Het bericht “Nieuwe regels voor aparte indexatiedepots voor Pensioenfondsen” van Rijksoverheid.nl |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat u de na de invoering van het nieuwe Financieel Toetsingskader (FTK) (per 1 januari 2015) geldende regels voor toekomstbestendig indexeren niet langer van toepassing verklaart op (specifieke) indexatiedepots?1 Zo ja, waarom?
Ja, in een drietal bijzondere situaties mogen de regels voor toekomstbestendig indexeren tijdelijk buiten toepassing worden gelaten. Deze situaties zijn een fusie van pensioenfondsen, de overgang van onvoorwaardelijke naar voorwaardelijke indexatie en de omzetting van de pensioenregeling naar een CDC-regeling of naar een premieovereenkomst met directe inkoop van pensioenaanspraken. Om over deze aanpassingen arbeidsvoorwaardelijke overeenstemming te kunnen bereiken, kan het noodzakelijk zijn om de groep deelnemers die nadeel ondervindt van één van de bovengenoemde aanpassingen daarvoor tijdelijk te compenseren. Het gebruik van een indexatiedepot is dan een goed middel, omdat hiermee gericht de groep die nadeel ondervindt, kan worden gecompenseerd met een tijdelijk hogere indexatie, zonder dat de overige deelnemers hier nadeel van ondervinden.
Hoe worden indexatiedepots gevuld? Met andere woorden, wie betalen er mee aan het vullen van een indexatiedepot?
Dat hangt af van de situatie. Ook aan de financiering van een indexatiedepot, waaruit tijdelijk een hogere indexatie mag worden toegekend dan op grond van de regels voor toekomstbestendig indexeren zou zijn toegestaan, worden in het Besluit toeslagendepots strikte voorwaarden gesteld. Het besluit is op 1 november jongstleden in het Staatsblad gepubliceerd. In geval van een fusie van pensioenfondsen of een collectieve waardeoverdracht bij liquidatie van een fonds moeten de middelen in het indexatiedepot rechtstreeks voortvloeien uit het verschil in dekkingsgraden tussen de fuserende fondsen. In het geval van een wijziging van een onvoorwaardelijke in een voorwaardelijke indexatieambitie moet het indexatiedepot worden gefinancierd door middel van een speciaal daartoe bestemde en te onderscheiden tijdelijke premie of door middel van een storting van de werkgever. In geval van een wijziging van de pensioenregeling in een CDC-regeling of een premieovereenkomst, waarbij de premie onmiddellijk na het beschikbaar stellen wordt omgezet in een aanspraak op een uitkering, is alleen een afzonderlijke storting van de werkgever ter vorming van een indexatiedepot toegestaan.
Wat voor invloed heeft een deelnemer op het besluit tot het instellen van indexatiedepots?
Werkgevers die een pensioenregeling willen wijzigen, hebben daarvoor instemming nodig van de ondernemingsraad. Dat is bepaald in de Wet op de ondernemingsraden. Als bij een wijziging van de pensioenregeling de instelling van een indexatiedepot wordt betrokken, valt dat onderdeel uiteraard ook onder de wijziging van de pensioenregeling. Instemming van de OR is niet vereist als de pensioenregeling wordt bepaald door cao-partijen, zoals bij verplichtgestelde bedrijfstak-pensioenfondsen. In het geval van fusies van pensioenfondsen heeft het verantwoordingsorgaan, waarin deelnemers en pensioengerechtigden evenredig zijn vertegenwoordigd, een adviesrecht. Ondernemings- en bedrijfstakpensioenfondsen met een paritair bestuur zijn wettelijk verplicht om een verantwoordingsorgaan in te stellen. In geval van een ondernemings- of bedrijfstakpensioenfonds met een onafhankelijk bestuur moet een belanghebbendenorgaan zijn ingesteld. Het bestuur van een dergelijk pensioenfonds heeft de goedkeuring van het belanghebbendenorgaan nodig in het geval dit fonds wil fuseren.
Wat voor gevolgen heeft het instellen van indexatiedepots voor de andere groepen deelnemers bij het betreffende pensioenfonds? Klopt het dat er hierdoor minder fondsvermogen over is?
Het is niet mogelijk om een indexatiedepot te financieren door vermogen in het fonds af te romen ten nadele van de overige deelnemers in het fonds. In geval van een fusie wordt weliswaar toegestaan om bij het fonds dat voor de fusie een hogere dekkingsgraad had vermogen af te romen ten behoeve van de vorming van een indexatiedepot, maar dat kan alleen voor zover dat kan worden verklaard uit een dekkinsgraadverschil tussen de fuserende fondsen. Dat heeft juist tot doel om de deelnemers van het voormalig «rijkere» fonds niet te benadelen. Een indexatiedepot maakt onderdeel uit van het fondsvermogen. De instelling daarvan leidt dus niet tot minder fondsvermogen.
In uw brief van 27 oktober 2015 aan de Pensioenfederatie spreekt u van overleg tussen vertegenwoordigers van de Stichting van de Arbeid, de Pensioenfederatie, en afstemming met de toezichthouder De Nederlandsche Bank (DNB).2 Kunt u aangeven wat voor rol DNB heeft gehad en wat voor advies de toezichthouder met betrekking tot de indexatiedepots gegeven heeft?
DNB heeft meermaals aangegeven vanuit haar rol als toezichthouder behoefte te hebben aan duidelijke regelgeving rond indexatiedepots. Op ambtelijk niveau zijn daarom conceptteksten met DNB gewisseld, zowel als het gaat om de brief aan uw Kamer van 27 oktober 2015 (Kamerstuk 32 043, nr. 289) als om het besluit dat per 1 november jongstleden is gepubliceerd. Van een formeel advies van DNB is geen sprake geweest. De contacten met DNB hebben geleid tot een aantal verbeteringen en aanscherpingen in de brief en het uiteindelijke besluit. Zo moet een fonds in geval van een overgang naar een CDC-regeling of premieovereenkomst met directe inkoop van pensioenaanspraken aantonen dat daadwerkelijk sprake is van een verslechtering van het indexatieperspectief voor een deelgroep binnen een pensioenfonds om een indexatiedepot te mogen inzetten, waarbij de regels voor toekomstbestendig indexeren tijdelijk buiten toepassing worden gelaten.
Als tweede omstandigheid voor het buiten toepassing laten van de regels voor toekomstbestendig indexeren bij het gebruik van indexatiedepots noemt u de collectieve wijziging van de pensioenregeling, waarbij een onvoorwaardelijke indexatietoezegging wordt gewijzigd in een voorwaardelijk indexatietoezegging. Als gevolg daarvan zou namelijk het indexatieperspectief voor een deelgroep van het totale fondsbestand verslechteren. Hoe realistisch zijn onvoorwaardelijke indexatietoezeggingen gezien de huidige situatie in de pensioensector? Gaat het hier om fondsen met een bijstortverplichting?
Mede als gevolg van de moeilijke financiële omstandigheden voor pensioenfondsen zijn er steeds minder pensioenregelingen met een onvoorwaardelijke indexatie. Voor zover die er nog wel zijn, geldt voor de werkgever inderdaad de verplichting om de onvoorwaardelijk toegezegde indexatie te financieren, bijvoorbeeld door middel van een bijstortverplichting.
Hoeveel fondsen hebben besloten of zullen besluiten om een indexatiedepot in te zetten?
Er zijn 15 pensioenfondsen die een indexatiedepot hebben ingesteld vóór 1 januari 2015. Er golden op grond van de Pensioenwet toen nog geen beperkingen ten aanzien van de mate van indexatie die vanuit een depot mocht worden verstrekt. In het besluit dat 1 november jongstleden is gepubliceerd, is opgenomen dat voor indexatiedepots die reeds vóór 1 januari 2015 bestonden, de regels voor toekomstbestendige toeslagverlening tot uiterlijk 1 januari 2025 niet toegepast hoeven te worden. Dit geldt ongeacht de achtergrond voor instelling van de betreffende toeslagendepots. Wel moet sprake zijn van een depot dat uitsluitend tot doel heeft om tijdelijk extra toeslagen te verlenen. Het valt niet aan te geven hoeveel fondsen in de toekomst zullen besluiten om een indexatiedepot in te zetten.
Om hoeveel fondsvermogen gaat het in totaal?
De bovengenoemde 15 bestaande indexatiedepots bevatten in totaal een vermogen van € 600 miljoen euro. Dat is minder dan 0,05 procent van het totale vermogen van alle pensioenfondsen.
De onrust bij de douane |
|
Nine Kooiman |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de onrust die bij de douane is ontstaan over uw aanstaande werkbezoek?1
Ja
Klopt het dat de afdeling surveillance bewust zou worden overgeslagen tijdens uw werkbezoek? Zo ja, wat zijn daar de redenen van?
Nee. Het was mijn uitdrukkelijke wens om met die medewerkers in gesprek te gaan en tijdens het bezoek was er ook ruim de tijd voor.
Deelt u de mening van de experts dat er meer drugs wordt onderschept in de haven omdat er simpelweg meer drugs binnenkomt? Zo nee, waarom niet en waar baseert u dat op?
Ik beschik niet over cijfers die de mening zouden kunnen bevestigen of tegenspreken.
Bent u bereid in gesprek te gaan met mensen op de werkvloer, waarbij u ook spreekt met de mensen die kritiek hebben op het huidige beleid? Zo nee, waarom niet?
Het werkbezoek en het gesprek met de medewerkers hebben plaatsgevonden op 24 oktober 2016.
Bent u bereid de Tweede Kamer te informeren over uw bevindingen tijdens het werkbezoek? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de moderne en snelle afhandeling van de enorme hoeveelheid containers gezien op een van de nieuwe containerterminals op de Maasvlakte. Daarnaast heb ik bij de Douane innovaties in het toezicht mogen zien. Ik onderschrijf de koers van de Douane. In een uitgebreid gesprek met douanemedewerkers (onder meer van het team OSODT, Overige Subjecten en Objecten van Douanetoezicht) en medezeggenschap heb ik ervaren dat douaniers zeer gedreven zijn om hun werk goed te doen. Daarbij heb ik gesproken over de zorgen die er onder de medewerkers zijn.
Ik vind het van belang dat douaniers goed toegerust zijn voor hun werkzaamheden. Daarom worden ontheffingen aangevraagd waardoor het voor nader aan te wijzen douaniers in bepaalde situaties wordt toegestaan om harder te rijden dan de maximumsnelheid en om gebruik te maken van zwaailicht en sirene. Verder zal onderzoek worden gedaan naar de mogelijkheid om voor bepaalde situaties de beperking op te heffen dat douaniers bij accijnscontroles geen wapen mogen dragen. Ik heb gevraagd om hier uitgebreider op in te gaan in de brief aan uw Kamer over «de tegenstrijdige berichten in de drugssmokkel: het terugbrengen van douanemedewerkers in Rotterdam en de bestrijding van de drugssmokkel».
Het doden van gezonde kalveren |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boeren klem door kalveroverschot»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat, ondanks het plan van de sector dat u op 17 maart j.l. is aangeboden2, nog altijd 1% van de kalfjes onnodig naar de slacht gaat?
Zoals ik eerder heb aangegeven vind ik dat alle kalveren een nuttige bestemming moeten krijgen en is het aan de sectoren om dit in te vullen. Het gezamenlijke plan «Vitaal kalf» van de melkveehouderij, kalverhouderij en Vee & Logistiek Nederland is bedoeld om het Nederlandse kalf door de hele keten heen, vanaf de melkveehouderij tot de eindbestemming, te volgen (TK 29 683, nr. 220). Ik heb van de sector begrepen dat het plan tijd nodig heeft om geïmplementeerd te worden en dat de insteek blijft dat er voor alle kalveren een plek is in de kalverhouderij.
Kunt u verklaren waarom het plan van de sector niet werkt en er nog altijd onnodig 10.000 kalfjes per jaar geslacht worden?
Volgens de gegevens van RVO gaat het in 2016 (t/m week 41) om gemiddeld 65 dieren per week die naar een slachtplaats gaan, dat is ca. 3.400 dieren per jaar (en 0,22% van het aantal geboren dieren). Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2.
In hoeverre zijn melkveehouders en handelaren verplicht zich aan het sectorplan om kalfjes indien nodig nog één of twee weken extra te laten groeien, te houden? Indien dit niet verplicht is, zou het wellicht (een deel van) de oplossing zijn om dit als officiële regelgeving voor te schrijven en te verplichten? Bent u bereid dit te doen? Zo ja, op welke termijn en welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De eerste resultaten van het plan van de sector worden zichtbaar. De kalveren die niet zwaar genoeg zijn voor de kalverhouderij worden niet meegenomen door de transporteurs maar blijven langer bij de veehouder. Zo wordt voorkomen dat deze dieren op een verzamelcentrum achterblijven of geëuthanaseerd worden. Ik wil daarom eerst de verdere resultaten daarvan afwachten.
