Het bericht ‘Middenbedrijf weet kapitaalmarkt onvoldoende te vinden’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Middenbedrijf weet kapitaalmarkt onvoldoende te vinden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het mkb voldoende toegang moeten hebben tot krediet ofwel dat goede ondernemers met goede plannen krediet moeten kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet u dit belang?
Het kabinet acht het van groot belang dat er voldoende financiering beschikbaar is voor ondernemingen met een gezond bedrijfsplan. Het kabinet maakt met haar financieringsinstrumenten zoals de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB), Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) en via Qredits financiering beschikbaar voor het mkb. Ook voorziet het kabinet in financiering van innovatie via de verschillende instrumenten uit het Toekomstfonds (Regionale OntwikkelingsMaatschappijen (ROM’s), Vroegefasefinanciering, de Seed-capital regeling, het Dutch Venture Initiative (DVI) en het Innovatiekrediet).
Wij hebben bovendien eerder namens het kabinet het aanvullend actieplan mkb-financiering gepresenteerd waarmee maatregelen zijn genomen om de financiering van het mkb te bevorderen. Één van de speerpunten van dit plan is om het risicodragend vermogen van het mkb te versterken.2 Een deel van het mkb heeft moeite eigen vermogen aan te trekken, wat ook het aantrekken van vreemd vermogen hindert. Daarom zijn er boven op de bestaande instrumenten voor risicokapitaal extra maatregelen genomen in het aanvullend actieplan. Zo worden marktpartijen ondersteund via het Achtergestelde Leningen Fonds (ALF) van de Nederlandse Investeringsinstelling (NLII) met behulp van garantiestellingen. Daarnaast heeft het kabinet in het voornoemde aanvullend actieplan € 100 mln. extra in participatiemaatschappijen voor het mkb geïnvesteerd, zoals het DVI. Op het gebied van kapitaalmarktfinanciering geeft het Ministerie van Economische Zaken bovendien steun aan nieuwe initiatieven zoals NPEX (de Nederlandsche Participatie EXchange).
Hoe ziet u de problematiek dat het mkb de kapitaalmarkt onvoldoende weet te vinden, wat is uw opvatting over de oorzaken? Bent u van mening dat strenge regelgeving bij traditionele kredietverstrekkers één van die oorzaken is? Zo ja, welke precieze knelpunten zijn er dan? Zo nee, waar ligt het probleem dan wel?
Er is door verschillende partijen onderzoek gedaan naar de toegang tot en het gebruik van kapitaalmarktfinanciering door het Europese en Nederlandse midden- en kleinbedrijf (mkb). Zo heeft McKinsey onderzoek gedaan naar het verbeteren van de financieringsmogelijkheden van het Nederlandse kleinbedrijf, wat is gebruikt bij het opstellen van het aanvullend actieplan mkb-financiering.3 De Europese Commissie heeft in het achterliggende Staff Working Document (SWD) bij het actieplan kapitaalmarktunie een analyse gemaakt van de redenen waarom het mkb in Europa moeilijk toegang heeft tot marktfinanciering.4 In deze publicaties wordt o.a. aangegeven dat kleinere ondernemers moeilijker toegang hebben tot de kapitaalmarkt. Dit komt bijvoorbeeld vanwege de relatief kleinere schaal van veel mkb-ers en doordat er aanzienlijke vaste kosten verbonden zijn aan een kapitaalmarkt uitgifte. Mede daarom zijn directe leningen aan kleinere ondernemingen vaak minder interessant voor institutionele investeerders.
Naar aanleiding van de financiële crisis zijn hogere kapitaals- en liquiditeitseisen aan banken gesteld. Daarnaast zijn banken zelf kritischer gaan kijken naar kredietaanvragen, mede door de oplopende verliezen op mkb-krediet. Deze meer kritische behandeling betekent echter niet dat banken niet kunnen voldoen aan de kredietvraag van bedrijven en consumenten. Uit eerdere analyses5 blijkt dat de capaciteit van banken niet in de weg staat van een gezonde kredietverlening en dat banken voldoende mogelijkheden hebben om de kredietverlening te laten groeien. Hogere kapitaalstandaarden leiden er juist toe dat banken robuuster worden en dus hun kredietverlening ook kunnen continueren bij tegenslag.
Diversificatie van het financieringslandschap vormt een hoofdbestanddeel van de initiatieven onder het actieplan kapitaalmarktunie om het bedrijfsleven meer toegang tot non-bancaire financiering, dan wel op de kapitaalmarkt, dan wel via alternatieve kanalen, te bieden. Momenteel is het mkb nog sterk afhankelijk van banken voor het aantrekken van vreemd vermogen. Die afhankelijkheid kan afnemen door de toegang tot de kapitaalmarkt te vereenvoudigen en door toetreding van alternatieve financiers. Daarnaast vormen voorlichting en de verstrekking van informatie een belangrijk onderdeel van het beleid om ondernemers meer bewust te maken van de mogelijkheden die non-bancaire financieringen kunnen bieden. Hier gaan we nader op in bij de beantwoording van vragen 6 en 7.
Wat doet u eraan om dit probleem, dat het mkb de kapitaalmarkt onvoldoende vindt, op te lossen?
Het verbeteren van de financieringsmogelijkheden voor de reële economie is één van de speerpunten van de Europese Commissie met haar voorstel voor de totstandkoming van de kapitaalmarktunie, wat door het kabinet onderschreven is.6 In de EU is momenteel nog sprake van fragmentatie van markten voor financiering, zijn bedrijven in sterke mate afhankelijk van bancaire financiering en is er vraag naar versterking van de mogelijkheden voor financiering. Daarom is het voor de groei en werkgelegenheid in de EU van belang dat de Europese kapitaalmarkt verder wordt ontwikkeld. De Europese Commissie heeft recentelijk een mededeling gepubliceerd over het versnellen van hervormingen in het kader van de kapitaalmarktunie,7 waarover uw Kamer op 13 oktober jl. een kabinetsreactie heeft ontvangen.8 In de mededeling geeft de Europese Commissie een overzicht van de genomen en geplande maatregelen voor de totstandkoming van de kapitaalmarktunie, waar het verbeteren van de toegang van het midden- en kleinbedrijf tot alternatieve financieringsmogelijkheden een hoofdonderdeel vormt.
Op verschillende vlakken is actie ondernomen om het eenvoudiger te maken voor ondernemingen om gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden van de kapitaalmarkt. Zo is een voorstel voor een nieuw handelsplatform voor midden- en kleinbedrijf (SME Growth Markets) opgenomen in de richtlijn markten voor financiële instrumenten II (MiFID-II)9 en is een voorstel voor de herziening van de prospectusrichtlijn gelanceerd. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar functioneren van de markt voor bedrijfsobligaties. Aanvullend zal een Expert Group zich dit najaar over het functioneren van deze markt buigen. De status van de voorstellen over SME Growth Markets en de herziening van de prospectusrichtlijn zal kort toegelicht worden.
De voornoemde richtlijn MiFID II, die vanaf 3 januari 2018 moet worden toegepast, introduceert een nieuw type handelsplatform voor financiële instrumenten dat zich met name richt op het midden- en kleinbedrijf: de SME Growth Market (mkb-groeimarkt). De introductie van mkb-groeimarkten (ook wel «junior markets» genoemd) dient de toegang van het midden- en kleinbedrijf tot de kapitaalmarkten te bevorderen. De introductie van mkb-groeimarkten zal de zichtbaarheid en de herkenbaarheid van dergelijke handelsplatformen verbeteren en bijdragen aan de ontwikkeling binnen de EU van een geharmoniseerd wettelijk kader en toezichtkader voor mkb-groeimarkten. De Europese Commissie geeft in haar recente mededeling aan dat zij van plan is workshops met belanghebbenden te organiseren in oktober en december dit jaar om andere mogelijke barrières voor toetreding van mkb-ondernemingen tot de kapitaalmarkt te bezien.
Met betrekking tot de herziening van de prospectusrichtlijn is onder Nederlands voorzitterschap in juni 2016 een Raadsakkoord bereikt over het voorstel van de Europese Commissie voor een Prospectusverordening.10 Onderdeel van de Prospectusverordening is een speciaal prospectusregime voor het mkb. Dit houdt in dat het mkb onder een verlicht prospectusregime effecten mag uitgeven wanneer zij financiering op de kapitaalmarkt aantrekt. Dit prospectus moet gericht zijn op informatie die materieel en relevant is voor een onderneming van de omvang van de mkb-onderneming die de uitgifte doet. De lasten van het mkb voor het aantrekken van financiering worden daardoor verlaagd, waardoor het aantrekken van financiering door het mkb wordt vergemakkelijkt. Op dit moment vindt de triloog plaats met het Europees parlement en de Europese Commissie. De Prospectusverordening heeft directe werking in alle lidstaten zodat deze niet geïmplementeerd behoeft te worden wanneer deze door de Raad en het Europees parlement wordt aangenomen.
In aanvulling op de maatregelen voor het vergroten van toegankelijkheid van financiering voor het mkb die nader zijn toegelicht in antwoord op vraag 2 is in het algemeen overleg van 4 februari 2016 over de Kapitaalmarktunie toegezegd om de vrijstellingsregeling voor het prospectus aan te passen. Op dit moment geldt in Nederland een vrijstelling van de prospectusplicht voor aanbiedingen met een totale tegenwaarde van minder dan EUR 2,5 miljoen. Met name het mkb maakt gebruik van deze vrijstelling bij het ophalen van geld via de kapitaalmarkt door een uitgifte onder de vrijstellingsgrens te doen. Het gaat dan (doorgaans) om aanbiedingen aan retailbeleggers. Deze vrijstellingsgrens zal, naar aanleiding van een verzoek van het lid Aukje de Vries (VVD), worden verhoogd naar EUR 5 miljoen. Dit zal mkb-financiering via de kapitaalmarkt goedkoper en dus aantrekkelijker maken. Tegelijkertijd mag de beleggersbescherming niet in het geding komen. Om die reden zullen een meldplicht en minimum informatievereisten verplicht worden gesteld voor partijen die gebruik willen maken van de vrijstelling. Door invoering van de meldplicht krijgt de AFM een overzicht van uitgevende instellingen die gebruik maken van de vrijstelling en kan zij eerder inspelen op mogelijke malversaties bij die partijen. Op dit moment vindt overleg met de AFM plaats over de invulling van de meldplicht en de minimum informatievereisten.
Wat is de stand van zaken van de relevante punten in het kader van de Kapitaalmarktunie?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat juist nieuwe, kleine kredietverleners, zoals bijvoorbeeld FinTech en alternatieve financieringsbronnen, aan mkb-kredietverstrekking een bijdrage kunnen leveren? Zo ja, wat is uw opvatting over de huidige toegankelijkheid voor alternatieve financieringsvormen? Deelt u de mening dat die beter kan? Zo ja, hoe en wanneer wordt hier vaart achter gezet? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet moedigt de ontwikkeling van alternatieve financieringsmogelijkheden aan, onder andere op het gebied van kredietunies en crowdfunding. Wij zijn het met u eens dat nieuwe, kleine kredietverleners een bijdrage kunnen leveren. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het SER-rapport «Verbreding en versterking financiering mkb», zijn onder de noemer van de kapitaalmarktunie plannen gepresenteerd die alternatieve financieringsvormen verder stimuleren.11 Hierbij wordt onder meer gekeken naar securitisaties, mkb-groeimarkten, onderhandse leningen, crowdfunding en kredietunies. Daarnaast wordt ingezet op voorlichting.
Banken vervullen primair een rol als kredietverstrekker voor ondernemingen. Zij kunnen echter ook een belangrijke rol vervullen in zowel de voorlichting over als het verschaffen van toegang tot alternatieve financieringsvormen. Alternatieve financiering kan nuttig zijn aanvullend op een bancair krediet of in voorkomende gevallen zelfs in plaats van bancaire financiering. Banken hebben op dit moment vaak al een eigen kanaal voor voorlichting over alternatieve financieringsvormen12 en via de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) zijn banken partner van de in 2015 gelanceerde Nationale Financieringswijzer.13 Via dit platform worden ondernemers wegwijs gemaakt in verschillende financieringsvormen.
Een aantal banken werkt op dit moment actief samen met aanbieders van alternatieve financieringsvormen en/of verwijst klanten door naar een dergelijke aanbieder in het geval van afwijzing of indien bancaire financiering alleen niet adequaat wordt geacht. In het geval van doorverwijzing achten wij het van belang dat er aandacht is voor feedback van de financier naar de ondernemer. In dit verband merken we op dat in het Verenigd Koninkrijk banken verplicht worden om, na een afwijzing van een kredietaanvraag en na instemming door het bedrijf dat de kredietaanvraag heeft gedaan, informatie over het bedrijf door te sturen naar (online) financieringsplatforms. Ondernemers komen zo makkelijk in contact met andere potentiële financiers.
In het document «Effectiviteit en gewenste mate van bescherming van zzp-ers en mkb-ers bij financiële producten en diensten» wordt momenteel de vraag geconsulteerd door het Ministerie van Financiën in hoe verre de zorgplicht van een bank zich verhoudt tot doorverwijzingen. Het kabinet zal uw Kamer over de uitkomsten van de consultatie informeren.14 In de pilot Fink (Financieringslink) van het Ministerie van Economische Zaken is ook aandacht voor doorverwijzing. In de pilot Fink is getest of en hoe informatie over mkb-bedrijven kan worden verbeterd, gestandaardiseerd en ontsloten en hoe het mkb en financiers makkelijker met elkaar in contact kunnen komen. Er is een standaard ontwikkeld voor de zogenaamde verkenningsfase van het financieringsproces.15 Dit najaar rapporteert het Ministerie van Economische Zaken over de resultaten van de pilot, de internetconsultatie en mogelijke vervolgstappen.16
Welke rol kunnen banken spelen in de voorlichting over alternatieve financieringsvormen?
Zie antwoord vraag 6.
Juist nieuwe en kleinere FinTechs en andere spelers in de financiële sector kunnen uitkomsten bieden voor het mkb, zoals ook aangegeven in het VVD Actieplan FinTech; hoe ver bent u met de implementatie van de – naar aanleiding van dit actieplan – aangekondigde maatregelen? Hoe ver bent u met de proportionele toepassingen van kapitaal- en liquiditeitseisen? Wat is de stand van zaken van de uitwerking van de bankvergunning-light?
Over de eerder uitgezette lijn voor het stimuleren van FinTech17, is op te merken dat breed gehoor is gegeven aan de oproep van AFM en DNB aan stakeholders om een reactie te geven op het discussiedocument «Meer ruimte voor innovatie in de financiële sector»18. In dit discussiedocument beschrijven de toezichthouders wat zij doen om toetreding te faciliteren en verantwoorde innovatie in de financiële sector te stimuleren. Diverse organisaties, van gevestigde partijen tot start-ups, hebben op deze consultatie gereageerd. Uit de reacties blijkt dat partijen positief zijn over de voorstellen van AFM en DNB om meer ruimte te geven voor innovatie in de financiële sector. Ook de FinTech Special Envoy Willem Vermeend, die wij hebben aangesteld, zet zich in om de kansen voor nieuwe spelers in FinTech te vergroten.
Niettemin hebben diverse organisaties ook aandachtspunten benoemd om rekening mee te houden bij de verdere invullingen en uitwerking van de voorgestelde beleidsopties. Zoals toegezegd in het Algemeen Overleg inzake de Nederlandse bankensector d.d. 28 juni jl.,19 zal uw Kamer voor het einde van het jaar nader geïnformeerd worden over de uitkomsten van de consultatie en de vervolgstappen.
Het artikel 'Gluren in privégegevens' |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Gluren in privégegevens», over overheidspersoneel dat in digitaal beschikbare privégegevens kijkt?1
Ja.
Heeft u inzicht in het aantal gevallen dat overheidspersoneel is betrapt op het ongeoorloofd bekijken, dan wel doorspelen van privégegevens? Zowel op landelijk niveau, als decentraal?
Organisaties in het openbaar bestuur zijn zelf verantwoordelijk voor registratie van integriteitsschendingen. Zij kunnen daarbij gebruik maken van het modelformulier dat mijn ministerie daartoe samen met de koepelorganisaties heeft vastgesteld. Op dat formulier valt het onbevoegd raadplegen van vertrouwelijke registers of deze raadplegen voor andere doeleinden dan waarvoor deze zijn bestemd, in de grotere categorie van «lekken en misbruik van informatie». Daaronder vallen ook andere vormen van lekken en misbruik van informatie, van verlies of diefstal van informatiedragers als ook het achterhouden van informatie.
