De evacuatie van Nederlanders uit Zuid-Soedan |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat honderd Nederlanders bij de Nederlandse ambassade in Zuid-Soedan staan geregistreerd vanwege tijdelijk of permanent verblijf in Zuid-Soedan?
Klopt het dat woensdag 13 juli jl. elf Nederlanders zijn geëvacueerd uit Zuid-Soedan?
Kunt u toelichten wat de situatie is van de overige 89 Nederlanders die nog in Zuid-Soedan verblijven? Hoeveel van hen hebben aangegeven Zuid-Soedan te willen verlaten?
Op welke wijze wordt de nu nog in Zuid-Soedan aanwezige Nederlanders gewezen op de mogelijkheid en wenselijkheid het land te ontvluchten?
Biedt de Nederlandse overheid actief steun aan Nederlanders in Zuid-Soedan om het land te ontvluchten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Met welke landen en organisaties wordt samengewerkt om Nederlanders in Zuid-Soedan in staat te stellen het land te ontvluchten?
Het bericht 'EU raadt beperkt gebruik glyfosaat aan in speeltuinen' |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «EU raadt beperkt gebruik glyfosaat aan in speeltuinen»?1
Ja.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk dit jaar, over te gaan op een verbod op glyfosaat (RoundUp) in speeltuinen en op recratie- en sportterreinen?
Sinds 31 maart 2016 geldt een verbod op het professioneel gebruik van alle gewasbeschermingsmiddelen, dus inclusief middelen op basis van de werkzame stof glyfosaat, op verhardingen buiten de landbouw. Per 1 november 2017 geldt dit verbod ook voor de onverharde oppervlakken. Zoals in de brief van 6 februari 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 227) is toegelicht, is voor bepaalde sportvelden en recreatieterreinen nog een uitzondering van toepassing op het verbod. Om ook hier het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zo spoedig mogelijk af te bouwen, zijn met de betreffende sectoren in oktober 2015 Green Deals gesloten (Staatscourant 2016, 14022 en 14025). In samenwerking met de deelnemers worden acties uitgevoerd, zoals het verzamelen en uitdragen van voorbeelden van beheer zonder gewasbeschermingsmiddelen en waar nodig het initiëren van innovatie. Voor deze aanpak met de Green Deals heb ik tijdens recente AO’s steun mogen ervaren vanuit uw Kamer.
Indien u niet tot een verbod bereid bent, welke beperkende maatregelen gaat u dan instellen teneinde te voorkomen dat kinderen met het waarschijnlijk kankerverwekkende glyfosaat in aanraking komen op sport-, recreatie- en speelgelegenheden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke garanties kunt u geven dat kinderen en andere gebruikers niet ziek worden indien u niet bereid bent om beperkende maatregelen te treffen betreffende glyfosaat op sport-, recreatie- en speelterreinen?
In de afgelopen periode is veel – soms tegenstrijdige – informatie verschenen over de werkzame stof glyfosaat2. Dit heeft geleid tot vragen van en discussies met uw Kamer hierover. Het is daarbij ook mijn zorg dat het gebruik van stoffen niet schadelijk is voor de gezondheid, zeker als het om kinderen gaat.
Het Europees geharmoniseerde systeem om stoffen te beoordelen is erop gericht om met grote zorgvuldigheid de veiligheid van mens, dier en milieu te borgen. Het voorzorgsprincipe staat daarom centraal in Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen. Dat betekent dat het gebruik van een middel is verboden, tenzij de werkzame stof is goedgekeurd en het middel is toegelaten. Onafhankelijke toetsing van de werkzame stof glyfosaat, conform de Europees geharmoniseerde beoordeling van stoffen, door EFSA, Duitsland en de lidstaatautoriteiten waaronder het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb; met ondersteuning van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) heeft opgeleverd dat glyfosaat met de juiste gebruiksvoorschriften verantwoord kan worden toegepast en veilig gebruik mogelijk is (Kamerstukken 27 858, nrs. 365, 366 en 369).
Conform de Nederlandse inzet om de registratie van glyfosaat beperkt te verlengen, heeft het Europese College van Commissarissen besloten om de goedkeuringsperiode niet voor 15 jaar te verlengen, maar te verlengen tot na het ECHA-classificatiebesluit en maximaal tot 31 december 2017. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft uw Kamer hierover op 23 augustus 2016 schriftelijk geïnformeerd (beantwoording overige Kamervragen gesteld tijdens SO Landbouw- en Visserijraad). Daarbij is onder andere aangegeven dat, als voorwaarde voor de verlenging van de registratie, de lidstaten de toelatingen moeten intrekken van glyfosaathoudende middelen met de hulpstof POE-tallowamine. Reden hiervoor is dat uit toxicologische onderzoeken een gezondheidsrisico blijkt bij middelen die de combinatie van glyfosaat en tallowamine bevatten. Het Ctgb heeft genoemde toelatingen inmiddels ingetrokken. Het Ctgb heeft mij daarnaast laten weten dat het gebruik van glyfosaat op sportvelden en in speeltuinen als veilig voor kinderen is beoordeeld.
Wat is uw advies aan ouders: kunnen zij hun kinderen gerust laten spelen op met glyfosaat behandelde terreinen of moeten zij maatregelen nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Indien u niet bereid bent tot een verbod: wilt u gemeenten verplichten om borden neer te zetten, zodat ouders geïnformeerd zijn over de blootstelling aan deze stof?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u, gezien het feit dat de Wereldgezondheidsorganisatie glyfosaat classificeert als «waarschijnlijk kankerverwekkend», bereid om dienaangaande te handelen vanuit het voorzorgprincipe?
Zie antwoord vraag 4.
De vervuiling van supermarktproducten |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw vervuilende stoffen aangetroffen in voedsel supermarkten»?1
Ja.
Kunt u specificeren in welke producten de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) mineral oil aromatic hydrocarbons (MOAH) en/of mineral oil saturated hydrocarbons (MOSH) heeft gevonden? Kunt u hierbij ook aangeven welke hoeveelheden van deze stoffen zijn gevonden in de producten en welke gevaren dit voor de volksgezondheid oplevert? Indien dit niet mogelijk is, waarom niet?
Het bericht «Opnieuw vervuilende stoffen aangetroffen in voedsel supermarkten»2 is niet gebaseerd op gegevens van de NVWA maar op onderzoek van de niet-gouvernementele organisatie Foodwatch3.
In mijn antwoorden van 23 november 20154 op vragen van het lid Dik-Faber heb ik aangegeven dat de NVWA op dit moment niet op de aanwezigheid van de minerale oliën MOAH en MOSH in levensmiddelen controleert. De NVWA voert deze controles nu nog niet uit omdat er geen specifieke wettelijke limieten zijn en er vooralsnog onvoldoende wetenschappelijke duidelijkheid over het risico bestaat. Nederland zal, zoals ik in mijn antwoorden van 22 juni 20165 op aanvullende vragen van het lid Dik-Faber heb aangegeven, binnenkort deelnemen aan Europees monitoringsonderzoek naar minerale oliën in levensmiddelen. Dit onderzoek wordt nu voorbereid en zal in 2017 nog doorlopen.
Zoals ik in de antwoorden van 23 november 2015 heb aangegeven, ontbreken specifieke wettelijke limieten omdat het nog onduidelijk is welke schadelijke stoffen in de minerale oliën het precies betreft en in welke mate deze schadelijk zijn en omdat geschikte analysemethoden nog niet beschikbaar zijn. De nationale en Europese regelgeving schrijft wel voor dat verpakkingsmaterialen geen stoffen mogen afgeven in hoeveelheden die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid. Omdat er vooralsnog onvoldoende wetenschappelijke duidelijkheid over het risico bestaat, heeft de NVWA geen basis om op te treden. In mijn antwoord van 22 juni 2016 heb ik aangegeven dat van het vaststellen van wettelijke normen pas sprake kan zijn als de resultaten van het Europese onderzoek bekend zijn. Op basis van die resultaten zal bezien worden of maatregelen noodzakelijk zijn en welke maatregelen dan het meest geschikt zijn om de gevonden risico’s te borgen.
Tot slot wil ik benadrukken dat bedrijven (producenten en supermarkten) de verantwoordelijkheid hebben te zorgen dat de producten die zij op de markt brengen veilig zijn. Zoals ik in mijn antwoord van 22 juni jl. heb aangegeven onderneemt de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) actie en zal ik de ontwikkelde instrumenten laten toetsen op volledigheid en effectiviteit. Recent hebben enkele supermarkten aangegeven normen te gaan stellen aan de aanwezigheid van minerale oliën in producten.
Is het gebruik van MOAH en/of MOSH in voedselverpakkingen verboden? Zo ja, welke straf staat hierop en welke straf is er opgelegd aan de supermarkten waar deze stoffen werden aangetroffen en aan de producenten van deze producten? Zo nee, waarom niet en zou hierin een wijziging moeten komen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke actie heeft de NVWA ondernomen naar aanleiding van haar ontdekkingen? Worden de producten waarin MOAH en/of MOSH zijn aangetroffen teruggeroepen door de supermarkten? Zo ja, op welke termijn moeten alle producten uit de supermarkt zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Doet de NVWA vervolgonderzoek naar alle producten waarin mogelijk MOAH en/of MOSH zitten? Zo ja, wanneer zal dit onderzoek zijn afgerond? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke actie gaat u ondernemen naar aanleiding van de bevindingen van de NVWA, mede in het oog nemende dat u al eerder de supermarkten had opgeroepen om vervuiling van hun producten aan te pakken? Bent u bereid hardere actie te ondernemen dan opnieuw een oproep te doen, aangezien dit geen effect heeft gehad?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Turkse Nederlanders en journalisten worden bedreigd |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de toenemende spanningen in Nederland als gevolg van dat de situatie in Turkije?1 2
Het is onwenselijk wanneer spanningen in het buitenland geïmporteerd worden naar Nederland en het is onacceptabel wanneer deze spanningen leiden tot bedreigingen, intimidatie of erger. Met betrekking tot de reactie van het Kabinet over de toenemende spanningen in Nederland als gevolg van de situatie in Turkije, verwijzen wij u kortheidshalve naar de Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 21 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 76) betreffende «reactie op verzoek van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Europese Zaken om een brief over de situatie in Turkije» alsmede naar de Kamerbrief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 september 2016 (Kamerstuk 32 824, nr. 148) betreffende «Spanningen Turks Nederlandse gemeenschap». Het recht van demonstratie is net als de vrijheid van meningsuiting een cruciaal onderdeel van onze democratische rechtsstaat. Deze vrijheden zijn er voor iedereen, ook voor mensen die meningen uiten die sommigen van ons verbazend of zelf schokkend vinden.
Deelt u de mening dat het recht op demonstratie een groot goed is, evenals de persvrijheid maar intimidatie, bedreiging en belaging van journalisten en andersdenkenden hier geweld aan doen? Zo ja, welke maatregelen zijn getroffen?3
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over bedreigingen via de sociale media en de recente vernielingen bij Turks-Nederlandse organisaties in Rotterdam en Zaanstad? Ziet u een verband tussen de vernielingen en de opvattingen van deze organisaties over het Turkse regime? Zijn er berichten over soortgelijke vernielingen in andere steden? Zo ja, in welke? Welke acties hebben de lokale autoriteiten ondernomen om slachtoffers te beschermen en daders te stoppen?4 5 6 7
Bedreigingen en vernielingen zijn ontoelaatbaar. Na de couppoging in Turkije van 15 juli jl. heeft zich een piek voorgedaan in het aantal aangiften en meldingen van Turkse Nederlanders. De meerderheid van de aangiften is in de eenheid Rotterdam gedaan. Onder andere de eenheden Amsterdam, Oost-Nederland en Noord-Holland maken eveneens melding van aangiften die duiden op onrust binnen de Turks-Nederlandse gemeenschap. Slachtoffers zijn nadrukkelijk opgeroepen om melding en/ of aangifte te doen. Het lokaal gezag heeft een mix aan instrumenten ter beschikking om de situatie aan te pakken en waar nodig wordt deze integrale aanpak ook toegepast.
Klopt het bericht over dat er boycotlijsten circuleren met namen van Turks-Nederlandse ondernemers die kritisch staan tegenover het regime van Erdoĝan? Zo ja, in welke steden zijn dergelijke lijsten opgesteld, door wie, verloopt dit via dezelfde kanalen als de Turkse kliklijn? Wat is uw reactie hierop?8
Het kabinet keurt het ten zeerste af dat er lijsten circuleren, in welke vorm en samenstelling dan ook, en door wie dan ook. Nederland kent geen «guilt by association». Vooralsnog hebben de Turkse autoriteiten geen bewijs van directe betrokkenheid van genoemde Nederlandse organisaties bij de gebeurtenissen van 15 juli in Turkije overhandigd.
Bij de Turkse autoriteiten is meermaals gewezen op de zorgen over de effecten van de coup en de nasleep ervan in Turkije zelf, en in Nederland. Het kabinet heeft er in deze contacten aangedrongen ervoor te zorgen dat spanningen uit Turkije niet in Nederland worden geïmporteerd.
Klopt het dat het Turks consulaat in Rotterdam, Turkse Nederlanders heeft opgeroepen om het Turkse regime actief te steunen en de straat op te gaan? Wat is uw reactie hierop?9
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze is er afgelopen dagen contact geweest met Turkse Nederlanders? Hoe verloopt het overleg met uw «bondgenoten» van de Turkse Religieuze Stromingen en Organisaties (TRSO’s), respecteren zij de mening van andersdenkenden en wordt dat ook door hen uitgedragen?10
Voor de beantwoording van deze vraag verwijzen wij u naar het verslag van een schriftelijk overleg verzonden aan de Tweede Kamer op 26 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 77) betreffende «de reactie van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Turkije».