Bent u bereid, aangezien de sector het probleem zelf niet effectief aan kan pakken, verdere actie te ondernemen om te voorkomen dat in de toekomst nog langer onnodig kalfjes worden geslacht? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de sector een eerste stap heeft gezet met het plan Vitaal kalf, dat uiteraard nog verder geïmplementeerd moet worden. Ik blijft dit volgen ook in relatie tot de toekomst van de melkveehouderij en de ambitieagenda van de kalverhouderij. Ik blijf hierover in overleg met zowel de melkveesector als de kalverhouderij.
Het bericht ‘Meldingen kinderporno dit jaar verdubbeld’ |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Meldingen kinderporno dit jaar verdubbeld»?1
Ja.
Hoe verklaart u de toename van het aantal meldingen en het grote aantal strafbare afbeeldingen die op Nederlandse servers stonden? Heeft dit te maken met de stijging van de hoeveelheid kinderpornografie op het internet?
Het feit dat Nederland een uitstekende digitale infrastructuur heeft draagt eraan bij dat het merendeel van het West-Europese internetverkeer via Nederland of Nederlandse IP-adressen verloopt. Dat zorgt er voor dat wij relatief veel meldingen te verwerken krijgen die «niet Nederlands» zijn. Daarnaast vindt momenteel een enorme toename plaats in de toegang tot het internet en zijn er steeds meer (gebruikers van) communicatiediensten en devices die continue online zijn, alsmede een toename van het aantal bedrijven dat diensten op het internet aanbiedt en dat strafbaar materiaal vervolgens meldt. Op basis van de toename van het aantal meldingen betreffende strafbare afbeeldingen op Nederlandse servers mag niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat de hoeveelheid kinderpornografisch materiaal op internet toeneemt. Het is op dit moment onvoldoende duidelijk in hoeverre het gaat om oud dan wel nieuw materiaal dat wordt verspreid op het internet.
Deelt u de mening dat alle kinderen recht hebben op bescherming tegen alle vormen van seksueel geweld? Zo ja, op welke wijze gaat u bewerkstelligen dat beleid en uitvoering meer worden afgestemd op de complexiteit van het fenomeen kinderpornografie?
Deze mening deel ik volledig. In de voortgangsrapportage omtrent de aanpak van kinderpornografie en kindersekstoerisme van 1 januari 2015 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het feit dat de bestaande focus op slachtoffers en op vervaardigers en verspreiders van kinderpornografie wordt uitgebreid. De focus wordt gelegd op het ontzetten van slachtoffers uit hun misbruiksituatie, waarbij elk signaal van misbruik wordt opgepakt. In de dadergerichte aanpak komt de nadruk meer te liggen op de aanpak van recidivisten, daders opererend in besloten netwerken en daders in risicovolle beroepen en posities. Dit betekent in toenemende mate een focus op het type dan wel de zwaarte van de zaak (kwaliteit) en niet zozeer op het aantal zaken (kwantiteit). De interventies bestaan uit maatwerk, passend bij het delict.
Welke preventieve instrumenten kunnen ingezet worden om effectieve bescherming te bieden aan kinderen tegen seksueel misbruik?
Voorlichting speelt een belangrijke rol bij het weerbaar maken van kinderen tegen verschillende vormen van seksueel misbruik. Scholen in het funderend onderwijs voeren in het kader van de Wet veiligheid op school een gericht preventiebeleid. Hierbij gaat het om: het stellen en respecteren van grenzen en het maken van afspraken hierover door de schoolleiding met het personeel en de leerlingen; het creëren van een open leerklimaat op school; het ervoor zorgen dat leerlingen en personeel weten waar ze terecht kunnen en het aanleren van vaardigheden op het gebied van sociale weerbaarheid. Ook draagt het aanstellen van een vertrouwenspersoon bij aan het voorkomen en bestrijden van seksueel grensoverschrijdend gedrag op school.
Het Nederlands Jeugdinstituut krijgt steun vanuit het Ministerie van VWS voor onderzoek en voorlichting aan (professionele) opvoeders. Met het project «Mediaopvoeding» wordt het huidige aanbod in kaart gebracht en worden nieuwe producten, materialen en diensten voor professionals ontwikkeld om de ontwikkeling van kinderen te versterken en de risico’s van mediagebruik, waaronder ook sexting (het versturen of delen van seksueel getinte foto’s of berichten), tegen te gaan.
Samen met het Ministerie van VWS en het Ministerie van OCW laat ik een barrièremodel seksueel ongewenst gedrag op internet ontwikkelen dat inzichtelijk maakt welke organisatie welke bijdrage kan leveren aan de aanpak van seksueel onwenselijk gedrag via het internet. Ik verwacht dat dit de onderlinge samenwerking tussen partijen en organisaties in het onderwijs, het zorgveld en de strafrechtketen rondom de bescherming van kinderen tegen seksueel misbruik zal versterken.
Ten slotte is de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen bezig met een onderzoek naar effectieve interventies ter preventie van seksueel geweld tegen kinderen (zowel fysiek als digitaal misbruik). Dit onderzoek wordt naar verwachting in mei 2017 opgeleverd.
Kunt u een overzicht geven van de vervolgingen en strafmaten die zijn opgelegd in het kader van kinderporno de afgelopen vijf jaar? Zo nee, waarom niet?
Hieronder treft u een overzicht aan van de instroom en de afdoeningen in zaken waarbij sprake is van kinderporno. Van de zaken die bij het OM ter vervolging instromen, wordt over de jaren 2011–2016 72% tot 57% zaken ter beoordeling aan de rechter voorgelegd, waarvan 89% tot 91% bij de rechter in een schuldigverklaring resulteert. Voor de periode 2015–2018 zijn de doelstellingen in het vervolgingsbeleid ten aanzien van kinderporno en kindersekstoerisme anders geformuleerd dan voorgaande jaren. De aanpak van dit soort zaken richt zich minder op de vervolging van bezitters van kinderporno, maar vooral op de verspreiders en vervaardigers van kinderporno en het stoppen van actueel misbruik. Door zaken – die zich daar voor lenen – op andere wijze af te doen bijvoorbeeld door middel van een gesprek met een eventuele waarschuwingsbrief of door middel van een zogenaamde Indigo-afdoening (dit is een afdoening waaraan voorwaarden zijn verbonden zoals proeftijd, afstand van beslag, behandeling bij een behandelinstituut), kunnen de politie en het Openbaar Ministerie zich richten op onderzoeken tegen verspreiders en vervaardigers en in grotere, complexer en internationale zaken.
Instroom
413
528
575
536
426
407
Overdracht
0
0%
8
2%
5
1%
2
0%
9
2%
6
1%
Onvoorwaardelijk Sepot
78
18%
87
22%
116
21%
122
21%
85
17%
88
20%
Voorwaardelijk Sepot
28
7%
29
7%
86
16%
142
24%
103
20%
85
20%
OM-transactie / OM-strafbeschikking
8
2%
6
1%
8
1%
9
2%
3
1%
1
0%
Voegen
4
1%
6
1%
10
2%
7
1%
6
1%
5
1%
ZM-afdoening
306
72%
268
66%
320
59%
310
52%
300
59%
247
57%
Uitstroom Totaal
424
404
545
592
506
432
betreft de periode oktober 2015 – september 2016
Welke expertise is er momenteel in Nederland beschikbaar met het omgaan met trauma’s die het gevolg zijn van de misbruikbeelden op het internet?
Expertise voor behandeling van trauma’s is aanwezig bij GGZ, jeugdhulpverlening, maar ook binnen het onderwijs. De GGZ en traumacentra voor jeugdigen2 hebben expertise in huis om deze kinderen te screenen en te behandelen als de diagnose posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) is gesteld. Het Landelijk Psychotraumacentrum in het UMC Utrecht diagnosticeert en behandelt jeugdige slachtoffers met PTSS als gevolg van kinderporno en sexting. Ook worden ouders begeleid en zo nodig behandeld. Veel beschikbare expertise is gericht op behandeling om herhaling of revictimisatie te voorkomen (zogeheten secundaire preventie). Daarbij spelen factoren zoals psychische problemen als gevolg van eerder misbruik een rol. Daarom is voorkomen of behandeling van PTSS van groot belang.
Er is geen informatie voorhanden waaruit blijkt dat alle slachtoffers van kinderporno en online seksueel misbruik die gebruik kunnen maken van psycho-educatie, tevens advies en onderzoek door een kinderarts krijgen. Voorts geeft de wetenschappelijke literatuur weinig handvatten voor de klinische praktijk bij de behandeling van trauma’s als gevolg van «hands-off activiteiten3». Uit de beperkte literatuur die beschikbaar is, blijkt dat slachtoffers vooral last hebben van het feit dat beelden van hen in de krochten van het internet blijven circuleren.
Het hierboven genoemde psychotraumacentrum is onderdeel van het Centrum Seksueel Geweld (verder: CSG) in de regio Utrecht. Een CSG biedt gecoördineerde multidisciplinaire hulp4 aan slachtoffers van seksueel geweld tot één week na het incident. Een CSG is laagdrempelig en voor iedereen toegankelijk, ook minderjarigen. Er zijn nu 13 CSG’s operationeel. In 2017 zal een landelijk dekkend netwerk van 16 CSG’s zijn uitgerold.
Uit bovenstaande blijkt dat er veel expertise voorhanden is. Desondanks komt uit onderzoek naar voren dat het percentage slachtoffers dat aangifte doet van zedenmisdrijven relatief laag is. Mede daarom ben ik een onderzoek gestart om te achterhalen wat de overwegingen van slachtoffers zijn om al dan niet aangifte te doen of hulp te zoeken. Naar verwachting zullen de uitkomsten van dit onderzoek medio 2017 bekend worden gemaakt.
Acht u de beschikbare expertise voldoende in de bescherming van kinderen tegen seksueel geweld? Zo ja, waarom wel? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat de politie en hulpverlening voldoende digibewust, digibereikbaar, digibekwaam, en digi-actief zijn? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat gaat u daar aan doen?
In een tijd van vele ontwikkelingen op ICT-gebied is het van belang dat de politie over goede en actuele expertise beschikt. Expertise die per definitie schaars is. Mede daarom wordt ten aanzien van kinderporno vanuit het Nationaal Programma Zeden, Kinderporno en Kindersekstoerisme (NPZKK) specifiek ingezet op het verstevigen van de digitale expertise, waaronder innovatieve toepassingen ter verbetering van het werkproces, opsporingsmogelijkheden en de verwerking van digitale informatie. Dit is een continu proces. Ook aan de digitale kennis en vaardigheden van de kinderpornorechercheurs wordt bij voortduring gewerkt door hen bijvoorbeeld deel te laten nemen aan (inter)nationale trainingen en opleidingen.
Bent u voornemens om extra maatregelen te ondernemen naar aanleiding van de onderhavige berichtgeving? Zo ja, welke maatregelen wilt u nemen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment hebben mij geen signalen bereikt naar aanleiding van deze berichtgeving extra maatregelen te nemen. Bij de aanpak van kinderporno wordt vooral gezocht naar actueel misbruik om daarmee het aantal slachtoffers te kunnen minimaliseren. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 toelichtte, blijkt uit de toename van het aantal meldingen niet dat het aantal actuele slachtoffers is toegenomen. De toename van het aantal meldingen leidt ertoe dat de politie en het OM streng prioriteren. Voor de selectie van de te onderzoeken zaken wordt onder meer gebruik gemaakt van prioriteringssysteem Kirat, dat in Engeland in samenwerking met verschillende universiteiten en de Nederlandse politie is ontwikkeld. Hiermee kunnen de politie en het OM vanuit het grote aanbod juist die zaken onderscheiden waar, op basis van wetenschappelijk onderzoek, de kans op het aantreffen van actueel misbruik het grootst is.
Het bestaan van verschillende uittreksels van justitiële documentatie |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel over het betalen van schadevergoedingen na een sepot-01?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Nu de daarin genoemde civiele rechtszaak nog onder de rechter is, laat ik mij niet uit over die zaak. Inzake het sepot-01 verwijs ik naar de antwoorden hieronder.
Klopt het dat deze sepotgrond volgens de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad als enige uitzondering wel tot een schadevergoeding van een gedupeerde kan leiden? Zo ja, waarom wordt een sepot-01 beslissing dan automatisch weggelaten uit een uittreksel? Zo nee, waarom niet? 2
De veronderstelling dat de sepotgrond 01 volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad als enige uitzondering tot een schadevergoeding van een gedupeerde kan leiden, is onjuist. De gewezen verdachte kan onder omstandigheden schadevergoeding wegens onrechtmatig strafvorderlijk optreden krijgen via de burgerlijke rechter.3 Aansprakelijkheid voor schade als gevolg van strafrechtelijk optreden wordt aangenomen indien ofwel (a) de rechtvaardiging voor de strafvervolging vanaf het begin heeft ontbroken wegens strijd met het publiekrecht, ofwel (b) achteraf uit het strafvorderlijk onderzoek blijkt dat de verdachte onschuldig is (het gebleken onschuldcriterium).4 De bewijslast ligt – zoals altijd in het burgerlijk procesrecht -bij de eiser.
Welke gevolgen heeft het automatisch weglaten van een sepot-01 beslissing uit het uittreksel voor mensen die te maken hebben met een sepot-01 en gebruik willen maken van hun recht op schadevergoeding?