In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk, die jaarlijks aan de Tweede Kamer wordt gezonden, zijn cijfers van de ministeries over integriteitsschendingen opgenomen, uitgesplitst naar type. In de Jaarrapportage 2015 staat dat er dat jaar bij het Rijk 34 schendingen zijn geconstateerd in de genoemde grotere categorie op een totaal van 557 geconstateerde schendingen (TK 31 490, nr. 205).
Uit de voorlopige uitkomsten van de Monitor Integriteit en Veiligheid Openbaar Bestuur 2016, die ik later dit jaar aan de Kamer zal toesturen, valt op te maken dat in 2015 bij 11% van de onderzochte overheidsorganisaties in het openbaar bestuur een of meer schendingen zijn geregistreerd van lekken en misbruik van informatie.
Op welke wijze wordt ervoor zorg gedragen dat overheidspersoneel ervan doordrongen is dat het bekijken en/of delen van privégegevens ongeoorloofd is?
Bij de introductie van nieuwe medewerkers en via bewustwordingsprogramma’s op het gebied van privacy, informatiebeveiliging en integriteit, worden medewerkers er regelmatig van op de hoogte gebracht dat het bekijken en/of delen van diverse typen gevoelige gegevens ongeoorloofd is als dit niet strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de taak van de medewerker. Voor overheidspersoneel geldt op grond van de Ambtenarenwet de geheimhoudingsplicht. In de ambtseed of belofte die ambtenaren afleggen bij indiensttreding wordt daar expliciet aandacht aan besteed. Ook in gedragscodes wordt aandacht besteed aan informatiebescherming en het omgaan met vertrouwelijk informatie. Schendingen blijven in het algemeen niet zonder consequenties en kunnen tot rechtspositionele maatregelen leiden in geval van geconstateerd plichtsverzuim.
Is het mogelijk te achterhalen of er ongeoorloofd is gekeken in privégegevens? Zo ja, wordt dit op regelmatige wijze gecheckt en op welke wijze? Zo nee, waarom is dit niet mogelijk?
Het is conform de privacywetgeving niet toegestaan om werknemers ongericht (digitaal) te observeren. Uit logginggegevens moet eerst blijken of er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van niet-geautoriseerde handelingen. Deze kunnen vervolgens aanleiding geven voor nader persoonsgericht onderzoek.
Wordt er gecontroleerd op het verstrekken van inlogcodes en wachtwoorden en op het niet delen van deze codes? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het delen van gebruikersnaam en wachtwoorden is niet toegestaan. Dit wordt aangemerkt als integriteitsschending. Ook hiervoor geldt dat enkel gerichte controle mogelijk is bij een concrete verdenking.
Bent u bekend met hetgeen gesteld is in het artikel, dat het soms maanden duurt voordat een nieuwe medewerker eigen inlogcodes krijgt? Zo ja, waarom duurt dit zo lang?
Indien een medewerker in verband met de functie of specifieke werkzaamheden een screening of veiligheidsonderzoek moet ondergaan, kan het om die reden langer duren voordat hij of zij voor specifieke gegevenssystemen eigen inlogcodes krijgt.
Op welke wijze gaat u voorkomen dat privégegevens onveilig zijn, op het moment dat iedere burger zijn zaken met de overheid vanaf 2017 grotendeels digitaal kan afhandelen?
Wanneer een overheidsorganisatie persoonsgegevens verwerkt, dient die organisatie op basis van artikel 13 Wet bescherming persoonsgegevens een passend beveiligingsniveau te garanderen. De richtsnoeren van het College bescherming persoonsgegevens (thans Autoriteit persoonsgegevens) uit 2013 die hierop van toepassing zijn, schrijven voor dat de bewaker encryptie (versleuteling) toe dient te passen bij verzending van persoonsgegevens via het internet. De organisatie is zelf verantwoordelijk voor het naleven van de wettelijke eisen om de persoonsgegevens te beschermen. De autoriteit Persoonsgegevens ziet daarop toe.
Bovenop deze wettelijke plicht hebben overheden zich gecommitteerd aan een op de Code voor Informatiebeveiliging (NEN-ISO(IEC 27002:2007 nl) gebaseerde baseline per sector of overheidslaag, zoals NEN7510 (in de zorg), BIR (voor het Rijk), BIG (voor gemeenten), BIWA (voor waterschappen), of IBI (voor provincies). Ik ben voornemens om tot een baseline informatiebeveiliging (BIO) voor de gehele overheid te komen, die de huidige baselines binnen de overheid vervangt. Dat voornemen wordt gedragen door alle overheidslagen. Naar verwachting zou deze BIO in 2017 gereed moeten zijn waardoor vanaf 2018 vervanging van de huidige baselines door de BIO plaats kan vinden.
Op 19 september heeft het Nationaal Beraad Digitale Overheid besloten dat nieuw aangekochte of ontwikkelde e-mailservers (voor e-mailverkeer) bij gemeenten en andere overheden voortaan moeten voldoen aan de e-mailbeveiligingsstandaarden STARTTLS en DANE. Gebruik van deze en andere standaarden (zoals TLS, DKIM+SPF en DNSSEC) is één van de schakels in de bestrijding van phishing en de beveiliging van persoonsgegevens. Het Nationaal Beraad heeft de open standaarden toegevoegd aan de verplicht toe te passen «pas-toe-of-leg-uit»-lijst met open standaarden. Door het Nationaal Beraad is eerder al een adoptie-impuls afgesproken, met het streefbeeld om alle voornoemde beveiligingsstandaarden die op de pas-toe-of-leg-uit-lijst staan – daar waar van toepassing – uiterlijk eind 2017 te hebben geïmplementeerd.
De nieuwe veerboot Texelstroom van TESO |
|
Eppo Bruins (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de nieuwe veerboot Texelstroom, die door Texels Eigen Stoomboot Onderneming (TESO) in dienst genomen wordt om de veerdienst tussen Texel en Den Helder te verzorgen?
Ja, daarmee ben ik bekend.
Bent u bekend met het feit dat deze boot hoofdzakelijk op compressed natural gas (CNG) zal varen en dat TESO voor het bunkeren van deze brandstof al meer dan een jaar geleden een formele ontheffingsaanvraag heeft ingediend bij de Inspectie Leefomgeving en Transport en hier nog steeds geen antwoord heeft op ontvangen?
Ik ben inderdaad bekend met het feit dat de nieuwe veerboot hoofdzakelijk op CNG wil gaan varen. Op 4 augustus 2015 is de aanvraag voor het mogen varen op CNG in behandeling genomen. De beoordeling van de aanvraag loopt nog doordat de ILT nog niet alle benodigde technische informatie heeft ontvangen om de aanvraag volledig te kunnen beoordelen. ILT heeft verschillende keren met de eigenaar van het schip gesproken en nadere informatie opgevraagd. Ik ondersteun het initiatief van het bedrijf overigens van harte om de transportdienst duurzamer te maken.
Acht u het wenselijk dat een bedrijf dat grote inspanningen levert om zijn transportdiensten op zo duurzaam mogelijke wijze te organiseren en die een belangrijke functie vervult voor de bewoners van het eiland Texel, na meer dan een jaar wachten nog steeds geen antwoord heeft ontvangen op deze ontheffingsaanvraag?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat er in Amsterdam al sinds het midden van de jaren negentig van de vorige eeuw diverse rondvaartboten op CNG varen die destijds door de Scheepvaartinspectie zijn gecertificeerd en waar zich tot heden geen problemen hebben voorgedaan met deze brandstof? Zo ja, waarom moet de behandeling van de zorgvuldig onderbouwde ontheffingsaanvraag van TESO dan nu zo lang duren?
Daar ben ik bekend mee. De situatie is echter niet vergelijkbaar. Een systeem dat goed werkt en veilig functioneert op een rondvaartboot kan niet één op één overgezet worden op een veerboot. Dit vanwege het verschil in type installatie, grootte van de installatie en hoeveelheid CNG die aan boord genomen moet worden, bouwwijze van het schip (waar wordt de installatie geplaatst) en vaargebied. Gezien de veiligheidsrisico’s die de grote hoeveelheid gecomprimeerd gas op een schip met passagiers met zich mee brengt vindt de ILT het belangrijk om het systeem in combinatie met het schip en de specifieke uitvoering te beoordelen.
Bent u bereid de door TESO gevraagde ontheffing binnen enkele weken te behandelen, zodat dit bedrijf verder stappen kan maken in het verduurzamen van zijn vloot? Zo ja, op welke datum mag TESO een antwoord op zijn ontheffingsaanvraag verwachten?
De beslissing op de ontheffingsaanvraag is afhankelijk van de termijn die de aanvrager nodig heeft om de noodzakelijke informatie te verstrekken. Wanneer de informatie verstrekt is neem ik zo snel mogelijk een besluit op de ontheffingsaanvraag.
Oplichting door taxichauffeurs op Schiphol |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van AT51 en PowNed2 over ronselende taxichauffeurs die passagiers oplichten?
Ik vind het ontoelaatbaar dat sommige taxironselaars en taxichauffeurs klanten, veelal toeristen, op hinderlijke, soms zelfs intimiderende wijze, benaderen en na een taxirit oplichten. Dit gedrag van taxironselaars en taxichauffeurs gaat bovendien ten koste van de goede naam van Nederland en Schiphol. Voor de taxisector is het de slechtst denkbare reclame.
Herinnert u zich dat u in de laatste uitzending aangaf open te staan voor een wetswijziging?
Ja.
Kunt u aangeven hoe en wanneer dat laatste zijn beslag zou kunnen krijgen en welke wetsartikelen aanpassing behoeven?
Ik heb in de uitzending de urgentie willen benadrukken; de problemen met taxironselaars op Schiphol moeten zo snel mogelijk worden opgelost. Ik heb, zonder een concrete wetswijziging voor ogen te hebben, aangegeven dat ik zo nodig bereid ben om wetgeving daarvoor te wijzigen. Haarlemmermeer en mijn ministerie bekijken op dit moment gezamenlijk of een verdere wijziging van de APV een oplossing is. Ik heb daarbij juridische expertise aangeboden. Ongewenste ronselpraktijken zijn een openbare orde probleem. Voor het handhaven van de openbare orde is de gemeente Haarlemmermeer exclusief bevoegd. Voor de aanpak van openbare orde problemen is de Wet personenvervoer (WP) niet geschikt. Op basis van de WP is wel oplichting betreffende taxitarieven strafbaar. Daarnaast kunnen gemeenten met de WP op maat toegesneden aanvullende kwaliteitsregels stellen om problemen in het taxivervoer aan te pakken. Daarbij kan de gemeente Haarlemmermeer ook groepsvorming afdwingen door het model van de Toegelaten Taxi Organisaties (TTO’s).
Hoe verlopen de gesprekken met de gemeente Haarlemmermeer om de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) dusdanig te wijzigen dat het ronselen door taxichauffeurs niet meer mogelijk is?
Ik ben in gesprek met de gemeente Haarlemmermeer of een verdere wijziging van de APV een oplossing kan bieden en heb daarbij juridische expertise aangeboden. Het doel van het overleg is het op korte termijn oplossen van de problemen op Schiphol.
Het persoonsgebonden budget en huurtoeslag |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Is bij u bekend dat mensen huurtoeslag moeten terugbetalen als gevolg van een restant van het persoonsgebonden budget, dat zij aan het einde van het kalenderjaar nog niet uit hebben gegeven?
Het is mogelijk dat mensen geen recht hebben op huurtoeslag omdat hun fiscale rendementsgrondslag de toepasselijke grens overschrijdt. Voor de vaststelling van de omvang van het voor het recht op huurtoeslag in aanmerking te nemen vermogen wordt aangesloten bij de box 3-grondslag van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het recht op huurtoeslag wordt dan ook niet louter bepaald door het restant persoonsgebonden budget maar door het totaal van de bezittingen en schulden. Alle geldbedragen die op de peildatum op de bankrekening staan worden als vermogen in aanmerking genomen voor de vermogenstoets, ongeacht de herkomst ervan. Dat geldt dus ook voor bedragen die resteren uit een persoonsgebonden budget.
Deelt u de mening dat het hierbij niet gaat om spaargeld of vermogen en dat geld dat in het kader van het persoonsgebonden budget is uitgekeerd niet mee zou moeten tellen voor de huurtoeslag?
Zie antwoord vraag 1.
Is bij u bekend hoeveel mensen in een vergelijkbare situatie zitten, waarbij zij doordat zij nog een restant persoonsgebonden budget hebben, geconfronteerd worden met een terugbetaling van toeslagen?
Nee.
Klopt het dat in 2012 en 2013 het persoonsgebonden budget als bijzonder vermogen mocht worden aangemerkt, waardoor het buiten beschouwing van de huurtoeslag gehouden kon worden?
Op grond van artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen worden voorschotten persoonsgebonden budget die betrekking hebben op een subsidieperiode in de jaren 2012 of 2013 op verzoek buiten beschouwing gelaten bij de toepassing van de vermogenstoets voor de huurtoeslag. Deze uitzondering geldt echter alleen voor zover het zorgkantoor de voorschotten heeft uitbetaald vóór 1 januari van het betreffende jaar. Voor de jaren 2012 en 2013 kon zich namelijk de situatie voordoen dat een zorgkantoor het hele voorschot persoonsgebonden budget al aan het eind van 2011 of 2012 op de bankrekening van de budgethouder stortte, waardoor het volledige bedrag op de peildatum 1 januari 2012 of 1 januari 2013 meetelde voor de vermogenstoets. De zorgkantoren die dat deden hebben hun uitbetalingsystematiek in 2013 aangepast, waardoor het voorschot persoonsgebonden budget dat betrekking had op het jaar 2014 uitsluitend na 1 januari van dat jaar werd uitbetaald en de hiervoor genoemde problematiek zich niet meer voor kon doen. Met ingang van 2015 worden persoonsgebonden budgetten überhaupt niet meer rechtstreeks uitbetaald aan budgethouders.
Klopt het dat in de jaren na 2013 het persoonsgebonden budget niet meer als bijzonder vermogen kon worden aangemerkt? Zo ja, waarom is dit gewijzigd?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat er voor gedupeerden een oplossing is gevonden, waarbij een drempel gold van 3.000 euro? Zo ja, kunt u uitleggen waarom voor die drempel gekozen is en waar deze op gebaseerd is?
Vermoedelijk is hier sprake van een misverstand. In mijn brief van 27 mei 2016 aan Uw Kamer1 ben ik ingegaan op een concrete casus waarin een deel van een uitbetaald voorschot persoonsgebonden budget met betrekking tot het subsidiejaar 2012 was meegeteld voor de vermogenstoets van de huurtoeslag over 2013. Ik heb in deze brief aangegeven dat in de betreffende casus geen sprake was van uitbetaling door het zorgkantoor van het persoonsgebonden budget voor 1 januari 2012, maar van een restant persoonsgebonden budget dat op 1 januari 2013 nog op de bankrekening stond van de budgethouder. Voor dergelijke situaties geldt de in het antwoord op de vragen 4 en 5 genoemde uitzondering van artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen niet. Omdat nadere gegevens omtrent de betreffende casus ontbraken is in de brief voorts in algemene zin gewezen op de mogelijkheid om tegenover dit restantbedrag, omdat daarvoor een terugbetalingsverplichting geldt, een bedrag als «schuld» op te nemen in de IB-aangifte bij de vaststelling van de box 3-grondslag en dat de budgethouder in kwestie alsnog aangifte zou kunnen doen als hij dat over het hoofd zou hebben gezien of ambtshalve vermindering van zijn aanslag over dat jaar zou kunnen vragen. Daar is in algemene zin de kanttekening bij gemaakt dat er wel een drempel geldt van € 3.000 (voor partners € 6.000) voor het in aanmerking nemen van schulden in box 3.
Welke oplossing biedt u mensen die onder die drempel uitkomen?
Hoewel dit niet past in mijn streven naar vereenvoudiging van regelgeving en het extra werkzaamheden voor de Belastingdienst/Toeslagen met zich brengt, ben ik bereid voor deze groep van gevallen een tegemoetkoming te treffen op grond van de hardheidsclausule van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Mensen die hiervoor in aanmerking komen kunnen zich melden bij de Belastingdienst/Toeslagen die het restant persoonsgebonden budget alsnog buiten beschouwing zal laten bij de berekening van de toeslag. Een en ander zal ik op korte termijn in een ministeriële regeling nader vormgeven. Mijn beslissing is mede ingegeven door het feit dat deze situatie zich in de toekomst niet meer zal voordoen vanwege de wijziging van de systematiek van het pgb met ingang van 2015. Daardoor vindt rechtstreekse uitbetaling van geldbedragen op de bankrekening van de budgethouder niet langer plaats.
Bent u bereid alsnog naar een oplossing voor deze groep te kijken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Geen gedeeltelijke herbouw van het Genneperhuis’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen gedeeltelijke herbouw van het Genneperhuis»?1
Ja.