Wat is reactie op het feit dat binnenlandse ontwikkelingen in Turkije in Nederland herhaaldelijk hebben geleid tot oplopende spanningen, bedreigingen en vernielingen? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Welke concrete resultaten heeft uw overleg met de vier Turkse organisaties en Turks-Koerdische, Alevitische en Armeense organisaties in Nederland het afgelopen jaar opgeleverd? Op welke wijze heeft uw «bondgenootschap» er toe bijgedragen dat de spanningen tussen de verschillende groepen Turkse Nederlanders zijn afgenomen? Ziet u aanleiding om uw integratiebeleid te herzien?
De bevindingen van het SCP onderzoek «Werelden van Verschil» van december 2015 laten zien dat ten aanzien van de integratie en participatie van een deel van de Turkse Nederlanders, zij zich beperkt identificeren met de Nederlandse samenleving en daar op relatief grote culturele afstand van staan. Wij vinden het wenselijk dat migrantenorganisaties zich hier ook druk over maken en daarom is het belangrijk om hier met de gemeenschappen en hun organisaties over in gesprek te blijven. In 2016 en 2017 wordt, zoals aangekondigd in de Kabinetsreactie op het SCP-rapport (Kamerstuk 32 824, nr. 117), een brede dialoog georganiseerd. Tijdens deze brede dialoog staat het stimuleren van concrete ideeën en oplossingen die kunnen bijdragen aan het daadwerkelijk tegengaan van scheidslijnen in onze samenleving centraal. Daarnaast wordt gezocht naar mogelijkheden om de Turks Nederlandse gemeenschap te binden aan de Nederlandse samenleving. Om die reden vinden er met regelmaat overleggen plaats tussen verschillende Turks Nederlandse organisaties en de rijksoverheid.
Met betrekking tot het overleg met de vier Turkse organisaties en Turks-Koerdische, Alevitische en Armeense organisaties in Nederland verwijzen wij u naar het verslag van een schriftelijk overleg verzonden aan de Tweede Kamer op 26 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 77) betreffende «de reactie van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Turkije». In overleg met deze organisaties, maar ook met anderen, wordt gezocht naar mogelijkheden om de Turks Nederlandse gemeenschap te binden aan de Nederlandse samenleving.
Het bericht dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de fusie tussen Achterhoekse ziekenhuizen accordeert |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «NZa accordeert fusie Achterhoekse ziekenhuizen?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht en wacht het oordeel van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) af. Zij moet de voorgenomen fusie nu beoordelen op grond van de Mededingingswet.
Bent u ervan op de hoogte wat de gevolgen van deze fusie zijn voor de zorg en het zorgaanbod van beide ziekenhuizen?
De ziekenhuizen hebben in hun aanvraagformulier voor de zorgspecifieke fusietoets die door de NZa is verricht, kenbaar gemaakt dat zij door de samenwerking hoogwaardige ziekenhuiszorg in de Achterhoek willen waarborgen en verder willen verbeteren. In dit formulier stellen partijen het uitgangspunt te hanteren dat de continuïteit van volwaardige algemene ziekenhuiszorg op beide locaties zonder organisatorische reorganisatie van de zorgprocessen is gewaarborgd. Ook hebben zij aangegeven de bestaande verbanden met grotere ziekenhuizen buiten de regio op het gebied van complexe zorg in tact te willen houden. Bovendien geven de ziekenhuizen aan dat de fusieplannen met de vakbonden zijn besproken.2
Met de zorgspecifieke fusietoets heeft de NZa getoetst op de continuïteit van cruciale zorg en de zorgvuldige betrokkenheid van cliënten, personeel en andere belanghebbenden. De ACM toetst op grond van de Mededingingswet of er na de fusie voldoende keuzemogelijkheden overblijven. Ik wil niet op deze beoordeling vooruitlopen. Mocht de fusie definitief doorgaan, dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij invulling willen geven aan de fusie en wat de gevolgen zijn, zowel voor het personeel, de lokale bevolking als voor andere partijen zoals de betrokken gemeenten.
Bent u ervan op de hoogte wat de gevolgen van deze fusie zijn voor het personeel van beide ziekenhuizen? Worden er gedwongen ontslagen verwacht? Zo ja, hoeveel en in welke mate? Is de vakbond erbij betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte wat de gevolgen zijn van deze fusie voor de patiënten van beide ziekenhuizen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de precieze reden voor deze ziekenhuizen om te fuseren?
De ziekenhuizen hebben bij de aanvraag voor de fusie bij de NZa aangegeven te willen fuseren vanwege kwaliteitseisen en volumenormen, doelmatigheid en synergievoordeel, aantrekkelijk werkgeverschap, gezamenlijke innovatiekracht en gezamenlijke inrichting van het zorgaanbod. Door samen te werken menen de ziekenhuizen voor elk specialisme «goede zorg dichtbij» te kunnen garanderen.3
Waarom hebben de ziekenhuizen besloten tot fuseren in plaats van het aangaan van een (intensieve) samenwerking?
De ziekenhuizen hebben bij de aanvraag aangegeven een voorkeur te hebben voor fusie omdat dit volgens hen «de toereikende kaders schept voor een intensieve samenwerking op de algemene en de medisch ondersteunende bedrijfsvoering en voor de uitvoering van eenduidig beleid ten aanzien van regionale zorginnovaties.»4
Kan gegarandeerd worden dat er na de fusie tussen het Slingelandziekenhuis in Doetinchem en het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk twee volwaardige ziekenhuizen blijven bestaan?
De ziekenhuizen geven in hun fusieaanvraag bij de NZa aan dat het behoud van twee volwaardige ziekenhuizen voor hen een belangrijk uitgangspunt is. Op de gevolgen voor de keuzemogelijkheden en daarmee het op de patiëntenbelangen gericht zijn van het ziekenhuis wordt op grond van de Mededingingswet getoetst door de ACM. Mocht de fusie definitief doorgaan dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij concreet invulling geven aan de fusie. Ik heb hier geen rol in.
Kan gegarandeerd worden dat de opmerking dat er twee volwaardige ziekenhuizen blijven bestaan niet alleen is gedaan om voor nu een fusie goedgekeurd te laten krijgen en dat men over een paar jaar ziet dat toch een van beide ziekenhuizen uitgekleed wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de vrees dat het ziekenhuis in Winterswijk uiteindelijk zal worden uitgekleed ten faveure van het ziekenhuis in Doetinchem? Betekent dit dat op korte dan wel langere termijn de klinische verloskunde, 24-uurs intensive care (IC) en 24-uurs spoedeisende eerste hulp (SEH) verdwijnen? Of blijft het Streekziekenhuis Koningin Beatrix een gevoelig ziekenhuis dat recht houdt op een beschikbaarheidstoeslag om spoedeisende eerste hulp voorzieningen in stand te houden? Betekent de analyse van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat het ziekenhuis in Winterswijk zowel de klinische verloskunde als IC als SEH in de lucht moet houden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Er zijn twee vormen van zorg waarvoor de zogenaamde »45 minuten norm» geldt, te weten de SEH en de acute verloskunde. Het RIVM analyseert op mijn verzoek jaarlijks de bereikbaarheid van SEH’s en afdelingen voor acute verloskunde. In dat kader benoemt het RIVM SEH’s en afdelingen voor acute verloskunde die gevoelig zijn voor de 45 minuten norm, wat betekent dat het aantal mensen dat niet binnen 45 minuten bij een SEH dan wel afdeling voor acute verloskunde kan zijn toe zou nemen als de betreffende afdeling zou verdwijnen. Uit het meest recente rapport van het RIVM van begin 2016 blijkt dat het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk een gevoelig ziekenhuis is voor zowel de SEH als de afdeling voor acute verloskunde.
Bij het uitvoeren van de zorgspecifieke fusietoets toetst de NZa de voorgenomen fusie inhoudelijk op de continuïteit van cruciale zorg (conform onder meer de 45 minuten norm) en procedureel op de zorgvuldige betrokkenheid van cliënten, medewerkers en andere betrokken partijen. Volgens de NZa komt de cruciale zorg, waaronder spoedeisende hulp, acute verloskunde en crisisopvang GGZ, door de voorgenomen fusie niet in gevaar.
Wat de toekomst betreft is van belang dat mijn beleid erop is gericht om de spoedeisende hulp en acute verloskunde op gevoelige locaties beschikbaar te houden. Indien een ziekenhuis ertoe wil overgaan om een dergelijke gevoelige SEH of afdeling voor acute verloskunde te sluiten, dan kan ik zo’n ziekenhuis in het uiterste geval bijvoorbeeld, op grond van de Wet toelating zorginstellingen, verplichten om de betreffende zorg op het niveau van een basisziekenhuis op deze gevoelige locatie te continueren.
De 45 minuten norm geldt alleen voor de betreffende vormen van acute zorg, niet voor IC’s. De IC-zorg moet in de regio goed georganiseerd worden conform de Kwaliteitsstandaard Organisatie van IC, die begin juli door Zorginstituut Nederland is vastgesteld.
Ziekenhuizen kunnen onder bepaalde voorwaarden een beschikbaarheidbijdrage krijgen voor een gevoelige SEH en afdeling voor acute verloskunde. De status van gevoelige afdeling is gebonden aan de locatie van de betreffende zorg en wijzigt dan ook niet door een fusie.
Bent u van mening dat er voor patiënten in de Achterhoek voldoende keuze beschikbaar blijft na goedkeuring van deze fusieplannen, gelet op de beantwoording van eerdere vragen waarin u heeft aangegeven dat uw beleid erop gericht is dat patiënten voldoende alternatieven hebben in een regio, opdat ze kunnen kiezen?3
Ik vind het belangrijk dat patiënten en verzekerden iets te kiezen hebben, ook in de Achterhoek. Of er na deze fusie voldoende keuze beschikbaar blijft, is aan de ACM om te beoordelen. De ACM zal de voorgenomen fusie beoordelen op grond van de Mededingingswet. Daarbij toetst de ACM of er als gevolg van de fusie voldoende alternatieven overblijven.
Welk advies geeft de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) over deze fusieplannen?
De ACM toetst de voorgenomen fusie op grond van de Mededingingswet. De NZa kan een zienswijze afgeven aan de ACM over de gevolgen van de voorgenomen fusie voor de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg. De IGZ kan daarbij de NZa haar zienswijze meegeven over de kwaliteit van zorg. Bij deze fusiemelding zag de IGZ vanuit kwaliteitsoptiek in deze fase van het fusieproces geen reden tot het afgeven van een zienswijze aan de NZa omdat de fuserende partijen hebben aangeven niet voornemens te zijn tot samenvoeging of reorganisatie van zorgfuncties en -processen. De IGZ volgt de fusie en eventuele gevolgen hiervan voor de kwaliteit van zorg met het reguliere risicogestuurde toezicht.
Hoeveel fusies tussen ziekenhuizen hebben de NZa en de Autoriteit Consumenten en Markt (ACM) de afgelopen vijf jaar goedgekeurd? Hoeveel fusies staan er voor de komende tijd nog op de planning? Welke mogelijke fusies betreffen dat? Wat is uw oordeel hierover?
De NZa heeft mij laten weten dat zij sinds de inwerkingtreding van de zorgspecifieke fusietoets in 2014, 11 overnames en fusies van ziekenhuizen heeft goedgekeurd. De ACM heeft mij laten weten dat zij sinds 2012, 16 fusies tussen ziekenhuizen heeft goedgekeurd. Op dit moment7 heeft ACM 3 fusiezaken van ziekenhuizen in behandeling: Stichting Waterlandziekenhuis en Stichting Algemeen Ziekenhuis Westfries Gasthuis, Streekziekenhuis Koningin Beatrix en Stichting Slingeland Ziekenhuis en het Academisch Medisch Centrum en Stichting VUmc. Het is niet aan mij maar aan de NZa en aan de ACM om, als onafhankelijk toezichthouders, fusievoornemens te beoordelen op grond van de door ons als wetgevers vastgestelde kaders.
Hoeveel verzoeken tot een fusie in de ziekenhuiswereld hebben de NZa en de ACM de afgelopen vijf jaar afgewezen? Kan per afwijzing aangegeven worden wat de reden was om de vraag tot fusie af te wijzen?
De NZa heeft mij laten weten dat zij sinds de inwerkingtreding van de zorgspecifieke fusietoets in 2014 geen fusies tussen ziekenhuizen heeft afgewezen. De ACM heeft mij laten weten dat zij sinds 2012 bij 1 fusie tussen ziekenhuizen geen vergunning heeft verleend. Dit was de voorgenomen fusie tussen stichting Albert Schweizer Ziekenhuis en de Rivas Zorggroep. De ACM concludeerde na onderzoek dat door de voorgenomen fusie een belangrijk deel van de concurrentiedruk op de fusiepartners zou wegvallen, ondanks de aanwezigheid van enkele andere ziekenhuizen in de omgeving. Dit kan negatieve effecten voor patiënten en verzekerden hebben. De ziekenhuizen zijn in beroep gegaan tegen het besluit van de ACM om een vergunning te weigeren. Deze beroepsprocedure loopt nog.
