Het artikel “Negen op de tien ouderen zien zorgverleners te kort” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Negen op de tien ouderen zien zorgverleners te kort»1 en «Onderzoek: huisarts en thuiszorg moeten oogje in het zeil houden»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het Nationaal Ouderenfonds dat thuiszorgmedewerkers steeds vaker noodgedwongen hun signaleringstaak laten liggen?
Ik deel de mening van het Nationaal Ouderenfonds dat zorgverleners een belangrijke signaleringstaak hebben. Voor de taak van thuishulpen geldt voor mij als uitgangspunt dat zij een belangrijke rol spelen in preventie, voorzorg en vroegtijdige signalering. Denk hierbij aan de bestrijding van eenzaamheid, het voorkomen van schuldenproblematiek en het op tijd inschakelen van de wijkverpleegkundige of de huisarts. Hierdoor kunnen hoge kosten van onnodige inzet van professionele, medische en/of geestelijke gezondheidszorg worden voorkomen.
Hoe beoordeelt u de constatering dat een overgrote meerderheid van de respondenten vindt dat een vroege signalering van eenzaamheid, ondervoeding en dementie grote prioriteit moet krijgen in de zorg en dat duidelijk moet zijn bij wie de verantwoordelijkheid hiervoor ligt?
Ik deel de conclusie van het Nationaal Ouderenfonds dat vroege signalering van eenzaamheid, ondervoeding en dementie grote prioriteit moet krijgen. Ik zie de verantwoordelijkheid hiervoor als een gemeenschappelijke taak van de betrokken zorgverleners, het sociale domein en de omgeving van de cliënt.
Als een huisarts eenzaamheid vermoedt, dan kan hij met goedkeuring van de cliënt contact opnemen met de gemeente. De wijkverpleegkundige stelt met de indicatie vast wat er nodig is en doet dit niet alleen op medisch gebied. Zij bekijkt ook wat nodig is voor overige ondersteuning, bijvoorbeeld uit het gemeentelijke domein. Als een buurvrouw of een mantelzorger dementie vermoedt, dan kunnen zij op internet kijken welke acties zij kunnen ondernemen, bijvoorbeeld op de website van Alzheimer Nederland en het daarbij behorende en door mij gesteunde vrijwilligersplein «dementievrienden». Daarnaast wordt in bijna elk ziekenhuis tegenwoordig bij oudere cliënten getoetst op ondervoeding. Vervolgens kan een ziekenhuis dit signaal weer overdragen naar huisarts en thuishulp bij de overdracht.
Kortom, het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid om vroegtijdig eenzaamheid, ondervoeding en dementie te signaleren. Het is aan de gemeenten en zorg- en hulpverleners om samen afspraken te maken hoe men omgaat met signalen. Alleen zo creëren we een sluitend en effectief netwerk.
Bij wie ligt, naar uw oordeel, de verantwoordelijkheid voor vroegtijdige signalering van deze problemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een goed ingevulde signalerende rol cruciaal is vanuit het oogpunt van preventie, het welzijn van ouderen en het beheersen van zorgkosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in de voortgangsrapportage Wmo 2015 (Kamerstuk 29 538, nr. 214) en in de brief «zorg voor kwetsbare ouderen thuis» (Kamerstuk 29 389, nr. 33) die u is toegezonden, deel ik deze mening.
Goede samenwerking en communicatie tussen zorgverleners, in het bijzonder huisarts/POH, wijkverpleegkundige en het sociaal wijkteam zijn van groot belang vanuit het oogpunt van preventie, welzijn van ouderen en beheersen van zorgkosten. Zorgverleners zullen in de praktijk tegen grensgevallen aanlopen waarin het onduidelijk kan zijn vanuit welk domein de zorg moet worden geleverd. Juist dan is het essentieel dat de professionals de ruimte voelen om afspraken met elkaar te maken.
Deelt u de mening dat een goed ingevulde signalerende rol de basis is voor een goed functionerende zorg thuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 5, deel ik de mening dat een goed ingevulde signalerende rol op basis van goede samenwerking tussen professionals de basis is voor een goed functionerende zorg thuis waarbij er aandacht is voor signalering van eenzaamheid, ondervoeding en dementie.
Het Nationaal Ouderenfonds kondigt aan in gesprek te gaan met koepelorganisaties voor huisartsen, cliënten en mantelzorgers om te bekijken hoe deze situatie verbeterd kan worden; bent u bereid hierbij aan te schuiven?
Het initiatief van het Nationaal Ouderenfonds vind ik positief en ik sluit hier graag bij aan. Met het Ouderenfonds is de afspraak gemaakt dat zij mij hiervoor een voorstel doen toekomen.
Het bericht 'Jij ziet er helemaal niet uit als een politieman!' |
|
Fatma Koşer Kaya (D66), Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jij ziet er helemaal niet uit als een politieman!»? Wat is uw reactie op dit interview?1
Ja, ik ken het bericht. De politieleiding neemt de kwestie serieus. Na dit incident is er direct een intern onderzoek gestart naar alle aspecten van deze zaak. Dit onderzoek is nog in volle gang en om deze reden kan ik nu niet nader op de kwestie ingaan.
Kunt u zich de aanhouding van rapper Typhoon op 30 mei 2016 herinneren?2
Ja.
Deelt u de mening dat zowel het incident met rapper Typhoon als het incident met de heer Raiss niet op zichzelf staan, maar dat deze een trend van etnisch profileren als stelselmatig probleem binnen de politie illustreren?
Tot op heden zijn er meerdere onderzoeksrapporten verschenen die een zeker inzicht gegeven in de aard en omvang van etnisch profileren door de (Nederlandse) politie. Geen van deze onderzoeken wijst op stelselmatig discriminerende profilering door de politie in Nederland.
Ook in een eerder rapport over het optreden van politieambtenaren in Den Haag concludeert de Nationale ombudsman dat niet is gebleken van een cultuur waarin het geoorloofd is om burgers discriminerend of racistisch te bejegenen.3 Er is dan ook geen indicatie dat sprake is van een trend van etnisch profileren door de politie, samen met de Korpschef ontken ik het probleem evenwel niet. Met de politie ben ik van mening dat ieder incident er een teveel is. Dat er (extra) aandacht is en moet zijn voor zorgvuldig en verbindend politiewerk staat buiten kijf.
De komende tijd zullen nog andere onderzoeksrapporten verschijnen, waaronder een onderzoek gericht op de eenheid Rotterdam en een onderzoek naar het proactief optreden van politiemensen. Afhankelijk van de uitkomst van deze rapporten zal worden bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn.
De vraag of in het onderhavige geval sprake is van etnisch profileren, is als zodanig geen onderdeel van het lopende onderzoek aangezien het geen proactief politieoptreden betreft.4 Wel wordt mede onderzoek gedaan naar de behandeling van de betrokkene door de politie. Gedurende het onderzoek kan ik daar geen uitspraak over doen.
Op welke wijze wordt binnen de politieorganisatie lering getrokken uit situaties als genoemd in voorgaande vragen? Kunt u aangeven welke stappen zijn genomen na de aanhouding van rapper Typhoon op 30 mei jl. om incidenten als deze binnen de politie te evalueren en in de toekomst tegen te gaan, naast het eerder ingezette Nationaal Actieplan tegen discriminatie?
In bijlage 5 van de voortgangsbrief5 vorming nationale politie ben ik nader ingegaan op de inzet van de politie en mijn ministerie op dit thema. In september 2015 is het door de korpsleiding vastgestelde driejarig programma «De Kracht van het Verschil» van start gegaan. Dit programma werkt aan de ambitie: een politie van en voor een ieder. In dit kader is in de periode 2016–2018 een set aan inspanningen, activiteiten en projecten gepland, met als doel: betere verbinding met de samenleving; een meer inclusieve werkcultuur; een beter werkproces in de aanpak van discriminatie in de samenleving en meer divers samengestelde teams. Binnen de politie wordt opgeroepen om met elkaar in dialoog te gaan en elkaar scherp te houden.
Welke maatregelen worden genomen wanneer gevallen van etnisch profileren door politiemensen, bij de politie gemeld of gesignaleerd worden? Welke maatregelen worden tegen personen binnen de politieorganisatie genomen, wanneer vaststaat dat betreffende personen zich schuldig maken of hebben gemaakt aan etnisch profileren?
Etnisch profileren kan voortvloeien uit onbewuste overwegingen of aannames. In die onbewuste varianten van etnisch profileren zullen maatregelen zich richten op bewustmaking en op professionalisering van de medewerker. Dit is verweven binnen de lijnorganisatie en het politieonderwijs. Sancties of maatregelen – anders dan bevorderen dat een medewerker groeit in professionaliteit – zijn hier niet aan de orde.
Indien een melding over etnisch profileren binnenkomt bij de politie in de vorm van een klacht zal deze conform de daarvoor vastgestelde regels in behandeling worden genomen. Hierbij staat primair het herstel van relatie en vertrouwen tussen de klager en de politie centraal en niet de sanctionering van de individuele medewerker. In de klachtbehandeling kan echter blijken dat er sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen en dan is het aan het bevoegd gezag om op te schalen naar het politietuchtrecht of het strafrecht.
Etnisch profileren kan ook voortvloeien uit bewuste overwegingen zonder objectieve rechtvaardiging. In dat geval raakt het de integriteit of de legaliteit van het handelen en zou er sprake kunnen zijn van plichtsverzuim. Als er sprake zou zijn van discriminatie, zou dit mogelijk plichtsverzuim kunnen opleveren. Indien een medewerker zich schuldig maakt aan plichtsverzuim kan hem een disciplinaire straf opgelegd worden. Zie daarvoor artikel 77 van het BARP.
Op welke wijze wordt momenteel binnen de opleiding voor politieagenten aandacht besteed aan de problematiek rondom etnisch profileren?
Het politieonderwijs is een belangrijk instrument voor de kwaliteit van de politieorganisatie en het politiepersoneel. De aandacht voor diversiteit en discriminatie in het basispolitieonderwijs is de afgelopen jaren versterkt. In bijlage 5 bij de voortgangsbrief vorming nationale politie ben ik al ingegaan op de versterkte aandacht voor de opleiding en training ten aanzien van etnisch profileren. Er is een plan van aanpak opgesteld gericht op de volgende speerpunten:
Voor dit onderwerp zal extra aandacht blijven. Ik wil benadrukken dat voor een duurzaam effect politieonderwijs en verdiepende trainingen op dit terrein zoveel mogelijk beroeps- c.q. praktijkgericht dienen te zijn.
Op welke wijze wordt binnen het huidige politiekorps momenteel aandacht besteed aan de problematiek rondom etnisch profileren?
Er wordt ingezet op diversiteit in het personeelsbestand, onderwijs en training, verbinding en verbeteringen ten aanzien van de klachtenprocedure. In de voortgangsbrief vorming nationale politie ben ik nader ingegaan op de belangrijkste acties die nu plaatsvinden binnen deze pijlers.
Deelt u de mening dat zowel binnen de opleiding voor politieagenten als binnen het huidige politiekorps meer aandacht besteed moet worden aan de problematiek rondom etnisch profileren? Zijn hier sinds het incident met rapper Typhoon van 30 mei jl., veranderingen in gebracht? Zo nee, waarom niet? Bent u van plan dit naar aanleiding van het incident met de heer Raiss wel te doen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u zich het bericht «Vaker schadevergoeding voor verdachte die onterecht vastzat herinneren»?3
Ja.
Kunt u cijfers doen toekomen over hoe vaak sinds 2001 personen met een andere achtergrond dan de Nederlandse onterecht in verzekering zijn gesteld?
Nee, ik kan u dergelijke cijfers niet doen toekomen. Voor zover met «een andere achtergrond dan de Nederlandse» beoogd is te informeren naar het bestaan van registraties van personen die in verzekering worden gesteld, staande gehouden, en/of vervolgens vervolgd, die mede zien op de registratie van het geboorteland van ouders van de desbetreffende individuen, geldt dat deze gegevens niet als zodanig (mogen) worden geregistreerd door de politie en het Openbaar Ministerie.
Kunt u voorts aangeven in hoeveel gevallen sinds 2001 het staande houden van personen met een andere achtergrond dan de Nederlandse leidde tot vervolging?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u cijfers doen toekomen over hoe vaak sinds 2001 personen met een Nederlandse achtergrond onterecht in verzekering zijn gesteld?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u voorts aangeven in hoeveel gevallen sinds 2001 het staande houden van personen met een Nederlandse achtergrond leidde tot vervolging?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat binnen het politieapparaat al sinds 2001, met de oprichting van het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit, gewerkt wordt aan het vergroten van diversiteit binnen de politie? Klopt het dat het aantal politieagenten met een andere achtergrond dan de Nederlandse nog steeds minimaal is?4 Wat is uw reactie hierop?
Al sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw voert de politie expliciete activiteiten uit om de personele samenstelling beter aan te laten sluiten op de samenleving. Naast de inzet op werving van medewerkers met een andere culturele achtergrond heeft de politie ook aandacht voor het tegengaan van uitval tijdens de opleiding en voor behoud van de ingestroomde medewerkers. Sinds 2015 heeft de politie zich met de ondertekening van het Charter Diversiteit in Bedrijf (het diversiteitscharter voor Nederland) en de vaststelling van het programma De Kracht van het Verschil verbonden aan extra inspanningen om diversiteit binnen de eigen organisatie te bevorderen. Na een teruglopende instroom in met name 2012 en 2013 zet de politie zich in op verhoging van instroom van medewerkers met een ander culturele achtergrond.
Er is geen wettelijke grondslag voor de registratie van de etniciteit van instromende, zittende en uitstromende medewerkers van de politie. Bij instroom in het initiële politieonderwijs geeft de betreffende sollicitant op basis van vrijwilligheid op het sollicitatieformulier aan of hij/zij of een van zijn ouders in het buitenland geboren is. Op basis van deze informatie kan worden geconcludeerd dat het instroompercentage van niet-westerse allochtonen bij de politie toeneemt. Hier ben ik reeds op ingegaan in bijlage 5 van de voortgangsbrief vorming nationale politie. Daarin staat aangegeven dat het instroompercentage van niet-westerse allochtonen is in 2016 bijna verdubbeld ten opzichte van 2013.
% allochtonen
% niet-westerse allochtonen
Totaal aangesteld in opleiding (N2, N4, N5 en ReKu)
2013
10,2
6,4
692
2014
11,0
6,7
490
2015
12,1
7
630
2016 (t/m instroom week 5)
17
13
383
Kunt u cijfers doen toekomen van de instroom en uitstroom (zowel tijdens de opleiding als daarna) van politieagenten met een andere achtergrond dan de Nederlandse?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u aangeven wat redenen zijn voor politieagenten met een andere achtergrond dan de Nederlandse om te stoppen met de opleiding of het politiewerk? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar de in- en uitstroom van politieagenten met een andere achtergrond dan de Nederlandse, zowel tijdens de opleiding als tijdens het werk bij de politie, en specifiek naar de redenen waarom deze personen uitstromen?