Kent u de geschiedenis van het Genneperhuis, dat eens een machtige burcht was die de scheepvaart over de Maas controleerde, dat vanwege zijn strategische ligging in de oksel van Maas en Niers een belangrijke rol speelde in de Tachtigjarige Oorlog en dat in 1710 door Franse troepen verwoest werd?
Ja, het Genneperhuis is in de Nederlandse geschiedenis vooral bekend vanwege de verovering door stadhouder Frederik Hendrik. De Fransen besloten uiteindelijk het kasteel en de rondom gelegen vestingwerken, uit strategische overwegingen, geheel te ontmantelen. De ruïne vertegenwoordigt het verhaal van veroveringen, strijd en ondergang.
Bent u op de hoogte van het initiatief in Gennep om de ruïne van het Genneperhuis voor een deel fysiek te herbouwen?
Ja. Op 2 februari 2016 heeft hierover een overleg plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de gemeente Gennep, leden van de werkgroep «Gedeeltelijke herbouw Genneperhuys» en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Is het waar, dat het Genneperhuis de status heeft van archeologisch rijksmonument? Zo ja, welke consequenties heeft dat voor de ontwikkelingsmogelijkheden op die locatie?
Het Genneperhuis werd in 1969 ingeschreven als gebouwd rijksmonument. Sinds 2003 is het ook een wettelijk beschermd archeologisch monument. De status van gebouwd rijksmonument betekent dat het wijzigen ervan vergunningplichtig is. De gemeente is hierbij het bevoegd gezag. Ook het wijzigen van het archeologisch rijksmonument is vergunningplichtig. Hierbij is het rijk het bevoegd gezag.
Bij het besluit over een voorgenomen wijziging zal het bevoegd gezag erfgoedwaarden afwegen ten opzichte van andere waarden. Ontwikkelingen op een gebouwd of archeologisch rijksmonument zijn niet per definitie onmogelijk. Behoud door ontwikkeling is zelfs een belangrijk uitgangspunt. Als die ontwikkelingen het monument echter aantasten, moet er sprake zijn van belangen die zwaarder wegen dan het erfgoedbelang.
Deelt u de mening dat het (gedeeltelijk) herbouwen van een historisch belangrijk gebouw als het Genneperhuis niet op voorhand uitgesloten dient te worden?
De gemeente Gennep heeft naar aanleiding van het initiatief tot herbouw de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies gevraagd. De uitkomst van dit advies is dat de voorgenomen plannen de erfgoedwaarden van het monument te zeer aantasten. De argumentatie hierbij is tweeledig.
Ten eerste zullen de bouwplannen vanwege moderne constructie-eisen ten aanzien van de fundering en de aanleg van hedendaagse gebruiksvoorzieningen (zoals riolering, water, elektra en gas) te zeer ingrijpen in het bodemarchief en de daar aanwezige resten van het Genneperhuis aantasten.
Ten tweede doet de reconstructie van het Genneperhuis naar de staat van het monument op één moment in de historie van het pand, afbreuk aan het verhaal dat het monument in zijn huidige staat vertelt. Het Genneperhuis werd meer dan drie eeuwen geleden (Spaanse Successieoorlog) ontmanteld. Juist het feit dat de huidige staat van de burcht niet het gevolg is van verval en verwaarlozing, maar van bewuste ontmanteling in een belangrijke episode van de nationale geschiedenis maakt hem bijzonder. De geschonden staat is een stille getuigenis van een oorlog tussen Europese mogendheden. Door herbouw wordt dit deel van de geschiedenis van het Genneperhuis quasi uitgewist. Reconstructie is bovendien in strijd met het consolidatieprincipe uit het charter van Venetië (1964). In dit charter wordt voor het belang van historisch gelaagdheid gepleit en voor het zeer terughoudend zijn met reconstructies van verdwenen objecten naar één bepaald moment uit de geschiedenis.
Op welke wijze zijn archeologische waarden beschermd bij de herbouw van kasteel De Keverberg in Kessel (Limburg)? Welke lessen zijn daaruit te trekken voor mogelijke herbouw van het Genneperhuis?
De Keverberg is geen wettelijk beschermd archeologisch monument, maar een gebouwd monument. Niettemin zijn de delen van de bodem die ten gevolge van de herbouw moesten worden verstoord archeologisch onderzocht. Een ander verschil is dat de Keverberg verwoest is door recent oorlogsgeweld (WO II, 17 november 1944, om 15.00 uur). Waarschijnlijk hebben de oudste dorpsbewoners de verwoesting nog meegemaakt. Tot slot is bij de Keverberg gekozen voor een aanvulling van de bestaande ruïne die de «leesbaarheid» van het kasteel als ruïne intact heeft gelaten. De casus Keverberg is om deze redenen wezenlijk anders.
Bent u bereid te bevorderen dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) op een constructieve wijze in gesprek gaat met de gemeente Gennep en de initiatiefnemers om de mogelijkheden voor gedeeltelijke fysieke herbouw (niet zijnde virtuele herbouw) van het Genneperhuis serieus te onderzoeken?
In het gesprek van 2 februari 2016, waarin door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aangegeven is dat herbouw geen optie is, zijn reeds alternatieven verkend. Na aanvankelijke twijfels konden ook enkele leden van de voornoemde werkgroep zich vinden in de gedachte dat een alternatieve, beperkte visualisatie op het monument, of een virtuele presentatie het beoogde doel zouden kunnen dienen. Over de uitvoering van deze alternatieven valt zeker te praten.
Lespakketten over Zwarte Piet |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Anti-Zwarte Piet indoctrinatie van schoolkinderen»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat er vanuit een gemeentelijke overheid omstreden lespakketten worden verspreid op basisscholen over de Zwarte Piet-figuur?
Vanuit de gemeente Maassluis worden geen lespakketten onder basisscholen verspreid. De gemeente heeft slechts geholpen bij het leggen van het contact tussen scholen en Stichting Nederland Wordt Beter. Het is aan scholen zelf om te bepalen hoe zij hun onderwijs inrichten en welk lesmateriaal daarbij wordt gebruikt.
Deelt u de mening dat het feit dat de figuur Zwarte Piet wordt verklaard vanuit het slavernijverleden politiek-correct gebeuzel is en geen recht doet aan de werkelijkheid? Zo nee, waarom niet? Kunt u een inhoudelijke reactie geven?
Over de ontstaansgeschiedenis van de figuur Piet bestaan meerdere visies. Het kabinet hangt niet een bepaalde lezing van deze geschiedenis aan.
Ziet u in hoe kwalijk de karikaturenquiz is, die onderdeel uitmaakt van het pakket, met vraag-antwoord-combinaties als «Willen de mensen die Zwarte Piet spelen, echte zwarte mensen plagen?». Goede antwoord: «meestal niet»? Kunt u in uw reactie in gaan op dit racistische element van het pakket?
Elke vorm van racisme is verwerpelijk. Het Sinterklaasfeest is een traditie die veel mensen altijd met vreugde vieren. Deze mensen kunnen niet zomaar als racist worden bestempeld. Tegelijkertijd kan men constateren dat de vertolking van de figuur Piet sommige mensen onbedoeld kwetst.
Denkt u niet dat het verstandiger is dat de mensen die problemen hebben met de Zwarte Piet-figuur zich verdiepen in de materie, onder andere door de documentaire «Zwarte Piet, Racisme of Folklore?' van Arnold-Jan Scheer eens te bekijken? Zo nee, waarom niet?
Het is voor iedereen goed zich te verdiepen in standpunten van een ander.
In hoeverre deelt u de visie dat Nederlandse tradities en folklore nooit mogen worden opgegeven voor multiculti-geneuzel?
Het sinterklaasfeest is een traditie die wordt vormgegeven door de samenleving, en die is blijven bestaan door te veranderen. Dat zal ook in de toekomst zo zijn.
Bent u bereid de burgemeester van Maassluis op te roepen om af te zien van het onzinnige voornemen om de lespakketten onder basisscholen te verspreiden? Zo neen, waarom niet?
Zie beantwoording op vraag 2.
De berichten ‘Nederland ligt dwars bij aanpak dieselschandaal’ en dat een jaar na Dieselgate blijkt dat alle dieselmerken nog vervuilender zijn dan Volkswagen |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Nederland ligt dwars bij aanpak dieselschandaal»1 en dat een jaar na Dieselgate alle dieselmerken nog vervuilender zijn dan Volkswagen en met het onderliggende rapport van Transport & Environment?2 Kunt u de Kamer van een uitgebreide beleidsreactie op dit rapport voorzien? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de vierde overzichtbrief over dieselfraude die u voor het AO Dieselfraude ontvangt zal ik reageren op dit rapport.
Kunt u bevestigen dat er in Nederland 536.000 auto’s met Europese emissiestandaard Euro 5 en/of Euro 6 op de weg zijn, waarbij uit het rapport blijkt dat vier op de vijf Euro 5-modellen in de praktijk meer dan drie keer de maximale uitstootnorm voor stikstofoxiden (NOx) uitstoten, en dat twee derde van de Euro 6-modellen meer dan drie keer de norm van 80g/1.000km overschrijven?
Ik kan alleen aangeven dat er 1.037.328 dieselvoertuigen Euroklasse 5 en Euroklasse 6 in Nederland geregistreerd zijn. De percentages van deze auto die de norm overschrijden kan ik nog niet bevestigen, zie antwoord op vraag 1. Los van deze precieze percentages, ben ik het helemaal met de Kamer eens dat er iets gedaan moet worden aan de overschrijding van de uitstootnormen en daarom ben ik groot voorstander van de «real driving emission testprocedure (RDE)». Mijn ministerie pleit, samen met de RDW en TNO, in Brussel al jaren voor een betere testprocedure.
Klopt het dat de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) in Brussel pleit tegen het doorbreken van de connectie tussen testbedrijven en typegoedkeuringsinstanties aangezien in Nederland het testbedrijf en typegoedkeuringsinstantie beiden onder de RDW vallen en de RDW niet graag klandizie wil verliezen? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat is dan de Nederlandse inzet op dit punt?
Conform het BNC-fiche dat op 11 maart 2016 aan uw Kamer is toegezonden (Kamerstuk 22 112, nr. 2073) heeft NL het standpunt uitgedragen dat NL het voorstel van de Commissie ondersteunt voor meer onafhankelijke en onpartijdige technische diensten, zodat de betrouwbaarheid van de typegoedkeuring wordt versterkt. De voorstellen dienen naar het oordeel van Nederland wel goed op effectiviteit en uitvoeringsconsequenties te worden beoordeeld. Ten aanzien van het voorstel van de Commissie om goedkeuringsinstanties geen activiteiten te laten verrichten die ook door technische diensten worden verricht, is het Nederlands standpunt dat zolang de kwaliteit, objectiviteit, onpartijdigheid en het voorkomen van belangenconflicten worden gewaarborgd, Nederland geen bezwaar ziet in de werkwijze zoals die nu door diverse goedkeuringsinstanties, waaronder de Nederlandse, wordt gehanteerd.
Klopt het dat de RDW in Brussel pleit tegen het zorgdragen voor onafhankelijke testen en onafhankelijk vastgestelde en uit te geven boetes door de Europese Commissie, maar er juist voor pleit dat als de Commissie al een probleem constateert zij niet zelf daartegen mag optreden maar een typegoedkeuringsinstantie moet «verzoeken» om op te treden? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat is dan de Nederlandse inzet op dit punt? Moet na afgifte van de typegoedkeuring een check niet juist door een andere instantie dan die de typegoedkeuring heeft afgegeven worden uitgevoerd, zodat de onafhankelijkheid van deze check kan worden gewaardborgd?
Zoals u in het BNC fiche dat op 11 maart 2016 aan uw Kamer is toegezonden (Kamerstuk 22 112, nr. 2073), heeft kunnen lezen, is Nederland positief over het concept van de intercollegiale toetsing, zie ook vraag 6, en staat positief tegenover het opleggen van sancties, waar een afschrikwekkende werking vanuit kan gaan. Nederland ziet de gewenste verbetering het best gewaarborgd door middel van accreditatie van technische diensten door nationale accreditatie-instanties.
Klopt het dat de RDW in Brussel pleit tegen een peer-reviewsysteem, niet door andere typegoedkeuringsinstantie wenst te worden gecontroleerd, en daarmee de deur sluit voor het kunnen controleren dat EU-regels worden toegepast zoals ze zijn bedoeld? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat is dan de Nederlandse inzet op dit punt? Deelt u de mening dat wanneer de RDW zich aan de regels houdt er niets te verbergen is en de RDW juist een voorbeeldfunctie moet innemen? Zo nee, waarom niet?
In lijn met het BNC fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2073) heeft Nederland in de Raadswerkgroep nadrukkelijke steun uitgesproken vóór het voorgestelde peer review systeem («intercollegiale toetsing»).
Klopt het dat de RDW in Brussel pleit tegen gezamenlijke audits van testbedrijven en daarmee de deur sluit voor het creëren van een gelijk speelveld tussen testbedrijven, waarbij iedereen aan dezelfde standaard gehouden wordt? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat is dan de Nederlandse inzet op dit punt?
Conform het BNC fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2073) heeft Nederland in de Raadswerkgroep juist nadrukkelijk gepleit voor het creëren van een gelijk speelveld tussen testbedrijven. In dat kader heeft Nederland steun verleend aan het principe van peer reviews. Ook heeft Nederland steun uitgesproken voor het voorstel om, naast typegoedkeuringsinstanties, nationale accreditatie-instanties verantwoordelijk te maken voor de beoordeling en monitoring van technische diensten.
Hoe verhoudt zich de «negatieve» inzet van de RDW in Brussel zich tot de «positieve» houding die u heeft ingenomen in de communicatie met de Kamer ten aanzien van de nieuwe voorstellen van de Europese Commissie en alle voorgaande punten in die voorstellen?
Nederland steunt juist het voorstel van de Commissie. Wel vindt Nederland dat er op onderdelen alternatieve oplossingsrichtingen mogelijk zijn om de effectiviteit en haalbaarheid van de voorstellen te vergroten. Het Nederlandse standpunt is verwoord in het BNC fiche dat op 11 maart 2016 aan uw Kamer is toegezonden (Kamerstuk 22 112, nr. 2073).
Bent u bekend met verschillende overzichten waarop helder staat aangegeven welke typegoedkeuringsinstantie voor bepaalde autotypen de typegoedkeuring heeft verleend, en waarop staat aangegeven dat de RDW bijvoorbeeld voor Opel-modellen typegoedkeuringen heeft afgegeven?3
Ja.
Kunt u uw antwoord op eerdere vragen d.d. 3 maart 2016 herinneren, waarin u aangeeft dat na de berichtgeving van VRT over de Opel Zafira er is nagegaan of er door de RDW een typegoedkeuring is afgegeven, maar daarvan in het geval van de Zafira geen sprake van was?4 Zo ja, hoe verhoudt zich dat antwoord tot het antwoord op eerdere vragen d.d. 5 juli 2016 waarin u aangaf dat in het geval van de Opel Zafira de RDW wel degelijk de overkoepelende typegoedkeuring heeft gegeven? Hoe verklaart u deze inconsistentie?5
Ja, dit komt voort uit het verschil tussen een overkoepelende typegoedkeuring (Whole Vehicle Type-Approval) en een deelgoedkeuring (emissiecertificaat).De RDW heeft voor de Opel Zafira de overkoepelende typegoedkeuring afgegeven. KBA is verantwoordelijk voor de afgifte van de deelgoedkeuring op emissiegebied voor de Opel Zafira.
Verricht de RDW op dit moment zelf onderzoek naar verdachte modellen waarvoor de RDW een typegoedkeuring heeft afgegeven, waaronder de Opel Zafira die al eerder veelvuldig in opspraak is geweest?6 Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de uitkomsten van dat onderzoek zo snel mogelijk delen?
In het RDW Testprogramma zijn voertuigen getest waarvoor de RDW een emissiecertificaat heeft afgegeven. De Opel Zafira is niet meegenomen in het testprogramma van de RDW, omdat dit emissiecertificaat is afgegeven door het KBA.
Bent u bereidt de RDW te verzoeken de overkoepelende typegoedkeuring van de verdachte modellen zoals de Opel Zafira in te trekken en/of op te schorten, tenzij de fabrikanten overgaan tot een verplichte terugroepactie voor de verdachte modellen, zodat deze auto’s aangepast kunnen worden en deze niet langer beduidend meer schadelijke stoffen uitstoten dan wettelijk is toegestaan? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zolang de inbreuk op de wettelijke verplichtingen nog niet onomstotelijk vaststaat, zoals in de zaak van Opel Zafira goedkeuring aan de orde is (het KBA-onderzoek naar een mogelijke schending door Opel AG loopt nog), is het te vroeg om tot een mogelijke terugroepverplichting over te gaan. Een intrekking van een typegoedkeuring terwijl het onderzoek nog loopt, of een opschorting is niet mogelijk omdat daar geen wettelijke grondslag voor bestaat. Een dergelijk besluit zou onrechtmatig zijn en zou dan ook geen stand kunnen houden voor de rechter. Ik kan de RDW om deze redenen niet vragen om desondanks tot intrekking over te gaan.