Hoe reageert u op de suggestie die in het bericht «NZa accordeert fusie Achterhoekse ziekenhuizen» wordt gewekt dat de eisen die aan ziekenhuizen worden gesteld zo streng zijn dat om goede zorg te kunnen leveren er gefuseerd moet worden, aangezien u eerder heeft aangegeven dat het u niet bekend was dat grote instellingen in de zorg per definitie efficiënter zijn of betere zorg leveren? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Zoals ik heb geantwoord op vraag 5 hebben de betrokken ziekenhuizen aangegeven dat kwaliteitseisen, volumenormen, doelmatigheid en synergievoordeel, aantrekkelijk werkgeverschap en gezamenlijke innovatiekracht motieven voor de fusie zijn. Ik vind het van belang dat fusies vooraf goed worden doordacht en de continuïteit van cruciale zorg en keuzemogelijkheden voor patiënten niet in het gedrang komen. Daarop wordt getoetst door de NZa en de ACM.
Ik ben beleidsmatig van mening dat samenwerking tussen ziekenhuizen ook kan resulteren in een kwalitatief goed zorgaanbod. En dat grotere instellingen niet per definitie beter of efficiënter zorg leveren. Ik bied daarom beleidsmatig ook ruimte aan deze samenwerking. Het besluit om al dan niet samen te werken of te fuseren is aan instellingen zelf en het toezicht daarop aan de NZa en de ACM.
Het gevaar van plastic deeltjes in de lucht |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de schadelijkheid van plastic deeltjes die in de lucht zweven?1
Ja.
Kunt u reageren op de uitspraken in het artikel dat er amper onderzoek naar dit fenomeen is gedaan? Kloppen deze uitspraken?
Plastichoudende fijnstofdeeltjes kunnen in de lucht terechtkomen door slijtage van kunststof materialen. Er is veel onderzoek gedaan naar de schadelijkheid van fijnstof, maar er wordt daarbij niet afzonderlijk gekeken naar verschillende componenten van fijnstof, waaronder de plastic deeltjes. Het RIVM heeft berekend dat mensen in Nederland gemiddeld 9 maanden korter leven als gevolg van de huidige totale concentraties fijnstof2. Dit is voor mij aanleiding om mij te richten op de aanpak van fijnstof in de lucht en niet eerst nog meer langdurig onderzoek naar mogelijke gezondheidseffecten te doen. Van belang is dat we maatregelen treffen om de emissies van microplastics(houdende) fijnstof – en grotere microplasticdeeltjes – naar onze leefomgeving te reduceren, zodat de blootstelling van mens en milieu aan deze deeltjes verder beperkt wordt.
Is bekend welke impact deze deeltjes exact op de volksgezondheid en het milieu hebben? Zo ja, wat zijn deze effecten? Zo nee, is dit reden om hier nader onderzoek naar te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Welk beleid wordt er op dit moment gevoerd om de plastic deeltjes die in de lucht zweven aan te pakken? Is dit beleid afdoende? Zo ja, kunt u dit plaatsen in het licht van de uitspraken van deze onderzoekers dat er nog steeds plastic deeltjes in de lucht zweven? Zo nee, bent u bereid verdere actie te ondernemen en welke actie zou dit zijn?
(Micro)plastics horen niet thuis in het milieu. Ik zet mij daarom zowel in Europees (OSPAR) als in nationaal verband in om de emissies daarvan naar water, lucht en bodem te verminderen. Hierover heb ik uw Kamer nog recentelijk geïnformeerd in mijn brief van 11 juli 2016. Het RIVM doet op mijn verzoek nader onderzoek om beter inzicht te krijgen in de mogelijke maatregelen om emissies te beperken. Dit onderzoek richt zich op met name op de volgende bronnen van microplastics: verf, autobanden en schurende reinigingsmiddelen. Over de omvang van deze bronnen van microplastics heb ik uw Kamer reeds gerapporteerd. Momenteel laat ik een analyse uitvoeren naar de kosteneffectiviteit van de mogelijke maatregelen. In december zal ik u hierover nader berichten.
De contracten van bestuurders |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de contracten van de voorzitter en de leden van de Raad van Bestuur van Amstelring die een deeltijdfactor van 111% hebben? Is dit legitiem in dit geval? Wordt de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) niet overtreden?1
Er is in dit geval geen sprake van overtreding van de WNT. Volgens de WNT mag de totale bezoldiging (ook al werkt men meer dan 100%) niet meer bedragen dan het voor die bestuurder geldende bezoldigingsmaximum op basis van een dienstverband van 100%.
Uit het jaarverslag van Amstelring over 2015 blijkt dat de voorzitter en leden van de Raad van Bestuur een deeltijdfactor van 111% hebben voor hun functie. Echter, hun uiteindelijke salaris ligt onder de voor hen geldende maximum norm op basis van de voor 2015 geldende regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector. Voor deze instelling geldt klasse G (maximum bezoldiging € 188.660,00).
Is de deeltijdfactor ingedeeld op 111% vanwege meer gewerkte uren of is hiervoor een andere verklaring?
Een bestuurder kan een dienstverband hebben dat boven de 100 procent uitkomt indien er meer uren worden gewerkt. Dit is het geval als: de instelling aantoonbaar heeft ingestemd met deze uren én aantoonbaar is dat een prestatie is geleverd voor deze uren én door de instelling beloning is uitbetaald voor deze uren.
Echter, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1, voor de maximum bezoldiging die verdiend mag worden heeft dit geen gevolgen.
Is de deeltijdfactor conform de voorwaarden bepaald, dus heeft Amstelring hiermee ingestemd, is er een prestatie geleverd en is dit als beloning uitbetaald?2
De accountant ziet hier op toe bij de controle van het jaarverslag.
Vindt u het acceptabel dat deze bestuurders zichzelf hoog (laten) inschalen, terwijl Amstelring op de lijst staat met verpleeghuizen die onder verscherpt toezicht zijn gesteld door de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Zo ja, waarom? Zo neen, welke maatregelen gaat u treffen?3
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Is u bekend hoeveel bestuurders een contract hebben van meer dan 100%? Zo ja, welke bestuurders zijn dit? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het is niet zinvol een dergelijk overzicht te maken, want de bezoldigingsmaxima (voor bestuurders met een dienstverband van meer dan 100%) mogen de bezoldigingsmaxima die zijn vastgesteld op basis van een dienstverband van 100% niet overschrijden. Wel doet het CIBG doorlopend onderzoek naar naleving van de WNT door zorginstellingen. Indien er sprake is van een overtreding van deze norm bij een instelling, dan zal het CIBG handhavend optreden.
Het testen van een ballistische raket door Iran in juli 2016 |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EXCLUSIVE: Iran conducts 4th missile test since signing nuke deal»?1
Ja.
Is inmiddels bevestigd dat Iran inderdaad een (mislukte) test heeft uitgevoerd met een ballistische raket op 11–12 juli jl? Klopt het dat dit alweer de vierde keer is dat Iran ballistische rakketten heeft getest sinds het ingaan van het nucleaire akkoord met Iran?
De Amerikaanse nieuwssite FOX News berichtte eerder dit jaar over (een) mislukte test met een ballistische raket. Het kabinet kan dit nieuwsbericht vooralsnog niet bevestigen. De Inlichtingen en Veiligheidsdiensten doen onderzoek naar het Iraanse ballistische raketprogramma.
Klopt het dat Iran Noord-Koreaanse technologie heeft gebruikt bij deze lancering? Is nog altijd sprake van samenwerking tussen het Iraanse en het Noord-Koreaanse regime aangaande technologie voor ballistische rakketten en kernwapens? Zo ja, op welke wijze en hoe verhoudt zich dat tot het nucleaire akkoord met Iran? Graag een toelichting.
Het kabinet kan het bericht over de vermeende lancering vooralsnog niet bevestigen. Over deze vermeende lancering is dan ook geen aanvullende informatie bekend.
Hebben andere landen reeds gereageerd op deze laatste lancering? Zo ja, op welke wijze? Op welke wijze heeft Nederland gereageerd/gaat Nederland reageren?
Is deze lancering – evenals lanceringen in 2015 en maart en mei 2016 – opnieuw een schending van VN-Veiligheidsraadresolutie 1929 of 2231? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 3.
Is deze lancering een schending van het nucleaire akkoord, aangezien Iran daarin wordt opgeroepen geen activiteiten te ondernemen gerelateerd aan ballistische rakketten die een nucleaire lading kunnen dragen, inclusief het lanceren van dergelijke raketten? Zo ja, wat kan in dat geval worden ondernomen tegen deze overtreding van gemaakte afspraken en wordt dat serieus overwogen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke consequenties hebben de drie eerdere lanceringen tot nu toe concreet gehad voor Iran? Welke rol heeft Nederland daarbij gespeeld?
Zoals vermeld in de beantwoording van schriftelijke vragen gesteld op 10 december 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1133), 1 april 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2313) en 10 mei 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2523) zijn de raketlanceringen in oktober 2015 en maart 2016 aan de orde gesteld in de VN-Veiligheidsraad. Het kabinet heeft dit in beide instanties verwelkomd. Voorts heeft Nederland tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van de EU op 12 maart jl. zijn zorgen kenbaar gemaakt over de ballistische raketlanceringen door Iran en gepleit voor een gezamenlijke reactie van de Europese Unie. De Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie heeft tijdens haar bezoek aan Teheran vorige maand de zorgen van de EU-lidstaten met betrekking tot de ballistische raketlanceringen overgebracht en heeft Iran opgeroepen zich te onthouden van deze activiteiten. Ook heeft de EU, mede op aandringen van Nederland, in een recente verklaring (d.d. 14 juli 2016) Iran opgeroepen af te zien van activiteiten die inconsistent zijn met VNVR-Veiligheidsraad resolutie 2231.
Bent u het eens met de uitspraken van generaal Joseph Votel, die stelt: «Iran’s behavior hasn’t significantly changed as a result of the nuclear agreement. They continue to pursue malign activities, and they continue to foment instability in areas where we need stability so I remain concerned about that continued behavior»? En: «[Iran] may in fact be more aggressive in the days since the [nuclear] agreement»? Graag een toelichting.
Het nucleaire akkoord heeft mogelijkheden gecreëerd voor engagement met Iran ten aanzien van de ontwikkelingen in de regio. Iran is lid geworden van het International Syria Support Group (ISSG) en is gesprekspartner van de internationale gemeenschap ten aanzien van de situatie in Syrië. Het kabinet ziet deelname van Iran aan ISSG als een positieve stap richting het vinden van een oplossing voor het desastreuze conflict in Syrië. Nederland moedigt Iran in bilateraal en multilateraal verband aan om een constructieve rol te spelen in de regio.
Bent u het eens met de uitspraken van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Ban Ki-moon, die het ballistische rakettenprogramma van Iran «not consistent with the constructive spirit» noemde?2 Graag een toelichting.
Ook het kabinet acht ballistische raketlanceringen door Iran zeer onwenselijk. Ballistische raketlanceringen door Iran zijn inconsistent met Annex B van VNVR-resolutie 2231 en dragen niet bij aan de stabiliteit in de regio.
Klopt het dat Iran in de (nabije) toekomst meer testen van ballistische rakketten-technologie heeft aangekondigd? Hoe beoordeelt u dergelijke uitspraken, specifiek in het kader van de gewenste uitkomst van het nucleaire akkoord?
Iran heeft medio juli bericht dat het voor het einde van het Iraanse jaar één of twee satellieten in een baan om de aarde wil brengen. Het lanceervoertuig hiervoor betreft een zogeheten Space Launch Vehicle (SLV). Hoewel de restricties op ballistische raketten geen onderdeel uitmaken van het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA), zijn ballistische raketlanceringen door Iran wel inconsistent met Annex B van VNVR-resolutie 2231. Het kabinet acht dergelijke Iraanse aankondigingen dan ook onverstandig en onwenselijk.
Deelt u de mening dat Iran zich klaarblijkelijk weinig aantrekt van voorgaande waarschuwingen en van de zorgen die heersen binnen de internationale gemeenschap ten aanzien van deze lanceringen door de houding van Iran? Denkt u ook dat Iran – indien het geen gevolgen ondervindt van deze lanceringen – de ruimte die het krijgt steeds assertiever zal gaan benutten? Bent u ook van mening dat dit grote veiligheidsrisico’s met zich meebrengt voor Nederland en haar bondgenoten? Tot hoe ver mag Iran hierin gaan volgens u? Graag een toelichting.
Het kabinet acht het van groot belang dat de EU en de VNVR ballistische raketlancering die inconsistent zijn met Annex B van VNVR-resolutie 2231 consequent bij Iran aankaarten, ook als Iran hier niet altijd even ontvankelijk voor lijkt te zijn. Het kabinet acht het echter onverstandig om op de zaken vooruit te lopen en te speculeren over de toekomstige gedragingen van Iran. Het kabinet is van mening dat een reactie op inconsistenties met VNVR-resolutie 2231 het meest effectief is als die wordt gegeven door de VN-Veiligheidsraad. Nederland staat hierover in contact met de Verenigde Staten, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland.
Kunt u toelichten waarom het zo moeizaam gaat om serieuze stappen te nemen tegen deze herhaling van schendingen door Iran? Welke opties bestaan om hier meer urgentie aan te geven?
Bij voorgaande ballistische raketlanceringen door Iran is gebleken dat er onvoldoende draagvlak bestond binnen de VNVR en EU voor het instellen van nieuwe sancties jegens Iran. Zoals ook vermeld in de beantwoording van vraag 12 zet het kabinet zich er voor in dat de EU en de VNVR ballistische raketlancering die inconsistent zijn met Annex B van VNVR-resolutie 2231 consequent bij Iran aankaarten. Nederland staat hierover in contact met de Verenigde Staten, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland.
