat de matrix verschillende voorbeeldfoto’s. In de praktijk moeten duizenden ambtenaren, verspreid over honderden locaties, deze voorschriften toepassen. Het is daarom niet uit te sluiten dat er verschillen optreden in de toepassing van de voorschriften. Dat laat onverlet dat ik de juiste toepassing van de acceptatiecriteria voortdurend onder de aandacht breng bij gemeenten. Ik verwijs op dit punt naar het antwoord op vraag 12. Ten overvloede wijs ik erop dat belanghebbenden de mogelijkheid hebben om, in het uiterste geval, in bezwaar en te beroep gaan als zij het niet eens zijn met het besluit over de acceptatie van een foto.
Bent u op de hoogte van de regel dat het gezicht voor digitale gezichtsherkenning volledig zichtbaar dient te zijn en de zijkanten onbedekt dienen te zijn, zodat een meting van ooraanzet tot ooraanzet plaats kan vinden?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u signalen ontvangen dat, in geval van haarlokken langs de wenkbrauwen, een foto vrijwel altijd wordt afgekeurd, terwijl bij een gelaatsbedekking in verband met een levensbeschouwelijke of religieuze overtuiging wél wordt toegestaan dat gezichtbedekkende kleding langs de wenkbrauwen loopt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat bij het dragen van gelaatsbedekkende kleding op grond van religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging de ooraanzet vaak niet zichtbaar is en deze foto’s regelmatig tóch worden goedgekeurd aan het gemeenteloket? Zo ja, hoe beoordeelt u deze gang van zaken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat mensen, naast de toegestane permanente tatoeages in het gezicht, ook tijdelijke tatoeages in het gezicht kunnen hebben (bijvoorbeeld henna) die het aanzien van het gezicht tijdelijk kunnen beïnvloeden, maar dat ook foto’s met dit soort tatoeages vaak worden toegestaan?
De Fotomatrix, die zoals hierboven is betoogd stoelt op internationale criteria, bevat geen specifieke criteria voor tijdelijke noch permanente tatoeages. Bepalend is dat de persoon die op de foto is afgebeeld, gelijkend is aan de persoon die het document aanvraagt. Of dat zo is wordt beoordeeld door de ambtenaar van de gemeente. Het is mij overigens niet bekend dat tatoeages een probleem zouden vormen bij het controleren van de foto (visueel of door middel van digitale gezichtsherkenning). Ik heb geen voornemen om tatoeages in het gezicht te verbieden.
Bent u bereid tijdelijke tatoeages in het gezicht te verbieden op een pasfoto die gebruikt wordt voor het verkrijgen van officiële documenten zoals een paspoort, identiteitskaart of rijbewijs? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u gegevens over de bijdrage van pasfoto-automaten aan het percentage foto’s dat niet voldoet aan de eisen van de fotomatrix? Wat zijn die gegevens?
Nee.
Bent u bereid de eisen voor pasfoto’s aan te scherpen zodanig dat pasfoto’s aan alle eisen voldoen voor elektronische gezichtsherkenning? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
De Fotomatrix bevat reeds alle eisen die internationaal gelden voor (digitale) gezichtsherkenning. Er is daarom geen reden voor het aanpassen van de Fotomatrix. Ik wijs er verder op dat Nederland op dit punt bovengenoemde Europese verordening moet volgen.
Bent u tevens bereid de informatievoorziening bij gemeenten en fotografen zodanig te versterken, dat het aantal onterecht goedgekeurde dan wel afgekeurde pasfoto’s tot een minimum wordt beperkt? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
Ik zet mij blijvend in om gemeenten, burgers en fotografen te informeren over de juiste toepassing van de Fotomatrix.
In dit verband wijs ik erop dat de Fotomatrix grootschalig beschikbaar is gesteld aan zowel gemeenten als fotografen. Ook zijn de fotocriteria raadpleegbaar via de website van de rijksoverheid en die criteria worden via de website ook veelvuldig geraadpleegd.3 In onderstaand overzicht treft u het aantal weergaven van de website aan in de afgelopen drie maanden.
Maart 2016
43.546
41.570
April 2016
22.529
21.408
Mei 2016
47.692
45.364
Verder heb ik in de tweede helft van 2015 via een nieuwsbrief de aandacht van gemeenten gevraagd voor de naleving van de kwaliteit van foto’s voor identiteitsdocumenten en acceptatie door gemeenteambtenaren. Ik heb daarbij samengewerkt met het Ministerie van I&M (RDW), verantwoordelijk voor de afgifte van rijbewijzen.4
Het bericht ‘Miljoenenstrop door kosten aan Botlekbrug’ |
|
Duco Hoogland (PvdA), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten «Miljoenenstrop door kosten aan Botlekbrug» en «Onkosten Botlekbrug «schokkend»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op de vele eerdere vragen over problemen met de Botlekbrug?2
Ja
Kunt u de Kamer inzicht geven in alle kosten als gevolg van de aanhoudende problemen met de Botlekbrug die voor rekening van de rijksoverheid (Rijkswaterstaat), andere overheden, de aannemer en al dan niet andere partijen zijn gekomen? Kunt u daarbij in ieder geval ingaan op de kosten – allen genoemd in het artikel – voor scheepvaartbegeleiding, permanente monteurs, de sms-dienst, het reviewteam, de vervanging van sensoren, wijzigingen in het ICT-systeem, analyse bij een noodstop, stroomuitval, extra controles op de grendels, het nieuw grendelontwerp, reparatiekosten en «aanvullende maatregelen»?
Rijkswaterstaat heeft geen kennis van kosten die gemaakt zijn door andere overheden of andere partijen.
Rijkswaterstaat heeft geen inzicht in de kosten die door de opdrachtnemer A-Lanes B.V. zijn gemaakt voor het afhandelen van storingen. Het gaat dan over de in het krantenartikel genoemde kosten voor het vervangen van sensoren, wijzigingen in het ICT-systeem, analyse bij een noodstop, stroomuitval, extra controles op de grendels, het nieuwe grendelontwerp, reparatiekosten en aanvullende maatregelen. Er is contractueel bepaald dat de bouwer van de brug maatregelen neemt voor het herstellen en tegengaan van storingen (zoals de reparatie van het omloopwiel) en de kosten daarvoor draagt.
De kosten voor de scheepvaartbegeleiding, voor de permanente aanwezigheid van monteurs op de Botlekbrug in de periode oktober 2015 – februari 2016, voor het opstellen van het reviewrapport en voor de SMS-dienst komen voor rekening van Rijkswaterstaat. Er is geen contractuele grondslag om deze kosten op A-Lanes B.V. te laten verhalen. Rijkswaterstaat heeft ervoor gekozen om deze maatregelen te treffen, vanuit zijn verantwoordelijkheid als netwerkmanager, om de gevolgen van de storingen voor de gebruiker te beperken en de beschikbaarheid te vergroten.
Hierna geef ik een nadere toelichting per kostenpost.
Inzet sleepboten: kosten € 1.300.000. Gedurende de tijd dat de noodstopvoorziening niet goed functioneerde zijn er sleepboten voor scheepvaartbegeleiding ingezet om de hinder voor de scheepvaart te beperken.
In het begin maakte de brug na een reset van de noodstopvoorziening eerst een neerwaartse beweging om daarna omhoog te gaan. Als gevolg van de neerwaartse beweging kon de categorie middelgrote schepen die de Botlekbrug passeert, als ze met de stroom meevaren, niet zelfstandig én tijdig remmen. Daarom heeft Rijkswaterstaat ervoor gekozen om totdat de noodstop aangepast was de sleepboten in te zetten.
A-Lanes was in december 2015 klaar met deze aanpassing. Bij een noodstop gaat de brug na een reset sindsdien direct omhoog. De inzet van sleepboten is in februari 2016 beëindigd.
Permanente aanwezigheid van monteurs: Voor openstelling van de brug in juli 2015 zijn er met A-Lanes B.V. afspraken gemaakt over onder meer de permanente aanwezigheid van monteurs ter plaatse van de brug omdat Spijkenisse nog niet direct gebruik kon maken van de Botlektunnel in oostelijke richting. Van juli 2015 tot en met september 2015 waren de kosten die verband houden met de inzet van die monteurs voor rekening van A-Lanes B.V.
Vanaf oktober 2015 tot en met de eerste week van februari waren de kosten van de aanwezigheid van monteurs voor rekening van Rijkswaterstaat. In december 2015 is vervolgens besloten om alleen tijdens de spits monteurs ter plaatse te hebben omdat de noodstopaanpassingen klaar waren en er een duidelijke afname was van het storingsbeeld. In februari is op basis van het toenmalige storingsbeeld besloten de aanwezigheid van monteurs volledig te beëindigen. De kosten voor Rijkswaterstaat over de gehele periode bedragen € 1.370.000. De kosten voor het afhandelen van storingen en het inzetten van extra expertise hiervoor wordt door A-Lanes B.V. betaald.
Kosten SMS-service (april 2015-heden): er is een SMS-service ontwikkeld om de gebruikers te informeren over stremmingen. Dergelijke informatievoorziening is een publieke taak van Rijkswaterstaat en valt buiten het contract met A-Lanes B.V. Van april 2015 tot heden zijn de gemaakte kosten € 37.500.
Reviewrapport: kosten Rijkswaterstaat € 24.500. In de review is met een brede blik gekeken naar het afhandelen van storingen en naar de processen rondom het brugproces. Met name deze laatste vallen onder de verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat, zoals het proces rond de bediening vanuit de verkeerscentrale. In de review zijn ook aanbevelingen opgenomen die daarop toezien. Bijvoorbeeld de aanbevelingen over de datacommunicatie. De kosten van het opstellen van het reviewonderzoek zijn daarom 50/50 gedeeld met A-Lanes B.V.
Alle genoemde bedragen zijn exclusief BTW.
Kunt u per kostenpost aangeven waarom de rijksoverheid deze voor haar rekening neemt en niet de aannemer? Welke afspraken zijn er gemaakt vooraf in het aanbestedingscontract? Wordt er nu door de storingen afgeweken van de eerdere afspraken? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden de kosten die nu voor rekening van de overheid komen zich tot uw eerdere uitspraak «dat [er] voor het Rijk geen kostenoverschrijdingen [zijn] als het gevolg van het verhelpen van de storingen»?3
Er zijn geen kosten gemaakt door Rijkswaterstaat om de storingen te verhelpen. De kosten zijn gemaakt om de hinder voor de gebruikers te beperken en de beschikbaarheid van de netwerken te verhogen. Er is geen sprake van een overschrijding omdat de kosten van deze maatregelen kunnen worden opgevangen binnen het projectbudget.