Zie antwoord vraag 14.
De opmerkelijke gang van zaken bij de aanschaf van nieuwe tankvliegtuigen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Waarom informeert u de Kamer pas op de dag van de «contractondertekening met Airbus,» over de financiële gevolgen van de aanschaf van twee tankvliegtuigen?1
Het project Multi Role Tanker Transport (MRTT) voor de vervangende capaciteit van de KDC-10 is van groot belang voor Defensie. Tijdens het algemeen overleg materieel van 29 juni jl. heb ik de Kamer geïnformeerd dat de offerte van Airbus beperkt geldig zou zijn. Vanwege het per 31 juli 2016 verlopen van de geldigheidsduur van de door Airbus uitgebrachte offerte was het van belang voor Nederland dat het Memorandum of Understanding (MoU) en het contract spoedig zouden worden ondertekend. Op de dag van de ondertekening van het contract, op 28 juli jl., heb ik de Kamer direct per brief (Kamerstuk 27 830, nr. 183) geïnformeerd.
Op welk moment wist u dat alleen Luxemburg met Nederland wilde overgaan tot de aanschaf van nieuwe tankvliegtuigen? Was dit vóór of nadat er een offerte was opgevraagd bij Airbus voor twee nieuwe tankvliegtuigen?
In de door Airbus uitgebrachte offerte werd uitgegaan van aanschaf van drie MRTT-vliegtuigen voor Nederland, Polen en Luxemburg en vijf vliegtuigen als optie voor de overige geïnteresseerde landen. Deze offerte had een geldigheid tot 31 juli jl. en kon niet worden verlengd. Tijdens de Navo-Top in Warschau werd duidelijk dat Polen meer tijd nodig had voor besluitvorming. Vervolgens bleek uit overleg met Airbus dat het mogelijk was om het MoU en het contract voor 31 juli te wijzigen naar twee vliegtuigen voor Nederland en Luxemburg en een optie voor zes toestellen.
Waarom heeft u de aanschaf in internationaal verband doorgezet nu de beoogde partnerlanden België, Duitsland en Noorwegen één voor één zijn afgehaakt, en ook de deelname van Polen onzeker is?
België, Duitsland, Noorwegen en Polen hebben nog steeds het voornemen om deel te nemen aan het MRTT-project. In het huidige contract is dit als optie opgenomen. Met het oog op de tijdige vervanging van de huidige twee KDC-10 toestellen voordat deze het einde van de levensduur bereiken in 2020 en het verstrijken van de termijn van een (financieel gunstige) offerte is samen met Luxemburg besloten om het MoU en het contract te wijzigen en deze op 28 juli jl. te ondertekenen.
Hoeveel duurder valt de aanschaf voor Nederland uit nu enkel het militaire lichtgewicht Luxemburg financieel zal bijdragen aan de tankvliegtuigen?
Airbus heeft bij de wijziging van het contract van drie naar twee vliegtuigen condities en prijsvoorwaarden niet gewijzigd. De komende maanden zal duidelijk worden of Polen zal toetreden tot het MRTT-project. Mocht dit niet het geval zijn, dan wordt de investering voor Nederland ongeveer 3 procent hoger. Het betreft de verrekening van het oorspronkelijke Poolse deel van de non-recurring costs die dan over twee in plaats van drie vliegtuigen worden verdeeld. Het bedrag dat hiermee gemoeid is, valt binnen het projectbudget. Indien daarna conform de verwachting nog andere landen toetreden, dan zal de verdeling van de kosten opnieuw worden vastgesteld en zullen de kosten, door schaalvergroting, voor Nederland dalen.
Kunt u (procentueel als u om commerciële redenen geen exacte bedragen kunt noemen) aangeven welk deel van de investeringskosten Luxemburg voor zijn rekening neemt?
De grondslag voor de kostenverdeling bij MRTT is gelegen in het aantal vlieguren dat een land in de MoU heeft vastgelegd. Op grond van de huidige verdeling neemt Luxemburg ongeveer 10 procent van de kosten voor haar rekening.
Waarom is er zoveel onduidelijkheid over de investeringskosten, die volgens u liggen tussen de 250 miljoen en 1 miljard euro, terwijl de twee toestellen «van de plank» worden gekocht? Hoe verklaart u die enorme bandbreedte?
De maximale kosten zoals deze zijn vastgelegd in het contract met Airbus vallen binnen het voorziene budget voor de vervanging voor de twee KDC-10 toestellen. Over het bedrag van de totale investeringskosten van Nederlandse deelname aan het MRTT-project is de Kamer gelijktijdig met de brief (Kamerstuk 27 830, nr. 183) van 28 juli jl. commercieel vertrouwelijk geïnformeerd.
Defensie informeert de Kamer conform het Defensie Materieel Proces (DMP) over de verwerving van materieel via categorieën met een financiële bandbreedte. Zo kan in het openbaar een indicatie worden gegeven van een commercieel vertrouwelijke raming van deze kosten. De commercieel vertrouwelijke kosten worden nader beschreven in een bijlage bij de brief. Het MRTT-project valt in de categorie met een financiële bandbreedte van tussen de € 250 miljoen en € 1 miljard. De Kamer is over deze bandbreedtes op 15 december 2015 (Kamerstuk 27 830, nr. 166) geïnformeerd en heeft dit besproken tijdens het algemeen overleg evaluatie DMP van 31 maart jl.
Waarom wordt de NAVO eigenaar van de twee toestellen waar voornamelijk Nederland de rekening voor lijkt te gaan betalen?
Mede op basis van de opgedane ervaringen met het Navo-initiatief voor het Strategic Airlift Capability (SAC) C-17 programma in Hongarije is ervoor gekozen dat de Navo eigenaar wordt van de toestellen. De vliegtuigen worden in Nederland gestationeerd (op Eindhoven) en in stand gehouden. Deelnemende landen hebben recht op gebruik van de in het MOU vastgelegde vlieguren. Voorzien is dat meer landen MRTT-vliegtuigen gaan afnemen. Dit leidt tot schaalvoordelen en lagere kosten.
Bent u bekend met het feit dat Zuid-Korea vier tankvliegtuigen koopt van het type A330 MRTT voor de prijs van 1,33 miljard dollar, omgerekend ongeveer 1,2 miljard euro?2
Ja.
Klopt het dat de A330 MRTT een stuksprijs heeft van 300 miljoen euro, de prijs die de Zuid-Koreanen ervoor betalen, en ook de prijs die de Belgische defensieminster reserveerde voor de aanschaf van één A330 MRTT?3
De stuksprijs voor een A330 MRTT-vliegtuig is afhankelijk van onder meer configuratie, productietiming en mate van ondersteuning. Het antwoord op deze vraag betreft commercieel vertrouwelijke gegevens.
Waarom houdt u rekening met een scenario waarbij de investeringskosten voor slechts twee tankvliegtuigen kunnen oplopen tot 1 miljard euro? Kunt u dat uitgebreid onderbouwen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Curator: ‘Wmo klopt gewoon niet’ |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Curator: «Wmo klopt gewoon niet»? Bent u het met de curator eens? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom bent u het niet met de curator eens?1
De curator heeft mij desgevraagd geïnformeerd over wat hij met deze opmerking bedoelde en op welke inzichten hij dat baseert. De curator vindt op basis van de gesprekken met betrokken partijen bij het faillissement van Thuiszorg Noord-Holland B.V. en Stichting ZorgBedrijf dat de Wmo 2015 in de praktijk nog niet goed genoeg wordt uitgevoerd. De curator baseert deze mening op zijn waarneming dat gemeenten verschillend beleid voeren, tarieven niet altijd kostendekkend zijn en dat niet alle facturen door gemeenten binnen de betaaltermijn van 14 of 30 dagen worden betaald, hetgeen de liquiditeit van de aanbieder onder druk zet. Ook benoemt hij dat de hoge administratieve druk in de sector.
Ik deel de mening van de curator dat het belangrijk is dat sprake is van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van deze voorziening. Om die reden is door mij een ontwerpbesluit over een reële prijs voorbereid. Dit ontwerpbesluit heeft u op 21 juni 2016 van mij ontvangen.2 Ook deel ik het belang van vermindering van de administratieve lastendruk. Voor de aanpak hiervan verwijs ik kortheidshalve naar de voortgangsbrief «Merkbaar minder regeldruk» die ik u op 7 juli 2016 heb toegezonden.3 Facturen dienen uiteraard de afgesproken termijn betaald te worden.
Hoe oordeelt u over het faillissement van thuiszorgorganisatie Thuiszorg Noord-Holland en zusterorganisatie Stichting ZorgBedrijf?
Het faillissement van Stichting Zorgbedrijf Noord-Holland en Thuiszorg Noord-Holland B.V. is een vervelende situatie voor alle direct betrokkenen. Nu het faillissement is uitgesproken door de rechtbank vind ik het belangrijk dat zo snel mogelijk een oplossing wordt gerealiseerd om de negatieve gevolgen van dit faillissement voor hen zo veel mogelijk te beperken. De curator heeft mij inmiddels geïnformeerd dat hij overeenstemming heeft bereikt met de gemeenten en medewerkers. Op basis van de criteria continuïteit van ondersteuning, behoud van de relatie tussen de cliënt en de hulpverlener en behoud van arbeidsvoorwaarden van de hulpverlener, is door de curator beoordeeld welke aanbieder het beste aanbod heeft gedaan voor de voortzetting van de activiteiten van dienstverlening van de Stichting Zorgbedrijf Noord-Holland en de Thuiszorg Noord-Holland B.V.
De Zorgcirkel en Omring zullen de zorgcontracten met de zorgverzekeraars voortzetten. Hiermee wordt voor de cliënten de zorg gecontinueerd. Beide partijen garanderen, zo is mij gemeld, bovendien dat aan het voltallige zorgverlenende personeel een arbeidsovereenkomst is aangeboden die qua voorwaarden gelijk is aan het huidige arbeidscontract.
Voor de overname van de contracten voor huishoudelijke hulp met de betrokken gemeenten is Multi-Inzetbaar-Efficiënt-Professioneel B.V. gekozen als de aanbieder met het beste aanbod. Informatie van de curator leert dat aan alle medewerkers in de huishoudelijke hulp een arbeidsovereenkomst met materieel dezelfde arbeidsvoorwaarden is aangeboden.
Ik spreek mijn waardering uit voor de inspanningen van de curator, de medewerkers, de gemeenten en de bedrijven die de zorg en ondersteuning overnemen voor dit bereikte resultaat.
Wat is precies de reden waardoor Thuiszorg Noord-Holland en zusterorganisatie Stichting ZorgBedrijf failliet zijn gegaan? Deelt u de mening van de FNV dat de bezuinigingen van gemeenten op de huishoudelijke zorg de oorzaak van deze faillissementen zijn? Deelt u vervolgens de mening dat dit gemeentelijk beleid het directe gevolg is van uw bezuinigingsbeleid?2
De curator gaat de komende periode onderzoek doen naar de oorzaken achter het faillissement. Voor het antwoord op uw vraag naar de precieze redenen van het faillissement moet het faillissementsverslag worden afgewacht. Ik kan daar niet op vooruitlopen.
Met de FNV, CNV en VNG heb ik op 4 december 2015 goede afspraken gemaakt gericht op toekomstvaste langdurige zorg en ondersteuning.5
De hoeveelste thuiszorgorganisatie is dit die failliet gaat sinds begin 2015? Kunt u hiervan een overzicht geven? Kunt u per faillissement aangeven hoeveel mensen hun vaste zorgverlener kwijt raakten, hoeveel zorgmedewerkers te maken kregen met verslechterde arbeidsvoorwaarden en hoeveel zorgmedewerkers hun baan kwijt raakten?
Ik heb geen overzicht van thuiszorgorganisaties die failliet zijn gegaan sinds begin 2015.
In eerdere vragen is verzocht om een overzicht naar de Kamer te sturen van de thuiszorgorganisaties die nog meer failliet dreigden te gaan; stonden Thuiszorg Noord-Holland en zusterorganisatie Stichting ZorgBedrijf op deze lijst? Zo nee, waarom niet3
Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen over het (mogelijke) faillissement van thuiszorgorganisatie Solace ATC Thuiszorg, is mij niet bekend hoeveel thuiszorgorganisaties mogelijk op het punt staan failliet te gaan.7
Bent u betrokken bij de afwikkeling van het faillissement (en de mogelijke doorstart) van Thuiszorg Noord-Holland en zusterorganisatie Stichting ZorgBedrijf? Zet u zich er voor in dat personeel hun arbeidsvoorwaarden behouden, koppels van zorgverleners en cliënten bij elkaar blijven en iedereen zijn of haar zorg behoudt? Zo neen, waarom worden banken en voetbalclubs wel gered maar zorgorganisaties niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 vind ik het belangrijk nu het faillissement is uitgesproken door de rechtbank dat zo snel mogelijk een oplossing wordt gerealiseerd voor de gevolgen van dit faillissement. Op basis van de Faillissementswet is de curator verantwoordelijk om het faillissement af te wikkelen en in gesprek te gaan met potentiële overnamekandidaten.8 De curator heeft mij desgevraagd laten weten dat hij overeenstemming heeft bereikt over de overname van de contracten voor zowel de wijkverpleging als de huishoudelijke hulp. Op basis van de criteria continuïteit van ondersteuning, behoud van de relatie tussen de cliënt en de hulpverlener en behoud van arbeidsvoorwaarden van de hulpverlener is door de curator beoordeeld welke aanbieder het beste aanbod had om de dienstverlening van Stichting Zorgbedrijf Noord-Holland en Thuiszorg Noord-Holland B.V. aan de cliënten te continueren en de hulpverleners in dienst te nemen. Daarnaast hebben betrokken zorgverzekeraars en gemeenten de verantwoordelijkheid om hun cliënten van passende zorg en ondersteuning te blijven voorzien. Ik stel vast dat partijen in deze situatie de hen toekomende verantwoordelijkheden hebben genomen en op grond daarvan een goed resultaat hebben weten te bereiken.
Eerder gaf u aan het te betreuren als personeel er in loon op achteruit na overname van een failliet thuiszorgbedrijf door een ander; bent u bereid meer stappen te zetten nu dan alleen weer uit te spreken dat u ook dit betreurt? Zo neen, waarom niet?4
De afgelopen periode heb ik in samenspraak met betrokken partijen verschillende initiatieven genomen en maatregelen gerealiseerd voor medewerkers in de thuiszorg. Ik wijs op het pakket «Uitgangspunten voor een toekomstvaste langdurige zorg en ondersteuning» dat is overeengekomen met de FNV, CNV en VNG op 4 december 2015.10 Ook wijs ik u op mijn inzet voor een goede oplossing voor de cliënten en medewerkers van TSN Thuiszorg.11 Tot slot wijs ik erop dat bij dit faillissement, zo is mij gemeld, het gelukt is een oplossing te realiseren waarbij medewerkers materieel dezelfde arbeidsvoorwaarden houden.