Kunt u aangeven wanneer het onderzoek van TNO en de RDW naar praktijkemisses afgerond is en de resultaten daarvan bekend worden? Kunt u er zorg voor dragen dat dit voorafgaand aan het Algemeen overleg Dieselfraude gebeurt? Zo nee, waarom niet? Kunt u voorts aangeven of de RDW ook de achterliggende emissietestresultaten en de technische testgegevens per model publiceert? Zo nee, waarom niet?
De RDW heeft in september 2016 het onderzoek afgerond van de 30 voertuigen waarvoor zij het emissiecertificaat heeft afgegeven. De achterliggende emissietestresultaten en de technische testgegevens per model zijn opgenomen in een rapport. Ik verwacht uw Kamer voor het AO Dieselfraude van 27 oktober over de resultaten te kunnen informeren.
Bent u ervan op de hoogte dat de Europese Commissie overweegt om tegen een aantal lidstaten zogenaamde inbreukprocedures (een juridisch proces dat de Commissie kan starten in het geval een lidstaat EU-wetten niet goed uitvoert) te starten wanneer deze lidstaten niet snel maatregelen nemen tegen sjoemeldiesels? Zo ja, staat Nederland op de nominatie van de Commissie, welke gevolgen zou een dergelijke procedure met zich meebrengen en wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet en bent u dan bereid bij de Commissie informatie hierover in te winnen?
Ja, Nederland staat niet op de nominatie van de Commissie.
Bent u ervan op de hoogte dat de Europese Commissie stelt dat Volkswagen de «Consumer sales and guarantees directive» en de «Unfair commercial practices directive» heeft overtreden en dat dit zou kunnen leiden tot schadeclaims van automobilisten en consumentenorganisaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u reeds in gesprek met consumentenorganisaties over eventuele schadeclaims voor getroffen automobilisten en bent u van mening dat, en voorts bereid om, er zorg voor te dragen dat consumenten een schadevergoeding (moeten) krijgen wanneer zij het slachtoffer zijn geworden van bedrog van Volkswagen en andere autofabrikanten? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. De Europese Commissie heeft onlangs via een persbericht laten weten met Volkswagen de afspraken te hebben gemaakt om de dieselauto’s waar nodig te herstellen. Consumenten ontvangen voor het einde van dit jaar daarover bericht en de auto’s worden uiterlijk in de herfst van 2017 gerepareerd. De Consumentenbond heeft op 29 september jl. een aanvraag aan de Autoriteit Consument en Markt gedaan om onderzoek te doen naar en handhavend op te treden jegens Volkswagen. De ACM heeft dit verzoek in behandeling genomen. ACM onderkent het belang van een coördinerende rol van de Europese Commissie op dit dossier. Het is effectiever als de landen samen optrekken en kennis delen en uitwisselen, in plaats van ieder voor zich. ACM zal zich daarin positief opstellen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het gesprek dat de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu met twee leden van de Enquêtecommissie emissiemetingen in de automobielsector van het Europees parlement voert op 12 oktober 2016?
Ja.
Een bericht "Sekslijst studentes verspreid op internet" |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sekslijst studentes verspreid op internet»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Bent u op de hoogte van de inhoud of de aard van de genoemde sekslijst? Zo ja, wat is uw mening daarover?
Ja, ik ben op de hoogte van de aard van de genoemde lijst. Met u ben ik van mening dat het opstellen en het openbaar verspreiden van een dergelijke lijst verwerpelijk is.
Deelt u de mening dat het verspreiden van deze zogenoemde banga-lijst verwerpelijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat mocht blijken dat studenten van vereniging Vindicat atque Polit («Handhaaft en beschaaft») verantwoordelijk zijn voor het samenstellen en verspreiden van de genoemde lijst dat deze vereniging, wil die tenminste enige waarde aan haar naam hechten, hard moet optreden tegen deze leden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Met u ben ik van mening dat hard moet worden opgetreden tegen dergelijke incidenten. Inmiddels blijkt dat de studentenvereniging Groninger Studenten Corps Vindicat atque Polit (hierna: Vindicat) dertien mannelijke leden heeft geschorst die verantwoordelijk worden gehouden voor het verspreiden van de lijst. Voorts blijkt uit een persbericht van Vindicat dat Vindicat zich distantieert van de personen die de lijst zouden hebben verspreid, het incident ten zeerste betreurt, nader onderzoek heeft aangekondigd en verdere disciplinaire maatregelen niet uitsluit.2
Beschikt het opleidingsinstituut waar de makers en verspreiders van deze sekslijst studeren over mogelijkheden om hen disciplinair te straffen? Zo ja, welke straffen zijn mogelijk?
De opleidingsinstituten waar de makers en verspreiders van de lijst studeren zouden op grond van de Wet op Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW) middels art. 7.57h ordemaatregelen aan studenten kunnen opleggen, indien zou blijken dat de lijst verspreid is gebruik makende van gebouwen, terreinen of andere voorzieningen van de opleidingsinstituten. De Rijksuniversiteit Groningen en de Hanzehogeschool Groningen kennen verder interne regelingen waarbij maatregelen zouden kunnen worden opgelegd aan studenten indien er sprake is van ongewenste omgangsvormen. Voorts heb ik inmiddels van de Colleges van Bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen en de Hanzehogeschool Groningen vernomen dat samen met de gemeente Groningen onderzocht zal worden of de erkenningsprocedure inzake de bestuursbeurzenregeling moet worden herzien in het licht van de recente ontwikkelingen rond de sekslijst en andere excessen.
Mocht er sprake zijn van betrokkenheid van de genoemde studentenvereniging: over welke sanctioneringmogelijkheden beschikken de opleidingsinstituten in Groningen, waaronder de Rijksuniversiteit Groningen?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er met het verspreiden van deze lijst persoonsgegevens naar buiten gekomen waarmee de privacywetgeving is overtreden? Zo ja, wat kunnen de slachtoffers daarvan concreet ondernemen? Doet de Autoriteit Persoonsgegevens, desnoods ambtshalve, onderzoek naar deze overtreding?
Op grond van artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) mogen persoonsgegevens slechts worden verwerkt indien dat gerechtvaardigd wordt door een van de in die bepaling genoemde gronden. Het toezicht op de naleving van de Wbp berust bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Personen die op de zogenoemde sekslijst staan kunnen op grond van artikel 60 van de Wbp de Autoriteit Persoonsgegevens verzoeken een onderzoek in te stellen naar de rechtmatigheid van een bepaalde verwerking van persoonsgegevens. Dit college is in deze taak volstrekt onafhankelijk. Het past mij daarom niet zelf een uitspraak te doen over de vraag of met het verspreiden van de zogenoemde sekslijst persoonsgegevens naar buiten zijn gekomen waarmee de Wbp is overtreden.
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft mij desgevraagd laten weten geen verzoeken van belanghebbenden te hebben ontvangen en dat dit er mede toe heeft geleid dat de Autoriteit Persoonsgegevens tot op heden geen onderzoek heeft ingesteld. Wel heeft de Autoriteit Persoonsgegevens besloten relevante partijen actief te informeren over de geldende regels inzake de publicatie van persoonsgegevens op internet alsmede over de onderzoeks- en sanctiemogelijkheden.
Is het mogelijk dat door het verspreiden van de genoemde lijst strafbare feiten zijn begaan, waaronder aanranding van iemands goede naam en eer of opzettelijke schending van het portretrecht? Zo ja, waarom en aan welke (andere) strafbare feiten denkt u? Zo nee, waarom niet?
Indien een dergelijke lijst zonder toestemming van de betrokkenen via het internet openbaar is verspreid, zou deze handeling eventueel tot strafrechtelijke vervolging kunnen leiden op grond van belediging (artikel 266 Sr), smaad (artikel 261 Sr) en/of laster (artikel 262 Sr).
Ook de Auteurswet biedt eventueel mogelijkheden om tegen de lijst op te treden. Wie herkenbaar op een foto staat afgebeeld, kan zich beroepen op het portretrecht (artikelen 19 t/m 21 van de Auteurswet). Als een portret in opdracht is gemaakt, dan is voor publicatie zonder meer toestemming van de afgebeelde persoon nodig. Dit toestemmingsvereiste geldt niet alleen voor derden, maar ook voor de fotograaf. Als een portret niet in opdracht is gemaakt, mag het in beginsel vrijelijk worden gebruikt, tenzij een redelijk belang van de geportretteerde zich daartegen verzet. Dan is toestemming vereist. Volledigheidshalve zij nog vermeld dat artikel 35 van de Auteurswet regelt dat degene die zonder daartoe gerechtigd te zijn een portret openbaar maakt een overtreding begaat, die is gesanctioneerd met een geldboete van de vierde categorie.
Is er door een of meerdere van de slachtoffers aangifte bij de politie gedaan? Zo ja, wat is de stand van zaken van het onderzoek? Zo nee, deelt u de mening dat de slachtoffers dan expliciet gewezen moeten worden op de mogelijkheid van het doen van aangifte of het krijgen van slachtofferhulp?
Vooralsnog is er door niemand aangifte gedaan ten aanzien van het incident. Uiteraard dienen de studentes op de hoogte te worden gesteld van de mogelijkheden die hen ter beschikking staan, voor zover zij zich daarvan niet zelf al bewust zijn.
Kent u eerdere gevallen waarbij op vergelijkbare wijze slachtoffers zijn gemaakt? Zo ja, wat was de aard van die gevallen? Hoe is de vervolging en bestraffing daarbij verlopen?
Het is mij op dit moment niet bekend dat er eerdere gevallen zijn geweest waarbij een vergelijkbare lijst, met vergelijkbare inhoud, op vergelijkbare wijze in het publieke domein is verspreid.
De Gideonsbende voor de verpleeghuiszorg |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven hoe de Gideonsbende, de groep van 200 instellingen die aan de slag zouden gaan met de best practices in de verpleeghuiszorg, tot stand is gekomen?1
Deze vraag lijkt over twee onderdelen van «Waardigheid en Trots» te gaan, als eerste de Gideonsbende en als tweede «Ruimte voor verpleeghuizen».
Wat betreft de Gideonsbende; in «Waardigheid en Trots» is aangegevendat bij het opstellen van «Waardigheid en Trots» is gesproken met vele personen en partijen, zoals cliëntenraden, professionals, zorgaanbieders, wetenschappers, zorgverzekeraars en anderen. Velen van hen hebben aangegeven een rol te willen spelen bij de verdere ontwikkeling. Enkelen van hen en anderen zijn gevraagd om een Gideonsbende van vooruitdenkers te vormen. Dit is een groep van personen die inhoudelijk meedenkt met VWS over de kwaliteit van de verpleeghuiszorg. Ik vind het namelijk van groot belang dat beleid gevoed en ondersteund wordt door ervaringen uit de praktijk.
Bij het onderdeel «Ruimte voor verpleeghuizen» wordt ruimte geboden aan zorgaanbieders die best practice willen worden. Hierbij werd oorspronkelijk uitgegaan van 200 locaties.2
Wie heeft de (potentiële) leden van de Gideonsbende geselecteerd en op welke wijze en voorwaarden vond deze selectie plaats?
De groep is samengesteld op basis van contacten met het veld. Er zijn mensen gevraagd die een sterke betrokkenheid bij de kwaliteit van de verpleeghuiszorg hebben, vanuit hun werk of anderszins.
Zijn organisaties of personen lid van de Gideonsbende? Kunt u een lijst naar de Kamer sturen?
Personen zijn lid van de Gideonsbende, niet de organisaties. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Hoeveel leden van de Gideonsbende werken in het primaire proces? Kunt u van de deelnemers hun huidige werkzaamheden geven?
Bijgevoegd treft u een overzicht van de leden van de Gideonsbende aan. Twee van hen zijn werkzaam in het primaire proces. Diversen van hen zijn voorheen werkzaam geweest in het primaire proces, bijvoorbeeld als arts of verpleegkundige.
Zijn er organisaties of bestuurders van organisaties lid van de Gideonsbende die in 2014 en/of later een maatregel opgelegd hebben gekregen door de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Zo ja, welke organisatie en welke maatregel?
De bestuurder van Stichting Humanitas is lid van de Gideonsbende en bij deze instelling is een maatregel, te weten een aanwijzing, per 29 april 2016 ingesteld. De locatie Humanitas Akropolis van Stichting Humanitas stond eerder onder verscherpt toezicht in de periode van 17 november 2015 tot en met 29 april 2016.
Wat is precies de verhouding tussen de leden van de Gideonsbende en de deelnemers aan Waardigheid en Trots?
Er is geen verbinding tussen de leden van de Gideonsbende en de zorgaanbieders die deelnemen aan het onderdeel «Ruimte voor verpleeghuizen». De eerste bijeenkomst van de Gideonsbende was op 9 april 2015. De startbrieven aan de deelnemers aan het onderdeel «Ruimte voor verpleeghuizen» zijn op 2 november 2015 verzonden. Wel is het zo dat de enkele (maar niet alle) leden van de Gideonsbende werkzaam zijn bij organisaties die deelnemen aan «Ruimte voor verpleeghuizen».
Is het waar dat alles wat er besproken wordt binnen de Gideonsbende geheim is? Zo ja, waarom is het geheim als u juist wilt dat de Gideonsbende een bron van inspiratie is waar de hele sector mee verder kan? Zo nee, waar zijn de verslagen en dergelijke terug te vinden?2 3
Nee, hetgeen in de Gideonsbende besproken wordt is geenszins geheim. De onderwerpen die aan de orde zijn in de Gideonsbende sluiten veelal aan op de beleidsactualiteit en/of hebben een meer toekomstgericht karakter. Daarbij gaat het om onderwerpen als de aanpak van administratieve lasten, de opgave in verband met de arbeidsmarkt, het bevorderen van kwaliteit, het bevorderen voan goed bestuur. Over dit soort onderwerpen vind geen besluitvorming plaats maar een waardevolle uitwisseling van opinies. Ik hecht daar zeer aan. Van de bijeenkomsten worden geen verslagen gemaakt, omdat geen van de leden heeft aangegeven daarop prijs te stellen.
Zijn er mensen of organisaties die zichzelf gemeld hebben om toe te treden tot de Gideonsbende? Zo ja, wie waren dat en zijn zij toegelaten tot de Gideonsbende?
Na de samenstelling van de Gideonsbende is door enkelen geïnformeerd naar mogelijkheden om aan te sluiten. Hiervan is geen gebruik gemaakt. Wel is de Gideonsbende uitgebreid met de hoofdinspecteur van de IGZ. De leden van de Gideonsbende en ik vonden dat van belang vanwege de aard van de discussies in de Gideonsbende.
Welke vergoeding krijgen deelnemers en of deelnemende organisaties voor deze Gideonsbende?
De leden van de Gideonsbende ontvangen geen enkele vergoeding voor hun deelname. Zij doen dat uit liefde voor de zorg.
Het bericht dat de Technische Universiteit (TU) Eindhoven religieuze studentenverenigingen weert |
|
Eppo Bruins (CU), Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Erkent u dat de bestuursbeurs van de studentenvereniging Ichthus Eindhoven is ontzegd door de TU Eindhoven, met als toelichting: «Het college van Bestuur heeft het principebesluit genomen dat de TU/e op basis van haar seculiere inslag niet langer verenigingen en stichtingen actief wil ondersteunen die een specifieke en religieuze overtuiging als vertrekpunt kiezen»? (zie het antwoord op eerdere vragen)?1
Aanvankelijk was de TU/e voornemens de ondersteuning aan religieuze studentenverenigingen te stoppen, maar open gesprekken met de betrokken verenigingen hebben geleid tot een heroverweging van dit standpunt. De TU/e vindt dat er voor studenten naast studeren, wonen, sport en cultuur ruimte moet zijn voor levensbeschouwelijke aangelegenheden. De door u aangehaalde afwijzing is daarmee komen te vervallen.
De TU/e heeft mij aangegeven dat het Ichthus Eindhoven wel degelijk open staat om een aanvraag in te dienen voor een bestuursbeurs. Een dergelijke aanvraag zal worden getoetst aan het hiervoor geldende beleidskader, zoals ik in mijn antwoorden op uw eerdere vragen heb geschetst. Religieuze identiteit is in deze afweging geen criterium en speelt volgens de TU/e geen rol in de ondersteuning van Ichthus Eindhoven. Een religieuze identiteit is geen uitsluitingsgrond voor ondersteuning, maar is evenmin een reden op zich om een studentenvereniging te ondersteunen.