Hoe verhouden de kosten die voor rekening van de overheid komen zich tot de gekozen contractvorm Design-Build-Finance-Maintain (DBFM), waarin verantwoordelijkheid voor ontwerp, aanleg, financiering en onderhoud geheel bij de aannemer liggen? Kunt u hierbij ook ingaan op andere DFBM-contracten, waarbij sprake kan zijn van storingen, zoals de Coentunnel en andere projecten? Hoe is het geregeld bij recente storingen zoals in de A73-tunnel en de nieuwe Ketheltunnel?
Bij DBFM-projecten, zoals de A15 Maasvlakte -Vaanplein en Coentunnel, is de opdrachtnemer integraal verantwoordelijk voor ontwerp, aanleg, financiering en onderhoud. Er worden prestatieafspraken gemaakt met de opdrachtnemer in termen van beschikbaarheid van de weg. Indien er, als gevolg van het uitvoeren van onderhoud of ten gevolge van een storing, sprake is van een verminderde beschikbaarheid vindt een verrekening plaats. Dit kan in de vorm van een korting op de beschikbaarheidsvergoeding. Ingeval van een kritische storing die niet direct invloed heeft op de beschikbaarheid voor het wegverkeer worden boetepunten opgelegd die ook met de aannemer worden verrekend. Voor het herstel van dergelijke storingen zijn in het contract hersteltermijnen opgenomen. De kosten voor herstel komen voor rekening van de opdrachtnemer.
In de DBFM-contracten zijn ook afspraken opgenomen over de aanrij- en hersteltijden. Deze afspraken zijn vergelijkbaar met de afspraken die in de reguliere onderhoudscontracten voor de A73 tunnels en de Ketheltunnel zijn opgenomen. Overschrijding van de aanrijtijden leidt tot een verrekening. Een verschil met de DBFM-contracten is dat de opdrachtnemer van reguliere onderhoudscontracten niet wordt betaald om de weg beschikbaar te houden, maar om de kwaliteit van de infrastructuur op een vastgelegd niveau te houden. De kosten van herstel van storingen komen afhankelijk van de oorzaak en omvang van de herstelmaatregel voor rekening van opdrachtnemer of de overheid.
Indien Rijkswaterstaat ervoor kiest om ingeval van storingen of calamiteiten vanuit zijn verantwoordelijkheid als netwerkmanager extra maatregelen te nemen om de hinder van de gebruiker te beperken of om publieke communicatie in te richten, dan komen deze kosten voor rekening van Rijkswaterstaat en kunnen deze niet verhaald worden op de opdrachtnemers, ongeacht de contractvorm.
Deelt u de mening, zoals verwoord in het artikel, dat het nu vooral aankomt op «finetuning»? Zo ja, wanneer zijn de storingen dan voorbij?
Na de review die eind 2015 op verzoek van Rijkswaterstaat door een onafhankelijke commissie is uitgevoerd, zijn diverse verbetermaatregelen doorgevoerd waarbij de focus lag op het oplossen van de problemen aan een aantal kwetsbare onderdelen, zoals de grendels. Het onderzoek naar mogelijke ontwerpaanpassingen loopt en zal dit najaar worden afgerond waarna Rijkswaterstaat hierover besluiten neemt. De genomen en nog te nemen maatregelen gaan hiermee verder dan alleen «finetuning».
Het bericht “Nederlands-Duits defensiebedrijf gehackt door Chinezen” |
|
Ronald Vuijk (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlands-Duits defensiebedrijf gehackt door Chinezen»?1
Ja.
Klopt het dat geheime data van het Nederlands-Duitse bedrijf Rheinmetall Defence is gestolen bij een cyberaanval door Chinese hackers? Klopt het dat deze aanval al in 2012 gestart is? Zijn vanaf die datum gegevens gestolen? Graag een toelichting.
Het is niet aan het Ministerie van Defensie om dergelijke berichtgeving te ontkrachten of te bevestigen. Zoals in het meest recente jaarverslag van de MIVD is opgemerkt, is het bekend dat een aantal actoren actief probeert waardevolle (bedrijfs)informatie via het digitale domein te ontvreemden (Kamerstuk 33 321, nr. 7 van 15 maart 2016).
In het hier aangehaalde artikel bevestigen Rheinmetall Defence noch Fox-IT dat er data is gestolen als gevolg van digitale spionage. Uit het onderzoeksrapport dat Fox-IT publiek heeft gemaakt is evenmin gebleken dat Rheinmetall Defence slachtoffer is geweest van digitale spionage.
Klopt het dat het Delftse bedrijf Fox-IT het lek aan het licht heeft gebracht? Werkt Fox-IT samen met andere overheidsinstellingen? Graag een toelichting.
Zie het antwoord op vraag 2.
Veel publieke en private partijen beschikken over expertise op het terrein van cyber security. Zo beschikt ook Fox-IT over expertise, maar Fox-IT is niet de enige. Ook Defensie werkt samen met Fox-IT, onder andere bij het opleiden van cyberprofessionals (zie ook Kamerstuk 33 321, nr. 7 van 15 maart 2016).
Kunt u toelichten hoe de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het Ministerie van Defensie en Nederlandse bedrijven is vormgegeven als het gaat om de bescherming van ICT-infrastructuur tegen malafide hackers? In hoeverre ziet het Ministerie van Defensie het als haar taak om ICT-infrastructuur van private (defensie)bedrijven te beschermen? In hoeverre moeten (defensie)bedrijven zelf waken over hun ICT-infrastructuur?
Hoewel in Nederland de bescherming van ICT-infrastructuur primair een eigen verantwoordelijkheid van iedere organisatie is, hecht Defensie grote waarde aan veiligheid in zijn keten van leveranciers en opdrachtnemers. Defensie heeft daarom de Algemene Beveiligingseisen voor Defensie Opdrachten, de zogenaamde ABDO, vastgesteld. In het ABDO zijn contractuele voorwaarden opgenomen die beschrijven aan welke veiligheidseisen moet worden voldaan voordat Defensie gerubriceerde opdrachten aan een opdrachtnemer of leverancier kan gunnen. Deze voorwaarden worden op dit moment geactualiseerd om onder andere de digitale dreiging beter te adresseren. De MIVD ziet toe op handhaving van deze eisen en voert audits uit bij de betrokken bedrijven.
In hoeverre is het Ministerie van Defensie in staat om zich tegen hacks en vergelijkbare aanvallen te beschermen? In hoeverre is het Ministerie van Defensie in staat de private defensiesector tegen hacks en aanvallen te beschermen?
De dreiging van digitale spionage bij Defensie, toeleveranciers, bondgenootschappelijke netwerken en producenten van militair-relevante producten is aanzienlijk. Zoals eerder dit jaar in het jaarverslag van de MIVD gemeld, neemt deze dreiging in omvang en geavanceerdheid toe en worden actoren steeds agressiever (Kamerstuk 33 321, nr. 7 van 15 maart 2016). Defensie slaat dagelijks aanvallen af. Voortdurende versterking van de digitale weerbaarheid is niettemin geboden. Deze versterking maakt deel uit van de Defensie Cyber Strategie (Kamerstuk 33 321, nr. 5 van 23 februari 2015).
De maatregelen om de eigen informatietechnologie-systemen (IT-systemen) veilig te houden, maken deel uit van de diensten en producten die het Joint IV Commando (JIVC), waaronder het Defensie Computer Emergency Response Team (DefCERT), en de directie Operations van de Defensie Materieel Organisatie leveren. De MIVD heeft een belangrijke rol bij het tegengaan van spionage en sabotage. Defensie ontwikkelt doorlopend nieuwe beveiligingsmethodieken om nieuwe dreigingen (vroegtijdig) te kunnen onderkennen en af te slaan.
Defensie wisselt dreigingsinformatie uit in het Information Sharing and Analysis Centre (ISAC) voor de defensie-industrie2 en deelt deze tevens waar mogelijk met de private sector door tussenkomst van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC), waarbij het NCSC zich richt op de rijksoverheid en de vitale infrastructuur. Defensie draagt ook op andere manieren bij aan de digitale veiligheid van Nederland, zoals het op verzoek van NCSC beschikbaar stellen van cyberprofessionals bij incidenten, maar het beschermen van de private sector is geen taak van Defensie.
Een wetsvoorstel op grond waarvan Amerikaanse burgers de Nederlandse staat zouden kunnen gaan vervolgen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Jasta, un projet de loi explosif aux Etats-Unis»1, «Amerikaanse Senaat wil vervolging van buitenlandse regeringen na aanslagen 9/11 toestaan»2 en het voorstel voor de «Justice Against Sponsors of Terrorism Act»3?
Ja.
Indien de Justice Against Sponsors of Terrorism Act (Jasta) tot wet verheven zou worden, welke mogelijkheden biedt dat dan voor Amerikaanse burgers om de Nederlandse staat via een Amerikaanse rechter aansprakelijk te stellen voor schade ten gevolge van terrorisme? Welke mogelijkheden heeft die Amerikaanse burger daartoe nu al en wat voegt deze wet daar aan toe?
Het wetsvoorstel «Justice Against Sponsors of Terrorism Act «is met name bedoeld om de nabestaanden van de aanslagen op 11 september 2001 in staat te stellen vreemde staten aan te klagen die betrokken zouden zijn bij die aanslagen. Het wetsvoorstel is op 8 september jl. aangenomen door het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden, nadat het in mei door de Senaat werd aangenomen. Nu ligt het wetsvoorstel ter ondertekening voor aan president Obama.
Het doel van JASTA is het beperken van de reikwijdte van de soevereine immuniteit van vreemde staten. JASTA voorziet in rechtsmacht van Amerikaanse rechters in zaken tegen vreemde staten voor persoonlijk letsel, overlijden of schade toegebracht binnen de VS als gevolg van een onrechtmatige daad, inclusief een terroristische daad, waar dan ook ter wereld begaan door een buitenlandse ambtsdrager. JASTA ziet hiermee op zaken tegen een vreemde staat voor handelingen die toe te rekenen zijn aan die vreemde staat. Het concept stelt aanpassing van de reikwijdte van soevereine immuniteit voor zoals nu vastgelegd in de Foreign Sovereign Immunities Act van 1976 (FSIA).