Wat is uw reactie op de zin «Slechts een klein deel van de naar schatting 800 klanten in Noord-Holland Noord zal gedupeerd worden door het faillissement van Thuiszorg Noord-Holland»? Hoeveel gedupeerden zullen er ongeveer zijn? Wat zullen voor hen de gevolgen zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 2. De curator heeft mij laten weten dat de continuïteit van zorg en ondersteuning voor de circa 800 cliënten niet in gevaar komt.
Wat is uw reactie op de uitspraak van curator Sweens dat de gevolgen van de Wmo door thuiszorgorganisaties niet op te vangen zijn? Ziet u nu eindelijk in dat de gevolgen van uw Wmo-beleid rampzalig zijn voor de thuiszorgorganisaties, hun medewerkers en de mensen die zij zorg verlenen?
Kortheidshalve verwijs ik u hiervoor naar het antwoord op vraag 1.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de thuiszorgmedewerker «De tarieven waarvoor wij moeten werken zijn gewoon te laag. Iedereen weet dat, toch wordt er niet ingegrepen en gaan thuiszorgorganisaties failliet»? Bent u het met deze thuiszorgmedewerker eens? Zo nee, hoe verklaart u dan de lange lijst faillissementen van de afgelopen periode? Zo ja, waarom wordt er dan niet ingegrepen?5
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat het belangrijk is dat sprake is van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van diezelfde voorziening. Om dat belang kracht bij te zetten heb ik het eerder genoemde ontwerpbesluit voorbereid.13
Het behoort tot de wettelijke opdracht van de curator14 om onderzoek te doen naar de oorzaken van het faillissement.
Wat vindt u ervan dat deze thuiszorgmedewerker eerst zijn/haar baan verliest door het faillissement van TSN en nu een korte tijd later alweer te maken heeft met het faillissement van Thuiszorg Noord-Holland en zusterorganisatie Stichting ZorgBedrijf? Wanneer houdt dit op?
Voor de betrokken medewerker vind ik dat verdrietig. Ik begrijp het gevoel van onzekerheid over vragen of zij kan blijven werken en ondersteuning kan blijven verlenen aan haar cliënten. Zoals eerder aangegeven in antwoord op vraag 2 is volgens informatie van de curator met de overname van de contracten voor huishoudelijke zorg door Multi-Inzetbaar-Efficiënt-Professioneel B.V. de continuïteit van werkgelegenheid gewaarborgd.
Kunt u aangeven wat de tarieven zijn waarvoor Thuiszorg Noord-Holland en zusterorganisatie Stichting ZorgBedrijf werkten in de verschillende gemeenten waar zij actief waren? Kunt u deze tarieven per gemeente weergeven? Wat is uw reactie op de hoogte van deze tarieven? Is het mogelijk tegen deze tarieven adequate thuiszorg te leveren voor een adequaat cao-loon?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heeft de curator overeenstemming bereikt met de betrokken gemeenten en medewerkers over de overname van de dienstverlening van Thuiszorg Noord-Holland door Multi-Inzetbaar-Efficiënt-Professioneel B.V. en voor de diensten van Stichting Zorgbedrijf door de combinatie van De Zorgcirkel en Omring. Van de curator heb ik begrepen dat de bestaande contracten één op één worden overgenomen. Daarnaast houden de zorgverlenende medewerkers hun baan met materieel dezelfde arbeidsvoorwaarden, zo is mij gemeld.
Desgevraagd hebben de gemeenten mij geïnformeerd dat zij met aanbieders tarieven zijn overeengekomen variërend van 21 tot 25,83 euro voor het verlenen van de verschillende vormen van huishoudelijke hulp.
Luistert u naar de noodklok die de FNV luidt omdat er weer thuiszorgorganisaties failliet zijn gegaan of legt u hun signaal naast u neer?
Ik volg de ontwikkelingen op de voet en bespreek deze met regelmaat met de FNV.
Het bericht 'Winkelpersoneel McGregor dupe van doorstart' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Winkelpersoneel McGregor dupe van doorstart»?1
Ja.
Wat vindt u van het gegeven dat McGregor juist z'n oudste medewerkers met de meeste dienstjaren inruilt voor uitzendkrachten?
Vooropgesteld moet worden dat het niet aan mij is als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om deze specifieke praktijksituatie te beoordelen. Deze taak is voorbehouden aan de curator en eventueel aan de rechter als hierom wordt gevraagd.
Wel wil ik in algemene zin opmerken dat ik vind dat bij een doorstart ook plaats zou moeten zijn voor oudere werknemers. De doorstarter heeft hier ook baat bij. Voor de doorstarter zal bij de keuze welke werknemers hij in dienst wil nemen, veelal leidend zijn welke medewerkers hij nodig heeft om de kans op een succesvolle doorstart zo groot mogelijk te maken. Hij heeft er dan juist belang bij om werknemers in dienst te nemen die veel kennis en ervaring hebben opgedaan binnen de onderneming. Zij vervullen vaak een spilfunctie binnen de onderneming en genieten veel vertrouwen bij collega’s. Door deze werknemers een baan aan te bieden kan de doorstarter vertrouwen wekken bij andere leden van het personeel die hij eveneens een contract wil aanbieden en zorgen voor een evenwichtige personeelsopbouw.
Tegelijkertijd is het zo dat het degene die bedrijfsonderdelen uit een failliete boedel koopt en daarmee een doorstart maakt, op basis van de huidige wettelijke regeling in beginsel vrij staat hier zelf keuzes in te maken. De doorstarter mag zelf bepalen welke werknemers hij van de failliete onderneming in dienst neemt. Dit neemt echter niet weg dat hij op grond van de gelijkebehandelingswetgeving bij zijn aannamebeleid geen ongerechtvaardigd leeftijdsonderscheid mag maken. Bij een selectie van werknemers op grond van het aantal dienstjaren (anciënniteit) zou hiervan sprake kunnen zijn. Een werknemer kan hierover een oordeel vragen aan het College voor de Rechten van de Mens of aan de rechter.
Verder mag de doorstarter deze werknemers weliswaar een contract aanbieden met andere arbeidsvoorwaarden, maar daarbij geldt wel als voorwaarde dat het arbeidscontract moet voldoen aan de wettelijke eisen en de eventueel van toepassing zijnde cao.
Vindt u dat een dergelijke handelwijze getuigt van goed werkgeverschap? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de bewering van McGregor dat wellicht sprake is geweest van een «spraakverwarring» tussen het bedrijf en de curator (als ook de rest van Nederland) rondom «het behoud van banen»?
Naar ik begrijp uit de berichtgeving was er verwarring over hetgeen is afgesproken tussen de curatoren en de verkrijger met betrekking tot behoud van werkgelegenheid.
Over de gang van zaken met betrekking tot de afwikkeling van het faillissement verwijs ik naar het eerste openbare verslag dat de curatoren in het faillissement van de McGregor Fashion Group hebben uitgebracht2. Hieruit blijkt dat de doorstarter aanvankelijk de intentie had om aan ongeveer 500 werknemers van de failliete McGregor vennootschappen een arbeidsovereenkomst (in beginsel voor onbepaalde tijd) aan te bieden tegen voorwaarden die in lijn zouden zijn met de huidige arbeidsvoorwaarden. Uiteindelijk is aan 377 werknemers van de gefailleerde onderneming een arbeidsovereenkomst aangeboden.
Bent u van mening dat McGregor in onderhavig geval misbruik heeft gemaakt van de faillissementswetgeving? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij maar aan de curator en eventueel aan de rechter om hierover in dit concrete praktijkgeval een oordeel te geven. Uit het faillissementsverslag blijkt dat de curatoren nader onderzoek zullen doen naar de oorzaken van het faillissement van de McGregor Fashion Group en naar verwachting de uitkomsten in de tweede helft van 2017 bekend kunnen maken.
In het algemeen geldt de regel dat wanneer de bevoegdheid tot het doen van een faillissementsaanvraag wordt gebruikt met een ander doel dan waarvoor zij bedoeld is, bijvoorbeeld om het personeelsbestand snel en «goedkoop» te kunnen terugbrengen, dit volgens vaste jurisprudentie misbruik van recht oplevert.3
Wanneer een werknemer meent dat er misbruik is gemaakt van het faillissementsrecht, kan hij in verzet komen tegen de faillietverklaring (artikel 10 Fw). Honoreert de rechter dit verzet, dan wordt de faillietverklaring teruggedraaid (artikel 13 Fw). Indien de werknemer al door de curator ontslag was aangezegd, kan hij jegens zijn werkgever de vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst inroepen of in plaats daarvan een vergoeding vorderen (artikel 13a Fw).
Mocht er sprake zijn van het doelbewust laten aankomen op een faillissement terwijl er reële alternatieven aanwezig zijn om de financiële problemen op te lossen, dan kan dit ook leiden tot aansprakelijkheid van de bestuurders voor de schade die als gevolg daarvan is ontstaan (vlg. artikelen 2:138 of 248 BW).
Met de inwerkingtreding van de Wet civielrechtelijk bestuursverbod per 1 juli 20164 zou dit gedrag ook kunnen uitmonden in de oplegging van een bestuursverbod van maximaal vijf jaar.
Ziet u mogelijkheden (in ieder geval volgens de vragensteller ongewenste) effecten als hier aan de orde in de toekomst te voorkomen? Zo ja, hoe en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De arbeidsrechtelijke positie van werknemers in geval van faillissement heeft mijn aandacht. Ik ben me ervan bewust dat een faillissement van een onderneming aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de werknemers, ook wanneer onderdelen van de failliete onderneming een doorstart maken.
Ik heb daarom een rechtsvergelijkend onderzoek laten verrichten naar de arbeidsrechtelijke positie van werknemers bij faillissement van hun werkgever, dat ik bij brief van 26 augustus 2015 naar Uw Kamer zond5. Ook heb ik op mijn verzoek een advies ontvangen van de Commissie Bevordering Medezeggenschap (CBM) van de SER omtrent medezeggenschap bij insolventie6. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft recent een empirisch onderzoek aan uw Kamer gezonden naar ondernemingen in financiële moeilijkheden en de positie van hun werknemers.7 Tot slot ben ik nog in afwachting van een reactie van de Stichting van de Arbeid over de voortgang van het door hem aangekondigde advies over de positie van werknemers bij faillissement van de werkgever.8
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in de laatste voortgangsbrief van 4 juli 20169 de stand van zaken geschetst met betrekking tot de herijking van het faillissementsrecht. Er is een wetsvoorstel in voorbereiding dat verschillende maatregelen zal bevatten die erop gericht zijn de curator beter in staat te stellen om het faillissement op een doelmatige wijze af te wikkelen. Daarbij wordt ook bezien of er aanleiding bestaat voor aanpassing van de juridische positie van de werknemer bij faillissement van de werkgever.
Ter voorbereiding van mogelijke maatregelen is in oktober een overleg gepland met diverse belanghebbende organisaties. Ik zal vervolgens in overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie bezien tot welke conclusies dit leidt en uw Kamer daarover informeren.
Lange wachttijden voor een plek in een verpleeghuis |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Langer wachten op plek in verpleeghuis»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de flinke stijging van het aantal actief wachtenden zonder overbruggingszorg sinds 1 januari 2016?
Het wachtlijstoverzicht is een momentopname; aantallen fluctueren die moeten worden bezien in verhouding tot de totale populatie WLZ cliënten van ongeveer 290.000 personen. Om de cijfers goed te kunnen beoordelen is het noodzakelijk een reeks te bezien.
De cijfers van de periode december 2015 tot en met maart 2016 zijn niet geschikt om te vergelijken met die van andere maanden. In deze periode zijn namelijk niet alle zorgkantoren erin geslaagd gegevens tijdig en correct aan te leveren. Het Zorginstituut heeft bij de gepubliceerde wachtlijstrapportages aangegeven welke niet compleet zijn en vanuit welke regio’s de gegevens niet beschikbaar waren op die peildatum.
Het is wel mogelijk te vergelijken met de cijfers die in de periode voor mei 2016 en na mei 2016 volledig zijn aangeleverd. Die laten de volgende stand zien:
2015
2016
Sept.
Okt.
Nov
April
Mei
Juni
Juli
Actief wachtend zonder overbruggingszorg
152
147
141
124
214
119
104
Waarvan:
intramuraal VenV
70
63
55
69
134
48
29
Bron: Tabellen toegankelijkheid Wlz, Zorginstituut Nederland
Daaruit blijkt dat, zoals gezegd, het aantal actief wachtenden per maand fluctueert. Ten opzichte van de periode ervoor is in mei 2016 inderdaad sprake van een stijging. Deze doet zich met name voor bij de intramurale verpleging en verzorging. De cijfers van juni en juli zijn in lijn met die van de perioden ervoor. Er lijkt daarmee sprake van een eenmalige stijging in mei. Het Zorginstituut geeft aan dat de voorlopige cijfers van augustus het beeld van een eenmalige stijging in mei bevestigen. Deze cijfers worden op korte termijn gepubliceerd.
Zorgkantoren kennen de oorzaken van deze stijging niet precies. Mogelijk speelt de extra instroom als gevolg van herbeoordeling van indicaties is een rol. De cijfers van juni en juli laten zien dat zorgkantoren en zorgaanbieder deze extra aanloop inmiddels verwerkt hebben.
Welke verklaring kunt u geven voor de forse stijging van het aantal actief wachtenden tussen april en mei van dit jaar en tussen februari en maart? Speelt de herbeoordeling van de afgegeven indicatie hierin een rol?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kunt u de grote verschillen tussen de (grote) zorgverzekeraars verklaren als het gaat om actief wachtenden en meer specifiek mensen die drie tot zes maanden moeten wachten, zoals uit de gegevens blijkt van het Zorginstituut Nederland?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 1 fluctueren de cijfers per maand. Ter illustratie: VGZ laat in mei een aantal actief wachtenden zonder overbruggingszorg zien van 64 en in juni van 10. CZ daarentegen laat een aantal zien van 5 in mei en 11 in juni.
Gezien bovenstaande en het feit dat de omvang van verzorgingsgebieden tussen verzekeraars verschilt, zijn om een conclusie te kunnen trekken over eventuele verschillen tussen verzekeraars, cijfers over een langere periode nodig. In haar jaarrapportage over 2015 heeft het Zorginstituut een berekening gemaakt van het percentage actief wachtenden per verzekeraar. Dit is gebaseerd op gemiddelden van de maandelijkse wachtlijsten in 2015 en geeft inzicht in verschillen tussen verzekeraars.