Het weglaten van een sepot-01 beslissing uit het uittreksel uit de justitiële documentatie heeft in beginsel geen gevolgen voor mensen die te maken hebben met een sepot-01 en gebruik willen maken van hun recht op schadevergoeding. Ingevolge de Aanwijzing gebruik sepotgronden van het Openbaar Ministerie krijgt de gewezen verdachte van de officier van justitie een kennisgeving van niet- of niet verdere vervolging. Deze kennisgeving vermeldt de sepotgrond. Hiermee kan de betrokkene bij de burgerlijke rechter aantonen dat zijn zaak is geseponeerd en op welke gronden.
In hoeverre acht u het gerechtvaardigd en wenselijk dat de sepot-01 beslissing niet als justitieel-gegeven wordt aangemerkt?3
De bedoeling van deze regel is te voorkomen dat een betrokkene in de toekomst negatief wordt geconfronteerd met een strafzaak die is geseponeerd omdat de betrokkene ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Doordat een sepot 01 niet in de justitiële documentatie wordt opgenomen, kan dit gegeven geen rol spelen bij bijvoorbeeld de straftoemeting in een navolgende strafzaak of de afgifte van een VOG. Ik acht dat gerechtvaardigd en wenselijk.
Wat is uw reactie op het rapport van Educan waarin wordt geconcludeerd dat er sprake is van de aanwezigheid van minimaal twee verschillende administratieve systemen?4 Hoe staat deze conclusie in verhouding tot uw uitspraak dat er maar één systeem voor justitiële documentatie bestaat?5
Ingevolge artikel 2 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) is er een justitiële documentatie, waarin de Minister justitiële gegevens verwerkt ten behoeve van een goede strafrechtspleging. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoorden op de eerdere vragen over hetzelfde onderwerp8, wordt deze documentatie bijgehouden in het speciaal daartoe gecreëerde Justitieel Documentatiesysteem. Dat systeem is in beheer bij de Justitiële Informatiedienst en is op grond van de Wjsg de authentieke en exclusieve bron voor alle ter registratie aangeboden beslissingen van officieren van justitie en rechters in strafzaken.
De justitiële documentatie wordt gevoed onder meer vanuit de systemen die het Openbaar Ministerie gebruikt voor de ondersteuning en uitvoering van zijn primaire processen, te weten COMPAS en GPS. Die systemen bevatten tevens de zogeheten strafvorderlijke gegevens, dat wil zeggen de persoonsgegevens of gegevens over een rechtspersoon die zijn verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek en die het Openbaar Ministerie in een strafdossier of langs geautomatiseerde weg verwerkt (artikel 1, onder b, in verbinding met de artikelen 39a-39q, Wjsg). Het uittreksel justitiële documentatie is beperkter omdat dit uitsluitend gegevens uit de justitiële documentatie bevat.
Hoe komt het dat er in dezelfde tijdsperiode inhoudelijk verschillende uittreksels van de justitiële documentatie bestaan van de in het artikel genoemde persoon?6
De Justitiële Informatiedienst heeft mij laten weten dat in deze zaak in de loop van de tijd correcties zijn aangebracht in de justitiële documentatie. Aanvankelijk was het sepot 01 – conform de regelgeving ter zake – niet geregistreerd in de justitiële documentatie en niet opgenomen op het uittreksel. Tussen 2007 en 2013 heeft COMPAS langs geautomatiseerde weg dezelfde zaak – ten onrechte – opnieuw aangeleverd aan het Justitieel Documentatiesysteem. Als gevolg daarvan is het sepot 01 ten onrechte enige tijd in het Justitieel Documentatiesysteem (en op het uittreksel) opgenomen geweest. Nadat betrokkene in 2013 inzage had gevraagd in zijn justitiële documentatie, is dit opgemerkt en gecorrigeerd.
Het bericht te veel bacteriën in thuisbezorgmaaltijden ouderen |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het onderzoek van Nutrilab naar thuisbezorgmaaltijden?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit onderzoek.
Deelt u de mening dat de uitkomsten van het onderzoek zorgelijk zijn? IZo nee, waarom niet?
De NVWA heeft de resultaten van het onderzoek van Nutrilab beoordeeld. De resultaten laten bij enkele maaltijden inderdaad relatief hoge microbiologische waarden zien. Dergelijke waarden zijn mogelijk een aanwijzing dat bij de productie van de maaltijden onhygiënisch is gewerkt of de temperatuur onvoldoende is beheerst. Of de maaltijden in kwestie schadelijk zijn voor de consument is niet te zeggen; naar ziekmakende bacteriën, waarvoor wettelijke eisen gelden, is geen onderzoek gedaan. De NVWA zal de resultaten van het onderzoek als signaal meenemen in het toezicht op de hygiëne- en temperatuurbeheersing bij de betrokken producenten.
Deelt u de mening dat thuisbezorgmaaltijden voor ouderen en kwetsbare groepen te allen tijde volledig aan de voorwaarden en eisen van voedselveiligheid dienen te voldoen?
Ja, voor alle levensmiddelen die op de markt komen, geldt dat deze veilig moeten zijn voor de consument. Dat geldt extra voor levensmiddelen die aan kwetsbare mensen worden gegeven. In de Europese Algemene Levensmiddelenverordening is vastgelegd dat de verantwoordelijkheid voor de voedselveiligheid bij de producenten van de levensmiddelen ligt.
Deelt u de mening dat thuisbezorgmaaltijden voor ouderen en kwetsbare groepen te allen tijde de juiste voedingswaarden moeten bevatten, conform de schijf van vijf en adviezen van het Ministerie van VWS, en dat het onacceptabel is dat grenzen voor bijvoorbeeld zoutwaarden worden overschreden? Zo nee, waarom niet?
Gezonde voeding is voor iedereen belangrijk. Het Voedingscentrum informeert consumenten over gezonde voeding en op welke wijze consumenten conform de Schijf van Vijf kunnen eten. Zeker voor ouderen en kwetsbare groepen is aandacht voor voeding nodig om zo lang mogelijk gezond te blijven. Hoewel er geen wetgeving over de nutritionele samenstelling van de thuisbezorgmaaltijden bestaat, houden bereiders voor de specifieke doelgroep ouderen vaak wel
rekening met de richtlijnen goede voeding en het zoutgehalte. Ik vind het goed als deze bedrijven aandacht besteden aan de gezondheid van de maaltijden door bij het samenstellen en bereiden van de maaltijden de Schijf-van-Vijf te volgen.
Bent u van mening dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) extra onderzoek moet doen naar thuisbezorgmaaltijden die aan ouderen en andere kwetsbare groepen worden verstrekt? Zo nee, waarom niet?
De NVWA richt het toezicht risicogericht in. Het feit dat deze thuisbezorgmaaltijden worden geleverd aan ouderen of andere kwetsbare groepen wordt meegenomen in de risicoafweging. Naar aanleiding van dit onderzoek zal de NVWA bij betrokken bedrijven extra onderzoek doen om na te gaan hoe zij de productiehygiëne borgen.
Daarnaast blijft het Voedingscentrum het publiek informeren over gezonde voeding. Zo heeft zij onder andere een factsheet over voeding voor ouderen gemaakt2 met voedingsadviezen om zowel overgewicht als ondervoeding bij ouderen te voorkomen.
Gaat u maatregelen nemen om in de toekomst dit te verbeteren? Zo ja, welke, en per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De sluiting van de Rotterdamse vestiging van het Wellant College |
|
Henk Leenders (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoe verklaart u dat de Rotterdamse vmbo-groen moet sluiten en alle 180 leerlingen van het Wellant College aan de Bosdreef een nieuwe school moeten zoeken?1
Het al dan niet sluiten van een vestiging is een beslissing die primair door het schoolbestuur wordt genomen. Het afgelopen jaar zijn door het bestuur alle mogelijkheden onderzocht om het groene vmbo-onderwijs onder te brengen bij een andere school in Rotterdam. Het bestuur heeft naar aanleiding van dit onderzoek besloten om vanaf schooljaar 2017–2018 geen vmbo-onderwijs meer aan te bieden aan de Bosdreef in Rotterdam. Het bestuur geeft aan dat de vmbo-afdeling te klein is om zelfstandig door te gaan. Het Wellantcollege had overigens al besloten om vanaf 1 augustus 2015 geen leerlingen te laten starten in de gemengde leerweg.
Hoe beoordeelt u deze ontwikkeling tegen het licht van het toekomstperspectief van deze leerlingen op de Rotterdamse stedelijke arbeidsmarkt?
Rotterdam heeft een ruim aanbod aan vmbo-scholen. Naast het Wellantcollege zijn er 28 scholen met een basisberoepsgerichte leerweg, 29 met een kaderberoepsgerichte leerweg en 44 scholen met een gemengde of theoretische leerweg in Rotterdam. Een aantal vmbo-scholen staat dicht in de buurt van het Wellantcollege.
Ik kan mij voorstellen dat de sluiting van de school voor de leerlingen grote gevolgen heeft. Ik heb er echter alle vertrouwen in dat het Wellantcollege de leerlingen helpt zoeken naar een andere school voor het schooljaar 2017–2018.
Ik heb begrepen dat er informatieavonden worden georganiseerd en de school zal met iedere ouder en leerling in gesprek gaan om een passende school te vinden. Een vmbo-leerling die bewust heeft gekozen voor het profiel Groen kan zich aanmelden bij een andere vmbo-school met dit profiel in de regio Rotterdam-Rijnmond, onder andere bij het Edudelta College in Barendrecht en Lentiz in Schiedam. De sluiting van deze school heeft geen groot effect op het toekomstperspectief van deze leerlingen in de groene sector, mede doordat geslaagde leerlingen hun opleiding kunnen voortzetten op het mbo-groen van het Wellantcollege in Rotterdam. De mbo-groen vestiging blijft wel behouden.
Wat betekent de sluiting voor al de kinderen die op het Wellantcollege zitten en die in het kader van passend onderwijs extra ondersteuning krijgen? Wat kunt u ondernemen om te voorkómen dat dezen bij de sluiting tussen de wal en het schip vallen?
Scholen hebben sinds de invoering van passend onderwijs zorgplicht gekregen. Dat betekent dat de scholen verantwoordelijk zijn om alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een passende plek te bieden. Ik heb er vertrouwen in dat het Wellantcollege de leerlingen, ook die extra ondersteuning nodig hebben, helpt zoeken naar een andere passende school.
Bent u bereid om te bevorderen dat de lokale onderwijssector gezamenlijk verantwoordelijkheid neemt en kijkt hoe vmbo-groen behouden kan blijven voor Rotterdam? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u daartoe?
De inhoudelijke afweging ten aanzien van onderwijsvoorzieningen wordt aan de lokale partners in de regio overgelaten. De scholen dienen in een «regionaal plan onderwijsvoorzieningen» afspraken te maken.
Het vertrek van een leerling van het Waterlant College |
|
Amma Asante (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Mees was enige witte leerling in de klas, na twee maanden is hij van school»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie waar Mees en zijn ouders mee geconfronteerd zijn op het Waterlant College?
Ik vind deze situatie zeer onwenselijk. Het moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat pestgedrag van leerlingen de aanleiding is tot het vertrek van een leerling naar een andere school. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Waar kunnen ouders terecht als zij vragen hebben over dergelijke situaties of signalen willen melden van soortgelijke problemen op de school van hun kind?
Hiervoor kunnen ouders in de eerste plaats terecht bij de school. Voor een soepele schoolloopbaan van leerlingen is het belangrijk dat de communicatie tussen school en ouders op orde is, zodat er bij problemen tijdig kan worden gezocht naar een oplossing. Daarnaast kunnen ouders contact opnemen met en eventueel een melding doen bij een vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie). Voor informatie en ondersteuning kunnen ouders ook terecht bij de Stichting School en Veiligheid en bij het informatiepunt van Ouders & Onderwijs.
In dit specifieke geval is er op verschillende momenten contact geweest tussen de schoolleiding en de inspectie. Ook is er contact geweest tussen de inspectie en de ouders van de leerling. In vervolg op het eerdere contact met de schoolleiding zal de inspectie deze zaak op korte termijn bespreken met het bevoegd gezag van het Waterlant College.
Heeft u signalen ontvangen dat dergelijke problemen op meer basis- en middelbare scholen in Nederland spelen en dat ook daar leerlingen om soortgelijke redenen zijn overgestapt naar een andere school? Zo ja, hoeveel scholen betreft dit? Zo nee, deelt u de mening dat het van belang is om zicht te krijgen op de omvang van dit probleem en bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Het komt helaas vaker voor dat kinderen worden gepest op school en naar een andere school gaan om een nieuwe start te maken. Soms krijgt de inspectie daar signalen over. Er zijn bij de inspectie geen concrete signalen bekend van andere situaties waarin pesten direct is gerelateerd aan etniciteit en leidt tot overstappen naar een andere school. Over pestgedrag op zichzelf, zonder dat dit gekoppeld is aan het overstappen van de gepeste leerling naar een andere school, krijgt de inspectie vaker signalen. Dit is een van de aanleidingen geweest voor de wet Veiligheid op school die sinds 1 augustus 2015 van kracht is en die tot doel heeft dat scholen zich inspannen om pesten tegen te gaan. Daarnaast wordt in opdracht van het Ministerie van OCW tweejaarlijks de Veiligheidsmonitor uitgevoerd. Deze monitor brengt de veiligheid in en rond scholen in beeld en gaat hierbij onder meer in op de ervaringen van leerlingen, leerkrachten en ouders met pesten. Uw Kamer ontvangt deze monitor voor het eind van dit jaar.