Het wetsvoorstel staat op gespannen voet met het internationaal recht. In het algemeen geldt dat een staat onder internationaal recht volledige immuniteit geniet van de rechtsmacht van een andere staat voor officiële staatshandelingen. Staten genieten geen immuniteit voor commerciële handelingen.
Of deze wetgeving in strijd zal zijn met internationaal recht hangt af van de wijze waarop zij door de Amerikaanse rechter geïnterpreteerd en toegepast zal worden. Naar aanleiding van discussie over de reikwijdte van JASTA tijdens de behandeling in de Senaat is een bevoegdheid tot interventie toegekend aan de Attorney General en de Secretary of State. Het is echter op dit moment niet te voorspellen op welke manier deze bevoegdheden ingevuld zullen worden, wat voor invloed zij zullen hebben op eventuele juridische procedures tegen een vreemde Staat op grond van JASTA, en of zij strijd met internationaal recht zullen kunnen voorkomen.
De huidige Amerikaanse administratie is geen voorstander van JASTA. Tijdens een hoorzitting voor de Judiciary Committee op 14 juli jl., verwoordde Anne Patterson, Assistant Secretary of State for Near Eastern Affairs, de bezwaren die bestaan tegen JASTA, ook bij de bondgenoten van de VS. Mocht president Obama zijn veto uitspreken over het wetsvoorstel, dan kan het Congres het veto alleen terugdraaien met een twee derde meerderheid.
Acht u het mogelijk dat met Jasta Amerikaanse burgers de Nederlandse staat aansprakelijk zouden kunnen stellen voor schade die zij hebben ondervonden door een terroristische daad in de Verenigde Staten die voor een deel in Nederland is voorbereid? Zo ja, acht u dit wenselijk en waarom? Zo nee, waarom maakt Jasta dit niet mogelijk?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt Jasta zich tot Nederlandse wetgeving, internationale verdragen of internationaal gewoonterecht ten aanzien van staatssoevereiniteit op grond waarvan een rechter uit een andere staat de Nederlandse staat niet kan vervolgen? Tot hoe ver reikt deze staatssoevereiniteit in dit verband op dit moment?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is, meer specifiek, de stand van zaken met betrekking tot de United Nations Convention on Jurisdictional Immunities of States and Their Property en hoe verhoudt deze VN-conventie zich tot Jasta?
De goedkeuringswet is momenteel in ambtelijke voorbereiding. Dit verdrag, dat grotendeels het gewoonterecht weergeeft, bevestigt de regel dat Staten immuniteit van de rechtsmacht van andere Staten toekomt voor officiële staatshandelingen en niet voor commerciële handelingen. De VS is overigens geen partij bij dit verdrag. Voor het overige zie de beantwoording van vraag 2, 3 en 4.
Kent Nederland wetgeving op grond waarvan een Nederlandse burger via de Nederlandse rechter de Amerikaanse staat kan vervolgen voor de verantwoordelijkheid voor schade ten gevolge van terrorisme? Zo ja, welke wetgeving betreft dit? Zo nee, waarom niet?
Schade door terrorisme zou naar Nederlands recht een vordering uit onrechtmatige daad zijn (artikel 6:162 BW) tegen degene die voor dat terrorisme verantwoordelijk is en aan wie dat terrorisme kan worden toegerekend. Betreft het een vordering tegen een vreemde staat, dan kan die vreemde staat een beroep doen op immuniteit. Dit volgt uit artikel 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 13a van de Wet algemene bepalingen. Op grond van die bepalingen wordt de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beperkt door de uitzonderingen erkend in het volkenrecht. Welke uitzonderingen dit zijn, wordt bepaald door de interpretatie van de Nederlandse rechter van het internationaal recht. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een officiële staatshandeling, dat wil zeggen, handelen in de uitoefening van overheidsmacht (acta iure imperii) en privaatrechtelijk handelen waarmee de staat zich op voet van gelijkheid met het individu heeft geplaatst (acta iure gestionis). Alleen voor de acta iure imperii heeft een vreemde staat immuniteit. Bij de nadere invulling van die handelingen kijkt de Hoge Raad primair naar de aard van de handeling en laat hij zich mede leiden door het VN-Verdrag van 2 december 2004 inzake Jurisdictional Immunities of States and Their Property, Doc. A/59/508 inzake immuniteit, ook al is dit nog niet door Nederland geratificeerd (vgl. HR 11 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI6317). In dat VN-verdrag zijn onder meer commerciële transacties van staatsimmuniteit uitgesloten.
Of voor schade door terrorisme in Nederland een vordering tegen een vreemde staat kan worden ingesteld, zal dus mede afhangen van de aard van de handeling. Voor zover het gaat om typische uitoefening van overheidsmacht door een vreemde staat, zoals de in het artikel in de Volkskrant van 20 juni 2016 genoemde douanecontroles waarbij een persoon erdoor glipt die later een aanslag pleegt, zal een beroep op immuniteit van de vreemde staat steeds worden gehonoreerd.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat een Amerikaanse burger via een Amerikaanse rechter de mogelijkheid krijgt om de Nederlandse staat voor schade aan te spreken voor terroristische misdrijven in de VS gepleegd? Zo ja, wat kunt u doen om te voorkomen dat dat het geval wordt? Zo nee, waarom niet?
Nederland is van mening dat in het algemeen geldt dat een staat onder internationaal recht volledige immuniteit geniet van de rechtsmacht van een andere staat voor officiële staatshandelingen.
Op dit moment is niet te voorspellen wat de uitkomsten van het nationale wetgevingsproces ten aanzien van JASTA in de Verenigde Staten zouden kunnen zijn. Het is goed gebruik om niet op de uitkomsten van dergelijke interne processen in derde staten vooruit te lopen.
Nederland heeft evenwel de zorgen ten aanzien van JASTA kenbaar gemaakt aan de Amerikaanse regering, samen met andere EU-lidstaten. Nederland blijft het verdere wetgevingsproces nauw volgen en zal indien nodig, in EU-verband of bilateraal, de kwestie blijven opbrengen bij de Amerikaanse regering.
Het signaal dat steeds minder ROC’s bereid zijn om Eerder Verworven Competenties (EVC’s) te beoordelen |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Herkent u het signaal dat steeds minder ROC’s bereid zijn om Eerder Verworven Competenties (EVC’s) te beoordelen en deelt u de mening dat dit slecht nieuws is voor de volwassenen die via de praktijkroute alsnog een diploma willen halen of zich om willen laten scholen? Kunt u een lijst geven van ROC’s die deze certificaten niet (meer) beoordelen? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het signaal dat mbo-instellingen het lastig kunnen vinden om op basis van ervaringscertificaten (EVC’s) besluiten te nemen over het verlenen van een vrijstelling en daaraan een passend scholingstraject te koppelen richting een mbo-diploma. Ik vind erkenning van eerder verworven competenties belangrijk, het slaat een brug tussen informeel leren en formeel leren en het zorgt ervoor dat opleidingen voor volwassenen niet langer duren dan noodzakelijk. Een praktijkroute richting een diploma is echter niet alleen met een ervaringscertificaat vorm te geven, ook met andere valideringsinstrumenten kunnen werk- en leerervaring in kaart worden gebracht.
Onderwijsinstellingen moeten zelf hun valideringsinstrumenten kunnen kiezen. Verder zijn problemen van onderwijsinstellingen met het beoordelen van ervaringscertificaten deels te verklaren doordat EVC-aanbieders en onderwijsinstellingen vooraf geen goede afspraken hebben gemaakt over beoordeling van in te zetten instrumenten en het vervolgtraject in het licht van een te behalen diploma. Een lijst opstellen met ROC’s die wel of geen ervaringscertificaten beoordelen lost deze problemen niet op.
Klopt het dat College van Besturen van ROC’s hun Examencommissies opdracht geven geen EVC-certificaten meer te beoordelen, omdat vanuit het Ministerie van OCW het signaal wordt afgegeven dat de EVC’s mogelijk zouden ophouden te bestaan en vervangen worden door een valideringsroute? Zo ja, wat is het verschil tussen beiden en door wie is dit besloten? Zo nee, hoe kan het dat deze verhalen de ronde doen in het veld en op welke wijze gaat u dit beeld rechtzetten?
Mij zijn geen signalen bekend dat colleges van bestuur van mbo-instellingen hun examencommissies opdracht geven geen ervaringscertificaten meer te beoordelen, omdat vanuit het Ministerie van OCW het signaal zou worden gegeven dat EVC op zou houden te bestaan. Wél heeft een transitie plaatsgevonden van het EVC-stelsel naar het systeem van validering met twee routes. Vanaf 2016 staat in het systeem van validering de erkenning van eerder verworven competenties nog steeds centraal, maar is de focus op het ervaringscertificaat als het énige instrument voor alle diplomadoelen en loopbaandoelen verlaten1. Afspraken over onderlinge afstemming tussen EVC-aanbieders en onderwijsinstellingen acht ik van groot belang. Ik heb het Servicepunt Examinering gevraagd om vanaf begin 2016, gedurende twee jaar, onderwijsinstellingen te ondersteunen bij de erkenning van eerder verworven competenties. Het servicepunt heeft hierbij bijzondere aandacht voor de verbetering van de afstemming tussen EVC aanbieders en onderwijsinstellingen. Naar aanleiding van uw vraag zal ik het Servicepunt Examinering verzoeken om bij de voorlichting ook aandacht te besteden aan het door u genoemde misverstand.
Klopt het dat er op 22 maart 2016 een convenant is gesloten tussen de ministeries van EZ, OCW en SZW en diverse andere partijen over de erkenning van EVC’s en validering? Kunt u aangeven waarom u in de brief van 25 april jl. over de uitvoering van de ingediende moties bij het debat over een Leven Lang Leren niets schrijft over dit convenant?
Nee, er is op 22 maart jl. geen nieuw convenant gesloten. Het document waar u aan refereert, betreft een notitie met afspraken die overeengekomen zijn tussen deelnemers aan het Convenantpartnersoverleg EVC. De deelnemers vertegenwoordigen de Stichting van de Arbeid en de ministeries van SZW, OCW en EZ. De notitie van 22 maart is input voor een nog af te sluiten convenant over het systeem van validering. Dit convenant zal het huidig convenant over het EVC-stelsel vervangen en zal naar verwachting in het najaar van 2016 door de betreffende ministers en de voorzitters van de Stichting van de Arbeid worden getekend. Wat betreft de motie over verbetering van de onderlinge afstemming tussen EVC-aanbieders, onderwijsinstellingen en inspectie heb ik onder meer aangegeven dat dit in het overleg tussen sociale partners en de overheid wordt besproken.