% actief wachtenden langer dan de Treeknorm, zonder zorg, ten opzichte van de omvang van de populatie WLZ cliënten per verzekeraar
De Friesland
0,15%
ENO
0,14%
Zorg en Zekerheid
0,11%
DSW
0,05%
Agis
0,04%
CZ
0,04%
VGZ
0,03%
Achmea
0,03%
Menzis
0,02%
Bron: Jaaroverzicht toegankelijkheid Wlz 2015, Zorginstituut Nederland
Hieruit blijkt dat er geen sprake is van grote verschillen tussen de grote verzekeraars.
Welke reden ligt ten grondslag aan het feit dat sommige mensen langer dan een jaar moeten wachten op een plek in een instelling? In hoeverre is in deze gevallen sprake van bemiddeling tussen de zorgaanbieder en zorgverzekeraar?
Op peildatum 1 juli zijn er geen actief wachtenden in de VenV sector geregistreerd die langer dan 6 maanden op de wachtlijst staan zonder overbruggingszorg. Er staan op die peildatum 5 actief wachtenden geregistreerd die langer dan een jaar maanden op de wachtlijst staan met overbruggingszorg.
Zorgkantoren geven hiervoor 2 mogelijke redenen aan. De eerste betreft individuele casuïstiek in geval van een bijzondere zorgvraag. In deze gevallen is er vanuit zorgkantoren sprake van bemiddeling en is overbruggingszorg ingezet. De tweede reden is systeemtechnisch van aard. Zoals aangegeven bevat de totale populatie WLZ ongeveer 290.000 cliënten waarvan elke maand de status opnieuw bepaald wordt voor het wachtlijsten overzicht. Daarbij kunnen fouten ontstaan in het administratieve proces van het regionale berichten verkeer waardoor mensen onterecht als actief wachtend geregistreerd staan in het overzicht van het Zorginstituut. Het Zorginstituut en de zorgkantoren gaan samen na hoe ze dit kunnen ondervangen.
Wanneer kan de Kamer het onderzoek verwachten naar de beweegredenen van cliënten om het eerste aanbod van het zorgkantoor niet te accepteren en de mate waarin dit gebeurt?
Het onderzoek naar de beweegredenen van cliënten om geen gebruik te maken van de aangeboden plaats bevindt zich in een afrondende fase. Ik verwacht uw Kamer daarover in oktober te kunnen informeren.
Welke maatregelen bent u bereid op korte termijn te nemen om het aantal wachtenden terug te brengen?
Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over de uitkomsten van het onderzoek en tevens aangeven welke maatregelen op basis daarvan worden genomen.
Het bericht dat een modelagent gearresteerd is door eigen collega’s |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jij ziet er helemaal niet uit als een politieagent»?1
Ja.
Staat u nog steeds achter de uitspraak dat er bij de politie slechts incidenteel aan etnisch profileren wordt gedaan?2
Tot op heden zijn er meerdere onderzoeksrapporten verschenen die een zeker inzicht gegeven in de aard en omvang van etnisch profileren door de (Nederlandse) politie. Geen van deze onderzoeken wijst op stelselmatig discriminerende profilering door de politie in Nederland.
Ook in een eerder rapport over het optreden van politieambtenaren in Den Haag concludeert de Nationale ombudsman dat niet is gebleken van een cultuur waarin het geoorloofd is om burgers discriminerend of racistisch te bejegenen.3 Er is dan ook geen indicatie dat sprake is van een trend van etnisch profileren door de politie, samen met de Korpschef ontken ik het probleem evenwel niet. Met de politie ben ik van mening dat ieder incident er een teveel is. Dat er (extra) aandacht is en moet zijn voor zorgvuldig en verbindend politiewerk staat buiten kijf.
De komende tijd zullen nog andere onderzoeksrapporten verschijnen, waaronder een onderzoek gericht op de eenheid Rotterdam en een onderzoek naar het proactief optreden van politiemensen. Afhankelijk van de uitkomst van deze rapporten zal worden bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn.
De vraag of in het onderhavige geval sprake is van etnisch profileren, is als zodanig geen onderdeel van het lopende onderzoek aangezien het geen proactief politieoptreden betreft.4 Wel wordt mede onderzoek gedaan naar de behandeling van de betrokkene door de politie. Gedurende het onderzoek kan ik daar geen uitspraak over doen.
Bent u bereid het onderzoeksrapport aan de Kamer sturen, zodra het beschikbaar is? Zo nee, waarom niet?
Er wordt door de eenheden Amsterdam en Oost-Nederland een onderzoek ingesteld naar de feiten en de omstandigheden. Over individuele gevallen worden over het algemeen geen uitspraken gedaan.
Ik zal uw Kamer nader informeren over de uitkomsten van het onderzoek.
Bent u bereid te onderzoeken of programma’s om etnisch profileren tegen te gaan, zoals die in Amsterdam worden uitgevoerd, succesvol zijn? Zo ja, of deze uitgebreid kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het programma «De kracht van het verschil» is een landelijke werkgroep etnisch profileren opgericht waarin kennis en ervaring over dit thema wordt gedeeld. Deze werkgroep komt een aantal keer per jaar bijeen.
Diverse verbindingsactiviteiten van de politie en van niet-gouvernementele organisaties zijn – op mijn verzoek – door het Kennisplatform Integratie en Samenleving (KIS) onderzocht. Daarvan is op 7 juni jl. het rapport gepubliceerd en heb ik uw Kamer geïnformeerd via de voortgangsbrief vorming nationale politie van 20 juni jl.5
Problemen bij uitbetaling van verleende palliatieve zorg |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Palliatieve zorg en DOT’s: nog 2 jaar wachten op een oplossing – Financiering blijft bottleneck»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het door een technische kwestie in de huidige DOT-financiering onmogelijk is om een vergoeding te krijgen voor daadwerkelijk verleende palliatieve zorg zolang er nog sprake is van een actieve klinische behandeling van een patiënt? Hoe komt het dat tot wel 80% van de geleverde palliatieve zorg niet declarabel is?
Er bestaan zes DBC’s palliatieve zorg: dit betreft zowel ambulante als klinische zorg. De volgende specialismen kunnen deze zorg declareren: kindergeneeskunde, interne geneeskunde, longgeneeskunde, neurologie, klinische geriatrie en anesthesiologie. Palliatieve DBC’s kunnen gedeclareerd en vergoed worden naast een actieve klinische behandeling. Maar het is wel zo dat tijdens een klinische periode van hetzelfde specialisme er maar 1 klinische DBC in rekening gebracht mag worden. Dat is een algemene regel, die voor alle specialismen en behandelingen geldt. Die regel is bedoeld om het opknippen van een klinische periode in meerdere klinische (dure) DBC’s te voorkomen.
Dit betekent dat tijdens een actieve klinische behandeling wel degelijk tegelijkertijd een palliatieve zorg DBC geopend en gedeclareerd kan worden, wanneer dit door een ander specialisme wordt gedaan. In een palliatief team zitten over het algemeen meerdere specialismen, waardoor dit een relatief simpele oplossing is die nu al toegepast kan worden en wordt. Een ziekenhuis kan bijvoorbeeld de anesthesist (als onderdeel van het palliatief team) alle klinische palliatieve zorg laten declareren, waardoor er geen uitval is.
Waarom heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) verbetervoorstellen van de NVMO (Nederlandse Vereniging voor Medisch Onderwijs) en NIV (Nederlands internisten vereniging) in afwachting van een definitieve oplossing naast zich neer gelegd en waarom wil de Nza pas in 2018 met een oplossing komen? Vindt u dat het oplossen van dit knelpunt tot 2018 kan wachten of ziet u het risico dat palliatieve teams in ziekenhuizen tot die tijd stoppen om palliatieve zorg ook aan niet-oncologische patiënten te bieden omdat ze daar geen vergoeding voor krijgen? Bent u bereid de parallelle vergoeding van het klinische en palliatieve traject daarom op zo kort mogelijke termijn te regelen?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft mij laten weten dat er een aantal argumenten speelde bij de besluitvorming:
In deze integrale inventarisatie wordt gericht naar oplossingen gekeken, zowel voor de korte en middellange termijn. Dit wordt in samenspraak met het praktijkteam palliatieve zorg opgepakt, waarbij het praktijkteam kijkt naar welke verbeteringen (in bijvoorbeeld werkwijze, administratieve rompslomp en good practices) op de korte termijn kunnen worden aangepakt, de zogenaamde «quick wins».
Het is uiteraard niet wenselijk dat palliatieve teams in ziekenhuizen stoppen, omdat ze geen palliatieve zorg zouden kunnen declareren. Zoals in mijn antwoord op vraag twee reeds aangegeven, is parallelle vergoeding van het klinische en palliatieve traject op dit moment al mogelijk.
Het Integraal Kankerinstituut Nederland (IKNL) heeft, samen met diverse zorgadministrateurs uit enkele ziekenhuizen en met medewerking van de NZa, in maart een handreiking uitgebracht2. Het doel van deze handreiking is de professional zo goed mogelijk te ondersteunen door de huidige structuur en regelgeving rondom financiering van de palliatieve zorg op een rij te zetten en te koppelen aan suggesties voor optimale registratie en eventuele declaratie.
Waarom kan een intercollegiaal consult om palliatieve zorg onderling af te stemmen niet worden gedeclareerd als hiervoor iemand van het eigen specialisme wordt gevraagd? Is het nadeel dat de NZa hiervan ziet, namelijk dat er potentieel te veel intercollegiale consulten geschreven zouden gaan worden, volgens u realistisch gelet op het feit dat er in totaal maar één budget is voor de zorg? Bent u bereid ervoor te zorgen dat deze overbodige regel op de kortst mogelijke termijn verdwijnt?
Dit is eveneens een algemene regel, die voor alle specialismen en alle zorg in het ziekenhuis geldt. Het DBC-systeem en bijbehorende regels stellen de patiënt en zijn zorgvraag centraal, en niet de aanbieder (medisch specialist). Dit betekent dat in een declaratie zoveel mogelijk zorg die bij één zorgvraag hoort ook al zijn hier meer medisch specialisten bij betrokken, wordt samengebracht. De genoemde regel «bewaakt» dit door te voorkomen dat elk overleg binnen een maatschap/specialisme over een klinische patiënt leidt tot een declarabele (intercollegiaal consult) DBC. Ik ben niet voornemens deze regel af te schaffen.
Het bericht "LTO Noord: op basis van dit onderzoek kun je toch geen conclusies trekken?" |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat de conclusies van het rapport van onderzoeksbureau Sweco over de oorzaak van ongelijkmatige verzakkingen in landbouwgrond, voorbarig zijn?1
Ja.
Deelt u de conclusie van onderzoeksbureau Sweco dat ongelijkmatige bodemdaling in landbouwpercelen in Groningen niet door gaswinning wordt veroorzaakt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van onderzoeksbureau Sweco is nog niet openbaar. Ik heb de NCG gevraagd om, wanneer het rapport beschikbaar is, zich op de hoogte te laten stellen door commissie Bodemdaling en LTO-Noord. Op basis van de rapportage van de NCG zal ik uw Kamer informeren.
Bent u het eens met Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO) Noord dat de onderbouwing van het onderzoek veel te mager is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat slechts op vijf plaatsen ongelijkmatige bodemdaling verklaarbaar is en op andere plekken totaal niet verklaarbaar is? Deelt u de mening dat op deze manier geen zorgvuldige conclusie te trekken is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat er 375 vaste meetpunten zijn waar waardes worden gemeten die onverklaarbaar zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in overleg te treden met LTO Noord over de ontstane onduidelijkheid zodat recht wordt gedaan aan de gedupeerde boeren? Bent u van mening dat grondig onafhankelijk onderzoek noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Fraude met de WRM-bevoegdheidspas |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat examinatoren van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna CBR) vanaf 1 juli 2016 dagelijks de Wet rijonderricht motorrijtuigen (hierna Wrm)-bevoegdheidspas van rijinstructeurs zullen controleren?1
Ja.
Herkent u de stelling dat er mogelijk enkele honderden Nederlandse rijinstructeurs zijn die zonder, met vervalste of met een verlopen Wrm-pas te werk gaan? Zo ja, welke maatregelen tot monitoring en controlering heeft u ondernemen of gaat u ondernemen om dit tegen te gaan en inzicht te krijgen in de omloop van vervalste Wrm-passen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uw Kamer hierover eerder geïnformeerd naar aanleiding van beweringen over grootschalig onbevoegd lesgeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 74; vragen van het lid Bashir). Ik heb toen gemeld dat ik mij niet herkende in het geschetste beeld. Ook sindsdien hebben mij geen onderbouwde signalen over het op grote schaal onbevoegd lesgeven bereikt.
Verder kan ik vermelden dat in het wetsvoorstel tot wijziging van de WRM de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) naast de politie een rol zal krijgen bij het handhaven van de WRM. De ILT zal zich in het eerste jaar na de inwerkingtreding van de wet richten op het terugsturen van ongeldige passen en op het verzamelen en analyseren van signalen betreffende onbevoegd lesgeven. Afhankelijk van de ervaringen van de ILT zal ik zo nodig verdere acties ondernemen.
Deelt u de zorgen over wat deze fraudegevoeligheid betekent voor de kwaliteit van rijscholen en daarmee de verkeersveiligheid in Nederland? Deelt u de mening dat rijinstructeurs die onbevoegd rijles geven door onjuiste papieren een risico vormen voor de bekwaamheid en reputatie van rijscholen in heel Nederland? Worden leerlingen hiermee ook niet onnodig gedupeerd? Vormt dit geen risico voor de verkeersveiligheid in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de opvatting dat onbevoegd lesgeven een negatieve invloed heeft op de reputatie van de rijschoolbranche. Daarnaast bestaat het risico dat een onbevoegde instructeur over mindere lesvaardigheden beschikt, waardoor zijn leerlingen slechter rijles krijgen en meer lessen nodig hebben en/of vaker examen moeten doen. Voor wat betreft het effect op de verkeersveiligheid is onbevoegd lesgeven vooral zeer onwenselijk tijdens het lesgeven. De verkeersveiligheid na het behalen van rijexamen is niet in het geding; uiteindelijk dient een rijbewijsleerling aan alle examenvereisten van het CBR te voldoen om een rijbewijs te krijgen. Onbevoegd lesgeven is in de WRM strafbaar gesteld met een geldboete van maximaal € 8.200,- of een hechtenis van maximaal twee maanden.
Hoe ver reikt de controle om rijinstructeurs met een verlopen Wrm-pas te kunnen weren door te gaan met hun lespraktijken? Welke afspraken zijn er gemaakt met het CBR en het Innovam Branche Kwalificatie Instituut (IBKI) over de bestraffing en het weren van dergelijke louche rijinstructeurs?