Het bericht dat de politie ontevreden is over de robuuste basisteams |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Onderschrijft u de conclusie van de onderzoekers dat de robuuste basisteams op dit moment niet goed functioneren? Zo nee, waarom niet?1
De uitkomsten van het onderzoek zijn gebaseerd op een documentanalyse en veldonderzoek in zes van de 167 basisteams. Er is gesproken met 122 politiemedewerkers en 234 uur geobserveerd. De onderzoeksresultaten steunen in belangrijke mate op de beleving van politiemedewerkers over de werking van de basisteams in de onderzochte periode, de tweede helft van 2015. In die periode waren de basisteams net van start gegaan (begin 2015). Ik zie de uitkomsten van het onderzoek dan ook als een vroegtijdige signalering. Een classificatie die de onderzoekers overigens zelf ook aan de conclusies geven.
Het is van belang deze vroegtijdige signalering serieus te nemen. Het rapport geeft de politie belangrijk inzicht in hoe de basisteams functioneren en waar verbeteringen mogelijk zijn. De politie zal gebruik maken van de aanknopingspunten die het rapport daartoe biedt. Het gaat dan onder meer om de punten met betrekking tot dienstverlening – naast het dienstverleningsconcept in den brede worden spanningen gesignaleerd rond specifiek de intake en service –, de positie van de wijkagent binnen het basisteam en de ervaren druk op het werk van de wijkagent, de spanningen ten aanzien van de sturing en leiding van het basisteam waaronder de als complex ervaren organisatiestructuur en de als positief ervaren aanpak VVC. De politiechefs zullen hier aandacht aan besteden bij de verdere ontwikkeling van de robuuste basisteams.
Dit is overigens niet het eerste onderzoek naar het functioneren van de robuuste basisteams in hun opbouwfase. De Inspectie Veiligheid en Justitie rapporteerde op mijn verzoek in de derde, vierde en vijfde ronde van onderzoek naar de vorming van de nationale politie over verschillende aspecten rond de werking van de basisteams2. Deze onderzoeken zijn met uw Kamer besproken.
In hoeverre bent u bereid de werking van deze robuuste basisteams te herzien?
Begin 2015 is de vorming van de robuuste basisteams van start gegaan. In het herijkte realisatieplan over de vorming van de politie is afgesproken dat de eenheden meer tijd krijgen om volledig operationeel te worden. De eenheden zijn eind 2017 in werking.
De politie zal, zoals onder vraag 1 aangegeven, de inzichten uit dit rapport benutten bij de verdere ontwikkeling van de basisteams, zoals dat ook gebeurt en gebeurde met de uitkomsten van de Inspectierapporten.
Was u op de hoogte van het rapport? Zo ja, waarom is dit nog niet naar de Kamer gezonden? Bent u bereid het rapport, voorzien van uw reactie, alsnog naar de Kamer te sturen?
Het rapport is opgesteld door de Radboud Universiteit Nijmegen, in opdracht van het onafhankelijke onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap. Ik zend het u het rapport als bijlage bij deze antwoorden toe3. Een richtinggevende reactie op het rapport zal ik uw Kamer, aanvullend op de reactie op uw vragen, vóór de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Veiligheid en Justitie doen toekomen.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is voor goed politiewerk dat er goed en laagdrempelig contact mogelijk moet zijn tussen de politie en burgers?
Die mening deel ik.
Bent u het eens met de conclusie in het rapport dat door de sluiting van bureaus, vermindering van openingsuren en het sturen op het doen van aangifte via internet, het voor mensen de drempel hoger heeft gemaakt langs te gaan bij de politie en mensen zo op afstand worden gezet? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Dienstverlening van de politie aan burgers krijgt op verschillende manieren vorm. Bij de moderne tijd passen ontwikkelingen zoals het doen van aangifte via internet of contact met de wijkagent via social media. Verder past ook dat politie naar de burger toe gaat en ter plaatse dienst verleent met moderne hulpmiddelen die in staat stellen plaatsonafhankelijk te werken. Door de 24-uurs bereikbaarheid van de politie kan per geval gekeken worden naar een passende wijze van dienstverlening. Nabijheid en laagdrempelige aanwezigheid van de politie staan hierbij voorop, maar dit hoeft niet per se en te allen tijde langs de klassieke weg vorm te krijgen. Juist de veranderende behoefte van burgers en de nieuwe mogelijkheden en kanalen maken dat de traditionele wijze van dienstverlening door de politie kon worden heroverwogen, met als gevolg bijvoorbeeld het sluiten van bureaus of het verminderen van de openingsuren. Over het huisvestingsplan van de politie is overigens reeds in december 2014 met de regioburgemeesters als vertegenwoordigers van het lokale gezag overeenstemming bereikt.4
Dat neemt niet weg dat de signalen uit het rapport, met name op de punten tevredenheid van de burger over de politie en «beleefde» afstand van de burger tot de politie, aandacht gegeven moet worden. Hiervoor is een steviger fundament nodig dan de beleving van agenten zelf, zoals die in het rapport zijn geschetst. Ook een instrument als de in ontwikkeling zijnde monitor politietevredenheid is van groot belang om de waardering van de burgers over de politie te meten.
Bent u het eens met de onderzoekers dat de rol van de wijkagent onder druk staat, omdat zij zich in een keurslijf geperst voelen? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Volgens het onderzoek leeft in verschillende van de onderzochte basisteams – met name in de grootstedelijke basisteams – vooral bij wijkagenten het gevoel dat het wijkwerk onder druk staat. De ervaren toegenomen afstand tot de wijk en het ervaren verlies van mogelijkheden om informeel opdrachten uit te zetten spelen daarbij een rol. Een andere constatering van de onderzoekers is dat wijkagenten in de periode van onderzoek geïsoleerd werken. Van de wijkagent wordt verwacht dat hij de coördinator of regisseur in het basisteam is, maar dat is nog niet altijd het geval. Ten aanzien van (ervaren) autonomie van wijkagenten geeft het rapport geen eenduidig beeld: mogelijk is er met de komst van de basisteams meer aandacht voor sturing van het wijkwerk. Er kan echter eveneens sprake zijn van een culturele botsing met de (nieuwe, hoger opgeleide, jongere) leiding.
Zoals ik in de voortgangsbrief politie van 20 juni jl.5 heb beschreven is het van belang dat er aandacht is voor zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het gebiedsgebonden politiewerk. Op verschillende manieren is de afgelopen jaren in het gebiedsgebonden politiewerk geïnvesteerd. Te denken valt aan de opzet van de RTIC’s (Real Time Intelligence Centre) die de praktische informatie leveren die voor het werk van de basisteams nodig is. Of aan de uitrol van MEOS (Mobiel Effectiever Op Straat). De politie ziet de inzichten over de wijkagenten als aanknopingspunten voor verdere verbetering van het gebiedsgebonden politiewerk in relatie tot de taakuitvoering van wijkagenten, zodat de beoogde spilfunctie van de wijkagent binnen het basisteam tot volledige wasdom komt.
De gebiedsgebonden politiezorg staat nog voor de nodige opgaven en moet zich tegelijkertijd voorbereiden op nieuwe uitdagingen. Zoals ik uw Kamer heb gemeld heb ik het WODC dan ook verzocht om onderzoek te doen naar de gebiedsgebonden politiezorg en hoe deze verder geprofessionaliseerd kan worden. Daarnaast zal naar verwachting een volledige bezetting van de resterende vacatures voor het basisteam en in het bijzonder voor de zogenaamde «operationeel experts» -waar ook het onderzoek op doelt- positief bijdragen aan de ruimte voor wijkagenten om te werken voor en in de wijk.
Bent u het eens met de onderzoekers dat er, ondanks de wens dit te verminderen, meer gewicht wordt toegekend aan noodhulpmeldingen en dat er minder aandacht is voor minder reactieve vormen van politiewerk? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Het idee achter de vorming van de basisteams is dat er probleemgericht, informatiegestuurd en contextgedreven gewerkt wordt. Volgens de onderzoekers lijkt realisatie van probleemgericht werken nog ver weg, in het bijzonder in de grootstedelijke gebieden. Het toegenomen isolement van de wijkagent, de nadruk op noodhulp en het informatiegestuurde karakter van het werk bewerken volgens onderzoekers juist een tegenovergestelde tendens, een primair reactieve werkwijze en teloorgang van informeel verworden informatie.
Ook dit is bij de verdere ontwikkeling van de basisteams een belangrijk aandachtspunt voor de politie. De onderzoekers geven een aantal verklaringen voor de dominantie van de incidentafhandeling. Onder meer zou sprake zijn van capaciteitsproblemen en roosterdruk. Daarover kan ik opmerken dat, zoals ik ook al onder vraag 6 aangaf, de vervulling van de resterende vacatures voor «operationeel experts» naar verwachting positief zal bijdragen aan de ruimte voor wijkagenten om te werken voor en in de wijk.
Onderschrijft u dat het langer duurt om een verdachte naar een politiebureau te brengen? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Uw vraag heeft betrekking op de bevinding van de onderzoekers dat er door politiemedewerkers kritische kanttekeningen worden geplaatst bij de reistijd die nodig is om een aangehouden verdachte naar het districtsbureau te brengen, indien dit gelegen is buiten het werkgebied van het basisteam. Daardoor zijn minder voertuigen beschikbaar voor surveillance.
Dat de af te leggen afstanden in het operatiegebied toenemen kan een consequentie zijn van de vermindering van het aantal locaties waar de politie gebruik van maakt. Dat heeft uiteraard gevolgen voor de voertuigenbehoefte. Mijn verwachting is dat maatregelen die in het kader van het Strategisch Voertuigenplan (SVP) door de politie worden genomen, zoals het landelijke proces dat binnenkort gestart wordt om tot een betere verdeling van voertuigen tussen en binnen de politie-eenheden te komen, verbetering brengen in het door de onderzoekers gesignaleerde probleem. Het proces van herverdeling biedt de eenheden ook de gelegenheid de samenstelling van het voertuigenpark beter af te stemmen op de lokale vervoersbehoefte (lokaal maatwerk) binnen de financiële ruimte die er in het korps is voor dienstvoertuigen. Daarbij zullen historisch gegroeide verschillen tussen de aantallen voertuigen per eenheid zoveel mogelijk worden vereffend. Naar verwachting is deze herverdeling in 2017 afgerond.
De nieuwe structuur die is ontstaan met de vorming van de robuuste basisteams is complex en zorgt niet voor een vermindering van bureaucratie volgens dit onderzoek, bent u het daarmee eens? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De onderzoekers noemen een aantal punten dat zich tijdens de periode van het onderzoek in de zes basisteams voordoet rond de organisatie van de leiding en operationele sturing. Volgens hen behoeven deze punten nader aandacht. Ze hebben betrekking op de complexe en ondoorzichtige structuur, op het bestaan van een grotere afstand tussen leiding en werkvloer, het ontstaan van tussenlagen en op de ruimte voor maatwerk.
Ten aanzien van de structuur kan worden opgemerkt dat de verantwoordelijkheden en rollen duidelijk omschreven zijn in het inrichtingsplan, het realisatieplan en het LFNP. Mogelijk wordt het optimaal functioneren van de verschillende leidinggevenden nu nog in de weg gestaan door de veranderopgave, zoals bijvoorbeeld door het feit dat nog niet alle vacatures zijn vervuld. Verwachting is dat eenieder beter in staat zal zijn de rol te pakken zoals die bedoeld is in de eerder omschreven plannen, naarmate de realisatie vordert. Dat neemt niet weg dat de signalen uit het rapport door de politie gebruikt zullen worden bij de verdere ontwikkeling van de basisteams.
Wat betreft de ruimte voor maatwerk is ook door de politie al aangegeven dat er binnen de basisteams behoefte is om zaken zelf goed te kunnen organiseren. Uitgaande van het belang van een stevige basis wil de korpschef meer flexibiliteit mogelijk maken. Hiervoor zijn in het voorjaar van 2016 al de eerste afspraken gemaakt met de regioburgemeesters.6
Overigens bereiken mij evengoed positieve geluiden over de vermindering van de bureaucratie binnen basisteams. Ik verwijs u daarvoor naar de brief die ik op 27 juni jl. aan uw Kamer zond, waarin ik het initiatief van basisteam De Meijerij (locaties Sint-Michielsgestel, Boxtel, Schijndel, Veghel en Sint-Oedenrode) benoemde als een voorbeeld van hoe de manier van organiseren in een team kan bijdragen tot een vermindering van de administratieve lasten en een vergroting van de ervaren professionele autonomie.7 Een ander voorbeeld is basisteam de Krimpenerwaard, waar ook het initiatief is genomen het werk anders te organiseren. In dit basisteam worden de individuele capaciteiten van medewerkers gekoppeld aan dat wat de wijk van de politie vraagt. Om optimaal gebruik te maken van ieders capaciteiten, biedt de teamchef ruimte aan de medewerkers voor eigen initiatieven.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat er kritiek is op de hulpverlening na drama Stieltjenskanaal |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van éénvandaag over het ongeluk in Stieltjenskanaal?1
Ja.
Klopt het dat sommige veiligheidsregio’s ervoor kiezen geen duikteam in te stellen bij de brandweer?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat er brandweerkorpsen zijn zonder duikteam? Zo ja, waarom?