Hoe spreekt u scholen op dit moment aan op hun verantwoordelijkheid met betrekking tot sociale veiligheid in en om de school? Ziet u aanvullende mogelijkheden om de scholen waar dit probleem speelt extra te ondersteunen in het waarborgen van een fijne, veilige plek voor elk kind?
Sociale veiligheid behoort tot de basiskwaliteit van de school. Het is een voorwaarde voor een goed pedagogisch klimaat waarin leerlingen zich ten volle kunnen ontwikkelen. Om scholen te ondersteunen bij deze belangrijke taak hebben de Kinderombudsman en ik, in samenwerking met de sectorraden, in 2013 een plan van aanpak opgesteld om pesten tegen te gaan en sociale veiligheid te vergroten.2 Onderdeel van de aanpak is ondersteuning door de Stichting School en Veiligheid. Scholen kunnen hier terecht voor informatie, advisering en voor trainingen. Daarnaast biedt de stichting, in samenwerking met de PO-Raad en de VO-raad, scholen de mogelijkheid een Ambassadeur sociale veiligheid in te schakelen. Deze kan scholen helpen bij het vormgeven van hun veiligheidsbeleid. Het ondersteuningsaanbod van de ambassadeurs zal worden uitgebreid.
De verantwoordelijkheid van scholen bij het bevorderen van sociale veiligheid is bevestigd met de wet Veiligheid op school die scholen verplicht zorg te dragen voor een veilige school. De school dient een coördinator anti-pestbeleid aan te wijzen en er dient een persoon te zijn die fungeert als aanspreekpunt met betrekking tot pesten voor ouders en leerlingen. Ook moet de school de veiligheidsbeleving van leerlingen jaarlijks monitoren. De inspectie ziet met ingang van augustus 2016 toe op naleving van de zorgplicht veiligheid en het door de school te voeren sociaal veiligheidsbeleid, waaronder de uitvoering van de jaarlijkse monitoring van de veiligheidsbeleving van leerlingen. Waar nodig spreekt de inspectie scholen aan op de naleving van deze wettelijke opdrachten. Dat is bijvoorbeeld het geval als sprake is van ernstige incidenten, maar ook als de resultaten van de monitoring reden geven tot zorg.
Deelt u de mening dat segregatie in het onderwijs zo veel mogelijk moet worden voorkomen? Zo ja, welke ondersteuning biedt u scholen bij het realiseren en behouden van een inclusieve school waar iedereen welkom is? Zijn deze maatregelen naar uw mening voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, welke aanvullende maatregelen bent u bereid te nemen?
Het onderwijs heeft een belangrijke rol bij het bevorderen van integratie en het tegengaan van segregatie. Een goed toegankelijk, kwalitatief sterk onderwijssysteem dat alle leerlingen, ongeacht hun achtergrondkenmerken, gelijke kansen biedt staat hierbij voorop. Daarnaast schrijft de wet voor dat schoolbesturen en gemeenten ten minste eenmaal per jaar met elkaar overleggen over het tegengaan van segregatie in het onderwijs. Dit biedt de mogelijkheid om afspraken te maken die zijn toegespitst op de lokale situatie. Segregatie in het onderwijs hangt immers grotendeels samen met ruimtelijke en maatschappelijke segregatie.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat scholen ouders meer bij dergelijke vraagstukken betrekken? Zo ja, op welke wijze vindt u dat ouders meer moeten worden betrokken? Zo nee, waarom niet?
Betrokkenheid van ouders bij de school is van groot belang voor een goede en soepele schoolloopbaan van hun kinderen. Hierbij is het van belang dat de school ouders informeert over het gedrag en de prestaties van hun kinderen. Om ouders en scholen te faciliteren subsidieer ik Ouders & Onderwijs. Aangezien de context en samenstelling van de leerlingpopulatie per school verschilt, hecht ik eraan dat iedere school ruimte heeft om zelf te bepalen hoe ouderbetrokkenheid het best kan worden vormgegeven.
Geregistreerde meldingen en incidenten op –en rondom COA-opvang locaties. |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe verklaart u het grote verschil tussen de door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) geregistreerde gevallen van agressie en geweld tegen personen (2.803) en uiteindelijk aantal aangiftes bij de politie (813)?1
Bij de door het COA geregistreerde meldingen van agressie en geweld tegen personen gaat het om uiteenlopende zaken, die bovendien sterk verschillen in zwaarte. Het COA registreert namelijk álle meldingen die betrekking hebben op de bewoners, onder andere om ervoor te zorgen dat alle medewerkers goed geïnformeerd zijn over de personen die op hun locatie verblijven. Bij incidentmeldingen die de openbare orde raken of waarbij er sprake is van (een vermoeden van) een strafbaar feit geldt de procedure dat het COA de politie inschakelt. Voor het al dan niet overgaan tot aangifte spelen diverse factoren een rol, bijvoorbeeld of er een vermoeden is van een strafbaar feit. Om een voorbeeld te geven: als een asielzoeker boos met deuren slaat, kan het COA dit registreren als een daad van agressie, maar betreft het niet altijd een aangiftewaardige zaak.
In aanvulling op de vorige vraag: kunt u uitsplitsen en toelichten om wat voor (categorieën) gevallen van agressie en geweld tegen personen het gaat die klaarblijkelijk (2.803–813 = 1.990 gevallen) niet hebben geleid tot aangifte en vervolging? Kunt u uitsluiten dat in al deze gevallen geen sprake was van een slachtoffer en/of materiële schade? Zo nee, waarom is in die gevallen dan geen aangifte gedaan en vervolging ingesteld?
Ik kan niet uitsluiten dat er gevallen zijn waarbij er wel materiële schade of een benadeelde was, maar geen aangifte is gedaan of vervolging is ingesteld. Hiertoe kan ik geen nadere uitsplitsing maken, dit wordt namelijk niet geregistreerd bij het COA. Ik kan wel toelichten hoe het komt dat er gevallen zijn waarbij niet is overgegaan tot aangifte of vervolging.
Het COA hanteert de procedure dat bij incidentmeldingen die de openbare orde raken of waarbij sprake is van (een vermoeden van) een strafbaar feit de politie wordt ingeschakeld. Vervolgens wordt in afstemming met de politie bepaald of aangifte kan worden gedaan. Het is niet mogelijk alle meldingen te laten uitmonden in een aangifte (bv geen strafbaar feit gepleegd) en ook niet dat alle aangiften bij de politie leiden tot een vervolging. Wanneer bijvoorbeeld de identiteit van de dader onbekend is (diefstal) of wanneer opsporingsindicaties ontbreken, kan de aangifte niet leiden tot vervolging.
Het patroon dat in deze cijfers zichtbaar wordt, is overigens niet uniek ten opzichte van het landelijk beeld afdoening strafrechtelijke zaken. Ter vergelijking: in 2015 leidde landelijk één op de vijf aangiften van misdrijven tot instroom bij het OM. Daarnaast is de peildatum voor de onderhavige cijfers 1 september 2016. Verwacht wordt dat de komende maanden nog meer verdachten worden aangeleverd en zaken vervolging krijgen.
Er is geen aanleiding te vermoeden dat aangiftes achterwege blijven. Het COA besteedt uitgebreid aandacht aan het doen van aangifte bij een (vermoedelijk) strafbaar feit. In een verplichte training voor alle COA-medewerkers in de uitvoering wordt ruim aandacht besteed aan het aangifteproces en de aangiftebereidheid. Ook krijgen bewoners voorlichting over het aangifteproces. Verder beschikt het COA over huisregels en het maatregelenbeleid, inclusief het Reglement Onthouding Verstrekkingen (ROV), om de veiligheid, leefbaarheid en beheersbaarheid op een locatie te borgen. In geval van incidenten spreekt het COA bewoners aan op hun gedrag en legt, als dat nodig, is maatregelen op.
Hoe verklaart u dat het aantal aanmeldingen bij de politie dat voor aangifte in aanmerking komt (1.629) maar in 50% (813 gevallen) tot een daadwerkelijke aangifte heeft geleid?
Zie antwoord vraag 2.
In aanvulling op de vorige vraag: kunt u bevestigen dat in de helft van deze gevallen waarin dus geen aangifte is gedaan, geen sprake was van een slachtoffer en/of materiële schade? Zo nee, waarom is in die gevallen dan geen aangifte gedaan en vervolging ingesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Was in de helft van de genoemde gevallen bij de politie waarin geen aangifte is gedaan (813 gevallen) sprake van één van de door u gecategoriseerde delicten (openbare orde en vernielingen, vermogen, verkeer, drugs en alcohol, zeden op en rondom COA-opvanglocaties, mensenhandel en mensensmokkel)? Zo ja, waarom is in die gevallen dan geen aangifte gedaan en vervolging ingesteld?
Ook in de categorieën openbare orde en vernielingen, vermogen, verkeer, drugs en alcohol, zeden op en rondom COA-opvanglocaties, mensenhandel en mensensmokkel is er sprake van meldingen die niet hebben geleid tot een aangifte of vervolging.
Zoals ik heb toegelicht in mijn brief van 3 oktober 20162 over geregistreerde meldingen en incidenten op en rondom COA-opvanglocaties, gaan de opgegeven cijfers van de politie over meldingen. Een melding is niet hetzelfde als een strafbaar feit. Bij meldingen kan het ook gaan om registraties van voorvallen die niet bewezen betrekking hebben op een strafbaar feit, bijvoorbeeld een registratie van het signalement van een zich verdacht gedragend persoon bij een locatie. Zoals toegelicht onder de voorgaande antwoorden, kan indien er sprake is van (een vermoeden van) een strafbaar feit, over worden gegaan tot aangifte bij politie, maar zijn er ook verschillende redenen om dat niet te doen.
Kunt u de rechtsgronden en achtergronden van de betreffende zaken schetsen van de tot op heden geweigerde verblijfsvergunningen van (toegelaten) asielzoekers? Hoeveel van deze personen zijn inmiddels ook daadwerkelijk uitgezet naar het land van herkomst en wat gebeurt er met de personen bij wie dat klaarblijkelijk (nog) niet is gelukt? En waarom is dat in die gevallen niet gelukt?
Een asielvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken als sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf dat onder andere toeziet op drugs-, zeden- en geweldsmisrijven, brandstichting en mensenhandel. In de zaken die thans door de IND zijn afgewezen betrof dat veelal geweldsmisdrijven, diefstal (met geweld), huiselijk geweld en overtreding van de Opiumwet. Tegen de veroordeling alsmede de beslissing tot het intrekken danwel weigering van een verblijfsvergunning, kunnen rechtsmiddelen aangewend worden. Dat maakt dat personen in afwachting van de uitkomst van ingestelde procedures Nederland niet onmiddellijk verlaten.
Voor wat betreft de uitzettingen is één persoon inmiddels uitgezet naar het land van herkomst. Twee personen zijn strafrechtelijk uitgeleverd en ten aanzien van één persoon is de uitleveringsprocedure in gang gezet. De redenen waarom de overige personen Nederland (nog) niet hebben verlaten zijn: rechtsmiddelen tegen de beëindiging van het verblijfsrecht die in Nederland afgewacht mogen worden, een nieuw gestarte asielprocedure die eerst doorlopen moet worden, strafrechtelijke detentie of een strafrechtelijke maatregel die nog voortduurt, de afgifte van een (vervangend) reisdocument dat op zich laat wachten bij gebrek aan medewerking van de buitenlandse autoriteiten, beletselen op grond van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens die maken dat terugkeer naar het land van herkomst niet mogelijk is en het buiten beeld raken van de overheid. Van één persoon is gebleken dat de vergunning onterecht is ingetrokken.
Kunt u een overzicht geven van de landen van de herkomst van asielzoekers die betrokken zijn bij de geregistreerde meldingen en incidenten? Zo nee, waarom niet?
Het COA maakt voor registratie van incidenten gebruik van een digitaal Integraal Bewoners Informatie Systeem (IBIS). In dit bewonersregistratiesysteem registeren COA-medewerkers alle relevante bewonersinformatie, waaronder de incidenten waarbij bewoners betrokken waren. Ook de (vermoedelijke) nationaliteit van bewoners wordt in IBIS geregistreerd. Het is niet mogelijk deze informatie op geautomatiseerde wijze bij het overzicht van geregistreerde meldingen en incidenten op en rondom COA-opvanglocaties te betrekken.
De politie registreert de nationaliteit niet bij alle meldingen, wel bij aanhoudingen van verdachten. Ze doen dat dan op geboorteplaats/-land en eventueel soms (indien bekend) aanvullend op nationaliteit. In de gevallen dat de nationaliteit geregistreerd wordt, geeft dit nog niet aan of de betrokkene een dader of een slachtoffer is. Daarom kan een lijst met nationaliteiten een vertekenend beeld geven en is in mijn ogen daarom niet wenselijk om te voegen bij dit specifieke overzicht.