Het toezicht op de weg of een rijinstructeur over een geldige bevoegdheid beschikt wordt verricht door de regionale politie-eenheden. In het wetsvoorstel voor wijziging van de WRM worden daarnaast nadere bepalingen ingevoerd voor de handelwijze bij het aantreffen van ongeldige certificaten door politie of ILT.
Het CBR sluit met iedere rijschool een zogenaamde inschrijfovereenkomst. Volgens deze overeenkomst moeten de bij een rijschool werkzame rijinstructeurs bij contact met het CBR altijd een geldig WRM-bevoegdheidscertificaat kunnen tonen. Op basis van deze eis voert het CBR sinds kort steekproefsgewijze controles uit op de WRM-bevoegdheidscertificaten voorafgaand aan een praktijkexamen. Er is echter geen verplichting dat een rijinstructeur bij het examen een kandidaat vergezelt. De CBR-controles zijn dan ook geen sluitend middel om onbevoegd lesgeven te kunnen tegengaan, maar moeten gezien worden als een extra check naast de formele handhaving door de politie die in de WRM is aangewezen als de bevoegde handhavingsinstantie. De betreffende controles zijn overigens mede op verzoek van de rijschoolbranche ingevoerd.
Bent u bekend met het feit dat een Wrm-pas alleen geldig is in combinatie met een geldig rijbewijs? Heeft u kennisgenomen van het feit dat bij een CBR-controle een instructeur kan weigeren zijn rijbewijs te laten zien? Erkent u dat daarmee de controle van het CBR niet sluitend kan zijn, versterkt door het feit dat op de Wrm-pas geen pasfoto staat? Zo ja, bent u bereid om deze lacune op te lossen en kunt u hierbij ingaan op het besluit om voor de nieuwe Wrm-pas geen pasfoto meer te eisen?
Omdat een rijinstructeur tijdens het lesgeven op de weg juridisch gezien de bestuurder is van een voertuig dient deze ook altijd te beschikken over een geldig rijbewijs. Voor de formele handhaving door de politie en bij iedere bijscholingsactiviteit dient zowel het WRM-bevoegdheidscertificaat als het rijbewijs getoond te worden. Het CBR heeft geen formele handhavingsbevoegdheid op dit vlak, zie ook het antwoord op vraag 4. Het toevoegen van een pasfoto aan het WRM-bevoegdheidscertificaat brengt zware eisen op het gebied van informatiebeveiliging met zich mee omdat het certificaat hiermee gelijkgesteld wordt aan een identificatiedocument. Er zijn overigens slechts enkele gevallen bekend van rijinstructeurs die actief waren zonder te beschikken over een geldig rijbewijs.
In hoeverre is wering uit de examenzaal en inname van sleutels voldoende om instructeurs zonder geldige Wrm-pas volgens u voldoende preventief en afschrikwekkend?
Controle door het CBR is slechts een extra instrument in aanvulling op de formele handhaving en de formele controle bij iedere bijscholingsactiviteit. Ik ben van mening dat de formele instrumenten voldoende moeten zijn om instructeurs zonder WRM-bevoegdheidscertificaat te weren. Indien een aanwezige instructeur geen WRM-bevoegdheidscertificaat kan tonen bij aanvang van het praktijkexamen mag hij niet meerijden tijdens het examen. Er is geen sprake van het innemen van sleutels.
Zijn er geen aanvullende maatregelen noodzakelijk om ervoor te zorgen dat leerlingen erop kunnen vertrouwen en zelf ook kunnen controleren dat ze les krijgen van een bevoegde rijinstructeur?
Het bevoegdheidsregister van het IBKI is openbaar en voor iedereen 24/7 via de website van het IBKI te raadplegen. Op diverse websites, waaronder de website rijschoolgegevens.nl van het CBR, wordt leerlingen dan ook aangeraden om dit te raadplegen.
Wat zijn de procedures als de rijinstructeur nog andere lesvoertuigen tot zijn beschikking heeft? Welke melding wordt er dan aan wie gedaan? Wat betekent dit voor de leerlingen van dergelijke instructeurs?
De betreffende eis in de inschrijfovereenkomst van het CBR ziet op de rijinstructeur. Het lesvoertuig is daarbij niet relevant. Indien een instructeur op verzoek van het CBR geen geldig WRM-bevoegdheidscertificaat kan tonen, kan de leerling zijn examen gewoon afleggen. Het betekent wel dat dit zonder
begeleiding van de instructeur moet gebeuren. Het CBR heeft dit sinds de recente invoering van de controle een enkele keer geconstateerd.
Kunt u toelichten waarom er is gekozen voor een steekproefsgewijze controle? Waarom kan niet iedere CBR-examinator bij aanvang in de examenzaal de betreffende instructeur om de Wrm-pas vragen?
Er is geen verplichting voor een examenkandidaat om met een instructeur naar het examen te gaan. De controle door het CBR is een extra check naast de formele handhaving van de WRM-certificaten. In beginsel zal iedere rijinstructeur bij ieder contact met het CBR om zijn of haar WRM-bevoegdheidscertificaat gevraagd kunnen worden. Het CBR geeft aan dat dit niet altijd zinvol is, vooral niet in kleinere examenplaatsen waar er veelvuldig contact is tussen dezelfde groep examinatoren en rijinstructeurs.
Welke afspraken zijn er in dit kader ook met de politie gemaakt, aangezien zij ook wegcontroles houden specifiek gericht op rijinstructeurs (zie ook recente berichtgeving dat bij een grootschalige controle op de A6 twee op de drie rijschoolhouders hun zaken niet op orde hadden).2
Lesauto’s worden door de politie gecontroleerd tijdens reguliere verkeerscontroles. Indien een lesauto tijdens een reguliere controle wordt staande gehouden, is de controle op het bezit van een geldig WRM-bevoegdheidscertificaat doorgaans een vast item. Hiernaast vinden er ook specifieke controles plaats die uitsluitend zijn gericht op lesauto’s.
Hoeveel rijinstructeurs heeft het CBR tot nu toe geconstateerd die geen of een ongeldige Wrm-pas op zak hadden? Kunt u inzicht geven in de aantallen? Zo nee, wanneer kunnen de eerste cijfers worden verwacht?
Het CBR controleert per examendag steekproefsgewijs enkele honderden keren de aanwezigheid van het WRM-bevoegdheidscertificaat op diverse locaties. Er is tot nu toe sinds de recente invoering één instructeur/begeleider geweigerd tot het praktijkexamen vanwege het niet hebben van een WRM-bevoegdheidscertificaat.
Dit zegt echter niets over de mogelijkheid dat deze of een andere rijinstructeur
voorafgaand aan het examen wel of niet bevoegd les heeft gegeven. Daarnaast hoeft een instructeur niet aanwezig te zijn bij het examen. Cijfers van de controles van het CBR zijn dan ook niet geschikt om conclusies te trekken over de mogelijke schaal waarop onbevoegd lesgeven voorkomt.
Kunnen nu al voorlopige conclusies worden getrokken op basis van de steekproef die in Maastricht sinds 1 mei 2016 kracht is? Zo ja, welke zijn dat?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht “Taaleis bijstand genegeerd?” |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Taaleis bijstand genegeerd»?1
Ja.
Hoeveel mensen in de bijstand spreken belabberd Nederlands en hoeveel van hen worden momenteel gekort op hun bijstandsuitkering?
Er zijn op dit moment geen landelijke cijfers beschikbaar over het aantal mensen in de bijstand dat het Nederlands onvoldoende beheerst. Voor de evaluatie in 2020 komen wel cijfers beschikbaar over het aantal mensen dat een korting heeft ontvangen op de uitkering vanwege het niet voldoen aan de vereisten van de taaleis in de Participatiewet.
Deelt u de mening dat immigranten die geen of belabberd Nederlands spreken geen aanspraak mogen maken op ons sociale zekerheidsstelsel? Zo nee, waarom geeft u dan belastinggeld zomaar weg aan mensen die er niets voor gedaan hebben?
Het kabinet wil dat iedereen meedoet, ongeacht achtergrond, geslacht of nationaliteit. Het doel van de Participatiewet is dan ook dat mensen die kunnen werken, aan het werk komen. De taaleis in de Participatiewet is daarbij een extra instrument om te zorgen dat mensen de Nederlandse taal machtig worden. Daarmee vergroten zij hun kansen op de Nederlands arbeidsmarkt aanzienlijk.
Bent u bereid alle gemeenten de duimschroeven aan te draaien en hen te laten stoppen met geld weggeven aan bijstandtrekkers die geen of belabberd Nederlands spreken? Zo nee, waarom niet?
De taaleis maakt onderdeel uit van de Participatiewet. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van die wet is gedecentraliseerd. Het is dus allereerst aan de colleges om de wet uit te voeren. Het is primair de gemeenteraad die daarbij een controlerende taak heeft.
Het bericht “Priester vermoord bij gijzeling in kerk Normandië” |
|
Alexander Pechtold (D66), Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat een van de plegers van de aanslag in Saint-Etienne-du-Rouvray op 26 juli 2016, Adel Kermiche, vorig jaar tot tweemaal toe heeft geprobeerd Syrië te bereiken?1
De Franse autoriteiten bevestigen dat Adel Kermiche twee keer getracht heeft naar Syrië te reizen.
Klopt het dat Adel Kermiche bekend was bij de Franse opsporingsdiensten en bij deze diensten bekend stond als staatsgevaarlijk?
De Franse autoriteiten bevestigen dat zij een strafrechtelijk onderzoek zijn gestart naar Adel Kermiche na zijn aanhouding in Duitsland en uitzetting naar Frankrijk. In het kader van het lopende strafrechtelijk onderzoek was hij in voorlopige hechtenis genomen. Vervolgens was de voorlopige hechtenis omgezet in de verplichting tot het dragen van een enkelband.
Stond Adel Kermiche sinds zijn eerste aanhouding in Duitsland naar aanleiding van zijn poging tot uitreizen naar Syrië gesignaleerd in het Schengen Informatiesysteem? Zo nee, stond hij dat na zijn tweede uitreis en de daaropvolgende aanhouding in Turkije?
De Franse autoriteiten bevestigen dat Adel Kermiche gesignaleerd stond in SIS vanaf zijn aanhouding bij de eerste uitreispoging op 24 maart 2015. De signalering is beëindigd op 23 maart 2016.
Kent Nederland eveneens een soortgelijk predicaat staatsgevaarlijk? Zo ja, hoe definieert u dit? Is dit predicaat van toepassing op uitreizigers naar en terugkeerders uit Syrië?
Nederland kent niet het predicaat «staatsgevaarlijk».
Hoeveel uitgereisde Syriëgangers vanuit Nederland dragen het predicaat staatsgevaarlijk? Hoeveel teruggekeerde Syriëgangers in Nederland dragen het predicaat staatsgevaarlijk?
Zie antwoord vraag 4.
Aan hoeveel teruggekeerde Syriëgangers in Nederland, met of zonder het stempel staatsgevaarlijk, is een enkelband opgelegd? Onder welke voorwaarden kunnen zij zich in publieke ruimtes bewegen?
In Nederland staan momenteel twee zogenoemde terugkeerders onder toezicht van de reclassering die worden gecontroleerd met een enkelband. De enkelband ondersteunt de reclassering bij het controleren van de bijzondere voorwaarden locatieverbod of -gebod.
In het strafrecht besluit de rechter (en bij bepaalde modaliteiten OM of DJI), meestal op advies van de reclassering en vordering door het OM, tot het opleggen van een enkelband. De rechter bepaalt dan ook de bewegingsvrijheid van betrokkene. Op basis van de dreiging die van een persoon uitgaat worden gebieden en locaties aangewezen. De voorwaarden en toegang tot specifieke publiek ruimtes verschillen per geval.
Indien de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt) tot wet wordt verheven, kan ik, wanneer dat noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, aan een persoon die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan een gebiedsverbod opleggen (artikel 2, tweede lid, onderdeel b, Twbmt). Indien dat noodzakelijk is met het oog op de naleving van een gebiedsverbod kan ik besluiten tot het toepassen een enkelband waarmee toezicht wordt gehouden op de naleving van dat verbod (artikel 2a, eerste lid, Twbmt).
In hoeverre is het predicaat staatsgevaarlijk een uniforme Europese juridische term als het gaat om het opleggen van strafrechtelijke sancties? Bestaat hiervan een uniforme definitie met gelijke strafrechtelijke gevolgen binnen de EU?
Er is geen uniforme Europese juridische of operationele term voor staatsgevaarlijk. De bescherming van de binnenlandse veiligheid is een domein waarvoor de EU lidstaten eigen verantwoordelijkheid hebben (artikel 72 van het Verdrag betreffende de werking van de Unie).
Relevant is dat de nationale opsporings- of signaleringsaanduidingen moeten leiden tot de juiste signalering in de Europese en internationale informatiesystemen. Onder Nederlands EU voorzitterschap is in de eerste helft van 2016 sterk geïnvesteerd in het verbeteren van deze informatie-uitwisseling tussen EU-lidstaten. Dit heeft geresulteerd in een routekaart ter verbetering van informatie-uitwisseling en informatiemanagement, inclusief oplossingen voor interoperabiliteit in het gehele JBZ-domein en een groot aantal concrete acties op de terreinen terrorismebestrijding, migratie, grensmanagement en rechtshandhaving. Een van de acties in deze routekaart richt zich specifiek op het creëren van gemeenschappelijke criteria als het gaat om het signaleren van personen die betrokken zijn bij terrorisme of terrorisme gerelateerde activiteiten.
Tot slot zijn bij de strafrechtelijke aanpak de gezamenlijke inspanningen van de lidstaten erop gericht om deze te versterken en de wederzijdse juridische samenwerking te verbeteren. Daartoe strekt ook de richtlijn terrorismebestrijding waar de Raad op dit moment met het Europees parlement en de Europese Commissie over onderhandelt. Met deze richtlijn wordt de bestaande EU-regelgeving op het gebied van de strafrechtelijke aanpak van terrorisme onder meer aangevuld met de strafbaarstelling van het ontvangen van training voor terrorisme, van het uitreizen om in het buitenland terroristische misdrijven te plegen en het financieren en faciliteren daarvan.
In hoeverre bestaat binnen het Europees juridisch systeem uniformiteit over het wel of niet opleggen van een enkelband aan personen die met terreur in verband gebracht kunnen worden?
Binnen de lidstaten van de Europese Unie bestaat geen uniforme regelgeving over het wel of niet opleggen van een enkelband aan personen die met terrorisme in verband gebracht kunnen worden.
