De voortgang van de besprekingen inzake de Kiesakte betreffende de verkiezingen van de leden van het Europees parlement |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de eerdere vragen over de voortgang van de besprekingen inzake de Kiesakte betreffende de verkiezingen van de leden van het Europees parlement van 15 november 2016?1
Ja.
Kunt u uw antwoord op de vijfde vraag nader toelichten? Wat bedoelt u met de opmerking «(...) dat het niet voorstelbaar is dat de regering, in het geval dat de Kamer tot de conclusie komt dat het voorstel niet acceptabel is, akkoord zal gaan met de vaststelling van het voorstel in de Raad»?
In de motie wordt de regering onder meer gevraagd de Kamer te informeren zodra stemming in de Raad aan de orde is over een «concept-gemeenschappelijk standpunt» en dit vooraf ter uitdrukkelijke goedkeuring aan de Kamer voor te leggen. In het debat naar aanleiding van het VSO over de herziening van de Kiesakte op 17 december jl. (Handelingen II 2015/16, nr. 39, item 20) heb ik hier de kanttekening bij gemaakt dat het hier geen parlementair voorbehoud betreft zoals vastgelegd in de Nederlandse goedkeuringswet van het Verdrag van Lissabon. Dit heb ik met het antwoord op vraag 5 naar voren willen brengen. Materieel zal het echter wel deze werking hebben. De motie wordt derhalve uitgevoerd.
Kunt u nogmaals bevestigen dat u conform het dictum van de motie Taverne c.s. (Kamerstuk 34 361, nr. 3) de Kamer zult informeren zodra stemming in de Raad aan de orde is over een «concept-gemeenschappelijk standpunt» en dit vooraf ter uitdrukkelijke goedkeuring aan de Kamer zult voorleggen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht “Drie Chinezen blijven over in strijd om Attero” |
|
Henk Nijboer , Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Drie Chinezen blijven over in strijd om Attero»?1
Ik ben bekend met het artikel. Voor overnames (concentraties) in de afvalverwerkingssector gelden dezelfde regels als voor voorgenomen concentraties in andere sectoren. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt mededingingsrechtelijk toezicht op voorgenomen concentraties. Een voorgenomen concentratie moet bij de ACM gemeld worden indien partijen minimaal € 30 mln omzet behalen in Nederland en gezamenlijk wereldwijd minimaal € 150 mln omzet. De ACM bepaalt of voor de voorgenomen concentratie een vergunning is vereist. Daarbij wordt gekeken of er redenen zijn om aan te nemen dat de voorgenomen concentratie de daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou kunnen belemmeren. In sommige gevallen moet een voorgenomen concentratie vanwege de omvang worden gemeld bij de Europese Commissie. De Europese Commissie beoordeelt een voorgenomen concentratie op dezelfde gronden als de ACM.
Attero heeft zich als bedrijf net als ieder ander bedrijf te houden aan de wet- en regelgeving, ook op het gebied van integriteit, milieubeleid en arbeidsomstandigheden. Daarbij maakt het niet uit wie de eigenaar is van het bedrijf. Voor afvalverwerkingsbedrijven gelden ook geen andere eisen voor toekomstige bestuurders.
Welke regels gelden er omtrent overnames in de afvalverwerkingssector? Welke toezichthouder is bevoegd bij overnames in de afvalverwerkingssector?
Zie antwoord vraag 1.
Is er een vergunning vereist voor de overname? Zo ja, welke criteria gelden er voor de toekenning van een vergunning? Welke eisen worden gesteld aan toekomstige bestuurders?
Zie antwoord vraag 1.
Welke eisen gelden er ten aanzien van nieuwe aandeelhouders, bijvoorbeeld op het gebied van integriteit, milieubeleid en arbeidsomstandigheden?
Zie antwoord vraag 1.
Welke verplichtingen heeft Attero met betrekking tot het in de toekomst schoonmaken van vervuilde grond? Moet Attero hiertoe financiële buffers aanhouden? Zijn hierover afspraken gemaakt bij de verkoop van Attero aan Waterland in 2013? Zo ja, in hoeverre is Attero deze afspraken nagekomen? Klopt het dat een buffer die hiertoe werd aangehouden tegen de afspraken in als dividend is uitgekeerd aan aandeelhouder Waterland? Klopt het dat hiermee de milieurisico’s voor de samenleving groter zijn geworden, met een mooie opbrengst voor de aandeelhouder? Welke regels gelden er bij overnames in de afvalverwerkingssector ten aanzien van de bescherming van het publiek belang, bijvoorbeeld op het gebied van bodem- en luchtverontreiniging? Hoe wordt geborgd dat Attero ook onder de nieuwe aandeelhouder haar verplichtingen op milieugebied nakomt en daar ook op lange termijn toe in staat is? Hoe kan worden gezorgd dat een nieuwe aandeelhouder het bedrijf niet zodanig leegtrekt dat het bedrijf niet meer kan voldoen aan zijn verantwoordelijkheden op milieugebied? Met andere woorden, hoe wordt gezorgd dat het bedrijf opdraait voor de kosten van milieuschade en niet uiteindelijk de overheid, ook als die milieuschade zich over tientallen jaren voordoet?
Attero moet ook met nieuwe aandeelhouders voldoen aan geldende wet- en regelgeving. Hierop wordt op de reguliere wijze toezicht gehouden door het bevoegd gezag, te weten de decentrale overheden.
Het klopt niet dat de milieurisico’s voor de samenleving zijn veranderd. Op grond van de nazorgregeling uit de Wet milieubeheer moeten gelden worden gereserveerd voor de nazorg van een stortplaats. Gedeputeerde staten van een provincie zijn verantwoordelijk voor de nazorg en hebben hiertoe een fonds, het zogenaamde Nazorgfonds. Het fonds wordt gevuld met heffingen die de exploitant/vergunninghouder aan de provincie moet afdragen en de rendementen uit de beleggingen van het fonds. Hierbij kan een betalingsregeling worden getroffen. De nazorg houdt in de eeuwigdurende milieuhygiënische nazorg van de op en in de stortplaats aangebrachte voorzieningen en de controle van bodem en grondwater na sluiting van een stortplaats. Van een saneringsnoodzaak hoeft geen sprake te zijn. Indien er onverhoopt sprake is van een ten gevolge van de stortplaats buiten de locatie optredende verontreiniging, dan is de exploitant gehouden aan het daarop van toepassing zijnde wettelijke regime zijnde de regels van de Wet bodembescherming (Wbb). Indien dit na sluiting optreedt, is de betreffende provincie daarvoor verantwoordelijk. Zij verdisconteert een dergelijk risico al in de aan de exploitant in rekening te brengen nazorgheffing.
Als de stortplaats vol is, moet conform de regelgeving een bovenafdichting worden aangebracht. Dit dient het bevoegd gezag in de voorschriften van de omgevingsvergunning als verplichting (vereist op basis van het Stortbesluit) op te nemen. Bij het indienen van de aanvraag van een omgevingsvergunning dient de stortplaatsexploitant, met betrekking tot het onderdeel milieu, tot een in het Stortbesluit gelimiteerd maximum financiële zekerheid te stellen voor deze bovenafdichting. Zelfs als die gesteld is, wil dat niet zeggen dat de omstandigheden niet kunnen wijzigen waardoor de zekerheden zouden moeten worden aangepast. Het is aan het bevoegd gezag hier op toe te zien. Er vindt overleg plaats tussen het bevoegd gezag en Attero over de vraag of voldaan wordt aan de afgesproken verplichtingen met betrekking tot de (financiële) voorzieningen voor de bovenafdichting en de nazorg van stortplaatsen.
Klopt het dat Attero door een groep decentrale overheden in 2013 voor een bedrag van EUR 450 miljoen is verkocht aan Waterland en geschoond voor schulden en voorzieningen voor EUR 170 miljoen? Hoeveel dividend heeft Attero sindsdien uitgekeerd? Klopt het genoemde bedrag van EUR 180 miljoen? Deelt u de mening dat dit een ongekend hoog dividend is in verhouding tot de verkoopprijs? Is het bedrijf niet domweg te goedkoop verkocht?
Ja. Op grond van een statementdat Waterland in 2015 heeft uitgegeven ter toelichting en informatie lijken deze bedragen te kloppen. In de situatie van Attero hebben de verkopers ervoor gekozen de vrij uitkeerbare reserves mee te nemen in de koopprijs.
Het bedrijf Attero is verkocht in een geregisseerd proces van een gecontroleerde veiling waarin internationale bieders (inclusief Aziatische partijen) zijn uitgenodigd te bieden. De waardering van Attero sloot aan bij een reeks van eerdere waarderingen in die periode. De aandeelhouders hebben daar nog een onafhankelijke fairness-opinion op laten doen. Daarmee is er een aantal waarborgen in het proces geweest om te voorkomen dat de verkoopprijs te laag zou zijn. Het bod dat tijdens de gecontroleerde veiling door Waterland werd ingebracht, werd door de verkopende partijen als beste gewaardeerd. Waterland heeft daarmee in 2014 100% van de aandelen van Attero verworven.
Hoeveel mensen werkten er in 2012 bij Attero en hoeveel mensen werken er nu bij Attero?
Volgens Attero was de totale bezetting per 31 december 2012 787 fte, en op 30 juni 2016 799 fte.
Hoe kan het, in het licht van het bericht dat Attero nu zou worden verkocht voor een prijs tussen EUR 700 miljoen en EUR 1 miljard, dat Attero in drie jaar tijd zoveel meer waard is geworden? Acht u een dergelijke gigantische waardestijging mogelijk? Welke reële waarde is er de afgelopen jaren aan het bedrijf toegevoegd? Staat dat hiermee in verhouding of is de mogelijke waardestijging het gevolg van financieel en fiscaal trapezewerk?
Mij is niet bekend waarop de in de media genoemde bedragen zijn gebaseerd. Een eventuele waardestijging is afhankelijk van allerlei factoren, zoals veranderde marktomstandigheden op de internationale afvalmarkt, investeringen, efficiencymaatregelen en de ontwikkelingen in de contractenportefeuille.
In hoeverre keek de landelijke overheid mee bij de transactie in 2013, tegen de achtergrond van het feit dat de verkopende decentrale overheden nu onderzoek doen naar de transactie in 2013? Deelt u de mening dat de verwachte verkoopprijs nu zo hoog is dat het zeer waarschijnlijk is dat Attero in 2013 meer waard was dan Waterland er destijds voor heeft betaald? Hoe is in 2013 de verkoopprijs tot stand gekomen? Waren daar externe taxateurs of accountants bij betrokken?
De rijksoverheid heeft niet meegekeken met de verkoop. De verkoop is uitgevoerd door de aandeelhouders van destijds, te weten een aantal provincies en gemeenten, ondersteund door externe adviseurs waaronder juridische en financiële adviseurs. Decentrale overheden zijn hiertoe bevoegd.
Mocht uit onderzoek blijken dat de verkoopprijs in 2013 te laag was, welke mogelijkheden hebben de betrokken decentrale overheden dan om alsnog een redelijke vergoeding te krijgen voor de aandelen in Attero?
Het is aan de decentrale overheden om te bekijken of er juridische mogelijkheden zijn om een aanvullend bedrag te vorderen van de koper. Dit hangt af van de afspraken die destijds tussen de partijen zijn gemaakt. De afspraken zijn onderdeel van de vertrouwelijke verkoopovereenkomst.
De betrokken provincies hebben de Zuidelijke Rekenkamer gevraagd onderzoek te doen naar de vraag of het waarderingsproces op de juiste manier is verlopen. Daarbij spitst het onderzoek zich toe op de vraag of de provinciale staten van Noord-Brabant en Limburg door de gedeputeerde staten van deze provincies op de juiste wijze zijn geïnformeerd tijdens het verkoopproces. De uitkomsten van dit onderzoek worden in mei 2017 verwacht.
Krijgt u ook het gevoel dat de samenleving is bekocht en dat private equity-huis Waterland er met de winst vandoor gaat? Wat zijn de gevolgen voor de medewerkers en de werkgelegenheid op lange termijn? Welke maatregelen gaat u treffen in aanvulling op de maatregelen die zijn getroffen naar aanleiding van de initiatiefnota private equity van de leden Groot en Nijboer om dit soort gedrag te voorkomen?2
Het Rijk speelt geen rol bij dit soort transacties. Het is aan de decentrale overheden om te onderzoeken of de verkoop destijds juist is verlopen. Zie het antwoord op vraag 10.
Het bericht dat het bed, bad en brood overleg is geklapt |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u van mening dat de discussie rondom de Bed, Bad en Brood opvang een stuk overzichtelijker zou zijn geweest als duidelijk werd welke uitgeprocedeerde vreemdelingen buiten hun schuld niet terug kunnen keren naar hun land van herkomst en zodoende vast zitten in deze gemeentelijke Bed, Bad en Brood opvang?1
Deze mening deel ik niet. In de praktijk blijkt dat vreemdelingen die terug willen keren over het algemeen ook terug kunnen keren. Er zijn geen landen bekend die structureel weigeren onderdanen terug te nemen wanneer deze onderdanen zelf terug willen keren. Bij vreemdelingen die in beeld zijn bij de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) wordt getoetst of er sprake is van een situatie dat de vreemdeling buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten. Een vreemdeling die niet in beeld is bij de DT&V kan altijd een bemiddelingsverzoek indienen bij de DT&V voor ondersteuning bij het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten. Als vastgesteld wordt dat er sprake is van een buitenschuldsituatie, kan de vreemdeling, behoudens contra-indicaties als bijvoorbeeld openbare orde aspecten, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid. De stelling dat de vreemdelingen die in gemeentelijke bed, bad, brood opvang zitten niet terug kunnen keren naar hun land van herkomst is niet in lijn met de praktijkervaringen van de DT&V.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel mensen in 2014, 2015 en 2016 aanspraak hebben gemaakt op een buitenschuldverklaring, op welke gronden deze zijn afgewezen en hoeveel mensen wel een buitenschuldverklaring hebben gekregen en op welke gronden?
2014
2015
2016 t/m okt
80
50
50
Inwilligingen
201
10
102
Afwijzingen
50
20
20
Overig
30
30
20
Bron: IND. Cijfers zijn afgerond op 10-tallen.1 2
In de beantwoording van de schriftelijke vragen voor het verantwoordingsdebat van juni 2016 (34 475-VI) is gemeld dat het aantal ingewilligde aanvragen voor een vergunning op grond van het «buiten schuld-beleid» afgerond 30 was. Dit was vermoedelijk een typefout, het aantal is afgerond 20.
In de beantwoording van de schriftelijke vragen voor deze begrotingsbehandeling is het aantal ingewilligde eerste aanvragen voor een vergunning op grond van het «buiten schuld-beleid» en het aantal verlengde vergunningen voor dit doel over 2016 gemeld. Dit waren er in totaal 30. In de huidige beantwoording melden we alleen het aantal ingewilligde eerste aanvragen.
De inwilligings- of afwijzingsgronden kunnen niet uit de geautomatiseerde systemen van de IND worden uitgehaald.
Een aanvraag voor een buitenschuldverklaring kan afgedaan worden in een ander jaar dan het jaar van aanvraag. Hierdoor kan er een verschil ontstaan tussen het aantal aanvragen en het aantal beslissingen in een jaar.
Hoe wordt momenteel vastgesteld dat iemand aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan? Zijn hier standaard voorwaarden voor opgesteld? Zo nee, waarom niet?
Op 13 september 2013 (Kamerstuk 19 637, nr.1721) heeft mijn voorganger Staatssecretaris Teeven uw Kamer geschreven over Toezeggingen op Rapporten en adviezen vreemdelingenbeleid. Het in die brief in onderdeel D beschreven buitenschuldbeleid is, met de daarin aangekondigde wijzigingen, nog steeds van kracht. Een volledige beschrijving van het beleid is te vinden in de Vreemdelingencirculaire, paragraaf B8/4.
In de Vreemdelingencirculaire is opgenomen dat de vreemdeling, om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid, zelfstandig moet hebben geprobeerd zijn vertrek te realiseren. Hij moet aantonen of aannemelijk maken dat hij zich heeft gewend tot de vertegenwoordiging van het land of van de landen waarvan hij de nationaliteit heeft, dan wel tot het land of de landen waar hij als staatloze vreemdeling eerder zijn gewone verblijfsplaats had, en/of tot andere landen waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat hem aldaar de toegang zal worden verleend.
De DT&V stelt, op grond van objectieve, verifieerbare feiten en omstandigheden die zien op de persoon van betrokkene en die in beginsel zijn onderbouwd met bescheiden, vast dat sprake is van een samenhangend geheel van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat betrokkene buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten.