Kunt u aangeven wat er in het convenant is afgesproken en hoe zich dit verhoudt tot de motie Jadnansing-Lucas over de erkenning van EVC’s van 9 februari 2016 (Kamerstuk 30 012, nr 66) welke door een meerderheid van de Kamer is aangenomen?
Het convenant moet nog worden afgesloten. Daarbij houd ik de wensen van de Kamer in het oog.
Wanneer gaat het Servicepunt Validering precies van start en welke dienstverlening gaan zij bieden? Klopt het dat er nu een gat ontstaat omdat het servicepunt nog niet in de lucht is en ROC’s toch al stoppen met het beoordelen van EVC’s? Kunt u aangeven waar mensen die hun EVC’s getoetst willen hebben in de tussentijd terecht kunnen?
Het Servicepunt Examinering MBO, dat sinds drie jaar aan mbo-instellingen ondersteuning biedt bij de examinering, verleent sinds 1 januari 2016 voor de looptijd van twee jaar tevens ondersteuning bij de erkenning van eerder verworven competenties. Het klopt dus niet dat sprake is van een gat, zoals u in uw vraag aangeeft.
Kunt u aangeven welk tarief bekostigde onderwijsinstellingen hanteren voor het beoordelen van EVC’s en of dit een standaard vastgesteld tarief is? Zo ja, hoe is dit bepaald? Zo nee, welke verschillen zijn er tussen ROC’s en waarop zijn die gebaseerd?
Een bekostigde onderwijsinstelling kan een ervaringscertificaat beoordelen met als doel een besluit te nemen over het verlenen van vrijstellingen voor het hierop volgend scholingstraject. In het geval dat het gaat om instroom in een publiek bekostigde mbo-opleiding worden de werkzaamheden van de examencommissie gefinancierd uit de rijksbekostiging. Als het vervolg een niet-bekostigd scholingstraject betreft, brengt de onderwijsinstelling de werkzaamheden van de examencommissie in rekening. Ten slotte kan het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling voor de inschrijving als examendeelnemer een door dat gezag te bepalen vergoeding vragen, de werkzaamheden van de examencommissie voor het verlenen van vrijstellingen kunnen hier deel van uit maken. Er zijn geen standaard tarieven voor het beoordelen van EVC’s.
Bent u ermee bekend dat taal-en rekentoetsen die zijn afgenomen door het ene ROC, op het andere ROC niet geaccepteerd worden voor de afgifte van het diploma, terwijl het hier om centrale examens gaat? Kunt u aangeven waarom ROC’s geen verklaring afgeven over de betrouwbaarheid van het examen?
In het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB is opgenomen welke regelgeving van toepassing is voor het verlenen van vrijstellingen voor de generieke onderdelen Nederlandse taal en rekenen. Ik herken de door u geschetste situatie niet en kan daar dus ook geen verklaring voor geven.
Kunt u de antwoorden op deze vragen toesturen vóór de plenaire behandeling van de Wet wijziging examencommissie (Kamerstukken 34 402)?
Ja.
Het artikel ‘De Key staat Airbnb toe in sociale huurhuizen' |
|
Roland van Vliet (Van Vliet), Roald van der Linde (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «De Key staat Airbnb toe in sociale huurhuizen»?1
Ja
Hebben het college van B&W van Amsterdam en woningcorporatie De Key vooraf overleg met u gehad over dit voornemen?
Nee
Wat is uw mening over dit plan? Deelt u de mening van de burgemeester van Amsterdam dat huurders wel «de lasten, maar niet de lusten van het toenemende toerisme in de stad ondervinden»? Verschillen huurders daarin van mensen met een koopwoning?
Woningcorporaties hebben de wettelijke taak om mensen met een laag inkomen te voorzien van passende huisvesting. Om te kunnen voorzien in deze taak hebben zij instrumenten tot hun beschikking, waarmee ze daar waar dat nodig is een lagere huurprijs kunnen vragen dan marktconform. De huurders van deze woningen profiteren van een lage huurprijs van sociale woningen. Daarom ligt het niet in de rede om deze woningen voor toeristische verhuurdoeleinden te gebruiken. Ik vind het dan ook niet passend indien een woningcorporatie in zijn beleid de mogelijkheden biedt om sociale huurwoningen voor toeristische verhuurdoeleinden in te zetten.
Hoe verhoudt Airbnb in sociale huurwoningen zich tot het kabinetsbeleid om doorstroming in de sociale huursector te bevorderen? Hoe verhoudt dit plan zich tot respectievelijk de klachten over te veel toeristen in Amsterdam en de lobby van de gemeente Amsterdam voor meer regels rond internetverhuur?
Corporaties geven thans geen toestemming aan huurders met een gereguleerde huurovereenkomst om hun woning toeristisch te verhuren. Enig effect op de doorstroming is derhalve niet te geven. De Key heeft aangegeven dat het experiment niet doorgaat aangezien er te weinig draagvlak is voor toeristische verhuur in sociale huurwoningen.
Hebt u wettelijke mogelijkheden om in te grijpen, mocht dit plan doorgang vinden? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, wat wilt u doen om deze praktijken aan te pakken?
De Autoriteit woningcorporaties (Aw) houdt toezicht op de woningcorporaties en ziet er op toe dat zij enkel handelen conform de Woningwet. Indien de Aw van oordeel is dat de wettelijke bepalingen in het geding zijn door het handelen van een woningcorporatie, dan kan zij door middel van een interventie ingrijpen. De Aw vormt zich hier zelfstandig en onafhankelijk een oordeel over. Indien de Aw van een corporatie een plan ontvangt voor een voorgenomen experiment ten aanzien van toeristische verhuur in sociale huurwoningen, dan zal zij dit plan toetsen aan de wet en regelgeving. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft De Key aangegeven dat het experiment niet doorgaat.
De bv-boom van zorgnetwerkorganisatie Fundis Holding |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u netwerkorganisatie Fundis Holding die 22 besloten vennootschappen (bv’s) onder zich heeft hangen die allen «bijdragen aan betere zorg»?1
Ja.
Waarom heeft Fundis gekozen voor de bv-vorm van vele organisaties die voorheen stichtingen waren? Per wanneer zijn die stichtingen omgezet in een bv?
Fundis geeft aan dat er geen stichtingen zijn omgezet in BV’s.
De zorgactiviteiten zijn in het kader van het doorvoeren van diverse fusies met andere zorginstellingen vijftien jaar geleden al ondergebracht in BV’s.
Fundis heeft mij laten weten dat zij in 2012 heeft besloten om hun concernmodel aan te passen. Fundis schat in dat zij met dit model cliëntgerichter en flexibeler kunnen werken. Stichting Fundis is aandeelhouder van de gedecentraliseerde zorgactiviteiten en vormt de gemeenschappelijke verbinding met de zelfstandige concernonderdelen in de Fundisgroep. De Raad van Toezicht van de stichting houdt centraal toezicht hierop.
Vindt u het in het kader van de transparantie in de zorg wenselijk dat een zorginstelling een bv wordt in een grotere boom van bv’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk om de zorg zo in te richten dat deze het beste aansluit bij wat er nodig is om kwalitatief goede en veilige zorg te leveren.
Wel dienen toegelaten instellingen te allen tijde te voldoen aan de transparantie-eisen uit de Wet toelating zorginstellingen (WTZi). In het geval de toegelaten instelling de gecontracteerde zorg heeft uitbesteed aan derden, zal de toegelaten instelling moeten regelen dat blijvend aan de transparantie-eisen van de WTZi kan worden voldaan: de aard van de relatie met andere verbanden moet helder zijn, alsmede de verdeling van verantwoordelijkheden, taken en beslissings-bevoegdheden. Wanneer de inrichting van de zorg leidt tot risico’s in de kwaliteit en veiligheid van de zorg, dan kan de Inspectie voor de Gezondheidszorg handhavend optreden.
Erkent u dat via deze opzet minder toezicht mogelijk is op financiële stromen tussen bv’s, en er geen verplichting meer geldt voor overleggen van jaarverslagen van de afzonderlijke bv’s in het kader van «concurrentiebeding»? Wat vindt u hiervan?
BV’s zijn op grond van het Burgerlijk Wetboek verplicht om een eigenstandige jaarrekening op te stellen. Daar kan onder bepaalde voorwaarde vrijstelling voor worden gegeven. Dat is in dit geval niet aan de orde.
Fundis heeft mij laten weten dat elke rechtspersoon binnen haar organisatie een eigen jaarverslag en jaarrekening uitbrengt. Daarnaast wordt er jaarlijks door de Fundis Groep een gezamenlijke verantwoording afgelegd via www.jaarverslagenzorg.nl. Daarmee wordt mogelijk om de geldstromen van de afzonderlijke BV’s, naast die van de stichting te leggen.
Hebben de verschillende bv’s in de boom onafhankelijk van de moederstichting een WTZi-erkenning (Wet toelating zorginstellinge)n om zorg te mogen verlenen?
Drie BV’s binnen de holding beschikken over een eigenstandige toelating. Het is juridisch gezien niet noodzakelijk dat onderliggende BV’s een toelating hebben. De moederstichting is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorgverlening, ook voor de onderliggende BV’s.
Is het voor de afzonderlijke bv’s mogelijk winst uit te keren, bijvoorbeeld aan de moederstichting of aan derden? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de WTZi en het uitvoeringsbesluit WTZi is bepaald voor welke vormen van zorg het is toegestaan om rendement op beschikbaar gesteld risicodragend kapitaal uit te keren. Afhankelijk van de activiteiten van de organisatie is het daarmee binnen de bestaande wet- en regelgeving mogelijk om dit rendement uit te keren. Dit wordt normaal gesproken uitgekeerd aan de aandeelhouders van een organisatie.
Omdat de stichting Fundis 100% aandeelhouder is van de zorgbv’s, wordt een mogelijk dividend alleen uitgekeerd aan de stichting en blijft daarmee in beginsel binnen de organisatie.
Kunt u een overzicht geven van organisaties die via een moederstichting vele zorginstellingen omzetten naar een bv? Zo neen, waarom niet?
Ik beschik niet over een dergelijk overzicht. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Zijn er, naast de voorzitter van de Raad van Commissarissen, toezichthouders die tegelijkertijd een bestuursfunctie bekleden in een van de bv’s van Fundis Holding?