Deelt u de mening dat verschillende juridische definities binnen Europa en de strafrechtelijke gevolgen daarvan voor personen die met terreur in verband gebracht worden, onwenselijk zijn voor een gezamenlijke Europese terreuraanpak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Een blinde vrouw die werd gediscrimineerd door het ROC in Nijmegen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Welke consequenties verbindt u aan de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens in de zaak van een 28-jarige vrouw, namelijk dat het ROC in Nijmegen zich schuldig heeft gemaakt aan discriminatie door te weigeren deze blinde vrouw onderwijs te geven?1
Aangezien ik geen partij ben in deze zaak verbind ik hier geen consequenties aan.
Kan het kloppen dat hier slechts een topje van de ijsberg zichtbaar wordt, aangezien de meeste jongeren die een dergelijke weigering overkomt, de zaak niet aanhangig zullen maken bij het College voor de Rechten van de Mens?
Aangezien hier geen cijfers over beschikbaar zijn, kan ik geen uitspraken doen om dit te bevestigen of te ontkennen.
Meent u dat het ROC in Nijmegen ten principale enige grond heeft voor zijn standpunt dat het VAVO-onderwijs aan een blinde dusdanige aanpassingen vergt dat het een «onevenredige belasting» zou zijn voor de school en er niet genoeg mensen en middelen zouden zijn voor het afnemen van toetsen en examens? Zo ja, welke gronden betreft het dan?2
Uit de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens maak ik op dat het ROC Nijmegen (nog) niet duidelijk heeft gemaakt welke inzet van mensen en middelen nodig is als de blinde vrouw wel tot de opleiding zou worden toegelaten en waarom dat een onevenredige belasting zou zijn. Maar ook als die onderbouwing er wel zou zijn, is het niet aan mij om die te beoordelen; dat oordeel kan alleen de rechter uitspreken.
Ik teken daarbij aan dat de rijksbijdrage die het ROC ontvangt ook bedoeld is om voorzieningen voor leerlingen met een beperking te treffen. Daarnaast kan een ROC voor ambulante begeleiding van studenten met een visuele beperking een beroep doen op de zogenoemde cluster-1 instellingen zoals Bartiméus en Viso.
Stelt het u gerust dat het betrokken ROC zegt dat de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens reden is om nog eens kritisch te kijken naar het onderzoek dat ze uitvoeren op het moment dat een persoon met een beperking zich aanmeldt? Waarom (niet)?
Ja, dat stelt mij gerust. Het toont in mijn ogen aan dat het ROC Nijmegen de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens serieus neemt. ROC Nijmegen heeft mij gemeld een zorgvuldige toelatingsprocedure voor te staan en in de toekomst alleen te besluiten tot weigering van personen met een beperking als er sprake is van onevenredige belasting van het ROC, blijkend uit een gedegen onderbouwing van de weigeringsbeslissing.
In hoeverre biedt het wetsvoorstel inzake een vroegtijdige aanmelddatum voor en toelatingsrecht tot het beroepsonderwijs zo’n jongere straks soelaas, indien een ROC hem of haar weigert onderwijs te geven?3
Met genoemd wetsvoorstel wordt een toelatingsrecht geïntroduceerd voor iedere student die een mbo-opleiding op niveau 2, 3 of 4 wil volgen en die de juiste vooropleiding heeft. De casus waar uw vragen betrekking op hebben, betreft de toelating tot een VAVO-opleiding, hetgeen een vmbo-tl, havo- of vwo-opleiding kan zijn. Daar ziet het voorgestelde toelatingsrecht niet op.
Maar ook zonder dit wetsvoorstel is weigering op grond van handicap of chronische ziekte verboden, zoals ook blijkt uit de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens. Deze uitspraak is gebaseerd op de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGB/hcz). Deze wet verbiedt onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte bij het verlenen van toegang tot het onderwijs. Dat betekent dat een handicap of chronische ziekte geen weigeringsgrond tot het onderwijs mag zijn. Verder is de school op basis van deze wet verplicht desgevraagd doeltreffende aanpassingen te verrichten voor een gehandicapte of chronisch zieke student, tenzij dat een onevenredige belasting vormt voor de instelling.
Per 1 augustus 2009 geldt de WGB/hcz voor al het onderwijs in Nederland.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóórdat de Kamer het plenaire debat over bovengenoemd wetsvoorstel voortzet?
Ja.
Problemen met autohuur in het buitenland |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen waar veel Nederlanders die in het buitenland een auto huren (nog steeds) tegenaan lopen?1
Ik ben bekend met het artikel uit de Consumentengids.
Welke acties heeft u de afgelopen jaren ondernomen om deze problemen te verhelpen? Wat was het resultaat van deze acties?
Als gevolg van de signalen en meldingen die duidden op structurele problemen in de autohuursector binnen de Europese Unie heeft de Europese Commissie, mede op aangeven van de nationale autoriteiten belast met de handhaving van consumentenrechten, in 2014 het initiatief genomen de problematiek in een zogeheten «Joint Action» binnen het Europese samenwerkingsverband van consumentenautoriteiten (de zogenaamde Consumer Protection Cooperation (CPC)) op te pakken. Ook de Autoriteit Consument en Markt (ACM) is hierbij betrokken.
Deze Europese aanpak is mijns inziens de juiste aanpak omdat daarmee de problemen in de sector EU-breed en zo effectief mogelijk worden bestreden. Het tussentijdse resultaat daarvan staat in het persbericht van de Europese Commissie van 13 juli 2015. Hierbij is gekozen voor een zelfreinigend proces. Dat betekent twee dingen, namelijk dat er steun was van brancheorganisaties en de vijf grootste bedrijven om al dan niet via de licentiehouders aanpassingen door te voeren ter verbetering van onder meer de transparantie en de informatievoorziening. Ten tweede betekent dit dat de lidstaten optreden tegen collectieve overtredingen in hun eigen land. Dat laatste is mogelijk op basis van handhavingsverzoeken aan de lidstaat waarin het bedrijf of de licentiehouder is gevestigd. De bedrijven hebben in de eerste helft van 2016 op basis van een eigen evaluatie verklaard dat zij in overeenstemming zijn met de toegezegde verbeteringen. Dat wordt thans nader beoordeeld door de Europese Commissie in samenwerking met de betrokken nationale autoriteiten.
Wat is de status van de gemeenschappelijke actie van de Europese Commissie, nationale handhavingsinstanties en grote autoverhuurbedrijven om te komen tot betere handhaving consumentenrechten in de autoverhuursector?2 In hoeverre zijn, zoals aangegeven in het persbericht, de voorstellen daadwerkelijk eind 2015 gerealiseerd? Kunt u daarbij per genoemd voorstel de status aangeven?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zijn er vorderingen geboekt op de «nog niet opgeloste kwesties», zoals in het persbericht genoemd? Kunt u daarbij voor alle vier de genoemde kwesties aangeven wat de vorderingen zijn?3
Ik begrijp heel goed dat het vervelend is als er iets mis gaat met het huren van een auto. Het artikel uit de Consumentengids geeft een goed overzicht van mogelijke problemen waar vakantiegangers tegen aan kunnen lopen wanneer ze een auto huren in het buitenland. Ik neem deze punten uit het artikel dan ook serieus en ook de ACM is op de hoogte en werkt, zoals gemeld, in samenwerking met de Europese partners aan de geschetste problemen. Echter er valt niet te voorkomen dat individuele consumenten op hun vakantielocatie nog steeds problemen ondervinden met de autohuur. Dat kan allerlei oorzaken hebben. In het artikel wordt dan ook informatie gegeven over wat de consument zelf kan ondernemen om eventuele problemen te voorkomen of goed voorbereid een discussie met de lokale verhuurder aan kan gaan. Deze informatie is ook beschikbaar via www.consuwijzer.nl. Op dit moment bestaat nog onvoldoende beeld over de omvang van de nog resterende (structurele) problemen. ACM heeft in dit verband verschillende keren contact gehad met de Consumentenbond en de ANWB. De resterende omvang van de problematiek zal ook onderwerp van gesprek zijn binnen het Europese project. Ik wil hier nu niet op vooruitlopen.
Deelt u de mening van de Consumentenbond, geuit in de Consumentengids van juni 2016, dat van de beloofde verbeteringen in mei 2016 nog weinig te zien is? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de door de Consumentenbond genoemde problemen rondom lokale autoverhuurbedrijven, de beschikbaarheid in meerdere talen van essentiële informatie over voorwaarden, verzekeringen, aansprakelijkheid en het eigen risico, de uitleg van het brandstofbeleid en het alleen lokaal kunnen afsluiten van essentiële verzekeringen?4
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u kennisgenomen van het plan van de PvdA-fractie om de positie van de consument te verbeteren bij het huren van een auto buiten Nederland?5
Ja.
Bent u bereid zich al dan niet in Europees verband in te spannen voor de in het plan genoemde voorstellen? Kunt u daarbij per voorstel aangeven hoe u dit apprecieert en welke acties u naar aanleiding hiervan onderneemt?
Ik waardeer de inspanningen van de PvdA om op dit punt ook actief met voorstellen te komen. Ook de BOVAG, die de autoverhuursector in Nederland vertegenwoordigt, heeft mij aangegeven het terecht te vinden dat u hiervoor aandacht vraagt. Het lijkt mij nuttig dat de gedachte achter een aantal van deze voorstellen, binnen de kaders van de huidige wetgeving, wordt meegenomen door de toezichthouders in de Joint Action. Op dit moment acht ik het niet opportuun om te komen met voorstellen voor nieuwe regels, nu we nog in afwachting zijn van de effecten van de genomen maatregelen. Nieuwe regelgeving kan marktverstorend werken. Bovendien hebben consumenten bij het huren van een auto over het algemeen een ruime keus uit verschillende aanbieders en kunnen zij uitkijken naar een andere aanbieder, bijvoorbeeld bij een te hoge borgstelling of in geval van slechte klantervaringen die online zijn gedeeld.
Het bericht “Wijkverpleging noodgedwongen soms ook poetshulp” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wijkverpleging noodgedwongen soms ook poetshulp»1?
Ja.
Hoe vindt u ervan dat volgens de enquête van Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) maar liefst 60% van de wijkverpleegkundigen weleens huishoudelijk werk doet, iets dat niet in het takenpakket zit?
Wijkverpleegkundigen horen zorg te leveren zoals verpleegkundigen die plegen te bieden, waarbij die zorg verband houdt met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Hier zijn zij voor opgeleid en dit is conform de aanspraak wijkverpleging (artikel 2.12 Besluit zorgverzekering). Ik kan mij echter wel voorstellen dat een wijkverpleegkundige incidenteel een kleine huishoudelijke taak uitvoert omdat dat zo uitkomt.
Hoe oordeelt u over het enquêteresultaat van V&VN dat ongeveer 30% van de ondervraagde zorgverleners de belasting van mantelzorgers vaak te zwaar geworden vindt?
Ik ben mij ervan bewust dat mantelzorgers vaak zwaar belast worden en dat overbelasting zo veel mogelijk moet worden voorkomen. Daarom heb ik samen met 80 zorgorganisaties via het programma In voor Mantelzorg ingezet op het versterken van de relatie tussen mantelzorgers en zorgprofessionals, want zij vervullen een belangrijke rol om overbelasting van mantelzorgers te helpen voorkomen. De betrokkenheid van familie, vrienden en buurtgenoten en de inzet van goede respijtzorg zijn van essentieel belang en daar zet ik mij dan ook voor in. Bovendien geven wijkverpleegkundigen in de enquête van V&VN ook aan dat in hun werk tijd ingeruimd wordt voor contact met mantelzorgers.
Hoe oordeelt u over het resultaat dat ongeveer een kwart van de mantelzorgers zodanig (over-)belast is dat zij ook als hulpvrager worden gezien?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de constatering dat dit (zie vraag 4) een groot risico betreft, omdat bij wegvallen van de mantelzorger de inzet van zwaardere en duurdere zorg nodig is, voor verzorgde én voor de mantelzorger?
Die constatering deel ik. Er dient in goed overleg met de cliënt én de mantelzorger te worden bepaald welke zorg bij een cliënt nodig is, zodat de mantelzorger niet overbelast wordt en daardoor wegvalt. De mantelzorger speelt namelijk vaak een belangrijke rol voor de cliënt.
Zowel de Wmo als de Zvw ondersteunen dit uitgangspunt. Daarnaast worden op dit moment de richtlijnen waar wijkverpleegkundigen mee werken vernieuwd.
Ook hierbij is aandacht voor de rol van de mantelzorger.
Deelt u de constatering dat mantelzorgers optimaal ondersteund moeten worden bij hun taken en dat de resultaten van deze enquête opnieuw laten zien dat dit niet altijd voldoende gebeurt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat mantelzorgers optimaal ondersteund moeten worden bij hun taken. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning aan inwoners en hun mantelzorger(s). Respijtzorg voor de mantelzorger in combinatie met zorg en ondersteuning op maat voor de cliënt kunnen de zorgtaak verlichten. De mogelijkheden voor respijtzorg zijn uitgebreid. Er zijn met de hervorming van de langdurige zorg meer mogelijkheden om vormen van respijt te bieden die beter aansluiten bij de behoefte van de mantelzorger. Voor gemeenten is een handreiking respijtzorg ontwikkeld.2 Hierin staat informatie om respijtzorg op te zetten of te verbeteren. Voor mantelzorgers is begin dit jaar de nieuwe respijtwijzer van Mezzo uitgekomen, waarmee zij op een eenvoudige wijze respijtmogelijkheden kunnen vinden in hun omgeving.
Zoals ik in mijn brief van 8 juli jl. heb aangegeven is het met name van belang dat gemeenten oog hebben voor de persoonlijke situatie van de mantelzorger.3Veel gemeenten zijn hier al op een goede manier mee bezig, al zijn nog niet alle signalen positief en kan en moet het in de uitvoering nog beter. Dat vraagt aandachten een integrale blik op wat er in een specifieke situatie nodig is. Ik vertrouw erop dat gemeenten hier de komende tijd verder aan bouwen.
Hoe oordeelt u over de constatering dat de huidige situatie ertoe kan leiden dat de wijkverpleegkundige niet meer de tijd heeft om alle cliënten te bezoeken, waardoor er verzorgenden worden ingezet waar een verpleegkundige wellicht nodig was geweest?
Ik ga ervan uit dat wijkverpleegkundigen in al hun professionaliteit kunnen beoordelen wat er nodig is bij een cliënt. Er is altijd een wijkverpleegkundige bij de cliënt in beeld die de indicatie stelt en die supervisie heeft. De wijkverpleegkundige bekijkt dan ook welke taken zij aan verzorgenden kan overlaten.
Verder wil ik benadrukken dat juist de groep verzorgenden ook erg waardevol is want verreweg het grootste deel van de taken bij wijkverpleging bestaat uit verzorging en niet uit verpleging.
Hoe ziet u deze enquêteresultaten in het licht van het bestaande tekort aan wijkverpleegkundigen?