Zo ja, erkent u dat de TU Eindhoven niet heeft gehandeld conform de door u genoemde beleidsnotitie (in antwoord op vraag 2 van de eerdere vragen) en de religieuze (christelijke) identiteit als uitsluitingsgrond heeft gehanteerd in het besluit?
Zie mijn antwoord op vraag 1. TU/e heeft Ichthus Eindhoven geïnformeerd dat zij een verzoek kunnen indienen voor een bestuursbeurs 2017/18 en dat dit verzoek zal worden getoetst aan de criteria in het beleidskader.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot de Algemene wet gelijke behandeling die direct en indirect onderscheid op basis van (onder andere) godsdienst verbiedt?
Ik ben van mening dat de criteria in het beleidskader van de TU/e een gelijke behandeling borgen. Indien de betrokken partijen van mening zijn dat geen recht wordt gedaan aan de Algemene wet gelijke behandeling, kan het College voor de rechten van de mens uitkomst bieden.
Rattenoverlast |
|
Helma Lodders (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rattenziekte» van Weil rukt op in Nederland»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat het aantal meldingen van rattenoverlast in Nederland nog nooit zo hoog is geweest?
Ratten kunnen verschillende ernstige infectieziekten overbrengen. Om een goed beeld te krijgen van de populaties van ratten en hoe deze zich ontwikkelen, heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in 2014 in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een rattenmonitor opgezet. Deze monitoring loopt nog te kort om betrouwbare trends te kunnen bepalen. Bovendien heeft de monitor nog niet genoeg dekking over Nederland om daar goede uitspraken over te kunnen doen. Als gemeenten of andere belanghebbenden zoals plaagdierbestrijders een toename signaleren, dan is het belangrijk dat zij hun meldingen van rattenoverlast aan het RIVM doorgeven.
Wat vindt u van het feit dat de ziekte van Weil, een ernstige infectieziekte overgebracht door de bruine rat, terug is van weggeweest en het aantal patiënten het afgelopen jaar is verachtvoudigd?
Leptospirosen, waaronder de ziekte van Weil, kunnen ernstige klachten geven. Om die reden is deze groep van zoönosen meldingsplichtig (groep C). Laboratoria en artsen die leptospirose vaststellen, zijn verplicht dit te melden bij de GGD die het vervolgens aan het RIVM doorgeeft. Het vóórkomen van de ziekte wordt op die manier al jaren gevolgd. In 2005 is besloten dat de GGD’en, naast de vragen in het kader van de meldingsplicht, aanvullende gegevens verzamelen voor bronopsporing en surveillance van leptospirose in Nederland. Indien de ziekte (waarschijnlijk) is opgelopen tijdens de beroepsuitoefening moet de casus ook door een geregistreerde bedrijfsarts worden gemeld bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten. De meldingsplicht in combinatie met de bronopsporing maakt het mogelijk goed trends te signaleren en om ter plaatse maatregelen te nemen en het aantal ziektegevallen te beperken.
Aan de hand van deze meldingen zien we de laatste jaren wel een duidelijke stijging, ook van de gevallen die in Nederland opgelopen zijn. Echter, het aantal patiënten is het afgelopen jaar niet verachtvoudigd. In 2014 werden in totaal 97 gevallen van leptospirose gemeld. Zestig daarvan waren in Nederland opgelopen, dat is ruim vier keer meer dan het gemiddelde aantal in Nederland opgelopen gevallen tussen 2010 en 2013. In 2015 en in 2016 zien we soortgelijke aantallen als in 2014. Hoewel de stijging van het aantal in Nederland opgelopen gevallen aandacht behoeft, geeft het RIVM aan dat het absolute aantal gemelde gevallen van leptospirose vrij beperkt is.
Deelt u de mening dat het Integrated Pest Management (plaagdierbestrijding) niet adequaat is en/of kennelijk niet werkt omdat het aantal plaagdieren en daarmee het aantal patiënten met een gevaarlijke infectieziekte fors is toegenomen? Zo nee, waaruit blijkt dit?
Nee. Geïntegreerd plaagdiermanagement is juist essentieel voor het terugdringen van het aantal plaagdieren in Nederland. Bij geïntegreerd plaagdiermanagement wordt de nadruk gelegd op het voorkómen van plagen en het wegnemen van, of het treffen van maatregelen tegen, de oorzaak van de plaag2. Naast de zachte winters van afgelopen jaren is waarschijnlijk een belangrijke oorzaak van de stijging van het aantal ratten de ruime aanwezigheid van zwerfafval en voedsel, dat bijvoorbeeld voor vogels of eenden wordt gestrooid. Inzet van vallen en eventueel biociden leidt tot een vermindering van de rattenoverlast, maar is geen duurzame oplossing. De overvloedige aanwezigheid van voedselresten vermindert de effectiviteit van rattengif en rattenvallen. Een rat zal waarschijnlijk in de meeste gevallen verse etensresten verkiezen boven het lokaas in de rattenvallen of rattengif. Een bronaanpak of preventieve maatregelen zijn dus essentieel in een effectieve plaagdierbeheersing.
Op welke wijze wordt de aanwezigheid van plaagdieren in Nederland gemonitord? Kunt u de ontwikkelingen met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat er met de introductie van het Integrated Pest Management voldoende rekening gehouden is met het risico voor volksgezondheid en diergezondheid? Waar blijkt dit uit?
Voor volksgezondheid en diergezondheid is het van groot belang dat er effectieve biociden zijn die een plaag kunnen bezweren of voorkomen. Geïntegreerd plaagdiermanagement voorkomt overmatige inzet van biociden, en hierdoor blijft resistentie bij ratten zo laag mogelijk. Alleen bij een lage resistentie bij ratten is de inzet van gif effectief genoeg om een populatie terug te dringen.
Tekenend was dat in de NTR-uitzending De Kennis van Nu vijf van de zes onderzochte ratten in Rotterdam resistent waren tegen gif. Een uitgebreider onderzoek van Wageningen Universiteit en Research Centre in 2012 heeft aangetoond dat er meerdere regio’s in Nederland zijn met verhoogde resistentie. In deze regio’s zullen de rodenticiden minder effectief zijn of mogelijk zelfs niet werken. De geïntegreerde aanpak waar preventie leidend is, is dus juist noodzakelijk om volksgezondheid en diergezondheid te garanderen door de effectiviteit van de biociden te waarborgen.
In welke mate geïntegreerd plaagdiermanagement heeft geresulteerd in een afname van het gebruik van rodenticiden zal de komende jaren door het RIVM worden onderzocht.
Bent u van mening dat de ontwikkeling van «natte natuur», zoals het aanleggen van allerlei watertjes en poelen, waarbij er al een toename van het aantal muggen is te zien (en daardoor een toename van het risico op besmetting), maar ook een geschikte plek waar bacteriën langer kunnen leven, en het warmere klimaat voldoende betrokken is bij het Integrated Pest Management? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Ja. Bij geïntegreerd plaagdiermanagement wordt ook vernatting van het leefgebied meegenomen. Onderzoek van Alterra uit 2009 geeft aan dat ook zonder natuurontwikkeling de kans op meer muggen in Nederland zal toenemen. Studies van Alterra, het RIVM en het Centrum Monitoring Vectoren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit hebben tot doel om de vinger aan de pols te houden en aanbevelingen te doen, ook richting provincies en terreinbeheerders, ten aanzien van de risico’s, of dat nu toename van muggen betreft of door dieren overdraagbare ziekten. In het beleidsadvies over inheemse muggen wordt ingegaan op het bestrijden van inheemse muggensoorten.3
Bent u van mening dat volksgezondheid en diergezondheid altijd leidend moeten zijn bij de ambitie om het gebruik van biociden terug te dringen? Zo ja, waarom wil dit via de huidige aanpak niet lukken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u vertellen hoe het staat met het toepassen van het Integrated Pest Management-protocol voor buitengebruik van rodenticiden en de certificering hiervan?
Per 1 januari 2017 moeten alle professionele plaagdierbestrijders en agrariërs gecertificeerd zijn voor geïntegreerd plaagdiermanagement indien zij buiten ratten willen bestrijden met anticoagulantia. Alleen voor bedrijven die om gerechtvaardigde redenen dan nog niet beschikken over het certificaat is er een aanvullende overgangsperiode ingericht. Zij moeten aantonen dat ze een overeenkomst zijn aangegaan met een erkende certificerende instantie en de stichting Keurmerk Plaagdiermanagement, en dat de audit plaatsvindt vóór 1 juni 2017.
Bent u bereid om het beleid inzake het Integrated Pest Management zo spoedig mogelijk te evalueren, met inachtneming van de stijging van het aantal plaagdieren in Nederland en de forse toename van het aantal patiënten met de gevaarlijke infectieziekte Weil en/of andere infectieziekten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u dit op kort termijn vormgeven?
In het Plan van aanpak voor knaagdierbestrijding wordt aangekondigd dat de effectiviteit van geïntegreerd plaagdiermanagement zal worden onderzocht.4 Met dit onderzoek wordt onder andere beoogd de uitvoering van geïntegreerd plaagdiermanagement te optimaliseren. De praktijkervaring van professionele plaagdierbestrijders zal centraal staan in dit onderzoek. We staan in de uitvoering van geïntegreerd plaagdiermanagement nu aan het begin; de nieuwe certificering is pas per 1 januari 2017 verplicht. Bij het onderzoek zal ook aandacht uitgaan naar komende ontwikkelingen in de sector aangaande nieuwe alternatieve bestrijdingsmiddelen, die bijvoorbeeld niet-chemische bestrijding effectiever maken, of die het risico op doorvergiftiging van roofvogels verlagen. Een zorgvuldige beoordeling van geïntegreerd plaagdiermanagement vergt hierdoor meerdere onderzoeksjaren. Dat onderzoek wordt in 2017 opgezet, de uitkomsten daarvan worden voorzien in 2021.
Welke mogelijkheden ziet u om huisartsen op korte termijn beter te informeren over de prevalentie van de ziekte van Weil, inclusief de bijbehorende klachten en effecten?
De toename van het aantal patiënten met leptospirose is dit jaar in de zomer twee keer vermeld in het wekelijkse signaleringsoverleg waarop onder andere arts-microbiologen en infectiologen zijn geabonneerd. Overleg met het Nederlands Huisartsen Genootschap heeft plaatsgevonden en geresulteerd in de afspraak om komend voorjaar hierover een nieuwsbericht op de website te plaatsen.
Berichtgeving in de herfst is namelijk niet effectief omdat het vóórkomen van leptospirose seizoensgebonden is. Ook zal in het voorjaar een artikel worden geschreven voor een tijdschrift dat veel door (huis-)artsen wordt gelezen.
De relatie tussen Taiwan en luchtvaartorganisatie ICAO |
|
Dion Graus (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de lidstaten van de internationale burgerluchtvaartorganisatie ICAO binnenkort voor de 39ste keer bijeenkomen?1
Ja.
Deelt u de mening dat luchtvaartorganisatie ICAO een sleutelpositie inneemt als het gaat om de bescherming van de burgerluchtvaart wereldwijd?
De International Civil Aviation Organization (ICAO) speelt een belangrijke rol bij het bevorderen van de veiligheid van de internationale burgerluchtvaart. Dit is een van de voornaamste doelstellingen van de ICAO.
Hoe beoordeelt u het feit dat Taiwan anno 2016 niet volledig wordt geïnformeerd over, en betrokken bij, discussies, besluitvorming en regelgeving die de veiligheid van de burgerluchtvaart moeten optimaliseren?2
Alleen staten kunnen lid zijn van de ICAO. Taiwan wordt door Nederland en de meeste andere staten in de wereld niet als staat beschouwd en kan daarom geen lid worden van de ICAO. Noord-Korea wordt door de meeste staten in de wereld als staat erkend en kan daardoor volwaardig lid worden van internationale organisaties, zoals de ICAO. Voor zover uw vraag betrekking heeft op ICAO-regelgeving, betekent dit in de praktijk dat Taiwan informatie over die regelgeving via indirecte kanalen verkrijgt. Nederland is wel bereid om in het belang van de internationale veiligheid van de burgerluchtvaart Taiwan te ondersteunen om de noodzakelijke informatie over de relevante ICAO-regelgeving te verkrijgen.
Kunt u uitleggen waarom het dictatoriale en gevaarlijke Noord-Korea wel lid is van de ICAO, en het democratische en welvarende Taiwan niet?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om u in deze vergadering en in de toekomst in te zetten voor de permanente aanwezigheid van Taiwan bij vergaderingen van de ICAO? Zo nee, waarom niet?
In sommige gevallen kan het in het belang zijn van de internationale gemeenschap als Taiwan op enigerlei wijze betrokken wordt bij internationale organisaties of internationale afspraken. De EU en Nederland menen dat hiervan sprake kan zijn wanneer de afwezigheid van Taiwan een vacuüm creëert in internationaal bindende afspraken, een beschermend netwerk verzwakt, of de economische en handelsbelangen van de EU/Nederland schaadt. Deelname van Taiwan kan tevens van belang zijn op terreinen waar Taiwan een zo grote speler is dat mondiale coördinatie zonder Taiwan niet effectief kan zijn.
De president van de Raad van de ICAO kan naast de leden andere partijen uitnodigen om aan de driejaarlijkse ICAO vergadering deel te nemen. De president van de Raad van de ICAO heeft in 2013 op verzoek van China Taiwan uitgenodigd om als speciale gast deel te nemen aan de 38ste vergadering van de ICAO Assembly. Nederland heeft destijds bij Taiwan per brief deze uitnodiging verwelkomd en zijn steun kenbaar gemaakt voor praktische deelname van Taiwan aan deze vergadering.
Voor de 39ste vergadering eind september 2016 heeft de president van de Raad van de ICAO Taiwan niet uitgenodigd. China heeft voorafgaand aan de vergadering duidelijk gemaakt dat het Taiwanese deelname dit keer niet kan steunen. Dit komt voort uit de bekoelde betrekkingen tussen Taiwan en China sinds de Democratic Progressive Party aan de macht is gekomen op Taiwan. Voor toekomstige vergaderingen van de ICAO wordt per geval een afweging gemaakt om te bezien of enigerlei vorm van pragmatische samenwerking met Taiwan mogelijk is of niet. Wat betreft de positiebepaling van Nederland zal Nederland deze afweging maken met inachtname van het één-Chinabeleid, de stand van de betrekkingen tussen Taiwan en China, het belang dat wordt gediend met Taiwanese deelname en of de president van de Raad van ICAO een uitnodiging aan Taiwan doet om als speciale gast deel te nemen.
De uitlevering van verdachten aan Rwanda |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Jeroen Recourt (PvdA), Linda Voortman (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Is het waar dat Nederland medewerking verleent aan de uitlevering van twee verdachten van (indirecte) betrokkenheid bij de genocide aan Rwanda nu er geen juridisch beroep tegen de uitlevering meer openstaat?1
Ja.
Wat is uw reactie op de deskundige adviezen van mr. M.R. Witteveen, die als expert door het Ministerie van Buitenlandse Zaken uitgezonden is geweest als adviseur voor de Rwandese autoriteiten en die onlangs heeft opgetreden als expert getuige te Londen in een vergelijkbare uitleveringszaak, die stelt dat Rwandese verdachten in Rwanda geen kans hebben op een eerlijk proces omdat er geen sprake is van adequate verdediging die voldoet aan de meest elementaire internationale standaarden?2
De verzoeken tot uitlevering zijn getoetst door de rechtbank en Hoge Raad alvorens is besloten de uitlevering toe te staan. In het kort geding dat daarop volgde zijn de rapporten van de heer mr. M.R. Witteveen uitvoerig aan de orde gekomen, zowel bij de voorzieningenrechter als in hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag. De voorzieningenrechter in eerste aanleg concludeerde mede op basis van het advies van dhr. Witteveen dat uitlevering naar Rwanda een schending van artikel 6 EVRM zou opleveren, wegens – kort gezegd – gebrek aan capabele rechtsbijstand. Tegen deze uitspraak heeft de Staat hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof oordeelde in hoger beroep dat van schending van het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) geen sprake is. Het gerechtshof heeft de uitspraak van de voorzieningenrechter vernietigd, waardoor de beslissing om de opgeëiste personen uit te leveren doorgang kan vinden. De uitspraak van het gerechtshof is inmiddels onherroepelijk.