In de Zorgbrede Governancecode is opgenomen dat de Raad van Toezicht zodanig samengesteld moet zijn dat de leden ten opzichte van welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren. Dat lijkt mij niet verenigbaar met een dergelijke dubbelrol. Fundis heeft echter aangegeven dat er geen sprake is van een dubbelfunctie van de voorzitter van de Raad van Commissarissen bij een BV van Fundis. Dit geldt ook voor de andere leden van de Raad van Commissarissen.
Hoe oordeelt u over deze constructie? Is het conform de governancecode dat iemand toezicht houdt op zichzelf als bestuurder? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u van de (voormalige) nevenfuncties van de voorzitter van de Raad van Commissarissen en van de leden van de auditcommissie van Fundis? Wekt dit niet de schijn van een old-boys netwerk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb daarover geen oordeel. Fundis moet zich, zoals iedere zorginstelling, houden aan de geldende regels. In het Burgerlijk Wetboek is het aantal nevenfuncties van een toezichthouder gemaximeerd en zijn eisen rond belangenverstrengeling opgenomen. Daarnaast zijn in de Zorgbrede Governancecode ook eisen aan de onafhankelijkheid van de raad van toezicht opgenomen.
Bent u het eens met de openingszin op de website van Fundis Holding: «De verzorgingsstaat zoals wij die kennen is niet langer levensvatbaar»?
Het is niet aan mij om te oordelen over teksten op een website van een zorgaanbieder. Dat is de verantwoordelijkheid van de aanbieder zelf.
Het bericht dat de effecten van bezuinigingen op het NFI onder de pet worden gehouden |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Doofpot bij justitie»?1
Ja
Klopt het dat door de bezuinigingen moord- en verkrachtingszaken tijden op de plank liggen en drugsonderzoek lang niet altijd wordt uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) worden geen zaken aangenomen die niet worden afgehandeld. Moord- en verkrachtingszaken worden bij het NFI zoveel mogelijk en in nauw overleg met het Openbaar Ministerie (OM) en de politie met voorrang opgepakt. Zoals eerder aangegeven is er, door een combinatie van factoren, momenteel wel sprake van gemiddeld langere levertijden bij het NFI. In aanvulling op het Service Level Agreement zijn maatregelen genomen om de levertijden weer te laten dalen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er vanuit uw ministerie en/of het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) meermaals is geprobeerd om de desastreuze gevolgen van de bezuinigingen onder de pet te houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
De invulling van de taakstelling en de bijbehorende reorganisatie van het NFI is meermaals met uw Kamer gedeeld. In dat verband verwijs ik naar het Algemeen Overleg (AO) Forensisch Onderzoek van 15 juni jl., en diverse Kamerbrieven en antwoorden op Kamervragen.
Klopt het dat er een mailwisseling is waaruit blijkt dat door de directeur van het NFI gepoogd werd om de ondernemingsraad niet in de Kamer te laten spreken en dat de directeur, die van VVD-huize is, daar ook contact over had met uw ministerie?
Zoals ook aangegeven tijdens het AO van 15 juni jl. ben ik bekend met de mailwisseling tussen de algemeen directeur van het NFI en de toenmalige voorzitter van de Ondernemingsraad (OR). Uit deze mailwisseling blijkt dat de algemeen directeur van het NFI een suggestie heeft gedaan voor een mogelijk antwoord aan de toenmalige voorzitter van de OR met betrekking tot de uitnodiging van de Vaste commissie voor Veiligheid en Justitie tot deelname van de OR van het NFI aan een rondetafelgesprek. Ik heb de OR toestemming gegeven voor deelname aan het Rondetafelgesprek.
Klopt het dat de directeur van het NFI zelfs een conceptantwoord voor de ondernemingsraad met een afwijzing van de uitnodiging van het parlement aanleverde?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het, mede in het kader van tegenspraak, niet verstandig is om overal directeuren aan te stellen die lid zijn van de VVD? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
De Algemeen Directeur van het NFI is via de reguliere ABD-procedure aangesteld op basis van zijn kwaliteiten en ervaring.
Vindt u het normaal om de Kamer informatie te onthouden door middel van intimidatie door een topambtenaar van uw ministerie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
De Kamer is geen informatie onthouden. De in het Telegraaf artikel aangehaalde situatie tijdens het Rondetafelgesprek van 12 maart 2015 heeft niet kunnen plaatsvinden. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb aangegeven tijdens het AO van 15 juni jl. was de genoemde ambtenaar namelijk niet aanwezig bij het Rondetafelgesprek.
Tussen vertegenwoordigers van mijn departement (waaronder de desbetreffende ambtenaar) en een delegatie van de OR (waaronder de huidige voorzitter van de OR, toentertijd vicevoorzitter van de OR) heeft voorafgaand aan het Rondetafelgesprek wel een gesprek plaatsgevonden. Dat bij dit gesprek sprake zou zijn geweest van intimidatie wordt door vertegenwoordigers van mijn departement niet herkend.
Was u op de hoogte van dit gedrag van uw ambtenaar?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de informatie die het NFI aanlevert over de gevolgen van bezuinigingen op het instituut stelselmatig niet of verdraaid in Kamerbrieven terugkomen?
De Kamer heeft alle relevante informatie reeds ontvangen. Teneinde te borgen dat uw Kamer volledig wordt geïnformeerd, wordt bij alle Kamervragen en brieven die betrekking hebben op het primaire proces en de taakstelling van het NFI voor de beantwoording informatie ingewonnen bij het NFI. Aan de hand van de geleverde informatie wordt door mijn departement een concept antwoord of brief voor uw Kamer opgesteld waarbij ook rekening wordt gehouden met alle relevante aspecten.
Deelt u de mening dat hiermee het recht van de Kamer op informatie (artikel 68 van de Grondwet) wordt geschonden en dat dit zeer kwalijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de Kamer per direct te voorzien van correcte informatie over het effect van de bezuinigingen op het NFI? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Welke gevolgen heeft dit alles voor de directeur van het NFI en alle andere personen die betrokken zijn of waren bij deze vorm van intimidatie om cruciale informatie weg te houden bij de Kamer?
Er is geen aanleiding voor maatregelen ten aanzien van de algemeen directeur NFI noch ten aanzien van medewerkers van mijn departement.
Het bericht dat een akkerrand is afgekeurd door de RVO omdat deze twee meter te breed is |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat een akkerrand is afgekeurd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) omdat deze 2 meter te breed is?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat deze akkerrand is afgekeurd?
Zoals ik u eerder heb laten weten, is sprake van een stringente Europese eis. Die is mij, zoals u weet, een doorn in het oog en ik heb de Europese Commissie gevraagd die aan te passen (Kamerstuk 28 625, nrs. 234 en 221). Zolang dat niet is gebeurd, is Nederland eraan gehouden (de delen van) akkerranden breder dan 20 meter af te keuren.
Deelt u de mening dat het afkeuren van deze akkerrand een bureaucratische benadering is en op geen enkele manier rekening houdt met de omstandigheden ter plekke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat op het moment dat een akkerrand breder is dan eerder aangegeven, deze niet afgekeurd hoeft te worden maar dat de eventuele vergoeding beperkt blijft tot de vooraf opgegeven breedte? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven wat de ecologische meerwaarde is van het beperken van het aantal meters bij een akkerrand?
Zie antwoord vraag 2.
Wie is verantwoordelijk voor de interpretatie van de regels en het toezicht? Hoe is deze interpretatie tot stand gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
De racistische en discriminatoire gebeurtenissen in de weken 22 en 23 |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ), Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Racistische opmerkingen en klappen voor jongen van 17»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Motoragent met losse handjes slaat vrouw zomaar vol op het gezicht»?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het bericht «Nederland volgt antiracisme-advies niet op»?3
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u reeds contact gehad met de slachtoffers van de twee bovengenoemde gebeurtenissen? Zo ja, wat heeft u namens de regering medegedeeld en wat zijn de specifieke vervolgstappen? Zo nee, waarom nog niet?
Bij dit type delicten zoekt Slachtofferhulp Nederland contact met het slachtoffer om te bespreken of, en zo ja welke ondersteuning gewenst is. Het kabinet ziet geen aanleiding om in dit geval af te wijken van de reguliere ondersteuning en begeleiding die slachtoffers van geweldsdelicten ontvangen.
Bent u bereid om te onderzoeken of het incident met de motoragent een racistisch karakter had? Zo ja, wanneer zal u de Kamer berichten over de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Deze zaak wordt momenteel onderzocht. Lopende het onderzoek kan ik hier geen uitspraken over doen.
Bent u bereid om de politie de opdracht te geven om bij het soort gewelddadige gebeurtenissen als in Geesteren aangiften bij slachtoffers thuis te laten afnemen? Zo ja, bent u dan bereid om hier proactief beleid op te voeren? Zo nee, waarom niet?
Voor het opnemen van aangiften maakt de politie gebruik van de multichannel aanpak. De basis van de multichannelaanpak is de 24/7 telefonische bereikbaarheid van de politie. De aangever krijgt hierbij een passend advies op welke wijze hij het beste aangifte kan doen. Het opnemen van de aangifte op locatie is één van de mogelijkheden bij high impact crimes zoals woninginbraken en overvallen. Per geval wordt bekeken welke manier van aangifte doen het meest passend is.
Wat heeft u te zeggen tegen de daders van de gewelddadige en racistische gebeurtenis in Geesteren?
Lopende het onderzoek kan ik over deze zaak geen uitspraken doen.
Bent u bereid te onderzoeken of de beveiliging van het evenement in Geesteren te kort is geschoten? Zo ja, wanneer zult u de Kamer inlichten over de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
De inzet van politie bij lokale evenementen is een afweging van het lokale gezag. Het al dan niet onderzoeken van de gang van zaken is derhalve een keuze van het lokaal gezag.
Deelt u de mening dat politieagenten onvoldoende zijn gespecialiseerd in het afnemen van aangiften van racisme en discriminatie, daar uit onderzoek is te concluderen dat er winst valt te behalen in de effectiviteit van de gang van discriminatieklachten door de strafrechtketen?4 Zo ja, zou daar niet op geanticipeerd moeten worden door politieagenten te specialiseren in het bestrijden van racisme en discriminatie?