Ik onderschrijf dat werkgevers de beschikbare capaciteit aan wijkverpleegkundigen zo effectief mogelijk moeten benutten. Dit kan ook bijdragen aan het verminderen van het tekort aan wijkverpleegkundigen. Een manier om zorgpersoneel optimaal in te zetten, is door met maatwerk de nodige zorg te bieden op het juiste moment. De gezamenlijke verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de werkgever, de zorgverlener, de cliënt en de mantelzorgers. In overleg tussen hen kan men de wensen en mogelijkheden van alle betrokken partijen op elkaar af stemmen. De wijkverpleegkundige heeft haar rol teruggekregen doordat zij weer zelf kan indiceren en een zorgplan opstelt waarin beschreven wordt wat er (medisch en gelet op de sociale context) nodig is. Ook bekijkt zij hoe ze de zorg daarop aansluitend kan organiseren, waarbij soms inzet van de wijkverpleegkundige zelf nodig is maar ook veel zorghandelingen door verzorgenden uitgevoerd kunnen worden. Op die manier bekijkt zij hoe de capaciteit van het hele team maximaal kan worden benut.
Deelt u de constatering dat de beschikbare capaciteit aan wijkverpleegkundigen optimaal moet worden ingezet? Wat gaat u doen om dat te bevorderen?
Zie antwoord vraag 8.
Ongekend hoge declaraties van een zorginstelling |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel betreffende het declaratiegedrag van deze zorginstelling bij de verzorging en verpleging van deze terminale patiënt?1
Op basis van de gegevens die voor beoordeling van deze casus zijn aangeleverd door de zorgverzekeraar, Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de zorginstelling zelf, kan worden geconcludeerd dat het declaratiegedrag van de zorginstelling gerechtvaardigd is.
Hoe beoordeelt u de analyse van de familie van betrokkene, die heeft berekend dat voor persoonlijke verzorging 225 euro per uur in rekening is gebracht en 350 euro per uur voor verpleging?
Er lijkt sprake te zijn van een misverstand. De zorginstelling heeft met de zorgverzekeraar de afspraak gemaakt de geleverde zorg te declareren in eenheden van vijf minuten. Het lijkt er op dat de familie van de betrokkene deze eenheden heeft aangezien voor minuten. Door de in de vraag gestelde berekening door vijf te delen komt men uit op een bedrag van € 45,– voor persoonlijke verzorging en € 70,– voor verpleging. Dit is in lijn met de berekeningen die door de zorginstelling zijn aangeleverd (zie beantwoording vraag 3).
Wat was de prijs per uur die naar eigen zeggen door de instelling in rekening werd gebracht voor respectievelijk persoonlijke verzorging en verpleging?
In totaal heeft de instelling 526,41 uren zorg geleverd, waarvoor in totaal een bedrag van € 26.150,90 in rekening is gebracht. Dit bedrag heeft de instelling vanuit de verzekeraar vergoed gekregen. Dit betekent dat de instelling gemiddeld € 49,68 per uur in rekening heeft gebracht voor de geleverde zorg. Uitgesplitst naar persoonlijke verzorging en verpleging is respectievelijk een bedrag van € 47,76 en € 70,80 in rekening gebracht.
Zijn dit bedragen op een normaal niveau? Kunt u dit toelichten?
Het door de instelling gehanteerde tarief voor verpleging en verzorging is in lijn met hetgeen contractueel met de zorgverzekeraar is afgesproken. Bovendien valt dit tarief binnen de bandbreedte die de NZa heeft vastgesteld. Op basis van deze informatie kan gesteld worden dat de gedeclareerde bedragen op een normaal niveau zijn.
Welk deel van de bedrag per uur bestaat uit overhead en welk gedeelte gaat naar de hulpverlener?
De zorginstelling heeft ter beantwoording van deze vraag gegevens aangeleverd over de verhouding overhead en personele kosten ten opzichte van het volledige gedeclareerde bedrag per uur. De zorginstelling geeft aan dat het percentage overhead – als gekeken wordt naar indirect personeel ten opzichte van de totale omzet – 3,8% bedraagt. De materiële kosten, zoals ICT, huur, afschrijvingen en overige kosten, bedraagt 3,7% van de totale omzet. De totale overhead van deze instelling komt hiermee op 7,5%. Dit betreft cijfers over het jaar 2015. Het lopende jaar laat vergelijkbare ontwikkelingen zien.
De hoogte van het bedrag wat per uur naar de zorgprofessional gaat, hangt volgens deze instelling af van de werktijden. Echter, gemiddeld gezien gaat – bij een productiviteit van 62% – ruim € 41,99 per uur naar salaris, vakantietoeslag, onregelmatigheidstoeslag, eindejaarsuitkering en sociale lasten. De organisatiekosten per uur, zoals scholing, wijkgebouw, Ipads, software, afschrijving en rente, bedragen bij dezelfde productiviteit € 6,52 per uur.
Wat is het oordeel van de verzekeraar over deze declaraties? Zijn deze gerechtvaardigd?
Op basis van de ingediende declaraties concludeert de zorgverzekeraar dat er verwarring is ontstaan over de gedeclareerde eenheden. Het lijkt erop dat de gedeclareerde eenheden zijn beschouwd als minuten en niet als vijf minuten per eenheid. Het aantal gedeclareerde uren zorg komt volgens de zorgverzekeraar overeen met het aantal uren zorg wat volgens de familie van de betrokkene is verleend. De declaraties worden daarom als gerechtvaardigd beschouwd.
Wat is het oordeel van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over deze declaraties? Zijn deze volgens de NZa gerechtvaardigd?
De NZa stelt voor verpleging en verzorging maximum uurtarieven vast. In 2016 geldt voor verpleging een uurtarief van € 75,25 en voor persoonlijke verzorging een uurtarief van € 50,84. Deze tarieven mogen niet worden overschreden. Dat betekent dat aanbieders geen hoger uurtarief in rekening mogen brengen dan het NZa-maximumtarief. Voor zover de NZa kan beoordelen, worden de maximumtarieven niet overschreden. De declaraties worden daarom als gerechtvaardigd beschouwd.
(Integratie) over de kosten van asiel en immigratie |
|
Machiel de Graaf (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u per (toekomstig) verblijfsjaar aangeven wat voor Nederland de kosten zijn (na aftrek van baten) van houders van een verblijfsvergunning asiel voor (on)bepaalde tijd, niet-westerse migranten die in het kader van partner- en gezinsmigratie naar ons land zijn gekomen en een verblijfsvergunning voor (on)bepaalde tijd bezitten en personen die na het houden van eerder genoemde statussen zijn genaturaliseerd, waarbij in ieder geval de uitgaven op de gebieden van gezondheidszorg, rechtsbijstand, rechtshandhaving (politie, gevangeniswezen, terreurbestrijding e.d.) onderwijs, integratie, wonen, toeslagen, uitkeringen en subsidies worden meegenomen?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van het lid Fritsma (PVV) van 17 juli 2009 over de kosten en opbrengsten van (niet-westerse) allochtonen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3692). De toenmalige regering heeft geantwoord, dat de overheid geen boekhouding bijhoudt van kosten en opbrengsten van groepen mensen in de samenleving, zoals allochtonen, autochtonen, gehandicapten, 65+-ers of welke categorie dan ook. Mensen laten zich immers niet reduceren tot een simpele optel- en aftreksom langs de meetlat van de euro. De overheid evalueert geen burgers, maar beleid. Ook wees de regering erop dat herkomst een persoonsgegeven is dat, ingevolge de beginselen van de rechtstaat, niet relevant is voor de meeste beleidsterreinen.
Ook dit kabinet houdt geen boekhouding van (groepen) burgers bij. Om die reden kan het kabinet niet aangeven wat de kosten en baten zijn van houders van specifieke verblijfsstatussen of genaturaliseerde Nederlanders.
Wat is het resultaat van dezelfde berekening wanneer (uitsluitend) wordt gekeken naar de groep asielzoekers die in 2014 en 2015 ons land is binnengekomen? Wat is het kostenverloop met betrekking tot deze groep over de komende 30 jaar, rekening houdende met nakomelingen en de partner- en gezinsmigratie die uit de binnenkomst van deze groep voortvloeit en ook kosten op voornoemde gebieden met zich meebrengt?
Ook op deze vraag kan het kabinet geen antwoord geven. Voor de onderbouwing hiervan verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Het bericht Selectiecriteria geven duidelijkheid over deelname aan ketenzorg |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Selectiecriteria geven duidelijkheid over deelname aan ketenzorg»?1
Ja.
Welke inspraak hebben de zorgverzekeraars gehad bij het vaststellen van de inclusie- en exclusiecriteria over de deelname aan ketenzorg? Welke criteria hebben de zorgverzekeraars specifiek voorgesteld? Welke criteria hebben de zorgverleners voorgesteld? Zijn er criteria die de zorgverleners graag opgenomen wilden hebben waar de zorgverzekeraars een stokje voor hebben gestoken? Zo ja, welke criteria waren dit?
Er is geen sprake van nieuwe administratieve lasten. Al enkele jaren worden voor de verschillende eerstelijns ketenzorgprogramma’s, gericht op chronisch zieken, in- en exclusiecriteria gehanteerd. Deze in- en exclusiecriteria zijn ontstaan naar aanleiding van grote verscheidenheid in de omvang van de geïncludeerde populatie tussen zorggroepen. Hierin zijn zorgverzekeraars soms een verschillend beleid gaan voeren. Vanuit zowel de beroepsgroep, brancheorganisaties en zorgverzekeraars ontstond de behoefte om de in- en exclusiecriteria landelijk af te stemmen, zodat deze zorgprogramma’s beschikbaar zijn voor die mensen die er baat bij hebben.
De in- en exclusiecriteria dienen verschillende doelen. Allereerst ondersteunt het de huisarts in het gesprek met de patiënt om te bepalen of het ketenzorgprogramma in zijn geval aansluit bij de zorgvraag. Daarnaast ondersteunt het de zorggroep en de zorgverzekeraar bij het maken van inkoopafspraken, omdat het de groep waarover afspraken gemaakt worden afbakent. Als laatste zorgen in- en exclusiecriteria voor eenduidigheid en vergelijkbaarheid van data, bijvoorbeeld bij kwaliteitsindicatoren, effectiviteitsonderzoek en de rechtmatigheid van declaraties.
Anderhalf jaar geleden zijn InEen, de expertgroepen van kaderhuisartsen voor diabetes, hart- en vaatziekten en astma/COPD en zorgverzekeraars samen gaan werken aan breed gedragen in- en exclusiecriteria. In gezamenlijkheid zijn zij gekomen tot de in- en exclusiecriteria die er nu liggen. Daarbij is daar waar deze houvast bieden aangesloten bij de actuele medisch-inhoudelijke kwaliteitsstandaarden. Zo is bijvoorbeeld afgesproken dat bij de doelgroep met een verhoogd vasculair risico tussen de 10% en 20%, waarbij de richtlijn een indicatie voor medicamenteuze behandeling geeft, aan te sluiten bij diezelfde richtlijn en deze groep in aanmerking te laten komen voor het ketenzorgprogramma.
Het expliciteren van de inclusie- en exclusiecriteria heeft geen invloed op de administratieve lasten. De onderliggende gegevens maken reeds deel uit van het patiëntendossier en de kwaliteitsregistratie van de zorgketens. De inclusie- en exclusiecriteria dragen vooral bij aan meer duidelijkheid en eenduidigheid. Daar waar zorggroepen te maken hadden met diverse inclusie- en exclusiecriteria per verzekeraar kan mogelijk zelfs een positief effect op de administratieve lasten worden verwacht.
Naast de inclusie- en exclusiecriteria kan de individuele zorgverzekeraar met een aanbieder altijd aanvullende kwaliteits- en doelmatigheidsafspraken maken. Dit is onderdeel van zijn zorgplicht, om voor verzekerden kwalitatief goede, bereikbare en tijdige zorg in te kopen. Des te meer overeenstemming er bestaat tussen partijen over inkoopcriteria, hoe minder zorgverzekeraars geneigd zullen zijn om hierover afzonderlijke afspraken te maken. Met deze ontwikkeling worden inkoopafspraken zo veel mogelijk gestroomlijnd, wat positief uitwerkt op administratieve lasten.
Welke zin hebben de overlegtafels naar aanleiding van Het Roer Moet Om gehad als er nu, nauwelijks een paar maanden later, alweer allerlei nieuwe en onzinnige regels bijkomen voor de zorgverleners? Ruilen we nu niet de ene administratieve lasten in voor de andere? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn niet net allerlei resultaatvinkjes afgeschaft? Vindt u het dan logisch dat er nu opeens allerlei inclusie- en exclusievinkjes worden geïntroduceerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel extra tijd is de zorgverlener kwijt aan zijn of haar administratieve lasten met deze nieuwe manier van werken als het gaat om deelname aan ketenzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft deze extra administratie eigenlijk precies voor nut bij de zorginkoop als de zorgverzekeraar (onafhankelijk van de uitkomsten van de criteria) alsnog kan bepalen het ketenzorgprogramma niet in te kopen en extra kwaliteits- en doelmatigheidsafspraken te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de open brandbrief inzake onderhandelingen over Segment 3 regio West-Friesland met zorgverzekeraar VGZ?2
Ik vind het spijtig om te horen dat een aantal huisartsen in de regio West-Friesland knelpunten ervaren in de onderhandelingen met zorgverzekeraar VGZ. Ik vind het ook spijtig dat partijen de publiciteit zoeken in plaats van er onderling uit te komen. Afgelopen jaar hebben partijen in het kader van Het Roer Moet Om afspraken gemaakt om onder andere het contracteerproces beter te laten verlopen. Ik ontvang al eerste positieve signalen, bijvoorbeeld dat er meer meerjarencontracten worden afgesloten en dat verzekeraars beter benaderbaar zijn. Het vergt tijd voordat alle afspraken die gemaakt zijn in het kader van Het Roer Moet Om ook beklijven. De verwachting is dat in de contractronde voor 2017 de gevolgen van de afspraken nog zichtbaarder zullen worden. Ik heb begrepen dat er een vervolgoverleg tussen VGZ en de huisartsen in september gepland staat. Ik vind het goed om te horen dat men met elkaar in gesprek blijft. Het is te prefereren dat partijen proberen er onderling uit te komen. Mocht dat niet lukken dan kunnen partijen sinds kort ook gebruik maken van de zogeheten «Onafhankelijke Geschilleninstantie Zorgcontractering». Indien nodig kan geschilbeslechting een eventuele impasse in het contracteerproces doorbreken.
Wat vindt u ervan dat VGZ segment 3 enkel ziet als bezuinigingsmogelijkheid?