Van de vreemdeling wordt verwacht dat hij:
Indien het de vreemdeling niet lukt zelfstandig documenten te verkrijgen bij de vertegenwoordiging van zijn land van herkomst, wordt van hem verwacht dat hij de DT&V verzoekt om ten behoeve van hem een aanvraag voor een (vervangend) reisdocument in te dienen bij de autoriteiten van zijn land van herkomst of een ander land waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat hem daar toegang zal worden verleend. Tot slot is van belang dat ook bij de Nederlandse autoriteiten geen redelijke twijfel over de nationaliteit en identiteit van de vreemdeling bestaat.
Indien het antwoord bij vraag drie ontkennend is, erkent u dat wanneer er geen vaste criteria zijn om de inspanningsplicht te toetsen, dit in de praktijk ertoe kan leiden dat de Dienst Terugkeer en Vertrek steeds nieuwe eisen aan iemand kan stellen teneinde de benodigde documenten te verkrijgen, zonder dat duidelijk is wat er nog meer kan worden gedaan en wanneer de inspanningen genoeg zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gebeurt er momenteel met een vreemdeling wanneer de autoriteiten van het land van herkomst een jaar na een aanvraag voor een vervangend reisdocument niet hebben gereageerd, de vreemdeling niet uitgezet kan worden maar ook nog niet rechtmatig in Nederland kan verblijven? Waar kan deze vreemdeling dan naartoe?
In voornoemde brief van 13 september 2013 (Kamerstuk 19 637, nr.1721) heeft het Kabinet reeds aangegeven dat het niet wenselijk is dat vreemdelingen voor onbepaalde tijd in onzekerheid blijven over de aanvraag voor een (vervangend) reisdocument die de DT&V ten behoeve van hen heeft ingediend bij de autoriteiten van het land van herkomst of eerder verblijf (en daarmee over de buitenschuldaanvraag). Wanneer er geen sprake is van verwijtbaar gedrag van de vreemdeling moet het uitblijven van een reactie van de vertegenwoordiging op een aanvraag voor een (vervangend) reisdocument niet langer voor rekening en risico van de vreemdeling komen. Wanneer deze situatie zich voordoet, kan dit aanleiding zijn voor een beoordeling of betrokkene voldoet aan de verleningsvoorwaarden.
Daarbij is wel aangetekend dat juist de beoordeling, of de vreemdeling onvoldoende of onjuiste identificerende gegevens heeft verschaft, in veel gevallen moeilijk te maken is. Het zou onwenselijk zijn als een vreemdeling op den duur een buitenschuldvergunning zou kunnen bemachtigen door op verholen wijze onvoldoende of onjuiste gegevens aan de diplomatieke vertegenwoordiging te verschaffen. Vereist is dus dat de vreemdeling eventuele twijfel hierover wegneemt. Die twijfel kan worden weggenomen door het verstekken van een (kopie) van een identiteitsdocument. Het laten bestaan van twijfel door de vreemdeling zal onverkort leiden tot het afwijzen van de buitenschuldaanvraag.
Bent u bereid te overwegen een buitenschuldvergunning te verstrekken als het land van herkomst een jaar na een aanvraag voor een vervangend reisdocument nog niet heeft gereageerd, de vreemdeling niet uitgezet kan worden maar ook nog niet rechtmatig in Nederland kan verblijven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zou er volgens u verbeterd kunnen worden aan de buitenschuldprocedure zodat mensen die echt niet terug kunnen keren naar het land van herkomst, hier daadwerkelijk aanspraak op kunnen maken in plaats van in de Bed, Bad en Brood opvang in de steden vast komen te zitten?
Het buitenschuldbeleid is in 2013 geëvalueerd na een advies van de ACVZ4, waarin ook de situatie was meegenomen van de vreemdelingen die destijds in de zogeheten «Vluchtflat» en de «Vluchtkerk» verbleven. De ACVZ onderschrijft in haar rapport van 2013 het uitgangspunt van het terugkeerbeleid en de kern van het buitenschuldbeleid. Een belangrijke constatering is dat de ACVZ geen aanwijzingen heeft gevonden dat het voorkomt dat aan vreemdelingen die daadwerkelijk buiten hun schuld niet kunnen vertrekken uiteindelijk géén buitenschuldvergunning wordt verleend. Daar waar het de uitkomsten van de gevoerde procedures betreft, is de toepassing van het beleid naar de mening van de ACVZ in lijn met de doelstelling van de wettelijke regeling.
Ik ben van oordeel dat dit beleid na de aanpassingen van 2013 een goed uitgebalanceerd geheel vormt en heb daarom niet het voornemen het aan te passen.
Bent u bereid deze vragen vóór de plenaire behandeling van de begroting Veiligheid en Justitie voor het jaar 2017 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Huidige donorsysteem werkt niet’ |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huidige donorsysteem werkt niet»?1
Ja
Komt het voor dat door nabestaanden van orgaandonatie wordt afgezien omdat er niet tijdig een zelfstandig uitneemteam beschikbaar is, hetgeen betekent dat lang moet worden gewacht voordat overgegaan kan worden tot uitnamen van organen en een patiënt langer dan gebruikelijk bij orgaandonatie in leven moet worden gehouden? Zo ja, hoe vaak komt dit voor? Zo nee, waar blijkt dit uit?
De Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) regelt in opdracht van VWS het toewijzen en vervoeren van organen en weefsels aan patiënten. NTS is dus al jaren nauw betrokken bij het orgaandonatieproces. De beschreven casus in het bovengenoemde bericht is de enige casus die bij NTS bekend is waarbij nadrukkelijk toestemming voor donatie werd ingetrokken omdat er op het gewenste moment geen Zelfstandig Uitname Team (ZUT) beschikbaar was. Tussen 1 januari 2014 en 30 juni 2016 zijn van de in totaal 737 opgestarte uitnameprocedures 110 procedures uiteindelijk niet doorgegaan, om uiteenlopende redenen, zowel medisch als procedureel, maar niet omdat er geen ZUT beschikbaar was.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is voor de patiënt en nabestaanden dat wegens het niet beschikbaar zijn van een zelfstandig uitneemteam patiënten langer dan gebruikelijk in leven moeten worden gehouden? Zo ja, wat doet u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De situatie zoals geschetst in de lezersbrief is een heel moeilijke situatie voor alle betrokkenen, allereerst natuurlijk voor de nabestaanden. In antwoord op uw vraag wil ik opmerken dat een orgaandonatieprocedure een complex proces is. Bij het plannen van het moment waarop de orgaanuitname plaatsvindt, moet met veel partijen, personen en cruciale stappen in het proces rekening gehouden worden. Wezenlijke stappen zijn onder meer de analyse van de geschiktheid van de te doneren organen en vervolgens het toewijzen van deze organen aan een patiënt op de wachtlijst. Er is altijd een kans dat er meer orgaandonatieprocedures opgestart worden dan er ZUT’s beschikbaar zijn. In dit geval wordt er in samenspraak met de nabestaanden, het donorziekenhuis en met het ZUT gekeken of procedures na elkaar gepland kunnen worden. Het kan dan voorkomen dat een uitname-operatie wordt uitgesteld.
Dit neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat er alles aan wordt gedaan om dit uiterst complexe donatieproces goed te laten verlopen. Daarom ben ik zeer tevreden dat de betrokken partijen hun afspraken bekrachtigd hebben en vanaf 1 november 2016 binnen de huidige indeling in uitnameregio’s ZUT-sharing plaatsvindt. Deze afspraken zijn gemaakt vooruitlopend op een nieuwe indeling in drie regio's en drie dienstdoende ZUT’s, waarover ik u in mijn brief van 4 november jl.2 heb geïnformeerd. ZUT-sharing houdt in dat ZUT's procedures voor elkaar overnemen wanneer er logistieke problemen ontstaan als gevolg van de beschikbaarheid van het ZUT in een uitnameregio. Als voorbeeld noem ik hier een situatie waarbij kort na elkaar drie orgaandonatieprocedures werden opgestart. Alle drie procedures konden succesvol worden uitgevoerd, doordat het Rotterdamse ZUT naar Nijmegen is afgereisd om één van de procedures op zich te nemen. Het ZUT in Groningen kon de andere twee procedures voor zijn rekening nemen.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat wegens het niet tijdig beschikbaar zijn van zelfstandige uitneemteams een donatie gestaakt wordt en daardoor wellicht één of meerdere patiënten zieker worden of overlijden? Zo ja, wat doet u daartegen? Zo nee, waarom niet?
Ondanks het feit dat de afgelopen jaren een dergelijke situatie maar één keer eerder is voorgekomen, ben ik het met u eens dat elke keer er één te veel is. Gezien het grote tekort aan geschikte organen voor transplantatie, dient alle inzet gericht te zijn op het verkrijgen van zoveel mogelijk organen van postmortale donoren. Ook dient recht gedaan te worden aan de wil van de donor en/of diens nabestaanden om organen te doneren ten behoeve van transplantatie.
Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Welke tijdsnorm wordt gehanteerd voor onder andere het vinden van een match en het voorbereiden van de patiënt, de ontvanger en het transplantatieteam, voordat kan worden overgegaan tot de uitname van donororganen? Wat is het gemiddelde tijdspad in de praktijk? Is bekend welke tijd voor nabestaanden als gewenst en dragelijk wordt ervaren?
Een transplantatiecoördinator houdt een periode van drie tot vier uur aan voor het verrichten van alle noodzakelijke onderzoeken om de situatie van de donor en de geschiktheid van organen in kaart te brengen. Hierna wordt een tijd van zes uur aangehouden voor het vinden van een geschikte ontvanger. Deze totale tijd van negen tot tien uur is minimaal nodig voor het inplannen van de uitname-operatie.
Divers onderzoek heeft ertoe geleid dat het veld in gesprek is over het beste moment voor het plannen van de uitnameprocedure. Zo is bijvoorbeeld gebleken dat nachtelijke operaties minder goede resultaten geven wat betreft de kwaliteit van de operatie, het risico op complicaties tijdens de uitnameoperatie en de gevolgen voor het functioneren van de nier, dan operaties die overdag worden uitgevoerd. Dit pleit ervoor om uitname-operaties vaker overdag in te plannen, indien dit logistiek haalbaar is.
Het veld onderzoekt daarom of er mogelijkheden zijn om een uitname-operatie zodanig te plannen dat dit leidt tot betere resultaten. Als gevolg hiervan kunnen procedures mogelijk langer duren. Een procedure is hierdoor echter ook beter planbaar. Voorspelbaarheid in een proces kan leiden tot heldere verwachtingen bij het begin van een donatieprocedure waardoor nabestaanden met meer tevredenheid terugkijken op een optimaal verlopen procedure.
Er zijn geen Nederlandse onderzoeksresultaten bekend naar een gewenst of draaglijk tijdspad voor nabestaanden. In de Verenigde Staten is uit onderzoek gebleken dat de donatiebereidheid niet afnam bij een langere tijdsduur tussen vaststellen van de hersendood en de start van de uitnameprocedure. 3 De gemiddelde tijd van de procedures meegenomen in dit onderzoek was anderhalve dag. Dit is al veel langer dan de periode van negen á tien uur die in de Nederlandse situatie gebruikelijk is.
Is er voldoende capaciteit voor het uitnemen van donororganen en hoeveel zelfstandige uitneemteams zijn er? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waar blijkt dit uit en wat gaat u hieraan doen?
In de huidige situatie zijn er vijf ZUT’s werkzaam, verdeeld in twee regio’s. Zoals ik in vraag 3 reeds aangaf werk ik toe naar een indeling in drie regio’s en één ZUT per regio. Uit de evaluatie van NTS en de betrokken UMC’s is dit als de meest optimale indeling naar voren gekomen, waarbij voldoende capaciteit beschikbaar is per regio en Nederland breed.
Het al dan niet algemeen verbindend verklaren van de cao besloten busvervoer |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de cao-onderhandelingen in de sector besloten busvervoer?1 Is het u bekend dat tot oktober 2016 de onderhandelingen over een nieuwe cao werden gevoerd door vier verschillende partijen te weten FNV, CNV, KNV en AltroVia en dat vanaf oktober FNV, CNV en KNV onderling de onderhandelingen hebben voortgezet zonder AltroVia ervan op de hoogte te hebben gesteld dat zij niet meer welkom waren tijdens de onderhandelingen?
Het is mij bekend dat de sector besloten busvervoer cao-onderhandelingen voert. Welke partijen daaraan deelnemen is mij gemeld door AltroVia (zie ook onder 2). Echter, de internationaal geborgde onderhandelingsvrijheid houdt onder meer in dat sociale partners in overleg treden zonder dat de overheid hierin een rol speelt. Pas door aanmelding van een eenmaal afgesloten cao bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt de overheid formeel op de hoogte gesteld welke partijen gecontracteerd hebben.
Bent u ervan op de hoogte dat, doordat recent veel werkgevers zich hebben aangesloten bij AltroVia, deze organisatie per 1 januari 2017 circa 50% vertegenwoordigt van de werknemers binnen de sector Besloten Busvervoer die zijn aangesloten bij een werkgeversvereniging?
Een soortgelijke mededeling heb ik in een aan mij gerichte brief van Altro Via van 16 november 2016 ontvangen.
Is het waar dat de cao-partijen de nieuwe cao per 20 november 2016 willen laten ingaan, in plaats van na afloop van de huidige cao die tot 31 december 2016 geldig zou zijn?2 Wat is hiervan de reden? Is bij u een verzoek tot algemeenverbindendverklaring (avv) ingediend voor deze cao?
Er is bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot op heden (1 december 2016) nog geen nieuwe cao Besloten Busvervoer aangemeld. Tot op heden heb ik evenmin een verzoek om avv ontvangen.
Bent u bereid om bij een eventueel verzoek tot avv de representativiteit te toetsen aan het ledental van de werkgeversorganisaties op de eerste dag na afloop van de huidig geldende cao (1 januari 2017), om zo te voorkomen dat het representativiteitsvereiste uit het toetsingskader avv kan worden omzeild door de nieuwe cao vervroegd te laten ingaan? Zo nee, op welke manier wilt u dan recht doen aan de recente verschuiving in het ledental van de werkgeversorganisaties bij de beoordeling van de representativiteit?
Deze vraag is momenteel niet aan de orde (zie vraag 3). Volgens het Toetsingskader AVV is het zo dat de bij een avv-verzoek opgegeven aantallen van recente datum moeten zijn. Dit betekent dat de representativiteitsgegevens in beginsel niet ouder mogen zijn dan één jaar, te rekenen vanaf de ingangsdatum van de cao. Overigens voorziet de reguliere avv-procedure voor belanghebbenden in de mogelijkheid om tijdens de zogenoemde tervisieleggingsperiode bedenkingen in te dienen. Dat wil zeggen dat zij hun standpunt kenbaar kunnen maken, bijvoorbeeld over de representativiteit, en dat dit in de besluitvorming wordt meegenomen en verantwoord.
Wat zijn in algemene zin de gevolgen voor een algemeenverbindendverklaring indien tijdens de looptijd van de cao de representativiteit van de betrokken partijen tot onder de uitgangspunten van het toetsingskader daalt?
De cao-bepalingen waarop het verzoek tot avv betrekking heeft moeten bij het doen van het verzoek reeds gelden voor een naar het oordeel van de Minister belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen. Mocht de representativiteit dalen nadat het avv-besluit is genomen, dan is dat op grond van het Toetsingskader AVV niet relevant voor het vigerende avv-besluit.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de begrtoing Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2017?
Ja.
Het KNMI dat aardbevingen niet goed registreert |
|
Henk Nijboer , Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het KNMI dat aardbevingen niet goed zou registreren?1
Ja.
Is het waar dat er in Groningen elf aardbevingen zijn geweest en niet, zoals het KNMI beweert, slechts één keer?
Het KNMI beweert niet dat er slechts één aardbeving in de stad Groningen heeft plaatsgevonden. Dit misverstand heeft te maken met de naamgeving van aardbevingen. Op basis van de coördinaten van een aardbeving wordt (automatisch) de naam van de dichtstbijzijnde stads- of dorpskern bepaald. Die naam wordt vervolgens aan de betreffende aardbeving toegewezen. Zo zijn er meerdere aardbevingen die de naam Garmerwolde dragen, omdat het epicentrum dichter bij de dorpskern van Garmerwolde ligt dan bij de stadskern van Groningen. Het KNMI publiceert naast de naam van de aardbeving ook de coördinaten. Daarmee kan eenieder nagaan waar het epicentrum van een bepaalde beving ligt. Als de bevingen met de naam Garmerwolde aan Groningen-stad worden toegekend, gaat het (in de periode van april 2000 – oktober 2016) inderdaad om elf bevingen.
Waarom kijkt het KNMI niet gewoon naar de stadsgrenzen voor het toerekenen van het epicentrum van de aardbevingen?