Uiteraard hebben de organisaties binnen de vreemdelingenketen, inclusief de politie, aandacht voor overlastgevende groepen. Ik heb uw Kamer op 17 november jl.3 geïnformeerd over de maatregelen die ik hiertoe getroffen heb.
Kunt u een overzicht geven van de landen van herkomst van asielzoekers in asielzoekerscentra waar het de afgelopen zes maanden is gekomen tot een grootschalig incident zoals in Bellingwolde en omgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven hoe lang de doorlooptijd is van vergunningsprocedures van vluchtelingen uit zogenaamde veilige landen?
Over de periode 1 maart 2016 tot 1 oktober 2016 bedraagt de gemiddelde doorlooptijd bij de IND (van datum aanvraag tot datum besluit) voor deze groep tien dagen.
Heineken Biertegoed |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de reclameactie Biertegoed van Heineken?1
Ja, ik ken de reclameactie.
Is de reclameactie Biertegoed van Heineken in strijd met de huidige wet- en regelgeving, zoals de Drank- en Horecawet en de Reclamecode zoals deze geldt voor alcoholhoudende dranken? Zo ja, waar blijkt dit uit en wat voor stappen worden ondernomen tegen deze reclameactie? Zo nee, waarom niet en acht u dit niet wenselijk?
Er zijn geen bepalingen in de Drank- en Horecawet (DHW) die deze actie van Heineken verbieden. De wet ziet met name toe op verantwoorde verstrekking.
Daarnaast moet alcoholreclame voldoen aan de Nederlandse Reclame Code en de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken, waarin de regels over reclame zijn vastgelegd.
Deze codes liggen respectievelijk bij de Stichting Reclame Code en de Stichting Verantwoorde Alcoholconsumptie. Ik heb geen rol in de beoordeling of deze reclameactie hiermee in strijd is.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de burger door deze nieuwe reclameactie wordt aangezet tot het consumeren van meer alcohol omdat dit gratis als Biertegoed wordt aangeboden bij de aanschaf van drank in de supermarkt?
Aangezien deze actie niet in strijd is met de DHW, is er geen grond voor actie op basis daarvan. Uiteraard is het wel zo dat de horeca die het gratis biertje verstrekt, zich aan de regels in de DHW rondom het verantwoord verstrekken van alcohol dient te houden. Dit houdt bijvoorbeeld in dat zij geen alcohol aan minderjarigen mogen verstrekken of aan personen die in kennelijke staat van dronkenschap verkeren.
Of de actie leidt tot meer alcoholgebruik kan ik (nog) niet overzien.
Deelt u de mening dat het op deze manier «sparen» voor alcohol kan leiden tot overmatige alcoholconsumptie? Zo ja, bent u ook van plan actie te ondernemen tegen Heineken indien de reclameactie momenteel niet onrechtmatig is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze reclameactie onwenselijk is omdat het gratis weggeven van alcohol indruist tegen het beleid van de overheid gericht op een verantwoorde alcoholinname?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een dergelijke reclameactie voor alcohol, in app-vorm, gericht is op de doelgroep jongvolwassenen? Zo ja, is de overheid bereid te onderzoeken of deze zelfde doelgroep per app te bereiken is om hen voor te lichten over de risico's van alcohol?
Het feit dat de actie de vorm van een app heeft, betekent mijn inziens niet automatisch dat deze gericht is op de doelgroep jongvolwassenen, apps bedienen inmiddels alle leeftijdsgroepen. Komend jaar zal het Trimbos instituut een app ontwikkelen die onder andere zal ondersteunen bij het minderen of stoppen met alcoholgebruik.
De mislukte aanbesteding van Zaakgericht Werken (ZGW) door de Dienst ICT Uitvoering |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op mijn eerdere vragen over de mislukte aanbesteding van Zaakgericht Werken door de Dienst ICT Uitvoering (DICTU)?1
Ja.
Welke voorwaarden bestaan er voor het intrekken van een aanbesteding en dezelfde opdracht te gunnen langs andere weg, in dit geval een minicompetitie?
Er is in casu geen sprake van «dezelfde opdracht». De opdracht die is uitgezet in de minicompetitie onder de Raamovereenkomst Applicatieontwikkeling DICTU is een andere dan de opdracht zoals uitgezet in de Europese aanbesteding. De oorspronkelijke opdracht (die is ingetrokken) had als doel de ontwikkeling van een generieke «Zaakgericht Werken» (ZGW)-dienst voor meerdere organisaties. De minicompetitie had als primair doel om één of twee partners te selecteren die samen met DICTU cloud-diensten (dus niet alleen de ZGW-dienst maar ook andersoortige diensten, zoals documentmanagement of financieel management) gaan ontwikkelen. Als eerste concrete diensten zijn in die minicompetitie, als onderdeel van de opdracht, de inrichting van een Zaakgericht Werken-dienst ten behoeve van Agentschap Telecom (AT) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) opgenomen.
Is in dit geval aan deze voorwaarden voldaan en op welke wijze is met de partijen die wel aan de aanbesteding konden deelnemen en niet aan de minicompetitie hierover gecommuniceerd?
DICTU heeft bij het intrekken van de Europese aanbesteding gehandeld overeenkomstig het gestelde in de aanbestedingsleidraad, namelijk dat DICTU zich het recht voorbehoudt om de aanbesteding geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of definitief te stoppen. Hierover is met alle betrokken partijen gecommuniceerd.
De minicompetitie betrof een andere opdracht en ging tussen de vijf partijen die deel uitmaken van de door DICTU gesloten raamovereenkomst. Slechts drie van de negen partijen die hebben deelgenomen aan de Europese aanbesteding, maken ook deel uit van de raamovereenkomst.
Hebben deze partijen de mogelijkheid gekregen de beslissing om een minicompetitie met dezelfde vraagstelling te houden aan te vechten?
De vraagstelling in de minicompetitie was een andere dan die in de Europese aanbesteding.
Is bij de oorspronkelijke aanbesteding sprake geweest van een vaste prijs voor de opdracht en waren er criteria voor meerwerk? Is dit het geval geweest bij de minicompetitie?
In de oorspronkelijke aanbesteding is inderdaad sprake geweest van een vaste prijs. Partijen moesten een prijs bieden voor de levering van een generiek platform voor Zaakgericht Werken ten behoeve van DICTU en de inrichting op dit platform van het zaaksysteem ten behoeve van AT en IGZ. Bovendien moest vijf jaar onderhoud in de vaste prijs worden opgenomen.
In de minicompetitie is aan partijen gevraagd een indicatieve prijs op te geven voor de zogenaamde pré-projectfase van de inrichting van Zaakgericht Werken ten behoeve van AT en IGZ. Het gaat hierbij om de voorbereiding van de daadwerkelijke uitvoering. Dit heeft er mee te maken dat in de opdracht voor de mincompetitie is uitgegaan van een gefaseerde uitvoering, waarbij na elke fase een besluit volgt over de volgende fase inclusief kosten.
Waarom zijn de afspraken tussen DICTU enerzijds en Agentschap Telecom (AT) en de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) anderzijds over financiering, leveringsvoorwaarden en een kostenmodel niet voorafgaand aan de minicompetitie gemaakt?2
Het uitgangspunt is gebleven dat het zaaksysteem wordt verrekend op basis van het gebruik. Bij de minicompetitie is in de uitvraag aan de partijen gevraagd conform dit model de kosten te specificeren. Daarmee wordt al in de uitvraag het risico van het verschil in afname verlegd naar de marktpartijen. De overige afspraken over leveringsvoorwaarden en inhoud waren eveneens onderdeel van de specificatie bij de uitvraag. De beoordeling van de offertes is afzonderlijk door AT en IGZ gedaan, zij kwamen onafhankelijk van elkaar tot dezelfde conclusie. De kosten maakten een gewogen onderdeel uit van de beoordeling van de offertes. De weging van de onderdelen van de uitvraag is op voorhand met AT en IGZ afgestemd.
Zijn deze afspraken inmiddels gemaakt? Zo nee, welke risico’s brengt dit met zich mee voor DICTU?
Zie het antwoord op de vorige vraag.
Zijn de stappen die reeds zijn gezet door het houden van de minicompetitie omkeerbaar? Zo nee, waarom zijn dan toch onomkeerbare stappen gezet in tegenstelling tot wat het BIT-advies stelde?
In lijn met het BIT-advies over het eerste aanbestedingstraject is voor het huidige traject gekozen voor een gefaseerde aanpak bij de implementatie voor AT en IGZ. Bij iedere fase wordt door de partijen beoordeeld of er qua financiën, voorwaarden en inhoud nog aan de verwachtingen wordt voldaan. De leveranciersafspraken zijn in lijn met deze gefaseerde aanpak. Inmiddels hebben AT en IGZ beide de eerste «proof of concept»-fase doorlopen en groen licht gegeven voor de volgende fase.
Kunt u garanderen dat AT en IGZ in de huidige vorm van het project duidelijkheid hebben en krijgen over inhoud en opbouw van de op te leveren dienst?
Bij de eerste »proof of concept»-fase hebben AT en IGZ aangegeven een goed beeld te hebben gekregen van de dienst. In de volgende fase zal dit beeld steeds verder aangescherpt worden.
Het bericht dat moslims steeds vaker slachtoffers zijn van discriminatie vanwege hun geloof |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur van 17 oktober 2016?1
Ja.
Kent u het rapport «Discriminatie-cijfers in 2015»?2
Ja, dit rapport hebben wij u doen toekomen als bijlage bij de Kamerbrief over racisme en moslimdiscriminatie van 29 september jongstleden.3
Deelt u de mening dat het toenemend aantal slachtoffers van moslimdiscriminatie zorgwekkend is? Zo ja, welke maatregelen neemt u hiertegen? Zo nee, waarom niet?
Discriminatie is onaanvaardbaar. Het kabinet staat voor een samenleving waarin iedereen gelijke kansen krijgt, en niet afgerekend wordt op vermeende groepskenmerken maar op individuele kwaliteiten. Een samenleving waar iedereen zich veilig voelt om in vrijheid vorm te geven aan de eigen etnische, religieuze, seksuele en culturele identiteit binnen de kaders van de rechtsstaat.
Discriminatie heeft grote impact op de betrokkene die het overkomt en op diens (directe) omgeving. Uit het rapport «Discriminatiecijfers in 2015», komt het beeld naar voren dat vrouwen die een hoofddoek dragen of mannen die zichtbaar moslim zijn, vaker doelwit lijken te zijn geweest dan anderen.
Het rapport geeft verder aan dat het aannemelijk is dat de geconstateerde toename van het aantal meldingen te maken heeft met moslimdiscriminatie als gevolg van de onrust over terroristische aanslagen door moslim-extremisten in onder andere Parijs, de onrust naar aanleiding van de toestroom van (veelal islamitische) asielzoekers en de opmars van de Islamitische Staat in Syrië en Irak. De geconstateerde toename van het aantal meldingen kan daarnaast te maken hebben met de inzet op het vergroten van de meldingsbereidheid.
De bestrijding van alle vormen van discriminatie wordt actief vormgegeven en uitgevoerd binnen het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie. Binnen dit actieprogramma is er ook specifiek aandacht voor de aanpak van moslimdiscriminatie, onder andere in de vorm van aandacht voor versterking van kennis en inzicht, het verhogen van meldingsbereidheid en versterking van lokale samenwerking. De resultaten van het onderzoek naar triggerfactoren van moslimdiscriminatie worden begin 2017 verwacht. Op basis van deze rapportage wil ik, na overleg met betrokken partners, nagaan waar de inzet op het bestrijden van moslimdiscriminatie verder versterkt kan worden.
Hoe beoordeelt u dat er sprake is van meer dan een verdubbeling van incidenten in de richting van moslims?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat de slachtoffers voornamelijk vrouwen met hoofdoek zijn en mannen die er zichtbaar islamitisch uit zien?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u een verband tussen gepleegde terroristische aanslagen elders en het stigma dat wordt opgeworpen wat zich uit in toenemende aantallen van slachtoffers van moslimdiscriminatie? Zo ja, vindt u dat er extra inspanning vanuit het kabinet nodig is? Zo nee, hoeveel onderzoeken en rapporten heeft u nog nodig?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat het tijd is voor een racismepolitie die er alles aan doet om racisme en discriminatie te voorkomen en te bestrijden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is om diverse redenen geen voorstander van een aparte racisme-politie. Vanaf begin 2017 is bij de politie een centraal punt dat discriminatiezaken uit het politiesysteem destilleert en bij de eenheden adresseert voor goede opvolging. Met het nieuwe beleidskader diversiteit en discriminatie zijn de taken steviger verankerd in de politieorganisatie, met als portefeuillehouder de eenheid chef Den Haag, die hierbij door medewerkers wordt ondersteund.