Het gerechtshof is, in tegenstelling tot de heer Witteveen, van oordeel dat er geen goede grond is voor de vrees dat de opgeëiste personen in Rwanda geen gebruik zullen kunnen maken van adequate rechtsbijstand door een advocaat. Het hof is in zijn uitspraak uitvoerig ingegaan op de verschillende zaken die de heer Witteveen onder de aandacht heeft gebracht. Zo heeft het hof de verschillende observaties die de heer Witteveen in Rwanda tijdens de zittingen, die hebben plaatsgevonden onder de Transfer Law, heeft gedaan, gewogen. De conclusie van het hof was dat uit deze observaties, die het hof op zichzelf voor juist aannam, niet valt af te leiden dat bij uitlevering van de opgeëiste personen aan Rwanda een reëel risico bestaat op een flagrante schending van 6 EVRM. Hierbij neemt het hof onder meer in ogenschouw dat de conclusies van de heer Witteveen op belangrijke punten worden weersproken door een rapport van de heer Arguin, voormalig aanklager bij het VN tribunaal voor Rwanda en bij de rechtsopvolger van het tribunaal, het MICT3. Bovendien overwoog het hof dat het advies van de heer Witteveen evenmin voor de rechters van het MICT aanleiding was om de zaak Uwinkindi, eveneens verdacht van betrokkenheid bij de genocide, over te nemen van Rwanda. Het MICT concludeerde namelijk in oktober 2015 dat de procesgang in Rwanda ten aanzien van Uwinkindi voldeed aan de eisen die gesteld worden aan een eerlijk proces. Daarnaast overweegt het hof dat er geen aanwijzingen zijn dat de opgeëiste personen in Rwanda moeten vrezen voor hun leven of een onmenselijke behandeling. Ook acht het hof onvoldoende aannemelijk dat de opgeëiste personen door de Rwandese autoriteiten als politiek tegenstander van het huidige regime worden beschouwd en daarom een politiek proces zullen krijgen. Voor de uitspraak van het gerechtshof verwijs ik u naar http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2016:1924 en http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2016:1925.
De opgeëiste personen zullen in Rwanda worden berecht volgens een speciale procedure, die meer waarborgen kent dan de normale strafzaken in Rwanda. Bovendien zal het strafproces in Rwanda na de daadwerkelijke uitlevering worden gemonitord.
Nederland staat niet alleen in het uitleveren van genocideverdachten naar Rwanda. Het VN tribunaal voor Rwanda en diens opvolger (het MICT) hebben sinds 2009 verschillende verdachten overgedragen aan Rwanda ten behoeve van berechting aldaar. De processen die het VN tribunaal voor Rwanda heeft overgedragen, worden gemonitord en beoordeeld door de rechters van het VN tribunaal voor Rwanda respectievelijk het MICT. Tot op heden is geen schending van het recht op een eerlijk proces geconstateerd. Ook het EHRM heeft in 2011 geoordeeld dat de beslissing van Zweden om uitlevering van een genocideverdachte naar Rwanda toe te staan niet in strijd was met het EVRM. Denemarken en Noorwegen hebben reeds verdachten van genocide uitgeleverd aan Rwanda. Canada en de Verenigde Staten hebben door Rwanda gezochte personen uitgezet naar Rwanda.
Hoe verhoudt de voorgenomen uitlevering zich tot de constatering in het ambtsbericht dat verschillende bronnen suggereren dat de rechtspraak slechts «in theorie onafhankelijk» is terwijl er sprake is van «politieke invloed op processen waarbij militairen, leden van de politieke oppositie of vermogende zakenlieden zijn betrokken»?3
In elke uitleveringsprocedure wordt getoetst of het betrokken individu een reëel risico loopt op schending van (onder meer) het recht op een eerlijk proces, waaronder het risico op een politiek proces. In onderhavige zaak heeft het gerechtshof geconcludeerd dat uitlevering uitsluitend is toegestaan voor de berechting van genocide, niet van enig politiek delict. Het gerechtshof is er niet van overtuigd dat de opgeëiste personen door Rwanda worden gezien als politiek tegenstander van het regime. Het gerechtshof heeft derhalve geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat de opgeëiste personen risico lopen op een politiek proces.
Bent u op basis van het voorgaande ook van mening dat het in ieders belang is en daarom verre de voorkeur verdient als van genocide verdachte personen in Nederland worden berecht, waar de onafhankelijke waarheidsvinding is gegarandeerd en de kennis en ervaring voorhanden is en dat dat belang veel zwaarder weegt dan dat de feiten worden berecht daar waar ze gepleegd zijn?
Nu het gerechtshof heeft geoordeeld dat uitlevering naar Rwanda plaats kan vinden, verdient het de voorkeur dat de opgeëiste personen in Rwanda worden berecht. Uitgangspunt bij ernstige misdrijven blijft dat de vervolging en berechting zoveel mogelijk plaatsvindt in het land waar zij zijn gepleegd. Daar is de rechtsorde het meest geschokt, het bewijs bevindt zich daar, men kent de taal en cultuur en slachtoffers, nabestaanden, getuigen en landgenoten kunnen met eigen ogen zien dat en hoe er recht wordt gedaan. Artikel VI en VII van het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide geven duidelijk het belang weer van de berechting in het land waar de feiten zijn gepleegd en de daarmee samenhangende uitlevering (zie ook Kamerstuk 33 750 VI, nr. 108). Bovendien is er zeer veel kennis en ervaring op dit gebied voorhanden in Rwanda, nu tal van verdachten van genocide eerder in dat land vervolgd zijn.
Bent u bereid om uitleveringen aan Rwanda op te schorten zolang er in Rwanda geen sprake is van een eerlijke rechtsgang en/of tot de uitleveringsrechter in Londen een definitief oordeel heeft gegeven? Bent u bereid verder onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de rechtspleging in Rwanda in genocidezaken, omdat er op zijn minst gerede twijfel is over de eerlijkheid daarvan?
De uitlevering naar Rwanda is door verschillende gerechtelijke instanties getoetst. De conclusie is dat het niet aannemelijk is dat de opgeëiste personen risico lopen op inbreuken op het recht op een eerlijk proces die in de weg zouden staan aan uitlevering. Bovendien wordt het proces in Rwanda gemonitord op dit punt door een onafhankelijke NGO die dit ook doet voor de overgedragen strafzaken door het VN tribunaal voor Rwanda. Ik ben dan ook niet bereid de uitlevering op te schorten.
Een propaganda-offensief van de publieke omroep |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «NPO wil angst over Arabische wereld wegnemen»?1
Ja.
Op grond van welk artikel in de Mediawet is het een taak van de omroep om «de angst over de Arabische wereld weg te nemen»?
De taken van de publieke omroep (de publieke mediaopdracht) staan vermeld in artikel 2.1 van de Mediawet 2008. De serie Danny in Arabistan wordt momenteel gemaakt, dus over de inhoud daarvan valt nog weinig te zeggen. Overigens geldt altijd dat uitsluitend de omroepen zelf verantwoordelijk zijn voor de vorm en inhoud van hun media-aanbod. Deze «programmatische autonomie», die zowel geldt voor de publieke als de commerciële omroepen, vormt de hoeksteen van de onafhankelijke nieuws- en informatievoorziening via de omroep en is vastgelegd in de Mediawet.2
Is het de taak van de omroep om de mening van Nederlanders te willen veranderen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke zienswijze inzake het Midden-Oosten is verkeerd en waarom? Wat is wel de juiste zienswijze die ons volk dient aan te hangen?
Dit verwijt begrijp ik niet. Er wordt in het media-aanbod van de publieke omroep vrijwel dagelijks indringend aandacht besteed aan de ontwikkelingen in het Midden-Oosten: in nieuws- en actualiteitenprogramma’s, in praatprogramma’s, in documentaires, et cetera. Ik krijg niet de indruk dat de boodschap daarbij wordt verbloemd.
Waarom zouden we geen angst mogen hebben voor de Arabische dictaturen gezien de totalitaire islam, de aanslagen, het importeren van de ellende, het gebrek aan democratie en het hardnekkige verlangen van die landen in de middeleeuwen te blijven steken?
Zie antwoord vraag 4.
Bevatten de NPO-propagandashows ook beelden van het stenigen van vrouwen en homo’s, het afhakken van hoofden van onschuldige mensen, het vervaardigen van bommen, massagraven van andersgelovigen of het besnijden van meisjes?
Ik heb geen idee over welke «shows» de vraagsteller het heeft. In ieder geval herken ik mij niet in de door de vraagsteller gehanteerde kwalificatie.
Komt de NPO ook met programma’s om mensen met andere ogen naar de staat Israël te laten kijken, eveneens een land in het Midden-Oosten, maar dan wel een democratie? Zo nee, is dit omdat de ideeën van de linkse kerk leidend zijn in Hilversum?
In het media-aanbod van de landelijke publieke omroep wordt geregeld aandacht besteed aan de actuele politieke en maatschappelijke ontwikkelingen in de staat Israël. Onlangs gebeurde dit nog naar aanleiding van het overlijden van Shimon Peres.
Ik heb de stellige indruk dat de publieke omroep in zijn diverse programma’s (nieuws, actualiteiten, documentaires) op evenwichtige wijze aandacht besteedt aan zowel positieve als negatieve ontwikkelingen in en rond de staat Israël. Overigens geldt ook hier de programmatische autonomie van de publieke omroepen; zij zijn zelf verantwoordelijk voor vorm en inhoud van hun media-aanbod.
Radardata m.b.t de MH17 |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er in Rusland ruwe primaire radardata gevonden zouden zijn van 17 juli 2014 van het gebied waar de MH17 werd neergehaald?1
Ja.
Hebben de Russische autoriteiten op enig moment contact opgenomen met de Nederlandse autoriteiten en hen medegedeeld dat deze data beschikbaar zijn? Kunt u aangeven waar, wanneer en onder welke voorwaarden Rusland deze data heeft aangeboden?
De viceminister van het Russisch Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 3 oktober in het gesprek met de Nederlandse ambassadeur toegezegd dat de informatie met het JIT zal worden gedeeld.
Hebben de Russische autoriteiten enige uitleg gegeven waar de radar stond die deze beelden heeft opgenomen en waarom die data meer dan 2 jaar lang niet beschikbaar zijn gesteld?
Nee.
Op welke wijze zal worden vastgesteld of deze data authentiek zijn of niet?
De data zijn nog niet aan het Openbaar Ministerie overgedragen. Zodra de Russische Federatie de data heeft overgedragen zal deze informatie, evenals andere informatie in het strafrechtelijk onderzoek, door het JIT worden bestudeerd en beoordeeld.
Wanneer en hoe heeft de Nederlands regering bij de Russische regering geïnformeerd of de Russische overheid bereid en in staat is om primaire radardata van de MH17 beschikbaar te stellen aan de onderzoekers? Wat was de reactie elk van deze keren?
Het kabinet heeft bij Rusland meerdere malen aangedrongen volledige medewerking te verlenen aan het strafrechtelijk onderzoek, in lijn met VN Veiligheidsraad resolutie 2166 (2014). Minister-President Rutte heeft dit bijvoorbeeld in zijn gesprek met Minister-President Medvedev, en marge van de ASEM-top in juli dit jaar, uitgebreid aan de orde gesteld. Deze boodschap wordt tevens consequent aan Rusland en andere landen overgebracht in gesprekken op hoog ambtelijk niveau en in diplomatieke contacten. Zo ook recent bij de ontbieding van de Russische ambassadeur door de Minister van Buitenlandse Zaken en het daarop volgende gesprek in Moskou van de Nederlandse ambassadeur met de viceminister van het Russische Ministerie van Buitenlandse Zaken. De Russische Federatie heeft gezegd bereid te zijn volledig mee te werken en gesteld dat het de meest recente radardata met het JIT zal delen.
De bewijsgaring en daarop gerichte (rechtshulp) verzoeken zijn naar hun aard vertrouwelijk. Openbaring daarvan zou inzicht geven in de loop van het onderzoek en lopende besprekingen met aangezochte staten onder druk kunnen zetten. Om die reden kunnen wij uw Kamer niet in detail melden welke informatie van welke partij is gevraagd of gekregen.
Hoe beoordeelt de Nederlandse regering de samenwerking met Rusland bij het beschikbaar stellen van de radardata MH17?
Het Nederlandse Openbaar Ministerie heeft in oktober 2014 het eerste rechtshulpverzoek gedaan in deze zaak en nadien verschillende malen nadere vragen gesteld. De Russische autoriteiten hebben eerder informatie verstrekt, maar nog niet alle vragen beantwoord.
Over de openstaande vragen is recent overlegd, zoals aan uw Kamer gemeld bij de beantwoording van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3308). De Russische autoriteiten hebben hun wens om mee te werken herhaald en zeggen zich bewust te zijn van de noodzaak dat de nu nog openstaande verzoeken voortvarend moeten worden beantwoord.
De radardata die door de Russische Federatie op de persconferentie van het Russische Ministerie van Defensie van maandag 26 september 2016 zijn gepresenteerd, zijn nog niet overgedragen aan het Openbaar Ministerie, maar zijn wel toegezegd door het Russische Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Herinnert u zich dat u op 20 september samen met de andere JIT-landen een bericht naar buiten gebracht heeft over de samenwerking in het JIT (Joint Investigation Team)?2
Ja. De ministers van Buitenlandse Zaken van Australië, België, Maleisië, Oekraïne en Nederland zijn op 20 september jongstleden in New York bijeengekomen. De ministers spraken opnieuw hun vastberadenheid uit gehoor te geven aan VN Veiligheidsraad resolutie 2166 en de verantwoordelijken voor het neerhalen van vlucht MH17 ter verantwoording te roepen. De ministers hebben in dit verband ook opnieuw hun krachtige steun geuit voor het internationaal en onafhankelijk onderzoek dat door het Joint Investigation Team wordt uitgevoerd.
Is er binnen het JIT al overeenstemming bereikt over de vervolgingsstrategie, die de regering aanvankelijk had toegezegd voor de herfst van 2014?
De JIT-landen zijn gecommitteerd aan het tot stand brengen van het meest effectieve vervolgingsmechanisme. De JIT-landen hebben het afgelopen jaar gewerkt aan twee verschillende opties: (1) een ad hoc internationaal tribunaal, opgericht door de JIT-landen en (2) nationale vervolging door één van de JIT-landen. In dit stadium is het verstandig beide opties nader uit te werken en de keus open te houden. Het kabinet rekent op steun en medewerking van de internationale gemeenschap bij welke vorm van vervolging dan ook.
Deelt u de mening dat er noodzaak is om die overeenstemming te hebben, wanneer concrete verdachten, die als verdachten opgespoord en verhoord moeten worden, in beeld komen?
Voor het kabinet blijft de hoogste prioriteit het strafrechtelijk onderzoek en de vervolging en berechting van de daders. Het strafrechtelijk onderzoek is nog gaande en het is van het grootste belang dat dit onderzoek zorgvuldig, onafhankelijk en grondig kan worden uitgevoerd. Er wordt naar gestreefd dat er duidelijkheid bestaat over een vervolgings- en berechtingsmechanisme voordat het strafrechtelijk onderzoek is afgerond.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Enkele zorgwekkende berichten rondom landbouwgif |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie onlangs een nieuw type landbouwgif met de werkzame stof cyantraniliprole heeft toegelaten, ondanks de waarschuwingen van de European Food Safety Authority (EFSA) over het potentiële hoge risico ervan voor honingbijen?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u deze toelating, ook gezien de hoge bijensterfte die mede wordt veroorzaakt door andere landbouwgiffen als neonicotinoïden en de discussie die al jaren woedt over de noodzaak om deze landbouwgiffen te verbieden? Bent u bereid om bezwaar aan te tekenen tegen deze toelating?
Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen bevat eisen en voorwaarden voor het goedkeuren van werkzame stoffen en de procedure die hiervoor gevolgd moet worden. De Europese Commissie en de European Food and Safety Authority concluderen, dat de werkzame stof cyantraniliprole voldoet aan de eisen voor mens, dier en milieu. Ik heb daarom geen reden bezwaar aan te tekenen tegen de goedkeuring van deze stof.
De Verordening bevat ook eisen en voorwaarden voor het toelaten van gewasbeschermingsmiddelen en de procedure die hiervoor gevolgd moet worden door de toelatingsautoriteit in de lidstaten. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Ctgb) – de Nederlandse toelatingsautoriteit – toetst aanvragen volgens Europees geharmoniseerde beoordelingsmethodieken. Als uit deze toets blijkt, dat er voor het aangevraagde gebruik van het gewasbeschermingsmiddel geen onaanvaardbare risico's zijn voor mens, dier en milieu, zal het Ctgb besluiten een gewasbeschermingsmiddel toe te laten. Hierbij kunnen restricties worden gesteld. Dit geldt ook voor gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof cyantraniliprole.