Op 1 december 2016 heeft het KNMI met terugwerkende kracht een nieuwe naamgevingsprocedure geïntroduceerd waarbij wordt gekeken naar de afstand tussen het epicentrum en een gemeentegrens in plaats van de afstand tot een dorps- of stadskern. Met de nieuwe procedure krijgt een beving de naam van de gemeente waarbinnen het epicentrum valt.
Is het waar dat dit in andere landen wel gebeurt?
Voor de naamgeving van aardbevingen worden verschillende methodes gebruikt. Er zijn landen die de naamgeving baseren op de kortste afstand tussen het epicentrum en een dorps- of stadskern, zoals het KNMI tot nu toe heeft gedaan. Er zijn ook landen die voor de naamgeving van aardbevingen kijken naar de kortste afstand tot gemeentegrenzen.
Is het waar dat hierdoor een vertekend beeld is ontstaan over de regionale spreiding van de aardbevingen?
Nee. In alle analyses van de seismiciteit wordt de geografische locatie (in breedte- en lengtegraden) gebruikt en speelt de naam van aardbevingen geen rol.
Kunnen u en de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) in overleg treden met het KNMI, teneinde te zorgen voor een juiste rapportering van de locaties van de aardbevingen?
Nader overleg met het KNMI over naamgeving van aardbevingen is niet nodig. Het KNMI heeft op 1 december 2016 een nieuwe naamgevingsprocedure voor aardbevingen ingevoerd. Zie het antwoord op vraag 3.
Het bericht dat jaaropgaven van 1712 cliënten van enkele Groningse sociale diensten per ongeluk aan een andere cliënt zijn toegestuurd |
|
Astrid Oosenbrug , John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat jaaropgaven van 1.712 cliënten van enkele Groningse sociale diensten per ongeluk aan een andere cliënt zijn toegestuurd?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin de jaaropgaven van 1.712 cliënten van Groningse sociale diensten aan een cliënt verzonden zijn terwijl er op deze jaaropgaven gegevens terug te vinden zijn waarmee identiteitsfraude gepleegd zou kunnen worden?
Ik hecht er aan te benadrukken dat wat er is voorgevallen buitengewoon ongelukkig is voor alle betrokkenen en dat betreur ik. Een kwaadwillende zou misbruik kunnen maken van gegevens. Het risico is klein, maar misbruik van persoonsgegevens valt niet uit te sluiten.
Deelt u de mening dat het incident een datalek betreft? Doet de Autoriteit Persoonsgegevens onderzoek naar het genoemde datalek? Zo ja, wat is de stand van zaken van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Volgens de definitie die de Autoriteit Persoonsgegeven hanteert is er sprake van een datalek als zich een beveiligingsincident heeft voorgedaan waarbij persoonsgegevens verloren zijn gegaan of onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens redelijkerwijs niet kan worden uitgesloten. De vier gemeenten waar Werkplein Ability voor werkt, de gemeenten Bedum, De Marne, Winsum en Eemsmond, hebben naar eigen zeggen het incident gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en zijn daarmee van mening dat het in dit incident om een datalek gaat. De Autoriteit Persoonsgegevens doet geen mededelingen over eventuele onderzoeken.
Heeft u er zicht op hoe vaak datalekken bij gemeenten en bij organisaties binnen het sociaal domein plaatsvinden en wat de voornaamste oorzaken van deze datalekken zijn? Zo nee, waarom niet en bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Vanaf 1 januari 2016 zijn ook gemeenten verplicht om datalekken te melden bij de AP. Ik heb dan ook niet de beschikking over de exacte cijfers van de AP over datalekken in het sociale domein. In een interview van 7 oktober jongstleden met NU.nl verklaart de voorzitter van de AP Aleid Wolfsen dat er sinds de invoering van de meldplicht datalekken op 1 januari 2016, tot de datum van het interview bijna 4.000 meldingen zijn geregistreerd bij de AP2. Ongeveer 10% van die meldingen is afkomstig van een gemeente. Jaarlijks rapporteert de AP in het jaarverslag, maar de AP doet geen mededelingen over eventuele (lopende) onderzoeken.
Herinnert u zich uw antwoorden op de vele eerdere vragen die gesteld zijn over de beveiliging en verwerking van persoonsgegevens in gemeenten?2
Ja.
Deelt u de mening dat datalekken nog te vaak voorkomen bij gemeenten? Zo ja, op welke manier gaat u gemeenten verder stimuleren om adequate maatregelen te nemen om datalekken zoveel als mogelijk te voorkomen en om aan de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) te voldoen? Op welke wijze worden ook organisaties binnen het sociaal domein hierbij betrokken?
Vanzelfsprekend is elke datalek er één te veel, zeker als het persoonsgegevens betreft en is zorgvuldigheid geboden. Het is een goede zaak dat gemeenten melden aan de AP. De gemeenten hebben de BIG als normenkader voor informatiebeveiliging waarbij gestructureerd wordt aangegeven wat de doelstellingen van de technische, organisatorische en fysieke beveiligingsmaatregelen zijn. Implementatie verschilt per situatie en is een continu proces van plannen, uitvoeren, controleren en bijstellen. Elke gemeente blijft afzonderlijk verantwoordelijk voor de eigen informatiebeveiliging. De VNG heeft er bij gemeenten op aangedrongen extra aandacht te besteden aan informatiebeveiliging in samenwerkingsverbanden, vooral waar het een samenwerking met ketenpartners betreft. De VNG biedt hiervoor praktische handreikingen zoals de handreiking informatieveiligheid en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Daarbij biedt de Informatie Beveiligingsdienst (IBD) van de VNG/KING verdere ondersteuning door middel van preventie en preventieadvies, incidentcoördinatie en kennisdeling.
Bent u van mening dat de informatiesystemen van gemeenten en organisaties binnen het sociaal domein voldoende beveiligd zijn tegen datalekken? Is het bij al deze systemen mogelijk de veiligheid en gebruiksvriendelijkheid te verbeteren om zo datalekken in de toekomst te voorkomen? Zo ja, bent u voornemens samen met gemeenten te bekijken waar aanpassing en/of opwaardering van de huidige informatiesystemen nodig is? Zo nee, ziet u mogelijkheden om samen met gemeenten te onderzoeken waar de kwetsbaarheden in de systemen zitten en zo te komen tot een doelgerichtere aanbesteding van deze software in de toekomst?
Alle organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het beveiligen van de door hen gebruikte informatiesystemen. Het gaat juist om de combinatie van mens en systeem. Uit mijn contact met de IBD blijkt dat een groot deel van datalekken bij gemeenten voortkomen uit menselijke fouten. De IBD wijst gemeenten op maatregelen die hiertegen kunnen worden genomen. Ook werken gemeenten en samenwerkingsverbanden samen met VNG en KING aan het verbeteren van de veiligheid, gebruiksvriendelijkheid en interoperabiliteit van hun ICT-systemen. Behalve de BIG helpt het Gemeentelijk Model Architectuur (GEMMA), de landelijke referentiearchitectuur voor gemeenten. GEMMA helpt gemeenten en ketenpartners om (ICT-)ontwikkelingen in samenhang aan te sturen en aan te sluiten op landelijke voorzieningen. Ook zijn de Gemeentelijke Inkoopvoorwaarden Bij IT (GIBIT) ontwikkeld, die dit najaar van kracht zijn geworden en gemeenten en gemeentelijke samenwerkingsverbanden verder ondersteunen in het formuleren van passende en effectieve voorwaarden voor de levering, het gebruik en het onderhoud van IT-middelen, waaronder software en daarbij geldende (open) standaarden naar de verschillende leveranciers.
Zijn de informatiesystemen van gemeenten en organisaties binnen het sociaal domein voldoende toegerust om te kunnen voldoen aan de eisen die worden gesteld vanuit de nieuwe privacyverordening die vanaf 2018 van kracht is? Zo nee, zal er dan een aanpassing plaatsvinden van de lopende contracten met de aanbieders van de software om gemeenten en organisaties binnen het sociaal domein aan te laten sluiten op de nieuwe privacywetgeving en richtlijn?
Gemeenten zijn, net als alle andere organisaties, ieder voor zich verantwoordelijk voor het toepassen van en voldoen aan de eisen van de komende Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Uitgangspunt is dat eenieder, gemeenten en de leveranciers, op het tijdstip dat de verordening van kracht wordt voldoet aan de gestelde normen. Waar nodig worden de komende tijd werkwijzen, afspraken en producten aangepast om aan de nieuwe regels te voldoen. Gemeenten hebben daar een aantal mogelijkheden voor, zoals privacy by design en impactanalyses en uitvoeringstoetsen. Met privacy by design kunnen organisaties daarnaast tijdens de ontwikkeling van producten en diensten zoals informatiesystemen al rekening houden met privacyverhogende maatregelen om verantwoorde en zorgvuldige omgang met persoonsgegevens technisch af te dwingen. Ook het uitvragen of laten uitvoeren van impactanalyses en uitvoeringstoetsen voor het gemeentelijk domein behoort tot de mogelijkheden. Gemeenten kunnen zich een beeld vormen over wat er op ze af gaat komen. Er hebben mij geen signalen bereikt dat gemeenten en de leveranciers niet aan de gestelde normen kunnen voldoen wanneer de verordening van kracht wordt.
Is er voldoende kennis bij gemeenten en organisaties binnen het sociaal domein aanwezig om tijdig aan te kunnen sluiten op de nieuwe privacywetgeving en richtlijn? Zo nee, op welke wijze gaat u gemeenten ondersteunen om aan de nieuwe privacywetgeving en richtlijn te kunnen voldoen?
Toenemende digitalisering, ketensamenwerking en nieuwe regelgeving maken het noodzakelijk om continu te werken aan kennisopbouw op het gebied van bescherming van de privacy. Hierbij worden gemeenten onder andere ondersteund door VNG en KING. In samenspraak met de gemeenten heeft de VNG een position paper privacy opgesteld met actiepunten. Deze actiepunten worden door de VNG en KING uitgewerkt tot een beleids- en ondersteuningsprogramma. Ook de IBD speelt daarbij een rol met het ontwikkelen van operationele kennisproducten waaronder de leaflet over meldplicht. VNG en KING ondersteunen de gemeenten met de invoering van de AVG en de inrichting van de functie van Functionaris Gegevensbescherming die gemeenten, al dan niet in samenwerking met andere gemeenten, verplicht moeten aanstellen. Hiervoor worden gerichte (netwerk)bijeenkomsten georganiseerd en producten, waaronder handreikingen en opleidingen, ontwikkeld. Deze kennisopbouw wordt, waar relevant, specifiek gericht op verschillende beleidsdomeinen, waaronder het sociaal domein.
Het klimaatbeleid bij banken |
|
Henk Nijboer , Jan Vos (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat een aantal Nederlandse banken erg slecht scoort op de eerlijke bankwijzer van Oxfam Novib als het gaat om klimaat?1 Hoe oordeelt u daarover?
Ja, daar zijn wij mee bekend. Ons oordeel treft u in de beantwoording van de onderstaande vragen aan.
Hoe oordeelt u in het algemeen over het klimaatbeleid van Nederlandse banken, bijvoorbeeld in het licht van de recente aankondiging van de ABN Amro om meer te gaan investeren in fossiele brandstoffen, of de ING die er nog altijd voor kiest om te investeren in nieuwe vervuilende kolencentrales, terwijl zij eerder stelden dit niet meer te gaan doen? Hoe passen dit soort investeringen in het klimaatstatement van de Nederlandse Vereniging van Banken dat door beide banken is ondertekend?
De samenleving verwacht van bedrijven, inclusief banken, dat zij actief bijdragen aan de oplossing van het klimaatprobleem. De bancaire sector geeft hier invulling aan door in toenemende mate concrete initiatieven te ontplooien. Banken zouden de klimaatimpact nog meer dan nu kunnen meenemen in hun financierings- en investeringsbeslissingen en hierover transparant kunnen zijn. Een bank als SNS Bank/Volksbank heeft op dit terrein al vergaande stappen gezet.
Het is belangrijk dat banken transparant zijn over klimaatrisico’s. Zie de antwoorden op vragen 6, 7 en 8 voor een nader antwoord inzake de wettelijke eisen die gesteld worden aan de publicatie van niet-financiële informatie.
Deelt u de mening dat banken als kapitaalverschaffers een belangrijke rol spelen bij het behalen van klimaatdoelstellingen? Deelt u de mening dat juist zij daarom een voortrekkersrol zouden moeten spelen bij het behalen van de klimaatdoelstellingen? Deelt u de mening dat andere banken het streven van SNS Bank om door middel van een klimaatbalans volledig klimaatneutraal te investeren in 2030 zouden moeten volgen? Aan welke wettelijke vereisten ten aanzien van klimaat zijn banken bij investeringen gebonden en hoe wordt hier op toegezien?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het klimaatstatement van de banken voldoende ver gaat in de ambities om CO2-uitstoot terug te brengen? Deelt u de mening dat banken een voorbeeld kunnen nemen aan een aantal pensioenfondsen dat reeds een CO2-beleid hanteert en actief desinvesteert in fossiele brandstoffen? Bent u bereid om met de sector in overleg te treden over de invulling van het klimaatstatement om te bewerkstelligen dat ook zij een actiever CO2-beleid gaan hanteren, bijvoorbeeld door net als SNS een klimaatneutrale balans te gaan hanteren? Zo nee, waarom niet?
Met het klimaatstatement laten de Nederlandse banken zien dat zij klimaatverandering serieus nemen en bereid zijn om gezamenlijk stappen te zetten. Zoals hiervoor al aangegeven kunnen banken de klimaatimpact intensiever betrekken bij hun financierings- en investeringsbeslissingen, waarbij zij eventueel lering kunnen trekken uit het beleid dat enkele andere marktpartijen voeren.
Via initiatieven als het Platform voor Duurzame Financiering, waar ook vertegenwoordigers van het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu aan tafel zitten, als het Platform Carbon Accounting Financials (PCAF) wordt een bijdrage geleverd aan een meer gecoördineerde aanpak van het klimaatbeleid van banken, die er ook voor zorgt dat klimaatinitiatieven in de bancaire sector makkelijker van de grond komen. In de reguliere contacten die wij met de bancaire sector hebben, zullen we aandacht blijven vragen voor het klimaatvraagstuk en de rol van banken hierin.
Bent u van mening dat klimaatbeleid voldoende wordt meegenomen in het toezicht op banken? Ziet u mogelijkheden om het toezicht hierop uit te breiden?
De gevolgen van klimaatverandering en de mogelijke risico’s die daaruit voortvloeien voor de financiële sector (zowel in positieve als negatieve zin) hebben de aandacht van DNB. DNB heeft aangegeven scherper te letten op de risico’s van klimaatverandering voor de beleggingen van pensioenfondsen, banken en verzekeraars. Het is van belang dat DNB deze onderwerpen nauwgezet blijft volgen, maar primair met het oog op de aan klimaat verbonden financieel-economische risico’s.
Deelt u de mening dat het voor klanten alsmede investeerders inzichtelijk moet zijn of banken klimaatvriendelijk beleggen? Deelt u de mening van de AFM (Autoriteit Financiële Markten) dat er op dit moment ten aanzien van bijvoorbeeld klimaatrapportages door financiële instellingen te veel «vrijheidsgraden» zijn?
Beleggers en andere stakeholders hechten in toenemende mate waarde aan niet-financiële informatie. In Europees verband zijn er mede om die reden met de inwerkingtreding van de richtlijn bekendmaking niet-financiële informatie (2014/95/EU) reeds stappen gezet om te bereiken dat grote banken, verzekeraars en beursgenoteerde ondernemingen transparant zijn over niet-financiële prestaties, zoals op het terrein van milieu en voorkomen van corruptie.
Eenduidige en afdwingbare internationale standaarden voor de weergave van niet-financiële informatie, zonder te veel vrijheidsgraden, zouden een belangrijke stap voorwaarts zijn. Beleggers en andere stakeholders kunnen dan eenvoudiger informatie interpreteren en vergelijken. Er zijn reeds verschillende nationale en internationale initiatieven op dit gebied. Zo sluit het Platform Carbon Accounting Financials (PCAF) bij de ontwikkeling van meetmethoden voor de klimaatimpact van Nederlandse financiële instellingen aan bij internationaal ontwikkelde protocollen en werkt een werkgroep van de Financial Stability Board (FSB) aan mondiaal vergelijkbare standaarden om de klimaatimpact van investeringen te meten. The International Integrated Reporting Council (IIRC) heeft daarnaast standaarden gepresenteerd die gebruikt worden door ondernemingen die een integrated report uitgeven, dit is een vorm van jaarverslaggeving waarbij de niet-financiële informatie in verband wordt gebracht met de financiële informatie. Deze standaarden zijn niet afdwingbaar. Wanneer bijvoorbeeld IOSCO of de IASB, zoals de AFM voorstelt, stappen zou willen zetten om eenduidige en afdwingbare standaarden te formuleren, dan zullen wij die ontwikkeling steunen.