Segment 3 in de bekostiging van de huisartsenzorg beoogt juist ruimte te scheppen voor het maken van afspraken over zorgvernieuwing en het belonen van goede uitkomsten van zorg. In het bestuurlijk akkoord eerste lijn is bovenop de reguliere 1% groei ten opzichte van andere sectoren 1,5% extra groei toegekend aan het kader huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg voor onder andere zorgvernieuwing en substitutie van zorg. Bezuinigingen in de huisartsenzorg is dus ook niet aan de orde.
Wat vindt u ervan dat uit deze brief blijkt dat het zorgverzekeraar VGZ bij de inkoop van zorg helemaal niet gaat om kwaliteit van zorg maar om het kunnen bezuinigen op de kosten? Hoe kijkt u in het kader van deze constatering aan tegen alle inclusie- en exclusiecriteria die onder andere de zorgverzekeraars willen gaan hanteren bij de ketenzorg? Deelt u de vrees dat de zorgverzekeraars deze inclusie- en exclusiecriteria gaan gebruiken als middel om te bezuinigen in plaats van kwaliteitsverbetering van zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vragen 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8. In- en exclusiecriteria zijn al jaren onderdeel geweest van de inkoopafspraken over ketenzorgprogramma’s en zijn noodzakelijk om hierover goede inkoopafspraken te kunnen maken. Gegeven de gezamenlijkheid waarmee partijen de in- en exclusiecriteria voor de ketenzorgprogramma’s hebben opgesteld en het doel dat daarmee wordt nagestreefd, deel ik uw vrees niet.
Wat vindt u ervan dat de huisartsen de onderhandelingen met de zorgverzekeraar nog steeds als schijnonderhandelingen ervaren? Kunt u dit gevoel van de huisartsen begrijpen als u het beschreven proces in de brandbrief leest?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Met welke reden werd het in december 2015 bereikte akkoord tussen de huisartsen en de Manager Inkoop Integrale Zorg regio Noord afgewezen door de raad van bestuur van VGZ? Gebeurt dit vaak?
Contractbesprekingen zijn iets tussen zorgaanbieder en -verzekeraars, waar ik mij niet in meng. Het is voor mij niet bekend hoe vaak contractonderhandelingen niet resulteren in een overeenkomst. Wel houd ik de signalen uit het veld en de contractering goed in de gaten.
Bent u van mening, na het lezen van de brandbrief, dat er sprake is van een gelijkwaardige positie voor huisarts en zorgverzekeraar of is er na alle energie die is gestopt in Het Roer Moet Om nog steeds sprake van het gebruikelijke TROG (Tekenen Rechts Onder Graag)-contract? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars, huisartsen en zorggroepen hebben veel energie gestopt in het traject Het Roer Moet Om om verandering teweeg te brengen. Op het vlak van gelijkwaardigheid, maar bijvoorbeeld ook op het terrein van administratieve lasten. Ik krijg veel positieve berichten van huisartsen over de verbeteringen tot zover. Het zal echter niet overal direct helemaal goed gaan. Het is dan zaak om in goed overleg er onderling toch uit te komen.
Daar waar partijen er onderling echt niet uitkomen en van standpunt blijven verschillen, wat natuurlijk altijd kan, is er een onafhankelijke geschilleninstantie opgericht waar het conflict kan worden voorgelegd. Bij brief van 2 juni 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd over deze geschilleninstantie.
Maakt zorgverzekeraar VGZ in dezen misbruik van haar marktmacht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om dit te beoordelen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg de beschikking over het instrument aanmerkelijke marktmacht. Het is aan de NZa om te bepalen wanneer zij onderzoek noodzakelijk acht. Daarnaast kan de zorgaanbieder stappen naar de eerder genoemde geschilleninstantie.
Wat is de reactie van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) op de klacht ingediend door de heer R. Schure over deze kwestie? Welke stappen heeft de ACM naar aanleiding van deze klacht gezet? Indien u niet over deze informatie beschikt bent u dan bereid deze informatie op te vragen bij de ACM en de Kamer hierover te informeren?
Het is aan de ACM om individuele klachten die bij hen gemeld worden, te behandelen. De ACM heeft, na overleg met de indiener, mij wel bevestigd dat zij een klacht over deze kwestie heeft ontvangen en dat zij, in overleg met de indiener en conform de afspraken in het samenwerkingsprotocol tussen ACM en de NZa, de klacht heeft doorverwezen naar de NZa. De NZa heeft de klacht in behandeling genomen. Zie verder het antwoord op vraag 13.
Wat vindt u van de verschillende ontwikkelingen die nu al zouden laten zien dat de afspraken gemaakt naar aanleiding van Het Roer Moet Om voor de zorgverzekeraars slechts afspraken voor de show waren maar door de zorgverzekeraars niet serieus worden genomen als het op daadwerkelijk anders handelen aankomt?
De zorgverzekeraars hebben net als de huisartsen en de zorggroepen serieus geïnvesteerd in een intensief traject met als doel verandering teweeg te brengen. Daarbij geldt dat een deel van de afspraken pas in deze contractperiode geïmplementeerd en zichtbaar kunnen en zullen worden. Ik krijg daar veel positieve berichten over, maar het zal niet overal direct helemaal goed gaan. Dat is spijtig en houdt mijns inziens in dat het van belang is dat in die regio’s waar men nog niet tevreden is in gesprek moet blijven om er samen uit te komen. De gemaakte afspraken in het kader van «Het Roer Moet Om» bieden handvatten om nader tot elkaar te komen. Wanneer partijen er gezamenlijk echt niet uitkomen kunnen zij een beroep doen op de geschillencommissie, die juist hiervoor is opgericht.
De aanhoudende financiële problemen voor jeugdzorginstellingen |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het artikel uit het Brabants Dagblad waarin een jeugdhulpinstelling met wethouders moet bellen omdat nota’s niet betaald worden?1
Ja.
Is de terugbetalingstermijn van een jaar, zoals die is vastgelegd in artikel 2c van de beleidsregels «subsidieverstrekking bijzondere transitiekosten Jeugdwet», voldoende als uit het artikel blijkt dat jeugdhulpinstellingen langer dan een jaar op betaling moeten wachten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet gebruikelijk dat jeugdhulpinstellingen langer dan een jaar op betaling moeten wachten. De reguliere betalingstermijn voor facturen is één maand. Het uitgangspunt is dat gemeenten zich inspannen om facturen binnen deze betalingstermijn te betalen. Als betaling uitblijft, kan de route van de «escalatieladder» worden bewandeld. De escalatieladder is ontwikkeld door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) en de jeugdhulpaanbieders. De escalatieladder biedt gemeenten en aanbieders handvatten om samen tot oplossingen te komen.
Daarnaast kan de TAJ bemiddelen tussen jeugdhulpaanbieders en gemeenten.
De terugbetalingstermijn van «binnen één jaar» is gesteld omdat artikel 2c bedoeld is voor instellingen die kortstondig in acute liquiditeitsproblemen verkeren. Artikel 2c is een laatste redmiddel.
Hoeveel van de circa 2.200 jeugdhulpinstellingen voldoen aan de (nadere) bepalingen van artikel 2c van de beleidsregels «subsidieverstrekking bijzondere transitiekosten Jeugdwet», zoals u in uw brief aan de Kamer hebt geschreven?2
Voor wat betreft het spreidingscriterium en het criterium van aantal residentiële plaatsen verwacht ik dat enige tientallen instellingen voldoen aan de nadere bepaling van artikel 2c.
Op grond van welke afwegingen zijn de criteria om in aanmerking te komen voor subsidie op grond van artikel 2c van de beleidsregels «subsidieverstrekking bijzondere transitiekosten Jeugdwet», gesteld op «werkzaam in tenminste 3 jeugdzorgregio’s en in tenminste 20 gemeenten en daarbij minimaal 2% omzet per regio en minimaal 20 residentiële/intramurale plaatsen»?
De overwegingen die daarbij gespeeld hebben zijn de volgende:
Als er sprake is van meerdere jeugdzorgregio’s en als er sprake is van een groot aantal gemeenten waarvoor wordt gewerkt, dan zou dit kunnen leiden tot «afstand / onbekendheid tussen jeugdhulpaanbieder en gemeenten». Dit kan leiden tot een moeizamere afwikkeling van facturen. Om dit toetsbaar te maken, is gekozen voor de volgende criteria:
Daarnaast is het criterium «minimaal 20 residentiële/intramurale plaatsen» ingevoerd omdat intramurale plaatsen op twee manieren bij de facturatie van belang zijn:
Hoe heeft u, in aanvulling op vraag 4, vastgesteld dat deze criteria adequaat zijn?
De criteria zijn ontwikkeld in overleg met de TAJ en vervolgens ter toetsing op bruikbaarheid voorgelegd aan de VNG en de Branches (Gespecialiseerde) Zorg voor Jeugd (BGZJ, bestaande uit Jeugdzorg Nederland, GGZ Nederland, Vereniging Gehandicaptenzorg en Vereniging Orthopedagogische Behandelcentra). Overleg met VNG en BGZJ heeft op een enkel punt geleid tot bijstelling van de criteria om deze meer toe te snijden op de praktijk.
Wat zou het bezwaar zijn om deze criteria ruimer te maken, zodat alle jeugdhulpinstellingen die liquiditeitsproblemen als gevolg van de decentralisatie hebben, gebruik kunnen maken van deze subsidie?
Uit de praktijk komt naar voren dat er sprake is van problemen met de facturering indien er sprake is van een jeugdhulpinstelling die te maken heeft met vele, ook in andere regio’s gelegen gemeenten.
Liquiditeitsteun wordt alleen geboden als het strikt nodig is. Bij lokale aanbieders ligt het minder voor de hand dat dit aan de orde is als gevolg van problemen met facturering.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de grootte van het probleem van niet of te laat betaalde rekeningen voor de circa 2200 jeugdhulpinstellingen? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten van dit onderzoek tegemoet zien? Zo nee, waarom niet en hoe kunt u met zekerheid stellen dat er geen kinderen en gezinnen tussen wal en schip in vallen door onnodige financiële problemen?
Instellngen voor jeugdhulp en de VNG hebben afspraken gemaakt over het facturatieproces en de daarbij te hanteren escalatieladder in geval van problemen. Gemeenten hebben een wettelijke zorgplicht voor jeugdigen die hulp nodig hebben. Om jeugdhulpinstellingen en gemeenten daarbij te ondersteunen heb ik de TAJ en de Beleidsregels subsidieverstrekking bijzondere transitiekosten Jeugdwet ingesteld.
Wat zijn de gevolgen van het uiteenvallen van jeugdhulpregio’s op de toch al hoge administratieve lasten en de liquiditeit van jeugdhulpaanbieders?
Indien jeugdhulpregio’s uiteenvallen, zal dit in de meeste gevallen niet tot hogere administratieve lasten hoeven leiden, aangezien de betaalrelatie van de jeugdhulpverleningsinstelling in het algemeen met de gemeente zal zijn.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel extra kosten jeugdhulpaanbieders sinds de decentralisatie kwijt zijn aan bureaucratie? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet in op het verminderen van administratieve lasten tussen gemeenten en jeugdhulpaanbieders en op het verminderen van de regeldruk onder jeugdhulpprofessionals op de werkvloer. Er zijn geen cijfers beschikbaar die een solide inzicht bieden in een daling of stijging van administratieve lasten en regeldruk sinds de decentralisatie. In mijn streven naar merkbaar minder regeldruk zet ik in op twee trajecten. In vijf gemeenten organiseer ik regeldruk sessies, waar we samen met professionals, vertegenwoordigers van gemeenten, aanbieders, het CAK en de betrokken toezichthoudende instanties aan de slag gaan om overbodige regels te inventariseren.
Daarnaast werkt Informatievoorziening Sociaal Domein (van gemeenten en aanbieders) aan standaardisering van administratieve werkprocessen. Zo zijn er nu drie uitvoeringsvarianten «van contract tot controle» met standaardartikelen beschikbaar. Ik heb – conform de motie Ypma/Bergkamp (Kamerstukken II, 31 839, nr. 528) – de VNG gevraagd mij medio september te berichten over de stand van zaken bij het wel of niet hanteren hiervan door gemeenten. Dan zal ik beoordelen of nadere regelgeving noodzakelijk is.
Hoe zwaar weegt u de voortdurende financiële problemen mee in uw afweging om nadere regels te stellen aan aanbieders en gemeenten, waar u in eerdere antwoorden op Kamervragen aan refereerde?3
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om, met het oog op de toenemende financiële druk bij jeugdhulpaanbieders en de inkoop van zorg voor 2017, uw rol als stelselverantwoordelijke te nemen en op korte termijn nadere regels te treffen voor meer standaardisatie in het inkoop- en verantwoordingsproces, en daarbij niet te blijven wachten op de VNG? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Marteling in Turkije |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Turkey: Independent monitors must be allowed to access detainees amid torture allegations»?1
Ja
Deelt u de zorgen van Amnesty International dat gevangenen in Turkije worden gemarteld en anderszins worden mishandeld?
Het kabinetsstandpunt zoals verwoord in mijn Kamerbrief van 21 juli 2016 betreffende «reactie op verzoek van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Europese Zaken om een brief over de situatie in Turkije» alsmede het verslag van een schriftelijk overleg van 23 juli 2016 betreffende «de reactie van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Turkije» geldt als het kader waarbinnen het kabinet de ontwikkelingen in Turkije waarneemt en duidt.
Het kabinet vindt het van het grootste belang dat de Turkse autoriteiten diegenen die beschuldigd worden van betrokkenheid bij de coup behandelen binnen de kaders van rechtsstatelijkheid en transparantie. De zorgen om de situatie van gevangenen in Turkije zoals gemeld door betrokken organisaties acht zij dan ook reëel. Ik heb dit onder andere besproken met de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, die 3 en 4 augustus een bezoek bracht aan Ankara. Daar heeft hij de breedgedeelde zorgen over de rechtsstaat en mensenrechten in de reactie op de couppoging namens de 47 lidstaten van de Raad van Europa indringend overgebracht.
Voorts heeft het kabinet in Raad van Europa-verband een oproep gedaan aan het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) om een bezoek te brengen aan Turkije. Het kabinet wijst erop dat het CPT onafhankelijk besluit over haar activiteiten en geen uitspraken doet over welke landen ze zal bezoeken. Het CPT heeft ons laten weten de ontwikkelingen nauwkeurig te volgen.
Nederland heeft er in contacten met Turkije eveneens op aangedrongen een bezoek van het CPT positief te ontvangen. Dit signaal zal ik ook met collega’s bespreken wanneer het Comité van Ministers van de Raad van Europa op 7 september bijeenkomt. Over de uitkomsten van deze bijeenkomst zal ik u informeren.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) zo snel mogelijk naar Turkije moet gaan om de gevangenisomstandigheden te monitoren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in EU-verband steun te verwerven voor een bezoek van het CPT aan Turkije en er bij Turkije op aan te dringen dat toegang wordt verleend? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.