Deelt u de mening dat landbouwgif, waarvan niet onomstotelijk vaststaat dat het veilig gebruikt kan worden, in geen geval op de Nederlandse markt mag worden toegelaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toezeggen dat de stof cyantraniliprole niet toegelaten zal worden in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat bestrijdingsmiddelen als neonicotinoïden, fipronil en dit nieuwe cyantraniliprole -die elk deel van de plant giftig maken en die bovendien preventief worden toegepast- niet thuishoren in geïntegreerde gewasbescherming, waarbij landbouwgif alleen gericht wordt ingezet indien er sprake is van een probleem waarbij niet-chemische alternatieven geen voldoende oplossing bieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zich actief te verzetten tegen nieuwe goedkeuringen van systemische insecticiden op Europees en Nederlands niveau?
Bij geïntegreerde gewasbescherming ligt de nadruk inderdaad op preventie en het toepassen van niet-chemische maatregelen en methoden. Dit om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen tot een minimum te beperken. Het kan echter nodig zijn om gewasbeschermingsmiddelen toe te passen om een ziekte, plaag of onkruid te bestrijden. Hierbij zal de afweging gemaakt moeten worden welke toegelaten gewasbeschermingsmiddelen al dan niet passen binnen geïntegreerde gewasbescherming. Dit kunnen ook systemische insecticiden zijn.
Kunt u de stand van zaken schetsen rond het intrekken van de toelatingen van landbouwgif met het middel glyfosaat als actieve stof en tallowamine als hulpstof? Deelt u de mening dat het zaak is om middelen waarvan is aangetoond dat ze slecht zijn voor de volksgezondheid -zoals deze middelen met de stof tallowamine- zo snel mogelijk verboden moeten worden?
Het Ctgb voert met het publiceren van het voorgenomen besluit tot het intrekken van alle in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat met POE-tallowamine als hulpstof de Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1313 van de Commissie van 1 augustus 2016 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de voorwaarden voor de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat uit. Dit voorgenomen besluit lag ter inzage tot 29 september 2016. Het Ctgb is nu bezig met het verwerken van de zienswijzen en het voorbereiden van het definitieve besluit.
Het Ctgb neemt zo'n besluit op basis van het beleid respijt termijn gewasbeschermingsmiddelen (http://www.ctgb.nl/nieuws/nieuws-berichten/2016/09/21/besluit-respijttermijnen). In dit geval heeft dat geleid tot een aflevertermijn van vier maanden en een opgebruiktermijn van zes maanden gerekend vanaf het moment dat de Uitvoeringsverordening van kracht werd en niet vanaf het moment dat de glyfosaathoudende middelen met POE-tallowamine als hulpstof worden ingetrokken. Nederland maakt hierbij, in tegenstelling tot een aantal andere lidstaten, geen gebruik van de maximaal mogelijke termijn van 18 maanden.
Kunt u aangeven waar de – zeer lange – opgebruikstermijnen op zijn gebaseerd?3
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u kennisgenomen van de maatregelen die Italië heeft genomen om de volksgezondheid en de kwaliteit van het oppervlaktewater te beschermen tegen de risico’s van het middel glyfosaat?4
Ja.
Deelt u de mening dat het Italiaanse voorbeeld om het gebruik van het middel glyfosaat vlak voor de oogst en het gebruik van glyfosaat op zandgronden te verbieden in de landbouw navolging verdient, omdat deze toepassingen grote risico’s met zich meebrengen op uitspoeling van het landbouwgif? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit voorbeeld te volgen?
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd dat het Ctgb bij nieuwe toelatingen vanuit het oogpunt van goed landbouwkundig gebruik aandacht zal besteden aan de zogenoemde voor-oogst toepassingen van glyfosaat. Daarnaast geldt er in Nederland een verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, waaronder glyfosaat, op verhardingen. Dit verbod gaat vanaf 1 november 2017 ook gelden voor alle onverharde terreinen buiten de landbouw (Kamerstukken II 2015/16, 21 501–32, nr. 938).
Het Ctgb heeft mij laten weten dat er niet op voorhand onaanvaardbare risico's verbonden zijn aan het gebruik van glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen op zandgrond in Nederland ten aanzien van de risico’s voor uitspoeling naar het grondwater.
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is als de Europese standaarden op het gebied van volksgezondheid, voedselveiligheid en milieubescherming worden versoepeld, en dat dit uitgangspunt ook zou moeten gelden voor de maximale residu limieten (MRL’s), dus de hoeveelheid landbouwgif die op producten aanwezig mag zijn?
Het uitgangspunt voor het vaststellen van Europese maximum residugehalten (MRL’s) is dat MRL’s moeten worden vastgesteld op het laagste bereikbare peil dat in overeenstemming is met goede landbouwpraktijken om kwetsbare groepen zoals kinderen en foetussen te beschermen5. Dit uitgangspunt staat niet ter discussie.
Kunt u een stand van zaken geven met betrekking tot de wijzigingen in de Europees vastgestelde MRL’s, ook in het kader van het vervangen van de oorspronkelijke Europese limieten naar de limieten die in de Codex Alimentarius staan5 en die veelal veel hoger liggen dan de oorspronkelijke Europese limieten? Kunt u een overzicht geven van de producten en de MRL’s waarbij deze verlaging van de Europese standaarden toch gebeurt of zal gaan gebeuren? Zo nee, waarom niet? Uit onderhandelingsdocumenten blijkt dat deze verhoging van de MRL’s naar de normen van de Codex Alimentarius wel degelijk onderdeel uitmaakt van de onderhandelingen over het handelsverdrag Transatlantic Trade & Investment Partnership (TTIP)6; hoe verhoudt zich dit tot de herhaaldelijk geuite belofte dat TTIP geen afbreuk zal doen aan de Europese standaarden op het gebied van milieu, voedselveiligheid en volksgezondheid?
De Codex Alimentarius is een dochterorganisatie van de FAO (Land- en Tuinbouworganisatie van de VN) en de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie). De Codex omvat internationale normen en richtlijnen voor de veiligheid en kwaliteit van levensmiddelen, waarover alle deelnemende landen, inclusief de EU en VS, gezamenlijk beslissen. Nederland levert een belangrijke bijdrage aan de risicobeoordelingen op basis waarvan normen worden voorgesteld. Het staande beleid van de EU met betrekking tot MRL’s, die in Codex zijn vastgesteld, is dat een Codex MRL wordt overgenomen als (i) er in de EU MRL’s worden vastgesteld voor het gewas, (ii) de huidige Europese MRL lager is dan de Codex MRL en (iii) de Codex MRL vanuit volksgezondheidoogpunt acceptabel is. Een Codex MRL, die op grond van risicobeoordelingen onvoldoende beschermend is voor Europese consumenten, zal dus niet worden ingevoerd. De Europese delegatie zal in dat geval in de vergadering van de Codex Alimentarius Commissie en daaraan voorafgaand in de Codexvergadering over residuen een voorbehoud maken bij deze Codex MRL. Aangenomen Codex MRL’s en Europese voorbehouden vindt u in de verslagen van deze vergaderingen8. Het Europese beleid om waar mogelijk Codex MRL’s in te voeren heeft zijn basis in de Europese voedselveiligheidswetgeving9. De inzet van de Europese Commissie is om dit beleid, zoals opgenomen in de WTO-overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen, ook op te nemen in TTIP. Dit is staand beleid en het is daarom niet in strijd met de belofte dat de voedselveiligheids- en milieustandaarden niet door TTIP verlaagd zullen worden.
Dit is ook aangegeven in de beantwoording op vragen van het Kamerlid Jasper van Dijk (SP) op 18 maart 2016 (Vergaderjaar 2015–2016, aanhangselnummer 1954).
Studiefinanciering bij een schakeljaar |
|
Amma Asante (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel over een studente die via crowdfunding probeert een schakeltraject te financieren, omdat een schakeljaar niet als voltijdse opleiding wordt gezien en er derhalve geen studielening of -financiering mogelijk is vanuit de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze situatie en vergelijkbare situaties waarin studenten door de aard van het schakeltraject niet in aanmerking komen voor enige vorm van lening of financiering om dit soms noodzakelijke traject te bekostigen?
Schakeltrajecten zijn gericht op de wettelijke opdracht van hogeronderwijsinstellingen om deficiënties in de vooropleiding van studenten (waaronder hbo-bachelorstudenten) weg te werken, om deze studenten toegang te kunnen verlenen tot masteropleidingen in het wetenschappelijk onderwijs. Ik constateer dat er al veel samenwerking tussen hogescholen en universiteiten plaatsvindt waardoor studenten al tijdens hun hbo-bachelor een traject kunnen volgen waarmee ze, met recht op studiefinanciering, toegang tot de master krijgen. Dit juich ik toe.
Deze in het hbo ingedaalde trajecten bieden niet voor alle studenten die wensen door te stromen een oplossing. Voor hen zijn er schakeltrajecten die niet als onderdeel van een opleiding worden aangeboden. Deze trajecten zijn geen geaccrediteerde opleidingen en leiden niet op tot een diploma, maar faciliteren doorstroom. Dergelijke schakelprogramma’s zijn in beginsel voor eigen rekening, zoals ook geldt voor andere vormen van contractonderwijs die door private instellingen worden aangeboden. Eén van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor studiefinanciering is dat een student moet zijn ingeschreven bij een voltijd of duale opleiding aan een hogeschool of universiteit van minimaal 1 jaar of langer. Een dergelijk schakeltraject voldoet hier niet aan. Voor de extra tijd die studenten hieraan kwijt zijn krijgen zij dan ook geen (extra) studiefinanciering, maar deze zijn in beginsel voor eigen rekening.
Om de financiële drempel te verlagen, is met de wet Studievoorschot hoger onderwijs schakelen goedkoper geworden voor de student. Het schakelen tussen bachelor en master is nu mogelijk tegen een vereenvoudigd tarief, dat is gebaseerd op het wettelijk collegegeld.
Voor de financiering van de schakeltrajecten die niet geïntegreerd zijn in een bachelor- of masteropleiding, die overigens veelal van beperkte duur zijn, geldt dat de student de kosten voor studie en levensonderhoud op verschillende manieren kan opvangen. Hij kan spaargeld inzetten, (meer uren) gaan werken, zijn ouders vragen bij te springen en hij kan langer thuis blijven wonen. Welke van deze mogelijkheden de student kiest, zal afhangen van de specifieke situatie van elke afzonderlijke student.
Kunt u aangeven hoeveel studenten gebruik maken van schakeltrajecten die niet in aanmerking voor een studielening- of studiefinanciering? Is er bekend hoe vaak studenten afzien van een schakeltraject en daarmee van een andere vervolgstudie door het uitblijven van een studielening of -financiering via DUO?
Momenteel loopt er bij ResearchNed een onderzoek om het aanbod van schakelprogramma’s en mogelijke knelpunten rondom het aanbieden en volgen van schakelprogramma’s in kaart te brengen. Hierin worden ook de door het lid Asante gevraagde gegevens meegenomen. Ik zal begin 2017 dit onderzoek uw Kamer doen toekomen.
Op welke wijze wilt u zorgen dat studenten niet tegen dergelijke blokkades en drempels bij het doorstromen binnen het hoger onderwijs aanlopen omdat financieringsmogelijkheden via DUO voor hen niet beschikbaar blijken?
Zie mijn antwoord bij vraag twee over de verschillende mogelijkheden die studenten hebben om een schakeltraject te financieren. Ik wil verder niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek van ResearchNed.
Waarom wordt een schakeltraject niet als voltijdopleiding erkend, terwijl uit een inventarisatie van de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) is gebleken dat het merendeel van de schakeltrajecten 60 EC in één studiejaar of 30 EC in een half studiejaar omvat?2
Eén van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor studiefinanciering, is dat de student ingeschreven dient te zijn voor een voltijds of duale bacheloropleiding of een voltijds of duale masteropleiding aan een hogeschool (hbo) of universiteit. Voor het opleidingenbegrip in de Wet studiefinanciering 2000 wordt aangesloten bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Volgens de WHW is een opleiding een samenhangend geheel van onderwijseenheden, gericht op de verwezenlijking van welomschreven doelstellingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden waarover degene die de opleiding voltooit, dient te beschikken. Aan degene die een opleiding succesvol heeft afgerond wordt een graad verleend. Schakeltrajecten vallen niet onder voornoemde definitie van een opleiding. Het zijn maatwerktrajecten. Met de schakeltrajecten kan ook geen graad worden behaald. Een dergelijk traject kan daarom niet als voltijd opleiding worden aangemerkt, waardoor studenten die een dergelijk traject volgen niet in aanmerking kunnen komen voor studiefinanciering.
Hoe beschouwt u de situatie waarin studenten die volgens bovenstaande wel voltijds onderwijs volgen in een schakeltraject, op dit moment formeel niet als voltijdsstudent worden aangemerkt? Hoe definieert u in dat licht de omschrijving van DUO «aard van je inschrijving voor het schakelprogramma», waarvan het recht op studiefinanciering nu afhankelijk wordt gesteld?3
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden ziet u om studenten, die willen doorstromen binnen het hoger onderwijs en een schakeltraject dienen te doorlopen, van financieringsmogelijkheden te voorzien?
Zie antwoord vraag 4.
Het niet behandelen van aangiften van discriminatie door het Openbaar Ministerie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «OM kan aangiften discriminatie niet aan, slechts kwart behandeld»1 en het bericht «Man riep «Sieg Heil» naar joodse Martin, maar politie doet niets»?2
Ja.
Is het waar dat driekwart van de aangiften wegens discriminatie niet door het Openbaar Ministerie (OM) wordt behandeld? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de Aanwijzing Discriminatie? Zo nee, om hoeveel niet behandelde aangiften gaat het dan wel?
Uitgangspunt is dat bij overtreding van de discriminatiebepalingen altijd een strafrechtelijke reactie volgt (dagvaarding of transactie), indien de zaak zich daarvoor redelijkerwijs leent. In beginsel wordt er gedagvaard. In lichtere zaken kan een transactie worden aangeboden. Dit is neergelegd in de Aanwijzing Discriminatie.
De gang van discriminatiezaken door de strafrechtketen staat beschreven in het WODC-onderzoek «Discriminatie: Van aangifte tot vervolging», dat op 25 januari 2016 naar uw Kamer is gestuurd.3 In dit onderzoek wordt ook uitgelegd waarom niet alle signalen over discriminatie die de politie ontvangt resulteren in een aangifte en waarom niet alle aangiften resulteren in een strafzaak die kan worden opgepakt door het Openbaar Ministerie (OM). Het verschil tussen het aantal aangiften bij de politie en het aantal zaken dat bij het OM binnenkomt wordt met name veroorzaakt door het niet kunnen instellen van opsporingsonderzoek in verband met het ontbreken van een daderindicatie, het niet kunnen achterhalen van een verdachte, het ontbreken van voldoende bewijs, dan wel de niet-strafbaarheid van de uiting. Om deze redenen komt ongeveer driekwart van de aangiftes uiteindelijk niet bij het OM terecht.
Niet elke aangifte resulteert dus in een zaak voor het OM. Voor de zaken die wel door de politie naar het OM worden gestuurd geldt onverminderd de in de Aanwijzing discriminatie vastgelegde norm dat het OM alle zaken oppakt. Dat dit niet is geschied in twee in het bericht van RTL Nieuws genoemde zaken is een omissie waaraan geen beleidsoverweging ten grondslag heeft gelegen. De twee dossiers zijn simpelweg blijven liggen en dat had niet mogen gebeuren als was gehandeld conform de Aanwijzing Discriminatie. Het OM heeft de fout inmiddels publiekelijk erkend; de omissie is reeds hersteld. Het beeld dat het OM niet kan voldoen aan de eigen norm om zorgvuldig naar aangiften van discriminatie te kijken, is daarom niet correct. Het OM pakt in principe alle door de politie ingestuurde discriminatiezaken op, waarbij fouten zoals door RTL Nieuws geconstateerd uiteraard nooit kunnen worden uitgesloten. Ik heb de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal verzocht de bedrijfsvoering van het OM zodanig in te richten dat herhaling van de voorvallen als beschreven door RTL Nieuws waar mogelijk wordt voorkomen.
Waarom worden zoveel aangiften wegens discriminatie niet behandeld?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel aangiften worden er jaarlijks wel door het OM behandeld en in hoeveel gevallen leidt dat tot vervolging? Kunt u aangeven op welke gronden de zaken die niet vervolgd worden zijn geseponeerd?
Over de afdoening van zaken door het OM wordt de Kamer jaarlijks geïnformeerd door toezending van de rapportage «Cijfers in Beeld». Laatstelijk is dat gebeurd met de cijfers over 2014; die rapportage is op 16 november 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden. Binnenkort zult u het rapport over 2015 ontvangen. Een eerste beeld laat zien dat in 2015 136 discriminatiezaken door het OM zijn afgedaan. Daarnaast is een aantal zaken afgedaan terzake commune delicten (zoals mishandeling en vernieling) waarbij discriminatie een rol speelde. In de genoemde rapportage over 2015 zal voor het eerst gerapporteerd worden over de bij het OM ingestroomde commune delicten met een discriminatoir aspect. Omdat de registratie van de maatschappelijke kwalificaties bij deze delicten nog niet volledig is doorgevoerd, zal dit een eerste indicatie zijn van het aantal commune delicten met een discriminatoir aspect dat bij het OM is binnengekomen.