Deelt u de mening van de AFM dat het tijd is dat er eenduidige standaarden komen ten aanzien van bijvoorbeeld klimaatbeleid zodat het voor klanten en investeerders inzichtelijk is hoe banken hier op scoren? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn hier met de sector eenduidige standaarden voor op te gaan zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u in die context ook bereid om alsnog een verplichting in te stellen om de niet-financiële informatie die in het jaarverslag moet worden opgenomen door de accountant te laten toetsen aan de jaarrekening? Zo nee, waarom niet?
Bij de implementatie van de richtlijn bekendmaking niet-financiële informatie in het Burgerlijk Wetboek is door verschillende partijen aangegeven dat zij het van belang achten dat de niet-financiële informatie die in het bestuursverslag openbaar gemaakt moet worden betrouwbaar is. Zij pleitten ervoor dat de niet-financiële informatie verplicht door een accountant wordt onderzocht. Wij zijn daar ook voorstander van. De inhoudelijke voorwaarden van en het accountantsonderzoek van de niet-financiële informatie worden geregeld in het op het Burgerlijk Wetboek gebaseerde besluit bekendmaking niet-financiële informatie. Dit besluit is op 7 oktober aan beide Kamers der Staten-Generaal aangeboden in het kader van de voorhangprocedure. Naar aanleiding van de schriftelijke vragen die door uw Kamer zijn gesteld heeft de Minister van Veiligheid en Justitie het concept besluit zodanig aangepast dat de niet-financiële informatie op dezelfde wijze door de accountant moet worden onderzocht als de overige informatie in het bestuursverslag (zie de antwoorden in het schriftelijk overleg, Kamerstuk 34 383, nr. 8).
Het bericht dat zorgverzekeraar CZ prostaatkankerzorg wil concentreren in Rotterdam en Nijmegen |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar CZ de behandeling van prostaatkanker wil concentreren in twee centra, te weten het Maasstad Ziekenhuis in Rotterdam en het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis in Nijmegen?1
Specialisatie en concentratie kan een goede zaak zijn, wanneer dit de kwaliteit van zorg ten goede komt. Van sommige complexe ingrepen, zoals de radicale prostatectomieën, is bekend dat een hoger volume leidt tot meer expertise en dus betere uitkomsten.
Voor welke andere aandoeningen is CZ van plan de behandelingen te concentreren, en waar? Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen?
Zorgverzekeraar heeft mij laten weten dat zij momenteel binnen de MSZ selectief inkoopt voor borstkankerzorg, bariatrie, infectiechirurgie bij orthopedische revisieoperaties en schisis. Het is nog niet bekend of er op termijn ook andere vormen van zorg meer selectief zullen worden ingekocht door CZ en of dit leidt tot concentratie van specifieke aandoeningen. Het zorginkoopbeleid 2018 zal uiterlijk 1 april 2017 door zorgverzekeraars, en dus ook door CZ, bekend gemaakt worden.
Weet u of er nog meer verzekeraars zijn die plannen hebben bepaalde behandelingen te concentreren? Zo nee, bent u bereid dit na te gaan? Zo ja, welke zorgverzekeraars, behandelingen en locaties zijn dit?
Zorgverzekeraars maken hun eigen beleid. Het inkoopbeleid voor 2017 is op 1 april 2016 bekend gemaakt. Er zijn zorgverzekeraars die bewust kiezen om bepaalde zorg op bepaalde plekken in te kopen. Ik houd niet exact bij welke zorgverzekeraar wel en welke niet overgaan tot concentratie.
Is de uitspraak van de bestuursvoorzitter van CZ afgestemd met andere verzekeraars, of met bijvoorbeeld het Zorginstituut Nederland? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, iedere zorgverzekeraar heeft een zorgplicht jegens de eigen verzekerden. Inkoopafspraken mogen zelfs niet onderling afgestemd worden.
Wat is het oordeel van de Nederlandse Internisten Vereniging en de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde inzake de wenselijkheid van concentratie van de behandeling van prostaatkanker?
Het is mij niet bekend wat de twee genoemde verenigingen van deze betreffende concentratie vinden.
Vindt u het wenselijk dat iedere verzekeraar voor zich locaties gaat aanwijzen voor de concentratie van bepaalde behandelingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars kunnen geen locaties aanwijzen. Wel hebben zij de vrijheid tot het inkopen van zorg op een specifieke locatie, mits zij daarbij voldoen aan hun zorgplicht op grond van de Zorgverzekeringswet en er sprake is van «goede zorg» zoals bedoeld in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg. Wetenschappelijke beroepsverenigingen stellen minimum kwaliteits- en volumenormen op, zoals de Soncos-normen voor complexe kankerbehandelingen. Zorgverzekeraars inventariseren of ziekenhuizen voldoen aan de normen en contracteren geen ziekenhuizen die niet voldoen aan de normen. Op die wijze werken zorgverzekeraars, ziekenhuizen en wetenschappelijke beroepsverenigingen samen aan de concentratie van complexe behandelingen, zodat patiënten verzekerd zijn van de beste zorg.
Recent heeft Zorgverzekeraars Nederland (ZN) bekend gemaakt dat een inventarisatie een concentratie van ziekenhuiszorg laat zien bij 12 van de 21 onderzochte hoog-complexe kankerbehandelingen. Het gaat hierbij onder andere om prostaatcarcinoom. De grootste concentratie is te zien in blaascarcinoom, maagcarcinoom en testiscarcinoom. In totaal gaan volgens de inventarisatie van ZN 31 ziekenhuizen bepaalde hoogcomplexe kankerbehandelingen afstoten omdat zij niet voldoen aan de minimum volumenormen. 2
Kent u het door CZ genoemde voorbeeld van de Martini-Klinik in Hamburg waar specialisatie geleid zou hebben tot minder complicaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De Martini-Klinik in Hamburg staat internationaal bekend als een expertisecentrum op het gebied van behandeling van prostaatkanker. Uit informatie van de Martini-Klinik blijkt dat zij jaarlijks ruim 2000 prostaatverwijderingen uitvoert. Iedere daar werkzame chirurg voert er tussen de 200 en 300 uit per jaar. De uitkomsten van de Klinik zijn, in vergelijking met het Duitse gemiddelde, indrukwekkend. Ter illustratie: na alle prostaatoperaties in Duitsland is 56,7% van de patiënten na een jaar volledig continent, bij patiënten van de Martini-Klinik is dit percentage 93,5%. En na alle prostaatoperaties in Duitsland heeft 75,5% van de mannen na 1 jaar zware impotentieproblemen, bij de Martini-Klinik is dit 34,7%.
Zijn er ook voor Nederlandse ziekenhuizen gegevens beschikbaar om de kwaliteit van prostaatkankerzorg te kunnen vergelijken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Via de website van de Nederlandse Federatie van Kankerpatiënten (NFK) en kiesbeter.nl kunnen patiënten een patiëntenwijzer prostaatkanker vinden. Deze patiëntenwijzer biedt onder meer informatie over de behandeling en over de voorwaarden die vanuit patiëntenperspectief aan de behandeling en aan de instelling worden gesteld. Patiënten kunnen per ziekenhuis bekijken of het ziekenhuis aan de voorwaarden voldoet.
Het Integraal Kankercentrum Nederland heeft in 2014 als onderdeel van het KWF signaleringsrapport verkenning uitgevoerd naar van de verdeling en variatie van de prostaatkankerzorg tussen verschillende type ziekenhuizen in Nederland3.
Is er een wetenschappelijke onderbouwing voor de aanname dat de concentratie van behandelingen leidt tot betere zorg? Kunt u de Kamer deze onderbouwing doen toekomen?
Ja. Voor een aantal chirurgische ingrepen is het verband tussen volume en kwaliteit aangetoond. De sterkte van de relatie verschilt per type ingreep. De literatuur hieromtrent is omvangrijk. Een voorbeeld van een artikel dat ingaat op de verschillende aspecten is: Centralisatie van hoogcomplexe chirurgie – Van ziekenhuisvolume naar structuur- en procesverbetering (Dirk J. Gouma, Han J.S. Laméris, Erik A.J. Rauws en Olivier R.C. Busch. Ned Tijdschr Geneeskd. 2012;156:A4887).
Is er op dit moment voldoende inzicht in de kwaliteit van medisch specialistische behandelingen, zodat indien tot concentratie wordt overgegaan, er iets zinnigs te zeggen valt over de gevolgen daarvan voor de kwaliteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van actuele wetenschappelijke inzichten over kwaliteit worden de richtlijnen en volumenormen opgesteld door de wetenschappelijke beroepsverenigingen. Zij kunnen de uitkomsten van zorg over de jaren heen volgen en bepalen of deze inzichten juist zijn en zo nodig bijgesteld moeten worden, zoals al eerder gedaan is bij pancreaskanker4 5. Deze partijen hebben hun eigen rol en verantwoordelijkheid bij de concentratie van behandelingen.
Hoe oordeelt u over het feit dat CZ wederom eigen normen stelt, terwijl juist de alleingang met borstkankerzorg heeft geleid tot het instellen van het Kwaliteitsinstituut, om te voorkomen dat alle zorgverzekeraars hun eigen normen van kwaliteit stellen?
Zorgverzekeraars hebben zich gecommitteerd om de richtlijnen die tripartiet worden gesteund en ingeschreven bij het Zorginstituut, te volgen. De richtlijn Prostaatcarcinoom is opgenomen in het Register.
Bent u bereid CZ aan te spreken op de ongeoorloofde inmenging in de concentratie van zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zie daartoe geen aanleiding.
Is het niet juist het Zorginstituut dat een eventuele concentratie van bepaalde behandelingen zou moeten coördineren?
Het Zorginstituut heeft op dit moment geen taak, en dus ook geen bevoegdheden, om een dergelijke concentratie te coördineren.
Bent u bekend met het bericht: «Actiz-Inspectie stelt niet altijd de goede vragen» en de reactie van de IGZ hierop middels de tweet: «Niet de IGZ maar Actiz heeft – samen met andere partijen – de indicatoren voor kwaliteit van zorg bepaald»?1 2
Ja.
Wat is uw oordeel over het gekissebis tussen Actiz en de IGZ via de media? Hoe helpt dit de kwaliteit van zorg voor al die kwetsbare mensen in de verpleeghuizen?
De IGZ heeft middels de tweet aangegeven dat de indicatoren met betrekking tot de kwaliteit van zorg door de sector zelf zijn opgesteld. Dit omdat de indruk zou kunnen ontstaan dat een en ander zonder betrokkenheid van ActiZ was opgesteld, hetgeen niet het geval is.
Wat is uw rol in dit toneelstuk? Heeft u de regie nog wel waar het gaat om de verbetering van de kwaliteit van zorg in de verpleeghuizen? Kan een toelichting worden gegeven?
Met de start van het programma Waardigheid en Trots is een belangrijke impuls gegeven aan de ontwikkelingen rondom de kwaliteit van zorg in de verpleeghuizen. Het plan is samen met de branche-, beroeps- en cliëntenorganisaties opgesteld en wordt ook samen met deze partijen uitgevoerd. Ook de IGZ en het Zorginstituut zijn betrokken. Elk half jaar stuur ik uw Kamer namens deze partijen een voortgangsrapportage waarin de voortgang en de resultaten van het hele programma staat beschreven. Daarnaast is, zoals eerder gemeld en besproken in de Kamer, de doorzettingsmacht van het Zorginstituut Nederland ingezet om tot een kwaliteitskader te komen.
Wie hebben nu eigenlijk die indicatoren voor kwaliteit van zorg bepaald? Zijn dit inderdaad Actiz en andere partijen? Zo ja, is dat dan niet een gevalletje «slager keurt het eigen vlees»?
Zoals eerder is geantwoord op vragen uit uw Kamer (10 oktober 2016, Kamerstuk 31 765, nr. 236) is door de genoemde partijen op bestuurlijk niveau afgesproken dat er, vooruitlopend op het nieuwe kwaliteitskader verpleeghuizen, begin 2017 informatie over de basisveiligheid openbaar gemaakt zal worden.
Brancheorganisaties (waaronder ActiZ), cliëntenorganisaties en de IGZ hebben gezamenlijk uitvoering gegeven aan de bestuurlijke afspraak en de veiligheidsindicatoren vastgesteld. Binnen dit proces heeft de IGZ nadrukkelijk de uitvoerende rol op zich genomen.
Dit proces is vergelijkbaar met de reguliere praktijk, omdat veldpartijen zelf verantwoordelijk zijn voor onder andere het definiëren van kwaliteitkaders en indicatoren. Pas als veldpartijen er onderling niet uitkomen, zet het Zorginstituut doorzettingsmacht in. Zoals in bovenstaande brief beschreven heeft het Zorginstituut doorzettingsmacht ingezet met betrekking tot het kwaliteitskader verpleeghuizen. Het Zorginstituut levert op 1 januari 2017 een eerste kwaliteitskader op. Hierin krijgen in ieder geval de leidraad personeel en de indicatoren voor basisveiligheid een plek.
Omdat de IGZ jaarlijks al indicatoren uitvraagt voor het uitvoeren van het risicogestuurd toezicht, heeft de IGZ zich bereid getoond om vooruitlopend op de implementatie van het kwaliteitskader eenmalig de zes extra indicatoren mee te nemen in haar uitvraag en de indicatoren openbaar te maken en door te leveren aan ZorgkaartNederland en KiesBeter.nl.
Was de IGZ dan één van de andere partijen? Zo nee, waarom niet? Moet de IGZ hier niet het voortouw in nemen als onafhankelijk toezichtsorgaan?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer gaat u nu een keer de regie nemen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht 'Letselschade-uitkering verkeersslachtoffer moet belastingvrij' |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Barbara Visser (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Letselschade-uitkering verkeersslachtoffer moet belastingvrij»1 met een oproep van het Verbond van Verzekeraars, Slachtofferhulp Nederland en de Vereniging van Letselschade Advocaten?
Ja
Wat vindt u van deze oproep? Klopt het dat het kabinet letselschadeslachtoffers vooralsnog geen financiële vrijstelling wil geven van de vermogensinkomensbijtelling? Zo ja, wat is daarvan de reden? Zo nee, wat is dan het standpunt van het kabinet?
De eigen bijdragen Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) worden berekend aan de hand van het bijdrageplichtig inkomen. Dat wordt afgeleid van het verzamelinkomen of – voor mensen die alleen met loonbelasting te maken hebben – van het belastbare loon. Het verzamelinkomen bestaat uit het inkomen uit werk en woning (box 1), het inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Schadevergoedingen aan een slachtoffer met letselschade maken in beginsel, en voor zover zij op de peildatum van 1 januari van ieder jaar nog in bezit zijn van die persoon, deel uit van de rendementsgrondslag van box 3.
Is de rendementsgrondslag hoger dan het heffingvrije vermogen2, dan wordt over het meerdere (de grondslag sparen en beleggen) op forfaitaire wijze3 het inkomen uit sparen en beleggen bepaald. De omvang van het vermogen is dus via het verzamelinkomen van belang voor het bepalen van de hoogte van de eigen bijdragen voor de Wlz en de Wmo 2015. Het is een bewuste keuze van de wetgever geweest om het fiscale inkomensbegrip als grondslag te nemen met het oog op harmonisatie van de inkomensafhankelijke regelingen 4.
Net als voor de inkomstenbelasting wordt voor de eigen bijdrage niet gekeken naar de herkomst van het vermogen. Overigens is dit al jarenlang geldend recht. Ook voordat het verzamelinkomen werd ingevoerd, telde het inkomen uit vermogen mee voor het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage van de toenmalige Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). In de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen zijn door de Minister van Financiën, in overeenstemming met de Ministers die het aangaat, met toepassing van de hardheidsclausule van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) wel een aantal afwijkende maatregelen getroffen voor (groepen van) gevallen waarin toepassing van de wet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (de zogenoemde hardheidsclausulelijst). Als het gaat om schadevergoedingen biedt de Uitvoeringsregeling Awir op dit moment alleen de mogelijkheid vermogensbestanddelen uit te zonderen wanneer het gaat om vergoedingen voor immateriële schade.