Daarnaast zijn ook de registratie- en rapportage-activiteiten van de politie geïntensiveerd. De politie heeft een forse verbeterslag gemaakt in de gegevensverzameling en analyse van discriminatiezaken: het rapport over 2015 is als bijlage bij de Kamerbrief over racisme en moslimdiscriminatie van 29 september jongstleden aan de Kamer gestuurd.
Welke rol voor het onderwijs, media en de politiek ziet u om racisme en discriminatie jegens moslims te bestrijden en tegen te gaan?
Het onderwijs heeft een belangrijke rol bij het tegengaan van pesten en discriminatie. Zo zijn scholen wettelijk verplicht om zorg te dragen voor de veiligheid op school.
De wet heeft tot doel pesten tegen te gaan en de sociale, psychische en fysieke veiligheid van alle leerlingen te waarborgen. Onderdeel hiervan is het monitoren van de veiligheidsbeleving van leerlingen. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van deze opdracht en spreekt scholen waar nodig aan.
Daarnaast hebben alle scholen de taak bij te dragen aan de burgerschapsvorming van hun leerlingen. Het overbrengen van waarden zoals gelijkwaardigheid en vrijheid neemt een belangrijke plaats in. Het respecteren van andermans idealen, geaardheid of achtergrond is ook opgenomen in de kerndoelen. We ondersteunen schoolleiders en leraren door diverse programma’s bij de ontwikkeling en vormgeving van zowel sociale veiligheid als van burgerschap.
Wat de media betreft geldt de persvrijheid zoals deze in onze Grondwet is vastgelegd. Deze vrijheid wordt slechts beperkt door de grenzen die zijn vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht.
Bestaat er mogelijk een verband tussen de toenemende moslimdiscriminatie en de uitlatingen van bepaalde politici in Nederland?
Om meer zicht te krijgen op oorzaken en triggerfactoren van moslimdiscriminatie onder jongeren loopt er op dit moment een onderzoek naar «Triggerfactoren moslimdiscriminatie». Hierbij worden ook omgevingsfactoren die bijdragen aan vooroordelen en daadwerkelijke uitingen van moslimdiscriminatie, zoals de algemene opinie die wordt beïnvloed door politici, politiek en ander opinievormers meegenomen.
Deelt u de mening van de Nationale Politie waarin wordt gezegd dat deze vorm van discriminatie de maatschappij ontwricht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Ja. De gevolgen van discriminatie zijn groot, zowel voor de individuele betrokkenen als de onderlinge verbondenheid in de samenleving. Uitsluiting en discriminatie tasten de onderlinge verbondenheid aan en druisen in tegen belangrijke gedeelde waarden en de fundamenten van de democratische rechtsstaat. Daarom pakt het kabinet met het Nationaal Actieprogramma openlijke discriminatie hard aan en neemt zij maatregelen om meer onbewuste, subtiele vormen van discriminatie tegen te gaan.
Kunt u een overzicht geven van het aantal meldingen van, en het aantal vervolgingen en het aantal veroordelingen wegens moslimdiscriminatie in de afgelopen 5 jaar? Zo nee, waarom niet?
Moslimdiscriminatie wordt sinds 2013 centraal via zoektermen in het registratiesysteem van de politie in kaart gebracht en als specifieke categorie beschreven in de jaarlijkse aan uw Kamer aangeboden rapportage van discriminatiecijfers. In 2013 ging het om 150 incidenten (meldingen, aangiften dan wel eigen waarneming) van slachtoffers gediscrimineerd op grond van hun islamitische religieuze achtergrond. In 2014 zijn 206 incidenten geregistreerd en in 2015 betrof het 439 incidenten.
Daarvoor (vanaf 2008) werd door de politieregio’s – thans regionale eenheden – aan de hand van zaaksoverzichten een cijferbeeld gegenereerd waardoor een goede vergelijking met die jaren niet mogelijk is.
Het WODC-rapport «De gang van discriminatiezaken door de strafrechtketen»4, dat op 22 januari 2016 als bijlage bij het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie aan uw Kamer is aangeboden, geeft een beeld van de gang van zaken door de strafrechtketen (2010–2013) inclusief de afdoening en strafmaat. Ook wordt er in dit rapport ingezoomd op verschillende wettelijke discriminatiegronden.
Wat vindt u van het idee om mensen die zich structureel schuldig maken aan discriminatie een taakstraf op te leggen waarbij de daders verplicht in contact moeten treden met het slachtofferprofiel?
Het opleggen van een straf is maatwerk, waarbij zowel kenmerken van het delict, als daderkenmerken meewegen. Uitgangspunt is dat interventies evidence based zijn en voldoen aan kwaliteitscriteria. Daarom is het kabinet geen voorstander van taakstraffen die verplichten tot een slachtoffer/dader-confrontatie.
Welke concrete maatregelen bent u voornemens te treffen om moslimdiscriminatie te bestrijden?
Zie antwoord vraag 3.
De berichten 'Akkerbouw op losse schroeven' en 'RVO vertraagd onderzoek' |
|
Erik Ziengs (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Akkerbouw op losse schroeven» (Nieuwe Oogst) en «RVO vertraagd onderzoek» (Boerderij)1?
Ja.
Is het waar dat de Minister van Economische Zaken al in mei van dit jaar de algemeen verbindend verklaring (AVV) heeft afgegeven voor de akkerbouw voor onderzoek en innovatie?
Ja.
Is het waar dat nog steeds niet duidelijk is of de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) kan meewerken om, na machtiging van de telers, aan Brancheorganisatie (BO) Akkerbouw gegevens te verstrekken?
Over het verstrekken van gegevens op basis van een machtiging bestaat geen onduidelijkheid. RVO is daartoe bereid.
Is het waar dat een verzoek hiertoe al sinds juli op het ministerie ligt? Zo nee, wanneer is dit verzoek gedaan? Zo ja, vindt u het acceptabel dat een verzoek ruim drie maanden op antwoord wacht?
Ja. De BO Akkerbouw heeft in juli jl. een dergelijk verzoek bij mijn ministerie ingediend. Aan de beoordeling van het verzoek zijn diverse aspecten verbonden die zorgvuldige afweging behoefden. Een van die aspecten is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) die de overheid beperkingen oplegt bij het delen van persoonsgegevens.
Ik heb besloten – binnen de ruimte die de Wbp biedt – het de Brancheorganisatie (BO) Akkerbouw mogelijk te maken de Kamer van Koophandel-nummers (KvK-nummers) van de niet bij haar aangesloten marktdeelnemers van RVO te verkrijgen. Zo kan de BO alle marktdeelnemers die een verplichting tot het betalen van een financiële bijdrage hebben, benaderen. Op basis van deze KvK-nummers van de niet aangeslotenen en van de gegevens van de bij de BO aangeslotenen kan de BO alle betalingsplichtige marktdeelnemers benaderen en hen verzoeken RVO te machtigen areaalgegevens door te geven aan de BO.
Zie ook het afschrift van mijn antwoordbrief aan de BO Akkerbouw, dat ik gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer heb gestuurd.
Vindt u het acceptabel dat trage besluitvorming de onderzoeksprojecten die gepland staan voor een bedrag van 1,2 miljoen euro in gevaar brengen? Zo nee, wat is de reden dat de besluitvorming zo lang op zich laat wachten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om op hele korte termijn een praktische invulling te geven aan dit verzoek zodat de begroting van BO Akkerbouw geen vertraging oploopt en BO Akkerbouw aan de slag kan met onderzoek en innovatie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om een praktische invulling te kiezen om te voorkomen dat er nodeloos veel administratieve lasten gemoeid zijn voor de ondernemers? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het telefonisch intrekken van bezwaren |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de documenten die via een WOB-verzoek aan de Belastingdienst over de werkinstructies telefonisch horen op 27 september jl. openbaar zijn gemaakt?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de volgende werkinstructie over het bellen van mensen door de Belastingdienst na het indienen van het bezwaar: «Een vastlegging van het telefoongesprek in de systemen is dan voldoende. Er hoeft in deze gevallen geen brief meer door bezwaarmaker naar ons te worden gestuurd waarbij hij zijn bezwaarschrift intrekt. Ook sturen wij geen bevestiging meer om de intrekking te bevestigen tenzij de klant daarom verzoekt. Dat kan in de vorm van een email»?
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om bij formele procedures, zoals het afhandelen van een bezwaarschrift, duidelijk en ondubbelzinnig te communiceren en dat bij de communicatie hierover tussen belastingplichtige en Belastingdienst ten alle tijden de wet nauwgezet gevolgd moet worden?
Ja, het is bij formele procedures van groot belang dat er helder wordt gecommuniceerd naar een belanghebbende. Dit is ook een belangrijke basisgedachte van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Mijn inzet is – binnen de kaders van wet- en regelgeving – het voor de belastingplichtige zo gemakkelijk mogelijk te maken en niet te gaan formaliseren als de belastingplichtige daar zelf geen behoefte aan heeft. Onderdeel van de Investeringsagenda is om de juridische procedures zodanig te stroomlijnen dat ze een dienstverlening mogelijk maken die meer in lijn is met de maatschappelijke wensen en verwachtingen ten aanzien van de interactie en die tegelijkertijd niet ten koste gaat van de rechtsbescherming en de rechtszekerheid.
De Belastingdienst is meer gebruik gaan maken van telefonisch contact. De Belastingdienst benadert belanghebbenden telefonisch over een ingediend bezwaar. Doel hiervan is om belanghebbende vroegtijdig te betrekken in de bezwaarprocedure en onnodige verdere procedures te voorkomen. In dat gesprek wordt ook gevraagd of de belanghebbende wil worden gehoord. De Belastingdienst hanteert deze werkwijze, omdat die tegemoet komt aan de wens in de samenleving. Bij een eenvoudig bezwaarschrift kan met één telefoongesprek de zaak bijvoorbeeld zijn opgelost. Bij een complexer bezwaarschrift kan telefonisch contact bijdragen aan een spoedige afhandeling. Belanghebbenden ervaren dat contact als positief.
De (te) formele behandeling van klacht- en bezwaarprocedures is door burgers als een van tien belangrijkste knelpunten2 in de dienstverlening van de overheid geselecteerd. De burger verwacht persoonlijk contact, begrijpelijke communicatie en een correcte en vlotte behandeling van vragen en problemen.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft in de handleiding «Professioneel behandelen van bezwaarschriften» van 2014 aangegeven dat het zoeken van telefonisch contact belangrijk kan bijdragen aan het snel oplossen van geschillen tussen burger en overheid.
Bent u ervan op de hoogte dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ondubbelzinnig voorschrijft in artikel 6.14, eerste lid, dat: «1. Het orgaan waarbij het bezwaar- of beroepschrift is ingediend, bevestigt de ontvangst daarvan schriftelijk.»
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat artikel 6.21 Awb en de jurisprudentie voorschrijven dat een bezwaar alleen schriftelijk ingetrokken kan worden of mondeling tijdens een hoorzitting?
Ja.
Deelt u de mening dat bij de in vraag 2 genoemde instructie sprake is van contra legem beleid? Is dit beleid door u vastgesteld of is dit beleid van de Belastingdienst zelf?
Werkinstructies, uiteraard binnen wet – en regelgeving en conform beleid, worden door de dienst vastgesteld. Deze specifieke werkinstructie was niet conform wet – en regelgeving en had dus überhaupt niet mogen worden vastgesteld. Inmiddels is opdracht gegeven het werken contra legem te beëindigen.
Zijn de telefoongesprekken, waarnaar verwezen wordt in de instructie Behandelen bezwaar informeel/slimmer werken, formele gelegenheden tot horen als bedoeld in artikel 7.2 Awb? Zo ja, zijn mensen van te voren op de hoogte gesteld dat het een hoorzitting was, konden zij zich voorbereiden en is aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan, zoals die gesteld zijn in de artikelen 7.2 en 7.4 van de Awb?
Nee, bij deze telefoongesprekken kan niet worden gesproken van horen in de zin van de Awb.
In hoeveel gevallen is een proceskostenvergoeding betaald voor het horen bij intrekking en gegrondverklaring van het bezwaar?
Het telefonisch contact kwalificeert niet als horen in de zin van de Awb. Er bestaat derhalve geen recht op een bezwaarkostenvergoeding voor het telefonisch contact.
Indien de telefoongesprekken formele hoorzittingen waren als bedoeld in artikel 7.2 Awb, zijn er dan ook altijd verslagen verstuurd naar de indieners van het bezwaar?
Nee. Bij deze telefoongesprekken kan niet worden gesproken van horen in de zin van de Awb.
Indien de telefoongesprekken geen formele gelegenheden tot horen waren, klopt het dan dat de werkinstructie in strijd is met artikel 6.21 Awb?
Een mondelinge intrekking kan uitsluitend tijdens het horen geschieden, anders dient volgens de Awb een intrekking schriftelijk te gebeuren. Bij deze telefoongesprekken kan niet worden gesproken van horen in de zin van de Awb. Inmiddels is de opdracht gegeven de werkinstructie aan te passen en de werkwijze in overeenstemming met het wettelijke systeem te brengen. Daarbij blijft de inzet het voor de belastingplichtige zo gemakkelijk mogelijk te maken en niet te gaan formaliseren als de belastingplichtige daar zelf geen behoefte aan heeft; één en ander uiteraard binnen wet- en regelgeving.