In de wet Veiligheidsregio’s is vastgelegd dat tot de brandweerzorg behoort «het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand» (Wvr, art.3). Het is aan het bestuur van een veiligheidsregio om te bepalen op welke wijze, binnen het vigerend kader van wet- en regelgeving, daaraan invulling wordt gegeven. Regio-specifieke omstandigheden en afwegingen spelen daarbij dan voor het bestuur een rol. Veiligheidsregio’s zijn om die reden niet verplicht te beschikken over een duikteam. Ik zie, gegeven het belang van die regionale afweging, ook geen reden dat te wijzigen. Evenmin zie ik een reden daarover in gesprek te gaan. Indien wordt gewerkt met een duikteam moet dat gebeuren geheel overeenkomstig de specifieke eisen die daarvoor gelden. Overigens merk ik op dat de veiligheidsregio Drenthe beschikt over meerdere duikteams.
De Inspectie Veiligheid en Justitie houdt toezicht op de kwaliteit van de taakuitvoering en de naleving van wet- en regelgeving door de veiligheidsregio.
Als er een auto te water raakt in een regio zonder duikteam, neemt volgens u dan de gemiddelde aanrijtijd toe? Vindt u dit wenselijk?
Elke casus staat op zich. Een algemeen geldende reactie op deze vraag is niet te geven. Als een regio zonder duikteam afspraken heeft met een andere regio of organisatie over de inzet van een duikteam kan de aanrijtijd ook korter zijn dan wanneer sprake zou zijn geweest van een eigen duikteam. Een en ander is onder meer afhankelijk van de te overbruggen afstand.
Als er een auto te water komt in een regio zonder duikteam, zijn andere hulpverleningsdiensten volgens u dan verantwoordelijk om in te grijpen? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Snel handelen is van levensbelang ingeval van inzittenden in een te water geraakte auto. Elke aanwezige hulpverleningsdienst zal dan binnen de eigen mogelijkheden en met de noodzakelijke afweging van de eigen veiligheid trachten de gewenste hulp te verlenen.
Bent u bereid met de veiligheidsregio’s waar geen duikteam is hierover in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te kijken of een wettelijke verplichting mogelijk is waarbij brandweerkorpsen over een duikteam moeten beschikken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat agenten een spijkermat willen |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat agenten een spijkermat willen maar dat de politietop dit te duur vindt?1
De uitrusting van de politie wordt met grote zorg door het politiekorps samengesteld. Zoals ik in mijn brief van 13 juni jl. heb aangegeven, worden bij de beoordeling van de behoefte aan een nieuw wapensysteem (externe) onderzoeken, testen en ervaringen van medewerkers betrokken. Ook worden hierbij de investeringen betrokken die een verandering in de bewapening vergen in geld maar bijvoorbeeld ook in beschikbare trainings- en opleidingstijd. Politiemedewerkers moeten immers getraind worden in het gebruik van nieuwe of aangepaste bewapening. Al deze overwegingen tezamen leiden vervolgens tot de keuze bepaalde wapens al dan niet aan te schaffen. Uitgangspunt daarbij is voortdurend het gegeven dat politiemedewerkers hun taak met adequate middelen kunnen uitvoeren. Hiervoor zijn binnen de politiebegroting dan ook middelen beschikbaar. Uit de pilot met de spijkermat, die gelopen heeft van juli 2012 tot juli 2013, is gebleken dat gedurende dit jaar slechts tien keer voor de spijkermat als voertuigstoppend middel is gekozen. In deze gevallen was de inzet van de spijkermat negen van de tien keer succesvol. In de overige situaties – naar schatting 100 – bleken andere voertuigstoppende methoden meer passend. De keuze tijdens de pilot werd gebaseerd op zorgvuldige afweging van het beginsel van proportionaliteit en subsidiariteit ten aanzien van achtervolgen of volgen. De resultaten van deze pilot hebben de korpschef doen besluiten vooralsnog niet over te gaan tot aanschaf van de spijkermat. De politie geeft prioriteit aan middelen die vaker worden ingezet en daarmee een groter effect hebben, zoals bijvoorbeeld de uitschuifbare wapenstok.
Was u op de hoogte van de wens van agenten toen u schreef in uw brief dat er ook met blokkades gewerkt kan worden? Zo ja, waarom heeft u er toch voor gekozen het oordeel van de politietop te volgen?2
De korpschef heeft mij op de hoogte gesteld van de relevante overwegingen bij zijn besluit en ik onderschrijf deze.
Deelt u de mening dat het beter is voor de veiligheid om met een spijkermat te werken dan met een blokkade?
Zoals ik in mijn brief van 13 juni jl. heb aangegeven dienen politiemedewerkers over adequate middelen te beschikken om hun werk te kunnen doen. Ik heb daarbij aangegeven hoe de politie invulling geeft aan wat «adequaat» is. Wat «adequaat» is, wordt door de politie in een continu proces beoordeeld op basis van onder meer de opgaven en mogelijke dreigingen waarvoor de politie zich gesteld ziet, praktijkervaring en marktontwikkelingen op het terrein van bewapening. Dat geldt ook in het onderhavige geval de spijkermat op dit moment niet aan te schaffen. De keuze om de spijkermat niet aan te schaffen is met name gebaseerd op de resultaten van de pilot, waaruit bleek dat in het overgrote deel van de situaties andere middelen worden gekozen om voertuigen te stoppen. In individuele gevallen kan de inzet van de spijkermat beter zijn voor de veiligheid, maar de inzet van de spijkermat is te gering voor een groot effect.
Bent u bereid met de politietop hierover in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de keuze om op dit moment niet over te gaan tot aanschaf van een spijkermat gebaseerd is op een weloverwogen afweging, zie ik geen reden om hierover opnieuw met de korpschef in gesprek te gaan.
Het niet openbaar maken van het Thyrax rapport door de Inspectie voor de Gezondheidszorg |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Welke partij heeft bezwaar gemaakt tegen het openbaar maken van het Thyrax rapport? Is het waar dat dit de firma Aspen betreft?1 2
De inspectie is voornemens dit rapport openbaar te maken. De inspectie is op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), bij actieve openbaarmaking van documenten gehouden aan het in acht nemen van belangen van de betrokkenen. Eén van de betrokken partijen heeft bedenkingen geuit tegen de actieve openbaarmaking van het toezichtsrapport. Zodoende dat op dit moment de aangevoerde bedenkingen worden gewogen en dat ik hier vervolgens een besluit over zal nemen. Zoals gebruikelijk doe ik geen uitlatingen zolang dit proces nog loopt.
Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van het verloop van de verdere procedure.
Sinds wanneer kunnen partijen de openbaarmaking van een rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) tegenhouden? Is dit legitiem? En indien dit legitiem is, wat vindt u van een dergelijke houding van de bezwaarmaker? Hoe vaak komt het voor dat geprobeerd wordt de openbaarmaking van een rapport van de IGZ tegen te houden?
Op basis van het bepaalde in artikel 8 van de Wob kan de IGZ een inspectierapport actief openbaar maken. Openbaarmaking op grond van de Wob dient het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering. Wel is hierbij een nadere afweging van belangen geboden. Deze nadere afweging houdt in dit geval in dat het algemeen belang dat door onverkorte openbaarmaking wordt gediend, wordt afgewogen tegen de door de geïnspecteerde aangevoerde belangen. In 2016 hebben tot nu toe zestien geïnspecteerden bezwaren geuit tegen openbaarmaking van een inspectierapport.
Wilt u de IGZ verzoeken het rapport per direct openbaar te maken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bedreigingen en geweld tegen de Hizmet gemeenschap in Nederland |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht1 waarin wordt bevestigd dat dit weekend in Nederland culturele centra en mensen doelwit zijn geweest van geweld door Erdogan aanhangers?
Ja.
Herkent u de signalen dat dit het werk zou zijn van «Turkse nationalisten uit het kamp van Erdogan» en heeft u meldingen gekregen uit Rotterdam, Deventer en Zaandam of andere regio's? Wat heeft u tot nu toe hier tegen gedaan?
Kortheidshalve verwijzen wij u naar de Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 21 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 76) betreffende «reactie op verzoek van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Europese Zaken om een brief over de situatie in Turkije», het verslag van een schriftelijk overleg verzonden aan de Tweede Kamer op 26 juli 2016 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 77) en de Kamerbrief van 12 september 2016 (Kamerstuk 32 824, nr. 148) betreffende «Spanningen Turks Nederlandse gemeenschap».
Herinnert u zich mijn vragen over de stand van het onderzoek naar de toedracht over de aanval op de Turkse moskee in Dordrecht juni 2016, waarin ondermeer is gevraagd naar patronen van groeperingen, in plaats van incidenten verricht door enkelingen?
Ja.
Heeft u intussen georganiseerd dat organisaties en individuen die doelwit zijn van dergelijke geweldplegers en geweld melding en aangifte doen en u deze meldingen centraal verzamelt? Bijvoorbeeld met een specifieke registratiecode?
Na de couppoging in Turkije heeft zich een piek voorgedaan in het aantal aangiften en meldingen van Turkse Nederlanders van bedreiging, intimidatie en geweld. Slachtoffers worden nadrukkelijk opgeroepen om melding en/of aangifte te doen. De meldingen die niet direct strafrechtelijke aanknopingspunten bieden, versterken niettemin de informatiepositie van de politie. Gezien de grote concentratie van aangiften in de eenheid Rotterdam is besloten om hiervoor tijdelijk een speciaal team in het leven te roepen bij de politie. Het team richt zich op de opsporing en verzamelt daarvoor kennis en inlichtingen.
Heeft u intussen regulier overleg georganiseerd met Turkse, Koerdische en Alevitische organisaties en hoe steunt u lokale initiatieven daartoe, zoals die van de gemeente Rotterdam? En gaat u, gelet op de ontwikkelingen in Turkije en de effecten op onze wijken, met de Hizmet gemeenschap in overleg over de verslechterde veiligheidssituatie in Nederland? Hoe en welke bescherming kunt u vanuit de overheid bieden?
Lokale bestuurders dragen in de eerste plaats verantwoordelijkheid voor de lokale veiligheidssituatie en kunnen maatregelen nemen indien daar aanleiding voor bestaat. Wanneer lokale bestuurders behoefte hebben aan ondersteuning, dan kan de Expertise unit Sociale Stabiliteit van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hierin voorzien. Wel wordt vanuit de nationale overheid nauw contact onderhouden met Turks-Nederlandse maatschappelijke organisaties en gemeenten waar spanningen spelen of dreigen.
Met betrekking tot het overleg met Turkse, Koerdische, Alevitische en aan de Gülen-beweging gelieerde organisaties verwijzen wij u naar het verslag van een schriftelijk overleg verzonden aan de Tweede Kamer op 26 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 77) en naar de Kamerbrief van 30 september j.l. (Kamerstuk 32 824, nr. 160) inzake het laatste spanningenoverleg van 14 september j.l.
Wat gaat u doen om om deze daders van geweldsdelicten op te sporen?
Indien er voldoende aanknopingspunten bestaan, wordt door de politie een strafrechtelijk onderzoek gestart onder leiding van het Openbaar Ministerie.
Zowel op nationaal niveau als op EU-niveau heeft het afgelopen jaar een dialoog plaatsgevonden met de sociaal-media bedrijven. Na een expertmeeting over online hate speech, eind vorig jaar, op het Ministerie van SZW, met Twitter, Facebook en Youtube, zijn er afspraken gemaakt over een betere samenwerking van deze bedrijven met het Meldpunt internetdiscriminatie MiND. Onlangs hebben de Europese Commissie en Facebook, Twitter en Youtube een Code of Conduct voor het tegengaan van online hate speech afgesloten.
Hoe beschermt u de instellingen die bedreigd worden door onder meer op Facebook Turkstalige samenstellers van adreslijsten van onderwijsorganisaties en culturele instellingen die gelieerd zijn aan de Hizmetbeweging en hoe steunt u daarbij gemeentelijke inspanningen als die in Rotterdam?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat u optreden tegen het haatzaaien, oproepen tot geweld en het plegen van intimidatie en bedreigingen op sociaal-media zoals Facebook en twitter? Bent u bereid om de sociaal-media bedrijven aan te spreken op hun verantwoordelijkheid?
Zie antwoord vraag 6.
De ophanden zijnde sluiting van het Psycho Trauma Centrum (PTC) van Rivierduinen in Leiden |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zwaar getraumatiseerde volwassenen de dupe dreigen te worden van de ophanden zijnde sluiting van het PTC van ggz-instelling Rivierduinen in Leiden?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in het Leidsch Dagblad. Bij navraag heeft Rivierduinen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport laten weten dat er sprake is van een organisatorische en een zorginhoudelijke wijziging in hun manier van werken, waarbij de behandeling van psychotrauma overigens gewoon beschikbaar blijft. Deze verdwijnt dus niet.
Organisatorisch is er voor gekozen om verschillende teams die nu aandoeninggericht werken samen te voegen en om te vormen naar teams die poliklinisch werken. Zorginhoudelijk is ervoor gekozen om de intensieve en langdurige behandeling («deeltijd») voor psychotrauma te veranderen in poliklinisch aanbod (individueel en in groepen) en het aanbod de komende periode af te stemmen op nieuwe inzichten in de behandeling van psychotrauma. Zowel afname van vraag naar intensieve en langdurige deeltijdbehandeling, als zorginhoudelijke overwegingen liggen aan deze verandering ten grondslag. Volgens Rivierduinen sluit deze wijziging van behandelvorm namelijk aan bij de laatste inzichten over de behandeling van psychotrauma die bewezen effectief is en van kortere duur.