Per 1 januari 2013 is de vermogensinkomensbijtelling van 8% ingevoerd. De vermogensgrondslag voor deze bijtelling is in beginsel dezelfde als de grondslag sparen en beleggen voor box 3 in de inkomstenbelasting. De vermogensinkomensbijtelling is ingevoerd om de eigen bijdragen in de langdurige zorg meer te baseren op de daadwerkelijke draagkracht van de verzekerden. Verzekerden die, al dan niet naast hun maandelijkse arbeidsinkomen, uitkering of pensioen, een vermogen hebben, betalen door het betrekken van het vermogen een eigen bijdrage die meer in overeenstemming is met hun financiële situatie dan wanneer uitsluitend via het inkomen uit sparen en beleggen rekening wordt gehouden met het vermogen.5 Evenals ander vermogen wordt de schadevergoeding daarom in beginsel relevant geacht voor het bepalen van de eigen bijdrage. Overigens wordt er vanuit gegaan dat letselschadeverzekeraars bij de vaststelling van de omvang van de schadevergoeding rekening houden met de kosten die het slachtoffer heeft als gevolg van de vermogensinkomensbijtelling, zodat de vermogensinkomensbijtelling niet voor rekening van het slachtoffer zelf komt, maar wordt meegenomen in de begroting van de schade.
Er zijn overigens wel schadevergoedingen van slachtoffers met letselschade, die niet worden meegenomen bij de vermogensinkomensbijtelling. Op verzoek van de Tweede Kamer is de vermogensinkomensbijtelling namelijk op een aantal punten verzacht en is aangesloten bij de vermogensbestanddelen die zijn uitgezonderd met toepassing van de hardheidclausule van de Awir van de vermogenstoetsen voor de toeslagen. Onder de hardheidsclausule van de Awir worden schadevergoedingen in verband met letselschade in twee situaties uitgezonderd, namelijk de immateriële schadevergoedingen die worden uitgekeerd voor schade anders dan vermogensschade (smartengeld/emotionele schade, artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek) en de letselschadevergoedingen waarvan de hoogte is vastgelegd in een overeenkomst of rechterlijke uitspraak die is gedateerd vóór 11 oktober 2010, dan wel, indien de uitkering op andere grond tot stand is gekomen, de hoogte is vastgesteld vóór die datum.6 Deze laatste uitzondering geldt sinds de invoering van de vermogensinkomensbijtelling op 1 januari 2013. De datum 11 oktober 2010 betreft de datum waarop het regeerakkoord van het toenmalige kabinet als kamerstuk beschikbaar kwam. In dat regeerakkoord is de invoering van een vermogensinkomensbijtelling afgesproken. Vanaf deze datum konden de belanghebbende en de vergoeder van de schade redelijkerwijs verwachten dat er een vermogensinkomensbijtelling kon worden ingevoerd. Bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding kan in dat geval rekening worden gehouden met het bestaan van de vermogensinkomensbijtelling, waardoor vanaf deze datum geen sprake meer hoeft te zijn van benadeling van de belanghebbende door de introductie van de vermogensinkomensbijtelling.7
Op dit moment ben ik nog in overleg met Slachtofferhulp Nederland en andere (ervarings)deskundigen om te bezien welke knelpunten in de praktijk worden ervaren bij de doorwerking van letselschadevergoedingen op het vermogen. Ook wil ik nog in overleg treden met het Verbond van Verzekeraars. Ik verwacht uw Kamer voor de zomer te kunnen informeren over de uitkomsten van deze overleggen.
In hoeverre vindt u het redelijk dat een letselschadevergoedingen die iemand ontvangt, bijvoorbeeld omdat deze persoon als gevolg van een verkeersongeluk niet meer kan werken, tot het «vermogen» wordt gerekend?
Zie antwoord vraag 2.
Voor welke andere groepen is er wel een vorm van vrijstelling? Klopt het dat er vrijstellingen zijn voor DES-slachtoffers, asbestslachtoffers en de overlevenden van de brand in Volendam? Zo ja, om welke vrijstellingen gaat het dan en kunt u toelichten op welke grond de vrijstellingen zijn verleend?
Er geldt voor een aantal eenmalige uitkeringen een vrijstelling van de vermogensinkomensbijtelling. Daarvoor is eveneens aangesloten bij de situaties die op grond van de hardheidclausule in de Awir zijn uitgezonderd voor de toepassing van de vermogenstoetsen voor de toeslagen. Een overzicht van de aangewezen gevallen is aan het eind van deze brief opgenomen.
Zoals uit het overzicht blijkt gelden er inderdaad uitzonderingen voor eenmalige uitkeringen die zijn verstrekt aan slachtoffers van het gebruik van DES-preparaten, aan asbestslachtoffers en aan overlevenden van de nieuwjaarsbrand in Volendam. De uitzonderingen gelden niet voor schadevergoedingen in verband met letselschade aan deze slachtoffers als zodanig. Voor DES-slachtoffers geldt dat uitkeringen uit het DES-fonds zijn vrijgesteld. Voor asbestslachtoffers gaat het om tegemoetkomingen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers en voor overlevenden van de Volendam-brand gaat het om tegemoetkomingen op grond van de Regeling tegemoetkoming financiële gevolgen in verband met functionele invaliditeit nieuwjaarsbrand Volendam en op grond van de Regeling tegemoetkoming in kosten nieuwjaarsbrand Volendam II.
Klopt het dat het bij de letselschade-uitkering van verkeersslachtoffers om ongeveer 700 personen per jaar gaat? Indien er een vrijstelling zou worden gecreërd, hoe groot zou dan het budgettaire beslag zijn van deze vrijstelling?
Mij is niet bekend hoeveel verkeersslachtoffers jaarlijks betrokken zijn bij letselschade-uitkeringen, noch hoeveel er op dit moment gebruikmaken van de Wmo 2015 of de Wlz en welke leveringsvorm 8 zij genieten. Er valt dus geen goede inschatting te maken van het budgettaire beslag.
Vermogenstoets AWIR
Vermogen van een pleegkinderen
Vermogen van minderjarige kinderen waarover niet kan worden beschikt (BEM-clausule)
Immateriële schadevergoedingen
Schadevergoedingen betaald aan hemofiliepatiënten besmet met aids-virus
Vergoedingen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers
Uitkeringen van de stichting Maror-gelden Overheid
Uitkeringen van de Stichting Het Gebaar
Uitkeringen van de Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma
Uitkeringen van Stichting Joods Humanitair Fonds
Uitkeringen van de Stichting individuele maror-gelden
Uitkeringen van de Stichting Individuele verzekeringsaanspraken Sjoa
Uitkeringen van de Stichting Individuele bankaanspraken Sjoa
Uitkeringen van de Stichting Individuele effectenaanspraken Sjoa
Uitkeringen uit het DES-fonds aan slachtoffers van het gebruik van DES-preparaten
Tegemoetkomingen op grond van Regelingen tegemoetkoming aan slachtoffers van nieuwjaarsbrand Volendam
Vergoedingen op grond van compensatieregeling RKKerk-NL voor slachtoffers van seksueel misbruik
Uitkeringen van de Minister van Defensie op grond van een tweetal besluiten aan invalide oorlogsveteranen
Uitkeringen op grond van Tijdelijke regeling uitkeringen seksueel misbruik minderjarigen in instellingen en pleeggezinnen
Uitkeringen van een voorschot persoonsgebonden budget over 2012 en 2013 die zijn verstrekt voor 1 januari van het betreffende jaar
Uitkeringen op grond van de Uitkeringsregeling Backpay
Overgangsrecht voor letselschadevergoedingen vastgesteld voor 11 oktober 2010. Deze uitzondering geldt tot 1-1-2023
Restantbedragen persoonsgebonden budget die na afloop van het jaar nog op de rekening staan.
Is de wet- en regelgeving recent op dit punt gewijzigd? Zo ja, waarom en hoe? Klopt het dat letselschadeslachtoffers voor 2013 wel een uitzonderingspositie hadden? Zo ja, hoe en waarom is dit dan gewijzigd?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre tellen de letselschade-uitkeringen mee bij het betalen van de eigen bijdragen in het kader van de Wlz en Wmo? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Is er recent onderzoek gedaan naar de consequenties hiervan? Zo ja, wat zijn de uitkomsten? Zo nee, bent u bereid hiernaar te kijken? Gelden er bepaalde uitzonderingen voor dit soort specifieke uitkeringen bij het betalen van de eigen bijdragen? Zo ja welke? Wat is exact de beleidslijn in deze?
Zie antwoord vraag 2.
De komst van een Tesla-fabriek naar Nederland |
|
Diederik Samsom , Duco Hoogland (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat Tesla voornemens is volgend jaar een Gigafactory in Europa te bouwen voor de productie van elektrische auto's en batterijen en op zoek is naar een geschikte locatie?1
Ja.
Deelt u de mening dat de komst van zo'n fabriek voor Nederland enorme kansen biedt om onze positie op het gebied van schone en slimme mobiliteit uit te bouwen en zo de duurzame maakindustrie in ons land te versterken?
Ja, de komst van een dergelijke fabriek kan een waardevolle bijdrage leveren aan de verdere uitbouw van de Nederlandse positie op het gebied van elektrisch vervoer en de versterking van onze duurzame maakindustrie.
Deelt u de mening dat Nederland met de hoofdvestiging van Tesla in Tilburg en het grote automotive cluster in Brabant deze kans niet mag laten lopen?
Ja, deze fabriek kan een versterking betekenen van de automotive-sector in Noord-Brabant en andere regio’s in Nederland.
Met hoeveel extra investeringen in de Nederlandse duurzame maakindustrie en hoeveel extra banen zou de komst van een gigafabriek gepaard kunnen gaan?
Ik kan op dit moment geen inschatting maken van de omvang van de eventuele investeringen en de extra banen die deze fabriek met zich mee zouden brengen.
Kunt u toezeggen dat u alles op alles zal zetten om meer banen voor een schone toekomst te realiseren en dus om deze kans te grijpen en de productiefabriek van Tesla naar Nederland te halen?
Ik hecht veel waarde aan een goed, modern industriebeleid voor alle ondernemers. Dit beleid bestaat onder andere uit fiscale faciliteiten voor innovatie, waaronder de WBSO, maatregelen voor toegankelijke financiering (zoals de BMKB en GO) en regeldrukvermindering.
In de brief aan uw Kamer van 7 oktober jongstleden heb ik het vestigingsklimaat met betrekking tot elektrisch vervoer beschreven2. De korte afstanden en dichtbevolkte Randstad maken Nederland bijzonder geschikt voor elektrisch rijden. De Nederlandse automotive-sector is in Zuidoost-Nederland geclusterd. De combinatie en verbinding met het Brainportcluster maakt dat die regio goed gesitueerd is om de ontwikkeling naar slim schoon vervoer – smart e-mobility – in Nederland te realiseren. Dat Nederland interessant is als vestigingslocatie voor bedrijven in deze sector, toont de vestiging van de tweede fabriek van Tesla in Tilburg voor de afbouw van zijn elektrische auto’s voor de Europese markt.
Het kabinet zal zich zeker inspannen om de productiefabriek naar Nederland te halen. Tesla zal echter uiteindelijk zelf de beslissing nemen om deze al dan niet in Nederland te vestigen.
Het bericht dat Gendia medische gegevens misbruikt bij de NIPT |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bedrijf achter NIPT-test misbruikt medische gegevens»?1
Ja, ik ken het bericht.
Kunt u aangeven hoe vaak het voorkomt dat vrouwen na het uitvoeren van de NIPT bij Gendia een aanbod krijgen voor vervolgonderzoek? Krijgen zij dit aanbod direct na de NIPT, of veel later? Om wat voor vervolgonderzoek gaat het? Gebeurt dit bij alle Nederlandse vrouwen die bij Gendia de NIPT uitvoeren?
Mij is niet bekend hoe vaak vrouwen dit aanbod van Gendia krijgen, of alle Nederlandse vrouwen die bij Gendia de NIPT laten uitvoeren dit aanbod krijgen en binnen welke termijn dit gebeurt. Volgens de website van Gendia gaat het om «nieuwe genetische onderzoeken».
Klopt het dat geen van deze vrouwen expliciet toestemming is gevraagd voor het uitvoeren van dit onderzoek, en dat zij dus ook geen toestemming hebben gegeven? Klopt het dat vrouwen op verzoek medische gegevens hebben verstrekt die niet allemaal relevant zijn voor het uitvoeren van de NIPT, met het oog op het vaststellen van chromosomale afwijkingen bij de foetus?
Zoals blijkt uit het formulier van Gendia (zie in de bijlage het formulier van mei 2015)2, is vrouwen niet expliciet om toestemming gevraagd. Op het formulier is ook te zien welke (medische) gegevens er van de vrouwen zijn gevraagd.
Klopt het dat hier sprake is van «koppelverkoop» en schending van de privacy; zaken die niet zijn toegestaan op basis van Europese en nationale regels en wetgeving? Wat gaat u doen om hier tegen op te treden?
Van koppelverkoop is sprake als de verkoop van een bepaald product of dienst afhankelijk wordt gesteld van de koop van een ander product of dienst. Waar het hier om gaat is of de vrouwen van tevoren zijn ingelicht en uitdrukkelijke toestemming hebben gegeven voor het gebruik van hun medische gegevens voor andere doeleinden dan de NIPT test.
In Nederland is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing op de verwerking van (medische) persoonsgegevens. De Wbp is van toepassing als de verantwoordelijke van de gegevensverwerking een vestiging in Nederland heeft.
De privacywetgeving van de lidstaten van de EU is de uitwerking van de Europese Privacyrichtlijn 1995 die op dit moment geldt. Vanaf 25 mei 2018 zal de nieuwe Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming van toepassing zijn. Deze verordening is dan rechtstreeks van toepassing in de lidstaten.
De nu nog geldende Privacyrichtlijn bevat belangrijke beginselen over de verwerking van persoonsgegevens, zoals het principe van doelbinding. Persoonsgegevens mogen alleen voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardige doeleinden worden verwerkt en mogen vervolgens niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden. Daarnaast mogen persoonsgegevens alleen worden verwerkt voor zover zij – gelet op de doeleinden waarvoor zijn verzameld – toereikend, terzake dienend en niet bovenmatig zijn. Deze beginselen zijn in de Nederlandse Wbp neergelegd.3 Verder gelden op grond van de Privacyrichtlijn en de Wbp voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens (zoals medische gegevens) extra zware eisen.
Uit de Privacyrichtlijn en de Wbp volgt dat alleen die medische gegevens van de zwangere in de vragenlijst mogen worden verzameld die noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van een juiste uitslag op de test en dat zij alleen daarvoor gebruikt mogen worden. Voor het gebruik van de medische gegevens voor een ander doel is uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene nodig. Deze toestemming moet een vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting zijn. Deelnemers aan de test moeten gewezen worden op vragen die met een ander doel gesteld worden en moeten dus uitdrukkelijke toestemming geven voor gebruik voor dat andere doel. Zonder deze toestemming mogen de gegevens niet voor een ander doel gebruikt worden.
Bedrijven en organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor de naleving van privacywetgeving. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is in Nederland belast met toezicht op de naleving van de privacywetgeving. In België is er een vergelijkbare autoriteit die toezicht houdt, de Privacycommissie. Zij zijn van deze casus op de hoogte gebracht. Desgevraagd geeft de Belgische Privacycommissie aan dat zij, in overleg met de Autoriteit Persoonsgegevens, actie onderneemt op de eventuele privacyschending door Gendia.
Deelt u de mening dat vrouwen op deze manier, soms veel later nog, nodeloos ongerust worden gemaakt, en worden verleid tot onderzoeken die zij anders waarschijnlijk niet zouden ondergaan? Vindt u de handelwijze van Gendia ook buitengewoon onzorgvuldig, en indruisen tegen het medische beroepsgeheim?
Deze mening deel ik.
Het niet naleven van de privacyregels en oneigenlijk gebruik van gevoelige gegevens als medische gegevens acht ik onwenselijk. Er is sprake van schending van het medische beroepsgeheim indien een in Nederland gevestigde zorgaanbieder het afgenomen bloed en andere gegevens van betrokkene aan Gendia verstrekt zonder toestemming van betrokkene. De toestemming van de betrokkene kan alleen achterwege blijven indien op basis van de contractuele verhoudingen sprake is van één overeenkomst waarbij Gendia niet als derde in de zin van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) geldt.
Wat vindt u ervan dat twee Nederlandse ziekenhuizen (het OLVG in Amsterdam en het Westfries Gasthuis in Hoorn) hebben aangekondigd de samenwerking met Gendia te beëindigen? Zouden andere ziekenhuizen en verloskundigenpraktijken dat niet ook moeten doen? Is het niet zo dat het aanbieden van de NIPT buiten de TRIDENT-studie/UMC’s (Universitaire Medische Centra) nog helemaal niet is toegestaan?
De keuze om de samenwerking te beëindigen is aan ziekenhuizen zelf.
De NIPT als eerste test is in Nederland vanaf 1 april 2017 beschikbaar met alle kwaliteitswaarborgen (bijvoorbeeld wat betreft counseling, informatievoorziening aan de zwangeren en uitvoering van de NIPT) die hiervoor in Nederland gelden. De NIPT wordt tot die tijd alleen als vervolgtest, na een verhoogde kans uit de combinatietest, uitgevoerd in de laboratoria van de universitaire medische centra die hiervoor een vergunning hebben op grond van de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO).