Tot 2015 gold het volgende beeld:
OM-afdoening
Jaar 2010
Jaar 2011
Jaar 2012
Jaar 2013
Jaar 2014
Dagvaarden
71%
121
54%
90
52%
71
53%
48
59%
82
Transactie
10%
17
8%
14
13%
17
4%
4
6%
8
Voorw.sepot
1%
1
6%
10
4%
5
3%
3
6%
8
Sepot
18%
31
31%
52
25%
34
33%
30
21%
29
OM-straf-beschikking
0%
0
0%
0
1%
2
4%
4
6%
9
Lik-op-stuk
0%
0
O%
0
4%
5
1%
0
1%
1
Oproep verzet
0%
0
0%
0
0%
0
1%
1
0%
0
Voegen
0%
0
0%
0
1%
2
0%
0
2%
3
TOTAAL
100%
170
100%
166
100%
136
100%
90
100%
140
Bron: Cijfers in Beeld 2014, tabel 15
Hoofdregel is dat bij overtreding van de discriminatiebepalingen, indien de zaak bewijsbaar en de verdachte strafbaar is, altijd een strafrechtelijke reactie volgt (dagvaarding of strafbeschikking), gelet op de negatieve werking bij onvoldoende handhaving en de voorbeeldfunctie die van een strafvervolging uitgaat.
Afhankelijk van de feiten en omstandigheden (bijvoorbeeld ernst zaak, persoon van de verdachte, wel/geen recidive) wordt door de officier van de justitie voor een afdoening gekozen. Zoals uit de cijfers blijkt wordt de strafbeschikking ook toegepast bij discriminatiefeiten. Discriminatiezaken komen vanwege hun complexiteit nauwelijks in aanmerking voor een ZSM-afdoening (Lik-op-stuk).
Soms besluit de officier van justitie om niet te vervolgen. In 2014 werden er 37 sepots gegeven, waarvan 21 beleidssepots. Van deze beleidssepots waren er acht voorwaardelijke sepots. Uit «Cijfers in Beeld 2014» komt naar voren dat deze beleidssepots niet zijn genomen uit capaciteitsoverwegingen, maar omdat sprake was van:
Er was in 2014 dus geen sprake van sepots om capaciteitsredenen. Dat er zaken niet door het OM zijn opgepakt, is een omissie waaraan geen beleidsoverweging ten grondslag heeft gelegen. De dossiers zijn blijven liggen en dat had niet mogen gebeuren.
Op basis van de cijfers uit 2014 kan ik niet de conclusie trekken dat het OM zich niet aan het bepaalde in de Aanwijzing discriminatie zou houden. Vooralsnog heb ik geen aanwijzingen dat de situatie sinds 1 januari 2015 is veranderd. De cijfers over 2015 krijgt u toegezonden zodra deze beschikbaar zijn.
Is het waar dat, nu blijkt dat het OM niet kan voldoen aan de eigen norm om zorgvuldig naar aangiften van discriminatie te kijken, de genoemde Aanwijzing wordt aangepast? Zo ja, deelt u de mening dat het naar beneden bijstellen van de verwachtingen niet helpt om dit probleem van discriminatie daadwerkelijk aan te pakken, maar dat juist extra inspanningen om wel aan die verwachtingen te voldoen beter op hun plaats zouden zijn? Hoe gaat u voor die extra inspanningen zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet correct. De Aanwijzing wordt herzien omdat de looptijd ervan bijna is verstreken (1 januari 2007 – 31 december 2016). Deze herziening is reeds in januari van dit jaar met uw Kamer gecommuniceerd in de brief over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie 2016–20204.
In het proces dat leidt tot deze herziening heeft het OM wel aangegeven dat politie en OM worden geconfronteerd met nieuwe vormen van communicatie in onze samenleving en daarmee met nieuwe platforms waarop discriminatie plaatsvindt. Daarmee worden de aangiftes complexer en kan tevens één aangifte een veelvoud aan uitingen betreffen. Om die reden is afgesproken dat politie en OM gaan bezien hoe meldingen over online discriminatie het beste kunnen worden aangepakt. De uitkomst van dat proces is wat mij betreft een aanpak die uitvoerbaar is, die een concrete oplossing biedt en een breed draagvlak heeft in de Nederlandse samenleving. Ik acht het niet opportuun nu reeds vooruit te lopen op de uitkomst van dit proces.
Deelt u de mening dat het onvoldoende gevolg geven aan aangiften wegens discriminatie de aangiftebereidheid zal doen afnemen en dat daarmee het signaal wordt afgegeven dat discriminatie onbestraft blijft? Zo ja, wordt daarmee het probleem van discriminatie in de samenleving daardoor niet groter gemaakt? Zo ja, welke conclusies en gevolgen verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Feitelijk is deze situatie gelukkig niet aan de orde. De opsporing en vervolging van discriminatiezaken blijft onverminderd een prioriteit. Het is van belang dat mensen die zich schuldig maken aan discriminatie en discriminatoir geweld ter verantwoording worden geroepen en bestraft. Daarop is het beleid ook gebaseerd.
Is het waar dat het OM «wel heel alert [is] op de zaken die van belang zijn» en die wel aanpakt? Zo ja, aan de hand van welke criteria wordt het onderscheid tussen zaken die wel en niet van belang zijn gemaakt? Hoe verhoudt zich dat tot het feit dat de in het tweede bericht genoemde belediging van het «Sieg Heil» roepen niet is vervolgd? Was deze belediging dan geen zaak van belang en wat zijn dat dan wel? Zo nee, wat is er niet waar?
Het OM wil met strafrechtelijk ingrijpen een duidelijke strafrechtelijke grens stellen en een effectief signaal afgeven. Bij het opsporingsonderzoek wordt gekeken naar de vervolgbaarheid, de ernst van het feit en maatschappelijke onrust, om met een eventuele vervolging de bovenstaande doelen te verwezenlijken.
Dat de zaak waar aan u refereert niet door het OM is opgepakt, is een omissie waaraan geen beleidsoverweging ten grondslag heeft gelegen. Het dossier is blijven liggen, en dat had niet mogen gebeuren.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in deze zaak op 22 juli 2016 bevolen dat de verdachte alsnog vervolgd dient te worden. Het OM heeft aangegeven een nader onderzoek te zullen starten en op basis van de uitkomsten van dit nader onderzoek een vervolgingsbeslissing te zullen nemen.
Is een ZSM-afdoening of strafbeschikking, vooral in het geval van discriminatie met een verdachte waarvan de identiteit bekend is, mogelijk? Zo ja, hoe vaak wordt dit toegepast en zou dit vaker toegepast kunnen worden? Zo nee, waarom is dit niet mogelijk? Acht u het wenselijk dit wel mogelijk te maken en op welke termijn gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘ZBC’s ontduiken verbod winstuitkering’ |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat zelfstandige behandelcentra (ZBC’s) via bv-constructies en onderhandse opdrachten het verbod op winstuitkering ontduiken?1
Het verbod op winstoogmerk is neergelegd in de Wet toelating zorginstellingen (WTZi). Artikel 5, tweede lid, van de WTZi bepaalt dat aan instellingen met een winstoogmerk slechts een toelating kan worden verleend indien die instelling behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit WTZi) aangewezen categorie. Het toezicht op de naleving van het verbod op winstoogmerk is neergelegd bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Indien de IGZ een overtreding constateert, kan zij ingrijpen en bijvoorbeeld een last onder dwangsom opleggen. Ook kan overtreding van het verbod er uiteindelijk toe leiden dat de WTZi-toelating van de desbetreffende instelling wordt ingetrokken.
Het staat op grond van de WTZi toegelaten instellingen in principe vrij om derden te betrekken bij het verlenen van zorg aan daartoe geïndiceerde cliënten, bijvoorbeeld door een deel van de activiteiten uit te besteden aan een andere partij. Een instelling kan hiertoe bijvoorbeeld besluiten indien uitbesteden leidt tot betere of goedkopere zorg. De op grond van de WTZi toegelaten instelling blijft daarbij wettelijk en privaatrechtelijk aansprakelijk voor de geleverde zorg en zal een eventueel besluit over uitbesteding daarom kritisch overwegen. Er is dan geen sprake van ontduiking.
Wat is vervolgens uw reactie op de constatering dat bestuurders van ZBC’s met dezelfde truc ook gemakkelijk kunnen ontkomen aan allerlei regels die gelden voor een goed bestuur, zoals de Wet normering topinkomens? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het is niet zo dat de eisen voor goed bestuur niet gelden voor derden aan wie een toegelaten instelling delen van haar activiteiten uitbesteedt. Het bestuur van de toegelaten instelling blijft te allen tijde eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van geleverde zorg. Dit is zo geregeld in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Daarnaast moet de toegelaten instelling ook voldoen aan de transparantie-eisen uit de WTZi. Daar kan alleen aan worden voldaan als zij ook transparant zijn over hun dochterondernemingen. In de voorziene nieuwe versie van de Governancecode hebben de Brancheorganisaties Zorg aangegeven dat de code geldt voor iedere zorgorganisatie die lid is van één van de brancheorganisaties en de daarmee verbonden groeps- en dochtermaatschappijen die zorg verlenen.
Het kabinet bereidt thans in vervolg op de wetsevaluatie Wet Normering Topinkomens nieuwe wetgeving voor om de effectiviteit van de wet waar nodig aan te scherpen (Evaluatiewet WNT).
Bent u bereid na te (laten) gaan hoeveel en welke ZBC’s het verbod op winstuitkering ontduiken en om welke bedragen het hierbij gaat? Zo ja, wanneer gaat u dit onderzoeken? Zo, nee waarom bent u hiertoe niet bereid?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht, is het aan de IGZ om toezicht te houden op de naleving van het verbod op winstoogmerk. De IGZ kan handhavend optreden indien partijen in individuele gevallen de wet overtreden.
Bent u bereid na te (laten) gaan hoeveel en welke ZBC’s de regels voor goed bestuur ontduiken? Zo ja, wanneer gaat u dit onderzoeken? Zo nee, waarom bent u hiertoe niet bereid?
Een dergelijk onderzoek acht ik niet noodzakelijk. Op 6 juli 2016 hebben de IGZ en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hun gezamenlijk kader toezicht op goed bestuur gepresenteerd, waarin zij ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid aangeven wat zij verwachten omtrent goed bestuur. Daar waar IGZ en/of NZa signalen hebben dat het bestuurlijk niet goed gaat, toetst de IGZ of de kwaliteit en veiligheid in het geding zijn en de NZa toetst of de betaalbaarheid en toegankelijkheid in gevaar komen. De NZa ziet toe op de rechtmatigheid van de zorgdeclaraties en de continuïteit van zorgverlening. Wanneer hier aanleiding toe is, spreken zij de bestuurder en zo nodig de interne toezichthouder aan op hun verantwoordelijkheid en kunnen zij handhavend optreden.
Erkent u dat het opzetten van bv’s om reguliere werkzaamheden en verantwoordelijkheden van een zorginstelling in onder te brengen, geen andere basis kent dan het onderhands verstrekken van opdrachten aan bv’s waardoor deze middelen aan het toezicht worden onttrokken en de besteding daarvan niet meer inzichtelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een instelling kan bijvoorbeeld besluiten bepaalde (delen van) activiteiten uit te besteden indien dat de instelling beter in staat stelt om te focussen in de zorgverlening waarin zij excelleert. Ik ben van mening dat uitbesteding moet kunnen plaatsvinden indien dat in het belang is van patiënten en verzekerden, bijvoorbeeld omdat het efficiënter, beter of goedkoper is. Wel hecht ik eraan dat bij uitbesteding een juiste, marktconforme prijs wordt gehanteerd en dus niet te veel wordt betaald. Dat is uiteraard ook in het belang van de zorgaanbieder die het betreft, omdat deze formeel de zorg verleent, daartoe contracten sluit en als gevolg daarvan ook wettelijk en contractueel aansprakelijk is.
Vanwege het blijven bestaan van wettelijke en contractuele aansprakelijkheid is er geen sprake van onttrekking aan het toezicht indien een toegelaten instelling besluit delen van haar activiteiten uit te besteden aan een derde partij. Ook de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) bevat waarborgen. Artikel 4 van die wet bepaalt dat een instelling die besluit activiteiten uit te besteden verantwoordelijk is om contractueel vast te leggen dat door de ZBC aan de eisen in de Wkkgz voldaan wordt. Ook de partij aan wie wordt uitbesteed blijft verantwoordelijk om te handelen volgens de geldende professionele standaard.
Zijn er ook ziekenhuizen die via bv-constructies en onderhandse opdrachten het verbod op winstuitkering en de regels voor goed bestuur ontduiken? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht, staat het een op grond van de WTZi toegelaten instelling in beginsel vrij om delen van haar activiteiten (waaronder bijvoorbeeld ook schoonmaak of administratie) onder haar verantwoordelijkheid uit te besteden. Dit neemt niet weg dat deze zorgaanbieder zich moet houden aan geldende wet- en regelgeving op het gebied van winstoogmerk of goed bestuur, en bovendien ook voor haar uitbestede activiteiten wettelijk en contractueel aansprakelijk blijft voor de geleverde zorg. Het is aan de IGZ om op de naleving van het verbod op winstoogmerk toe te zien. Zoals ik mijn antwoord op vraag 4 heb toegelicht, toetsen IGZ en/of NZa op de kwaliteit, veiligheid en continuïteit van zorg indien zij signalen hebben dat het bestuurlijk niet goed gaat. De toezichthouders zullen optreden als daartoe aanleiding is. Ik acht het daarom niet nodig zelf onderzoek te doen.
Erkent u dat het geen nieuws kan zijn dat er via bv-constructies en onderhandse opdrachten winst kan worden afgeroomd en regels van goed bestuur worden overtreden?3 4 Hoelang krijgt u al signalen van winstuitkeringen en overtredingen van goed bestuur? Kunt u een overzicht geven?
Zoals ik in mijn antwoorden op vragen 1, 2, 5 en 6 heb toegelicht, is het voor zorgaanbieders (binnen de voor hen geldende wet- en regelgeving) toegestaan om delen van hun activiteiten uit te besteden. Het is aan de desbetreffende toezichthouders om toe te zien op de naleving van de regels, signalen van overtredingen te beoordelen en op grond daarvan in te grijpen indien daartoe aanleiding is. De IGZ ziet toe op de naleving van het verbod op winstoogmerk. Voor de toepassing van de WNT in de zorg is het CIBG aangewezen als toezichthouder.
Waarom doet de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geen onderzoek op basis van de jaarverslagen naar winstuitkeringen en overtredingen van goed bestuur?
Het toezicht op de naleving van het verbod op winstoogmerk en de bepalingen rond goed bestuur uit de Wkkgz en de WTZi is belegd bij de IGZ. Het toezicht op de WNT is belegd bij het CIBG. De IGZ en NZa bekijken ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid hoe zij het toezicht op goed bestuur verder kunnen verbeteren. Daartoe hebben zij op 6 juli het gezamenlijk kader toezicht op goed bestuur gepresenteerd. Zie hierover ook mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bereid de Wet marktordening gezondheidszorg aan te passen zodat opdrachten aan onderaannemers en eigen bv’s niet meer mogelijk zijn?
Ten aanzien van winstuitkering is in het voorstel tot «Wet vergroten investeringsmogelijkheden in medisch-specialistische zorg» opgenomen dat de regels inzake winstuitkering gelden voor zorgaanbieders en daarmee dus gelden voor alle natuurlijke of rechtspersonen die beroeps- of bedrijfsmatig de betrokken zorg verlenen. Ook derden aan wie (delen van) de zorg wordt uitbesteed zullen daarmee gehouden zijn aan de regels inzake winstuitkering.
Ik ben niet voornemens wettelijke maatregelen te nemen om opdrachten aan onderaannemers en eigen bv’s niet meer mogelijk te maken. Ik ben van mening dat uitbesteding van diensten door zorgaanbieders zou moeten plaatsvinden indien dat efficiënter, beter en goedkoper is en daarmee dus ook in het belang is van patiënten en verzekerden. Ik hecht ik er wel aan dat een juiste, marktconforme prijs wordt betaald en dat de geldende wet- en regelgeving wordt nageleefd. Met bovengenoemde wijzigingen zijn er naar mijn oordeel afdoende waarborgen.