Rivierduinen heeft laten weten dat met de huidige patiënten individuele afspraken zijn gemaakt over hoe, via het individuele behandelplan, de overgang gemaakt wordt van deeltijdbehandeling naar poliklinische behandeling. Maatwerk staat hierbij voorop. Voor de behandeling van heel specifiek psychotrauma en specifieke posttraumatische stressstoornis (PTSS) wordt, mede naar aanleiding van overleg met cliënten en medewerkers, nog nader doorgesproken hoe ook de behandeling van deze aandoeningen verbeterd kan worden.
Ik vind het van belang dat mensen met een trauma op tijd de juiste hulp en zorg krijgen, bewezen effectief, ambulant waar het kan, klinisch als het moet, en niet langer dan noodzakelijk. Hoe daar organisatorisch of zorginhoudelijk invulling aan wordt gegeven, is niet aan mij. Wel kan ik me voorstellen dat verandering van behandeling of behandelaar moeilijk kan zijn voor cliënten die al in behandeling zijn. Daarom vind ik het goed dat de betrokken GGZ-instelling hierover op individueel niveau afspraken heeft gemaakt.
Wat is de reden dat onder andere de langdurige maar bewezen effectieve therapie voor mensen met een Post Traumatisch Stress Stoornis (PTSS) wordt beëindigd?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de sluiting van het PTC volgens het bestuur van Rivierduinen nodig is omdat er geen vraag zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is de werkelijke reden van sluiting wellicht niet dat er geen vraag is maar omdat deze vorm van zorg onrendabel is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat een langdurige behandeling in een gespecialiseerde instelling op een verantwoorde wijze vervangen kan worden door een poliklinische behandeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over wat een juiste behandeling is. Daar zijn zorgstandaarden en behandelrichtlijnen voor die de sector zelf opstelt. Van belang is dat elke patiënt een op de eigen situatie afgestemde behandeling krijgt. In algemene zin geldt dat zorg die vergoed wordt vanuit de basisverzekering bewezen effectief moet zijn en moet voldoen aan stand van wetenschap en praktijk. Inzichten daaromtrent kunnen wijzigen in de loop van de tijd. Ik vind het belangrijk dat zorgaanbieders en professionals die nieuwe kennis en inzichten ook verwerken en toepassen.
Deelt u de mening dat uitwijken naar Centrum ’45 in Oegstgeest geen optie is voor deze veelal kwetsbare vrouwen, omdat deze instelling – zoals de naam al doet vermoeden – vooral gericht is op veteranen?
Indien sprake is van PTSS kan iemand, afhankelijk van de zwaarte van de aandoening, bij tal van aanbieders terecht, zowel in de generalistische basis ggz, als de gespecialiseerde ggz of bij zeer gespecialiseerde aanbieders. De eigen huisarts en de eigen zorgverzekeraar kunnen helpen met het vinden van een juiste aanbieder.
Om de beste individuele oplossing te vinden voor huidige patiënten van Rivierduinen waarbij verandering van de behandeling aan de orde is, zijn waar nodig ook contacten gelegd met Centrum »45. Deze instelling heeft inderdaad veel kennis en expertise op het gebied van zorg voor veteranen, maar zet zijn kennis en expertise rond psychotrauma inmiddels veel breder in. Ook mensen die om andere redenen dan oorlog getraumatiseerd zijn geraakt, kunnen er worden behandeld.
Zijn er in de regio naast Centrum ’45 nog andere ggz-instellingen waar mensen met een PTSS terechtkunnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Is er inderdaad sprake van een wachtlijst bij ggz-instelling Rivierduinen? Zo ja, hoe valt dit te rijmen met de bewering dat er geen vraag zou zijn?
Conform de verplichting per 1 april 2016 publiceert Rivierduinen de wachttijden voor alle vormen van ggz op de website2. Daaruit is op te maken dat voor de locatie Leiden de aanmeldwachttijd hoger en de behandelwachttijd lager is dan de Treeknorm. Rivierduinen heeft laten weten dat indien de wachttijd voor een individuele patiënt te lang is, er wordt gekeken of behandeling op een andere locatie mogelijk is. Ook wordt een patiënt geadviseerd contact op te nemen met de eigen verzekeraar voor eventuele wachtlijstbemiddeling.
Zorgverzekeraars moeten voldoende zorg inkopen voor al hun verzekerden. Verzekeraars kunnen bemiddelen in geval er sprake is van gebrek aan plaatsen of eventuele wachttijden, door een patiënt naar een geschikte aanbieder te verwijzen waar nog plaats is, of door aanvullende (contract)afspraken te maken met een specifieke aanbieder waar geen plaats meer is.
Te lange wachttijden in de ggz zijn onwenselijk en ik heb u voor de zomer geïnformeerd over de acties die ik met partijen onderneem om die tegen te gaan3. Naast de verplichting voor aanbieders om alle wachttijden van alle vormen van ggz te publiceren, beziet de NZa op dit moment met voorrang of de geldende Treeknormen nog actueel zijn. Tevens hebben alle verzekeraars bij de NZa verbeterplannen moeten indienen die meer inzicht in wachttijden moet geven voor hun verzekerden.
Hebben zorgverzekeraars wel voldoende zorg ingekocht voor deze vorm van zorg in de desbetreffende regio? Zo ja, hoe verklaart u dan de wachtlijsten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid zorgverzekeraars aan te spreken op hun zorgplicht om voldoende gespecialiseerde zorg in te kopen? Zo nee, hoe zorgt u dan voor de continuïteit van zorg in de regio?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel mensen dreigen hun baan te verliezen? Worden gedwongen ontslagen uitgesloten? Is er contact met de vakbond over een sociaal plan?
Rivierduinen heeft laten weten dat circa 2 FTE van de behandelaren met expertise op het gebied van psychotrauma boventallig kunnen worden en dat gedwongen ontslagen niet zijn uit te sluiten. Daarnaast heeft Rivierduinen aangegeven reeds over een sociaal plan te beschikken, conform hetgeen daarover gesteld is in de geldende CAO voor de GGZ-sector.
Zijn de cliëntenraad, ondernemingsraad en familieraad betrokken bij het besluit van de Raad van Bestuur om het PTC te sluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De medezeggenschaporganen van Rivierduinen zijn begin juni gevraagd te reageren op het voorgenomen besluit van de directie van het centrum waar het psychotraumateam onder valt. Mede naar aanleiding van de reacties is geconstateerd dat wat betreft de zorg voor specifieke PTTS nader overleg plaats moet vinden over de vraag hoe deze zorg op een goede manier verbeterd kan worden. Inmiddels heeft de Raad van Bestuur eind juli een definitief besluit genomen.
Doodsbedreigingen aan adres Nederturken door Erdogan-aanhangers |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Hebt u kennis genomen van het bericht «Nederturken bedreigd en geboycot»?1
Ja.
Deelt u onze zorgen over de intimidatie, boycotlijsten, vernielingen en zelfs doodsbedreigingen door Erdogan-aanhangers aan het adres van kritische Nederturken? En welke stappen gaat u hiertegen zetten?
Wij delen deze zorgen en keuren elke vorm van intimidatie af. In de Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 21 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 76) betreffende «reactie op verzoek van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Europese Zaken om een brief over de situatie in Turkije», in het verslag van een schriftelijk overleg verzonden aan de Tweede Kamer op 26 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 77) betreffende «de reactie van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Turkije» en in de Kamerbrief van 12 september 2016 betreffende «Spanningen Turks Nederlandse gemeenschap» (Kamerstuk 32 824, nr. 148) wordt ingegaan op de stappen die het Kabinet heeft genomen.
Hoe oordeelt u over de bizarre pro-Erdogan-demonstraties in verschillende Europese steden, waaronder Rotterdam, en welke rol hebben Turkse diplomatieke vertegenwoordigers gespeeld in de organisatie daarvan?
Het recht van demonstratie is een groot goed dat onvoorwaardelijk in Nederland wordt verdedigd, net als de vrijheid van meningsuiting. Deze vrijheid is er voor iedereen, ook voor mensen die meningen uiten die sommigen van ons verbazend of zelf schokkend vinden. Dat hoort bij de vrijheid van meningsuiting en ook bij het recht van demonstratie. Deze vrijheden kennen wel grenzen. Indien voldoende aanknopingspunten bestaan, wordt door de politie een strafrechtelijk onderzoek gestart onder leiding van het Openbaar Ministerie.
Er is bij de Turkse autoriteiten meermaals gewezen op onze zorgen over de gevolgen van de couppoging en de nasleep ervan in Turkije zelf en in Nederland. Het kabinet dringt er in deze contacten steeds op aan te zorgen dat spanningen uit Turkije niet naar Nederland worden geëxporteerd. In de eerder genoemde brieven is verder ingegaan op stappen die zijn gezet om de veiligheid van alle Turken in Nederland te waarborgen.
Op welke wijze gaat u de enorme inmenging van Erdogan in Nederland stoppen en daarmee tevens de veiligheid van hen die kritisch zijn op het Erdogan-regime, beschermen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre bent u in dat kader tevens bereid te zorgen dat de buitenlandse financiering van o.a. Turkse moskeeën in Nederland (middels Diyanet) beëindigd wordt?
Nederland kent geen verbod op buitenlandse financiering van moskeeverenigingen, algemene religieuze verenigingen of instellingen. Buitenlandse financiering, zoals bijvoorbeeld in het geval van Diyanet die bekostigd wordt door de Turkse overheid, valt binnen de vrijheid die religieuze instellingen hebben om zich te organiseren. Wel waken wij er scherp voor dat dergelijke financiering niet gepaard gaat met zaken als ongewenste beïnvloeding of invloed die een gevaar vormt voor onze democratische rechtsstaat of de integratie in de weg staat. Voor verdere informatie hierover verwijzen wij u graag naar de Kamerbrief inzake Buitenlandse Financiering verzonden aan de Tweede Kamer op 5 juli 2016 (Kamerstuk 29 614, nr. 50) en de brief die uw Kamer voor het herfstreces is toegezegd.
Kunt u aangeven waarom u in vredesnaam het regime van Erdogan bestempeld heeft als democratisch, terwijl het de vrije pers de nek om heeft gedraaid, de rechterlijke macht ontmantelt en een interne oorlog voert tegen de Koerden?
Het kabinet veroordeelt de actie van een deel van het leger tegen de democratische instituties van Turkije. Hervormingen en het adresseren van onvrede moeten te allen tijde binnen het democratisch bestel plaatsvinden. Het kabinet vindt het van groot belang dat de afwikkeling van de poging tot staatsgreep zorgvuldig gebeurt, binnen de kaders van rechtsstatelijkheid.
Erkent u dat de massale pro-Erdogan-demonstraties in onder meer Rotterdam, de mishandeling van journalisten aldaar en het enorme anti-westerse sentiment, het bewijs zijn van de mislukte integratie en dat dit inmiddels een gevaar vormt voor de openbare orde en veiligheid? Graag een toelichting.
Dit sentiment bevestigt het beeld dat een deel van de Turkse Nederlanders zich in hun verbondenheid met Turkije sterk identificeert met de Turkse regering. Dit wil nog niet zeggen dat zij zich bewust afwenden van de Nederlandse samenleving. Zoals de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zijn antwoorden op de Kamervragen van het lid Azmani (VVD) over «de blijdschap over de arrestatie van Ebru Umar in Turkije» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2897) heeft geschreven, laten de bevindingen van het SCP onderzoek «Werelden van Verschil» van december 2015 ten aanzien van de integratie en participatie van een deel van de Turkse Nederlanders zien, dat die zich beperkt identificeert met de Nederlandse samenleving en daar op relatief grote culturele afstand van staat. Wij maken ons hier zorgen over en vinden het wenselijk dat migrantenorganisaties zich hier ook druk over maken. De toekomst van deze mensen ligt in Nederland en er is momenteel voor een deel van de jongeren te weinig aansluiting met onze samenleving. Het is belangrijk hier met de gemeenschappen en hun organisaties over in gesprek te blijven.
In de Kamerbrief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 september 2016 betreffende «Spanningen Turks Nederlandse gemeenschap» wordt hierop verder ingegaan.
Het rapport van Amnesty International aangaande ontvoeringen en martelingen door de Egyptische veiligheidsdiensten |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het recente rapport van Amnesty International genaamd «Egypt: «Officially you do not exist»: Disappeared and tortured in the name of counter-terrorism»1, waarin melding wordt gemaakt van ontvoeringen en martelingen door de Egyptische veiligheidsdienst NSA? Zo ja, wat is uw reactie op de schokkende bevindingen van dit rapport?
Het rapport van Amnesty International levert verontrustende nieuwe getuigenissen op van gedwongen verdwijningen en martelingen in Egyptische gevangenissen. In het rapport wordt een toename hiervan geconstateerd sinds begin 2015. Het kabinet kan de bevindingen over de aantallen en het moment van toename niet op basis van eigen bronnen bevestigen, maar beschouwt het rapport van Amnesty International als een gezaghebbende bron. De bevindingen van Amnesty zijn onder andere gebaseerd op inschattingen en gedocumenteerde gevallen van verschillende Egyptische lokale NGO’s. Door gebrek aan medewerking van de Egyptische autoriteiten is het niet mogelijk voor Egyptische en internationale NGO’s om de precieze aantallen van martelingen en gedwongen verdwijningen vast te stellen.
Het kabinet ziet de in het rapport beschreven praktijk als in strijd met de Egyptische Grondwet en met internationale verdragen die Egypte ook heeft ondertekend.