Het kabinet vindt het van belang dat álle politiemedewerkers voldoende vaardigheden hebben voor het goed herkennen en omgaan met discriminatiezaken, op alle discriminatiegronden. Deskundigheidsbevordering in de strafrechtketen maakt dan ook deel uit van de inzet van het kabinet om de strafrechtelijke aanpak van discriminatie te versterken. De aandacht voor diversiteit en discriminatie in het basispolitieonderwijs wordt verder versterkt, zoals beschreven in het Nationaal Actieprogramma Discriminatie. Het is immers van belang dat politieagenten (strafrechtelijke) discriminatie herkennen en de juiste vragen te stellen, ook voor de latere bewijsvoering in discriminatiezaken. Vanaf begin 2017 heeft de politie eveneens een centraal punt dat discriminatiezaken uit het systeem destilleert en bij de eenheden adresseert voor een goede opvolging.
Hoe verklaart u de stijging van racistische geweldsuitingen die in de laatste twee rapportages «Racisme, Antisemitisme, en Extreemrechts Geweld in Nederland» valt waar te nemen?5 Wat zijn de specifieke maatregelen die u gaat nemen om dit structurele probleem te bestrijden?
Aan de hand van het aantal gemelde incidenten alleen is niet vast te stellen of er ook een stijging is van het aantal incidenten, noch van het aantal incidenten dat gepaard gaat met geweldgebruik. Immers aan de stijging van het aantal gemelde incidenten kunnen ook andere oorzaken ten grondslag liggen zoals een verhoogde meldings- een aangiftebereidheid en de manier van registreren. Het kabinet zet in op een vergroting van de meldings- een aangiftebereidheid bij discriminatie en commune delicten met een discriminatoir aspect. In het Nationaal actieplan tegen discriminatie is ingegaan op de inzet vanuit het kabinet om de bewustwording en meldingsbereidheid ten aanzien van discriminatie te versterken. Het inzicht in de omvang van de problematiek, die zonder meer de aandacht van het kabinet heeft, wordt steeds beter. Elk geval van discriminatoir geweld is er één te veel. In het geval er sprake is van een commuun feit met discriminatoir aspect, dan moet, volgens de Aanwijzing Discriminatie van het Openbaar Ministerie, een verhoging van de strafeis worden gevraagd van 50 tot 100 procent. Gezien het aantal acties dat reeds is ingezet zie ik geen aanleiding voor extra maatregelen.
Bent u bereid om, naast de reeds bestaande programma’s, harder op te treden tegen discriminatie en racisme? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat Nederland de aanbevelingen van de commissie tegen racisme en intolerantie (ECRI) van de mensenrechtenorganisatie Raad van Europa niet heeft opgevolgd? Zo ja, waarom niet?
Het kabinet beschouwt het ECRI rapport als een waardevol instrument om de bescherming van burgers tegen discriminatie te verbeteren. In de kabinetsreactie van 18 november 2013 op het vierde ECRI rapport over Nederland is de Kamer geïnformeerd over de wijze waarop Nederland al dan niet voldoet aan de aanbevelingen uit dit rapport. Op 22 januari 2016 is het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie opgezet, waarin de aanbevelingen uit het vierde ECRI rapport een rol spelen. De in dit Nationaal actieprogramma genoemde maatregelen zijn dus niet meegenomen in het vierde ECRI rapport. In januari 2017 ontvangt de Kamer een rapportage over de voortgang van dit actieprogramma.
Kunt u een overzicht geven van de aanbevelingen van de commissie en de naar aanleiding van deze aanbevelingen door de Nederlandse overheid genomen maatregelen, alsmede van de effectiviteit van deze door de overheid genomen maatregelen?
Zie antwoord vraag 12.
De mishandeling van vluchtelingen door de Libische kustwacht |
|
Linda Voortman (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU dreigt medeplichtig te worden aan mishandelen migranten in Libië»?1
Ja.
Is er sprake van enige multilaterale of bilaterale vorm van afspraken waar Nederland direct of indirect bij betrokken is, waaruit voortvloeit dat door de Libische kustwacht tegengehouden migranten in Libië worden gedetineerd?
De Nederlandse regering acht het van groot belang dat mensenlevens op zee worden gered2 en de omstandigheden verbeteren waarin migranten zich bevinden. De Libische kustwacht speelt daarbij een belangrijke rol en heeft dringend ondersteuning nodig. Daarom steunt Nederland een project van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) dat gericht is op het faciliteren van vrijwillige terugkeer van kwetsbare migranten, het beter uitrusten en trainen van de kustwacht voor het redden van migranten op zee, en het inrichten van drie opvangcentra aan de Libische kust voor migranten die gered zijn door de kustwacht (bijv. geschikte sanitaire voorzieningen en medisch onderzoek). Door laatstgenoemde inzet wil IOM met Nederlands geld de eerste opvang van migranten verbeteren. Met het opknappen van drie centra voor eerste opvang zullen minder migranten onmiddellijk worden doorgestuurd naar reguliere detentiecentra.
Voor afspraken op EU-niveau zie beantwoording vragen 3, 4, 7 en 8 hieronder.
Klopt het dat operatie Sophia, de EU-missie in de Middellandse Zee, een actieve bijdrage levert aan de financiering, training en operationalisering van de Libische kustwacht? Zo ja, is de EU daarmee niet mede verantwoordelijk voor de mensenrechtenschendingen die door de Libische kustwacht volgens Amnesty International worden aangericht?
De Libische kustwacht is verantwoordelijk voor reddingsoperaties binnen de territoriale wateren van Libië. Daar werden alleen al in de laatste week van mei 3.600 mensen gered.
In zijn brief van 21 mei 2016 heeft de Voorzitter van de Libische Presidentschapsraad, premier al-Serraj, de EU verzocht om assistentie bij de training van de Libische kustwacht. In reactie hierop besloot de EU op 23 mei jl. het mandaat van haar maritieme missie NAVFORMED Sophia uit te breiden. Op 20 juni jl. stemde de Raad Buitenlandse Zaken in met aanpassing van het betreffende Raadsbesluit, mede met verwijzing naar resolutie 2292 van de Veiligheidsraad, onder gelijktijdige verlenging van het mandaat. De commandant van Sophia is vervolgens in samenspraak met de Libische autoriteiten aan de slag gegaan om de behoeften van de kustwacht (curriculum, methodes, locaties) in kaart te brengen. De operationele fase (financiering, training) is nog niet ingegaan.
Nederland zal zich inzetten voor bespreking van de internationale mensenrechtennormen met de Libische autoriteiten en voor opneming ervan in het curriculum van de trainingen.
Zijn door de EU afspraken gemaakt over mensenrechtenwaarborgen door de Libische kustwacht in de ruil voor de steun die door de EU wordt gegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reflecteert u op het handelen van de Libische kustwacht zoals omschreven door Amnesty International, waarbij in gevallen het leven van migranten in gevaar werd gebracht om maar te voorkomen dat zij uit Libië zouden ontsnappen? Hoe beoordeelt u het beeld dat uit de berichtgeving naar voren komt, dat de Libische kustwacht zorg draagt voor de detentie van deze migranten op het vaste land, alwaar zij vervolgens mishandeld worden?
De berichtgeving bevestigt dat de situatie van migranten in Libië zorgelijk is en dat verbetering dringend nodig is. Uit de bevindingen van het Amnesty-rapport volgt dat een strategie op verschillende terreinen noodzakelijk is: aanpakken van smokkelroutes, faciliteren van vrijwillige terugkeer, verbeteren van omstandigheden in Libië en, indien de oversteek toch wordt gewaagd, redden van mensenlevens op zee. Nederland zet zich er, veelal in EU-kader, voor in dat op genoemde terreinen actie wordt ondernomen.
Door internationale organisaties, waaronder IOM, worden verschillende initiatieven genomen om specifiek de situatie van migranten in Libië te verbeteren. Mede in het kader van het door Nederland gefinancierde project (zie beantwoording vraag 2) voeren IOM en haar lokale counterparts met grote regelmaat werkbezoeken uit aan detentiecentra in Libië. Daarnaast bespreekt IOM met de Libische kustwacht en het Directorate for Combatting Illegal Migration (DCIM, verantwoordelijk voor de situatie van migranten in detentiecentra) hoe de levensomstandigheden van migranten kunnen worden verbeterd. IOM organiseert ook trainingen voor personeel van de Libische kustwacht en het DCIM, waarbij aandacht wordt besteed aan mensenrechten.
Naast deze werkbezoeken geven IOM en andere hulporganisaties voedselhulp, medische zorg en kleding aan migranten die worden vastgehouden. Er is een zogeheten Detention Taskforce in Tunis die tweewekelijks vergadert en ten doel heeft de levensomstandigheden in detentiecentra te verbeteren en bescherming van de rechten van migranten te bevorderen. O.a. IOM, UNSMIL, UNHCR, UNICEF, en Danish Refugee Council maken deel uit van deze groep.
Ondanks de ontplooide initiatieven worden de mogelijkheden om de opvang van migranten in Libië duurzaam te verbeteren momenteel bemoeilijkt door de instabiliteit in het land. Om die reden blijft de internationale gemeenschap intensief inzetten op het bevorderen van een effectieve eenheidsregering en herstel van de openbare orde in Libië, wat moet leiden tot een situatie waarin ook migranten beter geholpen kunnen worden.
Welke consequenties heeft de berichtgeving van Amnesty International voor het kabinetsbeleid ten aanzien van het maken van afspraken met Libië over het tegenhouden van migranten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de autoriteiten in Libië, voor zover daar over kan worden gesproken, aan te spreken op de berichtgeving van Amnesty International? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke consequenties heeft de berichtgeving van Amnesty International voor de EU-steun aan de Libische kustwacht?
Zie antwoord vraag 3.
Jordanië verkochte F-16’s |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoeveel F-16’s heeft Nederland de afgelopen jaren aan Jordanië verkocht en zijn al deze toestellen inmiddels afgeleverd?1
Er zijn in totaal eenentwintig F-16’s aan Jordanië verkocht waarvan er zes zijn afgeleverd. Over de verkoop van de vijftien nog niet geleverde toestellen is de Kamer op 25 september 2014 geïnformeerd (Kamerstuk 22 054, nr. 232). De levering van die F-16’s staat gepland voor eind 2017 zoals aan uw Kamer gemeld op 25 augustus 2015 (Kamerstuk 22 054, nr. 262).
Kunt u aangeven of de door Nederland aan Jordanië verkochte F-16’s nog operationeel zijn bij de Jordaanse luchtmacht? Zo neen, waarom niet?
Voor zover bekend zijn de zes geleverde F-16’s nog in gebruik bij de Jordaanse Luchtmacht.
Staat Jordanië open voor externe inspecties van de door Nederland aan Jordanië geleverde F-16’s? Zo ja, zijn deze inspecties al gehouden, waaruit bestonden deze inspecties en wat zijn de bevindingen? Zo neen, waarom niet?