Om NIPT nu al als eerste test te kunnen krijgen, nemen vrouwen op eigen initiatief de zogenaamde België-route. Zij gaan fysiek naar Gendia of laten bij een Nederlands ziekenhuis bloed afnemen om dat via Gendia te laten testen. Op deze België-route is de WBO niet van toepassing. Iedereen die zich laat behandelen of testen in het buitenland valt onder de wetgeving en het toezicht van het betrokken land. Vrouwen moeten echter op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) – door de zorgverleners in Nederland die bloed afnemen en dit voor de vrouwen opsturen naar België – wel gewezen worden op het feit dat zij door het gebruik van de België-route niet onder de Nederlandse wet- en regelgeving vallen voor het uitvoeren van de NIPT voor wat betreft het afgenomen bloed.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat vrouwen die reeds bloed hebben afgestaan, alsnog geconfronteerd worden met vervolgonderzoek? Wat gaat u doen om te voorkomen dat in de toekomst vrouwen direct door Gendia, of indirect via Nederlandse zorgprofessionals, gevraagd worden naar medische gegevens die niet relevant zijn voor het NIPT-onderzoek?
De Autoriteit Persoonsgegevens is in Nederland belast met toezicht op de naleving van de privacywetgeving. In België is er een vergelijkbare autoriteit die toezicht houdt, de Privacycommissie. Zij zijn van deze casus op de hoogte gebracht.
Desgevraagd geeft de Belgische Privacycommissie aan dat zij, in overleg met de Autoriteit Persoonsgegevens, actie onderneemt op de eventuele privacyschending door Gendia. Daarnaast moeten vrouwen op grond van de Wgbo – door de zorgverleners in Nederland die bloed afnemen en dit voor de vrouwen opsturen naar België – gewezen worden op het feit dat zij door het gebruik van de België-route niet onder de Nederlandse wet- en regelgeving vallen voor het uitvoeren van de NIPT voor wat betreft het afgenomen bloed.
Bijlage 4 bij de Tweede voortgangsrapportage Wet DBA |
|
Norbert Klein |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
In bijlage 4 van uw schrijven van 18 november 2016 geeft u een definitie van kwaadwillenden; klopt het dat de Belastingdienst wel gaat handhaven, naheffen en boetes uit kan delen bij kwaadwillenden?1
Ja, zoals in bijlage 4 bij mijn brief van 18 november 2016 is aangegeven, maakt de Belastingdienst bij de opschorting van de handhaving een uitzondering voor de zogenoemde kwaadwillenden. Er kunnen immers situaties ontstaan waarin partijen evident zo ver buiten het wettelijk kader treden dat de Belastingdienst dat niet mag laten lopen. Vanzelfsprekend gaat het daarbij dus niet om een zelfstandige professional bij wie er ruis is over de gezagsrelatie. Ik preciseer in dit verband graag mijn opmerkingen, die ik hierover heb gemaakt in de Eerste Kamer tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota 2017. Het gaat echt om uitzonderlijke gevallen waarin opdrachtgevers opereren in een context van opzet, fraude of zwendel. Daarbij kan worden gedacht aan situaties waarin sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning en situaties die leiden tot ernstige concurrentievervalsing, economische of maatschappelijke ontwrichting of waarin het risico aanwezig is van uitbuiting. In het debat in de Eerste Kamer heb ik geschat dat het naar de huidige inzichten gaat om ordegrootte 10 gevallen.
Hoeveel personeel was ingepland voor handhaving van de Wet DBA per 1 mei 2017, en met hoeveel personeel gaat de Belastingdienst de handhaving bij kwaadwillenden effectueren?
De handhaving van de Wet DBA is onderdeel van de controleaanpak van de Belastingdienst. De aanpak van kwaadwillenden wordt ingepast in de te plannen controleactiviteiten van 2017 en verder van de Belastingdienst. Hier zijn geen extra kosten aan verbonden.
Zijn aan deze nieuwe inzichten kosten verbonden bij de Belastingdienst, doordat bijvoorbeeld personeel is aangenomen wat vooralsnog niet aan het werk kan?
Zie antwoord vraag 2.
U geeft aan «Kwaadwillend is de opdrachtgever of opdrachtnemer die opzettelijk een situatie van evidente schijnzelfstandigheid laat ontstaan of voortbestaan, omdat hij weet – of had kunnen weten – dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking (en daarmee een oneigenlijk financieel voordeel behaalt en/of het speelveld op een oneerlijke manier aantast)»; klopt het dat u hiermee doelt op organisaties en zzp'ers die weten of hadden kunnen weten dat ze te maken hebben met gezag, arbeid en loon?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat hiermee ongeveer alle organisaties alsnog als kwaadwillend kunnen worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat bijlage 4 de inhoud en signaalwerking van uw brief in enige mate tegenspreekt?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft u in bijlage 4 niet gekozen voor een aantal concrete voorbeelden van evidente schijnconstructies?
Zie antwoord vraag 1.
In de media lijkt het nu zo te zijn dat iedereen frank en vrij verder kan gaan tot 2018; zou het waar kunnen zijn dat hierdoor organisaties en zzp'ers op het verkeerde been worden gezet, aangezien niet iedereen bijlage 4 gedegen heeft bestudeerd?
Zoals ook uit de antwoorden op de vorige vragen blijkt hoeven opdrachtgevers en opdrachtnemers ten minste tot 2018 niet te vrezen voor boetes en naheffingen.
Op 18 november 2016 is direct met het versturen van de tweede voortgangsrapportage DBA naar uw Kamer gestart met de communicatie hierover. Naast het persoonlijk informeren van de pers hebben die dag onderstaande acties plaatsgevonden.
De Belastingdienst heeft de informatie direct geplaatst op www.belastingdienst.nl/dba en op de corporatewebsite van de Belastingdienst https://belastingdienst-in-beeld.nl.
Ter attendering op deze informatie en de voortgangsrapportage zijn diverse nieuwsberichten gepubliceerd:
Daarnaast zijn er diverse twitterberichten verstuurd zowel vanuit het Ministerie van Financiën als vanuit de Belastingdienst.
Ook in de komende periode zullen alle communicatiemogelijkheden worden benut. Via een brief zal ik de belangenorganisaties en de brancheorganisaties en via hen ook zoveel mogelijk de opdrachtgevers benaderen. Ik zal ook de fiscaal intermediairs aanschrijven. De ZZp’ers hoop ik te bereiken via hun branche- en koepelorganisaties maar ik zal ook, in de hoop daarmee een groot deel van de ZZP’ers rechtstreeks te benaderen, de mensen benaderen aan wie voorheen een VAR was verstrekt. Uiteraard zal ik ook de mij ter beschikking staande andere communicatiemogelijkheden benutten. Zonder uitputtend te willen zijn, denk ik daarbij aan de site van de Belastingdienst, Webcare, BelastingTelefoon, Ondernemersplein.nl en de Kamer van Koophandel.
Bent u bereid bijlage 4 alsnog middels een persbericht breder onder de aandacht te brengen, zodat iedereen weloverwogen kan besluiten hoe nu verder te gaan?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid bijlage 4 zo aan te passen dat de suggestie van opschorting van handhaving van de wet geen wassen neus zal zijn?
Zie antwoord vraag 8.
De verkeers(on)veiligheid op de N36 |
|
Pieter Omtzigt , Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er ook na uw bezoek aan de rijksweg N36 vele ernstige ongelukken hebben plaatsgevonden op die weg? Hebben deze ongelukken nog geleid tot nadere inzichten over de verkeers(on)veiligheid van deze weg?
Ja, ik heb kennisgenomen van de ongevallen die hebben plaatsgevonden op de N36. Deze ongevallen hebben geen nadere inzichten opgeleverd over de verkeersonveiligheid van de weg.
Heeft u er kennis van genomen dat plaatselijke en regionale bestuurders blijven aandringen op maatregelen?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen. In het kader van het programma Meer Veilig zijn op de N36 maatregelen gerealiseerd en nog in uitvoering.
Kunt u een lijst geven van de dodelijke ongevallen die u bekend zijn van de afgelopen tien jaar op de N36?
In de periode 2006 – november 2016 vonden op de hoofdrijbaan op de N36 in totaal 16 dodelijke ongevallen plaats. Hierbij vielen 18 dodelijke slachtoffers.
Jaar
Aantal dodelijke ongevallen
Aantal dodelijke slachtoffers
2006
0
0
2007
1
1
2008
2
2
2009
1
1
2010
0
0
2011
1
1
2012
5
5
2013
1
1
2014
3
3
2015
1
1
2016
1
3
Hoeveel dodelijke slachtoffers zijn er op de N36 gevallen de afgelopen tien jaar?
In de afgelopen tien jaar is sprake van 18 dodelijke slachtoffers op de N36.
Hoeveel dodelijk slachtoffers zijn er per wegkilometer gevallen op de 36 kilometer lange N36 in de afgelopen tien jaar?
Op basis van de cijfers is dat 0,5 dodelijk slachtoffer per kilometer. Dit is voor het bepalen van de verkeersveiligheid geen gebruikelijke manier van vergelijken, onder andere omdat de intensiteit van het verkeer hierbij een relevante factor is.
Wat is het gemiddelde aantal dodelijke slachtoffers dat per kilometer N-weg valt?
Een vergelijking van de verkeersonveiligheid van verschillende wegen in Nederland geschiedt op basis van het risicocijfer. Dit cijfer wordt berekend over het totaal aantal ernstige slachtofferongevallen gemiddeld over een periode van 3 jaar per miljard voertuigkilometers. Voor de N36 als geheel is het risicocijfer 0,017in de periode 2012–2014. Voor een vergelijkbare weg als de N36 is het risicocijfer 0,013 in de periode 2012–2014.
Hoeveel procent hoger of lager was het aantal dodelijke slachtoffers op de N36 in vergelijking met andere N-wegen en in vergelijking met alle wegen in Nederland?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 wordt een vergelijking van de verkeersonveiligheid van wegen in Nederland gemaakt op basis van het risicocijfer. Deze wordt per type weg berekend om een goede vergelijking mogelijk te maken. Voor de N36 is het verschil met het gemiddelde van vergelijkbare wegen, 0,004. Dit cijfer verandert jaarlijks doordat het aantal ongevallen en de vervoersprestatie per jaar verschilt. Met de maatregelen die ik neem en zijn verwoord in het antwoord op vraag 9 beoog ik de veiligheid van de N36 structureel te verbeteren.
Als de N36 net zo veilig was als de gemiddelde N-weg in Nederland, hoeveel slachtoffers zouden daar dan gevallen zijn in de afgelopen tien jaar?
Daar kan geen zinvolle uitspraak over worden gedaan. De verkeersveiligheid wordt berekend op basis van het risicocijfer zoals is toegelicht bij vraag 6.
Kunt u aangeven welke geplande werkzaamheden over de N36 wanneer uitgevoerd worden en hoeveel veiliger elk van deze maatregelen de weg zal maken?
Voor het pakket van Meer Veilig 2-maatregelen op de N36 gaat het om een reductie van 1,5 ernstige slachtoffers voor het eerste jaar. Deze maatregelen zijn inmiddels uitgevoerd. Voor de Meer Veilig 3-maatregelen (tranche 1 en 2 gezamenlijk) gaat het om een reductie van 6,1 ernstige slachtoffers voor het eerste jaar. De werkelijkheid kan hier echter om vele redenen van afwijken.
Maatregel
Periode
Status
Aanbrengen bermverharding
2009
Gerealiseerd
Verlengen invoegstrook Westerhaar
2009
Gerealiseerd
Verlengen invoegstroken Vriezenveen
2013
Gerealiseerd
Verlengen invoegstrook Beerzerveld
2013
Gerealiseerd
Reconstructie kruispunt en aanbrengen VRI kruispunt Beerzerweg
2015
Gerealiseerd
Aanbrengen rammelstroken
2015
Gerealiseerd
Verlengen en reconstructie middengeleider Aadorp
2015
Gerealiseerd
Verlengen en reconstructie middengeleider Almelo-Noord
2016
Naar voren gehaald en gerealiseerd
Verlengen uitvoegstroken Vriezenveen
2016
Naar voren gehaald en gerealiseerd
Verlengen uitvoegstroken Westerhaar
2016
Naar voren gehaald en gerealiseerd
Reconstructie aansluiting A35/N36
2017
Nog te realiseren
Reconstructie bocht spoortunnel Wierden-Almelo, incl. aanpassing middengeleider
2017/2018
Nog te realiseren
Aanbrengen middengeleider Hazepad en Smokkelpad en verlengen en reconstructie in- en uitvoegstroken
2017/2018
Nog te realiseren
Verlengen en reconstructie uitvoegstrook Beerzerveld
2017/2018
Nog te realiseren
Onderhoudswerkzaamheden zoals snoeiwerkzaamheden, schoonmaken en aanbrengen van nieuwe deklagen.
Continue
Continue
Groot Onderhoud km 6.320–9.280 en km
12.770–25.620, incl. aanpassen markering inhaalregime en aanbrengen zaagtandribbelmarkering
2018
Nog te realiseren
Uitvoeren gedragsonderzoek samen met ROV Oost-Nederland
2017–2018
Opstartfase
Zullen de geplande werkzaamheden op de N36 leiden tot een weg die net zo veilig is als een gemiddelde N-weg?
Bovengenoemde maatregelen hebben tot doel de verkeersveiligheid op de N36 te verbeteren en zijn gericht op de meest onveilige locaties, zoals aansluitingen met in- en uitvoegend verkeer en kruispunten. Onveilig weggedrag wordt ook gezien als een mogelijke oorzaak van de verkeersonveiligheid. Rijkswaterstaat heeft daarom met de regionale partners een aanpak in voorbereiding ten behoeve van gedragsbeïnvloeding op de N36.
Bent u bereid een plan te maken dat als doelstelling heeft om de N36 net zo veilig te maken als de gemiddelde N-weg en dat aan de Kamer te doen toekomen?
Met de maatregelen zoals genoemd in het antwoord op vraag 9 beoog ik de veiligheid van de N36 structureel te verbeteren en zo op een vergelijkbaar niveau te krijgen als andere N-wegen. Daarnaast houd ik de veiligheid van de N36 en alle andere Rijkswegen constant in de gaten en neem ik waar nodig maatregelen om de veiligheid te verbeteren.
Kunt u deze vragen een voor een vóór het notaoverleg over het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) voorzien op 28 november 2016 beantwoorden?
Ja.
Risicovolle beleggingen en buitenlandse activiteiten door waterschappen |
|
Lutz Jacobi , Jan Vos (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Waterschap risicovol bezig in buitenland»?1
Ja.
Betreffen de buitenlandse activiteiten van waterschappen commerciële activiteiten die deels mede direct of indirect uit inkomsten uit zuiveringsheffing, ingezetenenomslag, waterschapsbelasting of andere publieke middelen gefinancierd worden? Zo ja, hoe oordeelt u daarover?
Conform de Wet Financiering Decentrale Overheden (wet FIDO) ondernemen waterschappen geen commerciële activiteiten in het buitenland. Wel zetten waterschappen zich in voor buitenlandse activiteiten, overwegend door inzet van menskracht. De waterschappen besteden 0,25% van hun personele bezetting (27 fte) en 2,3 miljoen euro per jaar, waarvan 0,8 miljoen uit het Nederlandse Waterschapsbank (NWB) Fonds. Daarmee besteden de waterschappen minder dan 0,1% van hun budget aan hun buitenlandse activiteiten.2
Waterschappen wordt gevraagd internationaal kennis en expertise te delen, vanwege de goede reputatie van Nederland en de waterschappen op het gebied van waterbeheer. Dat gebeurt onder de vlag van Dutch Water Authorities. Dit alles in beperkte mate en met beperkte middelen en alleen daar waar de waterschapsbesturen meerwaarde zien in samenwerking.
Bij motie heeft uw Kamer mij opgeroepen tot inzet van de (alle) Nederlandse waterexpertise in het buitenland.3
Het is kabinetsbeleid dat de waterschappen zich samen met de rijksoverheid en andere vertegenwoordigers van de watersector inzetten – binnen de kaders die voor elke partij afzonderlijk hiervoor gelden – voor het vergroten van waterzekerheid en waterveiligheid in landen die hiervoor een beroep doen op Nederlandse expertise.4
De vraag aan de waterschappen kan gaan over het adviseren van medeoverheden over waterbeheer, financiering en duurzaam beheer en onderhoud, maar ook over het ondersteunen van handelsmissies van het Rijk en het Nederlandse bedrijfsleven (met als doel extra opdrachten voor het bedrijfsleven). Ook kan het gaan om inzet van expertise bij rampenpreventie of rampenbestrijding of om het ontvangen van buitenlandse delegaties om te laten zien hoe wij in Nederland omgaan met complexe en urgente watervraagstukken.