Kunt u de bevindingen bevestigen uit het genoemde rapport, waarin wordt gesproken over duizenden ontvoeringen door de NSA, waarbij de ontvoerden, waaronder minderjarigen, geen aanspraak kunnen maken op basisrechten zoals contact met een advocaat en bovendien worden blootgesteld aan martelingen? Zo ja, kunt u bevestigen dat Egypte hiermee handelt in strijd met haar eigen wetgeving en internationale verdragen zoals de UN Convention against Torture?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de – reeds eerder bekritiseerde – antiterrorismewetgeving wordt misbruikt om kritische tegengeluiden van het bewind van president Sisi de mond te snoeren?
Mede door de strenge antiterreurwetgeving is de vrijheid van meningsuiting verslechterd in Egypte.
Herkent u het beeld dat het aantal ontvoeringen en martelingen alsmede andere vormen van mensenrechtenschendingen is toegenomen sinds de aanstelling van Magdy Abd el-Ghaffar als Minister van Binnenlandse Zaken in maart 2015?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 10 februari 20142, waarin wordt gesteld dat de EU zeer bezorgd is over «selective justice» tegen de politieke oppositie en waarin wordt opgeroepen om de basisrechten van verdachten te waarborgen? Welke inspanningen zijn sindsdien in EU-verband gedaan om de situatie aan de kaak te stellen? Bent u bereid om naar aanleiding van het genoemde rapport de praktijken van het Egyptische regime opnieuw te bespreken met uw Europese collega's?
De mensenrechtensituatie in Egypte wordt door de EU doorlopend aan de orde gesteld in contacten met de Egyptische autoriteiten. Dit gebeurde onder meer tijdens bezoeken aan Caïro van EU Hoge Vertegenwoordiger Mogherini (november 2015), de voorzitter van de Europese Raad Tusk (september 2015) en de EU Speciaal Gezant voor Mensenrechten Stavros Lambrinidis (oktober 2014). Zorgen over mensenrechtenschendingen zijn ook uitgesproken tijdens het EU – Egypte Subcomité Mensenrechten en Democratie (november 2015), in persverklaringen van Mogherini en haar woordvoerder, tijdens de Universal Periodic Review van Egypte (november 2014) en in overige zittingen van de Mensenrechtenraad en de Derde Commissie van de VN.3
Met actieve steun van Nederland heeft de EU tijdens zittingen van de Mensenrechtenraad in 2015 en 2016 onder andere zorgen uitgesproken over gedwongen verdwijningen en martelingen in Egyptische gevangenissen.
Uw verzoek voor agendering tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 juli jl. is niet op tijd ontvangen om in overweging te kunnen worden genomen. Nederland zal de mensenrechtensituatie in Egypte in EU-verband blijven aankaarten en de noodzaak van verbeteringen onderstrepen. In dit kader dringt Nederland binnen de EU onder andere aan op een spoedig vervolgbezoek van de EU Speciaal Gezant voor Mensenrechten aan Caïro.
Bent u bekend met Artikel 2 uit het EU Associatieverdrag met Egypte3, waarin respect voor democratische principes en fundamentele mensenrechten als essentieel element voor de relatie tussen de EU en Egypte wordt benoemd? Zo ja, deelt u de mening dat het Egyptische regime momenteel het Associatieverdrag schendt gezien de verslechterende mensenrechtensituatie in het land?
Maatregelen door de Egyptische regering die leiden tot een verslechtering van de mensenrechtensituatie zijn in tegenspraak met het feit dat Egypte zich heeft gecommitteerd aan het bevorderen en respecteren van mensenrechten en fundamentele vrijheden, zoals verankerd in de Egyptische Grondwet en opgenomen in het EU-Egypte Associatieakkoord.
Bent u bereid om tijdens de aankomende Raad Buitenlandse Zaken (18 juli) het Amnesty-rapport ter sprake te brengen en te bepleiten om de druk op Egypte op te voeren om te komen tot een onafhankelijk onderzoek in Egypte naar de genoemde ontvoeringen en martelingen en onmiddellijke erkenning en stopzettingen van deze praktijken?
Zie antwoord vraag 5.
De marktverstorende bestedingen van netwerkbedrijven |
|
Roland van Vliet (Van Vliet) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met de berichten over de marktverstorende bestedingen van netwerkbedrijven?1
Ja.
Vindt u het niet zorgelijk dat, zoals op basis van het jaarverslag 2015 van Alliander2 is af te leiden, er in dat jaar € 280 miljoen aan dividend van netbeheerder Liander is afgeroomd door het netwerkbedrijf Alliander (terwijl er slechts € 85 miljoen werd uitgekeerd aan de aandeelhouders van Alliander), maar dat onduidelijk is wat er met dit geld gebeurd is?
Een netbeheerder die winst maakt heeft twee mogelijkheden om deze winst aan te wenden. De netbeheerder kan de winst herinvesteren in het bedrijf of uitkeren als dividend aan haar aandeelhouders. In het Besluit financieel beheer netbeheerder worden eisen gesteld aan het financieel beheer van een netbeheerder om hiermee te verzekeren dat een netbeheerder niet te grote financiële risico’s loopt en zodoende altijd zijn wettelijke taken kan uitvoeren. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van de regels in dit besluit. Binnen deze grenzen is het aan de netbeheerder en de publieke aandeelhouders hoe zij omgaan met de winst. In de context waarin de netbeheerder is afgescheiden van productie, handel en levering en eventuele overige commerciële activiteiten van het netwerkbedrijf waar een netbeheerder onderdeel van uit maakt zijn begrensd, acht ik deze waarborgen voor de bescherming van de netten en de netbeheerder voldoende. Daarom zie ik geen reden om mij zorgen te maken over financiële risico’s voor de netbeheerder Liander. Overigens ga ik ervan uit dat een publiek bedrijf zoals Alliander zo transparant mogelijk is in de verslaglegging.
In hoeverre is deze constructie in strijd is met het streven naar het creëren van een vette netbeheerder? Deelt u de mening dat op deze manier een vet netwerkbedrijf wordt gecreëerd en in hoeverre acht u dat in het licht van de oorspronkelijke doelstellingen van de Wet Onafhankelijk Netbeheer wenselijk?
In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet is bepaald dat de netbeheerders zogenoemde «vette netbeheerders» moeten zijn. Meer concreet gaat het erom dat de netbeheerder een belangrijk deel van zijn wettelijke taken zelf uitvoert en ook over de (financiële) middelen moet beschikken om dit goed te doen. Door het creëren van een «vette netbeheerder» wordt het financiële beheer bij de netbeheerder transparanter en wordt de regulering van de efficiëntie en kwaliteit van het netbeheer eenvoudiger en effectiever. Ik heb geen signalen dat netbeheerder Liander niet aan deze eisen voldoet.
Bent u het ermee eens dat het er, op basis van ditzelfde jaarverslag van 2015, op lijkt dat met de dividenden van netbeheerders aan de holdings verliezen in het commerciële domein afgedekt worden? Bent u ook van mening dat dit geen wenselijke ontwikkeling is omdat er sprake is van gemeenschapsgeld?
Op basis van de huidige wet- en regelgeving (artikel 17, tweede en derde lid, Elektriciteitswet en artikel 10b, tweede en derde lid, Gaswet) hebben netbeheerders beperkte ruimte om nevenactiviteiten te verrichten. Het uitgangspunt in de wet- en regelgeving is dat netbeheerders zich focussen op hun kerntaak. Nevenactiviteiten dienen naar aard en omvang ondergeschikt te zijn aan de activiteiten ingevolge de kerntaak. Daarom is de ruimte voor nevenactiviteiten beperkt tot handelingen en activiteiten die op enigerlei wijze betrekking hebben of verband houden met infrastructurele voorzieningen of aanverwante activiteiten.
De netbeheerder mag de winst herinvesteren in de eigen onderneming of uitkeren als dividend aan haar aandeelhouders. Kosten van het netwerkbedrijf mogen echter niet worden toegerekend aan de netbeheerder. Heldere boekhoudkundige eisen in de wet voorkomen dat kosten van het netwerkbedrijf aan de netbeheerder worden toegekend, waardoor deze kosten in de nettarieven terecht zouden komen en er sprake zou zijn van rechtstreekse kruissubsidiëring. Een netbeheerder krijgt alleen tariefruimte voor zijn eigen taken. Het is in eerste instantie aan de accountant en vervolgens aan de ACM om hier toezicht op te houden. De efficiëntiebeoordeling van de netbeheerders binnen de tariefregulering voorkomt ook het significant toerekenen van kosten van het netwerkbedrijf aan de netbeheerder. Immers, indien kosten van het netwerkbedrijf aan de netbeheerder worden toegerekend zal de netbeheerder minder efficiënt uit de vergelijking met andere netbeheerders komen en daardoor geen of beperkt tariefruimte krijgen voor deze extra kosten.
Naast rechtstreekse kruissubsidiëring kan sprake zijn van indirecte kruissubsidiëring. Van indirecte kruissubsidiëring kan sprake zijn indien structureel dividenden uit het netbeheer in het netwerkbedrijf worden gehouden ter bekostiging van de (commerciële) activiteiten binnen het netwerkbedrijf. Ik zie het als de primaire verantwoordelijkheid van de publieke aandeelhouders van netwerkbedrijven om dit in het oog te houden. Graag ga ik met de aandeelhouders van de netwerkbedrijven in gesprek over de afwegingen die zij maken, de effecten die de afwegingen op de energiemarkt kunnen hebben en hoe ik de aandeelhouders eventueel kan ondersteunen om hun rol beter in te kunnen vullen.
Kunt u een overzicht geven van de commerciële activiteiten die door Alliander worden ontplooid en in hoeverre worden die activiteiten gefinancierd vanuit de holding?
Het jaarverslag van Alliander bevat een volledig overzicht van de dochterondernemingen en deelnemingen van Alliander. Daar kan het volgende overzicht van activiteiten aan worden ontleend3:
De externe financiering van alle activiteiten van Alliander vindt centraal plaats door de Holding (Alliander N.V.). De financiering van groepsmaatschappijen vindt intern plaats via een rekening-courant verhouding, waarbij overeenkomsten worden afgesloten tussen Alliander N.V. en de betreffende groepsmaatschappij(en). De voorwaarden en rentecondities worden jaarlijks bepaald op marktconforme condities.
Bent u het ermee eens dat door dit soort praktijken sprake is van kruissubsidiëring van commerciële activiteiten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Onderkent u het feit dat aandeelhoudende gemeenten en provincies totaal geen zicht hebben op de vraag waar netwerkbedrijven hun geld in steken en wat zij hierdoor aan dividend mislopen? Zo ja, wat gaat u eraan doen om meer «awareness» hieromtrent te creëren? Zo nee, hoe kunnen deze aandeelhouders dan toestaan dat zij zoveel dividend mislopen?
De Nederlandse regionale netwerkbedrijven zijn in handen van Nederlandse decentrale overheden. Als aandeelhouders hebben zij een belangrijke rol in het toezien op de activiteiten van het netwerkbedrijf en van de netbeheerder die daar onderdeel van uitmaakt. De aandeelhouders maken een eigenstandige afweging waar en waarin het best geïnvesteerd kan worden, rekening houdend met de wettelijke kaders, publieke belangen (zoals waardebehoud, de kwaliteit van de netwerken en werkgelegenheid) en de financiële risico’s van investeringen. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, ga ik graag met de aandeelhouders van netwerkbedrijven in gesprek.
Wat gaat u doen aan het feit dat er geen gevolg wordt gegeven aan de oproep van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aan de netwerkbedrijven «om transparant te zijn over hun activiteiten»?3
De huidige wet- en regelgeving biedt een kader om commerciële activiteiten van netwerkbedrijven, die niet verwant zijn aan netbeheer of infrastructurele activiteiten, te voorkomen. In het wetsvoorstel Voortgang Energietransitie wordt daarnaast een verbetering voorgesteld voor de afbakening van activiteiten van netwerkbedrijven ten opzichte van andere bedrijven enerzijds en binnen een netwerkbedrijf ten opzichte van de werkzaamheden van de netbeheerder anderzijds. Dit draagt bij aan een goede voedingsbodem voor de energietransitie en voorkomt marktverstorend gedrag. De kern van de afbakening is dat de activiteiten van netwerkbedrijven zich beperken tot infrastructurele activiteiten. Hiermee kan de expertise en ervaring van netwerkbedrijven goed worden benut en is tegelijkertijd helder dat andere activiteiten, zoals energiediensten en besparingsadviezen, aan de markt zijn. Door sommige partijen wordt een grote rol van netwerkbedrijven in de energietransitie geopperd, omdat de netwerkbedrijven een solide financiële positie hebben en mogelijk genoegen zouden nemen met een lager rendement. De keerzijde is dat wanneer marktpartijen vrezen voor concurrentie van een dergelijke partij, zij terughoudend zullen zijn met investeringen. Een grotere rol voor netwerkbedrijven kan dan averechts werken en de energietransitie afremmen. Het wetsvoorstel Voortgang Energietransitie zal binnenkort bij uw Kamer worden ingediend.
Hoe gaat u, in voorbereiding op het wetsvoorstel Voortgang Energietransitie, volledig tegemoetkomen aan het advies van de ACM «om activiteiten door netwerkbedrijven te beperken, die net zo goed of nog beter door de markt zouden kunnen worden uitgevoerd»?4
Zie antwoord vraag 8.
Ziet u gelijkenis van deze marktverstorende, risicovolle commerciële investeringen van deze semi-publieke netwerkbedrijven met de werkwijze van woningcorporaties voordat de Parlementaire Enquêtecommissie Woningcorporaties werd ingesteld?