Bij hoeveel mensen is deze manier van werken toegepast sinds het verschijnen van deze instructie?
Deze manier van werken staat sinds 2011 expliciet in de werkinstructie. De hierboven gevraagde informatie wordt uitsluitend op dossierniveau (in het logboek) vastgelegd. De Belastingdienst beschikt niet over geaggregeerde informatie op dit punt.
Hoeveel mensen hebben hun bezwaar volgens de systemen van de Belastingdienst telefonisch ingetrokken in 2015 en in 2016? Kunt u hierbij een uitsplitsing maken naar verschillende soorten belastingplichtigen, zoals particulieren IB, Grote Ondernemingen, mkb-ondernemingen en aangeven hoeveel procent van de belastingplichtigen waarvan het bezwaar telefonisch is ingetrokken werd bijgestaan door een adviseur, advocaat of gemachtigde?
Het aantal bezwaren tegen aanslagen IH/ZVW/WAZ dat door de bezwaarmakers in 2015 en 2016 (t/m medio oktober) is ingetrokken door bellen bij bezwaar blijkt uit bijgaande tabel:
Segment/Jaar
2015
2016
Particulieren
10.910
8.785
MKB
4.530
4.113
Grote Ondernemingen
20
16
Totaal
15.460
12.914
Bijgestaan door belastingconsulent
22,1%
18,8%
Hoeveel mensen hebben geen schriftelijke bevestiging gekregen dat hun bezwaar telefonisch ingetrokken is in 2015 en 2016?
Deze informatie wordt uitsluitend op dossierniveau (in het logboek) vastgelegd. De Belastingdienst beschikt niet over geaggregeerde informatie op dit punt.
Indien u de antwoorden op de vorige vragen niet weet, is er dan wel sprake van zorgvuldige verslaglegging, zoals ook in de memo wordt opgelegd («De bezwaarbehandelaar legt ieder telefonisch contact en iedere afspraak vast bij de behandeling in het logboek van GBV», pagina 5 van de instructie Behandelen bezwaar, informeel/slimmer werken)?
Ja. Er is sprake van een zorgvuldige verslaglegging op dossierniveau (logboek). Er is geen informatie op geaggregeerd niveau beschikbaar.
Hoe gaat u belastingplichtigen informeren dat de Belastingdienst van mening is dat hun bezwaar is ingetrokken? Bent u bereid hen in de gelegenheid te stellen aan te geven dat deze bezwaren niet zijn ingetrokken, zodat er alsnog een uitspraak op het bezwaar komt?
Tijdens het telefonische contact werd, in voorkomende gevallen, met de belastingplichtige de intrekking van het bezwaar besproken; daarmee werd de belastingplichtige geïnformeerd, hoewel niet conform de wettelijke vereisten. Omdat er hiervan geen informatie op geaggregeerd niveau aanwezig is, is het niet mogelijk voor de Belastingdienst om met de desbetreffende belastingplichtigen contact op te nemen. Wanneer in dit soort situaties de belastingplichtige binnen een redelijke termijn na de intrekking heeft aangegeven of aangeeft dat hij toch het bezwaar verder behandeld wil zien, wordt de bezwaarbehandeling hervat en kan er alsnog een uitspraak op het bezwaar komen.
Is telefonisch horen toegestaan in het fiscale recht? Zo ja, sinds wanneer en op basis van welk besluit?
In het Besluit Fiscaal Bestuursrecht heb ik neergelegd dat een hoorgesprek niet telefonisch wordt gevoerd en dat het wel zo kan zijn dat een belanghebbende na telefonisch contact met de inspecteur van mening is dat hij zijn zaak (telefonisch) voldoende heeft toegelicht en afziet van een hoorgesprek.
Op welke wijze zijn de procedures over horen aangepast naar aanleiding van de Kamervragen van het lid Siderius over het schenden van de hoorregels bij bezwaarprocedures inzake de kinderopvangtoeslag2?
In vervolg op de antwoorden op de genoemde vragen van het lid Siderius heeft de Belastingdienst/Toeslagen de werkwijze rond het horen aangepast. Zowel in het geval dat er telefonisch contact is met belanghebbende als in het geval waarin schriftelijk stukken worden opgevraagd, wordt nu aan belanghebbende gevraagd of hij wil worden gehoord.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de eerste termijn van het wetgevingsoverleg over het pakket Belastingplan 2016 op 31 oktober aanstaande?
Nee, het is helaas niet gelukt de vragen binnen de verzochte termijn te beantwoorden.
Impulsaankopen en het welzijn van paarden en pony's |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dronken vrienden kopen veulen Binky: «Ik heb niet eens een weiland»»?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat mensen, al dan niet in beschonken toestand, in een opwelling kunnen overgaan tot de aankoop van een dier, in dit geval een Shetlandveulen van 3,5 maand oud, en dat dier zonder enige kennis van zaken nog meekrijgen ook?
Nee. De verkoop van dieren dient altijd zorgvuldig en overwogen te worden uitgevoerd en elke nieuwe houder dient te beschikken over de nodige kennis en vaardigheden.
Vindt u 3,5 maand een geschikte leeftijd voor een veulen om reeds van zijn moeder gescheiden te zijn en te worden overgeleverd aan de handel?
Nee. Op grond van artikel 1.6 Besluit houders van dieren dient een dier voldoende ruimte te worden gelaten voor zijn fysiologische en ethologische behoeften. De gemiddelde speenleeftijd van een veulen ligt rond de 9 maanden. Een veulen van 3,5 maand drinkt dus nog moedermelk en heeft om die reden nog de behoefte om bij zijn moeder te kunnen drinken en bescherming te zoeken.
Vindt u de verkoopprijzen op paardenmarkten (in dit geval eerst 40 euro voor een Shetlandveulen, in de doorverkoop een tientje) bijdragen aan een besef van (financiële) verantwoordelijkheid voor het te koop aangeboden dier?
De hoogte van verkoopprijzen als zodanig zijn niet bepalend voor in hoeverre een houder wel of geen eigen verantwoordelijkheid dient te hebben ten opzichte van het dier. Ook indien een dier om niet wordt afgegeven, kan het welzijn van het dier goed gewaarborgd zijn.
Vindt u überhaupt dat paardenmarkten het dierenwelzijn dienen?
Het houden van dieren kan niet los gezien worden van de koop en verkoop ervan. Een koop en verkoop van dieren kan gepaard gaan met een zekere mate van stress. Wel dient er zorg voor gedragen te worden dat dit proportioneel is en zoveel mogelijk beperkt blijft. Bij het gedrag van burgers ten aanzien van dieren dient steeds rekenschap gegeven te worden van de intrinsieke waarde van het dier. De bepalingen in de Wet dieren en het Besluit houders van dieren dienen dan ook nageleefd te worden.
Vindt u dat de vrijwillige aanpak van de Sectorraad Paarden het welzijn van paarden en pony's in Nederland veilig heeft weten te stellen?
Het is de verantwoordelijkheid van de houder zelf en niet van de Sectorraad Paarden om zorg te dragen dat het welzijn van de door hem gehouden dieren gewaarborgd wordt. De Sectorraad Paarden heeft wel als taak om welzijnsproblemen aan te kaarten en zonodig verbeterpunten aan te dragen.
Kunt u deze (eenvoudige ja/nee-)vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Dierenwelzijn op 2 november 2016, zodat we er daar verder met elkaar over kunnen spreken?
Nee, dit is niet mogelijk gebleken.
Het bericht ‘Botsing Aruba en Nederland over gouverneur’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Botsing Aruba en Nederland over gouverneur»?1
Ja
Is het waar dat de Rijksministerraad eenzijdig een niet door Aruba voorgedragen persoon tot gouverneur van Aruba heeft benoemd?
De benoeming van de (waarnemend) Gouverneurs vindt op basis van het Statuut voor het Koninkrijk en het Reglement van Orde voor de Gouverneur plaats door de Koninkrijksregering. Tot de voordracht wordt besloten door de Rijksministerraad op voorstel van de Minister van BZK. Het verdient de voorkeur dat een kandidaat, die naar verwacht op draagvlak in de Rijksministerraad kan rekenen, wordt voorgedragen op (schriftelijke) aanbeveling van de ministerraad van het betrokken land. Ondanks het feit dat de tweede termijn van Gouverneur Refunjol reeds op 1 mei 2016 verliep en ondanks regelmatig overleg ontstond er geen zicht op een aanbeveling vanuit Aruba die op draagvlak zou kunnen rekenen. De Rijksministerraad is vervolgens overgegaan tot het doen van een voordracht. Het benoemingsbesluit is aldus rechtmatig tot stand gekomen. De Minister-President van Aruba en ik hebben op 18 oktober jl. met elkaar teruggekeken op het overleg dat in de afgelopen anderhalf jaar heeft plaats gevonden. Wij zijn daarbij tot de volgende conclusies gekomen: De benoeming is het resultaat van een proces dat geen schoonheidsprijs verdient. De Minister van BZK is zich hiervan bewust. Nu de benoeming van een nieuwe gouverneur bij koninklijk besluit is geformaliseerd, legt de regering van Aruba zich hier in het belang van de relaties binnen het Koninkrijk, bij neer. Wij hebben ons voorgenomen de komende periode de samenwerking ook op andere terreinen te intensiveren en de wederzijdse voordelen van het Koninkrijk te bevorderen.
Is het waar dat alleen de ministerraad van Aruba kandidaten kan voordragen voor de functie van gouverneur?
Zie antwoord vraag 2.
Is de voordracht voor benoeming tot gouverneur van Aruba voorbereid binnen de geldende juridische en bestuurlijke kaders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen heeft deze benoeming voor de bestuurlijke verhoudingen tussen Nederland en Aruba?
Ik verwijs naar het slot van de conclusies van het gesprek met de Minister-President van Aruba. Ik kijk dan ook uit naar een vruchtbare samenwerking met Aruba.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór maandag 24 oktober 2016?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het nieuws dat de FBI vooraf geweten zou hebben van de aanslag in Garland op 3 mei 2015 |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de eerdere antwoorden op Kamervragen door de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 18 augustus 2016 en 19 september 2016 over de terreuraanslag in Texas?1 2
Ja
Hebben de Amerikanen inmiddels een verklaring gegeven over de berichtgeving dat de FBI voorkennis had van de aanslag in Garland en er mogelijk zelfs toe heeft aangezet? Zo nee, waarom niet?
Ja
Hoe vaak heeft Nederland er in de laatste tweeënhalve maand, sinds hierover schriftelijke vragen zijn gesteld, bij de Amerikanen op aangedrongen om met een verklaring te komen?
Sindsdien mijn verzoek op 16 augustus heb ik langs verschillende wegen en op verschillende momenten geïnformeerd naar de voortgang van de beantwoording van mijn verzoek.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over dit dossier en op welke termijn verwacht u deze duidelijkheid te kunnen verschaffen, zodat herhaling in de toekomst kan worden voorkomen?
De Amerikaanse autoriteiten geven het volgende aan:
Wilt u deze vragen nog deze week beantwoorden?
Uw vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht dat Poolse vrouwen te maken hebben met scheldpartijen, bedreigingen en aanrandingen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van Stichting Fairwork dat Poolse vrouwen op hun werk te maken hebben met scheldpartijen, bedreigingen en aanrandingen?1
Seksuele intimidatie is ongewenst gedrag dat aangepakt moet worden. Dit geldt voor iedereen die in Nederland werkt en dus ook voor arbeidsmigranten.
Wat vindt u van de uitkomsten van de verkennende studie van Stichting Fairwork waaruit blijkt dat Poolse vrouwen die in fabrieken of de land- of tuinbouw werken, aangeven dat ze veelvuldig te maken hebben met allerlei misstanden, zoals scheldpartijen, handtastelijkheden en fysieke bedreiging?
Het ongewenste gedrag dat in dit onderzoek naar voren komt dient aangepakt te worden. De SZW campagne «Ongewenst gedrag» (www.duurzameinzetbaarheid.nl) die 17 oktober in herhaling is gegaan geeft werkgevers en werknemers handvatten om seksuele intimidatie te herkennen en aan te pakken. Op de site van de campagne zijn ook ervaringsverhalen opgenomen. Met FairWork is al voor het uitkomen van het onderzoek contact geweest over het opnemen van een ervaringsverhaal van een arbeidsmigrant. Dit verhaal over een vrouwelijke Poolse arbeidsmigrant is op de site geplaatst.
Bent u bereid om de inspectie onmiddellijk onderzoek te laten doen naar de misstanden waar Poolse vrouwen en mogelijk ook andere Oost-Europese vrouwen zoals Bulgaarse en Roemeense vrouwen mee te maken hebben? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen tegen de bedrijven en uitzendbureaus die zich schuldig maken aan deze misstanden? Zo nee, waarom niet?