In de contracten is een bepaling opgenomen dat geleverde F-16»s niet mogen worden doorverkocht zonder voorafgaande toestemming van zowel de Nederlandse als Amerikaanse overheid.
Controles na levering (post shipment controls) zijn een complexe zaak, omdat Nederland geen jurisdictie in het land van eindgebruik heeft. Daarbij lenen niet alle militaire goederen zich vanwege de aard voor controle, denk bijvoorbeeld aan munitie. Naar aanleiding van de berichtgeving in de media (over de eventuele verkoop van toestellen door Jordanië aan Pakistan) heeft het kabinet, via de Nederlandse ambassadeur in Jordanië, echter wel expliciet navraag gedaan bij de Jordaanse autoriteiten. Dit contact bevestigde dat de door Nederland aan Jordanië geleverde F-16’s niet aan Pakistan zullen worden verkocht.
Kunt u garanderen dat geen van de door Nederland aan Jordanië geleverde F-16’s aan Pakistan zijn doorverkocht?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Materieel Defensie voorzien op 29 juni 2016?
Ja.
Over de veerdiensten naar de Waddeneilanden |
|
Aukje de Vries (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Welke afspraken zijn gemaakt binnen de concessie voor de veerdiensten naar de Waddeneilanden ten aanzien van de prijsafspraken en -verhogingen die rederij Doeksen mag toepassen op de kaartverkoop? Hoe heeft rederij Doeksen zich hier de afgelopen jaren aan gehouden? Kan een overzicht gegeven worden van de prijzen van de verschillende typen kaarten in de afgelopen vijf jaar en hoeveel deze hadden mogen stijgen volgens de afspraken?
In de concessies is bepaald dat de concessiehouder niet vaker dan eenmaal per jaar de tarieven mag verhogen. De maximaal toegestane verhoging is afhankelijk van het voor dat dienstregelingsjaar (volgens een voorgeschreven formule) becijferde maximumtariefniveau en de sinds 20141 doorgevoerde tariefverhogingen. Onder het concessieregime was er voor rederij Doeksen tot nu toe geen ruimte voor een tariefverhoging; de tarieven zijn sinds het onherroepelijk worden van de concessie dan ook niet verhoogd (zie de bijlage met de prijzen van verschillende kaartsoorten in de jaren 2012 tot en met 2016)2.
Als er geen tariefverhoging is toegestaan, wil dat niet zeggen dat de prijzen ongewijzigd moeten blijven. Het is dan namelijk wel toegestaan de prijzen van een of meerdere kaartsoorten binnen een bepaalde bandbreedte te verhogen, mits daar een zodanige prijsverlaging van andere kaartsoorten tegenover staat dat de totale opbrengsten uit kaartverkoop naar verwachting gelijk blijven.
In hoeverre wordt over de voornemens tot prijsverhoging overleg gepleegd met de eilanders en/of met de gemeente? Is daarbij ook een vorm van instemming? Zo nee, waarom niet? Wanneer worden daar stappen in gezet? Verlenen de verschillende vervoerders ook inzicht in de opbrengstcijfers, en winst en verlies? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
De tarieven voor een volgend dienstregelingsjaar, inclusief een voornemen deze te verhogen, maken onderdeel uit van het verplicht op te stellen vervoerplan. Het vervoerplan dient door de concessiehouder voor advies te worden voorgelegd aan de decentrale overheden (provincies de gemeenten), het consumentenplatform en de Raden van Advies. Uitgebrachte adviezen kunnen alleen beargumenteerd terzijde worden gelegd. Het definitieve vervoerplan dient uiterlijk 1 augustus bij de concessieverlener te zijn ingediend. Het is aan de concessieverlener om al dan niet in te stemmen met (onderdelen van) dit vervoerplan, waaronder de voorgestelde tarieven voor het volgende dienstregelingsjaar.
Opbrengstcijfers, en de winst- en verliesrekening, maken deel uit van het financieel overzicht dat de concessiehouders verplicht zijn over ieder dienstregelingsjaar te verstrekken aan de concessieverlener. In 2016 is voor de eerste keer zo'n financieel jaaroverzicht ontvangen, over het jaar 2015. Dat was namelijk het eerste dienstregelingsjaar dat volledig onder het concessieregime viel.
Bent u bekend met de klachten over het vrachtvervoer vanuit Harlingen naar de eilanden die buiten de concessie vallen, zoals over de prijsstijgingen, maar ook over het afschermen van de vervoerder? Welke klachten zijn u bekend? Wat kan en/of gaat u daaraan doen?
Alle vrachtvervoer van en naar de Friese Waddeneilanden valt buiten de concessies; het vrachtvervoer is een vrije markt. Het is de concessiehouders wel toegestaan vracht te vervoeren op de schepen die zij voor de uitvoering van de concessie inzetten, op voorwaarde dat dit niet ten koste gaat van het personenvervoer «binnen de concessie».
Het staat andere vervoerders vrij om vrachtvervoer van en naar de Friese Waddeneilanden te verzorgen. Zij kunnen daarvoor gebruikmaken van de Rijksaanleginrichtingen, voor zover dit niet ten koste gaat van het personenvervoer dat in de concessies is geregeld.
Mij zijn geen klachten (over prijsstijgingen) bekend over het vrachtvervoer vanuit Harlingen. De concessiehouder heeft mij verzekerd, dat ook daar geen klachten zijn binnengekomen.
Wat betreft de tarieven voor vrachtvervoer heeft de concessiehouder aangegeven dat deze in het algemeen gelijke tred houden met de personentarieven. Echter, in 2014 zijn veel vrachttarieven verlaagd als gevolg van een doorgevoerde vereenvoudiging van de tariefstructuur, aldus de concessiehouder.
Hoe zit de concessieverlening ten aanzien van de verschillende veerdiensten naar de eilanden in elkaar? Zijn er verschillende regimes, bijvoorbeeld als het gaat om de prijzen en/of kosten? Wanneer is er voor welk eiland weer de mogelijkheid om de concessie aan te besteden? Wat zijn de consequenties bij slecht presteren? Welke wetgeving is van toepassing op de veerverbindingen naar de eilanden en welke Europese wetgeving is hierop van toepassing?
Met de wijziging van het Besluit personenvervoer 2000 (in 2009) is de concessiesystematiek van kracht geworden voor het voor een ieder openstaand personenvervoer (per dienstregeling) op de verbindingen naar de Friese Waddeneilanden. Een en ander valt binnen de EU-rechtelijke kaders van de zogenoemde PSO-verordening (Verordening (EG) 1370/2007) betreffende concessies voor het openbaar vervoer.
In 2011 zijn de concessies voor de Friese Waddenveren Oost (Ameland en Schiermonnikoog) en West (Terschelling en Vlieland) verleend voor een periode van 15 jaar. Deze concessies zijn echter pas onherroepelijk geworden in april 2014, wat betekent dat deze concessies in 2029 weer aanbesteed kunnen worden.
De concessies voor de Friese Waddenveren Oost en voor de Friese Waddenveren West zijn volledig vergelijkbaar, als het gaat om het regime voor prijzen en/of kosten of om de mogelijke consequenties bij slecht presteren. Die mogelijke consequenties variëren van een boete, een last onder dwangsom of het onthouden van toestemming om de tarieven met de index te mogen verhogen.
Voor het (minimale) aanbod aan afvaarten en de klanttevredenheid wordt de situatie in 2009 als ijkpunt gehanteerd, voor het maximumtariefniveau de situatie in 2010. In die zin verschillen de uitgangsposities van de beide concessiehouders enigszins.
Het bericht dat de Nederlandse kust wordt volgebouwd |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kwam het resultaat van de inventarisatie van Natuurmonumenten, waaruit blijkt dat de bebouwing van Nederlandse kustgebieden explosief stijgt, voor u als een verrassing? Zo ja, hoe kan dat? Zo nee, waarom is dit niet eerder gemeld?1
Natuurmonumenten heeft de bij het Kustpact betrokken partijen geïnformeerd over hun voornemen om een inventarisatie uit voeren naar de bouwplannen in de kust. Natuurmonumenten heeft de inventarisatie in eigen opdracht uitgevoerd en over gecommuniceerd. De inventarisatie richt zich op de bebouwing in de Nederlandse kust met een recreatieve functie. De gegevens hieromtrent zijn per project voor de gehele kust gerangschikt en dit levert een totaalbeeld op.
De inventarisatie maakt onderdeel uit van de activiteiten die uitgevoerd worden door de coalitie «Bescherm de kust». Ik heb het rapport op 11 juni 2016 ontvangen.
De inhoud levert discussie op bij diverse partijen, maar betreft, zoals Natuurmonumenten zelf zegt, een eerste inventarisatie. Er gaat nog een slag overheen. Dit gaan we gezamenlijk doen.
Hoe oordeelt u over de ontwikkeling dat partijen op enig moment een robuust en duurzaam kustpact willen afsluiten maar er tegelijkertijd wel duizenden nieuwe vastgoedprojecten worden gerealiseerd?
Samen met provincies, gemeenten, waterschappen, natuur- en milieuorganisaties, waterwinbedrijven en de recreatiesector, werk ik aan het opstellen van een Kustpact. Doel van het Kustpact is om de gezamenlijke waarden van de kust te erkennen en met elkaar afspraken te maken over behoud én ontwikkeling van de kust in brede zin.
De inventarisatie van Natuurmonumenten laat zien dat na jaren van relatieve rust de bouw aantrekt. Natuurmonumenten heeft voor een gebied van 1,5 kilometer van de binnenduinrand van Cadzand tot Den Helder, exclusief de Waddeneilanden en de Zeeuwse en Zuid Hollandse zeearmen, geïnventariseerd welke recreatieve projecten zijn gerealiseerd, in uitvoering zijn, dan wel in planvorming. Het gaat dus deels om bestaande panden, deels om nieuwbouw, maar kan ook bijvoorbeeld vervanging van bestaande bouw zijn. Er vindt nog een verdiepingsslag plaats, met als doel een compleet en goed beeld te scheppen van de bouwplannen aan de Nederlandse kust.
In hoeverre is hier sprake van een (mogelijke) overtreding van het bouwverbod? Wie handhaaft hierop? Gebeurt dit ook? Kunt u dit toelichten?
Ik neem aan dat u het Barro bedoelt. Dat betreft geen verbod, maar een «nee, tenzij». Dit uitgangspunt is nog steeds geheel van toepassing. Alleen met een ontheffing kan er van afgeweken worden.