Voor de netbeheerders zie ik geen vergelijkbare situatie. Netbeheerders zijn afgescheiden van productie, handel en levering en ook andere commerciële activiteiten binnen de groep zijn begrensd. Kosten van het netwerkbedrijf mogen niet worden toegerekend aan de netbeheerder en er zijn maatregelen getroffen om risicovolle commerciële investeringen niet te laten terugslaan op de netbeheerder. Om financiële risico’s te voorkomen zijn in het Besluit financieel beheer netbeheerder eisen gesteld aan het financieel beheer van een netbeheerder om hiermee te verzekeren dat een netbeheerder niet te grote financiële risico’s loopt en zodoende altijd zijn wettelijke taken kan uitvoeren.
De verwaarlozing van dieren in Caribisch Nederland (Herdruk) |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de sterfte van veel dieren door aanhoudende droogte op het eiland Sint Eustatius?
Ja.
Is het waar dat zowel het rondzwervende vee (roaming animals) als het vee dat gehouden wordt binnen omheiningen dikwijls sterk vermagerd is en onvoldoende verzorgd wordt door hun eigenaren?
Er zijn gevallen waarbij eigenaren van vee onvoldoende zorg dragen voor hun dieren. De lokale overheid probeert onvoldoende verzorging te voorkomen. Dierenwelzijnsorganisaties bieden hulp bij het opvangen van ezels. De lokale overheid en dierenwelzijnsorganisaties doen hun best om het welzijn van dieren op Sint Eustatius te verbeteren. Zie verder het antwoord bij vraag 4.
Bent u op de hoogte van de petitie die is ingediend door 500 lokale bewoners, waarin de lokale overheid wordt verzocht om hierop te handhaven? Is het waar dat de lokale overheid heeft verzuimd om in actie te komen?
Het is mij bekend dat een petitie is aangeboden waarin de regering wordt gevraagd om een einde te maken aan het rondzwerven van dieren vanwege de ongelukken en de vernielingen door dieren, de onhygiënische situatie en de slechte conditie van de dieren. Het probleem van de loslopende dieren speelt al enkele decennia. Sinds 2010 tracht de lokale overheid een einde te maken aan deze situatie en zijn verscheidene acties ondernomen door de lokale overheid. Zie verder het antwoord bij vraag 4.
Kunt u aangeven welke stappen de lokale overheid onderneemt om verwaarlozing van dieren tegen te gaan? Is dit naar uw opvatting voldoende? Zo nee, waarom niet?
In 2014 heeft het Ministerie van Economische Zaken het project «Roaming animals Sint Eustatius» gefinancierd in het kader van de «Bijzondere uitkering natuur Caribisch Nederland». Dit project moet een einde maken aan de loslopende dieren op het eiland. Binnen dit project zijn er verschillende stappen gezet.
Een belangrijke stap bestaat uit de recente (juli 2016) aanpassingen van een tweetal eilandsverordeningen:
Tevens heeft de lokale overheid preventieve maatregelen genomen die verwaarlozing moeten voorkomen:
Dit zijn goede stappen om tot verbetering van het dierenwelzijn te komen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de lokale overheid van Sint Eustatius om verwaarlozing van dieren tegen te gaan? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Verwaarlozing van dieren is primair de verantwoordelijkheid van het Openbaar Lichaam Sint Eustatius en gezien de stappen die de lokale overheid heeft gezet, is een gesprek nu niet aan de orde.
Restwarmte uit de Uniper-kolencentrale |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat u aan Gasunie hebt gevraagd om de aanleg van de warmteleiding in West-Nederland te onderzoeken en restwarmte vanuit de Uniper-kolencentrale naar het Westland te transporteren? Zo ja,waarom doet u dit verzoek aan Gasunie?
Nee. De N.V. Nederlandse Gasunie (Gasunie) is vanuit haar expertise als onafhankelijk en open gasinfrastructuurbedrijf benaderd om mee te denken over de haalbaarheid van een hoofdinfrastructuur voor warmte, de «Leiding over West». De «Leiding over West» is één van de drie tracés binnen het westelijke deel van het warmtenetwerk Zuid-Holland waarvoor op dit moment een haalbaarheidsonderzoek wordt uitgevoerd. Gasunie New Energy (dochteronderneming van de Gasunie) heeft zelfstandig besloten om deel te nemen aan de onderzoeksfase van dit project. Gasunie heeft vanuit de aard van haar werkzaamheden veel expertise in en ervaring met grote infrastructuurprojecten met ondergrondse buisleidingen. Ik vind het waardevol dat die expertise ook voor grootschalige warmte-infrastructuurprojecten wordt benut.
Past de inzet van Gasunie bij de wettelijke taak van deze landelijke netbeheerder en zo ja, op welke wijze?
De inzet voor het haalbaarheidsonderzoek «Leiding over West» wordt geleverd door Gasunie New Energy, een dochterondernemingen van N.V. Nederlandse Gasunie, die tot doelstelling heeft de kennis en kunde over de energie-infrastructuur in te zetten voor de energietransitie. Gasunie New Energy richt zich onder andere op infrastructuur voor warmte, groen gas en waterstof.
De inzet wordt dus niet geleverd door de beheerder van het landelijke gastransportnet, Gasunie Transport Services (GTS). GTS is een onderdeel van de N.V. Nederlandse Gasunie, maar zij voert haar wettelijke taken onafhankelijk uit.
Hoe staan de afnemende gemeenten zoals de gemeente Den Haag tegenover kolenwarmte?
De gemeente Den Haag heeft kenbaar gemaakt geen voorstander te zijn van warmte afkomstig van kolencentrales. Andere gemeenten sluiten kolenwarmte op dit moment niet uit, maar willen wel garanties hebben over de verduurzaming van de warmtebronnen en het invoeden van duurzame warmtebronnen, zoals geothermie, op het warmtenet.
Indien wordt uitgegaan van de warmteprijs die de potentiële klanten, namelijk de glastuinders in het Westland, bereid zijn te betalen voor de restwarmte van de kolencentrale van Uniper, hoe hoog is de onrendabele top van de initiële investeringskosten (in miljoenen euro’s) van de warmteleiding?
Bij het haalbaarheidsonderzoek naar de «Leiding over West» wordt naar diverse warmtebronnen gekeken (bijvoorbeeld ook industrie). In de studie wordt rekening gehouden met scenario’s zonder en/of met minder kolenwarmte. Het besluit over de uitfasering/sluiting van kolencentrales is medebepalend voor de business case van de «Leiding over West», met de kolencentrale van Uniper als warmtebron. Zodra een besluit over de uitfasering van de kolencentrales is genomen, wordt bezien of de benutting van kolenwarmte in de warmte-infrastructuur voordeel oplevert.
Deelt u de mening dat deze warmteleiding, betaald door derden, de businesscase versterkt van de kolencentrales?
De business case van de kolencentrale wordt in hoge mate bepaald door de elektriciteitsprijs. Een eventuele «opbrengst» van de geleverde warmte zal slechts marginaal van invloed zijn. De inzet van de publieke partijen betrokken bij het haalbaarheidsonderzoek van de «Leiding over West» is gericht op de realisatie van een warmte-infrastructuur die bijdraagt aan de verduurzaming van de warmtevoorziening.
Garandeert u, in lijn met de aangenomen motie van het lid Dik-Faber1, dat er geen publieke middelen zullen worden ingezet voor een leiding voor kolenwarmte, dus ook niet vanuit het geld uit de gereguleerde tarieven van Gasunie?
Ten aanzien van de inzet van publieke middelen verwijs ik u naar mijn brief van 4 juli 2016 (Kamerstuk 31 510, nr. 61) over de uitvoering van de motie van het lid Dik-Faber (Kamerstuk 31 510, nr. 58). Voor wat betreft de inzet van middelen vanuit de gereguleerde tarieven door Gasunie informeer ik u als volgt: Gasunie Transport Services (GTS) is de netbeheerder van het landelijke transportnet voor gas. Deze gereguleerde taken hebben (slechts) betrekking op het transport van gas. Het is dan ook niet toegestaan dat Gasunie vanuit de gereguleerde tarieven investeringen doet in warmte-infrastructuur, danwel deze investeringen terugverdient via de gereguleerde tarieven voor het transport van gas. Het inzetten van middelen vanuit of via de gereguleerde tarieven door GTS voor investeringen in warmte-infrastructuur is daarom niet aan de orde.
Het bericht dat aanbieders van wijkverpleging nu al op budgetplafonds stuiten |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aanbieders stuiten nu al op budgetplafond»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de helft van de leden van de brancheorganisatie voor thuiszorg, BTN, aangeeft problemen te hebben met het jaarbudget voor wijkverpleging?
Ik betreur het ten zeerste dat er nu al weer discussie is ontstaan over de budgetten voor wijkverpleging. Vooral omdat dit tot onrust bij patiënten kan leiden. Ik vind de continuïteit van zorg van groot belang. Er is in 2016 € 180 miljoen meer beschikbaar gesteld dan in 2015. Ik ga er daarmee van uit dat er voldoende budget voor de wijkverpleging beschikbaar is.
Bij hoeveel van deze organisaties dreigt een cliëntenstop?
Ik heb geen zicht op het aantal cliëntenstops dan wel het aantal instellingen waar wachtlijsten dreigen te ontstaan. Voor patiënten kan een patiëntenstop bij een instelling niet tot gevolg hebben dat zij verstoken blijven van zorg. De zorgverzekeraar moet voor voldoende toegang tot zorg bij de patiënt in de buurt zorgen, ook als het gaat om palliatief terminale zorg.
Bij hoeveel van deze organisaties gaat het om cliëntenstops in de palliatief terminale thuiszorg?
Zie antwoord vraag 3.
Bij hoeveel van deze organisaties dreigt een wachtlijst te ontstaan?
Zie antwoord vraag 3.
Bij hoeveel van deze organisaties dreigen ontslagen te vallen?
Ik beschik niet over informatie over arbeidsplaatsen bij individuele organisaties.
Bij hoeveel van deze organisaties dreigt faillisement en dus discontinuïteit van zorg te ontstaan?
Ik beschik niet over informatie over dreigende faillissementen bij individuele organisaties. Ook bij een faillissement dient de zorgverzekeraar ervoor te zorgen dat er voldoende aanbod is van wijkverpleging in de regio.
Wat vindt u ervan dat cliënten door zorgverzekeraars worden doorverwezen naar zorgorganisaties waar nog wel ruimte in het budget is? Hoe rijmt u dit met de keuzevrijheid van cliënten?
In principe kan iedereen kiezen voor de voorkeurszorgaanbieder. Op het moment dat deze zorgaanbieder het budgetplafond met desbetreffende zorgverzekeraar heeft bereikt kan een aanbieder er niet bij voorbaat van uitgaan dat de zorgverzekeraar deze zorg vergoedt. Er dient in zo’n situatie overleg plaats te vinden met de zorgverzekeraar over mogelijke bijcontractering. Dat proces heeft in 2015 ook plaatsgevonden. De zorgverzekeraar dient hierbij een alternatief aan te bieden wanneer het budgetplafond is bereikt. Het is dus mogelijk dat een cliënt zorg zal ontvangen van een andere aanbieder in de regio.
Deelt u de mening dat ondanks dat er doelmatiger gewerkt wordt en er minder inzet van zorg is het budget voor de wijkverpleging gewoonweg niet afdoende is?
Ik deel deze mening niet. De voorlopige overschrijding van budgettair kader voor de wijkverpleging in 2015 was met 37,7 miljoen euro beperkt en er zijn nog geen tekenen dat er een overschrijdingen van het het kader in 2016 zal plaatsvinden.
Waarom is bijstelling van de contracten en budgetafspraken niet mogelijk? Wat kan uw rol hierin zijn?
Bijstellen van contracten en budgetafspraken is mogelijk, wanneer verzekeraars en aanbieders hier afspraken over maken. Mijn rol is om er op toe te zien dat verzekeraars voldoen aan hun zorgplicht. Daarnaast spreek ik regelmatig met zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars waarin ook de contracteringsperikelen aan de orde komen. Ik heb ook al met zorgverzekeraars en zorgaanbieders afgesproken om vanaf september regionaal periodieke overleggen te beleggen tussen zorginkopers en zorgaanbieders. Deze overleggen hebben als doel om de stand van zaken rond de wijkverpleging in de regio te peilen. Hierbij moet aandacht zijn voor de problemen die er zijn, maar vooral voor hoe we dingen oplossen. De goede voorbeelden zullen hierbij als uitgangspunt worden gehanteerd. Ook de wijkverpleegkundigen zullen hieraan deel nemen, zodat vanuit de praktijk gewerkt wordt aan oplossingen voor de patiënten die zorg nodig hebben.
Bent u nog steeds van mening dat de megabezuiniging dit jaar van 600 miljoen euro op het budget voor verpleging en verzorging niet van invloed is op de genoemde problematiek? Zo ja, wilt u dit uitgebreid toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 8 van het lid Agema (PVV) over het bericht dat de continuïteit van zorg in gedrang komt door krappe budgetten wijkverpleging (2016Z14566).
Denkt u dit jaar weer te kunnen gokken, nadat u vorig jaar erop gokte dat de zorgaanbieders hun tekorten door de bezuiniging van 400 miljoen euro konden aanvullen vanuit hun reserves? Zo ja, wilt u dit toelichten?.
Zie mijn antwoord op vraag 15 van het lid Agema (PVV) over de brandbrief van Actiz over de wijkverpleging (2016Z15106).