De sectoren waar dit probleem zich mogelijk voor kan doen, namelijk de agrarische sector, schoonmaak- en uitzendbranche, zijn al onderwerp van de risicogerichte aanpak van de Inspectie SZW om de naleving van de arbeidswetten te bevorderen en misstanden, en ook dit soort misstanden, tegen te gaan. Omdat de Inspectie dit soort signalen belangrijk vindt en ook zelf hier alert op is, heeft zij geïnventariseerd welke aanwijzingen er in zaken en bij inspecteurs en rechercheurs zijn rond deze problematiek. Ze bericht mij hier binnenkort over, waarna ik uw Kamer zal informeren.
Kunt u aangeven op welke wijze er getoetst wordt of de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden gerespecteerd worden?
De verantwoordelijkheid voor het naleven van de regels ligt primair bij werkgevers en werknemers zelf. De Inspectie SZW ziet toe op naleving van de arbeidswetten, waaronder de Arbowet, Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en Arbeidstijdenwet. Wanneer zij bij een controle op basis van de feiten en omstandigheden constateert dat er sprake is van een overtreding kan zij een sanctie opleggen.
Is u bekend of er aangifte is gedaan van misstanden zoals gemeld door Stichting Fairwork? Zo ja, wat is de status van deze aangifte(n)?
Het is bij de Inspectie SZW niet bekend of mensen aangifte hebben gedaan. Een van de activiteiten van de Inspectie SZW is het uitvoeren van strafrechtelijke onderzoeken naar arbeidsuitbuiting. Seksuele intimidatie is een van de mogelijke indicatoren van arbeidsuitbuiting.
Bent u bereid om de campagne tegen «pesten op de werkvloer», waar ook seksuele intimidatie onder valt, ook in andere talen beschikbaar te stellen en het onderwerp expliciet in de voorlichtingsbijeenkomsten hier en in het thuisland te benoemen? Zo ja, op welke termijn kan dat gerealiseerd worden? Zo nee, waarom niet?
Ik laat de campagne «Ongewenst gedrag» waar u aan refereert niet vertalen. Deze campagne en de site zijn er vooral op gericht om seksuele intimidatie bespreekbaar te maken door werkgever en werknemer. Daarbij is zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven wel aandacht voor het ervaringsverhaal van arbeidsmigranten om vooral ook de Nederlandse werkgever bewust te maken van seksuele intimidatie van arbeidsmigranten op de werkvloer.
Om arbeidsmigranten zelf bewust te maken van het onderwerp en handvatten te geven wat te doen als ze ermee geconfronteerd worden zet ik in op gerichte voorlichting in de eigen taal in het herkomstland. Nederland werkt samen met de belangrijkste herkomstlanden in Midden- en Oost-Europa. De Nederlandse ambassade in Warschau verzorgt bijvoorbeeld voorlichting over wonen en werken in Nederland voor potentiële arbeidsmigranten. In die voorlichting zal ook informatie over dit onderwerp worden meegenomen.
Kankerverwekkende stoffen in rubbergranulaat op kunstgrasvelden |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer wordt het plan van aanpak voor het onderzoek naar de risico's van spelen op kunstgras gepresenteerd?1 Op basis waarvan wordt een selectie van vijftig tot honderd kunstgrasvelden gemaakt waar monsters van worden genomen?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) stelt regelmatig informatie beschikbaar via zijn website over de stand van zaken van het onderzoek. Op 3 november heeft het RIVM het onderzoeksprotocol voor de analyse van de concentratie van verschillende stoffen op de website geplaatst. De selectie van de velden is willekeurig («random steekproef») en onder andere op basis van informatie van de KNVB, de Vereniging Sport en gemeente en van de branche. Bij het nemen van de steekproef is gelet op de locatie in Nederland, de leverancier van het materiaal, de ouderdom van het rubbergranulaat en de frequentie van het gebruik van het veld, zodat een representatief beeld van het rubbergranulaat in Nederland ontstaat. Er worden ook enkele Johan Cruijff velden en korfbalvelden bemonsterd. In de periode daarna is meer informatie beschikbaar gesteld, onder andere over de inhoud van het literatuuronderzoek en over de opzet van het onderzoek naar de blootstelling via verschillende routes.
Wordt in het door u aangekondigde onderzoek naast de korrels in kunstgras ook de rubbertegels meegenomen die op onder andere speelveldjes, trottoirs en stalvloeren worden gebruikt?
Het onderzoek zoals aangekondigd betreft in eerste instantie de mogelijke risico’s van rubbergranulaat. De mogelijke risico’s van rubbertegels, met name bij gebruik onder speeltoestellen worden door het RIVM apart beoordeeld. Wel zal gezocht worden naar samenhang.
Klopt het dat veel van de onderzoeken naar veiligheid van kunstgrasvelden, waaronder dat van IndusTox, is betaald door de kunstgrasfabrikanten, zoals beweerd wordt door de Australische onderzoeker John Orchard?2 Wordt hier door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) rekening mee gehouden bij het uitvoeren van het literatuuronderzoek dat nu uitgevoerd wordt?
Dit klopt ten dele. Het IndusTox onderzoek is betaald door een groot aantal partijen waaronder de kunstgrasfabrikanten, maar ook KNVB en NOC*NSF. Volgens de Europese REACH-regelgeving is de producent verantwoordelijk voor de veiligheid van diens product. Het RIVM is goed bekend met dit staand beleid. Het RIVM neemt dit altijd mee in zijn evaluaties.
Is het gebruikelijk dat het RIVM zich voor haar adviezen baseert op onderzoeken die slechts zeer beperkt in omvang zijn, zoals bij het onderzoek naar rubbergranulaat waar slechts onderzoek naar zeven volwassen mannen is gedaan, zonder gebruik van controlegroep?
Het RIVM advies is gebaseerd op meerdere studies. Het onderzoek met 7 sporters (de rapportage van Industox), was destijds de enige studie, waarin gekeken is naar de afbraakproducten van pak’s in het lichaam van sporters na contact met rubbergranulaat. Het RIVM heeft destijds reeds opgemerkt dat het onderzoek niet representatief was, noch in aantal deelnemers, noch in diversiteit. Dit betekent echter niet dat de resultaten van dit onderzoek – in combinatie met andere informatie – niet bruikbaar zijn.
Klopt het dat het vervangen van rubbergranulaat door bijvoorbeeld kurk per kunstgrasveld tussen de 50.000 en 80.000 euro kost?3 Kunt u daarnaast aangeven om hoe veel kunstgrasvelden dit in Nederland gaat?
Op dit moment worden de kosten voor vervanging van rubbergranulaat door kurk geschat tussen de € 100.000,– en de € 150.000,– per veld, mede afhankelijk van de leeftijd van het veld. Dit is inclusief het afvoeren van het eerder gebruikte rubbergranulaat en exclusief de kosten voor onderhoud. Het is niet precies duidelijk hoeveel kunstgrasvelden er in Nederland aanwezig zijn; de KNVB gaat uit van circa 1.800 waarvan circa 90% met rubber is ingestrooid.
Om welke reden heeft u begin dit jaar aan het RIVM gevraagd of zij aanleiding zagen om de conclusies van het Intron onderzoek uit 2007 bij te stellen, zoals u in uw brief van 7 oktober hebt aangegeven?4 Had u daar een concrete aanleiding voor?
Begin 2016 werd het Ministerie van VWS op de hoogte gebracht van de kanttekeningen die professor Berger had geplaatst bij het IndusTox-onderzoek. Hij heeft deze kanttekeningen uiteindelijk ook in de uitzending van Zembla van 7 oktober geplaatst. Omdat deze kanttekeningen uit wetenschappelijke hoek kwamen heb ik het RIVM gevraagd op deze kanttekeningen te reageren in relatie tot de eerder afgegeven opinie.
Op basis van welke wetenschappelijke onderzoeken baseert u uw uitspraak dat barbecueën gevaarlijker is voor de gezondheid dan spelen op een kunstgrasveld?5
Mensen worden dagelijks blootgesteld aan risico's. De beoordeling van risico's wordt bepaald door de ernst van mogelijke negatieve gevolgen en de kans op dergelijke gevolgen. Het RIVM heeft mij laten weten dat er meer wetenschappelijke onderbouwing is voor de beoordeling van risico's van barbecueën dan voor de beoordeling van het spelen op een kunstgrasveld. Dat betreft de blootstelling aan pak's als gevolg van het eten van verbrand vlees, de kans op voedselvergiftiging als gevolg van onvoldoende gaar vlees en de bootstelling aan dampen van de barbecue en fijn stof.
Het bericht ‘Apple haalt tientallen gokapps uit Nederlandse App Store’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven om welke 55 bedrijven het gaat waarvan apps zijn verwijderd op verzoek van de Kansspelautoriteit?1
De kansspelautoriteit heeft mij desgevraagd aangegeven deze informatie niet te publiceren; zij maakt in beginsel geen namen van (individuele) bedrijven openbaar tenzij daar een bestuurlijke sanctie aan ten grondslag ligt.
Kunt u aangeven hoeveel tijd is verstreken tussen het verzoek van de Kansspelautoriteit aan Apple en het daadwerkelijk verwijderen door Apple van de betreffende apps? Klopt het dat dit verzoek al ruim voor de zomer, in mei 2016, is gedaan?2
De kansspelautoriteit heeft de betreffende appstore eind april 2016 verzocht 49 kansspelapps te verwijderen. Aan dit verzoek is ruim voor de deadline van 1 juni 2016 voldaan. Daarna heeft de kansspelautoriteit zes nieuwe kansspelapps geïdentificeerd. Deze zijn op verzoek van de kansspelautoriteit terstond uit de betreffende appstore verwijderd.
Speelt de tijdsduur waarin gevolg wordt gegeven aan een verzoek van de Kansspelautoriteit om een app te verwijderen een rol in de overwegingen van de kansspelautoriteit om een boete op te leggen en/of een bedrijf uit te sluiten van het verkrijgen in de toekomst van een vergunning om online kansspelen aan te bieden? Zo ja, wat is volgens u de maximale termijn die mag gelden om gevolg te kunnen geven aan dit betrekkelijk eenvoudige verzoek van de Kansspelautoriteit?
Het verzoek tot verwijdering van apps was niet gericht tot kansspelaanbieders, maar tot de appstore waarin deze te verkrijgen waren. Aan het verzoek is tijdig voldaan door de appstore. In het algemeen geldt dat kansspelaanbieders en dienstverleners die het aanbieden van kansspelen faciliteren zich moeten houden aan de termijn die de kansspelautoriteit hen stelt. Het niet of niet tijdig voldoen aan een verzoek van de kansspelautoriteit kan leiden tot verdere bestuurlijke handhaving. Voor de kansspelaanbieder kan dit gevolgen hebben voor het verkrijgen van een vergunning.
Klopt het dat Unibet een van de aanbieders was die een gokapp aanbood in de Nederlandse App Store?
Zie antwoord vraag 1.
Komt Unibet nog steeds in aanmerking voor een vergunning voor online kansspelen gelet op de eerdere overtredingen van Unibet van het verbod op online kansspelen, wat door u is gekwalificeerd als dat «Unibet met vuur speelt» en gelet op uw standpunt dat aanbieders die persisteren in hun aanbod van illegale kansspelen niet in aanmerking komen voor een vergunning?3 Zo ja, hoe geloofwaardig is dan volgens u nog de huidige handhaving van de Kansspelautoriteit ten aanzien van opererende illegale aanbieders? En kunt u dan aangeven of Unibet in elk geval op een forse boete kan rekenen, gelet op uw eerdere opmerkingen dat inzake illegaal opererende aanbieders «een financiële sanctie wegens die overtreding van de Wet op de kansspelen hier gepast kan zijn»?4
Zoals ik eerder dit jaar antwoordde op vragen van het lid Van Toorenburg, zullen alleen betrouwbare en geschikte aanbieders in aanmerking komen voor een Nederlandse vergunning.5 Aanbieders die niettegenstaande de aanwijzingen van de kansspelautoriteit persisteren in hun onmiskenbaar op de Nederlandse markt gerichte aanbod moeten rekening houden met het feit dat dit een mogelijke vergunning in de toekomst in de weg zal staan.
Het beoordelen van de betrouwbaarheid en geschiktheid van individuele vergunningaanvragers is aan de kansspelautoriteit. De kansspelautoriteit weegt bij de betrouwbaarheidsbeoordeling alle relevante feiten en omstandigheden mee, waaronder aanwijzingen wegens het illegaal aanbieden van kansspelen op de Nederlandse markt. Bij iedere aanvraag wordt maatwerk geleverd.
Het kan gepast zijn dat illegaal opererende aanbieders een financiële sanctie krijgen wegens het overtreden van de Wet op de kansspelen. Het is aan de kansspelautoriteit om te bepalen of zij naast het reeds uitgevoerde handhavende optreden, ook over gaan tot het beboeten van de betrokken aanbieders.
Kunt u de beantwoording van deze vragen tevens separaat toezenden aan de Eerste Kamer in het kader van de huidige wetsbehandeling aldaar omtrent de Wet op de Kansspelen?
Alhoewel de beantwoording van Kamervragen openbaar is, zal ik tegemoet komen aan uw wens om de beantwoording separaat aan de Eerste Kamer te zenden. De overweging om de antwoorden op uw vragen te betrekken bij de wetsbehandeling omtrent de Wet op de kansspelen, laat ik aan de leden van de deze Kamer.