In de inventarisatie van Natuurmonumenten wordt geen melding gemaakt van (mogelijke) overtreding van regels of specifiek het Barro ten aanzien van het Kustfundament. Met de betrokken partijen bij het Kustpact waaronder Natuurmonumenten, zal een verdiepingsslag worden gemaakt. Daarbij zal ook in kaart worden gebracht of er bij projecten iets niet geheel conform de geldende procedures is verlopen en zo ja wat. Ik hoop deze informatie zo spoedig mogelijk te krijgen, zodat deze kan worden betrokken bij de gesprekken over het Kustpact.
Wat gaat u doen ten aanzien van de duizenden vastgoedobjecten die nog op de rol staan? Bent u bereid kustgemeenten een reactieve aanwijzing te geven (art 3.8 lid 6 Wro) waarmee de bewuste onderdelen van bestemmingsplannen buiten werking worden gesteld? Zo nee, waarom niet?
Het geven van een reactieve aanwijzing kan ik alleen doen voor die onderdelen die onder het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vallen. Op dit moment heb ik geen signalen ontvangen dat een bestemmingsplan in strijd is met de regels zoals geformuleerd in het Barro. De inventarisatie van Natuurmonumenten bevat daarover geen gegevens. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Ik ga er vooralsnog vanuit dat we goede afspraken maken in het Kustpact en daarmee draagvlak creëren voor behoud én ontwikkeling van de kust in brede zin.
Bent u bereid om tot de opstelling en effectuering van een nieuwe Nationale Omgevingsvisie geen onomkeerbare stappen te zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Per brief van 15 februari 20162 heb ik aangegeven geen uitvoering te geven aan de voorgestelde wijzigingen van het Barro voor zover deze betrekking hebben op de kust. Dit betekent dat de nu geldende regels voor de kust, binnen de begrenzing van het kustfundament, ongewijzigd blijven. Lopende en toekomstige plannen zullen aldus worden getoetst aan deze, nu geldende, regels.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Water d.d. 16 juni 2016?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken. In het Algemeen Overleg Water van 16 juni jl. zijn voorgaande vragen mondeling ingebracht. Ik heb daar op hoofdlijnen en in lijn met bovenstaande beantwoording mijn reactie gegeven.
Het terugsturen van vluchtelingen naar Eritrea |
|
Rik Grashoff (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «regering Eritrea schendt al 25 jaar mensenrechten»?1
Ja
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de VN Onderzoekscommissie?
Ja
Onderschrijft u de aanbeveling aan de Veiligheidsraad om het Internationaal Strafhof in te schakelen?
Nederland is van mening dat waar grove mensenrechtenschendingen zijn gepleegd, de verantwoordelijken daarvoor moeten worden vervolgd en de slachtoffers genoegdoening moeten krijgen. De vaststelling of in juridische zin sprake is van misdaden tegen de menselijkheid is voorbehouden aan de rechter. Er zijn verschillende oplossingen om te komen tot vervolging van internationale misdrijven. Nationale overheden zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor vervolging van internationale misdrijven en er zijn ook regionale oplossingen denkbaar. Wanneer vervolging op nationaal of regionaal niveau uitblijft, dan is het Strafhof de aangewezen optie. Aangezien Eritrea geen partij is bij het Statuut van Rome kan dat alleen door een doorverwijzing van de VN Veiligheidsraad.
Bent u van mening dat de ontwikkelingsrelatie met Eritrea, zoals opname in de landenlijst van het Dutch Good Growth Fund (DGGF), ongewijzigd kan blijven, gezien de mensenrechtensituatie en het ontbreken van economische initiatieven zonder banden met de overheid?
Een aanhoudend isolement van Eritrea is in niemands belang en tevens tegenstrijdig aan het advies van de Commission of Inquiry om engagement te zoeken. In dat licht staat het DGGF open voor Eritrea. In de toewijzing van het DGGF is Nederland strikt en wordt financiering vraaggestuurd verstrekt aan Nederlandse en lokale bedrijven, buiten de overheid om. Voor het DGGF geldt dat mensenrechten een vast onderdeel zijn van de IMVO beoordeling, gebaseerd op de OESO richtlijnen en de IFC Performance Standards.
Bent u van mening dat het ontwikkelingshulppakket van de EU, ter hoogte van € 200 miljoen, doorgang kan vinden, gezien de mensenrechtensituatie en het ontbreken van economische initiatieven zonder banden met de overheid?
Gezien de mensenrechtensituatie en het ontbreken van sociaaleconomisch perspectief, acht het kabinet het wenselijk dat de EU de bevolking van Eritrea ondersteunt, zonder daarbij de eigen normen en waarden uit het oog te verliezen. Het bredere kader voor deze steun tot 2020 is vastgelegd in het EU-meerjarenprogramma voor Eritrea met een indicatieve omvang van EUR 200 mln. Het EOF (Europees Ontwikkelingsfonds) comité heeft hier op 17 november jl. unaniem mee ingestemd. Uw Kamer is in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 16 november jl. geïnformeerd over de Nederlandse inzet om het programma te gebruiken om verbeteringen op mensenrechtengebied en sociaaleconomische ontwikkeling te stimuleren. Directe steun aan de overheid is niet aan de orde. Op voorstel van Nederland is een aantal resultaatgebieden vastgesteld waarop Eritrea vooruitgang moet laten zien. Die vooruitgang zal sterk meewegen wanneer in een volgend stadium concrete projectvoorstellen ter goedkeuring worden voorgelegd aan de lidstaten. Nederland volgt de uitvoering kritisch.
Bent u op de hoogte van berichten dat Eritreeërs die naar Soedan vluchten, worden opgepakt en teruggestuurd?2
Ja
Deelt u de mening dat dit refoulement is en dat het Nederlandse en Europese beleid er op gericht moet zijn om dit te voorkomen?
Indien er sprake is van willekeurige terugzending van vluchtelingen, kan van verboden refoulement worden gesproken, als bedoeld in artikel 33 van het Verdrag betreffende de Status van Vluchtelingen, waarbij Soedan partij is. Het Nederlandse en Europese beleid is erop gericht om naleving van het verdrag te bevorderen en de rol van UNHCR als hoeder hiervan te versterken. UNHCR staat inmiddels ook in nauw contact hierover met de Sudanese autoriteiten.
Is het Steering Committee van het Khartoum-proces deze maand bijeengekomen? Kunt u de Kamer verslag doen van deze bijeenkomst?
Er was geen bijeenkomst van de stuurgroep in mei 2016. Wel heeft op 24 en 25 mei jl. in Khartoem een informele thematische expertbijeenkomst plaatsgehad over mensensmokkel, waarbij de focus lag op de opsporing en vervolging van criminele organisaties die betrokken zijn bij mensensmokkel. Nederland heeft aan deze bijeenkomst deelgenomen.
Met welke landen worden binnen het Khartoum-proces afspraken gemaakt? Wat is de aard van de afspraken?
Sinds het najaar van 2014 bestaat het «EU-Horn of Africa Migration Route Initiative», ook wel het Khartoum-proces genoemd. Deelnemende landen zijn Djibouti, Egypte, Ethiopië, Eritrea, Kenia, Libië, Somalië, Zuid Soedan, Soedan, Tunesië en EU landen. De Stuurgroep van het Khartoum-proces bestaat op dit moment uit Italië, Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Malta, Egypte, Eritrea, Ethiopia, Zuid Soedan, Soedan, de Europese Commissie, de Europese Dienst voor Extern Optreden en de Afrikaanse Unie Commissie. Het Khartoum-proces is een migratiedialoog die samenwerking moet bevorderen op het gebied van migratie, te starten met activiteiten om mensensmokkel en- handel effectiever aan te pakken. Er is geen fonds gekoppeld aan het Khartoum-proces, maar landen kunnen voorstellen indienen bij het EU Trust Fund voor Afrika. Er is een aantal lopende EU-gefinancierde programma’s die tot doel hebben samenwerking in de Hoorn van Afrika te versterken bij de aanpak van mensensmokkel en -handel. De voortgang en ervaringen van deze programma’s worden besproken tijdens de Khartoum-proces bijeenkomsten. De bijeenkomsten van het Khartoum-proces bevinden zich nog in de fase van dialoog en verkenning voor een versterkte aanpak van mensensmokkel- handel. Er worden geen bindende afspraken gemaakt.
Deelt u de mening dat er geen sprake kan zijn van technische of materiële assistentie aan de grensbewaking van Soedan, zolang het land zich schuldig maakt aan refoulement?
Sudan heeft assistentie nodig om een goed grensbewakingsbeleid te voeren. Hierbij is ook aandacht nodig voor de internationale verplichtingen van Sudan met betrekking tot non-refoulement. De Duitse ontwikkelingsorganisatie GIZ zal met financiering uit het EU Trust Fund een regionaal migratiemanagementprogramma uitvoeren in de Hoorn van Afrika, o.a. in Sudan. Doel van dit programma is het tegengaan van illegale migratie, met inbegrip van mensensmokkel en -handel. Het programmadocument bevat voorstellen om grensbewakingsautoriteiten te steunen met technische assistentie en relevante apparatuur. Het risico van misbruik van de te leveren apparatuur voor repressieve doeleinden wordt in het projectdocument van GIZ beschreven en GIZ heeft waarborgen ingebouwd om misbruik tegen te gaan. Het is van belang dat zowel GIZ als de Europese Commissie de voortgang van dit project nauwgezet volgen. Nederland zal hiertoe via betrokkenheid bij het EUTF ook op toezien en zich eveneens inzetten voor een terughoudend gebruik van EU ODA-middelen voor grensbewaking in dit kader.
Deelt u de mening dat er geen sprake kan zijn van assistentie in enigerlei vorm aan Eritrea, zolang het land op deze systematische en grootschalige wijze de mensenrechten schendt?
Vanwege de grootschalige mensenrechtenschendingen werkt Nederland niet samen met de overheid van Eritrea. Tegelijkertijd is dit niet het moment om de bevolking van Eritrea de rug toe te keren. Ik wijs erop dat het mensenrechtenrapport van de Commission of Inquiry naast haar kritiek op de situatie in Eritrea de VN-lidstaten ook expliciet oproept om het engagement met Eritrea juist te versterken, met als doel het land te helpen om de mensenrechtensituatie te verbeteren en om via bilaterale of multilaterale hulpkanalen Eritrea’s institutionele zwaktes (bijv. de rechterlijke macht) aan te pakken.