Hoe groot is het gemeenschappelijke fonds van de Waterschappen (NWB-fonds) van waaruit de waterschappen buitenlandse projecten financieren? Hoe wordt dit fonds gevoed?
Het Fonds is in 2006 opgericht door de NWB Bank. Het vermogen van het NWB Fonds is gevormd in de jaren 2006–2010 door jaarlijkse bijdragen van de NWB Bank oplopend tot een totaalbedrag van circa € 20 miljoen. Volgens het treasury-reglement van het NWB Fonds moet het vermogen – zoals bij elk vermogensfonds – in stand blijven. Alleen de rente (circa € 8 ton per jaar) mag gebruikt worden voor internationale samenwerkingsactiviteiten.
De aandeelhoudersvergadering van de NWB Bank (81% waterschappen, 17% de Staat, 2% provincies) heeft de bijdragen aan het NWB Fonds 2006–2010 goedgekeurd.
Zijn er inderdaad vanuit het NWB-fonds coco-leningen voor buitenlandse investeringen aangegaan? Wat is uw oordeel hierover? Deelt u de mening van de in het bericht aangehaalde hoogleraar internationale economie dat de coco-lening in strijd is met de reglementen van het fonds? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, er zijn geen leningen voor buitenlandse investeringen aangegaan. Het NWB Fonds doet geen investeringen in het buitenland.
De stichting van het NWB Fonds is zelf verantwoordelijk voor haar beleggingen. Het geld van de stichting wordt volgens het treasuryreglement geïnvesteerd in laag risico beleggingen. Vanwege het lage rendement is begin dit jaar gekozen voor het verstrekken van een «AT1-lening (additioneel tier 1 lening)» aan de NWB Bank door het NWB Fonds. Een AT1-lening is geen coco-lening als bedoeld in het artikel, maar is een andere vorm van hybride kapitaal. De NWB Bank heeft met haar AAA/Aaa ratings een zeer hoge kredietwaardigheid. Het bestuur van het NWB Fonds heeft vastgesteld dat nagenoeg iedere andere belegging een minder gunstige verhouding heeft tussen rendement en risico.
Kortom, de AT1-lening is niet in strijd met de statuten noch het treasuryreglement.
Komen waterschappen, waar het buitenlandse activiteiten met relatief hoge risico’s en een ontwikkelingsbelang betreft, in aanmerking voor exportkredietverzekeringen van bijvoorbeeld Atradius Dutch State Business (DSB)? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Nee, dit is niet mogelijk. Volgens de Kaderwet Financiële Verstrekkingen kunnen exportkredietverzekeringen worden verschaft aan ondernemers. Overheidsorganisaties kunnen hier dus geen gebruik van maken en dat zou ook niet wenselijk zijn.
Indien de waterschappen al dan niet volledig zelfvoorzienend zijn in het financieren van buitenlandse activiteiten, hoe ziet u toe op de naleving van de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor verantwoord ondernemen?
Bij investeringen door Nederlandse bedrijven hanteert de overheid een actief Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) -beleid, bijvoorbeeld via informering. Bij dergelijke investeringen door private partijen zijn waterschappen echter niet betrokken.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde wetenschapper van de Universiteit Groningen dat het NWB-fonds een boekhoudkundige manier is om de discussie of waterschappen wel in het buitenland moeten investeren te omzeilen? Zo ja, waarom en hoe oordeelt u daarover? Zo nee, waarom niet?
Waterschappen investeren niet in het buitenland, zie ook vraag 4.
Ik ben van oordeel dat er sprake is van een solide en transparante vorm van financiering van projecten in het buitenland (zie ook antwoord op vraag 4), die op deze wijze noch het vermogen van waterschappen aantast noch ten koste gaat van de eigen taken.
Overigens legt het (bestuur van het) NWB Fonds jaarlijks openbare verantwoording af via een Jaarverslag met Jaarrekening en accountantsverklaring. Deze stukken worden aan alle waterschapsbesturen toegezonden en aan de NWB Bank. Verder worden ze gepubliceerd op de website www.nwbfonds.nl.
Aan welke wet- of regelgeving moet de financiering van buitenlandse projecten door waterschappen voldoen? Voldoet de financiering van de buitenlandse projecten van waterschappen aan die wettelijke regels? Zo ja, waarom en hoe verhoudt zich dat tot de mening van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat coco’s ondoorzichtig zijn en volgens anderen riskant zijn? Zo nee, waarom niet?
Conform de Wet Financiering Decentrale Overheden (wet FIDO) investeren waterschappen geen geld in het buitenland. Via de bijdragen van het Fonds zetten waterschappen wel menskracht in voor internationale projecten. Hier zitten voor de waterschappen geen financiële risico’s aan vast (zie ook vraag 9).
Bestaat er een kans dat de publieke taken van waterschappen in gevaar komen door tegenvallende financiële resultaten uit buitenlandse activiteiten? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is en wat doet u om die kans te verkleinen? Zo nee, waarom niet en bij wie liggen de risico’s dan wel?
Nee, die kans bestaat niet. Volgens het treasuryreglement van het NWB Fonds moet het vermogen – zoals bij elk vermogensfonds – in stand blijven. Dit betekent dat het vermogen niet in projecten gestoken kan worden, maar alleen de rente-inkomsten mogen worden aangewend. En zo wordt er ook gehandeld.
Indien tegenvallende resultaten een gevaar vormen voor de uitvoering van taken door de waterschappen, hoe verhoudt zich dat dan tot de uitspraak van de Unie van Waterschappen dat de Unie de belastingbetaler niet wil en kan laten opdraaien voor buitenlandse projecten?
Zie antwoord vraag 9.
Was u, ook voorafgaand aan de hierboven aangehaalde onderzoeksresultaten van Trouw, op de hoogte van gewelddadige en gedwongen verhuizingen rondom de Colombiaanse stad Cali als gevolg van activiteiten met Nederlandse betrokkenheid? Zo ja, wat was uw reactie hierop? Zo nee, gaat u in gesprek met zowel het betrokken waterschap als de Colombiaanse (lokale) overheid en de vermeende slachtoffers?
De berichten over gewelddadige en gedwongen verhuizingen rondom Cali zijn verontrustend. De Nederlandse ambassadeur sprak op 31 oktober jl. met de burgemeester van Cali om zijn zorgen over te brengen. De burgemeester onderstreepte dat er een uitgebreid plan is voor de evacuatie, waarbij er voor vervangende woonruimte wordt gezorgd en de geëvacueerde mensen compensatie krijgen. De ambassade blijft in gesprek met de gemeente Cali en houdt de mensenrechtensituatie van de mensen op de dijk scherp in de gaten.
Het ontruimen van de dijk is nodig om dijkversterking te kunnen realiseren.
De dijkversterking moet het grote risico van overstroming van delen van de stad Cali sterk verminderen. Voor de omwonenden is de woon-en leefomgeving niet veilig. Uiteraard moeten aanpassingen aan de infrastructuur altijd gepaard gaan met een dialoog met de lokale bevolking en andere belanghebbenden. Het project in Cali is juist gericht op het betrekken van omwonenden.
De adviseurs van het project hebben geadviseerd om de bewoners van alle huizen, die versterking van de dijk belemmeren, te betrekken bij hun herhuisvesting.
Wat is uw reactie op de stelling in het artikel dat Nederlandse waterschappen «steeds vaker ingezet (worden) als vooruitgeschoven post voor de Hulp- en handelsagenda» en dat zij erop gericht zijn opdrachten binnen te slepen voor Nederlandse ingenieursbureaus in ontwikkelingslanden? Wat is het beleid rondom de deelname van waterschappen aan internationale handelsmissies?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Met name de aangenomen motie, waarin ik door uw Kamer ben opgeroepen tot inzet van de (alle) Nederlandse waterexpertise in het buitenland, mijn brief van 7 juni 2013 over de wettelijke kaders waarin dit plaats kan vinden en de brief van de regering d.d. 3 februari 2016 over de Internationale Waterambitie van de ministers van EZ en BHOS zijn in dit verband relevant.5
De duizenden kinderen die als kindsoldaten worden gebruikt in de Centraal Afrikaanse Republiek |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van One World waarin wordt gesteld dat er nog altijd tussen de 6.000 en 10.000 kindsoldaten in de Centraal Afrikaanse Republiek (hierna, CAR) zijn, die worden misbruikt en worden ingezet als seksslaven door de twee rivaliserende groepen Ex-Seleka en Anti-Balaka? Zo ja, wat is uw reactie hierop?1
Het kabinet is bekend met het artikel van One World en betreurt het zeer dat er nog steeds kinderen in de Centraal Afrikaanse republiek (CAR) worden gerekruteerd en ingezet als strijders in gewapende conflicten. Het kabinet is bezorgd over de situatie van kindsoldaten en heeft grote waardering voor organisaties die zich inzetten voor de demobilisatie en re-integratie van deze kinderen.
Kunt u de door Unicef in het artikel aangehaalde schattingen van het aantal kindsoldaten bevestigen? Hoeveel kinderen zijn er volgens u inmiddels vrijgelaten en hoeveel zitten er nog in de jungle?
Het is onduidelijk hoeveel kindsoldaten er momenteel in de CAR zijn. In 2014 schatte UNICEF dat er 6.000 tot 10.000 kindsoldaten waren in CAR. Op dat moment waren er twee belangrijke milities, de Ex-Seleka en Anti-Balaka. Sinds 2014 zijn UNICEF en haar partnerorganisaties er in geslaagd 9.193 kinderen vrij te krijgen (2.430 meisjes en 6.763 jongens). Op dit moment is het beeld ondoorzichtiger geworden door de opkomst van diverse andere gewapende groepen. In oktober jl. schatte de regering van de CAR het aantal kindsoldaten op 13.000, ondanks de vrijlating van meer dan 9.000 van hen sinds 2014. Ook UNICEF meent dat er momenteel nog duizenden kindsoldaten in de CAR zijn.
Hoe kijkt u aan tegen het afgelopen jaar bereikte akkoord tussen de regering en de gewapende groepen? Kunt u toelichten welke rol Nederland, al dan niet in samenwerking met andere lidstaten en/of donoren, heeft gespeeld bij het bereiken van dit akkoord?
Het kabinet is verheugd over het akkoord dat op 5 mei 2015 is gesloten tussen de regering en tien gewapende groepen en hoopt op snelle en volledige implementatie van het akkoord. Het akkoord heeft drie hoofdpunten:
Nederland is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van het akkoord.
Het akkoord kwam tot stand door de inzet van MINUSCA en UNICEF in het kader van hun DDR-programma (Disarmament, Demobilisation and Reintegration) en is in overeenstemming met Veiligheidsraadresolutie 1612(2005) over de bescherming van kinderen in gewapende conflicten.
Wat heeft Nederland tot nu toe gedaan om de vrijgekomen kindsoldaten te bereiken en te voorzien van onderwijs, psychische hulp en een waardige toekomst?
Via de Dutch Relief Alliance financiert Nederland behalve noodhulp ook ontwikkelingssamenwerkingsactiviteiten in de CAR die bijdragen aan het voorkomen van rekrutering van kinderen door gewapende groepen en aan de opvang en re-integratie van voormalige kindsoldaten. Daarnaast draagt Nederland via de algemene vrijwillige bijdrage aan UNICEF bij aan programma’s voor opvang, begeleiding, medische en geestelijke zorg en re-integratie van voormalige kindsoldaten.
Welke mogelijkheden ziet u voor de internationale gemeenschap om de overige kindsoldaten vrij te krijgen? Welke rol kan Nederland daarbij spelen?
De internationale gemeenschap moet actief blijven lobbyen voor uitvoering van het akkoord en voor de aanpak van straffeloosheid. UNICEF zet zich in voor de uitvoering van het akkoord in de CAR en Nederland bij de VN en de EU. Daarnaast steunt Nederland de aanpak van straffeloosheid via een bijdrage aan het VN Multi Partner Trustfund (VN MPTF) voor de CAR, onder andere gericht op de oprichting van een speciaal strafhof.
Kunt u toelichten hoe het geven van humanitaire hulp aan de CAR via het «Bekou Fund» en «Trust Fund» functioneert? Op welke wijze hebben deze fondsen bijgedragen aan het verbeteren van de levens van de ex-kindsoldaten? Kunt u daarbij ingaan op de verschillen tussen de fondsen, en waar ze elkaar mogelijk versterken of juist tekortschieten?
Het EU Bekou Fund richt zich primair op versterking van weerbaarheid, basisdienstverlening, voedselzekerheid en economische activiteiten. Het Bekou Fund werkt hoofdzakelijk met internationale ngo’s, die samenwerken met nationale ngo's en richt zich ook op versterking van de overheid.
De twee fondsen zijn complementair en richten zich op verschillende terreinen. Hoewel deze twee fondsen zich niet primair richten op humanitaire hulp, heeft een deel van de programma's tot nog toe, onder druk van de enorme noden in het land, wel een noodhulp karakter.
De programma’s van beide fondsen hebben onder andere bijgedragen aan technische training, werk en gezondheidszorg voor jongeren. Deze programma’s richten zich echter niet specifiek op voormalige kindsoldaten.
Kunt u toelichten of er momenteel voldoende middelen voor handen zijn voor opvang en psychische alswel medische zorg? Bent u bereid middelen vrij te maken voor extra steun aan de vrijgekomen kindsoldaten zodat zij een eerlijke kans krijgen op een waardige toekomst?
De kosten voor demobilisatie en re-integratie, inclusief psychische en medische zorg, van voormalige kindsoldaten wordt geschat op 56,8 miljoen USD. Voor de komende drie jaar is jaarlijks 18,9 miljoen USD begroot voor de opvang van kindsoldaten binnen het Nationaal Plan voor Herstel en Stabiliteit van de Centraal Afrikaanse Republiek. De totale kosten voor het Nationaal Plan worden geschat op 3,2 miljard USD. Tijdens de donorconferentie voor de CAR in november jl. is 2,2 miljard USD toegezegd. Dit is genoeg om de eerste drie jaar van het Nationaal Plan te implementeren.
In 2016 heeft Nederland een bijdrage van 14 miljoen euro geleverd via het EU Bekou Fund, het VN Multi Party Trust Fund, de Dutch Relief Alliance, het Common Humanitarian Fund en het ICRC. Het kabinet voorziet momenteel geen extra bijdrage.
Matchfixing |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sloveense matchfixer liep tegen de lamp op Schiphol»?1
Ja.
Is de veroordeling van de genoemde matchfixer in Slovenië onherroepelijk? Zo ja, bevatte deze zaak aspecten die duiden op matchfixing in Nederland en welke zijn dat?
Tijdens een controle op Schiphol van een persoon met de Sloveense nationaliteit bleek deze 75.000 euro aan contant geld bij zich te hebben. Onderzoek naar de herkomst van dit geld, onder andere in de telefoon van deze persoon, leidde tot de informatie dat hij zich mogelijk bezig hield met matchfixing. Onder leiding van het Openbaar Ministerie heeft de FIOD deze informatie onderzocht op mogelijke signalen van matchfixing in Nederland. Uit dit onderzoek is van dergelijke signalen niet gebleken. Wel heeft de informatie meer inzicht gegeven in de wijze waarop matchfixing kan zijn georganiseerd. Ik kan hierover geen nadere mededelingen doen, omdat deze informatie nog onderwerp is van verder onderzoek.
Daarnaast is de FIOD-informatie met Europol en Interpol gedeeld en zijn via die weg onder meer de Sloveense autoriteiten van de verkregen informatie in kennis gesteld. Mede op grond van deze informatie is de betrokkene in Slovenië onherroepelijk veroordeeld voor matchfixing.
De verdachte is in Nederland vervolgd en op 1 december jl. door de rechtbank veroordeeld terzake het witwassen van het op Schiphol bij hem aangetroffen geld.
Wordt de genoemde Sloveense matchfixer in Nederland verdacht van matchfixing? Zo ja, om welke verdenking gaat het concreet? Wordt hij er bijvoorbeeld van verdacht dat het geld bij hem op Schiphol is aangetroffen afkomstig is uit matchfixing in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Levert de Sloveense zaak nieuwe inzichten op ten aanzien van de praktijk van matchfixing? Zo ja, welke en kunnen die van belang zijn voor de aanpak van matchfixing?
Zie antwoord vraag 2.
Toegankelijkheid van het spoorvervoer en persoonlijke assistentieverlening op NS-stations (herdruk) |
|
Eric Smaling (SP), Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat NS druk bezig is met het verbeteren van de ondersteuning op stations om mensen met een rolstoel in en uit de trein te begeleiden? In hoeverre bent u hierbij betrokken?
NS is inderdaad druk bezig met het verbeteren van de toegankelijkheid van de treinreis voor mensen met een beperking. In de concessie zijn hierover belangrijke afspraken gemaakt. In aanvulling hierop heb ik vorig jaar met NS overeenstemming bereikt over een pakket van extra maatregelen op dit vlak. Ik heb u daarvan verslag gedaan in mijn brief van 9 april 2016 en het daarbij gevoegde Actualisatierapport 20151.
Naast de inmiddels gerealiseerde verkorting van de aanmeldingstijd van drie naar één uur, en de ontwikkeling van een nieuw boekingssysteem dat interactie met de klant mogelijk maakt werkt NS samen met de belangenorganisatie Ieder(in), de Oogvereniging, de Roos Prommenschenckel Foundation en enkele nauw betrokken mensen met een beperking aan de verruiming van de tijdvakken waarin assistentie op stations wordt verleend en uitbreiding van het aantal stations met assistentie. NS geeft op deze wijze invulling aan zijn maatschappelijke rol.
Wordt het aantal stations met assistentieverlening het komende jaar uitgebreid? Zo ja, hoeveel stations komen erbij en vindt u dat een acceptabel aantal?
Mijn inzet is erop gericht de zelfstandige toegankelijkheid te bevorderen. Aan dit doel werken zowel ProRail als NS. Omdat dit doel niet in enkele jaren bereikt kan worden wordt het aantal stations met assistentieverlening de komende jaren verder uitgebreid. NS had in 2015 al assistentieverlening geïntroduceerd op 8 extra stations. Vervolgens besloot NS na overleg met de eerder genoemde partijen om door te gaan met het uitbreiden van de assistentieverlening met nog eens 45 stations. Daarvan krijgen dit jaar 10 stations assistentie waaronder Etten-Leur, Arnhem Zuid, Veenendaal Centrum, Rijswijk en Barendrecht. Daarnaast stromen met ingang van de nieuwe dienstregeling (december 2016) bij NS nieuwe sprintertreinen in die voorzien zijn van een goede schuiftrede. Op de lijnen waar deze treinen gaan rijden treedt daardoor een verbetering op voor mensen met een rolstoel. Verder bereidt NS de inbouw voor van een nieuwe schuiftrede in alle bestaande sprinters van het type Sprinter Light Train (131 treinen). Als dit traject is afgerond, zal dit eveneens een groot effect op toegankelijk reizen krijgen. Ik wil samen met NS en ProRail bekijken hoe de zelfstandige toegankelijkheid zich in Nederland ontwikkelt en op grond daarvan besluiten of er aanleiding is om de assistentieverlening nog verder uit te breiden.
Wat is er voor nodig om op elk station, waar een rolstoelgebruiker niet zelfstandig in- en uit kan stappen, assistentieverlening in te voeren, gelet op de kosten, organisatie en punctualiteit?
Realisatie van deze wens vergt gedegen onderzoek waarbij inderdaad minimaal gekeken moet worden naar kosten, organisatie en effecten op punctualiteit. Bij uitbreiding van het aantal stations moeten in elk geval meer vlinderbruggen worden aangeschaft.
Hoe verloopt de planning van ProRail om stations aan te passen zodat deze beter toegankelijk zijn en zodat het perron aansluit op het treinstel waardoor een rolstoelgebruiker zelfstandig in- en uit kan stappen? Is het mogelijk dit proces te versnellen?
Het toegankelijk maken van stations loopt conform planning. Zoals in het Actualisatierapport Toegankelijkheid 2015 (Kamerstuk 2015–2016, 29 984, nr. 661, bijlage) is aangegeven reist 92% van de reizigers per januari 2020 van of naar een zelfstandig toegankelijk station. Daarmee wordt voldaan aan de tussendoelstelling (90% per 2020) uit het MIRT-Programma Toegankelijkheid. Per 2030 moeten alle stations toegankelijk zijn.
Het toegankelijk maken van stations vergt soms ingrijpende maatregelen zoals het aanpassen van de perronhoogte of de hoogteligging van het spoor. Jaarlijks worden op ongeveer 20 stations per jaar de perrons geschikt gemaakt voor een toegankelijke instap. Het uitvoeren van deze werkzaamheden vergt buitendienststellingen van het spoor en veroorzaakt daarmee reizigershinder. Het versneld uitvoeren van het programma leidt dus tot een tijdelijk lagere beschikbaarheid van het spoor dan nu het geval is en daarmee tot extra hinder ten opzichte van de uitvoeringshinder die reizigers nu ervaren. Bovendien wordt in een kortere periode een zwaarder beroep gedaan op schaarse capaciteit van spooraannemers hetgeen een prijsopdrijvend effect kan hebben. Versnelling acht ik om die redenen onwenselijk.
Op welke termijn kunnen mensen met een rolstoel op alle stations gebruik maken van de trein door zelfstandig of met hulp in- en uit te stappen?
Het is op dit moment al op heel veel stations in Nederland mogelijk om zelfstandig of met hulp in en uit te stappen. Mijn streven is erop gericht dat in 2020, 90% van alle reizen van en naar een zelfstandig toegankelijk station gemaakt kan worden. ProRail werkt aan de realisatie van deze tussendoelstelling en alles wijst erop dat zij deze gaan halen. In 2030 moeten alle stations zelfstandig toegankelijk zijn. Volgens de huidige planning van NS zullen alle sprinters per 1-1-2025 toegankelijk zijn. Ook nieuwe intercity’s krijgen een schuiftrede waardoor ze een toegankelijke instap hebben. Nu al is er op alle grote stations waar intercity’s stoppen assistentieverlening. Op deze stations kunnen mensen met een rolstoel dus ook gebruik maken van de trein. Er zijn enkele lijnen in Nederland waar alleen intercitymaterieel rijdt. Op deze trajecten stopt de intercity ook op kleine stations. Omdat het langer duurt voordat overal intercity’s rijden met een toegankelijke instap, zal ik aan NS vragen om de stations op die lijnen voorrang te geven bij de toegezegde uitbreiding van het aantal stations met assistentieverlening.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Openbaar vervoer voorzien op 8 december 2016 beantwoorden?
Ja.
De relatie tussen The Commonwealth Fund, The Harkness Fellowship, onderzoeksprogramma Celsus, IQ healthcare, Radboud umc en het ministerie van VWS |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u aangeven waar in de «2016 Commonwealth Fund International Health Policy Survey of Adults» precies de conclusie wordt getrokken dat de Nederlandse zorg van topkwaliteit is?1 2
In het wetenschappelijke tijdschrift Health Affairs is op 17 November jongstleden een artikel verschenen met de resultaten van dit onderzoek. Dit onderzoek is toegankelijk op de site van het Commonwealthfund (CWF). De onderzoekers concluderen dat «Overall, the Netherlands performed at the top of the eleven-country range on most measures of access, engagement and coordination». Voor verdere informatie verwijs ik u graag naar dit artikel3.
Acht u de goede toegang tot de huisarts en de bereikbaarheid van de zorg een specifieke uitkomst van de marktwerking en concurrentie tussen de zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
De positie van de Nederlandse huisarts is al sinds 1918 goed ingebed in de zorg, dwars door alle stelselherzieningen heen. Dit geldt dus ook voor de stelselherziening van 2006. De toegankelijkheid van zorg is sindsdien wel verbeterd door het gelijktrekken van de toegang tot huisartsenzorg voor particulier verzekerden en ziekenfondspatiënten.
Kunt u aangeven wat de betrokkenheid van uw ministerie is bij het onderzoek van The Commonwealth Fund naar 11 verschillende zorgstelsels?3
VWS participeert net als tien andere landen sinds 2006 in het Amerikaanse Commonwealthfund, een grote private denktank met als doelstelling het bijdragen aan goede en toegankelijke zorg voor iedereen. Met een jaarlijkse survey wordt spiegelinformatie ontwikkeld om van elkaar te leren en te gebruiken voor beleidsontwikkeling. Door het langjarige karakter van deze samenwerking zijn inmiddels veel trends zichtbaar met zinnige beleidsinformatie. Voor Nederland analyseert IQ Healthcare de gegevens en schrijft hierover een rapport ten behoeve van het CWF.
De kosten van de jaarlijkse survey worden door alle participerende landen en het CWF gedragen. Ten behoeve van Nederland worden die in gelijke mate gedragen door het Commonwealthfund en VWS. De bijdrage van VWS bedraagt 30.000 euro. Daarnaast draagt IQ healthcare zelf een beperkt deel bij aan de kosten.
Op welke wijze is het Nederlandse onderdeel van het onderzoek van The Commonwealth Fund precies gefinancierd? Is hier sprake van (co)financiering door uw ministerie?
Zie antwoord vraag 3.
Is het Nederlandse gedeelte van dit onderzoek uitgevoerd door het onderzoeksprogramma «Celsus, academie voor betaalbare zorg», dat een initiatief is van het Ministerie van VWS in samenwerking met IQ healthcare (onderdeel van het Radboud umc)?
Nee, het onderzoek wordt al sinds 2006 uitgevoerd door (de voorloper van) IQ Healthcare. Dit is dus ruim voor de start van het Celsus programma.
Hoeveel draagt iedere partij jaarlijks bij aan Celsus? Heeft dit onderzoeksprogramma buiten uw ministerie en Radboud umc (via IQ healthcare) nog andere financiers? Zo ja, welke?
De bijdragen aan Celsus van het ministerie en IQ Healthcare per jaar (euro’s)
2013: VWS 362.693 IQ 86.007
2014: VWS 361.692 IQ 93.007
2015: VWS 534.371 IQ 137.410
2016: VWS 549.651 IQ 141.340 (begroting)
Daarnaast genereert Celsus in beperkte mate additionele omzet met derdenopdrachten. Dit betreft één opdracht van het Ministerie van SZW in 2015 en één van het Ministerie van Financiën in 2016.
Hoe is IQ healthcare gefinancierd? Is het Radboud umc de enige financier? Zo nee, welke partijen financieren IQ healthcare nog meer?
IQ Healthcare is één van de 50 afdelingen binnen het Radboudumc en onderdeel van het Radboud Insitute for Health Sciences. Ik heb geen zicht op financiering en boekhouding van IQ Healthcare.
Welke onderzoeken heeft Celsus precies uitgevoerd in de afgelopen tijd en wie waren de opdrachtgevers van deze onderzoeken? Vond er voor die onderzoeken nog aparte financiering plaats? Kunt u een overzicht verschaffen?
Alle opdrachten, opdrachtgevers, studies en publicaties kunt u vinden in het jaarverslag van Celsus en in de kwartaalberichten van Celsus5.
Acht u het Amerikaanse zorgstelsel – wat slecht toegankelijk is en bovendien het duurste ter wereld – een goed voorbeeld van hoe in Nederland de zorg zou moeten worden georganiseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Amerikaanse gezondheidszorg is gefragmenteerd: het bestaat uit meerdere subsystemen en er kan dan ook moeilijk worden gesproken over één zorgstelsel. De Amerikaanse zorg kent dan ook veel problemen: zorg is er duur en minder goed toegankelijk voor patiënten dan in Nederland. Tegelijk worden er -juist vanwege deze problemen- in de Verenigde Staten op veel plaatsen interessante experimenten, innovaties en hervormingen uitgevoerd, bijvoorbeeld op het gebied van kwaliteit, bekostiging en patiënt-georiënteerde organisatie van zorg. Op specifieke onderdelen bevat het Amerikaanse zorgstelsel dan ook leerzame lessen, net zoals dat overigens het geval is in andere landen.
Acht u het wenselijk dat topambtenaren en hooggeplaatste mensen uit de Nederlandse zorg een studiebeurs krijgen waarbij ze in een jaar tijd alle «ins en outs» van het Amerikaanse stelsel worden bijgebracht?
Klopt het dat de programmaleider van Celsus, professor Jeurissen – tevens adviseur van uw ministerie – wetenschappers, journalisten, beleidsmakers en beleidsanalisten, managers vanuit de zorg en verzekeringswereld selecteert voor studiebeurzen genaamd The Harkness Fellowship?4 5
Vindt u de doelstelling van The Harkness Fellowship dat stelt «An international program in health policy is designed to promote a high performing U.S. health care system through robust international exchange, research, and learnings» aan te bieden, passen bij de onafhankelijke positie die onderzoekers, beleidsmakers, journalisten behoren in te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke mensen heeft professor en uw topambtenaar Jeurissen voor het komende studiejaar van The Harkness Fellowship geselecteerd? Kunt u een overzicht geven?
Kunt u aangeven welke bemoeienis uw ministerie heeft met het uitgeven van deze studiebeurzen van 130.000 dollar (met mogelijk 60.000 dollar extra voor een meereizend gezin), gezien de aanwezigheid van meerdere ambtenaren van het ministerie op bijeenkomsten van de studieprogramma’s van The Harkness Fellowship van The Commonwealth Fund?
Op welke wijze is uw ministerie, al dan niet via zijn adviseur Jeurissen en Celsus/IQ healthcare, betrokken bij de selectie en het aandragen van mensen voor deze studiebeurzen?
Vindt u het wenselijk dat een particulier fonds, dat een studieprogramma van een jaar aanbiedt om het Amerikaanse zorgstelsel te promoten, zulke nauwe banden onderhoudt met het ministerie? Kunt uw antwoord toelichten?
Welke ambtenaren van uw ministerie hebben een studiebeurs ontvangen of volgen nu een studiejaar op kosten van The Harkness Fellowship? Welke positie bekleden deze ambtenaren precies bij het ministerie of bij andere overheidsorganen?
Zijn er naast de plaatsvervangend programmaleider van Celsus, mevrouw Tanke, nog meer onderzoekers van Celsus of van een van de afzonderlijke partijen die momenteel een studiebeurs ontvangen? Kunt u ook hiervan een overzicht geven?6
Welke onderzoekers van Celsus hebben een studiebeurs ontvangen of volgen nu een studiejaar op kosten van The Harkness Fellowship? Welke functies bekleden deze (oud-) deelnemers? Kunt u ook hiervan een overzicht geven?
Waarom heeft het onderzoeksprogramma Celsus, waar het ministerie medefinancier van is, studiebeurzen van 130.000/190.000 dollar nodig voor zijn plaatsvervangend programmadirecteur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Heeft professor, ambtenaar van VWS, en programmaleider van Celsus Jeurissen zijn plaatsvervangend programmadirecteur voorgedragen voor The Harkness Fellowship?
Erkent u dat de uitgave voor zo'n studiebeurs gezien moet worden als een financiële bijdrage aan het onderzoeksprogramma Celsus? Is het ook op deze wijze opgenomen in de financiële verantwoording? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke financiële band is er tussen uw ministerie en het Commonwealth Fund gezien het feit dat er vele ambtenaren van VWS op de The Harkness Fellowship bijeenkomsten zijn? Hoe wordt de aanwezigheid op dit soort bijeenkomsten betaald?
Erkent u dat deelname van ambtenaren van VWS aan The Harkness Fellowship ook gezien moeten worden als een financiële bijdrage aan het ministerie? Waarom is er van deze financiële relatie niets terug te vinden in de begroting en/of het jaarverslag van uw ministerie?
Erkent u dat met een dure studiebeurs en een studieprogramma van een jaar loyaliteit ontstaat die de wetenschappelijke blik kan vertroebelen? Zo nee, waarom niet?
Hoe is uw bezoek aan The Commonwealth Fund tot stand gekomen? Wat was het programma en wie behoorde tot uw reisgezelschap?7
Vindt u de verwevenheid tussen uw ministerie, The Commonwealth Fund, The Harkness Fellowship, IQ healthcare en Celsus wenselijk? Zo nee, bent u bereid per direct een eind aan te maken aan deze u-bochtconstructie?
Zowel de hoge wetenschappelijke standaards van het CWF zelf als de deelname van 10 andere landen aan de survey vormen afdoende waarborg dat er geen invloed kan worden uitgeoefend op de uitkomsten door het Ministerie van VWS. De beperkte financiële bijdrage aan het CWF om onderzoek bij IQ Healthcare mogelijk te maken doet daar niets aan bij of af.
Ik vind het voor de beleidsvorming over de Nederlandse zorg nuttig en belangrijk om de uitkomsten en effecten van het Nederlandse zorgstelsel in internationaal perspectief te vergelijken. We houden onszelf daarmee als het ware een internationale spiegel voor. Daardoor kunnen we leren wat we ten opzichte van onze peergroep zelf goed doen en waar we (van anderen) kunnen leren. Juist het openstellen van je eigen systeem voor kritiek, maakt dat we gewezen worden op onze zwakke plekken die we moeten verbeteren en onze sterke onderdelen die we moeten koesteren.